Zen , Lichaam en Geest Het effect van meditatie op het welzijn van de mens Laura Oudenhoven
Studentnummer: 5962498 Begeleider: Bob Zijp Klinische Psychologie Datum: 08-01-2014 Aantal woorden: 6569
1
Samenvatting Dit literatuuroverzicht heeft betrekking op wat de invloed is van meditatie op het welzijn van de mens. Er wordt gekeken naar zowel de fysiologische effecten en psychologische effecten van meditatie. Er zal gekeken worden naar de hersengebieden die betrokken zijn bij meditatie en de interactie van hersengebieden. Op grotere schaal zal er ook gekeken worden naar de invloed op het autonome zenuwstelsel. Daarna zal er gekeken worden naar de psychologische effecten van meditatie op welzijn. Dit door te kijken hoe de staat of trek mindfulness invloed heeft op emotieregulatie en het reageren op stressoren. Er zal ook gekeken worden naar hoe meditatie toegang kan vergroten tot het onbewuste. Meditatie is de techniek afkomstig uit Oosterse tradities waardoor de trek of staat mindfulness verbeterd of ontwikkeld kan worden. Mindfulness meditatie is het bewust en aandachtig observeren van wat er zich in het heden van moment tot moment zowel in de interne als externe realiteit manifesteert met een open, accepterende niet veroordelende houding. Uit de resultaten blijkt dat meditatie het welzijn verbeterd door verschillende hersendelen te activeren die emotieregulatie en cognitieve vaardigheden verbeteren. Er wordt ook aangetoond dat meditatie de staat van mindfulness promoot en samenhangt met de vermindering van stress, angst en depressie. Dit overzicht geeft dan ook meer steun voor het vertalen van mindfulness naar de klinische praktijk.
2
Inhoudsopgave
Wat is het effect van meditatie op het welzijn van de mens? ………………………4
De fysiologische effecten van meditatie op het welzijn van de mens ……………...8
De psychologische effecten van meditatie op het welzijn van de mens …………...13
Conclusie …………………………………………………………………………...18
Literatuur …………………………………………………………………………...22
3
Wat is het effect van meditatie op het welzijn van de mens? In de westerse psychologie wordt steeds meer gebruik gemaakt van op mindfulness gebaseerde cognitieve therapie. Mindfulness meditatie is een van de voornaamste componenten van deze therapie die origineel ontworpen is om patiënten te behandelen met terugkerende depressieve episodes (Segal, Williams, & Teasdale, 2002, aangehaald in Manna et al., 2010). Er is door Perich et al., (2013) aangetoond dat deze therapievorm bij een klinische groep samenhangt met het verbeteren van angst en depressie symptomen. Een andere therapie die ook werkt met concepten van mindfulness is de dialectische gedragstherapie en is ook effectief gebleken bij de behandeling van suïcidale individuen met borderline.(Linehan et al., 1999). Mindfulness meditatie maakt met een stijgende lijn steeds meer deel uit van psychotherapeutische programma’s. Er is nog weinig empirisch onderzoek naar de relatie tussen meditatie en welzijn. Het is nog onduidelijk hoe meditatie werkt. Eerst zal gekeken worden naar het concept mindfulness. Bepaalde gedragingen zoals bijvoorbeeld de weg van A naar B kunnen zo automatisch verlopen dat er weinig terug te halen valt van de bewuste ervaring van de weg zelf. Het is herkenbaar voor velen zo opgenomen te zijn in een onophoudelijke stroom van gedachten en gevoelens. Tijdens dit excessieve denken worden gedragingen meer onbewust en automatisch. Dit denken kan zich uiten in fantasieën maar lijkt vaker op het herkauwen (rumineren) van gedachten die niet te reguleren of controleren zijn over situaties uit het verleden of de toekomst. Rumineren hangt veelal samen met depressie (e.g., Nolen-Hoeksema, Morrow & Fredrickson, 1993 aangehaald in Brown & Ryan, 2003) angst en negatief affect (Trapnell & Campbell, 1999 aangehaald in Brown & Ryan, 2003). De aanleg van iemand om echter de emotionele staat te reguleren is in verband gebracht met meer positief affect en lagere levels van depressie (Salovey et al., 1995 aangehaald in Brown & Ryan, 2003) en minder angst (Goldman, Kraemer & Salovey, 1996 aangehaald in Brown & Ryan, 2003). Het bewust kunnen reguleren van emoties lijkt zo samen te hangen met psychologisch welzijn. In vele filosofische, spirituele en psychologische tradities wordt de nadruk gelegd op hoe belangrijk de kwaliteit van bewustzijn is voor het behouden en verhogen van welzijn, het niveau van bewustzijn voor zowel de interne als externe manifesterende realiteit (Wilber, 2000 aangehaald in Brown & Ryan, 2003). Een 4
belangrijke capaciteit van het bewustzijn is aandacht. Aandacht is het proces van het bewust concentreren waardoor een verhoogde gevoeligheid ontstaat voor dat gene waar de aandacht op gericht wordt (Westen, 1999 aangehaald in Brown & Ryan, 2003). Deze gevoeligheid biedt mogelijk een verbeterde regulatie van gedrag. Zo stelt de controle theorie van Carver & Scheier (1981) dat aandacht en dan voornamelijk aandacht voor het zelf een belangrijke rol speelt bij het verwerken van zowel de interne als de externe realiteit en zorgt voor de communicatie tussen waarnemingen en gedrag. Deze theorie stelt dat individuen leven door het identificeren van doelen en zich gedragen naar het behalen van deze doelen. Zo speelt aandacht een belangrijke rol bij het reguleren van emoties en gedrag die in overeenstemming zijn met deze doelen. Een ander belangrijke capaciteit van het bewustzijn is zelfbewustzijn. Bewustzijn wordt vaak gedefinieerd als een wakkere staat waarbij er het bewustzijn is van de omgeving. Zelfbewustzijn is de beleving van wat er omgaat in eigen lichaam en geest met daarbij het besef van het eigen bestaan. Zo is een dier bewust maar niet zelfbewust. Sri Maharaj Nisargadatta maakt onderscheid in bewustzijn en zelfbewustzijn op de volgende wijze. Wanneer men weet wat er in de geest gebeurd wordt dit bewustzijn genoemd. Dit bewustzijn verplaatst zich van idee tot idee, van perceptie tot perceptie en van prikkel tot prikkel in een eindeloze opeenvolging. Dit is ook wel de waakstaat. Daarna komt zelfbewustzijn (awareness) wat gedefinieerd wordt als het directe inzicht van de totaliteit van de geest. De heelheid van het bewustzijn. (Sri Maharaj Nisargadatta, 1973). Een concept dat de nadruk legt op deze twee capaciteiten van het bewustzijn is mindfulness en wordt vaak gerelateerd aan welzijn. Dit concept is afkomstig uit Boeddhistische en andere contemplatieve Oosterse tradities waarbij aandacht en zelfbewustzijn actief worden gegenereerd door de mentale techniek van meditatie. Het wordt meestal gedefinieerd als de staat van aandachtig en bewust zijn van wat er zich in het heden plaatsvindt (Brown & Ryan, 2003). Waar onze gedachten vaak over het verleden of de toekomst gaan wordt mindfulness gedefinieerd door Hahn (1976) aangehaald in Brown & Ryan (2003) als het bewustzijn actief te houden voor de van moment tot moment manifesterende realiteit zowel intern als extern. Bishop et al. (2004) bieden een definitie aan van mindfulness waarbij gesteld wordt dat het ook gaat om de manier van deze zelf regulerende aandacht die gekenmerkt wordt door openheid, nieuwsgierigheid en acceptatie. Deze open, nieuwsgierige, accepterende 5
