NEDERLANDS JURISTENBLAD
LETSELSCHADE IN HET STRAFPROCES • Sociaal-economische mensenrechten en de crisis
• Legale vreemdelingen zonder documenten
• Bescheidenheid en moed: afscheid van de president van de Hoge Raad P. 2693-2760 JAARGANG 89 7 NOVEMBER 2014
10304690
38
Inhoud
Mr. Y. Buruma Viering van de rechtsstaat
Wetenschap 1959
Prof. mr. S.D. Lindenbergh De letselschadevordering in het strafproces Dat moet beter kunnen
Focus 1960
2695
2696
B. Wallage LL B P. Habers LL M De legale vreemdeling zonder documenten Van tweederangs bestaan naar een reëel perspectief?
Afscheidsrede 1962
Mr. G.J.M. Corstens Bescheidenheid en moed
Rubrieken 1963-1974 Rechtspraak 1975 Boeken 1976-1988 Tijdschriften 1989-1992 Wetgeving 1993 Nieuws 1994 Universitair nieuws 1995 Personalia 1996 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
KWALITEIT is op te
LETSELSCHADE IN HET STRAFPROCES
vatten als noodzakelijk
• Sociaal-economische mensenrechten en de crisis
• Legale vreemdelingen zonder documenten
• Bescheidenheid en moed: afscheid
ONDERHOUD om 2703
Mw. mr. A.M. Dibbets Prof. dr. A.C. Buyse Kader voor de crisis Een toetsingskader voor overheidsmaatregelen die raken aan sociaal-economische mensenrechten
Focus 1961
Die bevordering van
van de president van de Hoge Raad P. 2693-2760 JAARGANG 89 7 NOVEMBER 2014
38
UITHOLLING van vertrouwen in de RECHTSPRAAK op de langere termijn te voorkomen
10304690
Vooraf 1958
Pagina 2695
2708
2715
Door de bestaande ‘VOORSCHOTCONSTRUCTIE’ en de DREMPELS voor de BENADEELDE om een CIVIELE procedure te starten, ziet hij zijn VORDERING doorgaans in ROOK opgaan
Pagina 2699 2722 2734 2735 2744 2755 2756 2758 2759
Wanneer BEZUINIGINGS- of crisismaatregelen een stap terug zijn in de verwezenlijking van SOCIAAL-ECONOMISCHE rechten is de kans groot dat het ESC-COMITÉ de maatregelen zal beschouwen als REGRESSIEF Pagina 2707
Vanaf die uitspraak heeft de UITZONDERING op het ROOKVERBOD voor kleine cafés GEEN juridische WERKING meer en daarom geldt een rookverbod voor de HELE HORECA
Bij een beroep op bewijsnood dient REALISTISCH gekeken te worden naar wat er in het LAND VAN HERKOMST kan worden verkregen aan DOCUMENTATIE
Het is van groot belang dat de VERBINDING tussen de diverse ONDERDELEN van de RECHTSPRAAK wordt verPagina 2755 sterkt
Pagina 2714
Omslag: © Hisham Ibrahim / PhotoV / Alamy
Het RECHT neemt geen genoegen met het adagium homo homini lupus: we willen niet dat de MENS een WOLF is; we hebben een SYSTEEM waarvan we HOPEN en GELOVEN dat het ons Pagina 2716 verder brengt
Pagina 2751
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen NU OOK ONLINE!
Hoofdredacteur: mr. R. Ph. Elzas
Houdt u zich u op professioneel niveau bezig met motorrijtuigenverzekeringen en de schadegevallen waarbij een motorrijtuig betrokken is? In dit gezaghebbende naslagwerk vindt u alles wat u op dit gebied moet weten.
■
■
■ ■
Het handboek bevat: Rechtspraakoverzicht, o.a. verkeerssituaties, diverse vormen van aansprakelijkheid en risico-aansprakelijkheid; Bespreking van art.185 WVW, WAM en Groene Kaart; Algemene beginselen verzekeringsrecht; Arbeidsongevallen werknemers in het verkeer;
■
■
■ ■ ■ ■
De praktijk van schadebehandeling (casco-, letsel- en overlijdensschade); Modellen (vaststellingsovereenkomst, belastinggarantie); Technische ongevallen-analyse; Schaderegeling in het buitenland; Hoofdstukken over I.P.R; Gedragscodes;
■
■
■ ■
Uitspraken van de Commissie Samenloop en de diverse Geschillencommissies Schadeverzekeraars en regresaanspraken Zorgverzekeraars; Uitspraken van de Raad van Toezicht en de Geschillencommissie Schadeverzekeraars; Polisvoorwaarden motorrijtuigen; Speciale en aanverwante verzekeringen.
NEEM NU EEN PROEFABONNEMENT Ga voor een gratis proefabonnement op de Collectie Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade met daarin de nieuwe uitgave Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen (en ook de nieuwe uitgave Handboek Personenschade) naar www.kluwer.nl/collecties.
