Dr. A. van de Beek
Lichaam en Geest van Christus De theologie van de kerk en de Heilige Geest Spreken over God 2.2.
Uitgeverij Meinema, Zoetermeer
www.uitgeverijmeinema.nl Ontwerp omslag: Geert de Koning Illustratie omslag: mozaïek Het kruis des levens, 12e eeuw, basiliek San Clemente, Rome. ISBN 978 90 211 4310 1 NUR 700 © 2012 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Bij het omslag Op het omslag staat het mozaïek Het kruis des levens uit de San Clemente te Rome. Daar wordt beeldend weergegeven wat in dit boek over de kerk en de Heilige Geest wordt gezegd. In het centrum staat Christus, en wel als de Gekruisigde. Zonder Hem kan niet over de kerk en de Geest worden gedacht. Op het kruis staan twaalf duiven als symbool van de twaalf apostelen, die expressie zijn van de kerk. Zij zijn niet de basis van de kerk. Zij vinden hun plek op het kruis van Christus. Ze zijn afgebeeld als duiven: het symbool van de Heilige Geest. De Heilige Geest heeft geen aparte plaats, naast de gekruisigde Christus en de kerk, maar in de kerk krijgt Hij gestalte in het apostolische getuigenis (martyrium). Dat is de wijze waarop Gods hand zich uitstrekt naar de wereld. Irenaeus zegt dat de Zoon en de Geest de beide handen van God zijn.1 Beide handen zijn aan het kruis genageld, dat nooit anders dan het kruis van Christus is. Daar heeft de kerk haar plaats en anders heeft ze geen plaats. De gelovigen in de gestalten van Maria en Johannes vinden aan de voet van dit kruis hun bestemming.2 De San Clemente is de titelkerk van Adrianus kardinaal Simonis. Deze kerk was ook de titelkerk van zijn voorganger Joannes kardinaal de Jong. De kerk is hun toegewezen om de eenheid van de Nederlandse kerk met die van Rome als centrum van de wereldkerk tot uitdrukking te brengen: Willibrord, de apostel van Nederland, werd door paus Sergius Clemens genoemd.
1 Irenaeus,
Adv. haereses IV, Praefatio 4 (MPG 7: 975); V,6,1 (MPG 7: 1137); V,28,4 (MPG 7: 1200). 2 Joh. 19:26v.
INHOUD
Woord vooraf 1. De kerk 1.1. Wezen 1.2. In de gestalte van het kruis 1.3. Eenheid 1.3.1. Eén in de eenheid van God 1.3.2. Jodendom en islam 1.4. Heiligheid 1.5. Katholiciteit 1.5.1. De kerk is wereldwijd 1.5.2. De gehele leer 1.5.3. Alle standen 1.5.4. Alle zonden 1.5.5. Alle deugden en gaven 1.5.6. Vincentius 1.5.7. Rome 1.5.8. De reformatie 1.6. Apostoliciteit 1.7. De prediking van het Woord en de bediening van de sacramenten 1.8. Kerk en Koninkrijk 1.8.1. Gezonden in de wereld 1.8.2. Kerk en wereld 1.8.2.1. Hoort gij die stemme 1.8.2.2. Theocratie 1.8.2.3. Profetische kritiek 1.8.3. Kerk voor de wereld 1.8.4. Het Koninkrijk van God 1.8.5. Een alternatieve gemeenschap 1.8.6. De eschatologische gemeenschap 1.8.7. Zending 1.9. De grenzen van de kerk 1.9.1. Ketterij 1.9.2. Schisma 1.9.3. De enkeling en de grens van de kerk 1.9.4. Grenzen en sekte 1.10. De kerk en Maria 1.11. Kerk in crisis
10 13 13 24 29 30 48 50 68 71 79 81 82 85 86 89 90 92 96 100 100 109 109 113 118 121 126 132 135 140 145 145 146 150 156 158 176
8
Lichaam en Geest van Christus
1.12. Wij geloven in één, heilige, katholieke en apostolische kerk 1.13. De noodzakelijke eerste stap
184 191
2. De kerk bij Christus bewaren195 2.1. Het ambt 198 2.1.1. Apostelen 198 2.1.2. Na de apostelen 200 2.1.3. Onderwijzen 202 2.1.4. Christusrepresentatie 206 2.1.5. Voorbeelden 210 2.1.6. Tucht 212 2.1.7. Ambt en bestuur 222 2.1.8. Kerkorde en kerkrecht 224 2.1.9. Modellen van kerkorde 227 2.1.10. Diversiteit in het ambt 231 2.1.11. Een bisschop? 246 2.1.12. De paus 254 2.1.13. Successie, ordinatie en verkiezing 261 2.1.14. Afzetting 275 2.2. De canon 275 2.2.1. Vastlegging 275 2.2.2. Het Oude Testament 281 2.2.3. Tenach of Septuagint? 