Lezing 16 oktober 2015 Een inclusieve kerk als nieuwe, alternatieve gemeenschap Lecturer: Dr. Eddy Van der Borght Inleiding: meer dan een vernieuwingsprincipe? Dank voor de mogelijkheid om mee te doen in de symposium over zo een mooi thema: kerken als plekken voor vernieuwing. Broodnodig ook in een context waarin te veel sprake is van afkalvende kerken en kerksluiting. De motivatie voor deze kijk op de kerken wordt gevonden in het geloof. We vertrouwen op een God die ons voorgaat op nieuwe wegen. De kerk wordt gekenmerkt door een vernieuwingsprincipe. Borgman vult dat principe verder in onder verwijzing naar de woorden van Paulus aan de christenen in Rome. Jullie moeten je niet aan deze wereld aanpassen, maar je laten vernieuwen door de vernieuwing van jullie gezindheid. Hij wijst erop dat die christelijke vernieuwing non-conformistisch en tegendraads is. Hij herkent dat in stromingen en bewegingen doorheen de geschiedenis. En zonder het met zoveel woorden te zeggen lijkt hij een appel te doen op de doopsgezinden gemeente. Vergeet het niet, jullie zijn ook zo een non-conformistische groep van oorsprong, blijf daar bij aanknopen. Ik beaam dit graag, want ik heb dat wederdopers non-conformisme belichaamd gezien in wat Herman Heijn mijn doopsgezinden collega in de Belgische protestantse kerk in het Antwerpse deed in de negentiger jaren. In mijn bijdrage wil ik stilstaan bij de vraag of er over de kerk als plek van vernieuwing inhoudelijk nog wat meer te vertellen valt dan dat ze zich telkens opnieuw kritisch, counter cultural, tot zijn maatschappelijk context verstaat. Kan dat formele vernieuwingsprincipe ook nog inhoudelijker worden gevuld en gekwalificeerd? En hoe tekent dat vernieuwingsprincipe het verstaan van de kerk als gemeenschap en hoe belichaamt ze die? Daarom doe ik mijn bijdrage een bijbelstheologische verkenning. Leert het NT ons wat over hoe die vernieuwing van de kerk kan en moet worden verstaan. Eerst moet ik een hermeneutisch opmerking maken. Ik stel die vragen naar de inhoudelijke invulling van het vernieuwingsprincipe in het bewustzijn dat de nieuwtestamentische bronnen contextueel bepaald zijn en dus dat andere tijden en plaatsen ook tot een andere invulling van wat vernieuwing betekent had kunnen leiden. Er kan dus geen sprake zijn van een soort biblicistisch normeren van wat vernieuwing. Tegelijker tijd geloof ik dat het nieuwtestamentisch spreken over vernieuwing de context overstijgt en dus ook voor ons in heel andere tijd en plaats van grote relevantie blijft. Wat maakt de kerk tot een nieuwe, alternatieve gemeenschap volgens het NT? De oproep tot vernieuwing aan het begin van hfst 12 van de Romeinenbrief staat aan het begin van een ethisch gedeelte in deze brief dat voortbouwt op het voortgaande betoog. Aan het begin van die brief lezen we de woorden : Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor de andere volken. (Rom. 1, 16) Aan het begin van de protestantse Reformatie in de vroege 16e eeuw zette Luther de toon voor de controverse met een rooms-katholiek verstaan van deze verzen. Hij meende dat Paulus zich hier verzette tegen joodse pogingen om eigen zaligheid te verwerven door 1