MEER INFORMATIE OF BESTELLEN? Ga naar www.kluwer.nl/hsm
Vooraf
1958
Viering van de rechtsstaat
38
Op 30 oktober jl. vond het afscheid plaats van de president van de Hoge Raad, Geert Corstens. Dat gebeurde met een buitengewone terechtzitting in aanwezigheid van de beide bewindslieden, de voorzitter van de Eerste Kamer, de vice-president van de Raad van State en diverse ‘spectabiles’. De mooie rede van onze oud-redacteur is verderop in dit blad afgedrukt. Na de zitting was er een grote receptie in de Ridderzaal en de festiviteiten werden in de beperktere kring van de Hoge Raad voortgezet op vrijdag. Natuurlijk was het een plechtige gebeurtenis. De raadsheren en de Advocaten-Generaal droegen hun met op hermelijn gelijkende stof afgezette baret en de heren hadden een rokwit onder de toga opdat de scherpe waarnemer nog juist de vadermoordenaar boven de bef en achter de witte strik zag uitsteken. Toch vernam ik van oudgedienden dat de tijden zijn veranderd. Alle sprekers probeerden enige luchtigheid in hun redevoeringen te brengen en de op 5 november te installeren nieuwe president, Maarten Feteris, wist enige malen de lachers op zijn hand te krijgen. En het publiek applaudisseerde. Dat werd een jaar of zes geleden nog niet netjes gevonden. Zelfs deftigheid verandert. Zo’n afscheid is een hoogtepunt voor de rechtspraak in Nederland. Een scepticus vindt het misschien poppenkast maar het is een gebeurtenis die vergelijkbaar is met de troonrede, zij het dat een dergelijk afscheid niet jaarlijks voorkomt. Immers, waar de troonrede een viering is van de constitutionele monarchie – en van de democratie – zijn de festiviteiten rondom het afscheid van de oude en de installatie van de nieuwe president een viering van de rechtsstaat. En juist wat die rechtsstaat betreft zijn we een gelukkig land: uit internationale vergelijkingen blijkt steeds weer dat het met de rechterlijke onafhankelijkheid en het vertrouwen van de bevolking in de rechtspraak uitstekend is gesteld. Daar mogen we best even bij stilstaan. Tijdens de plechtigheid viel natuurlijk geen onvertogen woord. Twee dagen eerder tijdens een – ook vanwege het afscheid georganiseerd – wetenschappelijk symposium werden wel degelijk wat aarzelingen geuit. De genodigden met een professioneel-inhoudelijke of academisch bijzondere staat van dienst hoorden hoe de Minister van Staat Herman Tjeenk Willink zijn zorgen kenbaar maakte over de ‘verbestuurlijking’ van de rechterlijke macht. Hij zei: “Meer dan vroeger is het nodig dat binnen de rechterlijke macht wordt gereflecteerd op de constitutionele positie van de rechter, de inhoud van zijn functie en de (morele) dilemma’s waarvoor hij in zijn oordeelsvorming komt te staan. (..) Rechters klagen echter dat waar tijd een kostenfactor wordt, reflectie het aflegt. Maar de daaraan voorafgaande vraag lijkt me te zijn: zijn rechters tot die reflectie bereid en in staat?” Oei. En in het op de dag van het afscheid verschenen Rapport visitatie gerechten 2014 van een commissie onder voorzitterschap van Job Cohen (zie hierover de rubriek Nieuws elders in dit blad) viel de volgende ‘ongemakkelijke conclusie’ te lezen: “De bevordering van kwaliteit van de rechtspraak vereist meer aandacht”. In het rapport wordt erop gewezen dat bestuurders over
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
kwaliteit vooral denken in termen van normen voor permanente educatie en doorlooptijden, maar dat er veel minder zicht is op andere elementen van kwaliteitszorg zoals intervisie, vakinhoudelijk overleg, meelezen en lering uit hoger beroep en cassatie. Uit het rapport blijkt overigens ook dat de verhouding tussen de gerechtsbesturen en de medewerkers beter kan. In feite nadert de analyse van Cohen de zorgen van Tjeenk Willink, want juist die inhoudelijke vorming is het begin van de noodzakelijke reflectie op concrete (controversiële) casus. Reflectie en kwaliteit zijn aansprekende woorden. Maar ik kan er niet omheen dat veel van het dagelijkse werk van de rechter het wegkloppen van zaken is, waarbij de rechter inderdaad – wat Tjeenk Willink bekritiseerde – niet veel meer doet dan een (onafhankelijke) overheidsdienst aanbieden. Het is natuurlijk niet zo dat de 200.000 verzetzaken die in 2013 op de voet van de WAHV plaatsvonden allemaal een diepgravende rechtsstatelijke beoordeling behoeven. In 2012 waren het er trouwens nog 104.000. Iemand zal zich trouwens de vraag moeten aantrekken of het toenemen van het aantal gijzelingen (wegens niet betaalde boetes) en het aantal ingetrokken rijbewijzen de enige oorzaak is van die idioot scherpe stijging. Zelfs bij zaken waarin de rechter als tegenwicht binnen de trias politica wel evident een rol heeft te spelen – ik denk nu bijv. aan de door de Belgische Afrikakenner David van Reybrouck gehekelde aankondiging om Lin Muyizere, de echtgenoot van de in gevangenschap verkerende Rwandese oppositieleidster, Victoire Ingabire, het Nederlanderschap te ontnemen – is het moeilijk vol te houden dat het grootste probleem zit in het gebrek aan reflectie. Deze voorbeelden illustreren dat het in ons rechtssysteem voor een rechter niet alleen niet steeds doenlijk is om een diepgravend tegenwicht te bieden, maar dat het ook voor de meest reflecterenden moeilijk kan zijn een juridisch aanvaardbare route te vinden om in