Life and liberty in
Maastricht De doelstellingen en samenwerking van de belangrijkste partijen voor, tijdens en na de bevrijding van Maastricht in de jaren 1944-1945
Auteur Begeleidend docent Tweede begeleider Universiteit van Amsterdam Master Geschiedenis traject Datum
Jules Zane prof. dr. Wim Klinkert dhr. dr. Samuël Kruizinga Graduate School for Humanities Internationale Betrekkingen 31 mei 2013
Inhoudsopgave Inleiding
3
Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 3: Hoofdstuk 4:
Civil Affairs Division Militair Gezag Verzet Bevolking
6 14 23 31
Hoofdstuk 5: Hoofdstuk 6: Hoofdstuk 7: Hoofdstuk 8:
Bevrijding Maastrichts bestuur Schaarste Amerikanen in Maastricht
37 45 53 60
Conclusie
70
Literatuurlijst Dankwoord
73 76
2
Inleiding Nederland werd op 5 mei 1945 definitief bevrijd uit handen van de Duitse bezetter. Geallieerde strijdkrachten uit de Verenigde Staten, Canada en Groot-Brittannië waren elf maanden eerder in het Noord-Franse Normandië aan land gekomen en aan een opmars van veelal ongekend succes begonnen. Was het in 1940 nog de Duitse Blitzkrieg die West-Europa in een kwestie van weken op de knieën kreeg, nu was het de flitsende Geallieerde bevrijding die opzien baarde en vooral tijdens de eerste maanden niet te stoppen leek. D-day was een meesterzet gebleken en men had veel eerder dan in eerste instantie verwacht werd, zowel letterlijk als figuurlijk, een voet aan de grond. De opmars werd na de zomer echter op een aantal plaatsen langdurig gestuit. Helaas gebeurde dit uitgerekend nabij en in Nederland en het falen van operatie Market Garden, de verovering van het gebied tussen Waal en Rijn in de regio Nijmegen-Arnhem, kostte waardevolle tijd. Nederland ten noorden van de rivieren was gedoemd tot een verlengde periode van bezetting. Terwijl het noordelijke deel van Nederland de afschuwelijke Hongerwinter doorstond, bleef het land ten zuiden van de Waal wel bevrijd. Dat was overigens geen vanzelfsprekendheid, want nazi-Duitsland wist met een tegenstoot in de Ardennen de Geallieerden nog een laatste keer behoorlijk angst in te boezemen en dat doordrong de Nederlandse bevolking ervan dat de strijd nog niet gestreden was. Lange tijd bestond zelfs de angst dat de Geallieerden die heuvelachtige regio in Oost-België weer zou verliezen, maar ten koste van meer dan 75.000 levens aan iedere zijde stabiliseerde de situatie en bleven Limburg en Brabant bevrijd.
Geallieerde strijdkrachten vormden in zuidelijk Nederland een interim-bestuur. Niet alleen D-Day en de opmars door Europa bleek een zorgvuldig geplande operatie, ook op het gebied van interimbestuur en het herstellen van de democratie in bevrijde gebieden bleek door de Geallieerden uitstekend voorbereid en onder leiding van opperbevelhebber Dwight Eisenhower werden al snel in stad en land de lijnen uitgezet voor een succesvol herstel van de vooroorlogse democratische processen. Uiteraard kon en deed Eisenhower dit niet alleen. Hij werd geassisteerd door de in 1943 in werking gestelde United States Army Civil Affairs Division, die zich richtte op een succesvolle samenwerking met de lokale bevolking en het rechtmatige bestuur van een gemeente of provincie. Civil Affairs was een term die reeds eerder door het Amerikaanse leger werd toegepast, waaronder tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog en Eerste Wereldoorlog, maar niet eerder was de inzet zo groot en het succes zo overweldigend. Ook de Civil Affairs Division werkte natuurlijk niet alleen. Zij stond in nauw contact met regeringen in ballingschap van de landen die werden bevrijd. Door met hen samen te werken werd 3
de legitimiteit verworven die zo belangrijk was in het machtsvacuüm dat dreigde te ontstaan in bijvoorbeeld Nederland, waar een terugkeer van de regering en het staatshoofd bemoeilijkt werden, maar andere delen van het land al in vrijheid verkeerden. Niet alleen in Nederland, maar ook in België, Frankrijk en elders was daarom een opvallend grote rol weggelegd voor het verzet. Zij hadden zich tenslotte als vijanden van de Duitse bezetter gemanifesteerd en ingezet voor de vrijheid van hun land en volk. Niet alleen waren zij daarom een onmiddellijk georganiseerde partij om mee samen te werken, hun daden verdienden volgens velen politieke erkenning en dat kon worden bewerkstelligd door het verzet en – als we het over Nederland hebben – de Ordedienst te betrekken in de bevrijding en direct naoorlogse lokale politiek. Tenslotte speelde ook de Nederlandse bevolking een belangrijke rol in de moeilijke tijd kort na de bevrijding van het zuidelijke deel van het land en de aanhoudende bezetting van het noorden. Terwijl de ene helft langzaam maar zeker begon aan de wederopbouw en het verwerken van het oorlogstrauma, moest de andere helft met lede ogen toezien dat voor hen de oorlog voortduurde. Acceptatie van de Geallieerde bevrijder, vaak onder aanvoering van het Amerikaanse Civil Affairs, door de Nederlanders beneden de rivieren en de door hen aangedragen oplossingen zou van grote invloed zijn op de toekomst van Nederland en het verdere verloop van de oorlog.
Vandaag de dag blikken we terug op een succesvolle bevrijding en een succesvol wederopgebouwd Nederland. De herinnering aan de bevrijding is vervuld van vreugde, opluchting en dankbaarheid. Toch lijkt het onwaarschijnlijk dat de moeilijke periode van september 1944 tot mei 1945 zonder onvrede en vertwijfeling voorbij gevlogen is voor de Nederlanders die reeds bevrijd waren. Opnieuw maakten vreemden de dienst uit en het is onmogelijk dat het verzet zomaar ieder voorstel bij de eerste onderhandelingen accepteerde. Tevens liep het katholieke zuiden niet zo warm voor het protestantse koningshuis als de noorderlingen en de bevrijding betekende niet direct het einde van de angst, de schaarste en het verdriet dat de oorlog teweeg had gebracht. Om de dynamiek tussen de Amerikaanse en Nederlandse bevelhebbers en bestuurders, de Nederlandse verzetsstrijders en de bevolking om wiens gunst zij vroegen beter te begrijpen analyseert dit onderzoek de bevrijding van Maastricht in detail. Hier kwamen al deze partijen als eerste samen en was de ‘absurde’ situatie van een slechts ten dele bevrijd Nederland langdurig de harde realiteit. Tevens waren het in Maastricht de Amerikanen zelf die de stad bevrijdden en was daarom de lijn met Civil Affairs korter en de invloed van de Amerikaanse doelstellingen en culturele ideologieën beter merkbaar. Maastricht en de directe omgeving kennen een sterke herinneringscultuur. De begraafplaats in Margraten, jaarlijkse evenementen voor veteranen, de vele straatnamen en een opvallende hoeveelheid lokale literatuur zijn daar voorbeelden van. De discrepantie, van welke omvang dan ook, 4
die bestaat tussen de geromantiseerde herinnering vandaag en de realiteit van toen komt daarin sterk naar voren en kan ons iets leren over de manier waarop de Nederlanders terugkijken op de bevrijding. Gebruikmakend van de vier belangrijkste actoren – Civil Affairs en de Amerikanen, het Militair Gezag en de Nederlandse regering, het Nederlandse verzet en de Ordedienst, en de Nederlandse bevolking – zal dit onderzoek de vraag trachten te beantwoorden in welke mate de doelstellingen van de belangrijkste betrokken partijen in de bevrijding van Maastricht en later Nederland tussen september 1944 en mei 1945 zijn gehaald? In het bijzonder gaat de aandacht uit naar hun onderlinge relatie.
Om deze vraag te beantwoorden zal ik eerst de vier actoren en hun doelstellingen nader beschrijven en vervolgens op chronologische wijze de periode doorlopen zoals die in Maastricht en omgeving plaats heeft gevonden. Op die manier wordt duidelijk in hoeverre de verschillende partijen in hun opzet geslaagd zijn en of zij hun doelstellingen hebben bereikt. Onderwerpen als vrede en veiligheid in het bevrijde gebied, herstel van de vooroorlogse democratie, politieke erkenning van de inzet van het verzet en definitieve wederopbouw na de oorlog komen aan de orde. De vier belangrijkste actoren en hun doelstellingen zullen worden belicht door gebruik te maken van eerder verschenen onderzoeken over de verschillende actoren en locaties, primaire bronnen waaruit belangrijke intenties en beslissingen op te maken zijn, beeldmateriaal en historische concepten als het geloof in Amerikaanse uniciteit, vrijheid en het belang van democratie, die alleen tezamen de eerder gesteld hoofdvraag van dit onderzoek moeten beantwoorden.
5
Hoofdstuk 1: Civil Affairs Division Uit de verhalen in dit onderzoek zal blijken dat de harde realiteit van oorlog is dat na het gewapende conflict de strijd nog lang niet is gestreden. Democratie moet worden hersteld, puin moet worden geruimd, dorpen en steden moeten opnieuw worden opgebouwd en de aanvoer van voedsel en goederen moet dringend worden geregeld. Die les hadden Amerikaanse politici en militairen meer dan eens moeten trekken na eerdere conflicten waarin hun manschappen betrokken waren. In het bijzonder de Eerste Wereldoorlog lag nog vers in het geheugen. In 1918 was gebleken dat de Amerikaanse troepen onvoldoende voorbereid aan de bevrijding van Europa waren begonnen: er was bijvoorbeeld te weinig kennis over de sociaalpolitieke situatie in Duitsland. De troepen waren bij machte de gewapende strijd te winnen, maar tijdens hun training nooit geïnformeerd over militair gezag en het herinrichten van bestuur in bezet Duits gebied.1 Amerikaanse bestuurders beoordeelden die situatie vlak na de Vrede van Versailles als zorgelijk en waren angstig voor de gevolgen op lange termijn. “Het legeren van onze manschappen als overheerser in het land van de vijand in een tijd van herstelde vrede en het toewijzen van publieke bestuursfuncties aan onze troepen verzekert ons waarschijnlijk van haat en een rampzalige afloop”, rapporteerde Pierrepont B. Noyes, Amerikaanse afgevaardigde in het Duitse Rijnland, op 27 mei 1919 aan president Woodrow Wilson.2 De conclusie van Noyes bleek juist, al was uiteraard niet slechts de Amerikaanse aanwezigheid in Duitsland debet aan de onvrede die ten grondslag lag aan de opkomst van het nationaal-socialisme. De overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog stelden aan het verslagen Duitsland buitengewoon harde eisen ter betaling van het herstel van geleden schade. Eisen waaraan de Duitsers nooit hadden kunnen voldoen en die bovenop af te staan grondgebied, confiscatie van buitenlandse tegoeden en volledige ontwapening kwamen. Dat er tevens een Volkenbond werd opgericht en dat Duitsland daaraan niet mocht deelnemen was vooral zout in de wond. Die Volkenbond werd geen succes. Ondanks de oprechte intenties van deelnemende landen en voldoende universeel verenigbare doelstellingen kreeg initiatiefnemer Woodrow Wilson het plan niet door de Senaat. Deze was namelijk huiverig omtrent de bepaling dat een aanval op één lidstaat een aanval op alle lidstaten betekende.
1 2
Harry Coles en Albert Weinberg, Civil Affairs:Soldiers Become Governors (Washington DC 1964) 6. Coles en Weinberg, Civil Affairs, 7.
6
Bron: US National Archives
De Japanse verrassingsaanval op 7 december 1941 op Pearl Harbor, de marinebasis in Hawaï, luidt de militaire Amerikaanse betrokkenheid in de Tweede Wereldoorlog in (pagina 8). Op deze foto zijn de verwrongen overblijfselen van de destroyer-klasse USS Shaw zichtbaar, enkele uren na de aanval.
7
Onder geen beding wensten de Senatoren aan een internationale samenwerkingsverbond de macht af te staan om namens de Verenigde Staten een gezamenlijke vijand de oorlog te verklaren.3 President Wilson was ten tijde van die beslissing reeds enige tijd ernstig ziek en zijn vrouw bepaalde welke zaken er wel en niet nog door hem behandeld zouden worden.4 Hij was zodoende niet in staat om zijn overtuigingen voldoende aan de Senaat over te brengen.
School of Military Government Ondanks de lessen uit de Eerste Wereldoorlog en nieuwe dreigende escalatie in Europa duurde het tot januari 1940 voordat er een eerste serieuze veldgids voor Amerikaanse soldaten werd geschreven over militair gezag. Twee jaar na die eerste gids en ruim een maand na de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 schreef adviseur van het War Department kolonel Jesse Miller een belangrijk memo.5 Drie maanden voor Pearl Harbor had de Judge Advocate General’s Corps, de legerafdeling die zich bezig houdt met juridische zaken, een voorstel gedaan voor uitgebreide militaire bestuurstraining. Miller liet aan Provost Marshal General (PMG) Allen W. Gullion weten dat het de taak van zijn afdeling was geworden die scholing in militair gezag mogelijk te maken. Een ietwat merkwaardige taak voor een afdeling en bevelhebber wiens gebruikelijke functie vooral het in goede banen leiden van de Military Police en mogelijke krijgsgevangenen was. Dat takenpakket werd door de ongekende omvang van de Tweede Wereldoorlog echter aanzienlijk uitgebreid. Uiteindelijk zou het PMG’s Office ook verantwoordelijk worden voor onderzoeken naar oorlogsmisdaden. Gullion en zijn staf maakten het voorstel snel mogelijk. Twee maanden nadat de Verenigde Staten betrokken raakten in de Tweede Wereldoorlog was de autorisatie voor de oprichting van de School of Military Government een feit. Het Amerikaanse leger nam een aanbod van de University of Virginia in Charlottesville aan en de school werd daar gevestigd. Snel bleek dat vakken veelal over kwesties aangaande publieke en praktische besluitvorming gingen en dus niet van militaire aard waren. Er werd zodoende door het War Department na enkele weken geconstateerd dat het zou nooit mogelijk zijn alle educatieve en bestuurlijke doelstellingen in (voormalige) oorlogsgebieden te vervullen met de mensen die aan de nieuwe school waren opgeleid. De benodigde kennis van burgerlijk en militair recht, Europese sociaal-politieke elementen en het geven van politiek-militaire instructies was in korte tijd niet over te dragen.6
3
Mary Beth Norton, e.a., A People & A Nation (Ithaca NY 2008) 646-8. Linda Colley, ‘Women and political power’, Wilson Quarterly (Spring 92) 5. 5 Coles en Weinberg, 10. 6 Coles en Weinberg, 13. 4
8
Generaal Wickersham stelde daarom in zijn rol als eerste voorzitter van het nieuwe instituut voor niet alleen op de School of Military Government, maar ook aan prestigieuze universiteiten, Military Police-scholen, in het Army Specialist Corps en andere publieke instanties naar geschikt personeel te zoeken. De loste alle problemen nog niet meteen op. Uiteindelijk werd het initiatief genomen door het War Relief Control Board, onder leiding van Arthur C. Ringland, dat in een memo aan president Franklin D. Roosevelt liet weten dat bestuurstaken tijdens en na een succesvolle Europese bevrijding onmogelijk alleen door militair personeel konden worden uitgevoerd. “U zult het gebruik van personeel en kennis van private instellingen met kennis over buitenlandse betrekkingen moeten overwegen”, adviseerde Ringland. 7 Roosevelt erkende vervolgens de noodzaak van Ringlands advies en benoemde de War Relief Control Board op 25 juli 1942 officieel tot presidentiële commissie.8 Die keuze werd door een aantal militaire commissies sterk gekritiseerd. “Een memorandum van Ringland heeft in het Witte Huis voor een beslissing gezorgd die het leiderschap van het War Department op het gebied van militair gezag serieus bedreigt”, schreef de voorzitter van het door het Provost Marshal General’s Office nieuw opgerichte departement voor militair gezag. De intenties van president Roosevelt werden wel als de juiste beschouwd, maar minister van Oorlog Robert P. Patterson twijfelde aan de genomen stappen om het getrainde personeel op de juiste aantallen te krijgen. Uiteindelijk trok generaal Gullion als Provost Marshal General aan het langste eind. Hij vond onder meer het Army Specialist Corps en Military Police Schools bereid om duizenden van hun studenten en personeelsleden af te staan voor de nieuw op te richten legerdivisie, die zich zou bezig houden met het dagelijks bestuur van bevrijde gebieden in Europa. Zelfs Ringland’s presidentiële commissie schaarde zich achter de plannen van generaal Gullion en president Roosevelt kon eindelijk naar buiten treden met een opzet voor bestuur in Europa als Amerikaanse, maar vooral civiele en niet langer militaire taak.9 De laatste plooien werden daarop glad gestreken – er was enige zorg over de mogelijkheid dat de opleiding van imperialistische aard zou kunnen worden, maar die angst werd vlug uit de wereld geholpen10 – en Frans Noord-Afrika werd de eerste test.
7
Ib., 14. Franklin D. Roosevelt, ‘Executive Order 9205 Establishing the President's War Relief Control Board (July 25, 1942)’, in: Gerhard Peters en John T. Woolley, The American Presidency Project, http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=16287 (laatst gezien op 17 april 2013) 9 Coles en Weinberg, 22. 10 Coles en Weinberg, 29. 8
9
Noord-Afrika Ruim anderhalf jaar voor D-Day vond de eerste gewapende bevrijding plaats van een door de asmogendheden bezet gebied. Geallieerde manschappen uit onder meer Groot-Brittannië en de Verenigde Staten vielen in november 1942 het door Vichy-Frankrijk bezette deel van Noord-Afrika binnen. Het doel van Operation Torch was niet alleen het verslaan van vijandelijke troepen, maar ook het opdoen van ervaring met militair gezag en het besturen van bevrijde gebieden. Mede daarom eiste generaal Dwight Eisenhower, opperbevelhebber van de Geallieerde strijdkrachten, een vinger in de pap en directe rapportage over alle ervaringen.11 De bevindingen in Noord-Afrika bleken cruciaal in de vorming van de latere divisie voor militair gezag en de manier waarop de Geallieerden bestuurlijke kwesties tijdens de bevrijding van Europa vormgaven. Niet alleen bleek civiel personeel nodig binnen hun eigen gelederen, de geallieerde troepen moesten geregeld leunen op betrouwbaar ogende Fransen die de situatie beter kenden. Alle opleidingen en kennis ten spijt, zonder lokale steun en acceptatie van het tijdelijke bestuur door de bevrijder hadden de Geallieerden geen enkele kans van slagen. Een andere belangrijke ervaring was chaos. Niet alleen bleek er verwarring te bestaan over wie de nieuwe Franse bestuurder van de regio zou worden, civiele goederen werden vooral aangeleverd als er nog hier en daar plaats zou zijn op de belangrijkste wapentransporten.12 Militaire en civiele zaken beten elkaar geregeld. Logischerwijs weigerde Eisenhower zeggenschap over operationele zaken af te staan aan de Fransen, maar economische besluitvorming kwam in handen van het Britse ministerie voor oorlogsfinanciën en het herstel van democratie werd door verscheidene Franse bestuurders geregeld. Het opperbevel wilde zodoende gebruik maken van het feit dat geallieerde partijen meer ervaring hadden in de regio. De noodzaak van één departement voor het aansturen van alle handelingen wat betreft burgerzaken was de enige logische conclusie aan het einde van Operation Torch, maar niet voordat de militaire tak dat aangaf. De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken George C. Marshall schreef daarom in november 1942 aan Eisenhower: “Definitieve beslissingen over het beëindigen van civiele zaken onder jouw bestuur zullen altijd gebaseerd zijn op jouw aanbeveling dat de militaire situatie zulk soort afscheiding toestaat.”13 Dat klonk de opperbevelhebber als muziek in de oren. Eisenhower reageerde in niet mis te verstane bewoording: “Hoe eerder ik van al die vragen af ben die niets met militaire kwesties te
11
Ib., 31. Ib., 34. 13 Ib., 44. 12
10
maken hebben, hoe vrolijker ik word. Soms voelt het alsof ik tien jaar per week leef, waarvan negen jaar worden ingevuld door politieke en economische kwesties.”14 Samengevat betekende deze oplossing dat de militaire bevelhebbers bepaalden op welk moment civiele taken veilig konden worden overgedragen aan een andere, nieuw op te richten divisie van de Geallieerde strijdkrachten, die zich zou specialiseren in het uitvoeren van niet-militaire functies in bevrijde gebieden. Zij zouden officieel wel onder aansturing van opperbevelhebber Eisenhower en zijn adviseurs staan, maar zelfstandig kunnen handelen. De nieuwe afdeling zou bestaan uit speciaal opgeleide militairen en burgers die na militaire basistraining juist hun reeds beschikbare kennis van onder meer Europese recht en cultuur zouden inzetten.