zich uiterst nauwkeurig te houden aan de voorschriften uit de Wet en hun rabbijnse interpretatie. Luther meende dat mechanisme ook te herkennen in de kerk van zijn dagen. Hij was van mening dat aflatenverkoop symptomatisch was voor een kerk die een evangelie verkondigde dat via allerlei ‘goede werken’ de weg naar de hemel kon gevonden worden. Zeer verontwaardigd schoof hij daartegenover zijn eigen interpretatie van Paulus naar voren. Niet goede werken, zeg maar wetsbetrachting, maar geloof, vertrouwen in God opent de weg naar God. En sindsdien wordt in feite de discussie over het heil, de soteriologie, in de kerk van het Westen beheerst door een de vraag hoe rechtvaardiging door het geloof zich verhoudt tot de heiliging. Dit leidde tot wederzijdse anathema’s. Pas bij de publicatie 1999 van de zogenoemde Joint Declaration on the Doctrine of Justification tussen de Pauselijke Raad voor de Promotie van de Eenheid tussen de Christenen en de Lutherse Wereld Federatie kwam daar officieel een eind aan. Het is daarbij opvallend dat bij dit alles de focus vooral heeft gelegen op het eerste deel van vers 16, nl. het evangelie als reddende kracht voor allen die geloven, en niet op het tweede deel, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor de andere volken. En het is precies hier dat bijbelonderzoek van de laatste decennia zich op heeft gefocust, in de zogenaamde ‘New Perspectives on Paul’. Het begon bij E.P. Sanders die reeds in zijn studie Paul and Palestinian Judaism uit 1977 aangaf dat het verstaan van het jodendom uit zijn tijd als wetsreligie een misvatting was. In tegen deel, de genade staat voorop en krijgt gestalte in het verbond. De regels van het verbond dienen niet om toe te treden tot het verbond – want de genade staat voorop, maar om in het verbond te blijven. Paulus bestrijdt niet dat het jodendom een genadereligie is maar dat het die genade in praktijk beperkt tot leden van het joodse volk of tot mensen die zich helemaal willen laten incultureren in het jodendom met alles daarop en daar aan. Volgens hem is met het aanbreken van de messiaanse tijd het verbond opengebroken en toegankelijk voor mensen uit de volken, nl. door het geloof in Jezus, de Christus. Op dit onderzoek is voortgebouwd door andere nieuwtestamentici, in het bijzonder James D.G. Dunn en N.T. Wright. Dunn beargumenteerde dat de ‘werken der wet’ (Rom. 3:20, 27-28; Gal. 2: 16, 3:2 etc.) niet verwijzen naar joodse pogingen om eigen redding te bewerken maar naar joodsetnische identiteitskenmerken, zoals de sabbat, besnijdenis en spijswetten, waarmee de andere volkeren van het heil konden worden buiten gesloten. Volgens Wright is de oerzonde van Israel het zich beroepen op een exclusieve goddelijke verkiezing, het aan elkaar koppelen van ‘grace’ en ‘race’. Waar het mij nu vooral omgaat is dat het evangelie als reddende kracht zoals Paulus het omschrijft in zijn brief aan de christenen te Rome meteen consequenties heeft voor het verstaan van de geloofsgemeenschap als plaats van vernieuwd denken en handelen. Inderdaad, de kerk is in de eerste plaats voor de Joden, maar ook voor de andere volkeren. Het nieuwe heil in Christus vraagt om inclusief denken. Paulus formuleert dat zo schitterend in een andere brief, die aan de Galaten: ‘ …, want door het geloof en in Christus Jezus, bent u allen kinderen van God. U allen die door de doop een met Christus bent geworden, hebt u met Christus omkleed. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen een in Christus Jezus. (Gal. 3:26-8) Het lijkt niet toevallig dat Paulus hier misschien wel de drie sterkte identiteitskenmerken van het menselijk bestaan opsomt: socio-cultureel, socioeconomisch en gender. De kerk is een inclusieve gemeenschap die deze belangrijke potentiele breuklijnen overstijgt. Het lijkt erop dat Paulus als man van zijn eigen cultuur het moeilijkst vindt om te denken en te formuleren wat die nieuwe gemeenschap betekent voor mannen en vrouwen. De rol van vrouwen en hun relatie 2