het voorgelegde geval de beste uitkomst te bewerkstelligen. Dat doet niet af aan het belang van de roep om reflectie en de zorg voor inhoudelijke kwaliteit. Zorgen dienaangaande die breed in de rechterlijke macht worden gevoeld betreffen niet een tekort dat we van de ene op de andere dag waarnemen. Die bevordering van kwaliteit is op te vatten als noodzakelijk onderhoud om uitholling van vertrouwen in de rechtspraak op de langere termijn te voorkomen – vergelijk het met het onderhoud van de dijken. En reflectie is een voorwaarde voor de moed – in alle verstandigheid en bescheidenheid die de rechter ook kenmerkt – die een rechter volgens Corstens aan de dag moet leggen om op het moment dat het er echt op aan komt een beslissing te nemen die de autoriteiten kan mishagen maar de rechtsstaat laat leven: le devoir de déplaire. Ybo Buruma
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2695
1959
Wetenschap
De letselschadevordering in het strafproces Dat moet beter kunnen Siewert Lindenbergh1 De letselschadevordering in het strafproces is voor de benadeelde cruciaal, voor de verdachte problematisch en voor de rechter vaak te complex. In de praktijk staan in een dergelijke procedure verschillende belangen op gespannen voet met elkaar: het belang van de benadeelde bij een solvabele wederpartij en bij behoorlijke bejegening en afwikkeling, het belang van de aangesprokene bij een met waarborgen omklede procedure en het belang ‘van het strafproces’ bij een vlotte en ordentelijke afdoening. Belangen die niet eenvoudig met elkaar zijn te verenigen. Normering van zowel vermogensschadeposten als vergoedingen van ander nadeel (smartengeld), wellicht zelfs in de vorm van ‘all in-bedragen’ voor beide schadesoorten, zou aan de verschillende belangen in belangrijke mate tegemoet komen.
Het probleem In de afgelopen jaren zijn slachtoffers van delicten op verschillende manieren aangemoedigd om zich met een schadevergoedingsvordering in het strafproces te voegen. Het voegingscriterium is gewijzigd, er is meer feitelijke en financiële ondersteuning bij de voegingsroute en, legt de rechter een schadevergoedingsmaatregel op, dan is bovendien door de ‘voorschotregeling’ betaling door de overheid gegarandeerd. Aldus is het belang van slachtoffers om hun gevoegde schadevergoedingsvordering toegewezen te krijgen – aanzienlijk – gegroeid. Dat is cruciaal voor slachtoffers van geweldsmisdrijven met ernstig letsel, omdat andere verhaalsroutes voor hun schade in feite onbegaanbaar zijn.
De afwikkeling van een letselschade is notoir complex De afwikkeling van een letselschade is evenwel notoir complex. Dat komt omdat een vergelijking moet worden gemaakt tussen de situatie met letsel en de situatie zonder letsel. Daarvoor zijn vaak deskundigen nodig en over de uitgangspunten voor de berekening van dergelijke schades kan uitvoerig worden getwist. Veruit de meeste – naar schatting meer dan 95% – van de letselschades worden bovendien buiten rechte door onderhandelingen, en dus in een door partijen bepaald tempo, afge-
2696
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
wikkeld. De complexiteit verschilt natuurlijk per geval en is bij ernstige letselschades doorgaans groter dan bij minder ernstige, maar is in veel gevallen vergelijkbaar. Probeert men deze twee lijnen samen te brengen – behandeling van een letselschadevordering in het strafproces – dan zijn de problemen evident.2 De behandeling kost tijd, kan gecompliceerd zijn, vraagt om stellingen en verweren die in een strafprocedure kunnen afleiden van de strafrechtelijke afdoening en die bovendien uiterst invaliderend kunnen uitwerken op de benadeelde. Zou men de afdoening van de letselschadevordering evenwel kwalificeren als een onevenredige belasting van het strafproces en de vordering van de benadeelde op die grond niet ontvangen, dan wordt hem nu in feite een solvabele partij onthouden (in de vorm van de overheid door middel van de ‘voorschotregeling’) en is hij op de civiele procedure (die geen voorschotregeling kent) aangewezen. En dan komt er van de voldoening van zijn vordering, zo hij die al doorzet,3 doorgaans weinig terecht. Er zijn dus verschillende belangen die met elkaar op gespannen voet staan: het belang van de benadeelde bij een solvabele wederpartij en bij behoorlijke bejegening en afwikkeling, het belang van de aangesprokene bij een met waarborgen omklede procedure en het belang ‘van het strafproces’ bij een vlotte en ordentelijke afdoening.
Het plan De hiervoor geschetste belangen zijn niet eenvoudig met elkaar te verenigen, en zeker niet als het gaat om afwikkeling van een letselschade op de gebruikelijke wijze. In verband met dat laatste wordt hierna de mogelijkheid verkend om de letselschadevordering in het strafproces
zodanig af te doen dat aan de genoemde belangen zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Die oplossing wordt gezocht in normering - in de vorm van standaardisering - van de omvang van vergoedingen in deze procedure. Hierna wordt eerst (heel) beknopt beschreven wat er zoal komt kijken bij de afdoening van een letselschadevordering. Vervolgens wordt kort verkend op welke problemen een dergelijke vordering stuit in het strafproces. Daarna wordt bezien op welke wijze normering van de schadevergoeding hier uitkomst zou kunnen bieden.