Civil Affairs Ondanks alle ervaringen wat betreft de oprichting van de opleiding en het bestuur in Noord-Afrika duurde het na de eerder genoemde uitspraak van Eisenhower nog enkele maanden voordat er een definitieve beslissing viel. In februari van 1943 overlegden generaal Lucius Clay en PMG Gullion nog over hun aanpak, want de president zat volgens hen vastgeroest aan het idee dat bestuurlijke taken gerust door burgers ingevuld konden worden, terwijl het War Departement en de Army er niet voor open stonden die macht af te dragen en te combineren met hun kennis.15 Zij waren er van overtuigd dat het onder brengen van burgerpersoneel met militair geschoolde manschappen zou zorgen voor een meer gestroomlijnde uitvoering van de belangrijke taken waarmee ze geconfronteerd zouden worden in bevrijde gebieden. Op dat moment werden de verschillende taken nog geregeld door verschillende afdelingen. De minister van Oorlog, de onderminister van Oorlog, de Joint Chiefs of Staff, het War Department en zelfs Buitenlandse Zaken kregen vergelijkbare opdrachten op hun bureau.16 Die situatie werd binnen een termijn van enkele weken als onwerkbaar beoordeeld en uiteindelijk nam minister van oorlog Henry Stimson, een vertrouweling van president Roosevelt, het besluit dat er per direct een nieuwe divisie moest worden opgericht die alle civiele zaken ging regelen en aan zijn ministerie moest rapporteren. Op 1 maart 1943 was de oprichting van de Civil Affairs Division een feit. “Op verzoek van de minister wordt bij deze de Civil Affairs Division van het War Department opgericht. (…) De primaire opdracht van deze divisie is het informeren en adviseren van de minister omtrent alle
14
Coles en Weinberg, 45 Ib., 67 16 Ib., 66. 15
11
kwesties van niet strikt militaire aard in gebieden die wij bezetten als gevolg van militaire operaties.”17 Die primaire rol werd spoedig uitgebreid. De Britse overheid stelde aan de Amerikanen voor gezamenlijk tot een plan van aanpak te komen op militair en civiel terrein en noemde in dat voorstel zelfs specifiek de Lage Landen als een focusgebied, omdat de situatie daar vergelijkbaar zou kunnen als in Noord-Afrika. Dat zorgde voor een uitbreiding van de taken die in eerste instantie genoemd werden in de charter voor de divisie. Civil Affairs moest niet alleen een informatiekanaal worden tussen civiele groepen en militaire bevelhebbers, maar een actieve beleidsmakende rol gaan spelen. Begin juni 1943 tijdens een vergadering op het War Department legde generaal Hilldring daarom nieuwe doelstellingen voor. De functie van de divisie was niet langer het reguleren van communicatie tussen alle militaire en civiele groepen werkzaam in Europa, maar juist het nastreven van complete synchronisatie van alle taken van deze groepen. CAD, zoals de afkorting luidde, was daarmee de nieuwe afdeling met alle bevel over militair gezag en complete toewijding aan civiele taken voor de Geallieerde strijdkrachten.18 Die herschikking van de doelstellingen betekende dus niet alleen het stroomlijnen van het herstel van democratie in bevrijde gebieden, maar ook het coördineren van de wederopbouw, het verzorgen van overleg met de rechtmatige regeringen van bezette en bevrijde landen en het zo snel mogelijk oplossen van legio problemen die zich voordeden in Europa. Niet in de laatste plaats betekende dat het leveren van goederen. Door die taak bij Civil Affairs te leggen ontstond de mogelijkheid om leveringen voor militairen en burgers desgewenst te scheiden of samen te voegen om de efficiëntie van deze noodzakelijke transporten te vergroten.19 Aangezien een nauwe samenwerking tussen de Britten en Amerikanen cruciaal was op alle gebieden, overlegden de bevelhebbers en regeringen langdurig over de invulling van de samenwerking. Daarbij leken vooral de Amerikanen, net zoals ten tijde van de oprichting van de Volkenbond, huiverig bestuurlijke taken af te staan of te internationaliseren. Na dreigementen van politici aan beide zijden om ondersteuning van comités, divisies en afdeling in te trekken legden zowel de Amerikanen als Britten hun meningsverschillen bij en combineerden beide partijen hun overlegorganen wat betreft de leveranties van goederen voor zowel hun strijdkrachten als op het Europese vasteland. De Amerikanen stonden een volwaardige Londense afgevaardigde in Washington toe in ruil voor het laten vallen van de Britse wens meer overleg in Londen te plegen. In januari 1944 bleek dat comité niet toereikend en dus werd in Londen een ondersteunende afdeling van het Combined Civil 17
Coles en Weinberg, 68. Ib., 72. 19 Ib., 78. 18
12
Affairs Comittee opgericht, dat zich met meer dagelijkse problematiek bezig hield – in tegenstelling tot meer algemene problemen die in Washington werden besproken – en desgewenst verslag konden uitbrengen aan opperbevelhebber Eisenhower.
Concessies Hoe deze samenwerking en de besluitvorming van de Civil Affairs Division in de praktijk verliep wordt later in dit onderzoek belicht. Uit de lange aanloop naar de oprichting van Civil Affairs blijft dat de Amerikanen zowel uit historische als actuele ervaringen putten om tot de meest praktische aanpak van civiele vraagstukken als herstel van democratie en de aanvoer van goederen te komen. Civil Affairs was het resultaat van een discussie over kennis uit het verleden, de invloed van burgers op militaire zaken en de leidinggevende rol tussen de Amerikanen en Britten. Uiteindelijk trokken de Amerikaanse militairen de meeste invloed naar zich toe, maar die keuze bleek gebaseerd op kennis en praktijk en was niet zonder concessies aan civiele partijen en hun Geallieerde partners. Op die manier kwam er, vlak voor D-Day en het begin van de militaire bevrijding van het Europese vasteland, een divisie tot stand die zich volledig kon richten op het oplossen van civiele problemen. De doelstellingen van de United States Army Civil Affairs Division waren daarmee duidelijk. Geallieerd opperbevelhebber Dwight Eisenhower wilde zich niet bemoeien met civiele kwesties en voorzag terecht voldoende werk tijdens de grootschalige gewapende conflicten. Civil Affairs moest alle civiele kwesties daarom voor hem regelen. Eisenhower zou het signaal geven dat zij in een bepaalde stad, regio of land aan hun klus konden beginnen en alleen belangrijke besluiten werden nog met hem besproken. Verder wilde men volledig op Civil Affairs vertrouwen en dat vertrouwen werd geenszins beschaamd.
13
Hoofdstuk 2: Militair Gezag Het vertrouwen dat de geallieerde bevelhebbers in de Civil Affairs Division hadden mag dan wel niet zijn beschaamd, de samenwerking met de Nederlandse bestuurders verliep vooral op landelijk niveau moeizaam. De Nederlandse regering in ballingschap had vanuit Londen bij wet bepaald dat tot aan de volledige overdracht aan een nationale regering, die als vanouds gezeteld zou zijn in Den Haag, het bestuur van het bevrijde Nederlands grondgebied in Europa in handen zou komen van het Militair Gezag. Het Militair Gezag werd daarmee een verlengstuk van Londen, welke de samenwerking met de Geallieerden en het Verzet moest coördineren en het vertrouwen van de bevolking voor zich moest winnen. “Het is eenvoudig om dol van te worden,” schreef een lid van het Militair Gezag kort na aankomst in Nederland. “Nog is de Mof er niet uit en ben je eindelijk weer baas in eigen huis geworden, of je krijgt me daar een stelletje autoriteiten over de vloer, die ieder op hun beurt zelf de baas proberen te spelen.”20 De leden van het Militair Gezag waren allesbehalve overtuigd door Civil Affairs en de situatie die zij aantroffen bij hun terugkeer in Nederland. Voordat we gaan bekijken waarom ze niet overtuigd waren en ze zich kritisch uitlieten over Civil Affairs, is het belangrijk in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het Militair Gezag. Wie vormde de Nederlandse regering in ballingschap precies en wat waren hun belangrijkste voorstellen voor het bestuur van Nederlands tijdens en vlak na de bevrijding?
Defaitisme De Nederlandse regering bevond zich sinds 1940 onvoorbereid in Londen en moest van daaruit met lede ogen aanzien hoe nazi-Duitsland het land bezet hield. Het kabinet dat de oversteek maakte was het tweede kabinet-De Geer, het eerste Nederlandse kabinet waarin sociaal-democraten vertegenwoordigd waren. Samen met koningin Wilhelmina zocht het tijdens de meidagen zijn heil in Groot-Brittannië. Het kabinet-De Geer II hield in Londen niet lang stand. Er was geen parlementaire controle en koningin Wilhelmina raakte snel in onmin met De Geer door diens defaitistische politiek, waarmee hij aanstuurde op een eventuele samenwerking met de nationaal-socialisten.21 De Geer keerde enkele maanden na zijn geforceerde ontslag terug naar bezet Nederland en schreef een pamflet genaamd De synthese in den oorlog, waaruit zijn weinig optimistische houding over de mogelijkheden voor geallieerd succes bleek.22
20
Nele Beyens, Overgangspolitiek (Amsterdam 2009) 183. Loe De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1991), Deel 9.1, 88. 22 Dirk-Jan De Geer, De Synthese in den Oorlog (Rotterdam 1942) 21
14
Bron: Bundesarchiv
Duitse troepen wachten geduldig op orders bij de vernielde Servaasbrug. De brug is door toedoen van de Nederlandse troepen ernstig beschadigd, als duidelijk wordt dat de Duitse invasie niet meer door militaire kracht te stoppen is. Vergelijkbare bruggensabotage in heel Nederland een van de redenen dat de regering en de Koninklijke familie voldoende tijd om naar Engeland te vluchten (pagina 14).
15
“Ik was van een andere zienswijze, doch respecteerde de hunne,” schreef De Geer over zijn aanvaringen met de vorstin en zijn medekabinetsleden. “Dat zij dit de mijne niet hebben gedaan en – nog wel in een situatie waarin verweer onmogelijk was – mijn houding in een onjuist licht hebben gesteld, heeft mij pijnlijk getroffen.”23 De Geer doelde daarmee op het feit dat hij vrijwillig zou zijn afgetreden, maar niet omdat zijn visie die van capitulatie was. Uit zijn pamflet blijkt echter dat De Geer uitging van een Duitse overwinning, dat God die misschien wel ondersteunde en dat hij niet onwelwillend tegenover een groot Europees rijk stond, dat wellicht monarchieën liet terugkeren. Dit stond haaks op de houding van de Nederlanders in Londen, die zich grote zorgen maakten om de soevereiniteit van de Europese naties. De vorstin en overige regeringsleden wensten alles op alles te zetten om niet alleen de Duitse dreiging te beëindigen, maar ook nazi-Duitsland in zijn geheel te verslaan. Een compromis was uitgesloten.24
Gerbrandy: steun en toeverlaat Als opvolger van De Geer schoof Wilhelmina Pieter Gerbrandy naar voren. Gerbrandy stond bekend als trotse Nederlander, die vrijwillig had meegewerkt aan het beëindigen van Troelstra’s poging tot een socialistische revolutie in 1918 en die mede dankzij zijn doctoraat in de rechten, eerst als Statenlid in Friesland en later als hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, aan zijn status had kunnen werken. Gerbrandy was mede daardoor minister van Financiën geworden in het kabinetDe Geer II.25 Pieter Gerbrandy kende behalve affiniteit met Friesland, Nederland en de advocatuur ook een voorliefde voor radio. Als koningin Wilhelmina niet te horen was op Radio Oranje, dan was het wel de karakteristieke hoge stem van Gerbrandy die Nederlanders op de hoogte hield van de stand van zaken elders en hen moed in sprak tijdens de barre jaren van de bezetting.26 Later zou Gerbrandy worden gekenschetst als de steun en toeverlaat van Wilhelmina. “’Gaat u even met me mee wandelen?’,” vroeg de vorstin in Engeland aan Gerbrandy, die in een radiointerview geëmotioneerd vertelde over haar toewijding, “Ze dacht aan het land Nederland, maar dacht altijd in termen van ‘hoe staat het met de mensen?’ Daar had ze grote bezorgdheid over. [De koningin had] honger naar het goede einde.”27 Gerbrandy werd als minister-president door collega’s ook geportretteerd als een uiterst starre politicus, die weinig tactvol alles op alles zette om zijn mening door te drukken. “Vandaar de 23
De Geer, Synthese, 2. Piet de Rooy, e.a., Land van Kleine Gebaren (Nijmegen 1999) 234. 25 auteur onbekend, ‘Mr. P.S. (Pieter) Gerbrandy’, Parlement.com, http://www.parlement.com/id/vg09ll0zrpzx/p_s_gerbrandy (laatst gezien op 17 maart 2013) 26 Radio Nederland Wereldomroep Archivist, ‘B139169.A1 - Prof. Pieter Gerbrandy : In memoriam / 1961-0908’, RNW.nl, http://blogs.rnw.nl/haa/b139169a1-prof-pieter-gerbrandy-in-memoriam-1961-09-08 27 RNW Archivist, ‘Prof. Pieter Gerbrandy’, radiointerview. 24
16
vele ministerswisselingen die zich in de Londense periode voordeden,” herinnert dr. Aart van Rhijn zich, die namens de CHU in het eerste oorlogsjaar minister van Landbouw en Visserij was. “Gerbrandy behoorde tot het type der stoere calvinisten, die in onze vaderlandse geschiedenis dikwijls zulk een belangrijke rol hebben gespeeld. Zulke figuren denken wel eens wat teveel in witzwart schema, maar deze rechtlijnigheid heeft hen de kracht gegeven om met onverminderde hardnekkigheid voor de overwinning te blijven strijden.”28
Trans-Atlantische alliantie Een sleutelrol in het Nederlandse beleid tijdens en ook na de Tweede Wereldoorlog werd gespeeld door een van de ministers die wel stand hield onder het rechtlijnige bestuur van Gerbrandy. Rechtsgeleerde Eelco van Kleffens kende behoorlijk wat overeenkomsten met de minister-president en was partijloze minister, die vooral op basis van zijn kennis van zowel recht als economie voor de rol van minister van Buitenlandse Zaken uitermate geschikt was.29 Van Kleffens stond in eerste instantie de traditionele Nederlandse neutraliteitspolitiek voor, maar zocht na de Duitse inval onmiddellijk contact met de Britten. Zijn diplomatieke kwaliteiten kwamen in die periode prominent naar voren en de minister diende vaak als vredestichter.30 Het was dan ook op zijn voorspraak dat Nederland zich richtte op een Atlantische samenwerking. Van Kleffens bleek een effectief voorvechter van internationale allianties en zou uiteindelijk worden beloond met het namens Nederland kunnen ondertekenen van deelname aan de Verenigde Naties, als ook het voorzitterschap van de algemene vergadering van de VN in 1954. Voordat het zo ver was, had Van Kleffens eerst langdurig moeten lobbyen bij zijn collega’s in andere kleine landen. Gesprekken met onder meer Belgische en Noorse ministers hadden hem er van overtuigd dat kleine landen nooit alleen konden standhouden tegen grotere staten. “Het kwam mij dus voor dat wij moeten uitgaan van de noodzakelijkheid om in de toekomst ons heil te zoeken in samenwerking op defensiegebied met anderen. Die anderen kunnen slechts landen zijn die door hun algehele instelling niet agressief zijn. Daarnaast is het van belang, de Verenigde Staten van de aanvang af in de zaak te betrekken en hen voor de veiligheid in Europa te interesseren,” rapporteerde Van Kleffens in maart 1942.31 Die visie vond bijval bij koningin Wilhelmina en minister-president Gerbrandy, die het met Van Kleffens eens waren dat de Verenigde Staten een voortrekkersrol moest gaan spelen in zowel het bevrijden als herstellen van de bezette gebieden. Ze zagen echter ook in dat de Amerikanen dit 28
RNW Archivist, ‘Prof. Pieter Gerbrandy’, radiointerview. auteur onbekend, ‘Eelco Nicolaas Van Kleffens (Netherlands)’, UN.org, https://www.un.org/en/ga/president/bios/bio09.shtml (laatst gezien op 25 april 2013) 30 Loe de Jong, Koninkrijk, deel 9-1, 100. 31 De Jong, 9-1, 678. 29
17
niet zouden doen zonder hun eigenbelang uit het oog te verliezen, waardoor de focus van de gesprekken niet alleen op vrijheid, maar ook op een herstelde trans-Atlantische handelseconomie gericht moesten zijn.
Ontbrekend opperbevel Deze visie van trans-Atlantische samenwerking heeft een hoofdrol gespeeld in de hervorming van het militaire gezag in Nederland. Voor de oorlog was er slechts de Oorlogswet van 1899 geweest, maar die was veertig jaar later verworden tot een leidraad in de besluitvorming. Het ontbreken van recentere besluitvorming leidde in 1939 tot grote conflicten met opperbevelhebber generaal Izaäk Reijnders, die van mening was dat de strijdkrachten meer effectief gezag verdienden en dat graag verwoord zou zijn in een verbeterde Oorlogswet.32 De generaal kreeg in februari 1940, amper drie maanden voor de Duitse inval, eervol ontslag en werd vervangen door voormalig luitenant-generaal Henri Winkelman, die na een vrijwillig vertrek in 1934 adviseur was geworden bij Philips. In 1940 werd hij prompt gepromoveerd tot generaal. Ook Winkelman kon het tij niet keren en kort nadat de Nederlandse defensie niet afdoende was gebleken om de Duitse invasie te pareren werd Winkelman door de bezetter in krijgsgevangenschap genomen en voor de duur van de oorlog in Duitsland gehouden.33 De invulling van de zeggenschap over het militaire gezag omtrent Nederland en over het Militair Gezag als instituut leverde door dit ontbreken van een opperbevelhebber aanzienlijk gesteggel op in Londen. De Nederlandse beleidsmakers hadden zich al die tijd laten leiden door de Nederlandse Grondwet, die voorzag in kwesties als de staat van beleg waarin Nederland verkeerde, maar die onvoldoende houvast bood in het opstellen van richtlijnen omtrent de bevrijding en latere wederopbouw. Het besef dat er maatregelen moesten worden getroffen voor de invulling van een terugkeer naar Nederland nam pas toe met de intrede van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie als bondgenoten. Het verslaan van nazi-Duitsland leek in het voorjaar van 1943 niet langer uitgesloten.
Commissie Terugkeer Reeds sinds de zomer van 1941 werd in Londen door de omvangrijke Studiegroep voor Reconstructieproblemen veelvuldig overleg gepleegd over wat te doen tijdens en na de bevrijding. De studiegroep werd opgericht op voorspraak van Paul Rijkens, voorzitter van de raad van beheer van Unilever, en bestond uit prominente Nederlanders in ballingschap, uit onder meer de 32
J.A.M.M. Janssen, 'Reijnders, Izaak Herman (1879-1966)', Biografisch Woordenboek van Nederland, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/reijnders (laatst gezien op 3 mei 2013) 33 C.M. Schulten, 'Winkelman, Henri Gerard (1876-1952)', Biografisch Woordenboek van Nederland, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/winkelman (laatst gezien op 3 mei 2013)
18
zakenwereld, politiek en strijdkrachten. De groep begon met 38 leden, maar werd tijdens de jaren van haar bestaan (1941-1944) in totaal door zeker tweehonderd Nederlanders gesteund en kende 24 gespecialiseerde commissies. Het doel van de studiegroep was te assisteren bij de ontwikkeling van plannen voor het naoorlogse Nederland en vooral de commissie IVa speelde daarin een belangrijke rol. Deze commissie, geleid door vice-admiraal J.Th. Furstner, hield zich bezig met de “nationale vraagstukken na de oorlog”, waarmee staatsrechtelijke kwesties als herziening van de oorlogswet en de berechting van oorlogsmisdadigers werden bedoeld.34 De commissie oordeelde dat door een gebrek aan eigen ervaring en de gedateerde theorie van de Oorlogswet van 1899 niet alleen een herziening van de oorlogswet, maar ook vergaande samenwerking met de Geallieerden noodzakelijk was. Alleen dan zou de Nederlandse regering mogelijkheden zien op strategisch vlak invloed uit te oefenen op de bevrijding, omdat de kans dat de Nederlandse bevrijding zou worden voorgezeten door een Nederlandse sectorcommandant als militair strateeg vrijwel uitgesloten was.35 Die constatering leidde tot de oprichting van de Commissie Terugkeer, voorgezeten door minister-president Gerbrandy en bestaande uit verscheidene ministers en kopstukken uit de defensiestaf. De commissie streed een moeizame strijd, omdat zowel intern als extern militairen en politici huiverig waren voor het uit handen geven van de macht. Angst voor het mislopen van invloed vanwege buitenlandse twijfel over de macht van het geboden Nederlandse gezag, alsmede angst voor het ontstaan van een militaire dictatuur van onbekende duur, leverden weinig voedingsbodem voor snelle besluitvorming.36 Uiteindelijk werd op voorspraak van Gerbrandy’s Commissie Terugkeer besloten door een Koninklijk Besluit de wetgeving rond de Bijzondere Staat van Beleg te moderniseren. Zodoende kon uitgebreide bevoegdheid worden geplaatst bij het nieuw op te richten instituut dat het militaire gezag zou uitvoeren. Deze beslissing werd vooral genomen op basis van de overtuiging dat de bevrijding bij daadkrachtig optreden voorspoediger zou verlopen, waardoor een eventueel langdurig militair bestuur kon worden voorkomen. Het Geallieerde opperbevel was namelijk zeer optimistisch over de kansen op militair succes in Nederland, waardoor het vertrouwen van de Nederlandse bestuurders in Londen op een spoedige bevrijding sterk toenam.37
34
Dick Schoonoord, Het Circus Kruls (Amsterdam 2011) 33. Schoonoord, Kruls, 34. 36 Ib., 37. 37 Ib., 10. 35
19
Bureau Militair Gezag De uiteindelijke oplossing, die pas na een jaar van vergaderen werd goedgekeurd, was een onderverdeling waarin het Hoofd Militair Gezag, die het Bureau Militair Gezag zou voorzitten, verantwoording zou afleggen aan de minister van Oorlog en niet aan de Opperbevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten. Die laatstgenoemde functie was sinds de arrestatie van generaal Winkelman in 1940 niet aan een opvolger toegewezen en zou gedurende de Tweede Wereldoorlog niet worden ingevuld. Het Bureau Militair Gezag werd uiteindelijk per ministeriële beschikking opgericht op 28 januari 1943 en majoor Hendrik Johan Kruls werd tot leidinggevende van het bureau benoemd, ondanks het feit dat koningin Wilhelmina geen enkele heil zag in Kruls’ aanstelling en haar schoonzoon prins Bernhard naar voren schoof.38 Kruls kreeg een functie die in eerste instantie slechts het overzien van de oprichting en invulling van het MG betekende en geen garantie was voor de verkiezing van de rol als Hoofd Militair Gezag tijdens een eventuele bevrijding. De problematiek rondom de oprichting van het Militair Gezag was daarmee eigenlijk het omgekeerde van de Amerikaanse situatie. De Nederlandse bestuurders waren vanuit de politiek van groot belang geweest bij de oprichting, maar maakten zich zorgen over de rol die militairen zouden spelen en de invloed die zij naar zich toe zouden trekken. Zeker nadat enkele oefeningen in Londen ter voorbereiding op eventuele praktijksituaties in Nederland door velen als militair waren ervaren, een imago dat ook tijdens de bevrijding aan het Militair Gezag zou blijven kleven.39 In de Verenigde Staten was Civil Affairs juist in eerste instantie een militaire aangelegenheid geweest, waarbij zij zich zorgen maakten over de invloed van burgerpersoneel en het feit dat burgers door hun gebrek aan militaire opleiding een zwakke schakel vormden in de nog altijd onrustige gebieden waarin het burgerpersoneel hun taken moesten volbrengen. Civil Affairs moest tenslotte taken uitvoeren zodra de bevelhebbers dat veilig achtten.
Overeenkomstige doelen De overeenkomstige doelen van zowel de Civil Affairs Division als het Militair Gezag zorgden er voor dat beide partijen op allerlei fronten vruchtbaar konden samenwerken, zeker nadat uit onder meer de Maastrichtse situatie zal blijken dat het MG na een uiterst moeizame start steeds capabeler werd. Het MG bleef te allen tijde ondergeschikt aan opperbevelhebber Eisenhower, omdat in 1944 door het Londense kabinet terecht was geconcludeerd dat Nederland wel zou varen bij een voortzetting van de vergaande samenwerking in geallieerd verband.
38 39
Schoonoord, 33. Ib., 82.