tot mannen blijft behoorlijk traditioneel bepaald. Over slaaf en vrij en over arm en rijk is hij veel uitgesprokener. Dat komt ook terug in wat hij vb. Schrijft over de viering van de maaltijd van de Heer in 1 Kor. 11 of in de brief aan Filemon. Maar het is duidelijk dat het meest radicaal nieuwe, het meest counter cultural, gelegen is in het het eerste genoemde aspect: er zijn geen joden of grieken meer. Bij uitstek op die socio-culturele lijn blijkt of je wel of niet aangepast bent aan de wereld, of je gezindheid vernieuwd is. Wie daar oog voor krijgt merkt hoe dominant dit discours is in het NT. Zo vb. In 1 Cor 12 over de vele gaven en de ene Geest. ‘Wij zijn allen gedoopt in een Geest en zijn daardoor een lichaam geworden, wij zijn allen van een Geest doordenkt, of we nu uit het Joodse volk of uit een ander volk afkomstig zijn, of we nu slaven of vrije mensen zijn.’ (v. 13) In de Efese brief wordt in het tweede hoofdstuk de betekenis van wat met Jezus is gebeurd aan het kruis omschreven in termen van het slechten van de scheidingsmuur tussen besnedenen en onbesnedenen, en de overgang van vreemdelingschap naar gast zijn naar burgerschap en huisgenoot van God zijn. In de Kolossenzenbrief spreekt over de nieuwe mens die steeds verder vernieuwd wordt. Het resultaat van die vernieuwing wordt dan als volgt geformuleerd: ‘ Dan is er geen sprake meer van Grieken of Joden, besnedenen of onbesnedenen, barbaren of, Skythen , slaven of vrijen, maar dan is Christus alles in allen.’ In het eschatologisch visioen staan in het boek Openbaring staan in het centrum de troon en het lam en daarom niet alleen de stammen van Israel, maar ook een onafzienbare menigte uit alle landen en volken, van elke stam en taal. (Openb. 7: 9) Die specifieke vernieuwing van de kerk staat dus onder een eschatologisch voorteken. Een out of the box nieuw Maar is dat inclusief denken nu echt zo nieuw? En is dat doorbreken van etnische kaders nu zo spectaculair, zo buiten gewoon, zo buiten de wereldse gezindheid? Zo wordt in het NT wel voorgesteld. Het is een soort buiten de box denken dat ons menselijk kennen te boven gaat. Het gaat om een inzicht dat je moet geschonken worden van buiten af, of van boven. Drie voorbeelden om dat te illustreren. De drie synoptische evangeliën vertellen het verhaal van de Syro-Fenicische vrouw die Jezus smeekt om haar bezeten dochter beter te maken. Jezus weigert volgens de etnische logica van het eigen volk eerst. Jezus wordt van zijn ongelijk overtuigd door het aanhoudend en grote geloof van deze vrouw. Het lijkt de enige keer te zijn dat van Jezus wordt aangegeven dat hij het eerst niet bij het rechte eind heeft en het gaat precies om zijn exclusieve opvatting over het heil. Een ander voorbeeld betreft de roeping van Saulus. Hij is niet alleen een overtuigd christenvervolger, maar iemand die zich graag op zijn zuivere stamboom laat voorstaan. Zuiver in de leer, maar vergis je niet, ook en misschien nog belangrijker zuiver naar etnische afkomst. In Handelingen 9 wordt over zijn roeping tot apostel vertelt. Bekend is vooral de spectaculaire gebeurtenissen wanneer hij verblind van zijn paard valt op weg naar christenvervolging in Damascus en hij de stem van Jezus hoort. Maar het lijkt erop dat dit maar het voorspel is op wat echt belangrijk is. Via een christen uit Damascus, Ananias, hoort Paulus wat zijn roeping is. Hij is het Gods gekozen instrument om zijn naam uit te dragen onder alle volken en heersers en onder al de Israëlieten (v. 15). Hij wordt de apostel van en voor de volkeren. Dat een man die zich zo graag op zijn exclusieve roeping als joods gelovige heeft beroepen apostel van en voor de volken wordt daarvoor moet je letterlijk uit het zadel gelicht worden, op de grond gesmakt worden, om tot de conclusie te komen dat je blind bent om dan van buitenaf terug een nieuwe roeping te ontvangen. 3