De vordering tot vergoeding van letselschade Wie door andermans onrechtmatige daad letsel oploopt, heeft jegens die ander aanspraak op vergoeding van de gevolgen daarvan. Volgens vaste rechtspraak moet de aansprakelijke de benadeelde zoveel mogelijk plaatsen in de situatie waarin deze zonder het schadetoebrengende feit (vermoedelijk) zou hebben verkeerd.4 In de praktijk betekent dit dat zoveel mogelijk fysiek en psychisch herstel moet worden bewerkstelligd (en door de aansprakelijke bekostigd) en dat, voor zover herstel niet mogelijk is, met geld moet worden gecompenseerd wat aan schade resteert. Rechtens vertaalt dit zich in een vergoeding voor vermogensschade (kosten van herstel, benodigde aanpassingen, verlies aan resterend arbeidsvermogen en kosten van verhaal) en ander nadeel (‘smartengeld’). Dit geldt zowel in geval van fysiek letsel als in geval van (enkel) psychische aandoeningen. De grote kwesties bij de afdoening liggen op het vlak van de causaliteit (welke klachten zijn het gevolg van de normschending en hoe vertalen deze klachten zich in beperkingen voor betaalde en onbetaalde arbeid?), in de vraag naar de hypothetische toekomst zonder het letsel (wat zou het perspectief dan zijn geweest?), en in de vraag naar de betekenis van het letsel voor de feitelijke toekomst (wat kan het slachtoffer nog verdienen?). Bij al deze vragen spelen (uiteenlopende) inzichten van verschillende deskundigen (artsen, arbeidsdeskundigen, rekenkundigen) vaak een rol. In de praktijk monden de resultaten van deskundigenberichten doorgaans uit in onderhandelingen die na verloop van (soms lange) tijd met een vaststellingsovereenkomst tussen partijen eindigen. De gevallen waarin de (civiele) rechter een einduitspraak doet over de omvang van het verlies aan arbeidsvermogen zijn eigenlijk betrekkelijk zeldzaam. De vaststelling van het smartengeld, die op het eerste oog misschien moeilijk lijkt (hoe vertaalt men smart in geld?),
is vervolgens eigenlijk relatief eenvoudig. Op dit punt komen partijen buiten rechte overigens doorgaans vrij gemakkelijk tot overeenstemming, omdat deze schadepost kan worden gebruikt als smeerolie in de onderhandelingen over andere schadeposten. In rechte geniet de rechter hier een grote mate van vrijheid: zijn belangrijkste zorg is om min of meer vergelijkbare gevallen zoveel mogelijk gelijk te behandelen.5 De complexiteit van bepaalde kwesties kan het proces (en daarmee de benadeelde, de verdachte en de rechter) ernstig belasten. Over de kwestie wat de situatie zou zijn geweest zonder letsel en over de vraag wat de beperkingen zijn door het letsel, valt eenvoudig en fundamenteel van mening te verschillen en is het innemen van ferme (beschadigende) standpunten verleidelijk. Buiten rechte duurt een afwikkeling in ieder geval maanden, vaak jaren en soms zelfs vele jaren.
In het strafproces In het op contradictie gebaseerde civiele proces is het afwikkelen van een letselschade voor de benadeelde al zeer belastend, in het strafproces zal het gelet op de dan bijzondere verhouding tussen partijen vermoedelijk nog (veel) bezwarender zijn. De confrontatie met de verdachte is op zichzelf veelal al reden om geen civiele procedure te starten.6 De positie als benadeelde partij heeft voor de benadeelde als voordeel dat zij steun kan ontlenen aan het Openbaar Ministerie, maar het probleem van de confrontatie blijft. Het belangrijkste voordeel van de voeging is voor de benadeelde wellicht de gegarandeerde betaling wanneer de strafrechter tot een veroordeling komt en bovendien de schadevergoedingsmaatregel oplegt, hetgeen mogelijk wordt gemaakt door de zogenaamde ’voorschotregeling’. Deze regeling houdt – kort gezegd – in dat, als de onherroepelijk veroordeelde niet binnen acht maanden (volledig) aan de schadevergoedingsmaatregel voldoet, de staat het (resterende) bedrag aan de benadeelde uitkeert en verhaal zoekt op de dader.7 Met deze ontwikkeling heeft de benadeelde partij in het strafproces een positie verworven waar de civielrechtelijke route niet aan kan tippen.8 Overigens valt hierbij te bedenken dat de overheid met deze regeling nogal selectief subsidieert. Wie het slachtoffer wordt van een geweldsdelict, kan in alle gevallen een beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven, de algemene voorziening die uit de algemene midde-
Auteur
W.M. Schrama & T. Geurts, Civiel schade-
norm stelt, waarbij de uitgave Smartengeld
WODC 2013, ook TVP 2014/1, p. 1-7.
1. Prof. mr. S.D. Lindenbergh is hoogleraar
verhaal door slachtoffers van strafbare
van de ANWB in de praktijk een hoofdrol
7. Vergelijk art. 36f lid 7 Sr. Het betreft
privaatrecht aan de Erasmus Universiteit
feiten, WODC 2012, p. 108. Zie ook J.D.M.
vervult. Zie ook J. Candido & S.D. Linden-
overigens geen voorschot, maar een defini-
Rotterdam: www.professorlindenbergh.nl.
van Dongen, M.R. Hebly & S.D. Linden-
bergh, ‘Strafrechter en smartengeld, de
tieve betaling door de overheid aan het
bergh, ‘Schadeverhaal na misdrijven: erva-
civiele vordering in het strafproces als aan-
slachtoffer, waarbij de overheid in de ver-
Noten
ringen van slachtoffers’, TVP 2014/1, p.
jager van een rechtsontwikkeling’, NTBR
haalsrechten op de aansprakelijke treedt.