286 2.2.4. Christologische interpretatie van het Oude Testament 296 2.2.5. Het gezag van de Schrift 311 2.2.6. De plaats van de Schriftleer in de dogmatiek 336 2.3. Het Symbool 338 2.3.1. Niet voor andere uitleg vatbaar 338 2.3.2. Vier eeuwen hermeneutiek 346 2.3.3. Tussen letter en Geest 354 2.3.4. Theologie in het perspectief van het apostolische belijden 363 2.3.5 Het dogma en de dogmatiek 368 2.3.6. Voortgaande belijdenissen 370 2.3.7. Contextualiteit 377 2.3.8. Hermeneutiek 381 2.3.9. Bewaren in de crisis 389 3. En in de Heilige Geest392 3.1. Geen eigenstandige pneumatologie 392 3.2. De Geest en Christus 396 3.3. Incarnatie en inhabitatie 410 3.4. De Geest is God zelf 417 3.5. De Geest en de kerk 420
Inhoud
3.6. Verschillende benaderingen in de pneumatologie 3.7. De zonde tegen de Heilige Geest 3.8. De Geest en de Schrift 3.9. De Geest en de prediking 3.10. De Geest en het geloof 3.11. De Geest en het nieuwe leven 3.12. Dienen in de Geest 3.13. De gaven van de Geest 3.14. De Geest en de liturgie 3.15. Bewaard in Christus door de Heilige Geest
9
424 436 441 444 449 463 473 478 486 490
Literatuur492 Registers a. Bijbelplaatsen b. Personen c. Trefwoorden
523 537 544
WOORD VOORAF
In het vorige deel van deze serie, God doet recht, hebben we uiteengezet waarom we de eschatologie laten voorafgaan aan de pneumatologie.3 In de volgorde van Christus, de Geest, de kerk en de voleinding bestaat het risico dat het eschatologische komen van God in de wereld in Christus op de achtergrond raakt en vervangen wordt door een heilsgeschiedenis als een proces van vooruitgang voor vernieuwing van de wereld, met haar apotheose in de voleinding. Door de eschatologie strikt te binden aan de christologie bewaren we de eenheid van Gods oordelende en reddende handelen. Dit is in Christus aangebroken en wordt in heerlijkheid zichtbaar aan gene zijde van de geschiedenis. Niet de loop van de tijd (chronos) is van belang, maar Gods handelen (kairos). De Geest van Christus geeft aan deze nieuwe werkelijkheid gestalte in de huidige wereld. Hij doet dat door de kerk. De kerk is de plek waar Gods komen in Christus wordt gevierd en geleefd. In de huidige wereld heeft Christus’ presentie altijd de gestalte van het kruis. Zo is het ook met de kerk: de kern van haar bestaan is de eucharistie als het gedenken van de dood van Christus. Dat is het middelpunt van haar bestaan en het paradigma van haar leven. Als de Geest de eigenlijke actor van de kerk is, dan zou men verwachten dat we eerst over de Geest zouden spreken en pas daarna over de kerk. Zo wordt dat meestal gedaan in dogmatieken en dat is ook de volgorde van het Credo. Toch keren we de volgorde hier om, niet omdat de Geest van de kerk afhankelijk zou zijn, maar omdat de kerk de zichtbare plek van zijn handelen is. Zij is dat niet om haar eigen prestaties, maar omdat zij de dood van Christus gedenkt in de eucharistie en daaruit leeft. Het gaat om Christus en als we expressie van zijn Geest zoeken, dan is dat in de kerk. Als we met verbazing ontdekken dat de kerk de paradoxale presentie van God in de wereld is, dan worden we vanzelf in de richting van de Geest van Christus gedrongen. God is aanwezig in de grootste ontluistering. Dat geldt ook voor zijn Geest. Tegenover de tendens in de hedendaagse theologie om de pneumatologie breed te laten uitwaaieren en zelfs uit te spelen tegen de christologie, is het nodig de leer van de Geest strikt te binden aan de christologie en de ecclesiologie. De Geest heeft geen eigen verhaal, maar neemt het uit wat van Christus is. Meer nog dan in de eerdere delen brengen we de theologie van de vroege kerkvaders in. De verwarring rond ecclesiologie en pneumatologie is groot. Er zijn zo veel benaderingen en opinies dat er nauwelijks zicht op te krijgen is. Nog veel minder zicht is erop dat al deze hoofden en zinnen zich samen zullen voegen in de ene kerk met Christus als het hoofd en de gezindheid die in Hem 3
Van de Beek 2008: 10v.
