Geschiedenis van Den Helder Inhoud De naam Den Helder…1 De ontstaansgeschiedenis van de gemeente Den Helder…1 De geschiedenis van de kerken in Den Helder…2 Huisduinen…2 De Hervorming…3 Den Helder…3 De geschiedenis van de Dorpsscholen…4 Huisduinen…4 Julianadorp…5 De ontwikkeling van de stad Den Helder…5 De ontwikkeling van Julianadorp…6 De ontwikkeling van Huisduinen…7 Den Helder en de haven…7 De Tweede Wereldoorlog…8 Vliegveld De Kooij…9 De bloembollenteelt…10 De veiling…10 De visserij…10 Gemeente Den Helder…11 Organisatiestructuur…11 Het stadhuis…11 Het gemeentewapen…12 De gemeentevlag…12 De burgemeesters…12 De ambtsketen…15 Literatuur…15
De naam Den Helder Het is niet helemaal duidelijk waar de naam Den Helder precies vandaan komt. In vroegere tijden werd een duin ‘Hil’ of ‘Hille’ genoemd, een eiland dat boven het water uitstak. In het noordelijk kustgebied werd dit vaak uitgesproken als ‘hel’. Later kwam men vaak het woord ‘helre’ of ‘hellere’ tegen. Tot 1928 heette de gemeente ‘Helder’, maar ook de namen ‘Nieuwediep’ en ‘Willemsoord’ werden gebruikt. Dit leidde tot grote verwarring. Zo werden bijvoorbeeld brieven gericht aan de gemeente Helder doorgestuurd naar de Limburgse gemeente Helden en omgekeerd. Dit was aanleiding voor het college en de raad om de Minister van Binnenlandse zaken en Landbouw te verzoeken de naam definitief te wijzigen in ‘Den Helder’. Bij brief van 20 juli 1928 stemt de minister hier mee in en heet de gemeente vanaf die datum Den Helder. De ontstaansgeschiedenis van de gemeente Den Helder Het dorp Huisduinen wordt al genoemd in het jaar 866. Het lag toen op het ‘eiland Huisduinen’. Reeds vroeg had de Utrechtse St. Maartenskerk ter plaatse bezittingen, hetgeen blijkt uit de lijst van goederen, de ‘Blaffert’, die uit het jaar 960 dateert.
Geschiedenis van Den Helder Den Helder ontstond omstreeks 1500. Waarom een aantal gezinnen in Den Helder ging wonen, een paar kilometer benoorden het toen bloeiende dorp Huisduinen, is niet te achterhalen. Misschien was de toenemende scheepvaart op het Marsdiep de oorzaak, of mogelijk een beter resultaat bij de visvangst. Ter secretarie van de gemeente berust een kopie van een kaart van Huisduinen, Den Helder en het Nieuwediep naar een opmeting in 1571 door de landmeter Adrianus Anthonij. Het toenmalige eiland van Huisduinen strekte zich veel verder westelijk in de Noordzee uit dan nu. Uit een authentieke akte uit 1775, die tot het oud archief van Huisduinen heeft behoord, kan worden opgemaakt dat beide dorpjes na de Allerheiligenvloed van 1570 in de zee zijn verdwenen. De dorpen werden elders, verder landinwaarts, op het eiland herbouwd; Den Helder op de plaats van het tegenwoordige Oud-Den Helder. In 1610 werd de zanddijk tussen Huisduinen en Callantsoog gelegd, waarmee aan de eilandstatus van het gebied een einde kwam. In de gouden eeuw begint Den Helder Huisduinen in belangrijkheid te overvleugelen. Misschien kwam dat omdat het met de walvisvaart steeds slechter ging en er bij Den Helder werk te vinden was. Bij de haven was genoeg te doen. Mensen gingen zich meer en meer vestigen in Den Helder. Dit proces zette zich voort in de 18e eeuw en in 1805 verhuist de ‘municipaliteit’ definitief naar Den Helder. Men spreekt daarna nog enige tijd van Den Helder en Huisduinen, maar na 1835 verdwijnt de naam Huisduinen definitief bij de aanduiding van de gemeentenaam en blijft alleen ‘Helder’ en later ‘Den Helder’ over. In 1819 werd een aanvang gemaakt met het graven van het Groot Noordhollandsch Kanaal. Het doel hiervan was om Amsterdam, dat door verzanding van Pampus zijn verbinding met zee dreigde te verliezen, van een goede zeeweg te voorzien. Bij het graven van dit kanaal, dat in 1824 werd voltooid, is met uitkomende grond tevens de Koegrasserzeedijk aangelegd en ontstond de polder ‘Het Koegras’. De welvaart, die voor Den Helder door het graven van het Groot Noordhollandsch Kanaal was ontstaan, werd nog versterkt door de opheffing van het zogenaamde ‘onvrije territoir’ in 1851. Den Helder mocht nu weer als laad- en losplaats fungeren. Na 1878 – het jaar waarin het Noordzeekanaal gereed kwam – kwam aan deze bloeiperiode abrupt een einde. De marine en de Rijkswerf bleven echter voor Den Helder behouden. De geschiedenis van de kerken in Den Helder Huisduinen Over de middeleeuwse kerken van de dorpen Huisduinen en Den Helder is weinig bekend. Vanaf 1500 weten we meer over de kerkgeschiedenis. Zo is bekend dat in 1506 Cornelis Hendriksz. pastoor was op Huisduinen en dat de bevolking in 1513 een kerk heeft gebouwd die was gewijd aan de Heilige Nicolaas, de beschermheilige van de zeevaarders. Dit was een logische vernoeming omdat de meerderheid van de bevolking een bestaan had in de visserij, loodsdienst of andere scheepvaart. De eerste afbeelding van de kerk op Huisduinen dateert van 1553. Op deze anonieme kaart staat een dorpskerk tussen een aantal hofsteden en huizen. Kaarten van latere datum tonen dat rondom de kerk boerenwoningen zijn gegroepeerd en ten noorden daarvan een korenmolen staat. De kerk stond ook afgebeeld op kustkaarten, ter oriëntatie en als baken voor de scheepvaart. Volgens de kerkelijke indeling behoorde Huisduinen in 1550 nog onder de Utrechtse bisschop. Verder is bekend dat Huisduinen in die periode 112 haardsteden (stookplaatsen) telde en dat de kerk 350 communicanten (kerkleden) had. In 1558 kwam er in Nederland een nieuwe kerkelijke verdeling onder de bisdommen, dit gaf grote onrust en beroering onder de bevolking. Het was ook één van de aanleidingen van het verzet tegen Spanje (De Tachtigjarige Oorlog van 1568 tot 1648, beëindigd door de vrede van Munster).