kwaliteit van aandacht is ook gekarakteriseerd als niet verwikkeld en compassievol (Germer, 2005 aangehaald in Roemer et al., 2009). Een staat van mindfulness staat zo in contrast met een mindless minder wakkere staat van meer onbewust automatisch functioneren. Mindfulness meditatie kan zo mogelijk belangrijk zijn in het losmaken van automatische gedachten, gewoontes en ongezonde gedragspatronen en kan zo dus mogelijk een belangrijke rol spelen in het verbeteren van aandacht en gedragsregulatie wat al lang geassocieerd wordt met een verhoogd welzijn (Ryan & Deci 2000 aangehaald in Brown & Ryan, 2003). Er zijn verschillende theorieën over zelfregulatie die kijken naar de rol van aandacht en zelfbewustzijn in het behoud en verhogen van psychologisch en gedragsmatig functioneren. Een van deze theorieën is de self determination theory (SDT) die stelt dat openheid en zelfbewustzijn heel waardevol zijn bij het kiezen van gedrag dat consistent is met iemands waardes, interesses en behoeftes (Deci & Ryan, 1980, aangehaald in Brown & Ruyan, 2003). Waar tegenover staat dat automatisch verwerken van stimuli vaker opties die in overeenstemming zijn met behoeftes, waardes en interesses uitsluit. (Ryan, Kuhl, & Duhl, 1997 aangehaald in Ryan & Brown, 2003). Deze openheid voor nieuwe ervaringen lijkt essentieel te zijn voor een samenhangend idee van het zelf. Deze theorie concentreert zich voornamelijk op interne bronnen van motivatie zoals de drang tot kennis en onafhankelijkheid waarbij autonomie, competentie en verwant zijn de psychologische basis behoeftes zijn. Mindfulness meditatie werkt met dezelfde concepten als deze theorie. Namelijk de openheid en zelfbewustzijn voor de ervaring van moment tot moment. Zo gaat het automatisch denken tegen en biedt zo mogelijk verbeterde zelf regulatie waardoor psychologische basisbehoeften beter vervuld kunnen worden (Hodgins & Knee, 2002 aangehaald in Brown & Ryan, 2003). Boeddhistische tradities beweren althans dat meditatie psychologisch leed verkleind en zo het welzijn verbeterd (Dalai Lama and Cutler, 2009 aangehaald in Jabobs et al. 2011). De laatste tientallen jaren is er met onderzoek op zoek gegaan naar de effecten van de millennia oude traditionele boeddhistische leer. Studies hebben aangetoond dat de prefrontale cortex en de gyrus cinguli gebieden geactiveerd worden tijdens aandachtstaken (Posner and Petersen, 1990; Vogt et al., 1992 aangehaald in Wang et al., 2011). Deze gebieden zullen ook een belangrijke rol spelen bij meditatie. Zo werd er in een studie van Short et al., (2010) inderdaad een verhoogde activatie in de 6
prefrontale cortex (PFC) en in de cingulate anterieure cortex geobserveerd tijdens meditatie. De cingulate anterieure cortex is heel belangrijk in de regulatie van emotionele ervaring (Rothbart et al., 2011 aangehaald in Guglietti et al., 2013). De prefrontale cortex en de gyrys cinguli zijn betrokken bij een aantal sociale gedragingen die gerelateerd zijn aan Theory of Mind, empathie, moraal redeneren en de evaluatie van emotionele staten en spelen zo dus een belangrijke rol in sociale cognitieve vaardigheden (Declerck et al., 2006 aangehaald in Wang et al., 2011). Naast het effect van meditatie op hersenstructuren zijn er ook indicaties voor het effect van meditatie op het autonome zenuwstelsel. Hartslag variabiliteit is een belangrijke psychofysiologische marker van mentale gezondheid en de werking van het autonome zenuwstelsel. Een verhoogde harstslag variabiliteit gerelateerd aan welzijn (Kemp & Quintana, 2013 aangehaald in Krugier et al., 2013) en verminderingen in variabiliteit met negatief affect (Boehm & Kubzansky, 2012 aangehaald in Krugier et al., 2013). Hartslag variabiliteit bekrachtigd iemands individuele capaciteit om emoties te reguleren (Geisler et al., 2010 aangehaald in Krugier et al., 2013) en speelt mogelijk een grote rol in psychologische flexibiliteit (Kashdan & Rottenberg, 2010 aangehaald in Krugier et al., 2013). Een persoon die psychologisch meer flexibel is kan het contact met niet gewilde ervaringen in stand houden in tegenstelling tot het te proberen te vermijden, te veranderen of te controleren. Een individu kan zijn energie dan verschuiven naar kwaliteiten of waardes in het leven, zelfs in de aanwezigheid van ongewenste persoonlijke gebeurtenissen. (Ciarrochi, Billich & Godsell, 2010; Hayes et al., 2006 aangehaald in Fledderus et al., 2013). Psychologische flexibiliteit hangt sterk samen met mindfulness en lijken beide beschermende factoren te zijn voor mentale gezondheid. In de eerste paragraaf zal dan gekeken worden naar wat er op heden bekend is over de fysiologische effecten van meditatie. Dit om in kaart te brengen welke hersengebieden een rol spelen in meditatie. Zo kan er begrepen worden via welke wegen meditatie het mentaal en fysiek welzijn kan verbeteren. Hierbij wordt ook gekeken naar meditatie in relatie tot hartslagvariabiliteit. In de tweede paragraaf zal meer gekeken worden naar de psychologische effecten van meditatie. Daar zal gekeken worden of de staat van mindfulness ontwikkeld of verbeterd kan worden en hoe het samenhangt met de regulatie van emoties en zo gedrag. Psychologische mechanismen als geheugen en psychologische flexibiliteit worden onderzocht in relatie tot meditatie. 7
Meditatie lijkt veel implicaties te geven voor de heilzame werking op lichaam en geest. Het is dan ook relevant te kijken naar hoe deze staat van bewustzijn werkt waardoor het beter vertaald kan worden naar de klinische praktijk en zo algemeen welzijn kan vergroten. De fysiologische effecten van meditatie De menselijke geest is krachtig en heeft het vermogen invloed te hebben op vele lichamelijke processen. Negatieve gedachten zijn veelal geassocieerd met zorgen en stress en zijn aan verscheidene gezondheidsproblemen gelinkt. Het is dan ook aannemelijk te stellen dat positieve gedachten de kracht hebben om energie te verhogen en zo helpen bij het verbeteren van gezondheid. Meditatie geeft veel implicaties voor positief denken. De techniek zorgt voor meer aandacht en bewustzijn voor wat er plaatsvindt in het heden zodat de identificatie en hechting aan negatieve gedachten mogelijk afneemt waardoor een harmonieuzere staat van zijn haalbaar lijkt te zijn. Het brein is het besturingssysteem van het lichaam en daarom zal er in deze paragraaf voornamelijk gekeken worden naar de effecten van meditatie op het brein, namelijk welke hersengebieden betrokken zijn bij meditatie en hoe deze hersengebieden op grotere schaal met elkaar interacteren en daarna kort naar het fysiologische effect op de hartslagvariabiliteit wat indicaties geeft voor fysieke gezondheid. Betrokken hersengebieden In het onderzoek van Wang et al. (2011) werd nagegaan wat het effect is van twee verschillende types van meditatie bij 10 ervaren mediteerders op de cerebrale bloedstroom (CBS) in de hersenen gemeten met fMRI tijdens en na de meditatie oefening. De eerste meditatie techniek was focused-based waarbij de mediteerders hun geest intens concentreerden. De tweede techniek was breath-based waarbij de mediteerders hun geest diep relaxeerden. De controle conditie leek op de meditatie sessies maar was minder specifiek. Er werden vijf fMRI scans gemaakt met een vaste volgorde van de eerste baseline, controle taak, meditatie techniek 1, meditatie techniek 2 en dan de tweede baseline. Bij de focus-based conditie was de cerebrale bloedstroom verhoogd in de mediale prefrontale cortex ten opzichte van de controle conditie. Bij de breath-based conditie werd er activatie gevonden in de limbische structuren van de hippocampus en de amygdala als toevoeging van de insula. 8