Woord vooraf
11
was, zullen aanvaarden. Het is tijd om orde aan te brengen in de theologie. Er is een nieuwe reformatie nodig, nu niet tegen een onderdrukkend institutioneel systeem zoals in de zestiende eeuw, maar tegen de vrijblijvendheid van de menigte van opinies. Er is geen kerk meer en er is geen kerkelijke theologie meer. Er zijn alleen talloze mensen die iets met Jezus hebben en zich naar believen organiseren, en er zijn mensen, die er al dan niet voor geleerd hebben, die van alles over God of het goddelijke roepen. De remedie kan geen andere zijn dan die van de zestiende eeuw: terug naar de bronnen. Laten we eerst maar eens goed luisteren naar wat er in het begin gezegd is. Waar is het allemaal mee begonnen? Dat staat in de Bijbel, maar die is zozeer de prooi geworden van schatgravers die de hele structuur van het gebouw bedorven hebben voor hun eigen kortzichtige belangen, dat we maar terug moeten naar hen die het gebouw hebben gezien toen het nog nieuw was. Uiteraard hebben ook zij hun eigen perspectieven, maar de eenheid van hun denken gaat hun verscheidenheid ver te boven – in tegenstelling tot wat nu het geval is. Daarom is ervoor gekozen de theologie van de eerste drie eeuwen de basis van het boek te laten zijn en van daaruit het gesprek met hedendaagse theologen te voeren, al dan niet in de voetnoten. In het boek zijn veel referenties aangegeven. Theologie beoefent men niet als een individuele bezigheid, maar in gemeenschap met de hele kerk. Het is onmogelijk het hele veld te overzien en het blijft altijd een keuze, die mede bepaald is door de eigen plaats in de theologische gemeenschap. De gegeven selectie staat voor een grotere wolk van getuigen met wie het gesprek kan worden gevoerd en van wie het werk zou kunnen worden aangehaald. De grote theologen uit de Middeleeuwen, uit de oosterse kerken en uit methodisme en baptisme worden node gemist. Ondanks de beperking die nu eenmaal elk werk eigen is, hoop ik niettemin, juist door de aandacht voor de vroege patristiek, een bijdrage te leveren aan het geheel van de katholieke theologiebeoefening. Er is mij gevraagd om net als in Jezus Kurios een verklarende woordenlijst toe te voegen. Het is echter moeilijk om een selectie te maken, afhankelijk van wat mensen aan voorkennis hebben. Een verklarende woordenlijst is nu ook minder nodig omdat men via het internet de betekenis van vrijwel elk woord direct kan vinden. Net als bij de vorige delen hebben veel collega’s mij geholpen met materiaal en met adviezen over literatuur en inhoud. Daarvoor dank ik hen. Onder hen noem ik er twee met name. Allereerst is dat Flip Theron. Veel hebben wij samen over de diepste vragen van het geloof en de theologische doordenking daarvan gesproken. Op 7 juli 2010 vond de Here dat het goed was zijn taak op aarde te beëindigen. De andere collega die ik met name noem is Eddy Van der Borght. Niet alleen hebben we samen het werk aan de Vrije Universiteit, sinds de overplaatsing van het International Reformed Theological Institute daarheen, in nauwe verbondenheid mogen doen, maar ook heeft juist mijn denken over de ecclesiologie een beslissend andere richting gekregen door zijn
12
Lichaam en Geest van Christus
studie over het ambt. Eddy heeft mij geleerd de kerk op een andere wijze te zien, en dit boek is daarvan de expressie. Het boek is opgedragen aan de Faculteit Katholieke Theologie Tilburg, om meerdere redenen. Dat is allereerst om de oecumenische verbondenheid met de Rooms-Katholieke Kerk tot uitdrukking te brengen; we kunnen niet zonder elkaar en moeten alles doen om het verdeelde lichaam te helen. Ten tweede uit respect voor hen die daar werken en studeren onder de uiterst moeilijke omstandigheden waarin de rooms-katholieke theologiebeoefening zich in Nederland bevindt, waarbij ik de gepensioneerde collega’s in de dogmatiek van de Katholieke Universiteit van mijn generatie insluit. En ten slotte vanwege de hoge waardering voor hen die mede betrokken waren bij de oprichting van het Centrum voor Patristisch Onderzoek: prof.dr. Adelbert Denaux, de decaan van de faculteit, en de directeur prof.dr. Paul van Geest, die vol enthousiasme het Centrum voor Patristisch Onderzoek leidt.