2
Geschiedenis van Den Helder De Hervorming Wat de Hervorming en overgang van de katholieke bevolking van Huisduinen en Den Helder naar de nieuwe protestantse religie betreft, kunnen we aannemen dat het verloop hier niet anders is geweest dan in vele andere plaatsen in dit gewest. In West-Friesland ging de bevolking vaak met de priesters naar het nieuwe geloof over. Vermoedelijk zal die overgang in de Marsdiepdorpen ook zonder geweld zijn voltrokken. De bevolking van de kustplaatsen was in het algemeen tolerant. Ook in de periode daarna, toen de rooms-katholieken onder grote druk van de belijdenis van hun godsdienst kwamen te staan, toonden de plaatselijke bestuurders zich tolerant. Maar al deze godsdienstkwesties waren nietig in vergelijking met de problemen die de dorpsbewoners hadden met hun kustverdediging. Door dijkdoorbraken tussen 1580 en 1592 waren 150 huizen landinwaarts gezet. En in 1599 stond de Huisduinerkerk gedeeltelijk met zand ondergestoven in de buitenste duinregel en ging verloren. Tijdens overstromingen smeekten de dorpsbewoners nog om hulp door het luiden van de kerkklok, zoals op 1 maart 1604 toen de dijk op meerdere plaatsen doorbrak. Als gevolg van het afnemen van het land van Huisduinen in de 16e en de eerste helft van de 17e eeuw, is de toenmalige protestantse kerk in 1648 meer landinwaarts gebouwd. Bij gevaar diende niet alleen het klokluiden ter waarschuwing. Als er 's nachts een vijandelijke vloot de kust naderde hing de burgerwacht een brandende lantaarn in de kerktoren. Omdat de gereformeerde godsdienst de staatskerk was geworden, behoorden de baljuw en de andere bestuurders, evenals het grootste deel van de dorpsbewoners, tot dit kerkgenootschap. De hooggeplaatsten, zoals ouderlingen, diakenen en kerkmeesters hadden vaste plaatsen in de kerk. Ook de schout en schepenen hadden een eigen plaats in het herengestoelte dat liefst tegenover de preekstoel werd geplaatst. De aanstelling van de predikant vereiste de goedkeuring van het dorpsbestuur. Want hoewel de kerkenraad de nieuwe proponenten (bevoegd verklaarde, maar nog niet geplaatste predikanten) liet preken en de lidmaten door stemming hun keuze konden bepalen, moest het dorpsbestuur toestemming verlenen, omdat deze de kosten van de beroeping moest betalen. Er was daarom nog wel eens strijd over het vervullen van een vacature. Van de regering in Den Haag kwamen allerlei voorschriften die ten doel hadden de openbare uitoefening van de andere godsdiensten buiten de gereformeerde religie te verbieden. Het gevolg was dat zowel de roomse als de andere niet-gereformeerde religies, hun godsdienstoefeningen in het geheim of in het geheel niet konden verrichten. Overigens maakte de plaatselijke bevolking het de andersdenkenden niet lastig. Ook van de verschillen die in de gereformeerde kerk ontstonden door de wrijvingen tussen de remonstranten en de contra-remonstranten (Arminianen en Gomaristen) tijdens het Bestand (1609-1621) en de meningsverschillen die er later waren, bemerkte men bij de kustbevolking niet veel. Den Helder De Helderse kerkgangers moesten nog lang gebruik maken van de kerk te Huisduinen. In het jaar 1623 is Adrianus Henrici Tegularius beroepen als predikant van Huisduinen en Den Helder. In Den Helder bestond toen nog geen kerk, maar men was wel van plan er een te gaan bouwen. De afstand naar de kerk te Huisduinen was voor veel leden van de gemeente te Den Helder te ver en het gebouw was bovendien niet groot genoeg voor alle kerkgangers. In 1624 werd eindelijk de eerste gereformeerde kerk van Den Helder gesticht, op een plaats die de Mallecroft (betekenis: hoge akker die niets oplevert) werd genoemd. Omdat de kerk door dijkdoorbraken uiteindelijk op het strand was komen te staan en deze plaats door de zee werd verzwolgen, moest het houten gebouwtje in 1673 worden afgebroken.
3
Geschiedenis van Den Helder Op oude kaarten wordt deze kerk ‘de Helder Kerck’ genoemd. Daaraan dankte een van de hoeken (ook wel hoofden of pieren genoemd) op de dijk ter hoogte van fort Erfprins zijn naam Hoek van Preekhuishoofd. Het dorpsbestuur liet na de afbraak in 1673 een nieuwe kerk aan de zuidzijde van de Konijnsberg (betekenis: hooggelegen zandgronden) bouwen door de aannemer Jan Harmens Wentel. Het kwam in 1679 gereed. Het was een eenvoudig houten gebouw, opgetrokken op een stenen fundament. De kerk had een spits toelopend dak waarop een torentje stond dat was voorzien van een slag- en uurwerk. De nieuwe luidklok voor het Helderse kerkje werd op 21 september 1680 in Amsterdam op de Nieuwedijk in het huis "Inde Metalen klok", gekocht van Wolfert Beeldsnijder. Voor de koop werd de klok op de Amsterdamse stadswaag gewogen. De kerk stond op een locatie die later bekend werd als de Oude Kerkstraat in de wijk Ouwe Helder. Er werd tot 1845 gekerkt. Daarna werd zij vervangen door de in de Tweede Wereldoorlog gesloopte Westerkerk (huidige Helden der Zeeplein). Overigens is Den Helder in de 17e eeuw de kerkelijke hoofdgemeente van de beide dorpen aan het Marsdiep geworden. In 1736 kwamen er afzonderlijke predikanten voor deze dorpen en in 1840 werd Den Helder kerkelijk gescheiden van Huisduinen. Van toen waren er in Den Helder twee predikanten benoemd en op Huisduinen één. De geschiedenis van de dorpsscholen Het oudst bekende middeleeuwse onderwijs in Nederland werd gegeven in de kloosterscholen van de belangrijke steden en was gericht op katholieke kerkelijke functies. Pas aan het einde van de 16e eeuw werd in de steden en dorpen onderwijs op lagere scholen gegeven. Huisduinen In het archief dateren de oudst bewaard gebleven schooldocumenten van Huisduinen uit het jaar 1594. Het zijn slechts namenlijsten van schoolgaande kinderen uit ‘de Oosterbuurt en de Antgebuurt’. Hun schooltje bestaat niet meer en is vermoedelijk rond het jaar 1600 met het dorp Huisduinen door de Noordzee verzwolgen. Na die periode heeft er in het huidige dorp een ‘schoolhuijs’ gestaan. Dat wil zeggen een niet al te grote eenlokalige school, want op het platteland gaf de dorpsonderwijzer aan alle leerlingen in één ruimte les. Tenminste, voor zover de kinderen aan het onderwijs deelnamen, want leerplicht bestond nog niet. Omdat het lokaal te klein was geworden, keurde de schoolopziener het ‘schoolhuijs’ in 1859 af en kwam er in Huisduinen een eind aan de eenlokalige dorpsschool. Het nu nog aanwezige schoolgebouw in Huisduinen werd geopend op 3 augustus 1863. Aannemer J. de Bruijn bouwde het voor een bedrag van zevenenveertighonderd gulden. Hoofdonderwijzer was P. Jekel. Hij verdiende zeshonderdvijftig gulden per jaar en had vrije inwoning in de onderwijzerswoning op de hoek van de school. Een maand na de opening werd de oude school gesloopt. ‘Het oude raadhuis te Huisduinen waaraan de onderwijzerswoning was verbonden met eene achterkamer, waar school werd gehouden, is gesloopt’, meldde de Helderse Courant in september 1863. Met andere woorden: de school was voordien gehuisvest in het raadhuisje van Huisduinen uit het jaar 1683. De scholen in Den Helder en haar buitendorpen hadden geen namen, maar nummers. In Huisduinen stond School 2 die haar honderdjarig bestaan nog maar net gehaald heeft. In 1964 kwam het onfortuinlijke raadsbesluit voor de dorpsschool, die inmiddels de naam Kijkduinschool had gekregen. De school had geen bestaansrecht meer en werd tot teleurstelling van ouders en leerlingen opgeheven. Een deel van de leerlingen ging naar de J.P. Coenschool in de Bankastraat, anderen gingen naar scholen in Nieuw Den Helder. Het schoolgebouw in Huisduinen werd verbouwd tot dorpshuis.