20
Tot de belangrijkste taken van chef Kruls had daarom in eerste instantie de totstandkoming van een juridisch raamwerk voor de handhaving van het gezag in het bevrijde Nederland behoord. Dit werd het Besluit op de Bijzondere Staat van Beleg (BSBB) en het daarbij behorende Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven (BBG). Het doel van het daaropvolgend opgerichte apparaat, dat het Bureau Militair Gezag werd, was het uitvoeren van het BSBB om zo de samenwerking met de Geallieerden te bespoedigen, waardoor de normale verhoudingen in Nederland zo snel mogelijk hersteld zouden zijn en de regering haar zetel in Den Haag weer zou kunnen innemen.40 Dat de uitvoering van de bijzondere besluiten en daarmee de verantwoording van het Militair Gezag bij de regering lag werd nog wel het meest duidelijk uit het eerste artikel van het BBG, welke uit naam van koningin Wilhelmina en ondertekend door alle ministers werd verspreid in het Staatsblad: “In het [Nederlandse] Rijk in Europa worden, naarmate hetzelve van de vijandelijke bezetting wordt bevrijd, door Ons zoo spoedig mogelijk Bijzondere Gerechtshoven ingesteld, welker rechtsgebied en plaats van vestiging door Ons wordt bepaald.”41 De Londense regering orkestreerde daarmee vrijwel totale controle over de uitvoering van alle democratische en bestuurlijke taken die niet zouden worden opgeëist of ingevuld door Civil Affairs. Ze stonden met Civil Affairs daarom in voortdurend contact en probeerden in vrijwel alle besluitvorming rekening te houden met de wensen van de Geallieerden. De Verenigde Staten werd daarmee geheel volgens de visie van Van Kleffens betrokken bij het herstel van de Nederlandse democratie en economie, waardoor de leveringen van zowel voedsel, als de benodigdheden voor industrie en infrastructuur spoediger op gang konden komen.
Circus Kruls Helaas verliep de bevrijding en het herstel van de Nederlandse samenleving in bevrijde gebieden niet zoals gepland en kreeg het Militair Gezag al spoedig de bijnaam Circus Kruls, omdat in de praktijk de theorie lang niet zo bruikbaar bleek als gehoopt en het een wirwar van zelfbenoemde bestuurders leek. Waarom was het echter zo’n wirwar? Ten eerste, omdat de bevrijding van Den Haag en vrijwel het gehele land ten noorden van de Waal door het falen van Operatie Market Garden langdurig op zich liet wachten, waardoor de mogelijkheid het land centraal te regeren en eenduidig te herstellen voor onbepaalde tijd verloren ging. Ten tweede, omdat bestuurlijke rollen werden opgeëist door de Ordedienst, een verzetsgroep die langdurig in contact had gestaan met Londen en wiens primaire doel gedurende de gehele 40
J.A.M.M. Janssen, 'Kruls, Hendrik Johan (1902-1975)', Biografisch Woordenboek van Nederland, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/kruls (laatst gezien 7 mei 2013) 41 Ministerie van Justitie, Besluit van 22 december 1943, houdende vaststelling van het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven, http://wetten.overheid.nl/BWBR0002007/geldigheidsdatum_27-09-2012 (laatst gezien op 16 maart 2013)
21
bezetting het rustig laten verlopen van de transitie van bezetting naar herstelde democratie was geweest. Het Militair Gezag van Kruls, hoe moeizaam de totstandkoming en de eerste periode in Nederland ook waren verlopen, kon zich uiteindelijk wel voor haar initiële falen revancheren. Dat zal blijken uit voorbeelden van hun inzet in Maastricht, waar het in het kielzog van de geallieerde soldaten en de Civil Affairs Division arriveerde.
22
Hoofdstuk 3: Verzet “Mijn Volk, nadat ons land met angstvallige nauwgezetheid al deze maanden een stipte neutraliteit had in acht genomen en terwijl het geen ander voornemen had deze houding streng en consequent te houden, is in de afgelopen nacht door de Duitse Weermacht zonder de minste waarschuwing een plotselinge aanval gedaan,” zo sprak Koningin Wilhelmina op 10 mei 1940 de Nederlanders toe, die lang hoop hadden gehouden dat de neutraliteitspolitiek hen opnieuw buiten schot zou houden, maar het mocht niet zo zijn. Zoals in het vorige hoofdstuk viel te lezen besloot de regering te vertrekken naar GrootBrittannië. Van daaruit probeerde zij niet alleen zo goed mogelijk de Nederlandse belangen tijdens de bezetting te behartigen, maar ook de positie van Nederland tijdens een eventuele bevrijding door de Geallieerden te verbeteren. In die rol als beschermers en strijders voor Nederlandse onafhankelijkheid stond zij niet alleen. Tienduizenden Nederlanders zetten zich met gevaar voor eigen leven en dat van hun omgeving in voor het Verzet. Zij trachtten door spionage, sabotage en het helpen van onderduikende Joden het gezag van de bezetter te ondermijnen. In dit hoofdstuk zal worden gekeken naar de rol van het Verzet tijdens de bezetting, met nadruk op verzetsgroepen en hun daden in Maastricht, om zo de hoofdvraag van dit onderzoek beter te kunnen beantwoorden.
Stakingen Hoeveel verzetslieden er in Nederland precies zijn geweest is een onderwerp van discussie. In vrijwel alle landen waar in de Tweede Wereldoorlog een actief verzet heeft gefunctioneerd is uiteindelijk geconcludeerd dat na de oorlog een onrealistisch hoog aantal mensen zichzelf verzetsdaden toekende. Hoewel begrijpelijk, heeft het ons zicht op het daadwerkelijke aantal verzetslieden en verzetsdaden vertroebeld. Dat probleem wordt tevens gevoed door de vraag wat nu precies een verzetsdaad is. In principe was iedere vorm van ongehoorzaamheid ten opzichte van de Duitse bezetter al een risicovolle onderneming, omdat de publieke en persoonlijke straffen voor ongehoorzaamheid sterk toenamen naar mate de bezetting aanhield. Reeds in 1941 werd er in Amsterdam gedreigd met de doodstraf voor een ieder die zou meewerken of zelfs maar zou oproepen tot stakingen.
23
Bron: Bundesarchiv
Duitse voertuigen rijden op 10 mei 1940 door de straten van Maastricht. Er is ten zuiden van het stadscentrum voor pantservoertuigen een noodbrug aangelegd en lichtere voertuigen worden op vlotten naar de overzijde gebracht (pagina 32). Dit beeld van de bezetter in de straten - hier op een foto van de Wolfstraat, gezien vanaf het Onze Lieve Vrouweplein – zal vier jaar aanhouden.
24
Winkeleigenaren die hun zaak uit solidariteit met de stakers gesloten hielden werden bedreigd met een gang naar een lokale krijgsraad.42 Die straffen en dreigementen waren een directe reactie op de succesvolle stakingen die in het eerste jaar van de bezetting uitbraken. Schrijfster Ina Boudier-Bakker tekende in haar dagboek op waarom het volk toen nog vol overtuiging staakte. “Zaterdag hebben de Duitsers vierhonderd Joodse mannen opgevangen van de straat […] en hen publiek gekwetst en gemarteld, en ze toen in wagens gesmeten en afgevoerd,” noteerde ze verontwaardigd. “Toen is maandag door de communisten, socialisten, Jordaners en Kadijkers een algemene staking geproclameerd, in alle bedrijven. Trams reden niet, geen bussen, en alles stond in Amsterdam stil, als algemeen protest.”43 De Februaristaking was de eerste grote verzetsdaad tegen de bezetter en wordt in Amsterdam nog altijd herinnerd door het monument De Dokwerker op het Jonas Daniël Meijerplein, waar de Joden op zaterdag 23 februari 1941 publiek werden vernederd. De staking werd uiteindelijk op dinsdag gewelddadig beëindigd en kostte die dag aan negen Amsterdammers het leven. De stad Amsterdam werd na afloop gedwongen een boete van vijftien miljoen gulden te betalen. Naar mate de grip van de Duitsers op het algemene bestuur van Nederland steeds steviger werd, werd het verzet steeds minder publiek. Zij die de moed hadden op straat in opstand te komen werd al snel duidelijk dat ‘ondergronds’ meer te bereiken was. Slechts sporadisch leverde openlijk protest aanwijsbaar voordeel op, zoals in Enschede, waar na een razzia het onderduikersnetwerk razendsnel werd opgezet en een zeer hoog percentage aan Joden kon worden gered. Teveel mensen leefden echter in angst voor represailles, die averechts zouden werken voor de populariteit van het verzet.44
Goede Pruisen Bewust van het belang van spionage en verzet deed de regering in ballingschap samen met de Geallieerde strijdkrachten geregeld handreikingen naar de mensen in Nederland, maar zelfs de uit vliegtuigen gedropte pamfletten met instructies en op verstopte radio’s gehoorde berichten van de vorstin en de premier brachten enorme risico’s met zich mee. Zo blijkt uit de herinneringen van Mien Smeets en haar zus Ella Schwachöfer. Hun ouders hadden in de Maastrichtse wijk Caberg een café, dat zij open hielden tijdens de oorlogsjaren, zich bewust van de gemeenschapsrol in een hechte stadswijk. “Wij hadden wel een radio in ons café, 42
SS-Brigadeführer Rauter, Oproep van den höheren S.S. und Polizieführer aan de bevolking van Amsterdam (Amsterdam, maart 1941) 43 Ina Boudier-Bakker, ‘De Februaristaking’, Dagboek, in: Boudewijn van Houten, ed., Ooggetuigen ’40-’45. De Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in egodocumenten (Hoevelaken 1995) 187. 44 auteur onbekend, ‘Hoe zinvol was het verzet in de Tweede Wereldoorlog?’, Historisch Nieuwsblad, http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/25142/hoe-zinvol-was-het-verzet-in-de-tweedewereldoorlog.html (laatst gezien op 21 april 2013)
25
maar de Duitsers lieten daar de condensator uit halen, zodat we alleen nog de platenspeler konden gebruiken. Een bevriende verkoper hielp onze vader echter aan een werkende radio, die in een kist met kleding in de bierkelder verstopt stond, naast de matrassen waar we op sliepen als het luchtalarm afging.” “Lang wisten we niet eens dat die radio er was. We waren jonge tieners in de eerste oorlogsjaren en te loslippig. Later besef ik pas,” vertelt mevrouw Schwachöfer, “dat de wijkagent en een aantal gooie Pruusje in onze kelder radio kwamen luisteren.” Gooie Pruusje, of ‘goede Pruisen’, blijken lokaal gestationeerde Duitse soldaten te zijn, die eigenlijk helemaal niet wilden vechten. “Die jongens kwamen ons af en toe waarschuwen en informeerden ons welke collega’s vooral niet mochten weten dat we verboden spullen hadden. Zij wilden boven alles naar huis. Die Duitse jongens hunkerden net zo naar het einde van de oorlog als wij.” Zelfs al was het geweldloos, het houden van een radio en delen van informatie van buitenaf was niet zonder gevaar. Toch deed de vader van de beide dames het wel. “Achteraf weten we dat pap als eigenaar van het dorpscafé de mensen op de hoogte heeft gehouden. Iedereen kende iedereen. Wij hadden op Caberg de enige telefoon, dus je wist wie je kon vertrouwen. Wat in Londen werd beslist hoorden mensen via Radio Oranje, maar als kinderen werden wij daar niet echt bij betrokken en dat maakte ons niet zoveel uit,” geeft mevrouw Smeets toe. “Je had geen invloed op wat er gebeurde. Onze ouders zeiden af en toe dat de oorlog niet meer lang zou duren, maar wie dankzij een radio wist hoe de oorlog ervoor stond deelde dat niet met zijn kinderen.”45
Illegaliteit Het was voor de bevolking echter niet noodzakelijk zich bij het georganiseerd verzet aan te melden, om toch hun steentje bij te dragen aan de strijd tegen de bezetter. Terugkerend bij het eerder geopperde discussiepunt over het aantal actieve verzetslieden in Nederland is het belangrijk een duidelijke definitie te hanteren. Lang niet iedere daad van verzet was daadwerkelijk volgens de regels van de bezetter illegaal - maar daardoor niet meteen ongevaarlijk - en dus bestond er een verschil tussen daden van verzet en daden van illegaliteit, waarbij een enkele verzetsdaad iemand nog geen verzetsstrijder maakt. Een gangbare definitie van verzetslieden en het verzet is die van historicus Loe de Jong, die de term verzet hanteert voor alle handelingen die blijk gaven van een afkeer tegen de bezetter. Dat waren dus niet alleen sabotage, spionage of hulp bij onderduiken, maar ook het dragen van een speldje of houden van een radio. Illegaliteit in de Tweede Wereldoorlog gaat volgens De Jong echter alleen op voor zij die zich in georganiseerd verband en met enige continuïteit, actief hebben ingezet
45
Interview met mevr. Smeets en mevr. Schwachöfer, persoonlijk afgenomen op zondag 27 januari 2013.
26
tegen de bezetter.46 Zij zijn de echte verzetslieden, die, zo blijkt uit de case study, na de bevrijding graag politieke erkenning wilden zien voor hun vooraanstaande daden. Het aantal verzetslieden in georganiseerd verband in de periode tussen de Duitse bezetting en de eerste bevrijde steden in september 1944 wordt door het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) geschat op circa 25.000. Na de oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) groeide dat aantal naar 45.000. Op een bevolking van circa negen miljoen een relatief kleine groep, want zelfs in de gunstigste schatting was amper 0,5% van de Nederlandse bevolking actief in het verzet.
Verdeeld verzet Het verzet was hopeloos verdeeld. Nederland kende verschillende verzetsgroepen van allerlei politieke en religieuze signatuur en met uiteenlopende opvattingen over de juiste aanpak. Onderverdelingen op nationaal en lokaal gebied wakkerden het wantrouwen tussen de verscheidene groepen sterk aan. Tot de meest invloedrijke verzetsorganisaties, die later de Binnenlandse Strijdkrachten zouden vormen, behoorden de Ordedienst (OD), de Landelijke Knokploegen (LKP) van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en de Raad van Verzet (RVV). De Ordedienst was in eerste instantie opgezet door officieren die zich reeds in 1941 bezighielden met wat te doen als Nederland zou worden bevrijd. De Raad van Verzet daarentegen probeerden pas later in de oorlog, vanaf 1 mei 1943, als overkoepelende raad van alle verzetsgroepen te dienen. Een opdracht waar leiders van de Ordedienst niet bepaald gelukkig mee waren, omdat zij de intenties van de deels communistische leden van de RVV niet geheel vertrouwden. Daardoor heeft de RVV haar doel van eenheid nooit waar kunnen maken.47 Een aantal factoren heeft er voor gezorgd dat er lange tijd werd gedacht dat in het zuiden van Nederland er minder actief verzet werd gepleegd dan elders. Dat beeld blijkt niet terecht. Het aantal verzetsslachtoffers en uitingen van verzet in de meest brede betekenis wijkt niet af van de landelijke cijfers. De wijze van organisatie echter wel, want verzet werd in deze regio vaak lokaal gepleegd en slechts zijdelings in samenspraak met de landelijke OD en LO. Het zwijgzame karakter van de rurale dorpscultuur bleek, in heel Nederland overigens, een gunstige omstandigheid om verzetsdaden in te plegen en onderduikers te helpen.48
46
Henk Termeer, Het Geweten Der Natie (Assen 2007) 11. Termeer, Geweten, 20. 48 Termeer, 25 47
27
Katholieke steun Ook in Maastricht liet de invloed van de landelijke verzetsorganisaties enige tijd op zich wachten, al behoorde de stad wel tot de meest succesvolle in het beschermen van Joden. Slechts 27% van alle Joden in Nederland overleefde de Tweede Wereldoorlog, maar in Maastricht lag dat percentage op 49,5%. Uit onderzoek door Marnix Croes en Peter Tammes blijkt ook tussen deze feiten het eerder genoemde causale verband te bestaan dat publiek verzet leidde tot meer onderdrukkende daden van de bezetter, waardoor grote verzetsdaden eerder meer gevaar opleverden dan minder. De kansen van Joodse burgers bleken uit dat onderzoek niet te zijn af te lezen uit de hoeveelheid NSB-leden of het hebben van een pro-Duitse burgemeester. Wel bleek dat in overwegend katholieke gemeentes de overlevingskansen hoog lagen. Het is niet aannemelijk dat dit verband houdt met de overtuigingen binnen de religie, maar wel met de mate van verzuiling. Hoe meer contact Joden hadden met anderen en hoe dichter bij plattelandsgemeentes, des te groter de kans op succesvol onderduiken.49 De belangrijkste organisatie voor het beschermen van onderduikers was de eerder genoemde Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), die ook in Maastricht en andere Limburgse steden afdelingen kende. Het ontstaan van een officiële Maastrichtse afdeling had nog wel enige voeten in de aarde, want er bleken serieuze verschillen te bestaan tussen de katholieke en protestantse overtuigingen. De geschiktheid van de Limburgse kerkdorpen en tussenkomst van afgevaardigden van het bisdom Roermond zorgden er in het najaar van 1943 voor dat er definitief een afdeling LO-Maastricht kwam.50 Het is van belang dat men zich er van bewust is dat Nederland talloze nationale, regionale en lokale verzetsgroepen heeft gekend. Soms bestond die onderverdeling vanwege inzichtelijke verschillen, maar vaak was het ook onmacht om met elkaar in contact te blijven of was het plegen van verzet op kleinere schaal simpelweg meer effectief.
Ordedienst Op alle mogelijke niveaus is er één groep die de grootste rol heeft gespeeld in zowel verzetsdaden tijdens de bezetting, als in het representeren van het Verzet in de fase na de bevrijding. Dat was de Ordedienst, die slechts voorgegaan wordt in grootte door de LO en mag worden gezien als de grootste Nederlandse verzetsorganisatie als het gaat om liquidaties, sabotage en spionage. De OD kende dan ook andere doelstellingen dan de LO.
49
Marnix Croes en Peter Tammes, ‘Gif laten wij niet voortbestaan’ Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in Nederlandse gemeentes, 1940-1945 (Amsterdam 2006) 50 Alfred Cammaert, Het verborgen front : geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Maasmechelen 1994) 477-9.
28
De hoofddoelstelling van de Ordedienst was in eerste instantie om kort na het verwachte Duitse vertrek orde en rust te waarborgen in het bevrijde Nederland.51 De OD bestond vooral uit beroeps- en reservemilitairen en werd later aangevuld door ambtenaren en burgers. Behalve het landelijke bestuur was er ook een onderverdeling in gewesten, waarbij Maastricht zich in gewest 19 bevond, en bestonden er lokale groepen, die door leiders in het gewest werden geïnformeerd. Helaas voor de OD kwam het Duitse vertrek jaren later dan verwacht. De OD was in de maanden na de Duitse inval sterk en wijd verbreid aanwezig en kon vanuit die positie zichzelf manoeuvreren tot meest invloedrijke verzetsorganisatie, te meer omdat de regering in Londen, dankzij afgevaardigden en sporadisch contact via gedropte geheim agenten met zenders, met de Ordedienst in contact stond.52 De doelstellingen van de OD groeiden uit van niet alleen de voorbereiding op een Duits vertrek, naar het plegen van verzetsdaden die een Duits vertrek konden bespoedigen en het leven van de bevolking vergemakkelijken. De bevolking werd in het plegen van verzetsdaden overigens bijgestaan door de Landelijke Knokploegen (LKP) van de LO. De KLP waren opgericht om als strijders te fungeren in de strijd om hulp aan onderduikers. Hun belangrijkste taak was het buit maken van zaken als persoonsbewijzen en bonkaarten, waardoor onderduikers een nieuwe identiteit konden aannemen en mee konden delen in het spaarzaam beschikbare voedsel. In tegenstelling tot de OD, was het bestaan van de LKP en de LO de Nederlandse regering in Londen vrijwel geheel onbekend, waardoor hen op geen enkele wijze ondersteuning kon worden geboden.
Sijmons versus Lamberti In Maastricht bestond de Ordedienst opvallend genoeg uit twee groepen. Kort voor de bevrijding, in de wetenschap dat de Geallieerden reeds Normandië hadden verlaten en op weg waren naar België en Nederland, had stadsarchivaris Antoine Kessen nog getracht de beide groepen te verenigen, maar dit was niet gelukt. In maart 1941 was in Maastricht door reserve kapitein Piet Sijmons de eerste groep van de OD opgericht, op verzoek van gewestleider generaal-majoor Jans, die het negentiende gewest aanstuurde vanuit Venlo. Samen met een aantal belastingambtenaren hielden Sijmons en zijn compagnon ‘Sjeng’ Bartels zich vrijwel de gehele oorlog bezig met illegaal werk, waaronder het opzetten van hulp aan geallieerde vliegtuigbemanningen. Deze zogenaamde pilotenlijnen moesten ervoor zorgen dat overlevenden van neergehaalde geallieerde toestellen konden terugkeren naar Groot-Brittannië of in een enkel geval konden onderduiken.53 51
J.W.M. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst (Den Haag 1998) 133. Schulten, Ordedienst, 271-6. 53 P.M.M.A. Bronzwaer, Maastricht bevrijd! En toen..? (Maastricht 1989) 52. 52
29
De tweede Maastrichtse groep die zich associeerde met de Ordedienst was niet op verzoek van gewestleider Jans opgericht, maar werd in het najaar van 1943 opgericht door reserve majoor Wetzels en kapitein Lamberti, die van mening waren dat een strikt militaire groep nodig was om inmenging van burgers tijdens de bevrijding te voorkomen. Zij werden in die opvatting gesteund door commandant Dolmans van de Maastrichtse tak van de Luchtbeschermingsdienst. De groep werd kort na de oprichting gecompleteerd door de aanmelding van enkele reserve- en onderofficieren.54 Zodoende kende Maastricht ten tijde van de bevrijding in september 1944 twee groepen die zich lieerden aan de Ordedienst, die via het gewestelijke bestuur weer in indirect contact stond met de regering in Londen en daarmee het Militair Gezag. Het bestaan van de groep-Sijmons en de groepWetzels-Lamberti, als ook het soms moeizaam te onderhouden contact met het gewestelijke bestuur van de OD, zouden daarom in de eerste uren en dagen van de bevrijding herhaaldelijk voor verwarring en verwondering zorgen.