Verschillende technieken verliepen via verschillende neurale wegen. Het is moeilijk de resultaten te generaliseren naar individuen zonder meditatie ervaring. Mogelijk laten nieuwe mediteerders andere activiteiten in de hersenen zien tijdens meditatie taken. In het volgende onderzoek zal dan ook wederom gekeken worden naar het effect van twee types meditatie bij ervaren mediteerders maar die zullen gekoppeld zijn aan controles. Manna et al., (2010) onderzochten met fMRI hersenactiviteiten bij acht Boeddhistische monniken en bij acht nieuwe mediteerders bij twee verschillende stijlen van meditatie namelijk focused attention (FA) en open monitoring (OM) meditatie. Bij de FA meditatie werd de deelnemers gevraagd zich te concentreren op de prikkels en ervaring van de ademhaling. In de OM meditatie werd de deelnemers gevraagd van moment tot moment alles binnen het kader van het lichaam te observeren. De nieuwe mediteerders kregen instructies over beide stijlen en dienden 10 dagen voor aanvang 30 minuten per techniek per dag te mediteren. Tijdens het experiment voerden de deelnemers drie keer zes minuten FA meditatie uit, zes minuten OM meditatie gevolgd door drie minuten rust. FA meditatie hangt samen met verhoogde (voornamelijk rechts) mediaal frontale en verlaagde (voornamelijk links) laterale prefrontale activatie en OM meditatie met een verhoogde (voornamelijk links) mediale frontale activatie vergeleken met een staat van rust. De linkse dorsale cingulate anterieure cortex hing samen met de mediale prefrontale cortex. Dit suggereert dat deze twee gebieden samenwerken bij het creëren van een cognitieve focus. De studie suggereert dat er een functionele reorganisatie plaatsvindt van hersenactiviteit patronen door de ervaren mediteerders met nieuwe mediteerders te vergelijken in de prefrontale cortex en in de insula. De geeft implicaties voor de behoudende effecten van meditatie. Het is nog onduidelijk hoe de mate van ervaring samenhangt met de veranderingen. In het volgende onderzoek zal gekeken worden naar de effecten van meditatie over tijd door bij ervaren mediteerders in vergelijking tot nieuwe mediteerders na te gaan wat kenmerken zijn in volume in de hersenen en metabolieten. Fayed et al. (2013) onderzochten met magnetic resonance spectroscopy (MRS), diffusion weighted imaging (DWI) en diffusion tensor imaging (DTI) of een groep van 10 zeer ervaren mediteerders (minstens acht jaar ervaring met gemiddeld 1 uur per dag meditatie) te onderscheiden is van een niet mediterende gezonde controle groep van 10 deelnemers. Er werd gekeken naar de samenhang van het aantal jaren 9
van meditatie met de metabolieten in het brein (MRS) en met de proton diffusie in het brein (DWI en DTI). Ze vonden een verhoogde mI (Myo-Inositol) in de posterior cingulate gyrus en verlaagde Glu (Glutamaat), NAA (Nacctylaspartac) en NAA/Cr (Creatine) in de linkse thalamus bij mediteerders ten opzichte van niet mediteerders. Het aantal jaren meditatie hing samen met Glu, NAA en NAA/Cr in de linkse thalamus. Hoe meer ervaring hoe minder van deze metabolieten aanwezig in de linkse thalamus. Mediteerders toonden ook een gemiddelde verlaagde diffusie coëfficiënt in de linkse posterior pariëtale witte massa dan de controle groep. Dit reflecteert mogelijk een verhoogd axon gehalte en meer hersenvezels in de witte massa. Alle veranderingen correleerde met het aantal jaren van meditatie beoefening. In dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van ervaren mediteerders uit dezelfde traditie. Zo kan het zijn dat de gevonden veranderingen veroorzaakt zijn door een specifieke meditatie techniek wat het moeilijk te generaliseren maakt. In het volgende onderzoek zal dan ook gekeken worden naar het effect van meditatie op hersenstructuren bij ervaren mediteerders uit verschillende tradities. Het volgende onderzoek biedt ook meer deelenemers met meer ervaring. Luders, Toga, Lepore & Gaser (2009) onderzochten hersen structuren op globaal, regionaal en lokaal level met MRI van 22 ervaren mediteerders (gemiddeld 24.18 jaar ervaring met dagelijkse zittingen) ten opzichte van 22 gekoppelde controles. Ze gebruikten voxel-based morphometry (VBM; Ashburner and Friston, 2000) in combinatie met automated parcellation approach (Tu et al., 2008). Algemene volume levels metingen van het totale brein en grijze massa werden gedaan met subcorticale gebieden van interesse. De volgende gebieden werden onderzocht: links inferieure temporale gyrus, rechtse insula, rechtse hippocampus, rechts superior frontale gyrus en de rechtse mediale frontale gyrus. Uit de resultaten bleek een verhoogde grijze massa bij mediteerders in de rechts orbito frontale cortex ten opzichte van de controle groep. Er werd ook verhoogde grijze massa gevonden in de rechtse thalamus en in de linkse inferieure temporale gyrus. Er werden geen gebieden gevonden waar niet mediteerders hogere grijze massa levels hadden. Mediteerders tonen groter volume van de rechtse hippocampus. Uit de bovenstaande onderzoeken wordt duidelijk welke hersengebieden betrokken zijn bij meditatie. In de volgende twee onderzoeken zal er gekeken worden naar hoe deze gebieden interacteren en zo de hersenen op grotere schaal door te kijken naar corticale inhibitie en connectiviteit effecten van meditatie. 10
De hersenen op grotere schaal In het artikel van Guglieti et al. (2013) werd het effect van meditatie op corticale inhibitie onderzocht bij 35 mediteerders en 35 niet mediteerders met transcraniële magnetische stimulatie (TMS). Het mechanisme van corticale inhibitie is het proces waarbij GABA (neurotransmitter) inhiberende tussenneuronen de activiteiten van andere corticale neuronen verzwakken en zo dus inhiberende post synaptische potentialen genereren die corticale gevoeligheid moduleren en neurale plasticiteit (Jhja, Krompinger, & Baime, 2007; Tang et al., aangehaald in Guglieti et al., 2013). Zo geeft corticale inhibitie implicaties voor cognitieve verbeterde prestatie en verhoogde emotionele regulatie. TMS werd gemeten voor en na een 60 minuten durende meditatie sessie. Bij de controle conditie werd TMS voor en na het kijken van een 60 minuten durende neutrale cartoon film gemeten. Uit de resultaten bleek dat bij mediteerders de duur van corticale stilte periode (een indirecte manier om GABAb mediërende corticale inhibitie te meten) toeneemt in vergelijking met gekoppelde controle individuen die een niet mediterende activiteit uitvoerden. De bevindingen suggereren dat meditatie het effect verhoogt van GABA receptor mediërende inhiberende neurotransmissie. Het is ook interessant te kijken naar de connectiviteit van hersengebieden als gevolg van meditatie. Lehmann et al. (2012) onderzochten het effect van meditatie op de intra corticale functionele connectiviteit door hersenactiviteit te meten met EEG tijdens meditatie en tijdens taakvrije relaxatie voorafgaand en volgend op de meditatie. Vijf groepen ervaren mediteerders uit verschillende tradities namen deel in drie condities. Conditie 1 was de eerste relaxatie, conditie 2 als meditatie taak en conditie 3 als tweede relaxatie. De meditatie taak werd gekarakteriseerd door verlaagde intra corticale functionele connectiviteit in vergelijking tot relaxatie zowel bij conditie 1 en conditie 3. Dit effect trad op voor alle vijf de tradities. Dit gold zowel voor inhiberende als exciterende activiteiten. Meditatie veroorzaakte een verminderde functionele connectiviteit tussen hersengebieden. Dit impliceert een hogere functionele onafhankelijkheid van de systeem units en hogere dimensionaliteit. De verlaagde coöperatie suggereert dat hersengebieden minder invloed op elkaar hebben tijdens meditatie. Niet alleen de hersenen maar ook andere psychofysiologische parameters spelen een rol bij meditatie. In de volgende onderzoeken zal gekeken worden naar het
11