2. Zie voor een verkenning ook F.M. Rui-
1-7.
2014/21.
8. Zie over de positie van het slachtoffer in
tenbeek-Bart & A.J.J.G. Schijns, ‘De schade-
4. Zie met zoveel woorden ten aanzien van
6. Zie voor ervaringen van slachtoffers die
het strafproces uitvoerig J. Candido (red.),
claim van het slachtoffer van strafbare fei-
letsel onder meer HR 5 december 2008, NJ
na delicten hebben geprobeerd hun schade
Slachtoffer en de rechtspraak, Handleiding
ten; bruggenbouwer tussen twee
2009/387, m.nt. J.B.M. Vranken (Rijnstate
te verhalen J.D.M. van Dongen, M.R. Hebly
voor de strafrechtspraktijk, Den Haag:
rechtsgebieden?’, TVP 2014/3.
vs. Reuvers).
& S.D. Lindenbergh, Je hebt geluk als je
LOVS 2013.
3. Uit onderzoek blijkt dat slachtoffers van
5. Zie HR 17 november 2000, NJ
van een pauw mag plukken, ervaringen van
delicten die een civiele procedure starten
2001/215, m.nt. A.R. Bloembergen (Druijff
slachtoffers van strafbare feiten met het
met een lantaarntje zijn te zoeken. Zie bijv.
vs. Bouw), waarin hij gevalsvergelijking als
verhalen van hun schade, Den Haag:
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2697
Wetenschap
len wordt gevoed. Slachtoffers van geweldsdelicten waarvan een dader bekend is, vervolgd en veroordeeld wordt voor het feit waardoor de schade is geleden, én die hun vordering als benadeelde partij krijgen toegewezen met een daaraan verbonden schadevergoedingsmaatregel, genieten daarnaast een onbeperkte (!) garantie tot beta-
2698
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
ling.9 In de praktijk kan het hier gaan om (zeer) forse bedragen.10 Tegelijkertijd lopen de meest ernstige schades het grootste risico om als te complex te worden aangemerkt en wegens onevenredige belasting van het strafproces – geheel of gedeeltelijk – niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat maakt dat dit – toch al selectieve – model
Dit – toch al selectieve –
had op de periode na overlijden. Het hof volgde die betwisting en wees de vordering voor het overige toe tot een bedrag van in totaal ruim € 175 000 (waarvan € 150 000 smartengeld).14
model kan wel heel selectief uitpakken
Een jongeman loopt als gevolg van mishandeling met een kettingslot een schedelbasisfractuur op, moet daarvan geruime tijd revalideren en kan op het moment van de uitspraak alleen nog op arbeidstherapeutische basis werken. Hij vordert bijna € 80 000, waarvan € 37 500 als (voorschot op) smartengeld en bijna € 30 000 aan verlies aan zelfzwerkzaamheid. Ter zake van het smartengeld wijst de rechtbank een bedrag van € 10 000 toe met als motivering dat nog geen medische eindtoestand is bereikt. De vordering ter zake van verlies aan zelfwerkzaamheid wordt afgewezen, omdat de vaststelling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.15
wel heel selectief kan uitpakken. Dit alles staat natuurlijk nog los van de vraag of het werkelijk verantwoord is dat de gemeenschap de lasten hiervan draagt, maar dat is bij uitstek een politieke kwestie, die ik hier laat rusten.11 Ondertussen brengt de positie van aangesprokene voor de verdachte mee dat hij reële verweren nu eenmaal moet kunnen voeren, omdat hij het risico loopt tot een forse financiële verplichting te worden veroordeeld.12 Hij moet bovendien tegelijkertijd op verschillende borden schaken, omdat hij zich ook tegen de verdenking moet verweren, terwijl dat om een eigensoortige strategie kan vragen. Zo kan de verdachte afzien van uitvoerige betwisting van een vordering om niet de indruk te wekken dat hij de gevolgen van zijn handelen bagatelliseert of kan betwisting conflicteren met zijn ‘zwijgrecht’.13
Een man dringt ’s nachts in de woning van een vrouw binnen en mishandelt, bedreigt en verkracht haar op zeer brute wijze. De vrouw vordert ruim € 9000 aan vergoeding van vermogensschade en € 44 000 smartengeld. De rechtbank wijst ter zake van vermogensschade € 6 195,36 toe en ter zake van ander nadeel € 10 000 met als overweging dat ‘het civiele procesrecht in het onderhavige geval bij uitstek aangewezen [is] om de verdere immateriële schade vast te stellen’.16
Hoe gaat de strafrechter ermee om? Enkele illustraties Beziet men de toenemende publicaties van strafrechtelijke uitspraken over vorderingen van benadeelde partijen, dan valt op dat de strafrechter wel degelijk werk probeert te maken van letselschadevorderingen, maar mijn indruk is dat hij deze vaak (deels) als te complex bestempelt. Gelet op de bestaande ‘voorschotconstructie’ en de drempels voor de benadeelde om (alsnog) een civiele procedure te starten, betekent dit doorgaans dat de benadeelde zijn vordering (voor het overige) in rook ziet opgaan. Een viertal voorbeelden uit de recente rechtspraak past in deze observatie. In 2011 mishandelde een man zijn partner zeer ernstig, onder meer door haar met zwavelzuur te overgieten, als gevolg waarvan de vrouw zeer ernstig verminkt raakte en zich uiteindelijk anderhalf jaar later van het leven beroofde. De vrouw vorderde bij leven vergoeding van een zeventiental vermogensschadeposten (waaronder € 80 000 ter zake van verlies aan arbeidsvermogen) en € 150 000 smartengeld. De vordering werd in eerste instantie niet of nauwelijks betwist en door de rechtbank toegewezen. In hoger beroep werd de procedure voortgezet door de erfgenamen en werd de vordering ter zake van verlies aan arbeidsvermogen betwist voor zover deze betrekking