Splitsing Het is duidelijk dat in Nederland verzetsgroepen wijd verbreid waren, dat zij op uiteenlopende wijze functioneerden en van wisselende omvang waren. Tevens waren er veel daden van klein verzet door de bevolking, welke niet meegeteld kunnen worden in de cijfers over verzetslieden. Die cijfers worden veelal gebaseerd op continuïteit en georganiseerd verband en daar was bij veel klein verzet geen sprake van. In de praktijk was er slechts één verzetsbeweging die als belangrijkste doelstelling had om als plaatsvervanger te dienen van de Duitse bezetter in de fase dat het bestuur in een stad, provincie of het land nog moest worden hersteld. Die beweging was de Ordedienst, die toen de bezetting veel langer duurde dan verwacht zich, net als de andere bewegingen, in ging zetten om het Duitse vertrek te bespoedigen. De OD was als enige landelijke beweging in staat contact te leggen en te onderhouden met de regering in Londen, waardoor zij een voortrekkersrol aannamen op zowel lokaal als nationaal niveau. Zo ook in Maastricht, waar nog wel de splitsing tussen twee OD-groepen moest worden opgelost, maar verzetslieden uit de Ordedienst zich al spoedig zouden manifesteren als een zeer bruikbare organisatie voor het herstel van stad en land. Over de Binnenlandse Strijdkrachten zal later in dit onderzoek nader worden ingegaan, omdat deze organisatie een belangrijke rol heeft gespeeld in de bevrijding van Nederland en als verlengstuk heeft gefungeerd van het Militair Gezag en de regering in Londen. Het is wel van belang reeds te begrijpen uit welke groepen de BS hoofdzakelijk
54
Bronzwaer, Maastricht, 53.
30
bestond, omdat dit een beter beeld geeft van de wijze waarop het verzet georganiseerd was in Nederland.
31
Hoofdstuk 4: Bevolking De geschiedenis van het moderne Europa en de rol die de Tweede Wereldoorlog daarin heeft gespeeld zijn veelvuldig beschreven. “History is past politics and politics present history,” schreef de Britse historicus Edward Freeman in de negentiende eeuw en tot op zekere hoogte is dat nog steeds correct. Met de tijd hebben nieuwe vormen van geschiedschrijving ons er van doordrongen dat ook de ervaringen van de bevolking van groot belang zijn in het doorgronden van de geschiedenis. Niet alleen militaire operaties als Barbarossa en Overlord, leiders als generaal Eisenhower en Führer Adolf Hitler of de ervaringen van koningin Wilhelmina en Anne Frank vertellen het verhaal van de Tweede Wereldoorlog. Ook de statistieken over de bevolking in stad en land en de verhalen van onbekende Nederlanders bieden een noodzakelijk inzicht. Dit hoofdstuk geeft daarom een blik op het land Nederland, de stad Maastricht en de bevolking van beide, om zo de gebeurtenissen in het tweede deel van dit onderzoek beter te kunnen plaatsen. Dit ondersteunt de opvatting van Julian Jackson, Brits historicus en expert op het gebied van Frankrijk in de twintigste eeuw, dat de bevrijding van Europa uit handen van nazi-Duitsland boven alles “een serie van microhistories” is.55
Historie Na de Belgische afscheiding in 1831 was in het Verdrag der XXIV Artikelen de grens tussen Nederlands- en Belgisch-Limburg bepaald. België kreeg in ruil voor het verlies van het oostelijke deel van de provincie, aan Nederland én de Duitse bond, wel de IJzeren Rijn aangeboden, een directe transportverbinding per trein tussen de Antwerpse haven en de industrie in het Duitse Ruhrgebied.56 Toen de Duitse Bond in 1866 uit elkaar viel, werd oostelijk Limburg definitief een Nederlandse provincie. De ligging van Maastricht, als uitmuntende locatie om de Maas over te steken, blijft een rode draad in de geschiedenis van de stad. Eerst als handelsstad aan de Romeinse Via Belgica van Boulogne-sur-Mer via Arras en Cambrai naar Tongeren, Maastricht en Keulen en later als uitvalsbasis voor Aken, zetel van Karel de Grote en hoofdstad van het Karolingische Rijk.
55
Beyens, Overgangspolitiek, 143. auteur onbekend, ‘IJzeren Rijn’, Nationaal Park De Meinweg, http://www.npdemeinweg.nl/documents/natuur-en-landschap/cultuurhistorie/ijzeren-rijn.xml?lang=nl (laatst gezien op 15 maart 2013) 56
32
Bron: Bundesarchiv
Duitse troepen steken op 10 mei 1940 ten zuiden van het stadscentrum van Maastricht de Maas over. De in de verte gelegen Servaasbrug is door Nederlandse explosieven zwaar beschadigd (pagina 33). Het oponthoud duurt enkele uren, zoals in het Nederlandse terugtrekkingsplan werd voorzien. Later op de dag bereiken Duitse troepen alsnog de westzijde van de stad.
33
Zich bewust van de historische en praktische positie als oversteek bliezen de Nederlandse strijdkrachten op de ochtend van 10 mei 1940 een voor een alle bruggen over de Maas bij Maastricht op om vergeefs, zo bleek al snel, te proberen de opmars van de Duitse troepen te stuiten.
Demografie In Nederland woonden in 1940 8,9 miljoen mensen, 600.000 daarvan in de provincie Limburg en de gemeente Maastricht had 69.000 inwoners. In omringende gemeentes als Eijsden, Margraten en Meerssen woonden niet meer een paar duizend mensen per gemeente.57 Cijfers van het CBS over de opmaak van de bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veelal gebaseerd op schattingen en in plaats van iedere tien jaar wordt de volkstelling van 1930 pas opgevolgd met een nieuwe telling in 1947. Uit die tellingen blijkt dat Nederlanders zich in die tijd sterk verbonden voelden met kerkelijke stromingen. In 1930 is slechts 14,4% van de Nederlanders niet van religieuze gezindte, is 34,6% van de Nederlanders Nederlands-hervormd en is 36,4% RoomsKatholiek, waarvan het overgrote deel in de provincies Noord-Brabant en Limburg woont.58 Tot de meest veelzeggende demografische cijfers over de Tweede Wereldoorlog behoort het aantal Joden in Nederland. In 1930 zijn dat er nog 112.000 (1,4% van de bevolking), maar als in 1947 de nieuwe telling wordt afgerond blijken nog slechts 11.360 Joden (0,1%) in Nederland woonachtig te zijn.59 73% van alle Joden die aan het begin van de oorlog in Nederland wonen overleven de oorlog niet. Veel andere Joden zijn gevlucht naar Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Zowel Brabant als Limburg, en daarmee ook de stad Maastricht, waren vrijwel homogeen katholiek. Het aantal Joden in Maastricht wordt aan het begin van de oorlog geschat op niet meer dan 550, minder dan één procent van de bevolking. Zij kwamen samen in een synagoge op de hoek van de Bogaardenstraat en de Capucijnergang, vlakbij de Markt en ’t Vrijthof en tot op heden de locatie van de hoofdsynagoge van de Joodse gemeenschap in Maastricht. Ongeacht waar men woonde of samenkwam, in de stad of op het platteland daar omheen, de bevolking leed in toenemende mate onder de bezetting. In heel Nederland was in 1940 reeds aangedrongen op de volledige registratie van Joden. Het betekende, kort na het aantreden van de Oostenrijkse SS-Obergruppenführer Arthur Seyss-Inquart als Rijkscommissaris voor Nederland, het begin van de uitvoering van de Endlösung in ons land.60 Langzaam maar zeker zouden alle Joden vluchten, onderduiken of worden gedeporteerd naar concentratiekampen.
57
Centraal Bureau voor de Statistiek, Bevolking en Oppervlakte der Gemeenten van Nederland op 1 Januari 1940 (Den Haag 1940) 39. 58 Volkstelling 1930, http://www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/jaarview/1930/index.html 59 Volkstelling 1947, http://www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/jaarview/1947/index.html 60 Marnix Croes en Peter Tammes, ‘Gif laten wij niet voortbestaan’ Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in Nederlandse gemeentes, 1940-1945 (Amsterdam 2006) 32.
34
Registratie De registratie van Joden bleek in Nederland geen lastige taak. Nederland was in de vroege twintigste eeuw een uitstekend georganiseerd land en de bevolking stond bekend als buitengewoon gezagsgetrouw. Het Nederlandse ambtenarenapparaat was zodoende een uitstekend middel voor de registratie en opsporing van specifieke groepen.61 Dat maakte de gemiddelde Nederlander niet Duitsgezind – er waren op het hoogtepunt van ’t ledental amper 100.000 NSB-leden - maar wel meewerkend. Een meewerkende positie die werd uitgebuit door de Nederlandse Unie. Een beweging die in de zomer van 1942 werd opgericht met als doel “tot doelbewuste arbeid voor het behoud en de versterking van vaderland en volksgemeenschap en tot voorbereiding van de voorwaarden en de wegen van hun bestaan en welzijn in de toekomst.” De Unie probeerde in samenwerking met het Nederlandse en Duitse gezag en erkennend dat het Europese politieke toneel sterk was veranderd de Nederlandse belangen te behartigen en zodoende, als enige andere grote met de Duitsers samenwerkende partij, de NSB de wind uit de zeilen te nemen.62 Ondanks de NSB en de opkomst van de Nederlandse Unie ten tijde van de oorlog werd iedere vorm van defaitisme en samenwerking met de Duitsers door de meeste mensen alsnog radicaal afgewezen. Niet voor niets had koningin Wilhelmina aangestuurd op een breuk met ministerpresident De Geer en zijn defaitistische intenties en er was van contact namens de regering in ballingschap met de nieuwe nationaal-socialistische bestuurders in Nederland geen sprake. Die discrepantie tussen defaitistische sympathie voor de bezetter en het verzet zal na de bevrijding tot sociale onrust leiden. Leden van de Unie durfden zich tenslotte tijdens de oorlog niet bij de bezetter aan te sluiten, maar meer dan een miljoen sympathisanten stonden wel achter een partij die zich pro-Duits opstelde en kritisch uitliet over de parlementaire democratie die Nederland was geworden. Dat waren aanzienlijk meer Nederlanders dan zij die zich actief en passief hadden ingezet in het verzet, want ondanks dat het aannemelijk is dat de meeste Nederlanders achter de idealen van het verzet stonden, waren toch dertig keer zoveel Nederlanders officieel betrokken bij de NSB en de Nederlandse Unie.
Schaarste Schaarste deed in de eerste maanden van de bezetting zijn intrede en goed contact met de Duitse bezetter vergrootte de kans op het voorkomen van honger voor je gezin. Voor veel collaborateurs zal dat een doorslaggevende reden voor hun daden zijn geweest. Vooral zuivelproducten bleken voor de 61
Croes en Tammes, Gif laten wij niet voortbestaan, 498-9. Wichert Ten Have, De Nederlandse Unie. Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in bezettingstijd 19401941 (Amsterdam 199) 222. 62
35
meeste Nederlanders steeds moeilijker te verkrijgen en alleen kinderen tot een leeftijd van vier jaar kregen hun benodigde zuivel. Alle anderen moesten op de bon of via de zwarte markt aan hun melk en boter komen, maar wie had er in die tijd fl. 65,- voor een kilo boter?63 Die schaarste en armoede werden versterkt door de verplichting voor Nederlandse mannen om voor de Duitse bezetter te gaan werken. Dat aantal liep op tot circa 400.000. Voor sommigen betekende dat een vertrek naar Duitsland, voor anderen betekende het verplicht lokaal klusjes doen. Zo werden door de Duitsers alle vrachtwagens van het Maastrichtse filiaal van Vroom & Dreesmann geconfisqueerd en werden hun chauffeurs gedwongen transportritten te maken in Limburg, omdat lokale voertuigen voor minder weerstand opriepen bij de bevolking. Een chauffeur in een busje van V&D en een boer die daar voedsel in ging laden was op het eerste oog geen collaborateur. Het beperken van het onderlinge wantrouwen was niet alleen voor de Duitsers, maar ook voor de bevolking van groot belang. Was tijdens de oorlog iedereen nog bang voor Duitse soldaten, NSB’ers en andere Duitsgezinden, na de oorlog was iedereen bang voor de reactie van de bevolking op een ieder waarvan vermoed werd dat hij zich in de oorlog niet bepaald voor de Nederlandse zaak had ingezet.
Dorpscultuur De bevolking blijkt zodoende tijdens de bezetting om zeer uiteenlopende redenen een moeilijke tijd te hebben doorgemaakt. Niet alleen de kwade bedoelingen van de bezetter en de schaarste die de bezetting met zich meebracht brachten hen in de problemen. De angst van de oorlogstijd verscheurde kleine dorpskernen en stadswijken en het wantrouwen maakte de oorlogsjaren en de bevrijding tot een sociale beproeving. Maastricht en Zuid-Limburg waren geografisch en demografisch namelijk een vrij homogene regio, waarin de meeste mensen katholiek waren en hun sociale leven zich grotendeels afspeelde in de eigen wijk of dorp en slechts in noodzakelijke gevallen daarbuiten. Iedere vorm van collaboratie of twijfel over de positie van dorpsgenoten kon zodoende tot toenemende onzekerheid leiden. De wereld van de bezette Nederlander was door beperkte reismogelijkheden en gecensureerde media veel kleiner geworden. Tegenwoordig zijn de Zuid-Limburgse kernen grotendeels met elkaar gefuseerd tot dorpen met duizenden inwoners en gemeentes van tienduizenden, maar dat was ten tijde van de Tweede Wereldoorlog wel anders. In het hoofdstuk over het verzet in Nederland kwam reeds naar voren dat de provincies ten zuiden van de grote rivieren zich lieten kenmerken als ruraal en veelal dorps.
63
Bronzwaer, Maastricht, 25.
36
Vrijwel ieder kerkdorp vormde nog een eigen gemeente en zelfs binnen de stad Maastricht was er sprake van een wijkcultuur. Maastrichtse wijken die tegenwoordig vloeiend in elkaar over lopen werden in de jaren veertig nog gescheiden door weilanden. Maastrichtenaren zeiden alleen ruimschoots buiten de stadsgrenzen dat ze uit Maastricht kwamen, maar noemden bij voorkeur hun wijk, zoals Caberg, Scharn of Heer. Huidige Maastrichtse wijken die in die tijd nog een eigen burgemeester, postkantoor en politiepost hadden. Dat gevoel van wijkcultuur werd in de oorlog versterkt door fases waarin de bruggen over de Maas niet toegankelijk waren, waardoor contact tussen wijken werd bemoeilijkt. De bevrijding zal aantonen dat samenwerking tussen die kleine kernen kan worden gezien als een beginpunt voor meer gemeentelijke en regionale samenwerking. De kleine kernen van ZuidLimburg en de wijken van Maastricht waren in de plannen namelijk als een eenheid aangeduid en bevrijdingen vonden veelal plaats per regio, die vervolgens door een lokale commandant werden bestuurd. In die functie moesten Maastricht en Zuid-Limburg in de bevrijding van Nederland en de doortocht van geallieerde troepen naar Duitsland een belangrijke rol gaan spelen. Een hele opgave voor de kleine stad en haar inwoners, die veelvuldig de last moesten dragen van de moeizame opmars door Europa.
Divers Nederland was ten tijde van de oorlog religieus divers, maar specifieke religies waren aan regio’s gebonden. Het land heeft een vrij laag bevolkingstal en de bevolking woonde in Limburg in hechte kerkdorpen en stadswijken, waar vrijwel alle benodigdheden aanwezig waren. De Limburgers waren overwegend katholiek en de Joden, die in de steden nog voor beperkte diversiteit zochten, waren overal opgepakt of zaten ondergedoken. Aan de vooravond van de bevrijding nam de sociale onrust en de honger behoorlijk toe. De schaarste nam toe, vooral voor hen die geen contact met de Duitsers hadden, en het aantal collaborateurs dus ook en de sociale omgeving was kleiner geworden. Steeds meer mannen werkten onvrijwillig in Duitse dienst en mensen leefden in angst voor de bezetter. Die bevrijding leek vanaf de zomer van 1944 nabij. De bevolking keek reikhalzend uit naar dat grote moment, zoals zal blijken uit het vervolg van dit onderzoek: een blik op de bevrijding van Maastricht en hoe alle in dit onderzoek reeds genoemde partijen daar hebben samengewerkt.
37
Hoofdstuk 5: Bevrijding De eerste voetstappen van geallieerde soldaten op Nederlandse bodem werden via Radio Oranje en de illegale pers aangekondigd. Zij hielden de Nederlandse bevolking op de hoogte van de opmars van de Geallieerden naar de landsgrenzen. Berichten over de eerste successen buiten Normandië, over de bevrijding van Parijs op 25 augustus en de overwinningen in België een week later gaven goede hoop op een spoedige Nederlandse bevrijding. Die eerste Geallieerde voetstappen zouden op Nederlandse bodem worden gezet in de nacht van 9 september 1944. Kort nadien volgde de bevrijding van de eerste Limburgse kerkdorpen en een week later de bevrijding van Maastricht. Maastricht was een van de laatste voorspoedig verlopen bevrijdingen op Nederlands grondgebied. Slechts enkele kilometers ten noorden van de Limburgse provinciegrens haperde de motor enkele weken later en operatie Market Garden, met als belangrijkste doel een opmars via Eindhoven en Arnhem naar het Ruhrgebied mogelijk maken, mislukte faliekant. Alleen het meest zuidelijke deel van Nederland bleef bevrijd, maar ook dat kende zijn problemen. Nazi-Duitsland opende op 16 december vanuit de Ardennen een tegenoffensief en de plannen voor het herstel van Nederland hadden slechts beperkt voorzien in een langdurige verdeling tussen bevrijd en bezet. Die situatie leidde in Maastricht tot zowel spanning als ontspanning. De Zuid-Limburgers waren beter af dan andere landgenoten, maar stonden oog in oog met nieuwe problemen. Het tweede deel van dit onderzoek belicht de bevrijding van Maastricht en het herstel van de stad vanuit een bestuurlijk en militair oogpunt en vanuit de persoonlijke problematiek van de bevolking. Dat verhaal, gecombineerd met de kennis uit het eerste deel van het onderzoek, zal een beeld scheppen van de samenwerking tussen de vier vaste actoren en verklaren waarom die samenwerking, ondanks alle problematiek, veelal warm wordt herinnerd.
Toeval Wie denkt dat het bevrijden van Maastricht of het bevrijden van Nederland als soevereine staat onderdeel was van de plannen van de Geallieerden komt bedrogen uit. Anders dan de Duitse Blitzkrieg was het aanvalsplan van opperbevelhebber Eisenhower, die de Supreme Headquarters
38
Bron: US National Archives
Vergadering op een Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces (SHAEF) conferentie in het najaar van 1944 in Londen. Van links naar rechts zitten generaal Omar Bradley (pagina 40, 65), Naval Forces Commander admiraal Bertram Ramsay, vice-opperbevelhebber maarschalk Arthur Tedder, Supreme Allied Commander generaal Dwight Eisenhower (pagina 37, 65), Ground Forces Commander generaal Bernard Montgomery (pagina 57), Air Forces Commander maarschalk Trafford LeighMallory en Eisenhowers chef-staf Walter Bedell Smith.
39
Allied Expeditionary Forces (SHAEF) leidde en zodoende opperbevelhebber van de westelijke geallieerde troepen was64, er geenszins op gericht in landsgrenzen te denken. Het plan was strategische punten zo snel mogelijk te bevrijden, zo de Duitsers de pas af te snijden en hun legers in rap tempo te verslaan. Het bevrijden van Parijs en het herstellen van een regering in de Franse hoofdstad verhoogde het moreel van de Fransen en de bevrijding van deze prominente stad liet de rest van Europa zien dat de opmars uitstekend verliep. In noordelijke richting was het volgende doel na de Belgische hoofdstad Brussel de havenstad Antwerpen. Het bevrijden van Antwerpen op 4 september was niet alleen een serieuze stap in het blokkeren van Duitse aanvoerroutes, het opende ook mogelijkheden per schip vanuit Engeland goederen aan te voeren die per spoor naar Noord-Frankrijk, België en Nederland konden worden gebracht.65 Met vanaf de kust gezien circa driekwart van België bevrijd, kon op 8 september 1944 de Belgische regering-Pierlot al uit ballingschap terugkeren. Ook zij had gedurende de oorlog in Londen verkeerd en was nu de eerste democratische regering die op eigen bodem kon terugkeren.66 De bevrijding van Maastricht als eerste Nederlandse stad was min of meer toeval. Maastricht en Zuid-Limburg waren op zichzelf namelijk geen strategisch doel en ondanks enig aandringen van de Nederlandse bestuurders in Londen werd geen Geallieerde opmars naar Den Haag ingezet. Limburg lag op de route naar Aken, dat als rijksstad binnen het Heilige Roomse Rijk voor de Duitsers grote historische waarde had en vooral als uitvalsbasis diende voor de troepen die de Siegfriedlinie moesten bewaken. Het kruisen van die verdedigingslinie ter hoogte van Keulen en zo dicht bij het Ruhrgebied, centrum van de Duitse oorlogsindustrie en mijnbouw, zou letterlijk en figuurlijk een cruciale doorbraak voor de geallieerde troepenmacht kunnen betekenen.67 De geallieerde strategen beoogden vervolgens een bespoedigde terugtrekking van de Duitse troepenmacht. De bevrijding van Brussel en de Antwerpse haven had een dergelijke terugtrekking reeds teweeg gebracht. Het geallieerde opperbevel ging er daarom vanuit dat de bevrijding van Limburg en het definitief afsnijden van de Duitse aanvoerroutes een vergelijkbare reactie zou opleveren, maar het Duitse verzet was niet gebroken. Rondom Arnhem en Aken voerde het Duitse leger met een taaie verdediging. Het mislukken van Market Garden betekende daarom niet alleen
64
Michael Beschloss en Hugh Sidey, ’34. Dwight D. Eisenhower’, The Presidents of the United States of America (Washington DC 2009), gepubliceerd op: http://www.whitehouse.gov/about/presidents/dwightdeisenhower/ (laatst gezien op 17 maart 2013) 65 Peter Schrijvers, Schaduw van de bevrijding (Antwerpen 2008) 16. 66 Schrijvers, Schaduw, 18. 67 Bronzwaer, Maastricht, 15.
40
een serieuze knauw in het vertrouwen van de Geallieerden, maar ook de uitgestelde bevrijding van de grootste Nederlandse steden.68 In tegenstelling tot de Belgische regering, die terugkeerde nog voor de eerste Amerikaanse stap op Nederlandse bodem was gezet, werden het kabinet-Gerbrandy en koningin Wilhelmina dientengevolge gedwongen tot een verlengd verblijf in de Engelse hoofdstad.