4
Geschiedenis van Den Helder
Julianadorp De opening van een school in de polder Koegras vond plaats op 6 april 1836. Het gebouwtje was niet meer dan een houten keet die eigendom was van Mr. Loopuyt. Er was plaats voor veertig leerlingen, terwijl het dorp uit niet meer dan vijfentwintig boerenplaatsen bestond. Tijdens zijn bezoek in 1839 noteerde de schoolinspecteur: ‘Het lokaal is te klein aangelegd en de tafels en de banken zijn oud, de actieve burgemeester J. in 't Velt heeft mij beloofd die schoolmeubelen te zullen verbeteren. De onderwijzer Daarnhouwer is jong, gewillig, doch heeft nog niet veel ondervinding. Het geschrift en gezang waren goed, doch het overige matig. Er waren even 60 leerlingen’. Pas in 1871 zou de toestand verbeteren door de opening van het nu nog aanwezige schoolgebouw (School 1) op de hoek Van Foreestweg/Langevliet. Het gebouw bood plaats aan negentig leerlingen en had twee afzonderlijke lokalen en een onderwijzerswoning. Toen het schoolgebouw in de jaren zestig van de vorige eeuw te klein werd, verhuisde de school naar de voormalige land- en tuinbouwschool, gebouwd in 1952, aan de Wethouder W. de Boerstraat. De school heet dan inmiddels openbare lagere school Prinses Margriet. Het nieuwe onderkomen werd op 1 januari 1968 door wethouder Muije officieel geopend. De oude school aan de Langevliet bleef nog lang in gebruik als overblijflokaal en er kwam een kleuterschool in. Daarna bood het - tot de dag van vandaag - nog onderkomen aan diverse instanties en verenigingen. De ontwikkeling van de stad Den Helder. Toen eind 1870 de koopvaardij Den Helder verliet, werd de haven meer en meer een marinehaven. Hierdoor veranderde ook het karakter van de stad. Op het eind van de 19e eeuw waren de onderkomens van de ‘nederige werkman’ in een erbarmelijke staat. Het was vaak klein, vochtig en zonder water en elektriciteit. Deze omstandigheden hadden natuurlijk hun weerslag op de bewoners en alcoholisme, onreinheid en ziekten waren aan de orde van de dag. Rond 1900 was het inwoneraantal van Den Helder rond de 25.000 inwoners. De vraag naar woningen wisselde sterk. Wanneer Indiëgangers naar de Oost vertrokken, gingen vrouw en kinderen mee. Na terugkomst moesten vooral de marinemensen uit de lagere rangen soms wel een half jaar wachten voor een betaalbare woning en zich tussentijds behelpen met krotten, die de naam woning niet verdienden. Ook was er een groot gebrek aan woningen voor de arbeiders. Met de komst van de nieuwe Woningwet werd een instrument geschapen voor de bouw van nieuwe, betaalbare woningwetwoningen. De koe wordt gelijk en degelijk bij de horens gevat en er worden tussen 1906 en 1910 maar liefst drie woningbouwverenigingen opgericht: ‘Woningbouwvereniging Helder’ voor de burgerij, ‘Woningbouwverenging Licht en Lucht’ voor huisvesting van ‘mindere schepelingen en onderofficieren tot de rang van korporaal’ en de ‘Marine-woningbouw-vereniging Algemeen Belang’ voor huisvesting van onderofficieren. In 1922 vindt er een fusie plaats waarbij Helder en Algemeen Belang samen gaan tot de ‘Woningstichting’. In 1925 schuift ook Licht en Lucht aan. Niet alleen sociale woningbouw wordt er gepleegd. Ook tal van particulieren zijn actief op de woningmarkt. Wijken als de Vogelwijk, Indische Buurt en Geleerdenbuurt krijgen vorm. Het inwoneraantal overschrijdt in 1932 de 30.000 en bereikt in 1940 zelfs de 38.000 inwoners. Dit is mede het gevolg van de opheffing van de Marinewerf Hellevoetsluis. Dan breekt in 1940 de oorlog uit. Van woningbouw kan geen sprake meer zijn. Integendeel, in 1945 blijkt dat van de 9.950 woonhuizen er 2000 zijn afgebroken en/of door bombardementen verwoest. Als gevolg hiervan bedroeg het inwoneraantal in mei 1945 ongeveer 9.000. De meeste mensen waren weggetrokken en geëvacueerd vanwege het oorlogsgeweld. Na de oorlog kwam het
5
Geschiedenis van Den Helder inwoneraantal al snel weer terug op het oude niveau. In de tweede helft van 1946 bedroeg het inwonertal reeds 30.000. De toenmalige burgemeester G. Ritmeester wilde bouwen; snel en veel! De Amsterdamse stedebouwkundige professor Wieger Bruin mocht met een schone lei beginnen. De grond lag braak en Wieger Bruin hoefde nauwelijks rekening te houden met de rest van de stad. Het duurde nog tot begin jaren vijftig voordat de plannen definitief waren. Er waren immers veel overheidsorganen bij betrokken. Ook werd in de jaren vijftig begonnen met het bouwen van de wijk Nieuw Den Helder, waarna in de jaren zestig de wijk De Schooten werd aangelegd. In de zeventiger jaren is begonnen met de uitbreiding van Julianadorp, het plan Drooghe Weert. De ontwikkeling van Julianadorp Met de aanleg van het Noord-Hollandsch Kanaal werd tevens overgegaan tot inpoldering van de schorren. Zo ontstond in 1818 de polder Koegras. De ingepolderde gronden werden door de Staat telkens voor een periode van 10 jaar verpacht. Elke nieuwe verpachting ging evenwel gepaard met splitsing van de plaatsen, wat een stijging van het aantal inwoners tot gevolg had. In 1836 werd de eerste school gesticht in Koegras. Maar van een echt dorp was toen nog geen sprake. In 1849 verkocht de staat de gronden aan Mr. Pieter Loopuyt, koopman te Schiedam voor een bedrag van f 689.951,-. Daarbij waren de 25 boerenwoningen die op de gronden stonden inbegrepen. Na aankoop droeg de heer Loopuyt het beheer van de pas verworven gronden over aan zijn schoonzoon, Jhr. Mr. Cornelis van Foreest te Heiloo, die op zijn beurt de heer J. Swerver, opzichter van Rijkswaterstaat te Alkmaar als administrateur aanstelde. Met kracht werd door beiden de ontginning en verbetering van de gronden ter hand genomen. In 1852 waren reeds 19 kapitale boerderijen gebouwd, hoofdvaarten