Maar met de bekering van een vroegere fanatieke tegenstander win je nog niet de gemeenschap. Eerst moet een kernfiguur uit de gemeenschap zelf worden overtuigd, nl. Simon Petrus. Ook om die tot inzicht te brengen is inzicht buiten het gewone nodig. Ook hij moet via anderen en van boven tot andere gedachten worden gebracht. In dit geval via de Romeinse centurion Cornelius en via een drie herhaalde droom van de opdracht om onreine dieren te eten, zoals vertelt in Handelingen 10. Maar vergis je niet. Ondanks alle licht van boven blijkt het een moeilijke inclusieve boodschap. De rest van de geloofsgemeenschap moet nog overtuigd worden en ze wordt het centrale thema van de apostelbijeenkomst in Jeruzalem waar Hd. 15 over bericht. En het blijft een moeilijke boodschap. Paulus schrijft in de Galatenbrief dat hij en Petrus over hoe de concrete invulling van mening blijven verschillen en het blijkt telkens opnieuw voor onrust zorgen. Ondanks alle licht van boven is dat out of the box denken voor vele gelovigen, die in het begin de meerderheid vormen. nl. de gelovigen met joodse wortels, een moeilijk te volgen consequentie van de interpretatie die dominant zal worden, nl dat Gods reddende kracht er inclusief is voor allen die geloven, eerst de jood en dan de Griek. De kerk als inclusieve gemeenschap met een nieuwe identiteit Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen een in Christus Jezus. Dit radicaal vernieuwend denken geeft aan dat bestaande sociaal-culturele, sociaal economische en geslachtelijke kwalificaties van mensen en bijhorende sterke categorisering niet de meest fundamentele identiteiten aangeven maar het moeten afleggen tegen een nog bepalender identiteit, nl. een nieuwe geloofsidentiteit, verbonden met Christus. En voor Paulus gaat het dan niet alleen en op de eerste plaats om die nieuwe identiteit van de individuele gelovige, maar om de identiteit van een nieuw collectief, de kerk. Dat is de plek waar die nieuwe identiteit belichaamd wordt. Het radicaal nieuwe zit in de identiteit van de kerk en het heeft betrekking op haar inclusiverend vermogen. Dat komt ook terug in het Credo als het over de kerk en haar eigenschappen gaat: de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Katholiek verwijst naar de diversiteit, de brede scopus, die alle groepen mensen omvat. De kerk is niet van voor een bepaalde identiteitsgroep, maar bij deze gemeenschap zijn alle soorten mensen welkom. En een verwijst naar de nieuwe eenheid, verbondenheid die gelovigen ontvangen. De kerk als een plek waar je wederzijds gastvrij mag zijn naar mensen waar je anders geen band mee zou hebben en waar je anders allicht alleen een gevoel van anders zijn bij zou hebben en niet van verbondenheid. In die combinatie van eenheid en katholiciteit wordt op een onrechtstreekse, wat verhulde wijze dit vernieuwende karakter van de kerk als nieuwe hechte gemeenschap –daarom een – die zich bewust is van en plaats heeft voor de erkenning van de diversiteit van mensen –daarom katholiek. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen een in Christus Jezus. Woorden als deze getuigen van een radicaal nieuw denken. Een denken dat onze sterkste identiteiten doorbreekt en overstijgt, identiteiten, waaraan we vormen van exclusiviteit ontlenen en gebruiken om te bepalen wie binnen is en wie buiten is. Deze radicale nieuwheid in het Paulus discours is de laatste decennia ook steeds meer opgemerkt door postmoderne filosofen. Zij zijn op zoek naar nieuwe vormen om zowel de diversiteit van mensen als de verbondenheid van alle mensen te honoreren, los van traditionele religieuze betogen. En opmerkelijk genoeg komen ze dan onder andere precies bij Paulus 4