Old Hickory Om Aken zo goed mogelijk te kunnen aanvallen was door SHAEF besloten de stad via omtrekkende bewegingen zowel vanuit het zuiden (via Luik en Eupen), als vanuit het westen (via Tongeren en Maastricht) te benaderen. De actie zou worden uitgevoerd door de First United States Army onder generaal Courtney Hodges. Hodges was beroemd als zogenaamde “mustang”, een man die zich opwerkt van voetsoldaat tot generaal.69 De First US Army behoorde vrijwel de gehele Tweede Wereldoorlog tot de 12th Army Group, die met ruim 1,3 miljoen soldaten de grootste Amerikaanse legerformatie aller tijden vormde en werd aangevoerd door generaal Omar Bradley. Het was de First US Army die in Noord-Frankrijk de weg effende voor de opmars van de Third US Army van de legendarische luitenant-generaal George Patton, die ten zuiden van Nederlands-Limburg zou zegevieren in het latere Ardennenoffensief.70 De divisie van de First US Army die zich moest richten op de bevrijding van Maastricht was de 30th Infantry Division, die onder oorlogscorrespondenten bekend stond als ‘Roosevelt’s SS’, vanwege de grote hoeveelheid Duitsers die zij krijgsgevangen maakten. De 30th Division werd zelf liever de Old Hickory genoemd, naar de zevende Amerikaanse president Andrew Jackson, die net als de meeste troepen van deze groep uit Tennessee kwam en vanwege zijn statige gestalte “the old hickory”, de oude notenboom, werd genoemd.71 Op 8 september 1944, de dag van de terugkeer van de Belgische regering, waren deze geallieerde troepen tot op slechts enkele kilometers van de Nederlandse grens genaderd. Er bestonden twijfels over de beste route om het Albertkanaal en de Maas over te steken. Mochten de Duitse troepen de Amerikanen namelijk vroegtijdig waarnemen, dan hadden zij de mogelijkheid de belangrijke sluis van Ternaaien te saboteren. Die sluis in de Maas, enkele kilometer stroomopwaarts vanuit het stadscentrum van Maastricht gelegen, overbrugt het vijftien meter aan hoogteverschil tussen de Maas en het Albertkanaal op de route Maastricht-Luik. Om een sabotage met dramatische gevolgen te voorkomen gingen de Amerikanen omzichtig te werk. 68
Jack Didden, Gemodder in de herfst, 18-23, in: Jan van Oudheusden en Henk Termeer, eds., Tussen vrijheid en vrede – het bevrijde zuiden, september ’44 – mei ’45 (’s-Hertogenbosch 1994) 69 Halold Boyle, ‘First Army Performed Many Feats For Which It Was Never Acclaimed’ (Associated Press 1946) 70 Boyle, ‘First Army’ 71 Bronzwaer, 17.
41
In de nacht van 9 september zetten patrouilles van de 113th Cavalry groep voet op Nederlands-Limburgse bodem. Na een kortstondig nachtelijk bezoek aan onder meer Oud-Caberg werd besloten dat een entree over de westoever van de Maas te gevaarlijk was en dat eerst de sluis van Ternaaien en geschut ten noorden van Eijsden onschadelijk moesten worden gemaakt. En zo geschiedde, want de verrassingsaanval op de sluis werd een succes en nog diezelfde dag maakten soldaten van de 117th Regiment ook de aktetas van luitenant-generaal Hans Schmidt buit, al ontkwam de Duitse officier wel.72 Die tas zat echter vol waardevolle informatie over Duitse stellingen in de regio Maastricht en zelfs het meest recente terugtrekkingsplan voor troepen aan de Siegfriedlinie. Het vaak vertelde verhaal dat de komst in Mesch van het 117th Regiment van de 30th Division de eerste stappen van Amerikaanse soldaten op Nederlandse bodem waren is dus onjuist. Jarenlang was de plek waar een onbekende soldaat “The first American troups were here at September 12 at 5.35 p.m.” op de muur van een café in Eijsden schreef een toeristische trekpleister, ook al was de familie Smeets op de Schansweg 2 eigenlijk de gelukkige. Hun Hoeve Muggehof was namelijk het eerste bevrijde huis van Nederland.73
Onuitwisbaar Na jaren aan de radio gekluisterd te hebben gezeten en vlaggetjes te hebben geprikt op een kaart van Europa, om te visualiseren waar de geallieerde troepen zich bevonden, waren de Maastrichtenaren nog slechts enkele uren verwijderd van hun bevrijding. Toch waren velen van hen zich daar niet van bewust, want terwijl het strijdtoneel zich naar Maastricht verplaatste verkozen velen voor veiliger onderdak in het nabij gelegen Fort Willem, de mergelgroeves in de Sint Pietersberg en de kazematten onder de stad. Daar waren voor het onderhoud van vele duizenden mensen goederen opgeslagen en kon men enkele weken verblijven als de strijd op zijn heftigst zou zijn. Wie niet in de schuilplaatsen verbleef had of veel vertrouwen in de veiligheid van zijn woning of vreesde plunderingen door de Duitsers. De Duitse soldaten hadden tijdens hun terugtocht uit Noord-Frankrijk en België namelijk een spoor van vernieling achtergelaten.74 Alles dat enigszins van dienst kon zijn bij snellere verplaatsing werd geconfisqueerd en via Radio Oranje werd de bevolking nadrukkelijk gewaarschuwd waardevolle spullen te verbergen. De dames Mien Smeets en Ella Schwachöfer behoorden tot hen die schuilden in het Fort Willem, maar hun vader bleef achter in het café. “Toen we moesten onderduiken deden we dat op 72
Bronzwaer, Maastricht, 22. Wim Boevink, ‘Het eerste bevrijde huis’, Trouw (11 september 2009) 74 Schrijvers, Schaduw, 27. 73
42
Fort Willem, nabij de oude kazematten,” vertellen ze. “Wij vonden het wel gezellig. Ik (Ella) ging met een vriendin. En ik (Mien) ging met een boerenfamilie, die me graag als oppas wilde. Onze vader wilde onder geen beding mee. Hij wilde als de bevrijding zou plaatsvinden het café beschermen tegen de Duitsers en kunnen openen voor de Amerikanen.” “Het was ons wel duidelijk dat de Amerikanen er bijna aan kwamen. Ze waren toen wij naar het fort gingen al in Noord-Frankrijk. We zaten uiteindelijk toch een paar dagen in ’t fort en hoorden van vrienden ineens dat we bevrijd waren. Toen we ons naar huis hadden gespoed zagen we daar de eerste Amerikanen over de Brusselseweg aankomen.” Die eerste Amerikanen maken om duizend-en-één redenen een onuitwisbare indruk. “Ik herinner me nog goed,” zegt Mien, “dat het zo anders klonk dan toen de Duitsers kwamen. De Amerikanen sloften zo, met die zachte zolen onder hun laarzen, terwijl de Duitsers altijd klak-klakklak hadden gemarcheerd. En wij maar roepen ‘Goodbye, goodbye!’,” vertelt ze lachend. “Dat was een van de weinige woorden die we kenden en die jongens waren er pas net.”75
De bevrijding De Amerikaanse soldaten waren er inderdaad pas net. Niet alleen was Maastricht enkele uren eerder in zijn geheel bevrijd, de Amerikanen zouden de komende maanden ook niet meer vertrekken. Nederland en Zuid-Limburg werden in Amerikaanse rapportages veelal met waardering besproken, waardoor de regio als een goede, veilige omgeving werd gezien om achter de linies soldaten op te vangen en een hoofdkwartier te vestigen. “Ze zijn [in Nederland] Engeland of elke andere plek in Europa ver vooruit. Ik zou zelfs zeggen dat de gemiddelde levensstandaard voor een Nederlander hoger lijkt te zijn dan in de Verenigde Staten,” noteerde een aalmoezenier.76 De bevrijding van Maastricht was overigens niet meer zonder slag of stoot verlopen. Na het veroveren van de sluis en geleidelijk oprukken door de omringende kerkdorpen waren de geallieerde troepen op de vroege ochtend van 13 september vlakbij de stad gearriveerd. Plotseling werden zij vanuit stellingen ten noorden van de stad beschoten en het Duitse mortiervuur werd met granaten beantwoord. De stad, te midden van de schotenwisselingen gelegen, hield haar adem in. Iedereen wist dat er geen alarm meer zou volgen tot de strijd voorbij was en bleef binnen, met ramen en deuren geopend tegen de schokgolven van de explosieven.77 Gedurende die dag werd het de Duitse soldaten duidelijk dat Wyck, aan de oostzijde van de Maas, niet langer houdbaar was. Halsoverkop vertrokken zij naar Aken, hun kameraden in het westelijke deel van de stad en op de bruggen over de Maas achterlatend. Bruggen die, zo wist de 75
Interview afgenomen op 27 januari 2013. Schrijvers, De hel die Europa heet, 197. 77 Bronzwaer, Maastricht, 43. 76
43
groep-Sijmons van de Ordedienst, op het punt stonden te worden opgeblazen als de Amerikanen te dichtbij kwamen. Tevergeefs belde Sijmons daarom via een clandestiene lijn naar Eijsden, waar een verzetscollega hem in contact bracht met ene officier Buck, die doodleuk mededeelde dat ze rond zes uur ’s middags bij de bruggen hoopten te staan. Dat bleek te laat en om drie uur ’s middags, vrijwel gelijktijdig met het vertrek van de laatste Duitsers uit Wyck, vlogen de beide Maasbruggen de lucht in. Als door een wonder werden de eeuwenoude bogen van de Sint Servaasbrug wel gered, omdat
op
het
laatste
moment
drie
zelfstandig
opererende
verzetsjongeren
het
ontstekingsmechanisme onklaar wisten te maken.78 Drie verschillende redenen maken deze gebeurtenis tussen een uiterst belangrijk moment. Het telefoongesprek tussen Sijmons en officier Buck was waarschijnlijk het eerste contact tussen het Maastrichtse verzet en een geallieerde officier,waardoor Sijmons en zijn groep zich konden profileren in een voortrekkersrol namens de lokale bevolking. Het opblazen van de bruggen betekende het begin van een van de meest serieuze problemen van deze periode. De bruggen hadden namelijk zowel de water- als gasleidingen voor de aanvoer naar het westelijke deel van Maastricht bevat. Het geregeld ontbreken van beiden door schade aan pijpleidingen leidde tot een terugkerende schaarste in vrijwel de gehele bevrijdingsperiode. Ook is het saboteren van de bruggen een goed voorbeeld van de tactiek van de Duitsers, die zich, behalve het meenemen van vrijwel alle bruikbare goederen die zij tijdens hun vlucht tegen kwamen, ook cruciale infrastructuur vernietigden, om net als de Nederlanders op 10 mei 1940 hadden gedaan de opmars van de vijand te vertragen. Die tactiek had voor de verdediging Maastricht geen enkele zin meer. De Amerikanen stonden niet alleen in Wyck op de oostelijke oever van de Maas, maar bevonden zich ook ten oosten van het Albertkanaal en daarmee ten zuiden en westen van de stad. Dat deed de commandant van de honderden overgebleven Duitse troepen besluiten zich met spoed uit de stad terug te trekken.79 Het beschieten van in Wyck aan de torens gehangen Nederlandse vlaggen was voor Maastricht een van de laatste gevaarlijke momenten van oorlogsgeweld en nadat de inwoners van Wyck de avond al feestend en vol vreugde hadden doorgebracht met de eerste Amerikaanse soldaten volgden dezelfde soort taferelen de volgende ochtend ook elders in de stad. De kolonel van de 117th Regiment die de Maas over was geroeid trof daar tot zijn verbazing niet alleen geen spoor meer aan van de Duitsers, maar werd verwelkomd door tientallen Maastrichtenaren.80 Zij waren zich
78
Bronzwaer, 45. Ib., 49 80 Bronzwaer, 51. 79
44
er niet van bewust dat er niet alleen Amerikanen in Wyck hen stonden op te wachten, maar dat ook aan de westzijde van de stad de bevrijding definitief plaats vond.
De nachtmerrie is voorbij De bevrijding aan de westzijde van Maastricht verliep onder meer via de Brusselseweg, die enkele uren eerder nog als vluchtroute was gebruikt door de Duitsers. Daar stonden nu drommen mensen vreugdevol en onder de indruk van het militaire vertoon de Amerikanen te verwelkomen in Maastricht. Zo ook Mien Smeets en Ella Schwachöfer, aangezien het café van hun ouders aan deze doorgaande weg gelegen was. Donkergroene legervoertuigen met een witte ster op de zijkant en officieren aan boord werden gevolgd door een onophoudelijke stroom van glimlachende jongemannen. Aan het clichébeeld van de inkomst van de Amerikaanse bevrijders is geen woord gelogen. “Ze deelden aan iedereen voor die tijd heel erg luxe spullen uit. Vier sigaretjes in een klein doosje. Dat was voor velen van ons de eerste sigaret. En chocolade ook. Dikke blokken chocolade in een bruin vetvrij papiertje en met een paar koekjes erbij,” herinneren de dames zich, die nog net iets meer geluk hadden dan de rest. “In hun optimisme deelden die Amerikaanse jongens, vooral in ons café, de betere waren van het noodrantsoen uit. Omdat wij ze konden helpen met onderdak, kregen we wat meer dan de rest.”81 Eindelijk is Maastricht bevrijd. “Na vier jaar en vier maanden onderdrukking, honger en plundering: VRIJ! De Moffen weg! De nachtmerrie is voorbij! Maastricht de eerste grote stad van Nederland die bevrijd is! Een feit om trots op te zijn, […] nooit zal ik deze dag meer vergeten,” schreef een Maastrichtenaar in zijn dagboek.82 Het was met zekerheid een dag om nooit meer te vergeten, die eerste ontmoeting met de soldaten die van zo ver waren gekomen om de mensen te redden uit de handen van de Duitse bezetter, maar het optimisme van de schrijver van dit dagboek werd in de eerste maanden alles behalve werkelijkheid. De problemen begonnen al bij het beëindigen van de onderdrukking en het herstellen van de democratie. De opvattingen die daarover bestonden verschilden in eerste instantie nogal, zo zal blijken uit het volgende hoofdstuk.
81 82
Interview afgenomen op 27 januari 2013. Bronzwaer, 48.
45
Hoofdstuk 6: Maastrichts bestuur Maandenlang hadden ze aan hun verborgen radio’s gekluisterd gezeten, wachtend op de dag dat ze hun belangrijkste taak eindelijk konden uitvoeren. Alle leden van de Ordedienst in Maastricht waren er uitstekend op voorbereid. Op de dag dat de taak van het bewaken van de rust en orde in stad, omdat de Duitsers vertrokken zouden zijn en het nieuwe bestuur nog niet was geïnstalleerd, door hen moest worden uitgevoerd. Ze hadden niet alleen zelfstandig besloten die taak op zich te nemen, maar ook al maandenlang geprobeerd via hun sporadische contact met het Militair Gezag in Londen te regelen dat zij tot de komst van het MG de vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid zouden zijn. Zo ver had in Londen niemand willen gaan. Al was de regering wel akkoord met het toekennen van officiële rollen aan verzetsgroepen die zich ordentelijk zouden gedragen, maar hen vertegenwoordigers van de regering maken vonden ze een stap te ver gaan. Het telegram waarin die boodschap nog maar eens werd herhaald kwam te laat aan bij landelijk OD-voorzitter Six, die zodoende zijn gewestelijke bestuurders niet op tijd kon inlichten en lokale groepen als de groep-Sijmons in het ongewis liet.83 Zich bewust van de mogelijke onvrede van de verzetsgroepen over de gezaghebbende rol van het Militair Gezag, werd aan alle Militaire Commissarissen, die het MG zouden representeren in zojuist bevrijde steden, gemeld dat “zodra zij in contact komen met niet behoorlijk ingelichte onderdelen van organisaties” zij hen moesten informeren over de “regering’s wensen en instructies.”84 De Maastrichtse commissaris bleek luitenant Van Hasselt te zijn, die tot ieders verbazing in de middag van 14 september kwam binnenlopen tijdens de installatie van burgemeester Michiels van Kessenich. De uitstekend voorbereide groep-Sijmons had besloten dat Michiels zijn functie als burgemeester mocht hervatten, omdat hij in 1941 als protest tegen de verordeningen van SeyssInquart was afgetreden. Het OD had andere werknemers wel gezuiverd. Zo werd er getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de griffier, waardoor andere toewijzingen, waaronder een Commissaris van de Koningin, nog enkele dagen op zich lieten wachten.85 Van Hasselt bleek een vriendelijke man te zijn, die leek te beseffen dat het Militair Gezag het enthousiasme van de verzetslieden nodig zou hebben om de bevolking voor zich te winnen. Het is dan ook niet hij, maar kapitein Sijmons, die de burgemeester in functie mocht herstellen, al werd daar wel “op last van het Militair Gezag” bij vermeld.86 83
Bronzwaer, 53. Ib., 57. 85 Schoonoord, Kruls, 119 86 Bronzwaer, 58. 84
46
Bron: Nationaal Archief
Amerikaanse soldaten namen op 15 september 1944 in de bossen nabij Maastricht Duitse soldaten krijgsgevangen. Het ging waarschijnlijk om de laatst overgebleven Duitse troepen in de omgeving, die niet de mogelijkheid hadden gezien zich met hun kameraden terug te trekken (pagina 43). Die avond volgde de eerste proclamatie van koningin Wilhelmina (pagina 48) aan alle op dat moment bevrijde Nederlanders. De vorstin verordende de bevolking het Militair Gezag te gehoorzamen, omdat deze als eerste op de hoogte zou zijn van de opdrachten van het geallieerde opperbevel.
47
Tezamen met een college van wethouders, bestaande uit verscheidene door de Duitsers ontslagen ambtenaren en raadsleden, begon burgemeester Michiels aan zijn taak de stad te besturen in de roerige maanden na de bezetting. Geen gemakkelijke taak, want verscheidene partijen functioneerden binnen een begrijpelijke hiërarchie, maar konden ook hun werk slechts doen bij de gratie van elkaar en de bevolking. Die balans blijkt niet alleen cruciaal, maar ook uiterst precair.
Schaarste In het vorige hoofdstuk werd een dagboekcitaat aangehaald van een Maastrichtenaar die zal hebben gesproken namens velen. Eindelijk was de Duitse bezetter verdwenen en leek er een einde te komen aan de onderdrukking en de schaarste, waar de stad zo lang onder had moeten lijden. In de praktijk kon de democratie van voorheen niet direct worden hersteld en al was de Duitse onderdrukking voorbij, niet alles werd meteen weer zoals het was. Maastricht lag namelijk uiterst dicht bij het front en de Siegfriedlinie en Nederland ter hoogte van de grote rivieren bleek in september 1944 een te moeizame horde voor de troepen van generaal Eisenhower. Dit betekende dat Eisenhower, die het in alle bevrijde gebieden voor het zeggen had, het eigenlijke zeggenschap over het bestuur in Limburg had, maar we weten inmiddels dat hij die taak als bestuurder boven alles een last vond en daarom de recent opgerichte Civil Affairs Division voor de invulling van deze taken gebruikte. Als verlengstuk van het opperbevel van de geallieerde troepen had Civil Affairs daarmee de ware zeggenschap gekregen over de gang van zaken in de bevrijde gebieden. Zelfs het Militair Gezag, als afvaardiging van de Nederlandse regering op eigen bodem, werd ondergeschikt aan de beslissingen van Civil Affairs. Uiteindelijk was militair succes namelijk het belangrijkste doel en bestuurlijke besluiten over civiele kwesties die dat succes konden ondermijnen, moesten te allen tijde worden voorkomen. Maastricht kreeg een eigen afgevaardigde van Civil Affairs, die niet alleen de besluitvorming moest overzien, maar de belangen van de stad ook kon representeren bij zijn meerderen. Die afdelingsleider werd Leo Senecal, een ervaren majoor van middelbare leeftijd uit Massachusetts. Zijn collega namens het Militair Gezag was in eerste instantie majoor Vullinghs, voorheen dierenarts in Noord-Limburg, die tevens aantrad als de ‘Militair Commissaris in de Provincie Limburg’ die per direct luitenant Van Hasselt verving als hoogste gezant namens de regering. De eerste officieren in Maastricht bleken verbindingsofficieren te zijn, die tijdelijk de rol van officier tussen de geallieerde bevelhebbers en op zich namen, om vervolgens door te stromen naar andere functies in Nederland. Niet alleen Van Hasselt bleek verbindingsofficier, ook Vullinghs liet zijn
48
functie spoedig voor wat het was en droeg bij zijn vertrek naar de MG-staf in Brussel zijn functie over majoor Schürmann, die voordien Vullinghs’ Eerste Toegevoegde Officier was geweest.87
In overleg Op de avond van 15 september 1944, amper een dag na de bevrijding van de stad, werd in Maastricht het eerste deel van de Mededelingen van de Nederlandse Ordedienst gedrukt, waarin de proclamaties van Koningin Wilhelmina en opperbevelhebber Eisenhower stonden. “Gehoorzaamt stipt de bevelen van het geallieerd Opperbevel, waarmede de Regering een nader bekend te maken regeling heeft getroffen,” meldde de vorstin. “Luistert naar de aanwijzingen van uw Nederlands militair gezag, dat krachtens die regeling, onder leiding en de verantwoordelijkheid der Nederlandse regering, zijn taak in overleg met het geallieerd Opperbevel vervult.” Die proclamatie moest in één keer een einde maken aan de chaos van de eerste twee dagen. Leden van de beide Ordedienstgroepen, zowel de groep-Sijmons als de groep-Wetzels-Lamberti, hebben dan al tientallen Maastrichtenaren gearresteerd op verdenking van collaboratie met de bezetter en andere overtredingen tijdens de oorlogsjaren en ook de inwoners zelf hebben zich dan al geregeld tegen verdachte personen gekeerd. De beide groepen van het OD voegen zich daarom uiteindelijk samen, al gaat dat niet zonder slag of stoot. Sommige leden van de groep-Wetzels-Lamberti hadden in eerste instantie grote moeite van kapitein Sijmons aan te nemen dat zij slechts een instrument van het Militair Gezag waren, hoe zeer het MG ook erkende hun deelname te waarderen.88 De groep-Sijmons, tezamen met ODdistrictscommandant Nicolas uit Heerlen, worstelde met het gedrag van andere, kleinere groepen. Een vergadering met Eerste Toegevoegd Officier Schürmann moest eraan te pas komen om te voorkomen dat lokale OD-groepjes burgemeesters bleven afzetten en om te eisen dat zij vergaand met elkaar moesten samenwerken. Voertuigen, onder meer in het bezit van de groep-WetzelsLamberti, moesten per direct worden gedeeld met ambtenaren en artsen.89 Toch viel de rebellie van de teleurgestelde verzetsmannen het Militair Gezag achteraf mee. Chef Kruls was zelfs zo verguld over het succes van de samenwerking en de staat van het verzetsapparaat, dat hij samenwerking met verzetslieden tot een speerpunt van het beleid maakte. Dat kwam mede door de situatie in Maastricht, dat door de vroege bevrijding als een proeftuin had gediend voor latere beslissingen. Het moeizame verloop van de bevrijding, waarover zo meer te
87
Bronzwaer, 162. Ib., 54. 89 Schoonoord, 122. 88
49
spreken komt, had dus niet slechts nadelen gekend, maar ook er voor gezorgd dat men praktijkervaring had kunnen opdoen voordat de bevrijding van de grote steden aan de orde kwam.90
Binnenlandse Strijdkrachten Tot de voordelen behoorde ook de mogelijkheid ter ondersteuning van de geallieerde troepen een Nederlandse troepenmacht te mobiliseren. Niet alleen bleek dat een mogelijkheid te zijn voor Nederlanders zich nuttig te maken in de strijd, het gaf het Militair Gezag een kans verzetslieden de status toe te kennen die ze waren misgelopen door het spoedige arriveren en optreden van Van Hasselt en andere verbindingsofficieren. Tegenwoordig kennen we deze troepenmacht onder de naam Binnenlandse Strijdkrachten, omdat het woord Nederlandse al snel wordt vergeten, als in de praktijk blijkt dat er verwarring kan ontstaan over de afkortingen NBS en NSB. De Binnenlandse Strijdkrachten werden op 5 september 1944 opgericht als militarisering van de bestaande verzetsorganisaties. Een belangwekkende dag, omdat op die datum veel Duitsers in alle paniek Nederland tijdelijk lieten voor wat het was, als onder de bevolking en de bestuurders het gerucht rondging dat de bevrijding aanstaande was. De tijdelijke vlucht van veel Duitsers leverde een vreemde, tumultueuze dag op, die Dolle Dinsdag werd gedoopt, maar eindigde in een enorme teleurstelling. Toen de eerste Nederlandse stad ruim een week later wel bevrijd was maakte prins Bernhard op Radio Oranje bekend dat zijn schoonmoeder hem namens de regering had benoemd tot Bevelhebber der Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. “Vanaf vandaag heb ik de grote eer om […] over de Nederlandse ondergrondse strijders, die nu als binnenlandse Nederlands strijdkrachten erkend zijn, het commando op mij te nemen onder het opperbevel van generaal Eisenhower.”91 Deze beslissing bleek na de proclamaties van 15 september een van de belangrijkste stappen in het verduidelijken van de chaos die er bij tijd en wijle heerste. Tenslotte was er niet alleen de in Maastricht verdeelde Ordedienst, maar zochten ook de Raad van Verzet, de Landelijke Knokploegen van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en het in oktober 1944 opgerichte Comité Illegale Werkers naar erkenning en een manier om mee te functioneren in het tijdelijke machtvacuüm. Bewust van de tijdelijke aard van alle instanties probeerden chef Kruls en bevelhebber prins Bernhard daarom orde op zaken te stellen. Beiden brachten bezoeken aan Maastricht om de situatie met eigen ogen te bekijken. Bernhard meldde zich onverwacht al op de ochtend van 18 september, toen hij zelf een klein vliegtuigje naar een provisorisch vliegveldje vloog en met een onmiskenbaar gevoel voor show zich in een open Amerikaanse legerwagen naar de stad liet rijden, waar even later 90 91
Beyens, Overgangspolitiek, 161. Bronzwaer, 184.