en scheisloten gegraven, bruggen, duikers en schutsluizen gebouwd. De pachtsommen van de boerderijen werden telkens voor vijf jaren bepaald. In 1872 overleed de heer Loopuyt en erfden de acht kinderen van de overledene de polder. Hiermee ging een nieuw tijdperk in. Een jaar later werd een nieuw polderbestuur ingesteld en in de jaren 1875-1877 werden wegen, wateren, bruggen, sluizen en sluiswachterswoningen aan het polderbestuur overgedragen. Een van de eerste daden van het polderbestuur was het verharden van de wegen. Zo ontwikkelde de leefgemeenschap in de polder Koegras zich meer en meer. Er kwamen in de loop der jaren maar liefst drie kaasfabrieken, een houtzaagmolen, een bakker, een smederij, een school en een kerk. In de volksmond werd aan deze leefgemeenschap de naam ‘Loopuytpark’ gegeven, naar de man die zoveel voor de polder had betekend. Naar aanleiding van de eerstesteenlegging van de Nederlands Hervormde Kerk werd door de maatschap, welke zich ten doel stelde de bewoonbaarheid van de polder te bevorderen door het stichten van een buurtschap of dorp, het voorstel gedaan om 8 oktober 1909 als stichtingsjaar te bepalen. Een stuk grond in de omgeving van de school werd aangekocht voor vestiging van neringdoenden en handwerklieden. Aangezien de stichting van het dorp samenviel met de geboorte van prinses Juliana, vroegen en kregen de stichters toestemming van Koningin Wilhelmina om het dorp Julianadorp te noemen. Zij waren wel vergeten het gemeentebestuur van Den Helder om goedkeuring te vragen. Eerst eind 1909 werd dit verzuim goedgemaakt. De gemeenteraad bekrachtigde zonder enige rancune het verzoek onmiddellijk. De oorlog heeft geen verwoestingen teweeggebracht in Julianadorp. In 1954 werd het uitbreidingsplan Julianadorp-West vastgesteld. Datzelfde jaar werden de wegen door de gemeente overgenomen. Belangrijke bronnen van inkomsten waren de landbouw, bloembollenbedrijven en later de toeristische industrie. Er werden voorwaarden geschapen om
6
Geschiedenis van Den Helder badgasten te ontvangen en er werd een heus bungalowpark opgericht, genaamd De Zandloper. En zoals hiervoor al werd vermeld, is in de jaren zeventig begonnen met de nieuwbouw tussen de Van Foreestweg en de Callantsogervaart. De ontwikkeling van Huisduinen Huisduinen wordt in 866 al genoemd in de zogenaamde Blaffert, een lijst van kerkelijke goederen, waarin vermeld staat dat de Utrechtse Sint Maartenskerk er drie boerenhoeven bezat. Het is van oudsher een oud walvisvaardersdorpje dat tot ongeveer begin 1800 het economisch en bestuurlijk zwaartepunt van de gemeente is. De bewoners van Huisduinen en Den Helder namen in groten getale aan de walvisvaart deel. In Huisduinen woonden commandeurs, stuurlieden, harpoeniers, speksnijders en matrozen. Het huidige Huisduinen is overigens het derde Huisduinen. Twee eerdere nederzettingen van die naam werden door het zeegeweld verwoest. Op de oude walvisvaardershuisjes na is er van de walvisvaart tegenwoordig niets terug te vinden. Karakteristiek voor het dorp zijn de vuurtoren die in de volksmond de ‘Lange Jaap’ (1878) wordt genoemd en de Nederlands Hervormde kerk uit 1896, gebouwd op de fundamenten van de uit 1851 stammende houten kerk. De torenklok dateert uit 1537 en werd gegoten door de Amsterdamse klokkengieter Goebel Saal. In het kerkje hangt een scheepsmodel van de ‘Duinkerland’, een walvisvaarder, afkomstig uit de oude hervormde kerk ‘Op de Conijnsbergh’ te Den Helder en geschonken door commandeur Brouwer. In 1673 versloeg Michiel Adriaensz. de Ruijter de Engelse vloot in de slag bij Kijkduin. Na de Eerste Wereldoorlog kiest de gemeente Den Helder bewust voor een ontwikkeling van Huisduinen tot badplaats. De eerste aanzet was er al door het nieuwe Badpaviljoen, gesticht in 1890, en de totstandkoming van de stoomtramverbinding met Den Helder in 1896. De ontwikkeling na WO-I wordt mede mogelijk gemaakt door een versoepeling van de zogenaamde Kringenwet, die huizenbouw in belangrijke militaire gebieden beperkte. Hierin wordt een belangrijke rol gespeeld door de NV Zeebad Huisduinen. Het Badhotel, dat na de Tweede Wereldoorlog het bejaardentehuis Irene wordt, werd in 1929 geopend. Echter, door de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 begon de afkalving van het brede stand bij Huisduinen, wat, behalve tot een verminderde belangstelling van toeristen, ook leidde tot het einde van de haringtrekkerij. De genoemde stoomtramverbinding werd in 1917 opgeheven. De plannen eind jaren zeventig van de vorige eeuw voor de bouw van het nieuwe Beatrixhotel deden ook de discussie over de toekomstige toeristische ontwikkeling weer oplaaien. Uiteindelijk wordt gekozen voor een behoedzame ontwikkeling van het dorp. Begin jaren ’90 heeft Huisduinen ongeveer 500 inwoners en is het een aantrekkelijk en rustig dorp om te wonen. Het gerestaureerde fort Kijkduin, gebouwd in opdracht van Napoleon, is een toeristische attractie geworden . Den Helder en de haven Tussen 1780 en 1785 werd een strekdam aangelegd langs ‘Het Nieuwe Diep’ waardoor ter plaatse een natuurlijke haven ontstond, die onmiddellijk door de Republiek als oorlogshaven in gebruik werd genomen. Spoedig werd ook een inrichting aangelegd, het zogenaamde Nieuwe Werk, waar schepen konden worden hersteld. Deze inrichting, op de plaats van het latere fort Oostoever, werd in 1827 ontruimd nadat inmiddels een nieuwe ‘werf van uitrusting’ was ingericht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat. In september 1822 werd die werf van uitrusting aan het Ministerie van Marine overgedragen als het ‘maritieme etablissement aan Willemsoord’. 1822 kan dus als stichtingsjaar van de huidige rijkswerf worden gezien.