terecht. Postmoderne denkers als Agamben, Badiou, en Zizek beschouwen hem als belangrijke gesprekspartner in hun eigen zoeken naar nieuwe vormen van bestaan tussen particulariteit en universaliteit. De actualiteit van de kerk als nieuwe, alternatieve gemeenschap in de huidige context Om daar zicht op te krijgen verwijs ik naar het laatst gepubliceerd Sociaal en Cultureel Rapport, dat van 2014 http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014/Verschil_in_Nederla nd In de samenvatting en conclusies staat als scherpste tegenstelling aangestipt, die tussen etnische groepen. Ik citeer: Veruit de urgentste tegenstelling is die tussen etnische groepen. Hoewel migranten en hun nakomelingen steeds hoger opgeleid zijn en er een middenklasse ontstaat, blijven er bij alle vormen van kapitaal flinke verschillen met autochtone Nederlanders. Bovendien zijn er hoogoplopende interetnische kwesties – zoals de Zwarte Piet-discussie, de roep van pvvleider Wilders om ‘minder Marokkanen’, negatieve uitlatingen van moslims over joden en controverses over het Israëlisch-Palestijnse conflict – die duiden op botsende waarden. Die wortelen bij een deel van de autochtone groep in een algehele politiek-culturele onvrede. Zij zijn niet alleen negatief over migranten, maar ook over de Europese eenwording, over ‘Den Haag’ en over de machtselite. Bij de migrantengroepen wordt de etnische tegenstelling gevoed door discriminatie en uitsluiting en door gefnuikte verwachtingen bij jongeren en de hogeropgeleide tweede generatie. Juist de meest geïntegreerde migrantengroepen – in Nederland geboren en getogen en deels ook succesvol – vinden het maatschappelijk klimaat voor hen ongunstig en laten dat ook horen. De combinatie van ongelijke kansen en een sterke identificatie met de eigen etnisch-religieuze groep is ook gekoppeld aan opkomend religieus activisme en geweld, waaronder jihadisme. Het blijft gewenst de sociaaleconomische kansen van migranten te verbeteren, discriminatie tegen te gaan en sociale insluiting te bevorderen. Het is echter de vraag of dit een afdoende oplossing is voor de eigenstandige dynamiek van botsende waarden, negatieve beeldvorming en radicalisering van bepaalde groepen. De vluchtelingen instroom van de laatste maanden heeft de vraag naar identiteiten en de problematiek van de mechanismen van uitsluiting alleen maar erger gemaakt. En in die zin is het verstaan van de vernieuwing die de kerk in haar maatschappelijke context biedt opnieuw sterk verbonden met de mogelijkheid van de kerk om een inclusieve gemeenschap te zijn tegenover een samenleving waar de mechanismen van uitsluiting genre eigen volk eerst ons ongegeneerd worden gepresenteerd. Toch is het niet vanzelfsprekend dat kerken die rol op zich nemen. Daartoe zullen geloofsgemeenschappen kritischer naar zichzelf en hun geschiedenis moeten kijken. En hoe die inclusieve kerk dan gestalte kan krijgen – ook daarvoor is nu geen tijd meer. Maar laat een ding duidelijk zijn. De concrete vernieuwing in zijn maatschappelijke context waar de eerste kerk voor stond: een inclusieve gemeenschap wat ook sekse en seksuele geaardheid, wat ook je sociaal-economische positie, en last 5
but not least wat ook je sociaal culturele identiteit, met deze claim heeft de kerk ook aan het begin van de 21e eeuw een sprekend verhaal en blijde boodschap te vertellen.
6