effect van meditatie op het autonome zenuwstelsel waar de hartslagvariabiliteit een marker van is. Het autonome zenuwstelsel Takahashi et al., (2005) onderzochten het effect van meditatie op de hartslag variabiliteit (HRV) waarbij de aandacht voor het ademhalen en de controle van ademhalen werd gevraagd bij 20 studenten zonder mediatie ervaring. In de meditatie conditie dienden de deelnemers 15 minuten de ademhalingen te tellen en het tellen te synchroniseren met het uitademen en de aandacht te beperken tot het tellen. In de controle conditie dienden de deelnemers 15 minuten te ademen op een vaste snelheid die aangegeven werd door een metronoom. Een verhoging in de genormaliseerde unit van hoge frequentie kracht (nuHF) was een sympathische index waarbij een afname in de genormaliseerde unit van lage frequentie kracht (nuLF) en LF/HF diende als parasympatische aanduiding. Uit de resultaten bleek een afname in nuLF en LF/HF en een toename in nuHF tijdens meditatie wat indicaties geeft voor inhibitie van de sympathische activiteit en zo een toename in parasympatische activiteit. Dit zijn de directe effecten van meditatie technieken. Zo is het niet duidelijk of de effecten op HRV behouden worden. De duur van de beoefening is ook kort en de deelnemers zijn onervaren. Om resultaten beter te kunnen generaliseren is het interessant te kijken naar de effecten van meditatie op hartslagvariabiliteit bij een langere en intensievere meditatie training. Krygier et al. (2013) onderzochten het effect van een intensieve meditatie training op het cardiovasculaire systeem bij 36 deelnemers. Vipassana meditatie focust niet op gecontroleerd ademhalen waardoor bepaalde complicaties vermeden kunnen worden van de relatie tussen hartslag variabiliteit (HRV) en de ademhaling. Het was een gestandaardiseerde training met 100h meditatie in 10 dagen in een gecontroleerde setting bij een Vipassana meditatie centrum. Voor en na de training kregen de deelnemers de taak vijf minuten ontspannen stil te zitten met de ogen open (baseline) en de tweede taak was een meditatie taak waarbij ze 5 minuten bewust diende te zijn van de natuurlijke ademhaling. Deze taken werden counter gebalanceerd en tijdens werd de hartslag gemeten. Veranderingen in drie frequentie domein metingen van HRV werden geanalyseerd. De genormaliseerde hoge frequentie kracht (HFnu), een biomarker van parasympatische activiteit, hoge frequentie kracht (In HF) een meting die nodig is voor het interpreteren van genormaliseerde HF en de Traube-Hering-Mayer waves (THM), een component van 12
lage frequentie (LF) HRV. Na de training verhoogde de meditatie taak de genormaliseerde hoge frequentie HRV. Veel van de verwachte correlaties tussen HRV en de vragenlijst metingen werden niet gevonden. De correlaties die werden gevonden waren echter allemaal in de goede richting. Uit deze paragraaf komt naar voren dat verschillende meditatie stijlen verschillende hersengebieden activeren. Een techniek met actieve concentratie lijkt veelal activatie teweeg te brengen in de frontale gebieden. Een meer ontspannen en passieve observatie stijl wordt vaker in verband gebracht met limbische structuren en de insula. Er is een samenhang gevonden van frontale pariëtale en insula gebieden in de linkse hemisfeer bij de controle van cognitieve functies. De frontale gebieden zijn gelinkt aan sociale cognitieve vaardigheden en linkse frontale gebieden aan positieve emoties. Door ervaren mediteerders met nieuwe mediteerders te vergelijken zijn behoudende effecten aangetoond en lijkt meditatie hersenstructuren op lange termijn te reorganiseren. Zo vertonen ervaren mediteerders verhoogde grijze massa in verschillende hersengebieden. Het aantal jaren meditatie hangt samen met de mate van veranderingen in hersenstructuren. Voornamelijk in de orbito frontale kwabben die vaak in verband zijn gebracht met het onderdrukken van de invloed van negatieve emotionele stimuli en kan zo ook in verband worden gebracht met emotieregulatie en psychologische flexibiliteit. Er is ook aangetoond dat meditatie corticale inhibitie in de motor cortex verbeterd, een indicatie voor verbeterde emotie regulatie. Hersendelen lijken ook onafhankelijker te interacteren waardoor het aannemelijk is te stellen dat ervaringen minder invloed hebben en onafhankelijke minder gehecht worden waargenomen en beleefd. Meditatie zorgt ook voor een verhoogde parasympatische activiteit wat vaak gelinkt is aan gezondheid. Het is interessant te kijken in welke mate lichaam en geest interacteren en hoe dus ook de psychologische mechanismen werken die ten grondslag liggen aan meditatie zoals aandacht, emotie en gedragsregulatie. En hoe deze staat van mindfulness ontwikkeld of verbeterd kan worden en vertaald kan worden naar de klinische praktijk. In de volgende paragraaf zal gekeken worden naar de psychologische effecten van meditatie. De psychologische effecten van meditatie op het welzijn
13
Het oproepen van een staat van mindfulness wordt gezien als een intrinsieke menselijke capaciteit of trek (Brown & Ryan, 2003; Kabat-Zinn 1990 aangehaald in Arch & Craske, 2010) als zowel een capaciteit of vaardigheid die ontwikkeld kan worden door een verscheidenheid aan oefeningen en interventies. Door deze staat van bewustzijn kunnen mogelijk aandacht, emotie en gedrag beter gereguleerd worden aangezien de techniek het bewustzijn leert te vergroten. Het idee dat verbeterde toegang tot onbewuste innerlijke processen functioneel is ligt ten grondslag van verschillende theorieën van zelfregulatie (Brown, Ryan & Creswell, 2007; Carver & Scheier, 1981; Duval & Wicklung, 1972, aangehaald in Strick et al., 2012). Door mindfulness kun je mogelijk meer afgestemd zijn op impliciete emoties en zo toegang krijgen tot eerst niet toegankelijke emoties en andere psychologische realitetiten (Wilber, 2000). In deze paragraaf zal als eerste gekeken worden naar de directe effecten van de trek mindfulness bij het reageren op externe stimuli (stressoren). Daarna zal gekeken worden hoe de staat mindfulness bijdraagt aan toegang tot informatie in het onbewuste. Dan zal de aandacht uit gaan naar hoe aspecten van mindfulness in relatie staan tot angst, stress en stemming en zo angst en depressie mogelijk modereert. Als laatste zal gekeken worden hoe psychologische flexibiliteit wat nauw samenhangt met mindfulness het welzijn verhoogd. Directe effecten bij het reageren op stressoren Arch & Craske (2006) onderzochten de directe effecten van een mindfulness ademhaling oefening op het reageren op affectieve stimuli en de bereidheid om in contact te blijven met deze stimuli. De 60 deelnemers werden random toegedeeld aan drie condities. Een geconcentreerde ademhaling conditie (mindfulness), een ongeconcentreerde ademhaling conditie en een zorgen maken conditie die werden begeleid met instructies voor 15 minuten. Er vonden drie metingen plaats waarbij de deelnemers reageerden op negatieve, positieve en neutrale plaatjes van de International Affective Picture System (IAPS, Lang, Bradley & Cuthbert, 1999). De eerste meting vond plaatst voor de 15 minuten geïnduceerde staat (condities) en twee metingen na deze inductie. Na elk blok van plaatjes bij elke meting werd de emotionele respons gemeten met een affect schaal (Wolpe, 1990). Bij de derde meting werd na elk blok van plaatjes een 10-item verkorte PANAS (Mackinnon et al., 1999) afgenomen om ook de emotionele staat te meten. De groep die geconcentreerd ademhaalde (mindfulness) rapporteerde het meest stabiel te zijn bij het waarnemen 14