7
Geschiedenis van Den Helder Reeds in 1811, toen Napoleon Den Helder bezocht, besliste hij dat Den Helder de grootste oorlogshaven, het grootste arsenaal en de grootste marinewerf van de Nederlanden moest worden. Napoleon stelde zich een ‘Gibraltar van het noorden’ voor. Het werd de sterkste vesting van West-Europa tijdens het Napoleontische bewind. De bouw werd na de val van Napoleon in opdracht van koning Willem I voortgezet. In de jaren 1840-1850 werden de marinekazerne en het gebouw voor het loodswezen gebouwd. Vier jaar na de voltooiing kwamen de eerste adelborsten. In 1870 betrokken deze een eigen gebouw, het Koninklijk Instituut voor de Marine. Door de opening van het Noord Hollandsch Kanaal in 1824 maakte Den Helder, zoals gezegd, een grote bloeiperiode door. Grote handelshuizen verhuisden van Amsterdam naar Den Helder. De belangstelling van de koopvaardij nam nog meer toe toen het stoomschip zijn intrede deed. Na de opening van het Noordzeekanaal in 1876 verplaatsten alle scheepvaartmaatschappijen hun kantoren van Den Helder naar Amsterdam. Het was aan de marine te danken, dat Den Helder geen dode stad werd, zoals zoveel vroegere Zuiderzeesteden. De marine heeft haar activiteiten sinds de bevrijding van de Franse overheersing voortdurend uitgebreid. In 1906 kwam er de onderzeebootdienst bij. Hiervoor werd een kazerne gebouwd die in 1915 was voltooid. In de Tweede Wereldoorlog was Den Helder vele malen het doelwit van bombardementen. De bezetter oordeelde het nodig dat voor de Atlantikwall een schootsveld zou komen, waartoe de wijk ‘De Ouwe Helder’ en de huizen langs de Kanaalweg, de Hoofdgracht en een gedeelte van de Weststraat, onder de slopershamer vielen. In 1945 was Den Helder een zwaar verminkte stad. Van de 30.000 inwoners, die de stad in 1940 telde, waren er toen nog zo’n 9.000 over. In 1947 besliste de regering dat Den Helder weer marinestad zou worden. Het heeft er voordien nog geruime tijd om gespannen of Den Helder na de oorlog de belangrijkste marinebasis zou blijven. Een tijdens de oorlog in Londen opgemaakt vlootplan was gebaseerd op de doelstelling: ‘het openhouden der zeeverbindingen en de bescherming van de koopvaardij’. In dit plan waren ook vliegdekschepen en kruisers opgenomen. Als basis voor zo’n vloot waren zowel Den Helder als de Rijkswerf te klein. Tenslotte werd besloten dat de vloot toch in Den Helder terug zou komen en dat de haven moest worden uitgebreid. De herbouw en uitbreiding van de stad en van de marineaccommodatie werden nadien krachtdadig ter hand genomen. De nieuwe haven werd gebouwd voor een bedrag van 43 miljoen gulden. De haven ligt geheel in het Waddengebied en door de aanleg is Nederland 2,5 vierkante kilometer groter geworden. De marine en de bijbehorende havenfaciliteiten hebben grote impulsen gegeven voor Den Helder en omgeving. Hierbij gaat het niet alleen om schepen, opleidingsinstituten en kazernes, maar ook om de detailhandel, de horeca en de overige dienstverlening. In 1990 is nog circa 60% van alle werkgelegenheid in Den Helder in meer of mindere mate afhankelijk van Defensie. Einde 1995 is dit 55%. Inmiddels is via een actief economisch beleid, aangevuld met enkele compensatieprojecten van het rijk (te denken valt aan de nieuwe penitentiaire jeugdinrichting, de komst van de kustwacht en de verplaatsing van het MEOB) getracht het verlies aan banen zoveel mogelijk op te vangen. De Tweede Wereldoorlog De oorlog is zeker niet geruisloos aan Den Helder voorbijgegaan. De stad behoorde tot de zwaarst getroffen gemeenten van het land. Maar liefst 117 bombardementen vielen de stad ten deel en de materiële schade was aanzienlijk. Als gevolg van de bombardementen kwamen 179 mensen om, waren er 56 zwaargewonden en 112 lichtgewonden. Een twintigtal verzetsstrijders werd omgebracht. Meer dan honderd joodse medeburgers werden weggevoerd en vermoord. Duizenden inwoners evacueerden naar aanliggende gemeenten na de eerste bombardementen of werden later vanaf 1942 gedwongen te evacueren, met name naar Haskerland en
8
Geschiedenis van Den Helder Weststellingwerf. De eeuwenoude stadswijk Oud Den Helder werd op last van de Wehrmacht in 1944 geheel afgebroken teneinde zo een ruim schootsveld te hebben bij een eventuele geallieerde landing. Den Helder vormde ook een onderdeel van de zogenaamde Atlantikwall, de vanaf 1942 door de Duitsers aangelegde verdedigingslinie langs de kust ter voorkoming van geallieerde aanvallen vanuit zee. Hierdoor lagen rondom Den Helder overal bunkers, stellingen en mijnenvelden. In november 1943 werd Den Helder sperrgebiet; iedereen zonder economische binding moest weg. Den Helder werd een spookstad. Zonder ausweis kwam men de stad niet in. Een paar duizend mannen kwamen dagelijks met de trein en bus naar de Rijkswerf, enkele honderden deden dat per fiets. Burgemeester Ritmeester werd vanwege illegale praktijken op de transport gesteld naar het concentratiekamp Sachsenhausen en vandaar naar Buchenwald overgebracht. Na de bevrijding en de terugkomst van Ritmeester als burgemeester werd voortvarend met de wederopbouw begonnen. Voordat in 1947 de beslissing viel dat Den Helder weer marinebasis zou worden, waren er al brede plannen ontworpen voor herbouw binnen de Linie en de uitbreiding daarbuiten door de stedebouwkundig adviseur professor Wieger Bruin. Vliegveld De Kooij In 1915 werd de Marine Luchtvaartdienst opgericht. Op 7 oktober 1918 werd het vliegveld De Kooy in gebruik genomen, een terrein van ongeveer 70 hectare. Gevlogen werd er met Franse Farmans HF-22, diverse typen Zweedse Thulins en het Nederlandse Spyker; het begin van de Nederlandse luchtvaart! In de jaren ’20 van de vorige eeuw wordt duidelijk dat de infrastructuur, zoals die tien jaar daarvoor was aangelegd, te klein was geworden. Drie hangars waren nodig om onderdak te bieden aan vliegtuigen van de Luchtvaartafdeling van Soesterberg die gedurende de zomermaanden op Texelhors schietoefeningen moesten doen. Verouderd materiaal werd vervangen door moderne Fokkers (D-VII, C-1 C-V en S-III). Nieuwe mogelijkheden werden ontwikkeld zoals het instrumentvliegen, nachtvliegen, vliegen met opgesleepte doelen, vliegen met torpedo’s en het maken van rookgordijnen. In mei 1940 raakte het marinevliegkamp De Kooij zwaar beschadigd. Na de capitulatie neemt de Duitse Luftwaffe het vliegveld over en blijft het als vliegveld functioneren voor de bezetter. Medio 1944 ontmantelden zij het vliegveld en na de overgave op 5 mei 1945 fungeerde De Kooij als verzamelkamp voor krijgsgevangenen. Toen in 1948 werd besloten dat Den Helder weer vlootbasis zou worden, was er weer toekomst voor De Kooij. Het moest echter een satellietveld worden voor beperkt gebruik, onder anderen als praktische opleiding voor adelborsten en voor onderhoudswerkzaamheden. Op 15 september 1953 wordt De Kooij weer officieel in dienst gesteld als marinevliegkamp. In de jaren ’60 wordt de eerste verharde baan aangelegd, onontbeerlijk voor de steeds zwaardere vliegtuigen. Er worden zelfs vaste squadrons geplaatst, waardoor het vliegkamp in belang toeneemt. Genoemd wordt hier Vliegsquadron 860 dat met helikopters vliegt, die bij uitstek geschikt zijn om te opereren vanaf fregatten. In de jaren ’90 groeit De Kooij uit tot een zeer druk bevlogen luchthaven. Niet alleen militaire vliegbewegingen maar ook het toenemende civiele medegebruik zorgt hier voor. Het einde van de koude oorlog zorgt ook voor een veranderende taak. Naast de traditionele maritieme taken is er ruimte gemaakt voor crisisbeheersing, samenwerking met de landelijke politiediensten en vluchten ten behoeve van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Een andere zeer belangrijke ontwikkeling was ook de bevoorrading van de offshore door civiele helikopters.
