Lexicon van Overschie Grepen uit de geschiedenis van een eeuwenoud dorp
Robert van Ee John van den Berg (co-auteur)
1
Colofon ISBN: 978-90-5972-799-7 © 2014 R. van Ee. M.M.V J. van den Berg. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen, in een geautomatiseerd bestand, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronische, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende. Afbeeldingen zijn afkomstig uit privé bezit en uit gratis fotodatabanken. Daar waar van toepassing werd toestemming van de eigenaars en/of rechthebbenden verkregen. Deze uitgave kwam in eigen beheer tot stand. Omslagontwerp en opmaak: Robert van Ee Academische Uitgeverij Eburon Postbus 2867 2601 CW Delft Tel: 015-2131484/fax: 015-2146888
[email protected] / www.eburon.nl Het comité van kritische lezers bestond uit Johan Soetens, voormalig commercieel directeur van de Vereenigde Glasfabrieken.
Ter nagedachtenis aan onze ouders en schoonouders
111exicon v Voorrede
Geschiedschrijving met Overschie als onderwerp afkomstig uit zowel mondelinge overlevering als uit schriftelijke bronnen, is er in ruime mate. En dan toch weer een boek. Een stimulans was dat al veel werk los en onafhankelijk van elkaar was gepubliceerd door even zo vele auteurs. Daar bevonden zich ook auteurs uit Overschie onder. Een aantal publicaties was het resultaat van archiefwerk gedaan door historische verenigingen uit omringende woongebieden maar Overschie kende tot 1972 zelf geen eigen historische vereniging. Overheidsdiensten; particuliere bureaus en de regionale pers publiceerden eveneens regelmatig. Een groot deel van dit alles is her en der verspreid op het internet op te sporen. Als daar iets met betrekking tot Overschie in voorkomt , dan is het doorgaans geplaatst binnen de context van de eigen publicatie. Maar een ruimer opgezette samenbundelende publicatie met alleen Overschie tot onderwerp is er niet wat de overzichtelijkheid niet ten goede kwam. Regelmatig toonden nieuwe bewoners interesse in de geschiedenis van het dorp met de vraag of er niet iets van een naslagwerk bestond, en ook dat was weer een stimulans om over een boek na te denken. ‘Het verleden leeft voort in het heden’ en voor de keuze van de onderwerpen was wat er nog aan historie in Overschie over is, het punt van vertrek. Aanleiding was bovenal dat tijdens de eerste tentoonstelling over ‘Kelderflessen’ (exclusief voor export gebruikte antieke jeneverflessen: Museum Oud Overschie: 2008) nogal eens de vraag werd gesteld wat de invloed van de Schiedammer jeneverindustrie op Overschie is geweest want Schiedam lag tenslotte om de hoek. Daar bleek in Overschie weinig van bekend en toen ook de indruk rees dat kennis over enige ingrijpende veranderingen en ontwikkelingen in haar verleden aangescherpt konden worden, werd tot schrijven besloten. Dit is niet de eerste keer dat met het geschreven woord kritische uitlatingen bij het beleid van overheid en bestuur worden geplaatst. G.C.Helbers deed dat in 1929 in zijn gedenkboek geschreven ter gelegenheid van de viering van het 1000-jarig bestaan van Overschie. Dat deed het Rotterdams Nieuwsblad ook enigszins (1979) en over irrationele sloopwoede berichtte Bernhard Hulsman in de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC)(2010/12/13). Als een streep door het verleden van Overschie loopt dat het gebeurtenissen en omstandigheden van buitenaf waren die veranderingen en ontwikkelingen in het dorp teweeg brachten. Vooral Rotterdam liet in tegenstelling tot in andere aangrenzende noordelijke gebiedsdelen, in Overschie haar overwicht gelden en dat ging niet altijd met nuance gepaard. Dat werd al vroeg in haar geschiedenis in gang gezet en het versterkte zich zelf leek het wel, maar kwalijker nog; ze miste ten opzichte van Overschie betrokkenheid en het Rotterdams belang stond steeds 5