van negatieve stimuli en een grotere tolerantie en bereidheid om in contact te blijven met onvoorspelbare negatieve stimuli dan de andere twee condities. De resultaten representeren de natuurlijke effecten van deze taak in plaats van een intentionele inzet om stimuli mindful te benaderen. Emotie regulatie is zo positief beïnvloed zonder de kennis of intentie van de deelnemer. De deelnemers bestonden uit een niet klinische gezonde groep en het is zo onduidelijk welke rol de resultaten kunnen spelen voor de klinische praktijk. In het volgende onderzoek zal daar naar gekeken worden. Arch & Craske (2010) onderzochten bij een niet angstige en klinisch angstige individuen of de mate van angst de effecten van mindfulness modereert bij het reageren op angststressoren. De eerste groep bestond uit 46 individuen met een angststoornis die aan de DSM-IV criteria voldoen. De controle groep bestond uit 44 individuen en voldeden niet aan de criteria voor een stoornis. De deelnemers werden random toegedeeld aan een hyperventilatie taak en een meditatie relaxatie taak (stressoren). Mindfulness werd gemeten met de Mindfulness Awareness Attention Scale (MAAS, Brown & Ryan, 2003). Na elke taak werd de mate van stress en negatief effect gemeten. Dit met de Subjective Units of Distress Scale (SUDS, Wolpe, 1990) en de Short Positive and Negative Affect Scale (PANAS, Kercher, 1992). Na de meditatie relaxatie taak werd de Relaxation and Arousal Questionnaire (RRAQ, Heide & Borkovec, 1983) afgenomen. Er werd aangetoond dat mindfulness samenhangt met verminderde responsen op stressoren. En dat de trek lagere angst en negatief affect kan voorspellen bij het reageren op stressoren. Hoog angstige ten opzichte van laag angstige rapporteerden een groter effect van de mate van mindfulness bij het reageren op stressoren. Het is nog onduidelijk hoe dit proces van verbeterde emotieregulatie werkt. Mogelijk zijn individuen door de staat van mindfulness beter afgestemd op informatie uit het onbewuste en zo op meer impliciete indicatoren van een affectieve staat en de relatie van deze informatie tot expliciete affectieve staten. Toegang tot het onbewuste Brown & Ryan (2003) onderzochten of de trek mindfulness (gemeten met de MAAS) samenhangt met een groter bewustzijn van interne staten door met een internet taak te kijken of mindfulness de overeenstemming tussen impliciete (meer automatische en onbewuste) affectieve staten en zelf gerapporteerde expliciete affectieve staten kan voorspellen en zo modereert. De Implicit Association Test (IAT, Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998) werd afgenomen om de overeenstemming te 15
meten. De vragenlijsten om mindfulness (MAAS) en affect (aangepaste vragenlijst Diener & Emmons, 1984) te meten werden counter gebalanceerd met de IAT in een enkele sessie bij 90 deelnemers. Uit de resultaten bleek dat MAAS niet zozeer de affectieve staten voorspelde maar wel modereerde. Meer mindful deelnemers toonden een grotere samenhang tussen impliciet en expliciet affect. Zo zijn ze meer afgestemd op impliciete emoties en kunnen dat reflecteren in expliciete zelf beschrijvingen. Meditatie lijkt zo meer gevoeligheid voor onbewuste processen te bieden. Het onderzoek niet het directe effect van meditatie op toegang tot het onbewuste. In volgende onderzoek zal gekeken worden naar het directe effect van meditatie op het verkrijgen van informatie uit het onbewuste. Strick et al. (2012) onderzoeken het effect van Zen meditatie op toegang tot informatie uit het onbewuste aan de hand van twee onderzoeken. De ervaren Zen mediteerders werden random toegewezen aan een meditatie en controle conditie (In experiment 1: 63 deelnemers, in experiment 2: 34 deelnemers). De meditatie conditie bestond uit een 20 minuten durende sessie met begeleiding. De controle conditie bestond uit relaxatie van 20 minuten. Daarna werd de RAT (Remote Associates Test; Mednick, 1962) uitgevoerd waarbij de deelnemers 15 keer bij drie woorden zo snel mogelijk een 4de associatie moesten geven. In experiment 2 werd alleen een taak toegevoegd waarbij de deelnemers 20 vragen zo snel mogelijk dienden te beantwoorden met drie tot vier mogelijke antwoorden waarbij een van de goede antwoorden subliminaal werd gegeven. Uit de resultaten bleek dat de correcte associaties op de RAT hoger waren bij de meditatie conditie dan bij de controle conditie in beide onderzoeken en dat bij de toegevoegde taak in experiment twee de associaties vaker overeenkwamen met de subliminaal aangeboden woorden. Meditatie lijkt toegang tot het onbewuste te verbeteren. Wederom is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een gezonde steekproef. Hierdoor zijn de resultaten moeilijk te vertalen naar de klinische praktijk. In volgend onderzoek zal gekeken worden naar de relatie van mindfulness bij individuen met een gegeneraliseerde angststoornis. In de klinische praktijk Roemer et al., (2009) onderzochten de klinische relevantie van mindfulness voor individuen met een gegeneraliseerde angststoornis. Er werden bij een groep van 16 deelnemers met een gediagnosticeerde GAS, depressie of dystymie en GAS en bij een groep van 16 gekoppelde controles die niet aan de criteria voldeden van een angst of stemmingsstoornis de volgende vragenlijsten afgenomen. De Diffulculties in 16
Emotion Regulation Scale (DERS, Gratz & Roemer, 2004), de Minfulness Attention Awareness Scale (MAAS, Brown & Ryan, 2000) en de Self Compassion Scale (SCS, Neft, 2003). De klinische groep rapporteerden lagere niveaus van aspecten van mindfulness (zelfbewustzijn en acceptatie) en meer moeilijkheden in het reguleren van emoties vergeleken met de controle groep. Er werd samenhang gevonden tussen moeilijkheden in emotie regulatie en aspecten van mindfulness en de zwaarte van GAS symptomen. Mindfulness kan zo belangrijk zijn voor individuen met een angststoornis en de angstcyclus doorbreken. Naast angststoornissen is het ook interessant te kijken of een staat van mindfulness andere klinische problemen zoals stress en stemming stoornissen positief beïnvloedt. Brown & Ryan (2013) onderzochten in een klinische interventie of veranderingen in mindfulness stress en stemming konden voorspellen onder een steekproef van in een vroeg stadium borst en prostaat kanker patiënten. De 41 patiënten namen deel in een acht weken durend van een op mindfulness gebaseerd stress reductie programma. Voor en na het programma werd stemming gemeten met de POMS (McNair et al., 1971), stress werd gemeten met de SOSI (Leckie & Thompson, 1997) en de MAAS werd afgenomen. De interventie bestond uit acht wekelijkse groepszittingen van 90 minuten en een samenkomst van 3 uur tussen week 6 en 7. Uit de resultaten bleek dat SOSI scores sterk waren afgenomen na de interventie. De verhoging van MAAS na de interventie voorspelde de afname van de POMS scores en de afname in stress symptomen. De toename van mindfulness verminderde stress en stemming verstoring. Het is interessant te kijken naar een ander onderzoek waarin concepten van mindfulness ook vertaald worden naar de klinische praktijk in een andere therapievorm om zo de validiteit van therapieën die met deze concepten werken te vergroten. Er zal naar de rol van een ander regulatie proces gekeken worden wat nauw samenhangt met mindfulness namelijk psychologische flexibiliteit in de klinische praktijk. Fledderus et al., (2013) onderzochten de rol van psychologische flexibiliteit tijdens en na een Acceptance & Commitment Therapy (ACT) interventie bij levels van angst en depressie in een grote steekproef van 250 volwassenen met milde tot gemiddelde levels van psychologische stress. Ze werden geëvalueerd met een random gecontroleerde trial met een wachtlijst controle groep van 126. Alle deelnemers vulden vragenlijsten in voor de interventie van start ging en na de interventie van negen weken die depressie, angst en psychologische flexibiliteit vaststelden. Dit 17