Een vader valt zijn dochter onverhoeds aan met een mes en wordt veroordeeld wegens ernstige mishandeling en poging tot moord. Het slachtoffer vordert vergoeding van € 1865,82 ter zake van vermogensschade en € 7500 aan smartengeld. De rechtbank wijst het gevorderde smartengeld toe, maar past op de vergoeding ter zake van vernieling van kleding en van de mobiele telefoon een aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ toe van eenderde.17 Wat opvalt aan het eerste oordeel is de moed die de rechtbank heeft gehad om de top van de tot dan toe door rechters toegewezen smartengeldbedragen op te zoeken. Dat kan heel goed, niet alleen omdat het letsel evident zeer ernstig is, maar ook omdat de vaststelling van de omvang van het smartengeld eigenlijk weinig complex is. Het praktische gevolg ervan is dat in dit geval de betaling aan (in dit geval de erfgenamen) door de voorschotconstructie is gegarandeerd. Aan het tweede oordeel valt op dat, hoewel sprake is van zeer substantieel letsel, de rechtbank uit
9. Zie over de risico’s van het open karakter
del) en Rb. Amsterdam 20 februari 2014,
2006, NJ 2007/484 alsmede F.F. Lange-
ECLI:NL:GHDHA:2014:621.
van deze regeling L. Stevens, ‘De voor-
ECLI:NL:RBAMS:2014:758 (€ 215 000 in
meijer, Het slachtoffer en het strafproces,
15. Rb. Noord-Holland 25 maart 2014,
schotregeling: een ongedekte cheque?’, in:
geval van mensenhandel).
Studiepockets Strafrecht 35, Deventer:
ECLI:NL:RBNHO:2014:2740.
W.H. van Boom & S.D. Lindenbergh (red.),
11. Zie ook kritisch over de ‘voorschotrege-
Kluwer 2010, p. 107 e.v.
16. Rb. Midden-Nederland 28 maart 2014,
Politiek privaatrecht, Den Haag: BJu 2013,
ling’ W.H. Vellinga, ‘De positie van het
13. Zie over dit spanningsveld J. Candido,
ECLI:NL:RBMNE:2014:1213.
p. 201-221.
slachtoffer in het strafproces: een nieuwe
‘Civiel bewijsrecht toepasselijk op vordering
17. Rb. Zeeland-West Brabant 27 januari
10. Vergelijk bijv. Rb. Midden-Nederland 11
wet’, VR 2009, p. 33 e.v.
benadeelde partij?’, NJB 2012/824, afl. 14,
2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:337.
april 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2014
12. Zie voor de eis dat de procedure moet
p. 938.
(ruim € 700 000 ingeval van mensenhan-
voldoen aan art. 6 EVRM HR 15 september
14. Hof ’s-Gravenhage 4 maart 2014,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2699
Wetenschap
Uitstel van de begroting van een substantieel smartengeld tot een eventuele civiele procedure betekent de facto waarschijnlijk dat de benadeelde naar de daadwerkelijke betaling kan fluiten voorzichtigheid slechts een fractie van de gevorderde vergoeding toewijst en ter zake van vermogensschade slechts enkele kruimelposten, terwijl het gaat om een jong iemand die als gevolg van het letsel waarschijnlijk nooit meer de oude zal zijn. Natuurlijk spelen hier mogelijk complexe vragen, maar het uitstel van de begroting van een substantieel smartengeld tot een eventuele civiele procedure betekent de facto waarschijnlijk dat de benadeelde – als hij die route al wil uitlopen – naar de daadwerkelijke betaling kan fluiten. Ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen of aan ‘zelfwerkzaamheid’ was bovendien oriëntatie op de normbedragen van de Letselschade Raad mogelijk geweest, waardoor op vrij eenvoudige wijze enige tegemoetkoming had kunnen worden geboden.18 Afgezet tegen bijvoorbeeld whiplashzaken, waarin na een veelal kleine aanrijding met doorgaans zeer geringe schuld soms met veel meer onzekerheden uiteindelijk vele tonnen aan schadevergoeding worden toegewezen, is dit toch wel een schamele uitkomst. Het derde geval wordt gekenmerkt door een zeer ernstig delict waarvan zonder meer aannemelijk is dat het slachtoffer er tot in lengte van jaren schade van zal ondervinden, waarbij de vergoeding van vermogensschade schijnbaar tot achter de komma wordt berekend en de begroting van smartengeld (weer) grotendeels wordt ‘uitgesteld’ tot een civiele procedure. Deze uitkomst (€ 16 195,36) steekt bijvoorbeeld zuinig af tegen de categorische compensatie van dergelijke gevallen met € 25 000 in de compensatieregeling van de RKK en de Regeling Statuut inzake misbruik in de jeugdzorg, allebei regelingen die zijn geënt op het aansprakelijkheidsrecht en die zijn gericht op een snelle en adequate afdoening. Ook het vierde geval betreft een zeer ernstig