9
Geschiedenis van Den Helder De bloembollenteelt De bloembollenteelt is in 1911 in de Anna Paulownapolder geïntroduceerd door een bollenkweker uit ‘De Zuid’, het bloembollengebied rond Lisse. Op het platteland van Den Helder bestond in 1936 de bloembollenteelt uit 84,85 ha. Volgens het gemeentelijk jaarverslag was de oogst dat jaar buitengewoon goed. In 1931 was dit nog 162 ha maar doordat de voedselopbrengsten van de veehouderij hoger waren, had dit consequenties voor de bloembollenteelt. In de oorlog was ruim 74 ha land onbruikbaar geworden door vorderingen en in beslagname door de Duitsers. In de jaren ’30 en ’40 vond weinig uitbreiding meer plaats, maar in de loop van de jaren ’50 en ’60 ontwikkelde de bloembollenteelt zich in het gebied rond de polder. Langzamerhand veranderde deze polder van een graspolder in een bloembollenpolder. In 1985 was de bloembollenteelt een sterke bedrijfstak. Een gemiddeld bedrijf in de bollenstreek had een oppervlakte van 7,8 ha en op ruim 60% van de agrarische bedrijven werd bloembollen geteeld. De bedrijfstak had zich snel ontwikkeld door een betere rentabiliteit ten opzichte van de melkveehouderij en de akkerbouw op de zanderige gronden in het gebied. De veiling Het was de inventieve hoofdonderwijzer J. de Vries die via een proeftuin een veiling wilde realiseren. Voor het afvoeren had Den Helder alles mee, er was immers een treinverbinding met Alkmaar, een stoomtram naar Huisduinen en een stoombootdienst naar Texel, Amsterdam, Rotterdam en Harlingen. De proeftuin kreeg landelijke bekendheid en zelfs Prins Hendrik bracht in 1914 incognito een bezoek aan de proeftuin in Julianadorp. Op 20 januari 1911 begon Den Helder te veilen. Eerst in de openlucht, onder een afdak van de kerk. Toen bleek dat de tuinders het bestuur steunden en zelfs uit Texel producten werden aangevoerd, kon men plannen maken voor een nieuw veilinggebouw dat in 1925 werd geopend. Bij het 40-jarig bestaan bleek er een hechte band tussen tuinder, veilingbestuur en koper. Helaas legde half januari 1956 een felle brand het veilinggebouw in de as. Van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen kreeg men een lening en 10 maanden later kon er weer worden geveild. Door groei van de bollencultuur en mede door het feit dat er voor export in Zwaag en Alkmaar werd geveild, was de omzet zo laag geworden dat men op 31 december 1969 besloot de veiling te sluiten. De visserij Den Helder en de visserij horen bij elkaar. Zo bestond de Helderse zeevisvloot in 1900 uit 34 botters, 13 schokkers, 16 blazers, 4 kotters, 8 schuiten, 1 stoomblazer, 1 jacht en 135 vletten. De opbrengst van de visafslag bedroeg in dat jaar f. 379.444,35. Ter vergelijking: in 1975 was de jaaromzet f. 54.018634,62. Na eerst op een aantal andere plekken gehuisvest te zijn (o.a. de Vismarkt), nam de gemeente in 1891 een afslaggebouw op de dijk aan de Buitenhaven in gebruik. In 1906 werden een hulpafslag en schuilplaats bij ongunstig weer gesticht nabij het Wierhoofd. Dit gebeurde op verzoek van de vissers en de handelaren en het werd voornamelijk gebruikt voor de verkoop van de haringvangst. Deze haring werd aangevoerd door de zogenaamde haringtrekkers, die elk voorjaar met behulp van trek- of drijfnetten aan het strand en de zandbanken bij Huisduinen en Texel deze vis vingen. Haring, ansjovis en geep zwommen namelijk via het Marsdiep de Zuiderzee in om kuit te schieten. De aanleg van de Afsluitdijk in 1932 maakte hier echter een einde aan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liep de visserij door diverse maatregelen van de bezetter sterk terug. In juli 1945 werd de visafslag weer in gebruik genomen en sindsdien ging het steeds beter met het visserijbedrijf. In 1961 besloot de gemeenteraad tot de bouw van een nieuwe visafslag,
10
Geschiedenis van Den Helder waarna nog drie uitbreidingen volgden. Halverwege de jaren ’70 begonnen echter de vangstbeperkende maatregelen en met ingang van 1 januari 1990 werd de visafslag geprivatiseerd. De nieuwe eigenaar was De Coöperatieve Visafslag Den Helder/Texel u.a. Gemeente Den Helder Organisatiestructuur In de periode 1919-1992 is de organisatiestructuur van de gemeente Den Helder niet wezenlijk veranderd. Er was sprake van een secretariemodel met uitvoerende diensten. De secretarie bestond uit 4 afdelingen: Algemene Zaken, Onderwijs en Personeel, Bevolking en Militaire Zaken en Financiën. Eind jaren zestig kwam daar de dienst Stadsontwikkeling bij. De adviserende en uitvoerende diensten, zoals bijvoorbeeld de Water- en Lichtbedrijven, het Gasbedrijf, Openbare Werken, de Reinigings- en Plantsoenendienst waren buiten het stadhuis gesitueerd. De takken van dienst hadden een eigen beheersverordening. De eerste beheersverordening is vastgesteld in 1919 waarbij de dagelijkse leiding, het aanstellen en functioneren van de directeuren werd geregeld. Daarnaast hadden de diensten een verordening betreffende het financieel beheer van de gemeentebedrijven waarin werd vermeld hoe de boekhouding en de financiële administratie moest worden geregeld. Het is niet zinvol om alle diensten hier organisatorisch te benoemen. Er zijn in totaal 25 diensten geweest, maar deze hebben niet allemaal tegelijkertijd bestaan. Zo is bijvoorbeeld het waterleidingbedrijf in 1977 verkocht aan provincie Noord-Holland en is het Gasbedrijf per 1 januari 1990 overgegaan naar het Gasbedrijf Kop Noord-Holland. De Milieudienst is pas opgericht in 1989. Voor de detailinformatie over oprichting en opheffing van de diverse diensten verwijzen wij u naar het hoofdstuk Dienstenarchieven. Vanaf 1992 is een concern-dienstenmodel ingevoerd. Kenmerk van dit model is een grotere mate van beleidsvrijheid voor de diensten. Het stadhuis De gemeente Den Helder heeft nooit gekozen voor nieuwbouw als huisvesting voor ambtenaren en bestuur, maar is altijd in ‘tweedehandsjes’ gevestigd geweest, aldus de Helderse Courant. In het voorjaar van 1911 wordt een discussie gevoerd over nieuwbouw van het stadhuis op de plek waar dan een park ligt. ‘Een onding, te duur en op de verkeerde plek’, oordeelt Oortgijsen, raadslid van de Vrijzinnige Kiesvereniging, die als enige in de commissie tegen is. Met een gebouw dat minimaal fl .14.000,-- gulden moet kosten leeft de gemeente boven haar stand, zo vond hij. Ondanks zijn minderheidsstandpunt wordt gekozen voor een pandje aan de Dijkstraat in het oude Helder. Huur: fl. 600,-- per jaar. De rest van de ambtenaren blijft in het in 1828 aangekochte postkantoor. Oortgijsen had destijds wel zijn zin gekregen, maar de situatie wordt tien jaar later onhoudbaar. Er gaan andermaal stemmen op voor nieuwbouw nabij het station van de Nederlandse Spoorwegen, maar gelukkig komt er een ander gebouw vrij; het voormalig weeshuis aan de Kerkgracht. Dat wordt in 1926 voor een kleine fl. 60.000,-- verbouwd en in mei 1927 feestelijk in gebruik genomen. Het stadhuis voldoet tot vlak na de oorlog. Daarna begint in het kader van de wederopbouw een nieuwe discussie over huisvesting. Op de plaats waar nu het Polderplein ligt, wordt een mooi stadhuis bedacht met statietrap en klokken- en carillontoren. Niettemin wordt het gemeentehuis het sluitstuk van de wederopbouwplannen en zal het er nooit komen. In 1962 zijn er weer plannen voor een nieuw gebouw. Architect R. Bleeker krijgt opdracht een ontwerp te maken en komt met een kantoorflat van acht verdiepingen, met een lager deel van drie verdiepingen ervoor. Een soort architectonische schoenendoos die geheel past in de stedenbouwkundige opvatting