waren de Center of Epidemiological studies-depression scale (CES-D, Radloff, 1977), de Hospital Anciety and Depression Scale-Anxiety subscale (HADS-A, Zigmond & Snaith, 1983) en de Acceptance and action Questionnaire-II (AAQ-II, Bond et al., 2011). De deelnemers die de ACT interventie ondergingen kregen deze metingen ook twee (na drie weken en na zes weken) keer tijdens de interventie en drie maanden na de interventie. Bij de zelfhulp ACT interventie kregen de deelnemers per mail het boek Living to the full (Bohlmeijer & Hulsbergenb, 2008) met elke week een module en instructies voor oefeningen. Depressie en angst namen af over tijd. Psychologische flexibiliteit had effect op levels van angst en depressie. Individuen met hogere levels van psychologische flexibiliteit rapporteerden een grotere verlaging van angst en depressie over tijd. Dit effect bleef behouden over tijd wat indicatie geeft voor de lange termijn effecten van psychologische flexibiliteit. Uit deze paragraaf komt naar voren dat mindfulness zorgt voor verbeterd adaptief reageren op externe stimilu zelfs wanneer men niet bewust mindful informatie verwerkt en zo de emotieregulatie verbeterd. Een staat van mindfulness promoot zelf regulerend gedrag en positieve emotionele staten. Mindfulness zorgt ook voor een verbeterde toegang tot zogenaamde onbewuste impliciete informatie waardoor een individu meer harmonie kan verkrijgen tussen impliciete en expliciete affectieve staten. Deze toegang tot het onbewuste verhoogd de creativiteit en probleem oplossend gedrag en helpt zo bij het nemen van beslissingen. Deze verhoogde zelfkennis verhoogd uiteraard de zelf regulatie. Interventies die gebruik maken van de concepten van mindfulness verminderen stress, angst en depressie. Mindfulness lijkt een zeer sterk regulatie proces te zijn. Psychologische flexibiliteit hangt nauw samen met mindfulness waardoor mindfulness meditatie ook psychologische flexibiliteit vergroot en beide processen lijken belangrijke beschermende factoren te zijn voor mentale gezondheid en zo dus ook de lichamelijke gezondheid. Conclusie Uit de bovenstaande literatuur kan geconcludeerd worden dat meditatie het algemeen welzijn van de mens verhoogt en zorgt voor minder cognitieve en emotionele verstoring. Zo hebben verschillende technieken van meditatie effect op verschillende hersengebieden. Het actieve concentreren van de geest heeft effect op 18
de frontale hersengebieden en het ontspannen observeren wordt meer in verband gebracht met limbische structuren. Deze gebieden zijn gelinkt aan sociale cognitieve vaardigheden en positieve affecten. Er is ook gebleken uit de onderzoeken dat bij ervaren mediteerders de hersenstructuren gereorganiseerd lijken en dat er dus blijvende veranderingen zijn opgetreden. Een staat van mindfulness kan ontwikkeld en verbeterd worden. Hersendelen lijken zelfs onafhankelijker te interacteren waardoor het aannemelijk is te stellen dat ervaringen minder invloed hebben op elkaar en onafhankelijker met minder hechting worden waargenomen en beleefd. Mindfulness meditatie zorgt ook voor een verbeterde toegang tot zogenaamde onbewuste impliciete informatie waardoor een individu meer harmonie kan verkrijgen in impliciete en expliciete affectieve staten. Mindfulness lijkt een proces te zijn dat sterk is in het tegen gaan van automatische onbewuste gedachten en gedragingen waardoor het automatische denkpatronen kan doorbreken en door zelf observatie een gevoeligheid kan creëren om zo beter afgestemd te zijn op psychologische basisbehoeften. Een staat van mindfulness promoot verbeterde emotie regulatie en psychologische flexibiliteit. Door een verbeterde emotionele intelligentie kan gedrag gereguleerd worden dat meer in overeenstemming is met waardes, interesses en behoeftes. Dit stelt de self determination theory. Mindfulness meditatie creëert de openheid en zelfbewustzijn wat daar voor nodig is. Mindfulness creëert een observerende houding tegenover continu emotionele en andere psychologische ervaringen wat een gebalanceerd emotioneel leven promoot (aangehaald in Brown & Ryan, 2003). Het radicale idee over het zelf wat de Boeddhistische leer er op na houdt kan mogelijk een belangrijke sleutel zijn in de westerse klinische praktijk. Epstein (1995) stelt dat wanneer iemand herkent dat de ‘ik’ een creatie is van gedachten, net zo als iemands reacties op gebeurtenissen, defensies en identiteiten, dan ontstaat er een dieper gevoel van het zelf. In Boeddhistische theorieën wordt dit gevoel als de grond gezien waarop alle mentale activiteit plaats neemt (aangehaald in Brown & Ryan, 2003). Deze leer richt zich dus op het loskomen van conditioneringen van het idee van het zelf (identiteit, persoonlijkheid) waarbij het einddoel een staat is zonder een idee van het zelf of ego. In mogelijk vervolgonderzoek meer aandacht geven aan hoe het idee van de ‘ik’ persoon en een identiteit in relatie staat tot mindfulness meditatie om zo deze interactie beter te begrijpen. Het idee van een persoonlijkheid en identiteit lijkt in onze westerse wereldse zo aannemelijk dat meer onderzoek over deze constructen in 19
relatie tot meditatie mogelijk interessante nieuwe inzichten en invalshoeken kunnen bieden. Het huidige onderzoek suggereert de behoefte om vormen van het bewustzijn in overweging te nemen die traditionele conceptualisaties overschrijden. Veel onderzoeken zijn moeilijk te generaliseren naar de algemene populatie. Veel ervaren mediteerders die deel hebben genomen aan de onderzoeken hebben een grote hoeveelheid tijd en energie aan meditatie besteed en zijn zeer toegewijd aan hun leer. Er zullen echter velen zijn in de westerse samenleving die niet de tijd en ruimte hebben om op dit niveau en met deze toewijding bezig te gaan met de meditatie leer. Er zijn ook genoeg resultaten waaruit geconcludeerd kan worden dat bij nieuwe mediteerders de technieken ook behulpzaam zijn voor het verbeteren van mentale en fysieke gezondheid maar het zou interessant zijn om in vervolg onderzoek meer aandacht te geven aan een steekproef uit de algemene populatie en dan te onderzoeken met welke mate van inzet en meditatie deze leer effect heeft. Wat een minimum is van beoefening om effect te hebben waarbij mogelijke richtlijnen gegeven kan worden om dit te integreren in het ‘drukke’ bestaan van de westerling. Het is ook mogelijk geweest dat bij de ervaren mediteerders de verschillen in hersengebieden intrinsiek waren waardoor ze in eerste instantie de beoefening zijn gestart en in stand hielden en dat het verschil in de hersenen met niet mediteerders niet door het mediteren zelf verklaard kan worden. Dit zou mogelijk onderzocht kunnen worden door in een longitudinale studie na te gaan of structurele verschillen in mediteerders gevormd zijn door korte of lange termijn meditatie. Een groot probleem bij studies naar meditatie is dat de subjectieve ervaring van meditatie moeilijk te meten valt. Vragenlijsten meten mogelijk alleen de perceptie van de deelnemers en niet de daadwerkelijke ervaring zelf. In vervolgonderzoek kan er meer aandacht besteedt worden aan psychofysiologische parameters zoals lichaamstemperatuur en transpiratie tijdens meditatie. Het is moeilijk om constructen vast te stellen en mindfulness te definiëren in een cultuur verschillend van waar het vandaan komt. Er mist nog een duidelijk theoretische kader nodig waarin de effecten geplaats en begrepen kunnen worden. Dit kan mede verkregen worden door meer openheid te bieden voor de oosterse filosofie en kennisleer. De vraag blijft hoe deze vorm van bewustzijn zich natuurlijk ontwikkeld en hoe psychologische en sociale condities deze staat hinderen. Cross cultureel
20
onderzoek kan mogelijk licht schijnen op de verschillen in bewustzijn en dan voornamelijk onderzoeken met deelnemers uit landen waar deze leer afkomstig uit is. De studie van mindfulness kan ons ook helpen bij de studie naar het bewustzijn. Als we meer weten over veranderde staten van bewustzijn bereikt door meditatie kunnen we ook meer begrijpen over meer gebruikelijkere staten van bewustzijn en hoe het bewustzijn in zijn totaliteit opereert. De studie naar bewustzijn kan zo meer gestructureerd worden en de rol in het menselijk functioneren meer begrepen. Meditatie biedt een meer open, nieuwsgierige en accepterende houding en kan veel steun bieden bij het verkrijgen van een mentale en fysieke gezondheid en kan gezien worden als de zelfhelende kracht van lichaam en geest.