50
duizenden mensen hem toejuichten.92 Hij was daarmee het eerste lid van het Koninklijk Huis dat in Nederland terugkeerde en meldde zich een dag later met dezelfde bravoure in het net bevrijde Eindhoven.
Taakverdeling Een van de grootste problemen bleek het verdelen van taken tussen de Ordedienst, het Militair Gezag en Civil Affairs. Het Militair Gezag bleek in de praktijk militairen te zijn die bestuurlijke en aansturende taken op zich namen, die vervolgens werden uitgevoerd door leden van de Ordedienst en later door de Binnenlandse Strijdkrachten, die weer niet onder het gezag van het MG stonden. De Binnenlandse Strijdkrachten waren opgericht voor strikt militaire doeleinden, maar er bleek een aanzienlijke overlap in taken te ontstaan, omdat vrijwel alle goed georganiseerde organen werden geconfronteerd met problemen die hoe dan ook opgelost moeten worden. De meeste leden waren namelijk verzetslieden, die zich voor hun aanmelding als soldaat nog bezig hadden gehouden met de arrestaties van collaborateurs, wat vervolgens in delen van het land een taak voor de Binnenlandse Strijdkrachten werd. Die hulp bij arrestaties was om twee redenen een belangrijke taak. Behalve dat de Ordedienst en het Militair Gezag spionage en ondermijning van het herstelde gezag direct wilde voorkomen, moest het nieuwe bestuur ook rekening houden met het ontstaan van een volksgericht als de bevolking ontevreden zou zijn met de afhandeling van de arrestaties van Duitsgezinden. In Maastricht werd dan wel naar eer en geweten gerapporteerd dat er geen bloedvergieten was geweest bij de arrestatiegolf kort na de bevrijding, maar dat betekende niet dat arrestanten volgens de letter van de wet waren behandeld.93 Vrouwen die met Duitsers hadden geslapen werden publiek en zonder enig proces geschoren, NSB’ers werden met stokslagen een arrestantenkar opgedreven en sommige ooggetuigen meldden zelfs dat enkele verdachten door hun eigen uitwerpselen waren gesleept, nadat zij in blinde paniek hun ontlasting hadden verloren nadat een buurman zijn honden achter hen had aangestuurd.94 Niet bepaald de orde en rust die de Ordedienst had willen voorstaan, maar een Bijltjesdag van vergelijkbare aard met die in andere delen van Nederland werd voorkomen. Elders werden direct na de bevrijding in mei 1945 naar schatting 300.000 Nederlanders beticht en opgepakt voor vermoedelijke collaboratie met de bezetter. Zij werden hardhandig aangepakt, ook als hun schuld niet vast stond.
92
Bronzwaer, 141 Ib., 80 94 Interview afgenomen op 27 januari 2013. 93
51
Vergelijkbare incidenten werden enkele maanden eerder buiten Maastricht ook gevreesd, dus er moest met spoed worden bepaald wie de taak van de arrestaties op zich zou nemen. Het voorstel dat de politie dat moest doen bleek niet haalbaar, omdat het politieapparaat in sommige dorpen niet meer bestond en men elders grote twijfels had over de gedragingen van lokale agenten tijdens de oorlog.95 In eerste instantie bleven arrestaties daarom op verzoek van het Militair Gezag een taak van de OD-leden, die de taak tegen de bevelen in ook bleven uitvoeren op locaties waar er geen andere mogelijkheid was.96 De bevolking had in de actieve verzetslieden gewoon het meeste vertrouwen.
Twee groepen Vanwege dat vertrouwen in de oud-verzetsstrijders werden de nieuw aangestelde Binnenlandse Strijdkrachten vanaf oktober 1944 verdeeld in twee groepen. Wie zich met lokale veiligheidskwesties wilde bezig houden kon zich melden voor de Bewakingstroepen, die alleen zouden opereren in de reeds bevrijde gebieden, en wie zich wilde inzetten voor militaire ondersteuningen aan de geallieerde troepenmacht kon zich aanmelden voor de Stoottroepen. De grootste verzetsbewegingen maakten automatisch deel uit van een van beide troepen, al werd al gauw duidelijk dat de Ordedienst zich bij de Bewakingstroepen voegde en de Knokploegen bij de Stoottroepen. Die laatste groep vond bij vlagen de OD dan ook geen echte verzetsgroep, omdat zij hun leven in mindere mate hadden gewaagd voor het landsbelang.97 Zo mag men dus eigenlijk concluderen dat de Ordedienst en andere verzetslieden door het Militair Gezag zijn weggepromoveerd. Door hen een officiële militaire functie toe te kennen ontnam het MG de verzetsgroepen de mogelijkheid zich nog langer te bemoeien met bestuurlijke kwesties, waarvan het MG in Maastricht al spoedig had ondervonden dat inmenging van buitenaf zeer onwenselijk was. Het MG had daarbij wel aangegeven dat geleidelijkheid wenselijk zou zijn, omdat het voorstel van prins Bernhard tot directe opheffing van de Ordedienst als “een grove ondankbaarheid der Regering” zou worden gevoeld. Het geleidelijk overdragen van functies aan het gezuiverde politieapparaat en verzetslieden werd ook Civil Affairs vertegenwoordiger Senecal gesteund, die aan leek te voelen dat de bevolking meer waardering had voor de verzetslieden en de geallieerde troepen, dan voor de gezanten van de regering, die volgens de bevolking door hun prettige verblijf in het relatief veilige Londen weinig ervaring met oorlogsleed hadden opgedaan.
95
Henk Termeer, Het bestuur aan de ondergrondse?, 98, in: Van Oudheusden en Termeer, Tussen vrijheid en vrede – het bevrijde zuiden, september ’44 – mei ’45 (’s-Hertogenbosch 1994) 96 Bronzwaer, 79 97 Ib., 186.
52
Die discrepantie in het voorgestelde beleid had daarom geleid tot een ontmoeting op 2 oktober 1944 tussen de Militair Commissaris Schürmann, MG-chef Kruls en gezanten van de prins.98 Het gesprek eindigde in overeenstemming en de geleidelijke afhandeling werd grotendeels met succes voortgezet, voor zover de praktijksituatie dat toestond.
98
Bronzwaer, 65.
53
Hoofdstuk 7: Schaarste Na de euforie van de bevrijding bleek de realiteit van de nieuwe situatie lang niet zo rooskleurig als gehoopt. Het bestuur was dan wel in handen gekomen van instituten met de intentie om de democratie te herstellen, maar de omstandigheden waarin de Geallieerden dat moesten klaarspelen bleken er na het vertrek van de Duitsers weinig op vooruit gegaan. De infrastructurele vernielingen, de mislukte bevrijding van de rest van Nederland en het Duitse tegenoffensief in de Ardennen bemoeilijkten de omstandigheden zelfs. Er was nog minder voedsel, nog minder kleding, de bevolking mocht eigenlijk de stad niet uit en men kon geen kant op met de gevangen. Dit hoofdstuk analyseert de grootste problemen waar Maastricht tussen september 1944 en de zomer van 1945 mee te kampen had en die aantonen dat de bevrijding niet automatisch een verbetering van de situatie betekende. Om de diversiteit van de problemen te tonen en de manieren te laten zien waarop deze zijn opgelost is er gekozen voor vier verschillende kwesties, te weten het herstel van elektriciteit, gas en water in de stad, de schaarste aan voedsel en gebruiksgoederen, het gevangenschap van en de rechtspraak voor collaborateurs en het dreigende Duitse tegenoffensief. Wat was de relatie tussen de problemen en de oplossing daarvan en de aard van de bijzondere bestuursstructuur?
Herstel Het meest evidente probleem in de dagen na de bevrijding was het gebrek aan elektriciteit, gas en water op veel Maastrichtse adressen. De verbindingen van deze diensten verliep namelijk via de beide bruggen over de Maas en aangezien deze in tientallen delen in de Maas lagen, was de aanvoer schier onmogelijk. Het gebrek aan water was als eerste opgelost. Sphinx, de grote sanitair- en porseleinfabriek aan de westzijde van de stad, had in 1940 al eens via de fabrieksleiding water afgestaan aan burgers en deed dat ook nu weer. Daardoor had de westzijde van de stad drie dagen na de bevrijding alweer leidingwater, al was het nog niet veilig om te drinken. Ondanks een noodleiding over de Sint Servaasbrug naar de oostzijde van de stad, bleven de problemen aanhouden. Vrijwel het gehele najaar verloren de Maastrichtenaren geregeld waterdruk, was het water van twijfelachtige kwaliteit
54
Bron: Nationaal Archief
Een geallieerde soldaat deelt voedsel uit aan Nederlanders in mei 1945. De foto is waarschijnlijk gemaakt in Amsterdam, waar de schaarste veel groter was geweest dan in Maastricht. Het beeld is relatief uniek, omdat in de meeste plaatsen de distributie van voedsel spoedig in handen kwam van het Militair Gezag (pagina 58). Distributie door geallieerde soldaten kwam alleen voor in de eerste momenten na de bevrijding en daar waar nog geen verbindingsofficier namens het MG was gearriveerd (pagina 47).
55
en moest men het uiterst zuinig gebruiken. Pas in januari 1945 werd de toevoer tot vooroorlogse kwaliteit hersteld.99 Elektriciteit was gelukkig voor de Maastrichtenaren sneller geregeld. De verbinding met de centrale in Geleen bleef lange tijd verbroken, maar een aansluiting met het Belgische Bressoux bracht uitkomst. “Bij overschrijding van het voor de stad beschikbare rantsoen is algehele afsluiting te vrezen,” waarschuwde burgemeester Michiels nog op 18 september en dat was niet voor niets. Maastricht ontving minder dan de helft van de gebruikelijke hoeveelheid aan stroom en overbelasting van de langzaam weer herstelde centrales dreigde continu. Pas begin november was de stroomvoorziening hersteld tot een acceptabel niveau voor dagelijks gebruik, al bleef rantsoenering het devies.100 Gas bleek een heel ander verhaal. Sommige gezinnen kregen op 28 september 1944, twee weken na de bevrijding, weliswaar het eerste gas in de stad, maar de leveranties waren uiterst wisselvallig. De staatsmijnen die elektriciteit leverden, leverden ook het gas en voor de oostzijde van de stad is zonder de bruggen helemaal geen verbinding beschikbaar, omdat de gasketels van de gemeente aan de westzijde van de stad op een terrein naast de Sphinx staan. Nadat de gasaanvoer via de herstelde leiding over de Sint Servaasburg eind september was hersteld, nam de vraag van gas vanuit Geleen naar andere delen van Nederland toe. De Limburgse staatsmijnen waren namelijk de enige gasleverancier op bevrijde eigen bodem en hoe meer gas naar het noorden werd gepompt, hoe lager de druk werd in Maastricht. Was elektriciteit al hersteld na een week of zes en het water na een maand of vier, gas werd pas weer probleemloos geleverd vanaf de zomer van 1945. Zelfs in april werd er nog maar enkele uren per dag gas geleverd en op de meeste dagen niet meer dan de helft van de gebruikelijke hoeveelheid.101
Voedselgebrek Een oplettende lezer zou echter cynisch kunnen opmerken, dat men het gas hoogstens had kunnen gebruiken om de woning warm te stoken, want voedsel om te bereiden bleek schaars en werd een steeds grotere zorg voor Civil Affairs en het Militair Gezag, die verantwoordelijk waren voor voedselvoorziening. Wie de cijfers vergelijkt tussen de beschikbare calorieën aan voedsel per persoon tijdens de bezetting en in de maanden daarna, komt tot de conclusie dat ook voor het bevrijde zuiden de situatie niet meteen verbeterde. In de eerste weken na de bevrijding waren de besturende partijen nog zeer optimistisch. Het Militair Gezag verklaarde dat er voor zeker twee maanden aan voedsel was en dat tegen de tijd dat 99
Bronzwaer, 148 Ib., 149 101 Ib., 151-2. 100
56
dit op zou geraken, de aanvoerroutes wel zouden zijn hersteld. Daar bleek helaas weinig van waar, want behalve fruit was al na enkele weken vrijwel alle voedsel op. Juist het feit dat de bevolking wel fruit had, was tekenend voor hoe groot de problemen waren. Eigenlijk had de Limburgse oogst naar conservenfabrieken in het noorden van het land gemoeten, maar door de gefaseerde bevrijding was dat onmogelijk. Zuid-Limburg zat opgescheept met miljoenen kilo’s aan fruit, die men via de voorheen beschikbare routes niet meer kon verhandelen.102 De aanvoerroute van het beschikbare voedsel verliep vanuit het Verenigd Koninkrijk en per spoor door Frankrijk en België en de barre weersomstandigheden en het moeizame verloop van de strijd aan het front vertraagden de leveranties aanzienlijk.103 Had een Maastrichtenaar voor de oorlog nog gemiddeld zo’n 1600 calorieën per dag op tafel, begin november 1944 daalde het tot een schamele 1000 en rond de kerst was het op een goede dag zo’n 1400.104 De bevrijding had de schaarste niet beëindigd, maar vooral verergerd en pas toen de Antwerpse haven grotendeels kon worden opengesteld in januari 1945 nam de aanvoer langzaam toe.105 Uiteindelijk zou er, vooral door de tomeloze inzet van de betrokken Civil Affairs-voorman Senecal, tussen september ’44 en augustus ’45 wel zoveel mogelijk voedsel worden geleverd. “Onze Leo”, zoals hij na enige tijd door de Maastrichtenaren wordt genoemd, regelt in die elf maanden de aanvoer van meer dan 35 miljoen kilo aan levensmiddelen door bij zijn meerderen herhaaldelijk de Maastrichtse tekorten aan de kaak te stellen, al komen de leveringen pas in januari echt op gang.106
Dachau in Maastricht Wat wel snel op gang was gekomen was de rechtspraak. De Maastrichtse rechtbank was vlak voor de bevrijding uit dienst getreden en keerde kort na de bevrijding weer terug. Omdat de focus van de eerste zaken op recente overtredingen lag en de regelgeving over de rechtspraak voor collaborateurs nog niet concreet was, ontstond er een behoorlijk problematische situatie in de stad, die voor velen echter lang verborgen bleef. Besluitvorming over vrijlating van politieke gevangenen lag namelijk bij een Commissie van Advies van het Militair Gezag, maar zij kon de onophoudelijke stroom aan zaken bij lange na niet aan.107 Op de Grote Looiersstraat 17 was in een voormalig kazerne een gevangenis ingericht voor politieke gevangenen, die elders dan Rijksduitsers moesten worden ondergebracht en niet meer terecht konden in het uitpuilende gevang op de Minrebroedersberg. Dit kamp “De Grote Looier” is 102
Jan van Oudheusden, e.a., Feest en Frustratie. Het leven achter het front, 49. in: Van Oudheusden en Termeer 103 Schrijvers, Europa, 40. 104 Bronzwaer, 109. 105 Schrijvers, 211. 106 Bronzwaer, 241. 107 Handboek Militair Gezag voor Ambtenaren (editie maart 1945), 42.
57
een zwarte vlek in de historie van de Maastrichtse bevrijding. Pas als weekblad Veritas in maart van 1945 de problemen aan de kaak stelt komt er verbetering in.108 Zij noemen het kamp “Dachau in Maastricht” en de feiten doen daar weinig aan af. Een krakkemikkig onderkomen zonder sanitaire voorzieningen of fatsoenlijke verwarming dat plaats bood aan maximaal zevenhonderd personen werd bevolkt door 1400 gevangenen, die vrijwel allemaal ondervoed waren, vaak op de grond moesten slapen en door bewakers werden mishandeld. Er werd ook levendig gehandeld tussen gevangenen en corrupte medewerkers en controleurs schoven de feiten onder de tafel. Als de kampcommandant voor oudere gevangenen bedden laat maken, nemen de Amerikanen die in beslag. “Onze jongens in de modder in Duitsland en die verraders op ’t stro? Weg kribben!”109 Het Militair Gezag voelde zich na maanden van wegkijken door de vergelijking met Dachau in maart ’45 gedwongen op te treden. Het aantal gevangenen werd teruggebracht, er werd een beperkte hoeveelheid dekens gebracht en er werd getracht de bewoners een gelijkwaardig rantsoen te bieden als de bevolking. In de zomer 1945 kwam de repatriëring eindelijk op gang en werd de rechtspraak grondig hersteld. Vele gevangenen hadden er toen al maandenlang onder erbarmelijke omstandigheden en vaak zelfs onterecht vastgezeten. Het late herstel van de rechtspraak in combinatie met de omstandigheden waarin gevangenen verkeerden vormt een smet. Het is echter niet onbegrijpelijk. Na jaren in angst en vol woede te hebben geleefd, kent de bevolking voor collaborateurs weinig sympathie en zijn zij wantrouwig geworden. Wie onomstotelijk goed was heeft logischerwijs prioriteit. Er is door de verraders tenslotte ook niet naar hen omgekeken en de bevolking had wel grotere zorgen dan het welzijn van de vijand.
Battle of the Bulge Een van de grootste zorgen voor de bevolking was het Ardennenoffensief, dat op 16 december 1944 de geallieerde bevelhebbers volledig verraste. Dat verrassingselement was een grote troef voor de Duitsers, die zich ondanks de verdedigende successen bij Market Garden verder in het nauw gedreven zagen door de tweefrontenoorlog met de geallieerde troepen in het westen en het Rode Leger in het oosten. Toen generaal Montgomery op een golfbaan in Eindhoven werd overvallen met het bericht dat in de Ardennen een massaal contraoffensief van de Duitse troepen was begonnen, werd al gauw duidelijk dat de Duitsers wanhopig naar een doorbraak zochten.110 Het moeilijk begaanbare terrein 108
Bronzwaer, 87. Getuigenis J.F. Mentrop voor Parlementaire Enquête Commissie, zoals opgetekend in: Bronzwaer, 85. 110 Bernard Montgomery, ‘Een onderbroken spelletje golf’, in: Boudewijn van Houten, ed., Ooggetuigen, 264. 109
58
van de Ardennen leek hen daarvoor het meest geschikt en eventueel succes zou de route naar de Antwerpse haven voor Duitse troepen heropenen. In Maastricht nam de paniek toe, toen rond de kerstdagen van 1944 de Duitsers een aanzienlijk deel van de Ardennen hadden weten te veroveren. Die veroverde regio had op de stafkaarten de vorm van een uitstulping die door geallieerde troepen werd omsingeld. Aan die opvallende vorm van het slagveld dankt het Ardennenoffensief dan ook de bijnaam Battle of the Bulge, de Strijd om de Uitstulping. Voor veel Maastrichtenaren voelden de weken van het Ardennenoffensief als een terugkeer naar het front. De leveringen aan de stad liepen snel terug, omdat militaire steun prioriteit had. De First Army – die zich ten dele in Maastricht bevond – werd in opperste staat van paraatheid gebracht, omdat eventuele Duitse routes naar Antwerpen via Luik zouden kunnen lopen. Tevens kenden de Amerikanen de angst dat de Duitsers eventueel mijnen via de Maas naar Maastricht zouden stromen, om daar opnieuw grote schade te brengen aan de herstelde bruggen en verbindingen.111 Zo ver kwam het niet, omdat de hoofdwegen door de Ardennen niet de gewenste opmars voor de Duitsers aankonden en de Amerikanen een belangrijke strijd nabij Bastogne wonnen.112 Toen de strijd voorbij was bleken de verliezen enorm, met naar schatting tachtigduizend omgekomen Amerikaanse troepen, maar waar de verliezen cruciale Duitse legereenheden hadden gedecimeerd, bleken de Geallieerden nog zeker een half miljoen troepen in de regio te hebben. Het Ardennenoffensief was voor Maastricht de laatste confrontatie met oorlogsgeweld, al vonden er in Midden-Limburg begin januari 1945 ook gevechten plaats, die vanwege de locatie stroomafwaarts in mindere mate de stad en de Maas bedreigden. De strijd in de Ardennen vormde een belangrijke herinnering aan het feit dat op dat moment de strijd nog niet gestreden was. De prioriteit van vrijwel alle leveringen bleef daarom ook bij militaire doelen, al namen de leveringen na het einde van het Ardennenoffensief op 18 januari 1944 wel gestaag toe.