11
Geschiedenis van Den Helder van die tijd. Maar burgemeester Rehorst is er niet over te spreken. Hij vraagt om een nieuw, aangepast ontwerp. Dit komt er, maar wordt wederom nooit uitgevoerd. Aan de Kerkgracht wordt intussen driftig verbouwd en opgeknapt. Het zal nog tot 1987 duren alvorens het gemeentebestuur het voormalig burgerweeshuis aan de Kerkgracht zal verlaten. Het gemeentebestuur en zijn ambtenaren nemen hun intrek in de amper twaalf jaar oude luxueuze serviceflat Zuyderhorn aan de Drs. F. Bijlweg. De exploitatie van dat tehuis was op een mislukking uitgedraaid. Na de ingebruikname in 1976 liep de belangstelling van welgestelde senioren sterk terug. De gemeente stond evenwel garant voor de rente en aflossing van de bouwkosten. Als de leegstand uit de hand loopt, wordt besloten van de nood een deugd te maken. Na een drastische verbouwing die met vijf miljoen gulden twee miljoen duurder uitpakt dan geraamd, wordt dit gebouw in 1987 betrokken. Nadien zullen nog vele verbouwingen volgen. Het gemeentewapen Het wapen van Den Helder was oorspronkelijk het wapen van Huisduinen. Voor 1800 werd dit wapen gevoerd door het baljuwschap Huisduinen (thans het dorp Huisduinen) waarover van einde 13e eeuw tot begin 17e eeuw de heren (later graven) Van Egmond hun bewind voerden en dat herinnerde aan de verheffing van Jan de Oude (Manke Jan) van Egmond tot rijksgraaf in 1486. Wanneer Huisduinen het wapen kreeg is niet bekend. De Hoge Raad van Adel heeft het wapen op 20 juni 1816 toegekend aan de gemeente Den Helder. De omschrijving luidt: ‘Van keel, beladen met drie kepers en gedekt met een kroon, alles van goud’. De gemeentevlag Voor bijzondere gelegenheden werd in het begin van de vorige eeuw reeds gebruik gemaakt van een zogenaamde gemeentevlag, bestaande uit het wapen van Den Helder, aangebracht op een wit veld. Deze vlag werd voor het eerst in 1938 gebruikt bij een feestelijk defilé voor Hare Majesteit Koningin Wilhelmina. Een officieel door de gemeenteraad vastgesteld besluit tot het voeren van een gemeentevlag was er echter niet. In 1962 werd de heer K. Sierksma te Groningen bereid gevonden, geheel kosteloos, een vlag te ontwerpen die geheel aan de regelen der banistiek voldeed. Het gemeentewapen van Den Helder diende als basis voor het ontwerp. Teneinde het karakter van Den Helder als marinehaven ook in de vlag tot uitdrukking te brengen, werd aan de broekzijde van de vlag van horizontale banen een rond cirkelvormig veld uitgespaard, waarin twee gekruiste ankers werden geplaatst. Met inachtneming van het advies van de Hoge Raad van Adel, werd de vlag bij raadsbesluit van 2 oktober 1962 vastgesteld. De omschrijving luidt: ‘zeven even hoge banen van rood en geel met in de broektop een van geel uitgespaarde en rood omrande cirkel ter hoogte van drie banen, waarin twee gekruiste ankers’. Burgemeesters Dit overzicht bevat de namen en een korte toelichting van de personen zoals dezen staan afgebeeld op de zogenaamde portrettengalerij van de Helderse burgemeesters in het stadhuis van Den Helder. J. in ’t Veld S.H. Lette K.J.C. Stakman Bosse C.A. Beukenkamp A.J.J. van Steijn
1824-1850 1850-1852 1853-1888 1888-1895 1896-1915
12
Geschiedenis van Den Helder W. Houwing W.F.G.L. Driessen G. Ritmeester G.D. Rehorst S.H. Visser A.P.J. van Bruggen H.I. de Haan J.C. Gmelich Meijling
1915-1928 1928-1935 1936-1950 1950-1967 1967-1973 1973-1980 1980-1985 1985-1994
J. in ’t Veld, afkomstig uit Brielle, was vanaf 8 juni 1824 schout te Den Helder en vanaf 21 december 1825 tot aan zijn overlijden op 13 mei 1850 burgemeester. Bij raadsbesluit van 5 juni 1887 werd een straat naar hem vernoemd. S.H. Lette, geboren te Brielle en ambachtsheer van Oostvoorne, was van 17 september 1850 tot 29 mei 1853 burgemeester van Den Helder. K.J.C. Stakman Bosse, afkomstig uit Amsterdam, was van 22 juli 1853 tot aan zijn overlijden op 26 juni 1888 burgermeester van Den Helder. Bij raadsbesluit van 9 november 1915 werd een straat naar hem genoemd. C.A. Beukenkamp trad in de vacature die was ontstaan door het overlijden van burgemeester Stakman Bosse. Hij was van 1881 raadslid en vanaf 1885 wethouder van Den Helder. In 1888 benoemde Koning Willem III hem tot burgemeester. In 1894, één jaar voor zijn aftreden, werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Uiteindelijk werd in 1927 een straat naar hem vernoemd. A.J.J. van Steijn werd bij Koninklijk besluit van 4 februari 1896 benoemd tot burgemeester. Daarvoor was hij gemeentesecretaris/burgemeester van de gemeente Nijeveen. Het was een man die op de meest gewetensvolle wijze en met streng plichtsgevoel en onkreukbaarheid de gemeente leidde. Hij onderhield weinig contacten en had, als vrijgezel, een eenzaam leven en verscheen bijna nooit in het openbaar. Na een lange ziekteperiode overleed hij in mei 1915. Ook naar hem werd in 1927 een straat genoemd. W. Houwing aanvaardde op 5 augustus 1915 zijn burgemeestersambt. In de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog van 1914 tot 1918 beleefde Den Helder ook een moeilijke tijd. Als oudmarineofficier onderhield Houwing echter zeer goede contacten met de militaire commandanten van de Stelling Den Helder. In 1928 na hij afscheid. In 1933 werd er een singel naar hem vernoemd. W.F.G.L. Driessen werd op 15 november 1928 benoemd tot burgemeester van Den Helder, na een ambtelijke loopbaan in diverse rangen in respectievelijk Ouderkerk aan den IJssel en Bussum, een benoeming tot burgemeester van Westzaan in 1913, en in 1919 een benoeming tot burgemeester van Koog aan de Zaan. Hij stond bekend om zijn zakelijk optreden en inzicht, waardoor onder andere veel landelijke verenigingen in Den Helder congressen hielden. Hij was actief in en voor talrijke verenigingen en was tevens plaatsvervangend kantonrechter. Hij overleed op 19 december 1935.