21
Literatuurlijst Arch, J. J., & Craske, M. G. (2006). Mechanisms of mindfulness: Emotion regulation following a focused breathing induction, Behavior Research and Therapy, 44, 1849-1858. Arch, J. J., & Craske, M. G. (2010). Laboratory stressors in clinically anxious and non-anxious individuals: The moderating role of mindfulness, Behavior Research and Therapy, 48, 495-505. Brown, K. W. & Ryan, R. M. (2003). The benefits of being present: Mindfulness and its role in psychological well-being, Journal of Personality and Social Psychology, 84, 4, 822-848. Dor-Ziderman, Y., Berkovich-Ohana, A., Glicksohn, J., & Goldstein, A. (2013). Mindfulness-induced selflessness: A MEG neurophenomenological study, Frontiers in Human Neuroscience, 7, 582, 1-17. Fayed, N., Hoyo, Y. L., Andres, E., Serrano-Blanco, A., Bellon, J., Aguilar, K., et al., (2013). Brain changes in long-term Zen meditators using proton magnetic resonance spectroscopy and diffuse on tensor imaging: A controlled study, PLOS ONE, 8, 3. Fledderus, M., Bohlmeijer, E. T., Fox, J., Schreurs, K. M. G., & Spinhoven, P. (2013). The role of psychological flexibility in a self-help acceptance and commitment therapy intervention for psychological distress in a randomized controlled trial, Behavior Research and Therapy, 51, 142-151. Guglietti, C. L., Daskalakis, Z. J., Radhu, N., Fitgerald, P. B., & Ritvo, P. (2013). Meditation-related increases in GABAb modulated coritcal inhibition, Elsevier Brain Stimulation, 6, 397-402. Hofmann, S. G., Sawyer, A. T., Witt, A. A., & Oh, D. (2010). The effect of
22
mindfulness-based therapy on anxiety and depression: A meta-analytic review, Journal of Consulting and Clinical Psychology, 78, 2, 169-183. Krygier, J. R., Heathers, J. A. J., Shakrestrani, S., Abbott, M., Gross, J. J., & Kemp, A. H. (2013). Mindfulness meditation, well-being, and heart rate variability: A preliminary investigation into the impact of intensive Vipassana meditation, International Journal of Psychophysiology, 89, 305-313. Lehmann, D., Faber, P. L., Tei, D., Pascual-Marqui, R. D., Milz, P., & Kochi, K. (2012). Reduced functional connectivity between cortical source in five meditation traditions detected with lagged coherence using EEG tomography, Neuroimage, 60, 1574-1586. Luders, E., Toga, A. W., Lepore, N., & Gaser, C. (2009). The underlying anatomical correlates of long term meditation: Larger hippocampal and frontal volumes of gray matter, Neuroimage, 45, 672-678. Linehan, M. M., Schmidt, H., Dimeff, L. A., Craft, C., Kanter, J., & Comtois, K. A. (1999). Dialectical behavior therapy for patients with borderline personality disorder and drug-dependence, The American Journal of Addictions, 8, 279292. Maharaj, S. N. (1973). I am that. Chetana Publications. Manna, A., Raffone, A., Perrucci, M. G., Nardo, D., Ferretti, A., Tartaro, A., et al. (2010). Neural correlates of focused attention and cognitive monitoring in meditation, Brain Research Bulletin, 82, 46-56. Perich, T., Manicavasagar, V., Mitchell, P. B., & Rall, J. R. (2013). The association between meditation practice and treatment outcome in Mindfulness-based cognitive therapy for bipolar disorder, Behavior Research and Therapy, 51, 338-343.
23
Roemer, L., Lee, J. K., Salters-Pedneault, K., Erisman, S. M., Orsillo, S. M., & Mennin, D. S. (2009). Mindfulness and emotion regulation difficulties in generalized anxiety disorder preliminary evidence for independent and overlapping contributions, Behavior Therapy, 40, 142-154. Ryan, R. M., & Brown, K. W. (2003). Why we don’t need self-esteem: On fundamental needs, contigent love, and mindfulness, Psychological Inquiry, 14, 1, 27-82. Strick, M., Noorden, T. H. J., Riskes, R. R., Ruiter, J. R., & Dijksterhuis, A. (2012). Zen meditation and acces to information in the unconscious, Consciousness and Cognition, 21, 1476-1481. Takahashi, T., Murata, T., Hamada, T., Omori, M., Kosaka, H., Kikuchi, M., et al. (2005). Changes in EEG and autonomic nervous activity during meditation and their association with personality traits, International Journal of Psychophysiology, 55, 199-207. Wang, J. J., Rao, H., Korczykowski, M., Wintering, N., Pluta, J., Khalsa, D. S. & Newberg, A. B. (2011). Cerebral blood flow changes associated with different meditation practices and perceived depth of meditation, Elsevier Psychiatry Research: Neuroimaging, 91, 60, 67.
24
Onderzoeksvoorstel De invloed van twee verschillende modi van zelfbewustzijn op hersenactiviteiten Laura Oudenhoven
Studentnummer: 5962498 Begeleider: Bob Zijp Klinische Psychologie Datum: 08-01-2014 Aantal woorden: 1668
25
Onderzoeksvoorstel: Wat is de invloed van twee verschillende modi van zelfbewustzijn op hersenactiviteiten? Korte Samenvatting: Dit onderzoek richt zich op het beter in beeld brengen van de hersendelen die betrokken zijn bij twee verschillende types van bewustzijn. Het eerste type van bewustzijn is gekoppeld aan een subjectieve ervaring van het zelf verlengt over tijd en wordt de narrative zelf genoemd. Dit is een gebruikelijke staat van zelfbewustzijn waardoor een identiteit behouden wordt. Het tweede type van zelfbewustzijn is gekoppeld aan de directe ervaring van het huidige moment waarbij er geen identificatie is met het zelf maar met de ervaring zelf. Ook wel een selfless staat van bewustzijn genoemd. Dit is voor velen een minder gebruikelijke staat van bewustzijn. Een techniek die gericht is op het ontwikkelen of verbeteren van deze selfless staat van bewustzijn is meditatie. Bij ervaren en nieuwe mediteerders wordt tijdens een narrative zelf staat van bewustzijn en een selfless staat van bewustzijn (meditatie) met MEG hersenactiviteiten gemeten. Door te kijken naar het contrast kan er mogelijk meer geleerd worden over de natuur van het bewustzijn. Achtergrond: Huidige filosofische en neurowetenschappelijke studies van het zelf hebben onderscheid gemaakt in verschillende modi van zelfbewustzijn en verwerking (Gallagher, 2000; Neisser, 1997; Northoff and Bermpohl, 2004 aangehaald in Farb et al., 2007). De minimal zelf en de narrative zelf. De minimal zelf wordt gekenmerkt door verwerking van de ‘ik’ persoon in het moment met zichzelf als direct onderwerp van een ervaring. Bij de narrative zelf is de ‘ik’ persoon verlengt over tijd. Ook wel de autobiografische zelf genoemd horend bij een persoonlijke identiteit. Uit fMRI onderzoek van de narrative zelf is gevonden dat deze zelf refererende manier van verwerking wordt gemoduleerd door delen van het defaultmode network, voornamelijk in de mediale prefrontale cortex (Buckner et al., 2008; Andrews & Hanna et al., 2010; Oin & Northoff et al., 2006; Whitfield-Gabrieli et al., 2011; Kim, 2012 aangehaald in Dor-Ziderman, 2013). Dit netwerk hangt samen met processen die variëren van aandacht dwalingen tot angststoornissen (Buckner, Andrews-Hanna & Schacter, 2008; Weissman et al., 2006; Castellanos et al., 2008
26
aangehaald in Brewer et al., 2011). Dit netwerk is ook gekoppeld aan verhoogde activiteit bij geest dwaling (Mason et al., 2007; Weissman et al., 2006 aangehaald in Brewer et al., 2011). Dit geeft implicaties voor negatieve effecten van deze staat van bewustzijn. Maar mogelijk kan deze modus veranderd en verbeterd worden. Oosterse filosofieën en voornamelijk de Boeddhistische leer biedt een radicaal verschillend idee van het zelf en de persoonlijke identiteit waarbij het een staat van bewustzijn aanraadt waarbij een idee van het zelf afwezig is. Meditatie is de mentale techniek die deze veranderde staat van bewustzijn leert. Meditatie leert de beoefenaar mindfulness wat gedefinieerd wordt als een niet veroordelend bewustzijn van lichamelijke en mentale ervaringen die opkomen in het huidige moment. Ongeacht of deze ervaringen plezierig of onplezierig zijn probeert de beoefenaar niet aan deze ervaringen vast te houden of zich er juist van af te keren. Maar probeert de ervaringen te benaderen met acceptatie, openheid en nieuwsgierigheid (Kabat-Zinn, 1990 aangehaald in Dor-Ziderman, 2013). Zo leert men los te komen van het idee van een statische zelf en ontstaat de identificatie met het fenomeen van ervaren zelf. In de kern van deze leer ligt het idee dat er niet zoiets is als een permanente onveranderlijke zelf (Dreyfus & Thompson, 2007; Olendzki, 2010 aangehaald in Dor-Ziderman, 2013). Het zelf wordt gezien als illusoir