voorop. Dat is ondermeer te zien aan de invloed die hoogheemraadschappen in Overschie hebben gekregen. Hoekse en Kabeljauwse schermutselingen werden op Overschies grondgebied uitgevochten en ordeverstoringen in de Franse tijd zijn daar eveneens een voorbeeld van. Het was vanuit Rotterdam dat Prins Maurits (tachtigjarige oorlog) bevel gaf de Schielandse Hoge Zeedijk door te steken, waarbij gans Overschie en omstreken langdurig onder water kwam te staan. Wat kan er in Overschie verder nog mis gaan? Als Natuurmonumenten met behulp van Rotterdam en de Provincie Zuid-Holland het laatste stukje groen in natte natuur heeft omgezet; de universiteiten van Delft en Rotterdam aan elkaar gegroeid zijn; de A13 is verbreed; de A13/16 er ligt en vliegveld Zestienhoven is uitgebreid, dan is Overschie nog net niet helemaal vernacheld maar dat zal het geval zijn als met de voorgenomen rekanalisatie van de Delftse Schie door de Oost-Abstpolder daar de natuurlijke landelijke habitat wordt opgegeven en de laatste Waalse klinker uit het straatbeeld is verwijderd; want dan is het gedaan met de oude dame. Toch wist in het verleden Overschie op eigen kracht en vanuit de eigen samenleving daar wat tegenover te stellen. Wat er is geweest rond ‘Spoeling met de spoelingboerderij en de spoelingboer’ mag uniek heten. Bij de oprichting en verspreiding van de oorspronkelijk als verzetsbladen (Tweede Wereldoorlog) verschenen ‘Vrij Nederland’ en ‘Trouw’ had Overschie wat in de melk te brokkelen. Landelijk onderscheidde het dorp zich in de tijd dat er bestuurlijk nog een wijkraad functioneerde. Er zijn toen momenten geweest waarbij met succes menig voor het dorp ongewenste ontwikkeling ten goede kon worden gekeerd. Stil gestaan mag worden bij de grootse waterwerken die, toen de hoogheemraadschappen tot ontwikkeling kwamen, uiteindelijk de vier Schiekanalen hebben voortgebracht. Het werden niet alleen economisch belangrijke doorgaande verbindende vaarwegen, maar zij gingen ook dienen als boezem voor afwatering van de talrijke polders die in de omringende gebieden na uitgebreide bedijking waren ontstaan. Het poldermodel in statu nascendi. Dankzij scherpe observatie van een in het dorp gevestigde huisarts, vond in Overschie de aanzet plaats tot de ontrafeling van de ‘Planta-affaire.’ Runderpest. Het blijft bij een veronderstelling maar de Delftse Schie heeft Overschie mogelijk voor een deel behoed voor de maatschappelijke wanorde die er in 1865/68 in Schiedam en Kethel was ontstaan als gevolg van een uitbraak van runderpest. De Schie fungeerde toen wellicht als waterscheiding en heeft verspreiding van de besmetting naar Overschies grondgebied helpen temperen. Anno 2013 wordt nogal eens neergekeken op christelijke religies. ‘Men kan wel zonder en het bewijst niets’ is in westerse culturen niet zelden de gedachte. In Overschie was het vaak een bindende factor in de samenleving en het dorp heeft er profijt van gehad zoals tijdens de veepestepidemie van 1865.
6
Van meet af aan was het een agrarisch plattelandsdorp dat zat ingeperkt in een stedendriehoek tussen de hoekpunten Delft; Schiedam en Rotterdam. Voor deze steden is Overschie altijd achterland gebleven. Haar ligging op het kruispunt van verbindende water en landwegen heeft daarbij haar lotsbestemming mede bepaald een doorgangsoord te zijn maar bracht haar tegelijkertijd in een afhankelijke positie. Toch bleek het voor de stadse patriciër aantrekkelijk en idyllisch genoeg om in een aantal buitenplaatsen niet alleen voor het eigen genot neer te strijken, maar ook om er geld aan te verdienen. Dankzij inspanningen van één der schrijvers ontstond het unieke Museum(-)Oud Overschie dat met hulp van vrijwilligers zo veel mogelijk subsidieloos wist voort te bestaan. Behalve als museum groeide het uit tot een invloedrijke sociaal-culturele instelling die Overschie voor veel onaangenaams heeft weten te behoeden. Wie nader kennis maakt met haar geschiedenis stuit op enige niet opgehelderde zaken. Er zijn (tot aan 2013) betrekkelijk weinig opzienbarende archeologische bodemvondsten gedaan terwijl dat in omringende streken wel het geval is geweest. Mogelijk biedt het onderzoek van de Provincie Zuid-Holland nieuwe gezichtspunten (2012/13). Zo’n nieuw gezichtspunt zou kunnen zijn dat de Romeinse vestigingen bij de Kandelaer en die in de Oost-Abtspolder één zelfde achtergrond hebben. Ze liggen niet ver van elkaar af en tonen veel overeenkomst. Niet uitgesloten kan worden dat door de heftige vloedstromen in het verre verleden veel werd weggespoeld en dat inmiddels ook bewoningsresten onderhand te diep in de bodem zijn weggezakt. Misschien was er eertijds helemaal geen Overschie; was er alleen maar een streek met water en moeras. De Romeinen stelden zich al die vraag: ‘Is het water of is het land?’ In een tijd dat ooit hele eilanden (IJsselmonde) en nederzettingen (Dorestad/Rotte) door het wassende water konden zijn opgeslokt, had dat met het Overschiese ook kunnen gebeuren. Het enige zekere is dat de streek in de rivierendelta lag en in dat verre verleden waren natuurrampen zoals heftige stormvloeden geen uitzondering. Niet duidelijk is verder hoe door de eeuwen heen precies haar grenzen lagen. Maar dat is ook een landelijk verschijnsel. Het gebied was leenroerig en daarbij verschoven grenzen nogal eens als gevolg van verhandelbaarheid en uitwisseling van grondgebied. Dat gebeurde ook in relatie met wijzigingen in privileges en rechtmatigheden. Het was de tijd van de ambachten en niet van afgebakende gemeenten en provincies met ordelijke regelgeving. Ook over wanneer voor het eerst van het Overschiese werd gesproken, bestaat onduidelijkheid. Na het in 1929 verschenen gedenkboek van Helbers (viering 1000-jarig bestaan) wordt 929 nogal eens als ontstaansdatum gebruikt maar mogelijk ligt dit tijdstip al veel eerder. De historische vereniging Lansingerland/Berghout publiceerde over vanuit Vlaardingen gestichte kapellen waar Overschie er één van was en die kapel zou al veel vroeger hebben bestaan. Maar daar is geen tweede bevestigende publicatie op gevolgd. 7
Wellicht wordt ook hier alleen ‘de streek Schie’ aangeduid. Waar vroeger de Schie precies stroomde en waar ze ooit in de rivierendelta uitmondde is evenmin opgehelderd. Cartografie is er niet (Blok) en reconstructietekeningen kwamen er voor in de plaats. De afbeeldingen zijn daar voorbeelden van ( Martin van Pinxteren en C.Hoek). Leeswijzer De keuze voor een lexicon kwam van Karin Braamhorst (‘Nederland in de negentiende eeuw.’ 2006) maar ook van Blokker; van Es en Spiering (NRC). De laatste gebruikten jaartallen als aanwijzer (Nederland in een handomdraai 1999). Bij een lexicon schiet volledigheid er soms bij in en kent de keuze van de onderwerpen subjectieve kanten. Dat zal ook hier het geval zijn. Dit is geen standaardwerk en mist wetenschappelijke pretenties. Afbeeldingen hebben geen onderschrift want tekst en beeld bij de paragrafen worden geacht op elkaar aan te sluiten. Een notenapparaat bevat het evenmin; bij enkele paragrafen zijn verwijzingen toegevoegd. De bijgevoegde kaarten zijn begeleidend bedoeld en kennen geen direct verband met een paragraaf of tekstfragment. Aanhalingstekens staan bij de van elders
8
afkomstige teksten en waar de geschiedenis nadrukkelijk betrekking heeft op Overschie, werd getracht het cursief weergegeven. Dat is ook het geval met (soms geparafraseerde ) tekstfragmenten met een bijzondere betekenis, bij voorbeeld als het landelijke verbanden kent. Indien auteurs, zoals opgenomen in de bibliografie, zich onvoldoende of onjuist geciteerd achten, dan was dat niet de intentie. Dit boek bevat veel doublures in de tekst wat storend kan overkomen. Dat er toch aan werd vastgehouden heeft er mee te maken dat veel zaken en gebeurtenissen in het dorpse Overschie verband met elkaar houden en hielden en nogal eens binnen een andere context terugkeren. Dan hoeft er ook minder in andere paragrafen te worden (op)gezocht wat kan het bijdragen aan leesgemak. Omissies in geval van komma’s; spaties; typefouten; stijlfouten; jaartallen; hoofdletters of juist niet; tegenwoordige of juist verleden tijd; verkeerde woordvolgorde of verkeerd woordgebruik; zijn het cananefaten of misschien toch (K)Caninefaten en zo nog wel wat meer? Het zij