delict met zeer ernstige gevolgen (ernstige verwonding en verminking, onder meer in het gezicht). Het gevorderde smartengeld lijkt bescheiden en wordt geheel toegewezen, maar de ongetwijfeld goedbedoelde specifieke ‘berekening’ van de vermogensschade ter zake van kleding en telefoon doet, nog afgezien van de vraag of aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ hier terecht is, in het licht van het geheel van zaak toch wel aan als tamelijk bizarre kruimelarij. Wat opvalt aan al deze gevallen is dat het toegewezen smartengeld substantieel groter is dan de toewijzing ter zake van vermogensschade. Dat is in die zin opmerkelijk, omdat in letselschadezaken de vermogensschadeposten het smartengeld doorgaans fors overtreffen. Het laat zich waarschijnlijk verklaren doordat de vaststelling van de omvang van het smartengeld eenvoudiger is, omdat de rechter de vrijheid heeft om dit ‘naar billijkheid’ te doen, terwijl de vaststelling van de omvang van vermogensschade als complexer wordt ervaren. Ondertussen moet hierbij worden bedacht dat de rechter ook ter zake van de begroting van vermogensschade een grote vrijheid toekomt, onder meer door deze, wanneer zij niet nauwkeurig is vast
2700
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
te stellen, te schatten (artikel 6:97 BW). Verder valt op dat de begroting van vermogensschade nogal eens als te complex wordt gezien, hetgeen dan tot niet-ontvankelijkheid leidt, of dat hier juist ten aanzien van kleine schades een zeer nauwkeurige begroting wordt toegepast. In het eerste geval loopt de benadeelde feitelijk zijn vergoeding waarschijnlijk mis, omdat de civielrechtelijke weg veelal min of meer onbegaanbaar, althans uitzichtloos, is. In het tweede geval lijkt mij kennisneming van het ogenschijnlijk precieze rekenwerk voor de benadeelde nogal frustrerend. Beide elementen staan in elk geval in schril contrast met het relatieve gemak waarmee het smartengeld wordt begroot en toegewezen.19 Per saldo leiden beide signaleringen ertoe dat de benadeelde waarschijnlijk met het grootste deel van zijn schade blijft zitten en de aansprakelijke dus met betaling van slechts een deel wegkomt en de overheid dus ook garant staat voor slechts een deel van de schade. Het eerste lijkt me overigens het meest, het laatste het minst ernstige.
Op weg naar verbetering De hiervoor geschetste zaken zijn illustratief, maar of zij werkelijk representatief zijn is minder eenvoudig vast te stellen. Daarom moet natuurlijk voorzichtigheid worden betracht bij het trekken van algemene conclusies. Niettemin bieden de hiervoor gedane signaleringen wel aanknopingspunten voor verbeteringen. Hoewel natuurlijk ook meer fundamentele stelselwijzigingen denkbaar zijn,20 zoek ik die binnen het huidige model. In de eerste plaats laat hetgeen hiervoor is gezegd zien dat het goed zou zijn als de strafrechter ten aanzien van de begroting van het smartengeld zijn koudwatervrees over boord zou zetten: die schadepost kan hij eenvoudigweg zelf definitief begroten.21 Publicatie van (meer) uitspraken op dit gebied zou hem bovendien steeds meer houvast bieden. Voor slachtoffers heeft dit het voordeel dat zij een deel van hun schade in elk geval vergoed krijgen, hetgeen als een belangrijke vorm van erkenning zal worden ervaren en hun bovendien enige financiële armslag kan bieden. In de tweede plaats zou de strafrechter meer gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de vermogensschade, in elk geval voor zover deze reeds aannemelijk is, maar ook voor zover deze redelijkerwijs valt te verwachten (artikel 6:105 BW), te schatten, in plaats van de begroting van deze schadepost uit de weg te gaan. De formele rechterlijke overwegingen die thans vaak resulteren in nietontvankelijkheid, waardoor de benadeelde feitelijk ‘het nadeel van de twijfel’ ondervindt en naar alle waarschijnlijkheid met zijn schade zal blijven zitten, contrasteren sterk met de impulsiviteit waarmee aanvankelijk de aansprakelijke de schade toebracht en de benadeelde met de risico’s daarvan opzadelde. Het gevolg is dat de benadeelde dan ‘met twee/nul achter staat’. Het lijkt me dat voor dit