1. DE KERK 1.1. Wezen De kerk is de gemeenschap van mensen die niet meer aan zichzelf toebehoren maar aan Christus. Zij vinden hun identiteit in Hem. Zij behoren niet meer tot de werkelijkheid van deze wereld, maar tot de eschatologische werkelijkheid van Christus. Daarom zijn zij wereldvreemd. Hun wezenlijke bestaan is in het eeuwige leven. Zij vieren dat in de eucharistie als middel voor onsterfelijkheid. Door de doop zijn zij opgenomen in deze gemeenschap en gestorven aan hun oude leven. De grens die wordt overgegaan bij de doop is van grotere betekenis dan de grens die de biologische dood markeert. De gemeenschap van alle gelovigen van alle tijden, van hen die nu nog op de aarde zijn én van hen die reeds zijn heengegaan, is meer een eenheid dan de gemeenschap van alle mensen die nu op aarde leven.4 Daarom werden christenen in de vroege kerk eerder bij medechristenen begraven dan bij familieleden die geen gelovigen waren.5 De grens tussen kerk en wereld is de zwaarste grens, veel zwaarder dan die tussen biologisch levenden en doden. Abraham, Petrus, Calvijn en Newman zijn de gelovigen van nu meer nabij dan hun ongelovige familieleden, buren en collega’s. In de eerste eeuwen van de kerk is de beleving van de kerk als nieuwe gemeenschap in Christus, die de grens van de dood overschrijdt, sterk geweest. De kerkvaders worden niet moe te beklemtonen dat deze gemeenschap geheel anders is dan alle andere gemeenschappen. Zij worden niet moe te betuigen dat ze deelhebben aan het eeuwige leven en dat daarom de dood hun geen angst meer aanjaagt en men vol goede moed zelfs de marteldood onder ogen kan zien. Zij zijn uit de dood overgegaan in het leven. Zij zijn overgegaan uit de duisternis tot het licht. Zij leven in een liefde die alle aardse relaties te boven gaat. Zij zijn een nieuwe schepping, waarin de oude schepping verheerlijkt en gereinigd is.6 4
Theron 1979: 7: ‘Die kerk (is) die enigste gemeenskap wat, as gemeenskap, nie opkom uit die skepping nie, maar uit die nuwe skepping.’ Zie ook Noordmans 1946: 132 (= VW 8: 87): ‘Er is tweeërlei gemeenschap. Er is een gemeenschap in de zonde en er is een gemeenschap in Christus, de gemeenschap der heiligen, en we kunnen niet beide tegelijk beoefenen.’ 5 Marais 1979: 21. 6 Theron 1978: 1 noemt ‘nieuwe schepping’ als een van de beelden voor de kerk, naast bijvoorbeeld ‘lichaam van Christus’ en ‘volk van God’. Hij zegt daarbij dat voor hem ‘die sentrale beeld díe van die kerk as “nuwe skepping” (is). Duideliker as in enige ander beeld kom hierin die eskatologiese karakter van die gemeente na vore wat, in sy gerigtheid op die einde van die eeue, teselfdertyd gerig is op die eindes van die wêreld.’ In wezen is echter de ‘nieuwe schepping’ geen beeld zoals de andere. Het concept behoort niet tot het metaforische taalveld, maar is een directe verwijzing naar de door God gegeven werkelijkheid. Dat betekent dat de uitwerking van het thema in zijn studie veel essentiëler is dan Theron zelf
14
Lichaam en Geest van Christus
Om de aard van deze gemeenschap aan te geven zijn er verschillende beelden ontwikkeld. Dat is reeds het geval in de tijd van de apostelen. Beelden die in het Nieuwe Testament worden aangegeven, keren telkens weer terug en worden soms verder uitgewerkt. Een beeld dat de situatie van de christenen in de wereld goed aangeeft, is dat van het volk van God. Er zijn veel volken in de wereld, sommige binnen het Romeinse Rijk, andere daarbuiten. Alle hebben hun eigen gewoonten en hun eigen identiteit. ‘Maar wij erkennen in elke staat het bestaan van een andere organisatie van een natie die het Woord van God heeft gegrondvest.’7 Men moet dit niet zo opvatten alsof de christenen een van de vele sociologische of culturele gemeenschappen naast andere zijn. In zekere zin zijn ze dat ook wel, maar dat is niet hun wezen. Eigenlijk is de cultuur of de aardse sociale gemeenschap waartoe zij behoren niet relevant. Een anoniem geschrift uit de eerste eeuwen, de uitleg van het christelijk geloof Aan Diognetus, formuleert het helder: ‘Ze wonen in Griekse en niet-Griekse steden, al naar gelang aan ieder werd toebedeeld en ze volgen de gewoonten van het land in kleding en voedsel en in andere dingen van het dagelijkse leven. Toch vertonen ze een wonderlijke en opmerkelijke levensstijl. Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben alles te lijden als vreemdelingen. Elk vreemd land is hun vaderland en elk land is hun vreemd.’8 De kerk is een gemeenschap van mensen die tot een nieuwe werkelijkheid behoren en daarom zijn zij vreemdelingen op aarde.9 De toon voor deze gedachte is reeds gezet in het Nieuwe Testament, met name door Petrus10 en de Hebreeënbrief. Reeds Abraham en de andere aartsvaders woonden in tenten en leefden als vreemdelingen. Daarin waren zij deelgenoten in het geloof, omdat zij een ander, een hemels, vaderland verwachtten.11 De nieuwtestamentische auteurs ontwikkelen hun gedachtegoed vanuit het verstaan van Israël.12 Israël is het volk van God, een heilig volk dat zijn eigenaangeeft in de inleiding. Als hij later (1978: 65) zegt: ‘Die pneumatologiese inkorporasie van die gemeente in Christus Jesus, stel ’n nuwe skepping daar’, dan is dat geen beeldspraak, maar beschrijven van de werkelijkheid van de kerk. De term kainè ktisis is dan ook van fundamentele betekenis (1978: 67). 7 Origenes, Contra Celsum VIII,75 (MPG 11: 1629). 8 Ad Diognetum 5 (MPG 2: 1173). 9 Zie over de vreemdheid van de kerk ook Theron 1982; 1984: 76-81. 10 1 Petr. 2:11. 11 Hebr. 11:9-16. 12 In de Petrusbrief is de relatie met Israël expliciet aanwezig door het gebruik van de tekst uit Exodus. Origenes, Contra Celsum VIII,75 (MPG 11: 1629) legt de verbinding niet specifiek; het gaat hem er veeleer om aan te geven dat de kerk van een andere orde is dan alle andere volken. In Aan Diognetus is de relatie gecompliceerder; in hoofdstuk 4 heeft hij het over de Joden gehad; door in hoofdstuk 5 erop te wijzen dat christenen zich niet in gewoonten, voedsel en kleding van hun omgeving onderscheiden, maakt hij meteen het verschil met de Joden duidelijk, waarbij hij de levensstijl van de christenen duidelijk als een voordeel ziet in de relatie met de heidenen. Zie Van de Beek 2002a.
De kerk
15
dom is.13 Dit volk is nu de kerk, mensen uit de heidenen in Israël opgenomen, terwijl mensen die in Israël geboren waren zijn buitengesloten door hun ongeloof.14 Dat wil niet zeggen dat de kerk een nieuw Israël is. Het is veeleer zo dat het wezen van Israël als heilig volk van God pas in de kerk door het geloof in Christus tot zijn recht komt. De leden van de kerk zijn de mensen die behoren bij God; zij zijn uitverkoren uit alle volken om zijn eigendom te zijn. ‘Gij … zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht.’15 De kerk als gemeenschap kan ook worden opgevat als een kudde. Christus is de goede Herder en de gelovigen zijn de schapen.16 Hij zorgt voor hen en weidt hen. Hij kijkt om naar het ene verloren schaap.17 Voor het moment heeft Hij zijn schapen toevertrouwd aan de bisschoppen, maar straks komt Hij terug om ze allen tot zich te verzamelen.18 De band met Israël is hier evident. God wordt in het Oude Testament de Herder van Israël genoemd en de mensen van het volk zijn zijn schapen.19 Zoals de Here voor David zijn Herder is, zo is Jezus de goede Herder en zoals de schapen van Gods weide Hem lofprijzen na de verlossing uit de macht van de vijanden, 20 zo hebben de schapen de goede Herder lief die hen gered heeft uit de dood. Een beeld dat eveneens de relatie tussen het Oude en Nieuwe Testament aangeeft, is dat van de tempel. De kerk is de tempel van God.21 Zij is een woonstede van God in de Geest.22 Zij is daarom een geestelijke tempel,23 niet met handen 13 14 15 16 17
Ex. 19:5v. Vgl. Deut. 4:30-40; 7:7v. Hebr. 3:19. Vgl. Rom. 11:20. 1 Petr. 2:9. Joh. 10:1-16; Hebr. 13:20; 1 Petr. 2:25; 5:4. Luc. 15:3-7. Bij het citeren van bijbelplaatsen is als regel gebruik gemaakt van de NBG vertaling. Een enkele keer is daarvan afgeweken als een andere vertaling veel duidelijker is. Soms is er een eigen vertaling gemaakt. 18 1 Petr. 5:4. 19 Ps. 80:2; 79:13; 23:1; Ezech. 34. 20 Ps. 79:13. 