en niet meer dan een mentaal proces waarbij juist identificatie met deze mentale processen zorgt voor lijden. Er is aangetoond dat mindfulness cognitieve functies zoals aandacht, emotie regulatie, geheugen en uitvoerende functies verhoogd (Chiesa and Serretti, 2010; Chiesa et al., 2011 aangehaald in Dor-Ziderman, 2013). Hersenstructuren lijken zelfs blijvend veranderd te kunnen worden door meditatie (Lazar et al., 2006; Holzel et al., 2008, 2011a aangehaald in Dor-Ziderman, 2013). Steeds meer studies tonen aan dat mindfulness het default-mode network dat gekoppeld is aan de narrative zelf van verwerken veranderd. (EEG; Berkovich-Ohana et all., 2012; Lehmnann et al., 2012. fMRI: Pagnoni et al., 2008; Brewer et al., 2011; Ives-Deliperi et al., 2011; Froeliger et al., 2012; Hasenkamp and Barsalou, 2012; Taylor et al., 2013 aangehaald in DorZiderman, 2013). Zo toonden Brewer et al., (2011) aan dat bij ervaren mediteerders de meest voorkomende knopen van het default mode-network namelijk de cingulate posterieure cortex en de mediale prefrontale cortex minder actief waren dan bij de controles. Op basis hier van maken Dor-Ziderman et al., (2013) in hun onderzoek met ervaren mediteerders onderscheid in een derde type van zelfbewustzijn, dat van een 27
selfless staat. Ze tonen aan dat een verzwakking van de narrative zelf in verband staat met een vermindering van gamma band kracht in de frontale en mediale prefrontale gebieden en dat de ervaring van een selfless staat samen hangt met een verzwakking van de beta-band activiteit in de rechtse inferieure pariëtale kwab en in de linkse dorsale mediale thalamus. Verschillende modi van zelfbewustzijn lopen via verschillende neurale wegen. Het idee om het gevoel van het zelf, een identiteit te laten gaan lijkt voor onze westerse geest pathologisch. Maar misschien kan dit een belangrijke rol spelen bij psychotherapeutische behandelingen. Het is interessant om te onderzoeken hoe een door meditatie bereikte selfless staat van bewustzijn in contrast staat tot de narrative staat van bewustzijn in hersenactiviteit. Zo kunnen we beter begrijpen hoe veranderde staten van zelfbewustzijn gepromoot door meditatie werken in contrast tot meer gebruikelijkere staten en in welke maten het veranderen van deze gebruikelijke staat het welzijn kan verbeteren. In dit onderzoek zal een langere meditatie sessie onderzocht worden om zo mogelijk beter een diepere meditatieve staat te meten. Hypothesen/Verwachtingen Nieuwe mediteerders zullen meer activiteit laten zien in hersendelen gelinkt aan het default-mode network (DMN) dan ervaren mediteerders. Ervaren mediteerders zullen meer verzwakking in gebieden laten zien in hersendelen gelinkt aan de selfless staat dan nieuwe mediteerders. Ervaren mediteerders behouden grotendeels de meditatieve staat over de condities en nieuwe mediteerders behouden meer de narrative zelf staat over condities. Onderzoeksmethode: Ppn. Het streven is om 25 ervaren mindfulness meditatie beoefenaars met minstens 10 jaar meditatie ervaring met een minimum van 1 uur per dag te rekruteren. Ze zullen benaderd worden via erkende meditatie centra. De ervaren beoefenaars zullen gekoppeld worden aan 25 gezonde controles aan de hand van verschillende demografische parameters. Leeftijd, geslacht, achtergrond, werkstatus en het spreken 28
van dezelfde taal. Psychische symptomen zullen gemeten worden met de Symptom Checklist-90-R (SCL-90-R; Derogatis, 1984) om groepsverschillen uit te sluiten. De controles dienen geen ervaring te hebben met yoga of meditatie. Onafhankelijke variabelen. Modi van bewustzijn met twee niveaus: de narrative zelf staat en de meditatieve selfless staat. En mate van ervaring met meditatie met twee niveaus: zeer ervaren en zeer onervaren. Dit creëert 4 condities. Ervaren mediteerders in de narrative zelf conditie en in de meditatie conditie. De controle groep in de narrative zelf conditie en in de meditatie conditie. Afhankelijke variabelen. De activatie of verzwakking van hersengebieden gelinkt aan het DMN zoals de cingulate posterieure cortex en de mediale prefrontale cortex. En de verzwakking van gebieden geassocieerd met een diepere staat van meditatie zoals de inferieure pariëtale kwab en de linkse dorsale mediale thalamus en dus onderdrukking van de mediale prefrontale cortex. Procedure. De controles krijgen de instructie 10 dagen voor aanvang 30 minuten per dag te oefenen met meditatie. Ze ontvangen een cd-rom met mindfulness meditatie instructies. Zo is het concept meditatie niet compleet nieuw bij het experiment. De Mindfulness Attention Awareness Scale (Brown & Ryan, 2003) en de Tellegan Absorption Scale (Tellegan, 1982) wordt voor aanvang en na aanvang van het onderzoek afgenomen. Om zo te controleren voor de groepsverschillen op mate van mindfulness en absorptie. MEG metingen werden verkregen met een heel hoofd 248-kanaal magneetmeter (4-D Neuroimaging, Magnes 3600WH) tijdens de condities. Na elke conditie dienen de deelnemers het succes en stabiliteit bij het uitvoeren van de taak te beoordelen op een schaal van 1-5. Voor alle deelnemers dezelfde condities. De narrative zelf conditie van 30 minuten waarbij om de vijf minuten instructies worden gegeven door een intercom waar over na te denken om zo het zelf-refererend denken te begeleiden. Bijvoorbeeld: “Probeer na te denken over het beeld wat jij denkt dat anderen van je hebben.” De meditatie conditie bestaat uit 60 minuten mediteren waarbij om het kwartier instructies worden gegeven. Bijvoorbeeld: “ Observeer en herken elke ervaring of mentale actie zoals het opkomt van moment tot moment zonder restricties en oordelen, van de ademhaling tot lichamelijke prikkels, tot waarnemingen van externe 29
stimuli, tot opkomende gedachten en gevoelens waarbij je zelf niet in het middelpunt staat.” De condities worden counter gebalanceerd. Data-analyse: Ter controlecheck: Twee keer een enkelvoudige ANOVA met de mate van mindfulness en absorptie om de verschillen tussen groepen (ervaren mediteerders vs. controles) te verklaren. Een herhaalde metingen ANOVA werd uitgevoerd met succes en stabiliteit als de afhankelijke variabelen om te kijken of de metingen van waargenomen succes en stabiliteit verschillend waren voor de verschillende condities Het verwerken en analyseren van data van de MEG werd uitgevoerd door Matlab®R2009b and Fieldtrip toolbox voor analyse (Open Source Software for Advanced Analysis of MEG, Oostenveld et al., 2011). Lokalisatie werd uitgevoerd voor de frequentie banden die significante percentage in signaal veranderingen vertoonden in de sensorische level data. De bronnen werden vastgesteld door het gebruik van een Synthetic Aparture Magnetometry (SAM, Robinson and Vrba, 1999). Interpretatie van mogelijke resultaten: Dat ervaren mediteerders tussen condities geen grote verschillen laten zien in betrokken hersengebieden kan geïnterpreteerd worden als de behoudende effecten van meditatie. Uit de verschillen tussen de groepen kan mogelijk geconcludeerd worden dat een meditatieve staat ontwikkeld en aangeleerd kan worden. Het contrast tussen de groepen kan geïnterpreteerd worden als dat het bereiken van een diepe meditatieve staat veel oefening en ervaring kost. Afnames in activatie in hersengebieden gelinkt aan het DMN kunnen geïnterpreteerd worden als positieve effecten op het psychisch welzijn. De hersengebieden actief bij ervaren mediteerders in diepe meditatie kunnen gekoppeld worden aan cognitieve functies om zo beter te begrijpen wat deze modus van bewustzijn te bieden heeft voor mentaal welzijn en zo ook fysiek welzijn.
30
Literatuur Brewer, J. A., Worhunsky, P. P., Gray, J. R., Tang, Y., Weber, J., & Kober, H. (2011). Meditation experience is associated with differences in default mode network activtiy and connectivity, PNAS Early Edition, 1-6. Dor-Ziderman, Y., Berkovich-Ohana, A., Glicksohn, J., & Goldstein, A. (2013). Mindfulness-induced selflessness: A MEG neurophenomenological study, Frontiers in Human Neuroscience, 7, 582, 1-17. Gallagher, S. (2000). Philosophical conceptions of the self: Imlications for cognitive science. Trends Cognitive Science, 4, 14-21. Farb, N. A. S., Segal, Z. V., Mayber, H., Bean, J., McKeon, D., et al. (2007). Attending to the present: mindfulness meditation reveals distinct neural modes of self-reference, SCAN, 2, 313-322.
31