13
Geschiedenis van Den Helder G. Ritmeester werd op 1 april 1936 geïnstalleerd als burgemeester van Den Helder. Hij was afkomstig uit Leeuwarden, alwaar hij sedert 1927 wethouder van financiën was. Hij heeft gedurende de mobilisatie in 1939 en in de Tweede Wereldoorlog de stad onder de moeilijkst denkbare omstandigheden moeten leiden. Door zijn activiteiten tegen de Duitse bezetter en deelname aan het verzet werd hij op 1 april 1943 door de Duitsers gearresteerd en via de gevangenis te Scheveningen naar concentratiekampen Sachsenhausen en Buchenwald overgebracht. Op 1 juni 1945 keerde hij in het verwoeste Den Helder terug om met de opbouw te beginnen. Door zijn inspanningen op alle niveaus bereikte hij dat de Koninklijke Marine naar Nieuwediep terugkeerde. Op 29 maart 1950 nam hij afscheid, waarbij hij tot ereburger van Den Helder werd benoemd. Inmiddels was hij al lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. No voor de oorlog, in 1939, was hij al benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. In 1979 werd een weg naar hem vernoemd. G.D. Rehorst, burgemeester van Texel, werd op 16 april 1950 tot eerste burger van de marinestad benoemd. Gezien de in gang gezette wederopbouw van de stad en de vestiging van de marinebasis, groeide de bevolking tijdens zijn bestuur van 34.000 tot 52.000 zielen en kwamen geheel nieuwe stadswijken tot ontwikkeling. Bij zijn afscheid op 27 september 1967 werd hij tot ereburger van de stad benoemd en vanaf 1975 droeg een park zijn naam. S.H. Visser, oud-minister van Defensie en, tot zijn benoeming op 16 december 1967 tot burgemeester van Den Helder, commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling in Montréal, was tot 31 januari 1973 eerste burger van Den Helder. Hij verwierf veel respect door de wijze waarop hij uiteenlopende standpunten in het belang van de gemeenschap onder één noemer wist te brengen. In 1973 werd een brug naar hem genoemd. A.P.J. van Bruggen vervulde reeds vele openbare functies, waaronder directeur van het kabinet van de gouverneur van de Nederlandse Antillen en burgemeester van Delfzijl, alvorens hij op 16 maart 1973 burgemeester Visser opvolgde. Als energiek manager stelde hij zich onder meer ten deel de eenzijdige economische structuur van Den Helder te doorbreken. Hij was Ridder in de Orde van Oranje-Nassau en Officier in de Orde van Leopold II. Hij overleed zeer onverwacht op 4 mei 1980. H.I. de Haan, burgemeester van Harlingen, werd op 1 oktober 1980 tot burgemeester van Den Helder benoemd. Gedurende de periode van mei tot oktober 1980 heeft wethouder G.J. v.d. Bosch het burgemeesterschap waargenomen. In de vijf jaren die De Haan in de functie van burgemeester werkzaam was heeft hij bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van de offshoreactiviteiten en de haven, alsmede aan het industrieterrein Kooypunt. J.C. Gmelich Meijling, burgemeester van Castricum, werd per 1 juni 1985 benoemd tot burgemeester in Den Helder. Hij is de tweede burgemeester die aanvankelijk als officier bij de Koninklijke Marine heeft gediend. Dat was voor de marinebasis belangrijk, mede door goede contacten met de Commandant der Zeemacht en andere marineautoriteiten. Door zijn lidmaatschap van het hoofdbestuur van de Nederlandse Redding Maatschappij is er uiteraard ook een goede binding met het reddingswezen. Op 22 augustus 1994 werd Gmelich Meijling benoemd tot Staatssecretaris van Defensie.
14
Geschiedenis van Den Helder
De ambtsketen De ambtsketen staat symbool voor het instituut burgemeester. Over de eerste ambtsketen(s) is weinig bekend. In ieder geval werd in 1968 een nieuw exemplaar aangeschaft bij de firma Samsom. Deze heeft achttien jaar dienst gedaan. In 1986 werd door de toenmalige burgemeester J.C. Gmelich Meijling een nieuwe ambtsketen in gebruik genomen. Het initiatief daartoe werd genomen door de Stichting Den Helder Marinestad. De Stichting meende dat de burgervader zich met de oude keten (‘het was meer een kettinkje’, aldus stichtingsvoorzitter H.J. Knuwer in zijn toespraak) niet langer bij officiële gelegenheden kon vertonen. Voor de verwezenlijking van dit initiatief heeft de Stichting financiële steun verworven uit de Helderse burgerij en het bedrijfsleven. ‘De uit massief zilver bestaande ketting is een symbool voor de eenheid van de stad, omdat de keten tot stand is gekomen met bijdragen uit de hele gemeenschap’, aldus de burgemeester in zijn toespraak. Op de schakels van de keten zijn de diverse Helderse economische steunpilaren uitgebeeld. Dat zijn de marine, handelsvaart, visserij, offshore, bankwezen, bouwnijverheid, recreatie en bloembollenteelt. Twee potvissen onderaan de keten symboliseren de walvisvaart, waarmee de economische ontwikkeling van Nieuwediep ooit begon. Een groot anker verbindt de keten met een medaille waarop het wapen van Den Helder is gedrukt.
Gebruikte literatuur - Helderse Courant, 18 november 2000. - Peter Hovestad en Jan T. Bremer, Ach, ik bid en smeek u, laat mij terugkomen in Den Helder. Vijfenzeventig jaar woningstichting (Den Helder 1997). - W.F. Visée, Marinevliegkamp De Kooy. Beelden van een bevlogen eeuw, (Den Helder 2001). - J.T. Bremer en L.R. Deugd, ‘Een eerlijk zeemansgraf. 19e en 20e eeuwse grafzerken van zeeredders op de oude begraafplaats van Den Helder’, Helderse Historische Reeks 17 (Den Helder 2004). - J.T. Bremer, ‘Vissers aan het Marsdiep’, Helderse Historische Reeks 16 (Den Helder 2003). - R. Schendelaar, ‘Den Helder in de Tweede Wereldoorlog’, Helderse Historische Reeks 18 (Den Helder 2004). - Nota ‘Bloembollenteelt in het Noordelijk zandgebied’, Provinciale Waterstaat NoordHolland. - 100 jaar veiling en tuinder 1887-1987, Provinciale Veilingorganisatie voor Noord-Holland. - R.Schendelaar, ‘Den Helder stad aan het Marsdiep, Kroniek van Den Helder, Huisduinen en Julianadorp (1900-1999)’, Helderse Historische Reeks (Den Helder 2000). - M. Vermooten, Bedrijvigheid in Den Helder. Een historisch overzicht van bedrijven en mensen, gezichtsbepalend voor het Den Helder van nu (Den Helder 1993). - ‘Alle hens aan dek’, brochure gemeente Den Helder (2003). - Voortgangsrapportage Kop & Munt (2003). - R. van Beckhoven en R. Schendelaar, Kerken in Den Helder (2005). Uitgave ter gelegenheid van de open monumentendag 2005. - R. Schendelaar, ‘De dorpsscholen van Huisduinen en Julianador’, in: Levend Verleden 16e jaargang, nr. 3 (maart 2004). Uitgave van de Helderse Historische Vereniging. - G.H. van Heusden, Den Helder gespiegeld met het verleden (Den Helder 1977).
15
Geschiedenis van Den Helder N.B. 1882 betreft het eigenlijke archief van de gemeente. De oudste stukken van de ingebrachte archieven bevinden zich in dat van Het Algemeen Weeshuis en gaan terug tot 1812, met retroacta uit 1795.
16