21 Dit geldt zowel voor de kerk als geheel (Ef. 2:20v; Hebr. 3:4-6) als voor de individuele gelovige (1 Kor. 3:16v; 6:19). De afzonderlijke gelovigen kunnen ook worden voorgesteld als een onderdeel van de ene tempel (1 Petr. 2:5; Op. 3:12). Het beeld wordt door de kerkvaders dikwijls gebruikt, vooral in discussie met de Joden (breed uitgewerkt in de Barnabasbrief 16, MPG 2: 771-776); verder Tertullianus, Adv. Iudaeos 13 (MPL 2: 637); Adv. Marcionem III,23 (MPL 2: 353); Cyprianus, vooral over de afzonderlijke gelovigen (Epistola 1,15, MPL 4: 222; 6,5, MPL 4: 238; 51,26v, MPL 3: 792; 60,2, MPL 4: 360; 73,12, MPL 3: 1117; 74,5, MPL 3: 1131; 76,11, MPL 3: 1147; 77,2, MPL 4: 416; 80,1, MPL 4: 425; De habitu virginum 2, MPL 4: 442; De lapsis 35, MPL 4: 492; De oratione dominica 11, MPL 4: 526; De bono patientiae 14, MPL 4: 631; De zelo et livore 14, MPL 4: 647). 22 Ef. 2:22. 23 1 Petr. 2:5. Vgl. Barnabasbrief 16 (MPG 2: 776); Tertullianus, Adv. Iudaeos 14 (MPL 2: 640); Adv. Marcionem III,7 (MPL 2: 331); De monogamia 8 (MPL 2: 939).
16
Lichaam en Geest van Christus
gemaakt,24 maar gebouwd door God zelf. Een ‘geestelijke tempel’ wil niet zeggen dat het alleen om de menselijke geest zou gaan, als een spirituele gemeenschap. Het gaat om mensen van vlees en bloed, die samengehouden worden door de Geest van Hem wiens vlees en bloed zij genieten in de eucharistie. Het gaat om zeer concrete lichamelijke mensen, in wie evenwel de Geest woont. God woont nu niet meer in een tempel van steen en hout, buiten ons, maar Hij woont in een tempel van levende mensen. Zij zijn de plek waar Hij op aarde aanwezig is. Hij woont niet meer in het heiligdom in Jeruzalem of op de Gerizim, maar waar de gemeente samen is in het gebed, om Hem te aanbidden in Geest en waarheid.25 De grens tussen heilig en profaan ligt niet meer bij de muur van de tempel, maar tussen de gelovigen en de ongelovigen. En ‘profaan’ is nu niet meer iets wat neutraal is, waar niet de onaanraakbaarheid van de heiligheid van God is, maar de wereld buiten de tempel is nu onheilig geworden: waar mensen zich niet hebben gewend tot de levende God. Het is de wereld van de duisternis, waar de dood heerst. Alleen waar de levende God woont, is leven en als levende stenen 26 worden christenen toegevoegd aan zijn geestelijke tempel. In de paulinische literatuur wordt de kerk verschillende keren aangeduid als het lichaam van Christus.27 De gelovigen zijn samen een, zoals al de leden van het lichaam een zijn. In een iets andere vorm kan het beeld worden gebruikt om de eenheid met Christus aan te geven: Hij is het hoofd en zij zijn de leden.28 Het lichaam is een sterk beeld dat de onderlinge eenheid en de eenheid met Christus accentueert. Het beeld wordt gevoed vanuit de eucharistie waar de gelovigen deelhebben aan het lichaam van Christus. Zij worden leden van Hem en zo leden van elkaar. Onlosmakelijk zijn zij met Hem en elkaar verbonden. Zij kunnen niet bestaan zonder Hem, zoals een afgesneden deel van het lichaam zal afsterven. 24 25 26 27
Hebr. 9:11, 24. Joh. 4:21-24. 1 Petr. 2:5. Rom. 12:4; 1 Kor. 12:12-31. Vroegkerkelijke auteurs (bijv. Tertullianus, De monogamia 13, MPL 2: 949 en Cyprianus) nemen dit beeld over maar zij gebruiken het niet frequent. Cyprianus gebruikt ‘lichaam van Christus’ gewoonlijk als verwijzing naar de eucharistie en zo soms naar de kerk die daaraan deelheeft: ‘Als de Here brood, dat is samengevoegd door de vereniging van vele graankorrels, zijn lichaam noemt, geeft Hij aan dat wij mensen die Hij droeg één gemaakt zijn; en als Hij de wijn, die geperst is uit vele druiven en trossen en bijeengebracht is, zijn bloed noemt, geeft Hij eveneens aan dat onze kudde samen verbonden is door het dooreenmengen van een menigte die tot een gemaakt wordt’ (Epistola 76,6, MPL 3: 1142). Soms (bijv. Epistola 41,2, MPL 3: 702; 42,1, MPL 3: 703; 52,24, MPL 3: 790; De unitate ecclesiae 23, MPL 4: 571) spreekt hij over de kerk als lichaam zonder de connotatie ‘lichaam van Christus’, maar louter als sociale eenheid (Epistola 52,24: MPL 3: 791 voor het bisschoppencollege; 52: 30, MPL 3: 795: ‘ons college en lichaam’). Ook bij Justinus (Trypho 42, MPG 6: 565) is de aandacht niet zozeer gericht op het lichaam in eigenlijke zin, maar op de verzameling van mensen, zoals een volksvertegenwoordiging een lichaam kan worden genoemd. 28 Ef. 1:23; 2:16; 3:6; 4:4, 12, 16; Kol. 1:18, 24; 2:17, 19; 3:15.