Bedelaars Onvrede over het uitblijven van leveringen was niet slechts een probleem tijdens het Ardennenoffensief. Onbegrip over schaarste was vanaf de eerste dagen na de bevrijding een zorg voor het Militair Gezag, die de distributie van goederen van Amerikaanse handen naar Nederlandse burgers coördineerden en zo ook in Maastricht. Het Maastrichtse bestuur liet daarom al op 20 september 1944, amper zes dagen na de bevrijding, in de Mededelingen van de Nederlandse
111
Bronzwaer, 168. Kennedy Hickman, ‘World War II: Battle of the Bulge’, About.com; Military History, http://militaryhistory.about.com/od/worldwarii/p/bulge.htm (laatst gezien op 17 april 2013) 112
59
Ordedienst optekenen dat er een einde diende te komen aan “dat lastig vallen van de Amerikanen. […] We zijn geen volk van bedelaars.” Dat hielp weinig en uit wanhoop gaat het bestuur eind oktober zelfs zo ver, dat in Veritas bekend wordt gemaakt dat gebedelde goederen in beslag zullen worden genomen. Veritas was voor de oorlog een katholiek periodiek, dat eens per twee weken uitgegeven werd door de Maastrichtse drukkerij Neerlandia. Het drukken van Veritas werd onder dwang van de bezetter in 1941 gestaakt, maar omdat na de oorlog alle namen van Duitsgezinde kranten, zoals Neerlandia’s Limburgse Koerier, in de ban werden gedaan, werd Veritas uit de kast getrokken als naam voor de nieuwe krant van het bevrijde Maastricht.113 Sommige grote gezinnen in nood dwongen de inbeslagnames tot vergaande maatregelen en haast onmenselijke keuzes. “Een koppel uit onze kennissenkring hadden negen kinderen. De tiende was ineens een negertje. De vrouw had met een zwarte soldaat geslapen in ruil voor kleding en eten,” vertelt Ella Schwachöfer over haar herinneringen aan de bevrijding op Caberg. “Met toestemming van haar echtgenoot. Als dat de prijs van overleven was, betaalde je die.” Toch leden minder gedwongen relaties ook tot sociale onrust. Jongemannen voelden zich bedreigd in hun status door de stoere Amerikaanse helden. Menig Maastrichts meisje viel, al dan niet kortstondig, voor de charmes van een van de soldaten.114 In het café van de dames Smeets en Schwachöfer werd de trouwerij van een buurmeisje met een soldaat groots gevierd. Het werd een van hun warmste herinnering aan de bevrijdingstijd. “Het is was een enorm feest. Veel Amerikanen in hun netste uniform. De kelder had in jaren niet zo vol gestaan.” Dit was een positieve herinnering na een tijd vol schaarste en problematiek, want het was niet alleen maar ellende voor en na de bevrijding. Niet voor niets is de herinnering van de Maastrichtenaren aan de geallieerde bevrijders tot op heden positief. De bevolking zal achteraf namelijk niet alleen hebben geconcludeerd dat de problemen overmacht waren en dat de Amerikanen vaak het meeste wisten te maken van een moeizame situatie, maar ook dat er heel veel goed is gegaan en dat de Amerikaanse aanwezigheid in Maastricht hen heel veel gebracht heeft. Een conclusie die nader moet worden bekeken.
113
Bronzwaer, deel 1, 72. Frans Roebroeks, 'Strijdbare Geesten contra GI's. De Slag om de Maastrichtse Meisjes, 1944-1945’, De Maasgouw 125 (2006) 130-137. 114
60
Hoofdstuk 8: Amerikanen in Maastricht herinnerd De hoop dat de bevrijding op korte termijn een verbetering van de situatie zou zijn bleek ijdel, maar uiteindelijk kijken de meeste Maastrichtenaren en Nederlanders tot op heden vol lof terug op de Amerikaanse periode in Maastricht. In onze musea worden de geallieerde troepen vol lof geëerd als onze moedige bevrijders, de begraafplaatsen worden dagelijks tot in de puntjes onderhouden, jaarlijks worden op vrijwel alle locaties van historische relevantie herdenkingen gehouden en tot op heden staan duizenden Nederlanders in contact met de bevrijders en hun nabestaanden. Natuurlijk was er minder eten, was er lang onzekerheid en werden verscheidene bestuurlijke en juridische kwesties ondanks het vertrek van de bezetter niet meteen opgelost. Die problemen vielen niet de Amerikanen aan te rekenen, die zowel op grote als kleine schaal Maastricht en haar bevolking hadden omarmd. Er werd een belangrijk hoofdkwartier gevestigd, de opperbevelhebbers brachten een bezoek aan de stad en, onder de indruk van hoe vriendelijk, schoon en hardwerken ons land was, Zuid-Limburg werd een “rest and recreation area” voor soldaten die terugkeerden van het front.115 Dit laatste deel van het onderzoek werpt daarom een blik op enkele van de meest positieve ontwikkelingen uit de maanden die volgden na de euforie van de bevrijding en aan de overtuiging die daar voor de bevrijder aan vooraf ging. De dank van de Maastrichtenaren kan namelijk niet slechts worden verklaard op basis van het verjagen van de Duitsers en het op lange termijn herstellen van de samenleving. De dank en herinnering gaan dieper dan dat en blijken het gevolg van enkele bijzondere momenten en aanhoudend positief contact tussen de bevolking en de bevrijders.
Onvervreemdbare rechten De Verenigde Staten hadden zich al vroeg aan de geallieerde zijde geschaard. Pearl Harbor was de druppel, waardoor het Congres definitief overstag ging, maar reeds in mei 1941 zei president Roosevelt: “Het leveren van goederen aan de Britten is noodzakelijk. Het kan worden geregeld, het moet worden geregeld, het zal worden geregeld. The only thing we have to fear is fear itself.”116 Deze uitspraak deed hij tijdens een van zijn dertig Fireside Chats, beroemde radiotoespraken waarin hij als president op daadkrachtige, heldere wijze zijn beleid uit de doeken deed. Zoals op 28 juli 1943, nog geen jaar voor D-Day, toen hij een beroemd citaat uitsprak waarin eeuwen aan
115 116
Bronzwaer, 171. Franklin Delano Roosevelt, Fireside Chat 17: On An Unlimited National Emergency (May 27, 1941)
61
Bron: Nationaal Archief
Nederlanders zwaaien naar Amerikaanse Boeing B-17 Flying Fortress bommenwerpers. Deze viermotorige vliegtuigen werden niet alleen voor militaire doeleinden ingezet, maar dropten ook proviand. Het droppen van levensmiddelen was een van de weinige mogelijkheden om de bezette gebieden voor de bevrijding op 5 mei 1945 te bereiken. Er is over deze iconische foto slechts bekend dat deze in 1945 gemaakt is. Datum en locatie zijn helaas niet opgetekend.
62
Amerikaanse overtuiging echode. “De massale, woedende krachten van de verstandige mensheid marcheren. Zij gaan voorwaarts, samenkomend richting hun eigenlijke doelen: Berlijn en Tokyo.” 117 Roosevelt wist dat de Verenigde Staten vanwege haar geografische ligging tussen Europa en Azië en omvangrijke defensieapparaat een hoofdrol zou moeten vervullen. Een rol die het land ook historisch gezien veelvuldig en vol overgave op zich had genomen. Reeds in 1630 had pelgrim John Winthrop aan de Noord-Amerikaanse kolonies gerefereerd als “het licht van de wereld. Als een stad op een heuvel, die niet kan worden verborgen.”118 De Verenigde Staten als voorbeeld voor de wereld. Het werd een thema dat door de eeuwen bleef terugkeren en zo ook voor de Progressive Movement, naar wiens voorbeeld in de nadagen van hun periode de New Deal van president Franklin D. Roosevelt werd opgesteld. De Tweede Wereldoorlog gaf de Amerikanen tevens een kans om gemaakte fouten uit de Eerste Wereldoorlog te herstellen en de horizon van het land te verbreden, lang nadat de West Coast als laatste frontier was veroverd. Amerika als het land van de nieuwe toekomst, zoals het lot en God dat bepaald hadden.119 Dat is ook wat de ‘frontierthese’ van de progressieve historicus Frederick Jackson Turner in die tijd al verdedigde. De Verenigde Staten zijn uniek, omdat het landschap, het arbeidsethos en de onbegrensde mogelijkheden hen de kans hebben geboden op een blanco canvas te beginnen en de fouten van de landen in de Oude Wereld te voorkomen.120 Die kans was er nu opnieuw. Europa zou, als nazi-Duitsland werd verslagen, aan hun voeten komen te liggen. Zowel uit dank voor de grootmoedige inzet tijdens de bevrijding, als uit dank voor de economische nieuwe start, die niet geheel toevallig door het Marshallplan mogelijk werd gemaakt. De belangrijkste bestanddelen van de Amerikaanse droom, zoals opgetekend in de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776, werden zodoende onder aanvoering van opperbevelhebber en trotse Texaan Dwight Eisenhower teruggebracht in de levens van de Europeanen. Zo ook in Nederland, waarover de Amerikaanse soldaten in hun veldboek lazen dat wij het land waren dat de Pilgrim Fathers onderdak had geboden en ontdekkingsreizigers als Henry Hudson had gefinancierd.121 Maar ook in Maastricht, waar de soldaten van de 30th Infantry Division de “onvervreemdbare rechten” als “het leven, vrijheid, en het najagen van geluk” vanaf die zonnige septemberdag in 1944 opnieuw mogelijk hadden gemaakt.
117
Franklin Delano Roosevelt, Fireside Chat 25: On the Fall of Mussolini (July 28, 1943) Norton, A People, 51. 119 John O’Sullivan, ‘The Great Nation of Futurity’, in: M. Thomas Inge (ed.), A Nineteenth Century American Reader (Washington D.C. 2001) 6-10. 120 Frederick Jackson Turner, ‘The Significance of the Frontier in American History’, in: M. Thomas Inge (ed.), A Nineteenth Century American Reader (Washington D.C. 2001) 80-86. 121 Schrijvers, Europa, 194. 118
63
Sint Bureaucratius Een groot deel van de dankbaarheid lijkt te schuilen in het feit dat het voor de bevolking duidelijker was wat de Amerikanen en andere Geallieerden voor hen hebben betekend, dan om te zien wat het Militair Gezag en de regering in Londen voor hen heeft gedaan. Het Militair Gezag was uit het stof van de Amerikaanse tanks verschenen en had vrijwel alle bestuurlijke zeggenschap naar zich toe getrokken, terwijl de geallieerde troepen het meeste werk hadden verzet. Dat was geheel volgens de afspraak met het geallieerde opperbevel, die een pragmatische oplossing hadden gezocht voor het feit dat Nederland mogelijkerwijs niet in zijn geheel bevrijd zou worden. Daarom was besloten het SHAEF en Civil Affairs hoofdkwartier in Brussel ook beslissingsbevoegd te maken over Zuid-Nederland, maar in samenwerking met gezanten van de Nederlandse regering in ballingschap.122 Dat was in de praktijk tegen het zere been van de lokale bevolking. De bestuurders van het Militair Gezag waren tenslotte Nederlanders die naar Engeland waren gevlucht en het leed van de bezetting vaak niet hadden meegemaakt. De Amerikanen daarentegen zijn op schepen de oceaan overgestoken om voor de vrijheid van vreemden te vechten. De bevolking had met het gedrag van het Militair Gezag dan ook veel moeite. Als een Nederlandse bestuurder zich iets toe heeft geëigend werd dat als elitair en oneerlijk beschouwd, maar als een Amerikaan het doet had hij het verdiend, vanwege zijn tomeloze inzet. Sint Bureaucratius luidde de spottende bijnaam van het Nederlandse gezag al snel.123 Een naam die alle emoties samenvat: de heren van het MG voelden zich volgens de Maastrichtenaren verheven, terwijl ze er bestuurlijk maar weinig van bakten en oplossingen op zich lieten wachten. De Amerikanen zetten zich in de ogen van de bevolking wel hard in, al stonden de Maastrichtenaren in het dagelijks leven slechts beperkt in contact met de Amerikanen als gezagsdragers. Er werd verwacht dat zij verzoeken indienden bij het Militair Gezag, die de distributie van alle beschikbare goederen was toegekend. De bevolking was echter zeer teleurgesteld dat de beloofde aanvoer van goederen op zich liet wachten, maar leek te beseffen dat de militaire toevoer terecht prioriteit had. Dat weerhield hen er niet van zaken in een enkel geval direct met de Amerikanen te regelen, al was dat niet conform de afspraak over bedelen. Vriendschappen met Amerikaanse troepen bleken uiterst waardevol en zorgden voor een snellere levering van uiteenlopende benodigdheden. Zonder steun aan de fronttroepen was steun in de bevrijde gebieden echter zinloos, omdat nazi-Duitsland zich nog altijd kon verweren. Het uitblijven van voldoende leveringen voor de gehele bevolking duurde daarom nog tot het voorjaar van 1945. Het Ardennenoffensief maakte deze afweging aan de Maastrichtenaren nogmaals duidelijk. 122 123
Coles en Weinberg, Civil Affairs, 826. Bronzwaer, 161.
64
Taalles Het was in Maastricht maandenlang een komen en gaan van Amerikaanse troepen. Eind oktober 1944 was er op het hoofdkwartier in Brussel besloten dat de Ninth US Army van generaal Simpson de verovering van het Duitse Rijnland op zich moest nemen. De 30th “Old Hickory” Infantry Division werd daarom afgesplitst van de First Army en bij Simpson’s troepen gevoegd. Nog die week besloot generaal Simpson om in Maastricht zijn hoofdkwartier te vestigen. Zijn oog viel op de Tapijnkazerne net buiten het stadscentrum. Het grootste nadeel van dat besluit was de toegenomen drukte in de stad. De bruggen over de Maas werden aanhoudend gebruikt door uiteenlopend materieel, dat werd ingezet om troepen naar het front te verplaatsen en goederen af te leveren en op te halen op de immense voorraadlocaties die in en om de stad werden ingericht. Soms waren de Maastrichtenaren dan ook frustrerend dicht bij voedsel en andere gemiste rijkdommen, maar voor wie welvarend, handig of vriendelijk was viel er ook wel eens iets van een vrachtwagen. Wat de Maastrichtenaren vooral iets opleverde was het in huis kunnen halen van een officier of soldaat op doorreis. Behalve Civil Affairs-leider Leo Senecal deed ook majoor Wiles namens de militaire tak van de geallieerde troepen zaken deed met lokale bestuurders. Hij zette niet alleen een systeem op waardoor men een zakcentje kon verdienen door nachtlogies aan te bieden aan Amerikanen, maar zette zich ook in voor het verbeteren van het contact en begrip tussen zijn manschappen en de bevolking. Dat leidde onder meer tot dagelijkse taallessen in de krant en een klein groen boekje, dat voor één gulden werd verkocht door leden van het Militair Gezag en boordevol stond met fonetische Engelse zinnetjes van praktische aard. “Maastrikt iz uh veri oold taun,” wist men plots te vertellen.124 Aangezien de infrastructuur rond Maastricht niet berekend was op de grote hoeveelheid verkeer, werd ook daar hard aan gewerkt. Wegen werden verbreed, bruggen werden hersteld en ten noorden van de stad werd bovenaan de Kruisberg een behoorlijk vliegveld aangelegd. De meer dan een kilometer lange landingsbaan verving het kleine veldje dat nabij Amby had gelegen en nog door de Duitsers was aangelegd. De Amerikanen leverden op het vliegveld nabij Ulestraten zulk grondig werk, dat de luchthaven tot op heden op deze locatie is voortgezet. Maastricht Aachen Airport kent zodoende haar oorsprong als militair vliegveld van geallieerde makelij.125 Het lijkt inzet van deze aard te zijn, zoals de renovatie van infrastructuur en het verbeteren van de communicatie tussen de bevolking en de Amerikaanse troepen, die het spanningsveld tussen beiden enigszins verminderden. Nergens in Nederland verbleven de geallieerde troepen langer dan 124 125
Bronzwaer, 167. H. Van Kemenade (ed.), Luchthavens van Nederland: een compendium (Den Haag 1995) 20.
65
in Zuid-Limburg. De regio werd als eerste bevrijd en de functie als rest and recreation area, wat later in dit hoofdstuk ter sprake komt, werd pas laat opgeheven. Samen met de relatieve nabijheid van de strijd om de Ardennen en de aanwezigheid van het hoofdkwartier van generaal Simpson ontstond daarom een situatie waarin de Maastrichtenaren niet alleen de tijd kregen een band op te bouwen met de Amerikanen, maar ook om te zien dat eventuele gebreken en schaarste niet het gevolg waren van een gebrek aan inzet van geallieerde zijde.
Bezoek Wat het gevoel van oprechte interesse in Maastricht ook zal hebben vergroot is het bezoek van generaal Eisenhower. De ligging van Maastricht werd niet alleen dusdanig waardevol gevonden dat Simpson er zijn hoofdkwartier plaatste, op 7 december 1944 ontmoetten veldmaarschalk Bernard Montgomery, opperbevelhebber Dwight Eisenhower en generaal Omar Bradley elkaar in het Henric van Veldeke College aan de Aylvalaan.126 Het schoolgebouw lag op een steenworp afstand van Simpsons hoofdkwartier op de Tapijnkazerne en was ingenomen voor militaire planningsdoeleinden. Zowel door hun persoonlijke contact met de bevolking als door het bezoek van inspirerende kopstukken hebben Amerikanen uit alle lagen van de militaire hiërarchie een belangrijke rol gespeeld tijdens en na de bevrijding van de stad, de provincie en het land. Niet alleen de soldaten en hun officieren waren in Maastricht op den duur van de partij, ook de hoogst geplaatste Amerikaanse officier bracht een officieel bezoek aan Maastricht en overtrof daarmee de afvaardigingen die de Nederlandse regering in de eerste maanden stuurde. Het belangrijkste bezoek van chef Kruls betrof uiteindelijk een gedwongen ingrijpen na toenemende spionage en de bezoeken van prins Bernhard werden qua aandacht ruimschoots overtroffen door de huldigingen die Amerikanen als ‘onze Leo’ Senecal ten deel vielen. Bezoeken van prinses Juliana en koningin Wilhelmina, beiden in maart, werden wel groots gevierd.127
Halve waarheid De zichtbaarheid van hulpdaden door de Amerikanen was groter dan de zichtbaarheid voor het Militair Gezag, waardoor de Amerikanen grotere huldigingen ten deel viel. De afspraak tussen Civil Affairs en het Militair Gezag was dan wel dat het Militair Gezag als intermediair zou dienen tussen de Amerikanen en de bevolking, maar iedereen leek zich er terdege van bewust dat de Amerikanen die goederen hadden aangeleverd en dat SHAEF bepaalde in welke hoedanigheid Civil Affairs taken zou
126 127
Bronzwaer, 167. Bronzwaer, 225.
66
afdragen aan Nederlandse plaatsvervangers. 128 Het Militair Gezag was zodoende wel de distributeur, maar niet de leverancier. De hoeveelheid geleverde hulpgoederen was direct afhankelijk van geallieerd inzicht en van besluiten van de Amerikanen in de regio. Zij controleerden de havens en transportlijnen in de bevrijde gebieden. Een toename in voedsel voor de Maastrichtenaren was daarom vaak het resultaat van samenwerking tussen de verschillende partijen. Lokale bestuurders als Leo Senecal van Civil Affairs luidden na enkele maanden de noodklok. Op 6 december schreef minister-president Gerbrandy een brief aan SHAEF: “U laat in mij uw eerdere schrijven de impressie dat u voldoende voedsel levert en dat als dat niet de bevolking bereikt, dat aan de distributie van het Militair Gezag ligt. Dit is slechts de halve waarheid.”129 Het geleverde voedsel was, zo bleek eerder in dit onderzoek, slechts voldoende voor maximaal 1500 calorieën per dag. Dat was vrijwel geen verbetering ten opzichte van de laatste maanden van de bezetting. Als twee weken later de situatie niet verbeterd is en de Hongerwinter in bevrijd en bezet Nederland voortduurt, schrijft Gerbrandy in niet mis te verstane woorden een appèl aan Eisenhower. “Hulp aan Nederland ten tijde van de bevrijding moet prioriteit hebben boven al het anderen, zelfs ten koste van uw slogan: first the defeat of all the Germans. De Nederlandse overheid kan niet accepteren dat men straks nog slechts lijken bevrijdt.”130 Maastricht werd op dat moment vooral door militaire besluitvorming benadeeld, want de transporten naar Limburg werden afgehandeld door de Ninth US Army, die veel sterker betrokken werden bij de frontgevechten in het Rijnland dan de Britste 21st Army Group, die Brabant bevoorraadde. Pas na het Ardennenoffensief en het verder opschuiven van het front in oostelijke richting verbeterde de situatie in Maastricht en werd duidelijker dat de Amerikanen er gezien de militaire druk al maanden het beste van probeerden te maken. Eisenhower had Gerbrandy op 21 december 1944 dan ook al toegezegd de 21st Army Group volledig voor Nederlandse steun beschikbaar te maken, zodra dat mogelijk was.131 Die toegenomen leveringen gaven ook het Militair Gezag meer ruimte zich binnen Nederland te profileren voor een eerlijkere verdeling van voedsel. Een taak die zij ten dele bij de Binnenlandse Strijdkrachten legden, opnieuw tegen het zere been van veel Nederlanders. Lang niet overal waren de tijdelijke bestuurders en strijdkrachten even daadkrachtig gezuiverd van collaborateurs en Duitsgezinden. Het gedrag van de strijdkrachten legitimeerde het MG daarmee onvoldoende.132
128
Coles en Weinberg, Civil Affairs, 822. Coles en Weinberg, 827. 130 Ib., 828. 131 Ib., 828. 132 Beyens, 199 129
67
Die problemen zijn het imago van de Amerikanen opnieuw ten goede gekomen. Het Militair Gezag en haar bestuurders hebben veelal juist gehandeld, maar door de aanhoudende bezetting van een groot deel van het land en misdragingen van individuen werd de ontevredenheid over het ontbreken van democratisch herstel alles behalve weggenomen.133 In de ogen van de bevolking deden de Amerikanen meer en beter werk dan het MG en het was zodoende gemakkelijker foute geallieerde individuen te vergeven dankzij het succes van het collectief.