zo; wij hebben ons best gedaan. Aan de afbeeldingen werd zo weinig mogelijk geknutseld. De in de bibliografie genoemde werken werden waar nodig geraadpleegd en zo smaakt na het lezen van het boek van Marjolein van Dekken (2010) het bier uit de tap in het café nog frisser en om een helder beeld van de Rotterdamse samenleving te krijgen, werken de imposante en lijvige boeken van ‘van der Schoor en van de Laan’ verhelderend en het spreekt vanzelf dat er uit geciteerd werd (bis). Zij die in een opwelling besluiten geschiedenis te gaan studeren, zullen een flinke maar ook vette kluif hebben aan de standaardwerken van Blok ea,. … Niemand hoeft dit boekje te beschouwen als een volledige weergave van de geschiedenis van Overschie maar het is een subjectieve samenvoeging van feiten en gebeurtenissen uit het verleden teneinde de lezer in staat te stellen het tegenwoordige Overschie te plaatsen tegenover zijn verleden (geparafraseerd naar J.Rodriques de Miranda; wethouder te Adam. 1920),’ maar het pretendeert wel een correcte weergave van de feiten uit de publicaties te zijn. … Het is een bescheiden poging inzicht te bieden in de geschiedenis van Overschie. Is het allesomvattend? We zouden er voor tekenen want dat is het natuurlijk niet.’ (geparafraseerd naar Han van der Horst. 2010). Dit opzoekboek gebruikt alleen de term ‘rivierendelta:’ ‘Delta’ had ook gekund. Vermelding van ‘Nieuwe Maas/Maas/ Maze/ Waal/ Lek/ Merwede/en Rijn’ en zo nog wel wat meer, blijft achterwege. Zij hebben geen toegevoegde waarde voor de geschiedenis van Overschie en buiten Rotterdam en omstreken worden ze weinig gebruikt. In de veronderstelling dat een aantal onderwerpen onbehandeld bleef, koesteren wij toch de hoop dat er een inzichtelijk en leesbaar geheel tot stand is gebracht en wij nemen hierbij gaarne en met permissie de snedige frase over uit het boek ‘Nederland in een handomdraai. ‘ Bladeren mag; middenin beginnen ook (Blokker: Spiering en van Es).’ Beide schrijvers en samenstellers Overschie 2013/2014 9
10
Eén der eerste kaarten; de Gemeente-Atlas Overschie (Kuiper 1867). 11
12
Abdijen In Echternach stond een machtige abdij en in Egmond stond er ook één, maar minder hoog op de religieuze ladder. De eerste in Luxemburg en de tweede in Kennemerland (Kinhem) waar Dirk I graaf was (tevens graaf van West-Friesland) en voor bewezen (krijgs)diensten de kerk van Egmond in schenking ontving. Vervolgens stichtte hij er een Benedictijner Abdij die oorspronkelijk werd betrokken door nonnen maar later werd bewoond door monniken uit Gent. De schaarse beschikbare bronnen over de relatie tussen de abdijen en Schie worden door diverse auteurs verschillend gedateerd en geïnterpreteerd. Zo wordt gesteld dat Koning Karel de Eenvoudige uit het toenmalige Frankenrijk in het eerste kwart van de 10de eeuw (922?) de kerk van Schie met het erbij behorende tiendrecht aan graaf Dirk I schonk. Deze schenking zou gezien kunnen worden als een machtsuitbreiding van de Frankische grafelijkheid richting de toen al druk bevaren rivierendelta. In het naburige Vlaardingen bestond daarvoor al een invloedrijk religieus centrum waar het gebied rondom de veenstroom Schie (vroeger ook onder andere Scye genaamd) deel van uitmaakte. Maar ‘Egmond’ viel volgens het patronaatsrecht echter toe aan de Abdij van Echternach. Intussen groeiden binnen
13
het latere Hollandse graafschap de abdij van Egmond samen met een andere abdij in Rijnland als religieus centrum verder uit en kregen steeds meer invloed. Dispuut en twist over deze laatste schenking heeft zich in ieder geval nog voortgesleept tot aan het jaar 1156. Het bisdom Utrecht speelde bij religieuze aangelegenheden vaak een regulerende rol. Vazal en machtsvertegenwoordiger Pippijn (het was de tijd van het Frankische Rijk) had al in het jaar 695 de bisschopszetel in Utrecht aan Willibrord toegewezen en in 753 werd middels Bonifacius Utrecht tot bisdom verheven. Hoe ging het verder in ‘ Schie?’ Echternach richtte zich uiteindelijk tot de bisschop van Utrecht en in 1156 werd een schikking getroffen waarbij Echternach in ruil voor ‘Schie en Vlaardingen,’ land in Schouwen kreeg toegewezen. Daarna kreeg men in ‘Schie’ de handen vrij en kon het gebied vanuit Vlaardingen verder worden ontgonnen en ontsloten; komt Overschie achter de dijken te liggen en wordt een plattelandsdorp. In de erbij horende oorkonde staan als genereuze schenkers Arnoud samen met zijn vrouw Luitgaard vermeld. Maar zij leefden een hele tijd later dan Dirk I (Nederland in een handomdraai blz. 73.) Mogelijk gaat het hier om een latere schriftelijke formalisering (Op de één na onderste regel staat ‘Flardinghe’ geschreven en op de onderste ‘Sche.’ Het zijn beide riviernamen). Annexatie ‘Al vrij kort na het bombardement op Rotterdam werd Overschie in 1941bij Rotterdam gevoegd.’ Aldus de roenmalige deelgemeentevoorzitter. ‘Zo maar ineens en je begrijpt niet hoe dat zo kon. Kijk naar de problemen die we nu hebben en eigenlijk zou Overschie gewoon weer terug moeten naar een eigen zelfstandige gemeente wat het vroeger altijd is geweest.’ Casus Onbekend? en grote woorden waren het wel, want in werkelijkheid begon al in jaren twintig van de 19de eeuw de beeldvorming rond ‘Groot Rotterdam’ gestalte te krijgen. Onderdeel ervan was een uitgebreid annexatieplan dat omstreeks 1924 mede was bedacht door de toenmalige Directeur Gemeentewerken ‘de Roode’ van Rotterdam. (‘De Roode is inderdaad de naam van deze Rotterdamse bestuurder). Naast Overschie stonden alleen al voor de rechter Maasoever Capelle a/d IJssel; Krimpen a/d IJssel; Krimpen a/d Lek; Hillegersberg en Schiebroek op het Rotterdamse verlanglijstje. Maar ook Kethel; Schiedam en Vlaardingen hadden er aan moeten geloven. Door een aantal ontactische manoeuvres hadden deze pogingen uit de jaren twintig toen niet het gewenste resultaat. De Overschiese gebiedsdelen kregen al wel de eer voorbestemd te zijn als vestigingsplaats voor de in noordelijke richting te verwachten expanderende industrie ( van de Laan/van der Schoor:1999/2000). Wat in de geslaagde spotprent opvalt, is niet slechts de gretige vraatzucht maar ook de kleine herseninhoud en de enorme muil. …‘De Roode pleitte op 18 juni 1921 voor algemene inlijving van Overschie bij Rotterdam en tegenvoorstellen vanuit Overschie konden bij hem geen genade vinden.‘ Het waren woorden waar hoogmoed en heerszucht uit sprak maar het ging nog verder: 14
…‘Wat de financiële
schadeloosstelling betreft: Voor zover Overschie aanspraak meent te kunnen maken op een zekere vergoeding voor het gemis van de publiekrechtelijke inkomsten, menen wij haar op dien weg niet te kunnen volgen.’ …’Wat De Roode ten aanzien van Overschie zou voorstellen, stond reeds bij voorbaat vast (Van poort tot poort. J.B.Nieuwenhuis.1960).’ Tijdens der Tweede Wereldoorlog is de bezetter er met behulp van de zittende stedelijke ambtelijke staf mee aan de slag gegaan. Vlaardingen en Schiedam vielen af. Inlijving door de bezetter in 1941 van Overschie kwam dus niet zomaar uit de lucht vallen. Het paste bij de uitvoering van een deel van de ‘Groot Rotterdamse plannen uit 1925. Wederom een illustratie van de ondergeschikte rol voor Overschie ten opzichte van Rotterdam. Maar… er zijn evenmin tekenen dat er vanuit de eigen samenleving gerichte oppositie werd gevoerd; het tegenovergestelde leek het geval. Desondanks: Reeds in 1895 had Rotterdam een deel van Overschie geannexeerd. Dat gebeurde door opkoping van agrarische bedrijven waar toen de gemeente wel een nette prijs voor heeft betaald. Datzelfde gebeurde in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw nog eens met de Spaanse polder en de Blijdorpse polder. Dat weer wel. Toch is het zo dat men bij Overschie op de deur klopte en niet elders ‘en of er maar mee in werd gestemd.’ Feitelijk bood bestuurlijk Overschie geen weerstand en werkte toen mee aan deze Rotterdamse plannen. Eufemistisch sprak men toen van ‘grensverschuivingen’ en naar gelang de behoefte, werd de Rotterdamse stadsgrens dan verder noordwaarts binnen Overschies grondgebied opgeschoven.
15