De kerk
17
Paulus brengt deze eenheid van het lichaam in verband met de relatie van man en vrouw. In de seksuele gemeenschap worden zij zozeer een, dat zij één lichaam worden. Wie in Christus is, kan daarom geen overspel bedrijven.29 Overspel is niet alleen een ontkenning van je vrouw of man, maar ook een ontkenning van Hem: het is één lichaam dat de ene expressie van liefde is. In Efeziërs 5 verschuift het beeld enigszins. Daar gaat het niet zozeer om het lichaam als wel om de relatie: zoals Christus de gemeente liefheeft als zijn vrouw, zo zijn mannen geroepen hun vrouw lief te hebben, omdat zij hun eigen vlees is.30 Deze vergelijking kan alleen gemaakt worden als de kerk wordt opgevat als de vrouw van Christus.31 Tertullianus heeft deze gedachte verder uitgewerkt.32 Het beeld wordt vooral gebruikt om de gemeente op te roepen trouw te zijn en zich zuiver te bewaren. Dat kan men nog aanscherpen door haar de bruid van Christus te noemen, zoals het boek Openbaring doet.33 De relatie met Christus vraagt om totale liefde voor Hem. Er kan geen ander in het spel zijn. Er is maar één geliefde. Hoe sterk de vergelijking tussen de verhouding van man en vrouw en van Christus en de gemeente is, blijkt wel daaruit dat Tertullianus uit de relatie van de kerk met Christus de conclusie trekt dat het huwelijk monogaam moet zijn.34 Er kan voor christenen in een liefdesrelatie slechts van absolute overgave sprake zijn en er kan dus geen ander in het spel zijn. Dat geldt voor de relatie tot de echtgenote, voor de relatie tot de kerk en voor de relatie tot Christus. Noch voor Paulus noch voor Tertullianus zijn dat relaties die met elkaar in concurrentie staan. Ze zijn allemaal een in de ene liefde waardoor de christen gedragen wordt en in elk daarvan komen andere aspecten van die ene liefde naar voren. Het beeld kan nog verder worden uitgewerkt: de kerk is niet alleen de echtgenote van Christus, zij is ook de moeder van de gelovigen.35 Door haar ont29 30 31
1 Kor. 6:13-20. Zie over de betekenis van het lichaam Van de Beek 2008: 343-352. Ef. 5:25-33. Ook hier zijn er oudtestamentische parallellen waar Israël wordt voorgesteld als de vrouw van God (Jes. 54:5; Jer. 3:6-20; Ezech. 16; Hos. 1v). 32 Tertullianus, De monogamia 6 (MPL 2: 937): ‘De tweede Mozes … deed niet aan bigamie’; zie ook De pudicitia 18 (MPL 2: 1016). Voorts Cyprianus (Epistola 49,1, MPL 3: 727; 55,1, MPL 3: 797; 74,4, 74,6v en 74,9, MPL 3: 1131-1134; 76,2, MPL 3: 1139; De unitate 6, MPL 4: 502v), uitvoerig bij Firmilianus, Epistola ad Cyprianum 75,14 (MPL 3: 1167); Venantius van Timisa en Therapius van Bulla op de synode van Carthago (Sententiae episcoporum 48 en 60, MPL 3: 1095v, ook 1068v). Tertullianus (De corona 14, MPL 2: 98) en Cyprianus (Epistola 73,11, MPL 3: 1116) gaan nog een stap verder door Christus expliciet de man van de kerk te noemen. 33 Op. 21:2, 9; 22:17. Zie ook Venantius van Timisa op de synode van Carthago (Sententiae episcoporum 48, MPL 3: 1068). 34 Tertullianus, Exh. castitatis 5 (MPL 2: 920); De monogamia 5 (MPL 2: 936). Vgl. De monogamia 1 (MPL 2: 931): ‘We erkennen één huwelijk, net zoals één God.’ 35 Clemens Alexandrinus, Paedagogus I,5 (MPG 8: 273); I,6 (MPG 8: 381); III,12 (MPG 8: 677); Tertullianus, De anima 43 (MPL 2: 723); De carne Christi 7 (MPL 2: 768, met verwijzing naar Matt. 12:49; Marc. 3:34); De monogamia 7 (MPL 2: 939) en 16 (MPL 2: 952); Cyprianus gebruikt het beeld van de moeder frequent; het is bij hem de centrale metafoor.