Rest en recreation Rest and recreation bleef in de regio Maastricht belangrijk, ook toen het front al vele honderden kilometers van de stad verwijderd was. Nadat soldaten de lange reis naar het front hadden gemaakt of een slag hadden gewonnen keerden zij terug naar ‘Limburgs dierbaar oord’, waar zij op adem konden komen van het oorlogsgeweld. Voor de Ninth US Army was Maastricht en de regio ZuidLimburg aangewezen als zo’n “rest en recreation area”, waar zowel recuperatie als ontspanning op het programma stonden. Die ontspanning leidde behalve tot de eerder besproken strijd tussen lokale en Amerikaanse jongens om de harten van de Maastrichtse meisjes ook tot andere losbandigheid. De stad kende plotseling enkele in allerijl opgezette etablissementen die de soldaten aan de kroegen en clubs van thuis moeten doen denken. 134 Vaak waren alleen Amerikaanse soldaten welkom en zij werden in die maanden onder meer getrakteerd op optredens van Fred Astaire en Marlene Dietrich.135 Dat betekende niet dat de heren niet in contact stonden met de lokale bevolking. Voor de meeste Maastrichtenaren betekende het een kans om, al dan niet intiem, een vriendschap op te bouwen met een vriendelijke buitenlander, die ook nog eens over luxegoederen kon beschikken. Dat dit voor zijn meerderen een grote zorg was, vanwege de aanhoudende dreiging van spionage, zal de lokale bevolking weinig hebben kunnen schelen. Pas op 1 september 1945 werd de toewijzing van Zuid-Limburg als “recreation area” definitief beëindigd en zijn de meeste Amerikanen langzaam maar zeker uit de stad vertrokken. Vier maanden eerder, op 5 mei, was Nederland in zijn geheel bevrijd, waardoor het proces van landelijke democratisering en het algehele herstel kon doorzetten.
133
Beyens, 205 Bronzwaer, 171-5. 135 Wim Klinkert, ‘Crossing Borders: American and the Liberation of The Netherlands’, in: Hans Krabbendam, e.a. (eds.), Four Centuries of Dutch-American Relations (Middelburg 2009), 568. 134
68
Afscheid en wederopbouw Op 1 september 1945 namen de laatste officieren van het Militair Gezag afscheid van de stad en een maand later vertrok luitenant-kolonel Van Der Lande als laatste Militair Commissaris. Zowel Van Der Lande als de overige officieren werden binnen hun eigen personeelskring bedankt en gehuldigd. Dat gold niet voor Leo Senecal, die voor veel Maastrichtenaren de personificatie van de Amerikaanse vriendelijkheid en steun was geworden. Toen hij op 19 augustus 1945 vertrok werd hij door velen met geschenken en eervolle benoemingen overladen. Niet alleen wachtten vele burgers hem op bij het stadhuis, hij werd benoemd tot de allereerste ereburger van Maastricht nadat hij een dag eerder op paleis Het Loo al was benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.136 Het was ook elders niet onopgemerkt gebleven hoeveel de leveringen van noodzakelijke goederen door Senecal en zijn Civil Affairs voor de stad Maastricht hadden betekend. Nadat het kabinet-Schermerhorn-Drees als noodkabinet was begonnen met het orde op zaken stellen en op 1 oktober 1945 het Militair Gezag Maastricht definitief had verlaten, begonnen de stad en het land aan de ware wederopbouw. Veel leek plotseling weer zoals het was geweest in het voorjaar van 1940, daags voordat de Duitse troepen het land waren binnengevallen. Toch had de oorlog onmiskenbaar plaatsgevonden. Joodse buren waren niet teruggekeerd, overal waren vernielingen te zien en de Europese economie moest van de grond af worden opgebouwd. Dat economische herstel was in de ogen van velen echter geen probleem, maar een kans. Minister Eelco van Kleffens van Buitenlandse Zaken had vanuit Londen tenslotte al die oorlogsjaren aangestuurd op het vergaand betrekken van de Verenigde Staten in de wederopbouw van Europa. En zo geschiedde, want reeds op 25 april 1945 waren de Verenigde Naties opgericht en hadden de Amerikanen een voortrekkersrol genomen in de hernieuwde indeling van globale politiek. Bewust van de dreiging van het communisme werd er in 1947 daarom het European Recovery Program gestart.137 Dit plan van Amerikaanse investeringen in de Europese wederopbouw was voor beide partijen een verstandige en broodnodige investering, maar desalniettemin ook propaganda voor de Amerikaanse way of life. De VS liet zien zich ook na de oorlog te willen bekommeren om Europa, haar vrijheid en haar kapitalisme, desnoods door de handel zelf op gang te brengen en zodoende de focus op trans-Atlantische handel te leggen.
Herinnering Toch lijkt de propaganda en het politieke gewin niet datgene dat de Nederlander, en meer specifiek de Maastrichtenaar, zich herinnert uit deze periode. Zij herinneren zich vooral de onbaatzuchtigheid 136
Bronzwaer, 239-243. George C. Marshall, The Marshall Plan Speech (Harvard University, 5 juni 1947), http://www.marshallfoundation.org/library/MarshallPlanSpeechfromRecordedAddress_000.html 137
69
van de jonge individuen, die hun leven in de waagschaal legden voor de vrijheid van vreemden op het continent dat hun voorvaderen vanwege een gebrek aan vrijheid hadden verlaten. De stad kent ook permanente en imponerende herinneringen aan de inzet en offers van de Amerikaanse soldaten. In Margraten aan de Rijksweg richting Aken, slechts enkele kilometers buiten Maastricht, hadden de Amerikanen kort na de bevrijding van Maastricht een groot akkerland geconfisqueerd ter voorbereiding op de vele slachtoffers die zouden kunnen vallen tijdens de acties van de Ninth US Army.138 Het veld bleek vreselijk nodig. Pas in 1949 waren alle houten kruizen en tijdelijke graven na veel hard werken vervangen door marmeren kruizen en bleek het de definitieve rustplaats van duizenden soldaten, wiens lichamen niet konden worden teruggestuurd. 8301 Amerikanen liggen vlak buiten Maastricht begraven en vele anderen prijken op de muur der vermisten.139 Namen van soldaten die in de Ardennen, Limburg en het Rijnland om het leven kwamen of nooit meer zijn teruggevonden. De begraafplaats, die door de lokale bevolking vanaf de eerste dag met veel toewijding werd onderhouden, diende zodoende vanaf het najaar van 1944 als een continue herinnering aan het vele leed dat de Tweede Wereldoorlog de regio gebracht had. De perfect onderhouden grafstenen en grasvelden dienen echter niet alleen als herinnering, maar ook als mogelijkheid. Een mogelijkheid om door vrijwillige inzet dankbaarheid te blijven tonen voor hen die vielen tijdens de eerste stappen in Nederland en de bevrijding en beveiliging van Zuid-Limburg.140
138
Mieke Kirkels en Jo Purnot, From Farmland to Soldiers Cemetery. Eyewitness accounts of the Construction of the American cemetery in Margaten (’s-Hertogenbosch 2009) 10. 139 Peter Schrijvers, De Margraten Boys (Hasselt 2012) 140 Kirkels en Purnot, Soldiers Cemetery, 13.
70
Conclusie In welke mate zijn de doelstellingen van de belangrijkste betrokken partijen in de bevrijding van Maastricht en later Nederland zichtbaar in hun samenwerking tussen september 1944 en mei 1945? Zo luidde de onderzoeksvraag die in de afgelopen acht hoofdstukken beantwoord is. Geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaar, luidt het historische cliché, en dus danken de Nederlanders de Geallieerden voor onze vrijheid. Toch waren er meer betrokkenen, die allen met hun eigen doelstellingen in het achterhoofd samen hebben gewerkt om de oorlog tot een goed einde te brengen. Het is daarom tijd om de balans op te maken.
De Geallieerden hadden in de Tweede Wereldoorlog één primaire doelstelling: “First the defeat of all the Germans.” Nazi-Duitsland moest niet alleen uit alle bezette gebieden verdreven worden, maar moest tevens worden verslagen om de vrijheid van Europa te waarborgen. Die conclusie kwam onder meer voort uit het falen van de Volkenbond, die de Duitse drang naar Lebensraum opnieuw onvoldoende in de kiem had gesmoord. De vrees voor een herhaling van zetten bij het uitbleven van volledige Duitse militaire ontmanteling was te groot. Niet alleen de Eerste Wereldoorlog was een ervaring waaruit geput werd. Ook de omgang met de bevolking in eerdere conflicten had tot een uitgebreide theorie geleid over bestuur in bevrijde en veroverde gebieden. Een theorie die voor het eerst werd getest in Noord-Afrika, waar Franse bezittingen uit de handen van de Duitsers werden teruggewonnen. De les die Geallieerden daar leerden over samenwerking met de Fransen en de lokale bevolking zou worden voortgezet tijdens de gehele oorlog. Het militair-strategische plan lag in handen van het hoofdkwartier en opperbevel SHAEF, dat geleid werd door Eisenhower. Hij was van mening, samen met assisterende bevelhebbers, dat bestuurlijke vraagstukken een hinderlijke afleiding vormden van de queeste nazi-Duitsland klap na klap toe te dienen. Dat inzicht leidde tot de oprichting van de Civil Affairs Division, die zich zodra de kust enigszins veilig was verklaard zou bezig houden met de uitvoering van bestuurlijke taken namens de geallieerde bevrijder.
Civil Affairs vormde voor de Nederlandse regering in ballingschap een uitstekende mogelijkheid om hun doelstellingen te verwezenlijken om na de bevrijding van Nederland ordelijke omstandigheden te creëren. Twee belangrijke inzichten kwamen in Londen tot stand. Ten eerste formuleerde Minister Eelco van Kleffens een positief ontvangen theorie over de noodzaak van trans-Atlantische samenwerking. Ten tweede werd het daarom regeringsbeleid om, samen met andere kleine 71
Europese staten, de Verenigde Staten te overtuigen van het belang van vergaande samenwerking tijdens, maar vooral ook na de oorlog. Voor dit onderzoek is vooral het opgerichte orgaan voor samenwerking tijdens de oorlog belangrijk. Dat werd het Militair Gezag, dat na enig gesteggel onder het bestuur van Hendrik Johan Kruls kwamen te staan. Het Militair Gezag werd opgedragen zo snel mogelijk na het arriveren van de bevrijder als gezant van de regering in Londen op te treden, om zo het regeringsbeleid door te voeren in de periode dat deze nog niet terug kon keren naar Den Haag. In de praktijk betekende dat niet het absolute zeggenschap over de situatie, aangezien dat zolang de oorlog voortduurde in handen van het geallieerde opperbevel en zodoende ook Civil Affairs zou blijven.
De Nederlandse bevolking en de verzetslieden uit hun midden gingen in de zomer van 1944 al meer dan vier jaar gebukt onder de bezetting. De schaarste en onzekerheid begonnen hun tol te eisen. Beide hoopten op het vertrek van de Duitse bezetter en een einde aan de ellende die zij moesten ondergaan. Het verzet is dat deel van de bevolking dat zich actief inzette in rollen die het Duitse gezag ondermijnen: het saboteerde Duits materieel, hielp onderduikers en leidde geallieerde vliegtuigbemanningen naar veiliger oorden. Een bijzondere organisatie was de Ordedienst, die als doelstelling na de bevrijding had de rust en vrede te bewaken in de eerste gezagsloze dagen. Zij wilde een Bijltjesdag voorkomen en meende dat de regering en de herstelde justitiële macht hun werk moesten doen.
Tijdens en na de bevrijding van Maastricht komen deze verschillende intenties bij elkaar in een bijzondere samenwerking tussen de vier in dit onderzoek belichte actoren. Maastricht is een rijke case study om de samenwerking te analyseren. De Geallieerden, in Maastricht vertegenwoordigd door Amerikaanse troepen en officieren, hadden de rol van bevrijder. Zij voerden vrijwel alle militaire acties uit die nodig bleken om de stad te bevrijden. De rol van het verzet bleef beperkt, al wisten verzetsjongeren nog wel de totale vernietiging van de oude Servaasbrug te voorkomen en vormde de Ordedienst, zoals door de verzetslieden voorzien, het eerste verenigde aanspreekpunt voor de geallieerde officieren. Een verbindingsofficier van het Militair Gezag verscheen echter al spoedig, waardoor de lijnen voor de samenwerking konden worden uitgezet. In theorie behielden de Geallieerden de eindverantwoordelijkheid over de situatie, waardoor een systeem ontstond waarin verschillende lagen van gezag op steeds meer lokaal niveau de dienst gingen uitmaken. Civil Affairs kreeg van SHAEF zeggenschap over een regio, waarop een officier naar die stad of regio werd gestuurd, die daar met het lokale gezag afspraken maakte. In Nederlandse 72
steden betekende dit een samenwerking met het Militair Gezag, dat op voorspraak van de regering weer een rol moest vinden voor de rusteloze verzetslieden, die smachtten naar erkenning van hun daden en een serieuze taak om uit te voeren. In de praktijk betekende dit dat Civil Affairs in samenwerking met de aanwezige troepenmacht aanvoerlijnen voor alle benodigde goederen opzette en zich tevens bezig hield met de uitvoering van alles wat noodzakelijk was om militair succes te waarborgen. Die goederen die voor Nederlanders bedoeld waren mochten vervolgens door de lokale bestuurders worden verdeeld, waardoor dit in handen kwam van het Militair Gezag, die op basis van aanvragen en op de bon het voedsel, de kledij en andere materialen verdeelden onder de bevolking. Bij tijd en wijle verliep dat tot teleurstelling van alle betrokkenen, maar vooral de benadeelde bevolking, zeer moeizaam. Soms omdat de militaire moeilijkheden de aanvoer deden stokken en soms omdat het Militair Gezag zich maar niet van haar bureaucratische trekjes kon ontdoen. Het leverde het MG bijnamen als Sint Bureaucratius en het Circus Kruls op. Wat de regering wel in één keer goed deed, was de oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten, die onder leiding kwamen te staan van de charismatische prins Bernhard. De Binnenlandse Strijdkrachten betekende de oprichting van een militaire groep waar alle verzetslieden zich bij konden aansluiten, alsmede ook alle andere Nederlanders die zich daar toe geroepen voelden. Zij konden plotseling taken als het bewaken van de orde, arresteren van collaborateurs alsook het vechten tegen de Duitse troepen uitvoeren met beter materiaal en meer erkenning dan ooit te voren. Een oplossing die een sterkere Nederlandse troepenmacht opleverde en tevens de onvrede onder de verzetsstrijders enigszins weg nam.
De Geallieerden konden dankzij Civil Affairs focussen op het verslaan van nazi-Duitsland, de Nederlandse regering kon dankzij het Militair Gezag vanuit Londen haar plannen voor het bevrijde Nederland geleidelijk invoeren, het verzet kon dankzij de Ordedienst en de Binnenlandse Strijdkrachten bijdragen aan de bevrijding van Nederland en de bevolking was na vele jaren oorlog eindelijk weer vrij. Het liep niet altijd zonder slag of stoot, maar uiteindelijk bereikten iedereen zijn doelstellingen en kwam de wederopbouw op gang. “Vrij! De Moffen weg! De nachtmerrie is voorbij.”
73
Literatuurlijst Websites auteur onbekend, ‘Eelco Nicolaas Van Kleffens (Netherlands)’, UN.org, https://www.un.org/en/ga/president/bios/bio09.shtml auteur onbekend, ‘Hoe zinvol was het verzet in de Tweede Wereldoorlog?’, Historisch Nieuwsblad, http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/25142/hoe-zinvol-was-het-verzet-in-de-tweedewereldoorlog.html auteur onbekend, ‘IJzeren Rijn’, Nationaal Park De Meinweg, http://www.npdemeinweg.nl/documents/natuur-en-landschap/cultuurhistorie/ijzeren-rijn.xml?lang=nl auteur onbekend, ‘Mr. P.S. (Pieter) Gerbrandy’, Parlement.com, http://www.parlement.com/id/vg09ll0zrpzx/p_s_gerbrandy Beschloss, Michael en Sidey, Hugh, ’34. Dwight D. Eisenhower’, The Presidents of the United States of America (Washington DC 2009), http://www.whitehouse.gov/about/presidents/dwightdeisenhower/ Hickman, Kennedy, ‘World War II: Battle of the Bulge’, About.com; Military History, http://militaryhistory.about.com/od/worldwarii/p/bulge.htm Janssen, J.A.M.M., 'Kruls, Hendrik Johan (1902-1975)', Biografisch Woordenboek van Nederland, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/kruls Janssen, J.A.M.M., 'Reijnders, Izaak Herman (1879-1966)', Biografisch Woordenboek van Nederland, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/reijnders Marshall, George C., The Marshall Plan Speech (Harvard University, 5 juni 1947), http://www.marshallfoundation.org/library/MarshallPlanSpeechfromRecordedAddress_000.html Ministerie van Justitie, Besluit van 22 december 1943, houdende vaststelling van het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven, http://wetten.overheid.nl/BWBR0002007/geldigheidsdatum_27-09-2012 Radio Nederland Wereldomroep Archivist, ‘B139169.A1 - Prof. Pieter Gerbrandy : In memoriam / 1961-09-08’, RNW.nl, http://blogs.rnw.nl/haa/b139169a1-prof-pieter-gerbrandy-in-memoriam-196109-08 Roosevelt, Franklin Delano, ‘Executive Order 9205 Establishing the President's War Relief Control Board (July 25, 1942)’, in: Gerhard Peters en John T. Woolley, The American Presidency Project, http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=16287 Schulten, Cees, 'Winkelman, Henri Gerard (1876-1952)', Biografisch Woordenboek van Nederland, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/winkelman Volkstelling 1930, http://www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/jaarview/1930/index.html Volkstelling 1947, http://www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/jaarview/1947/index.html
74
Drukwerk Beyens, Nele, Overgangspolitiek (Amsterdam 2009) Boevink, Wim, ‘Het eerste bevrijde huis’, Trouw (11 september 2009) Boudier-Bakker, Ina, ‘De Februaristaking’, Dagboek, in: Boudewijn van Houten, ed., Ooggetuigen ’40’45. De Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in egodocumenten (Hoevelaken 1995) Boyle, Halold, ‘First Army Performed Many Feats For Which It Was Never Acclaimed’ (Associated Press 1946) Bronzwaer, P.M.M.A., Maastricht bevrijd! En toen..? (Maastricht 1989) Cammaert, Alfred, Het verborgen front : geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Maasmechelen 1994) Centraal Bureau voor de Statistiek, Bevolking en Oppervlakte der Gemeenten van Nederland op 1 Januari 1940 (Den Haag 1940) Coles, Harry en Weinberg, Albert, Civil Affairs: Soldiers Become Governors (Washington DC 1992) Colley, Linda, ‘Women and political power’, Wilson Quarterly (Spring 92) Croes, Marnix en Tammes, Peter, ‘Gif laten wij niet voortbestaan’ Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in Nederlandse gemeentes, 1940-1945 (Amsterdam 2006) Didden, Jack, Gemodder in de herfst, in: Jan van Oudheusden en Henk Termeer, eds., Tussen vrijheid en vrede – het bevrijde zuiden, september ’44 – mei ’45 (’s-Hertogenbosch 1994) Geer, Dirk-Jan de, De Synthese in den Oorlog (Rotterdam 1942) Handboek Militair Gezag voor Ambtenaren (editie maart 1945) Jong, Loe de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1969-1991) Kemenade, H. van (ed.), Luchthavens van Nederland: een compendium (Den Haag 1995) Kirkels, Mieke en Purnot, Jo, From Farmland to Soldiers Cemetery. Eyewitness accounts of the Construction of the American cemetery in Margaten (’s-Hertogenbosch 2009) 10. Klinkert, Wim, ‘Crossing Borders: American and the Liberation of The Netherlands’, in: Hans Krabbendam, e.a. (eds.), Four Centuries of Dutch-American Relations (Middelburg 2009) Montgomery, Bernard, ‘Een onderbroken spelletje golf’, in: Boudewijn van Houten, ed., Ooggetuigen ’40-’45. De Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in egodocumenten (Hoevelaken 1995) Norton, Mary Beth, e.a., A People & A Nation: Eight Edition (Ithaca, NY 2008) O’Sullivan, John, ‘The Great Nation of Futurity’, in: M. Thomas Inge (ed.), A Nineteenth Century American Reader (Washington DC 2001)
75
Rauter, SS-Brigadeführer, Oproep van den höheren S.S. und Polizieführer aan de bevolking van Amsterdam (Amsterdam, maart 1941) Roosevelt, Franklin Delano, Fireside Chat 17: On An Unlimited National Emergency (May 27, 1941) Roosevelt, Franklin Delano, Fireside Chat 25: On the Fall of Mussolini (July 28, 1943) Rooy, Piet de, e.a., Land van Kleine Gebaren (Nijmegen 1999) Roebroeks, Frans, 'Strijdbare Geesten contra GI's. De Slag om de Maastrichtse Meisjes, 1944-1945’, De Maasgouw 125 (2006) Schoonoord, Dick, Het Circus Kruls (Amsterdam 2011) Schrijvers, Peter, De hel die Europa heet (Antwerpen 2003) Schrijvers, Peter, De Margraten Boys (Hasselt 2012) Schrijvers, Peter, Schaduw van de bevrijding (Antwerpen 2008) Schulten, J.W.M., De geschiedenis van de Ordedienst (Den Haag 1998) Ten Have, Wichert, De Nederlandse Unie. Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in bezettingstijd 1940-1941 (Amsterdam 1999) Termeer, Henk, Het bestuur aan de ondergrondse?’ in: Jan van Oudheusden en Henk Termeer, eds., Tussen vrijheid en vrede – het bevrijde zuiden, september ’44 – mei ’45 (’s-Hertogenbosch 1994) Termeer, Henk, Het Geweten der Natie (Assen 2007) Turner, Frederick Jackson, ‘The Significance of the Frontier in American History’, in: M. Thomas Inge (ed.), A Nineteenth Century American Reader (Washington DC 2001)
76
Dankwoord
Ik wil graag de docenten prof. dr. Wim Klinkert, dr. Samuël Kruizinga en prof. dr. Ben Schoenmaker, mijn moeder Edith, mijn zusje Meike, mijn grootmoeder Mien Smeets en haar zus Ella Schwachöfer, mijn significant other Grace Latz, haar wijlen grootvader Albert Lester Latz (US Army 80th Infantry Division - Purple Heart recipient voor Battle of the Bulge), Christopher Smith, Mike Rhom, Daniëlle Fictorie, Giel Op ’t Veld en historicus Peter Schrijvers bedanken, alsmede mijn kritische studiegenoten aan de Universiteit van Amsterdam en iedereen die geïnteresseerd naar mijn scriptie is blijven vragen, voor de grote en kleine rollen die zij direct en indirect hebben gespeeld in de totstandkoming van deze masterscriptie.
Alle afbeeldingen in dit onderzoek zijn rechtenvrij onder voorwaarde van bronvermelding en stammen uit het Deutsche Bundesarchiv en Flickr’s The Commons Project voor canonieke historische fotografie, waar het Nederlandse Nationaal Archief aan deel heeft genomen.
77