18
Lichaam en Geest van Christus
vangen de christenen het leven. Zij zijn uit de kerk geboren. Zij worden ook door de kerk gevoed, in het Woord dat zij ontvangen, zoals Clemens van Alexandrië zegt.36 Zonder de kerk kunnen zij niet leven, zelfs niet het leven ontvangen als nieuwgeborenen in de doop. Zo komt Cyprianus tot zijn befaamde stelling: ‘Niemand kan God als Vader hebben, die niet de kerk als moeder heeft.’37 Dat is geen nieuw idee, het is een korte formulering van wat al veel eerder, bijvoorbeeld bij Clemens van Alexandrië en Tertullianus, aanwezig was.38 De beelden voor de kerk zijn niet scherp omlijnd en ook niet duidelijk gescheiden. De gedachten bewegen zich rond de focus van het beeld en ze lopen makkelijk in elkaar over. De idee dat de kerk de moeder van de gelovigen is, kan zomaar worden verbonden met Jeruzalem, waarbij de tempel en het volk in gedachten komen. ‘Het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder,’ schrijft Paulus.39 De eenheid van het lichaam van Christus kan door de eucharistische context verschuiven naar de eenheid van het brood dat bestaat uit de vele graankorrels die zijn samengebracht vanaf de velden.40 Men doet de beelden geweld aan door ze precies te willen omschrijven en nog meer als ze tegenover elkaar worden gezet, zoals bijvoorbeeld de verschillende accenten in de metafoor van het lichaam.41 Het is goed deze accenten te zien, maar daaruit conclusies te trekken tot verschillende theologieën over de kerk gaat veel te ver. Dat doet geen recht aan de aard van het beeldende spreken. Het zijn voorbeelden die allerlei associaties oproepen, waarmee de auteurs vrij omgaan. Allemaal samen vormen zij aspecten van de ene gemeenschap die de kerk is in de gemeenschap met Christus, als de kleuren die soms overvloeien in één schilderij, dat totaal wordt bedorven als de kleuren moeten worden ingepast in precies omlijnde vakjes. De verschillende beelden geven juist in hun vloeiende karakter aan dat de 36 37 38
39 40 41
Zie ook Irenaeus, Epideixis 98: ‘en de kerk in de gehele wereld deelt uit aan haar kinderen.’ Clemens Alexandrinus, Paedagogus I,6 (MPG 8: 361); zie ook Tertullianus, Ad martyras 1 (MPL 1: 619). Clemens verbindt daaraan de gedachte dat de kerk als moeder de gelovigen voedt met de eucharistie. De unitate 6 (MPL 4: 503). Vgl. De lapsis 9 (MPL 4: 473): ‘Zij die de kerk als moeder ontkennen, ontkennen God als Vader.’ Clemens Alexandrinus, Paedagogus I,6 (MPG 8: 381); III,12 (MPG 8: 677); Tertullianus, De oratione 2 (MPL 1: 1154). Clemens kan de kerk, in de bediening van het Woord, zelf ook vader noemen: ‘Het Woord is alles voor het kind, zowel vader als moeder en beschermer en verzorgster’ (Paedagogus I,6, MPG 8: 381). Gal. 4:26. Er is, naast de expliciete verwijzing naar Jes. 54:1, een mogelijke reminiscentie aan Psalm 87:4-6. Didachè 9,4 (Klijn 1967a: 115). Ridderbos zegt bijvoorbeeld dat het in de gedachte van de gemeente als het lichaam en die van het hoofd en het lichaam om twee verschillende metaforen gaat (1966: 425). Veeleer is het zo dat het ene beeld associaties oproept die zich daaraan makkelijk hechten. Zie Origenes, Contra Celsum VI,79 (MPG 11: 1417): ‘Christus is het hoofd van de kerk, zodat Christus en de kerk één lichaam vormen.’ Ook in ander opzicht kan het beeld verschuiven.