risico bij de schadevaststelling oog zou moeten zijn. Dat betekent niet dat de rechter (ook) roekeloos te werk zou moeten gaan, maar wel dat hij zijn rechterlijke vrijheid wat royaler zou mogen benutten.22 Dat is voor de strafrechter op dit civielrechtelijke terrein misschien niet zo eenvoudig en daarom kunnen de hierna te noemen oriëntatiepunten behulpzaam zijn. In de derde plaats zou de rechter zich meer kunnen oriënteren op bestaande vormen van normering of categorisering, zoals die van de Letselschade Raad, de compensatieregeling van de RKK en de vergoedingsregeling van het Statuut inzake misbruik in de jeugdzorg. In al deze gevallen gaat het om na ampel beraad en georiënteerd op de maatstaven van het civiele aansprakelijkheidsrecht ontwikkelde normbedragen of categorieën van gevallen en bedragen.23 In de compensatieregelingen ter zake van seksueel misbruik gaat het overigens om ‘all in’-vergoedingen (vermogensschade en ander nadeel). Dat is een figuur die weliswaar enigszins op gespannen voet staat met het civiele aansprakelijkheidsrecht, waarin de Hoge Raad van de rechter vraagt uitdrukkelijk tussen beide schadeposten te onderscheiden,24 maar die in de praktijk wel praktisch uitwerkt en bij slachtoffers hoge ogen lijkt te gooien.25 De ogenschijnlijke precisie van indeling van allerlei schadeposten in verschillende categorieën en de exacte berekening van de omvang sluiten nu eenmaal slecht aan bij de belevingswereld van degenen die de schade hebben geleden.26 Dat komt omdat de suggestie van exactheid en concreetheid die ervan uitgaat in de praktijk vaak tenietgaat door de abstracties en aannames die vervolgens bij de begroting (of in de praktijk van letselschadeafwikkeling: in onderhandelingen daarover) worden toegepast. Ten slotte zou ontwikkeling van een meer specifieke normering van vergoedingen van letselschade in het strafproces uitkomst kunnen bieden.27 Zo zouden per delict in verband met in concreto opgelopen letsel catego-
rie-indelingen kunnen worden ontwikkeld met bedragen die in dergelijke gevallen in ieder geval in de strafrechtelijke procedure toewijsbaar zijn.28 Om daaraan voeding te bieden zou het wel behulpzaam zijn wanneer voegingsuitspraken vaker zouden worden gepubliceerd.29 In zekere zin zou de mogelijk aanstaande wettelijke regeling inzake vergoeding van ‘affectieschade’ als een voorbeeld van dergelijke normering kunnen worden gezien. In gevallen van zogenaamde ‘shockschade’ (psychische schade door confrontatie met een schokkende gebeurtenis) is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het oordeel dat de beoordeling ervan een onevenredige belasting van het strafproces vormt ‘niet onbegrijpelijk’ is, waarbij hij in aanmerking neemt dat voor toewijzing nodig is dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is komen vast te staan.30 Wordt een wettelijke aanspraak op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade wegens ernstige verwonding of overlijden van een naaste (‘affectieschade’) ingevoerd, dan biedt dat tot op zekere hoogte een praktische oplossing voor deze gevallen, omdat dan zonder medisch/psychiatri-
De ogenschijnlijke precisie van indeling van allerlei schadeposten in verschillende categorieën en de exacte berekening van de omvang sluiten nu eenmaal slecht aan bij de belevingswereld van degenen die de schade hebben geleden
18. Zie www.deletselschaderaad.nl.
‘Strafrechter en smartengeld, de civiele
satieregeling www.meldpuntmisbruikrkk.nl
2001, afl. 3, p. 122; I. Giesen, Y.P. Kammin-
19. Ik laat hier overigens buiten beschou-
vordering in het strafproces als aanjager van
en voor de regeling ‘Statuut voor de buiten-
ga & J.M. Barendrecht, ‘Normering van
wing dat (ook) de strafrechter met het
een rechtsontwikkeling’, NTBR 2014/21.
gerechtelijke afhandeling van civiele vorde-
schadevergoeding voor arbeidsongevallen
smartengeld nogal (en vaak ronduit) zuinig
Zie voor ‘shockschade’ bijv. recent HR 11
ringen tot schadevergoeding in verband
en Beroepsziekten’, in: M. Faure & T. Hart-
is. Zie nader Candido & Lindenbergh,
maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:528.
met seksueel misbruik in jeugdzorginstellin-
lief, (red.), Schade door arbeidsongevallen
NTBR 2014/21.
22. Zie voor een uitdrukkelijk voorbeeld Rb.
gen en pleeggezinnen’ www.schadefonds.
en nieuwe beroepsziekten, Den Haag 2001,
20. Vergelijk voor de suggestie om een
Midden-Nederland 11 april 2013,
nl.
p. 131 e.v.; J.L.M. Misana, ‘Over normering
verwijzing naar de schadestaatprocedure
ECLI:NL:RBMNE:2013:2014, r.o. 10.3.1:
24. Vergelijk HR 25 oktober 2002, NJ
van personenschade – Volledige vergoeding
mogelijk te maken reeds W. Reehuis, Scha-
‘Ten aanzien van de materiële schade is de
2003/171 m.nt. M. Scheltema.
van concreet geleden schade versus door-
devergoeding in het strafrecht (Oratie Gro-
rechtbank van oordeel dat een specifieke
25. Zie bijv. J.D.W.E. Mulder, Compensati-
zichtig, snel en efficiënt, TVP 2009/1 en T.
ningen), 1992, p. 20 e.v. en W.H. Vellinga,
berekening een onevenredige belasting van
on: The victim’s perspective, (diss. UvT),
Hartlief, ‘Recht doen met abstracte schade-
‘De benadeelde partij in het strafproces
het strafgeding oplevert. Weliswaar is
Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2013.
begroting’, NJB 2012/2463, afl. 43, p.
vanuit civielrechtelijk perspectief’, VR 2001,
komen vast te staan dat de benadeelde
26. Zie voor ervaringen van slachtoffers die
3007.
p. 97 e.v. Vergelijk voor een zogenaamde
partij het door haar verdiende geld heeft
na delicten hebben geprobeerd hun schade
28. Het omgaan met normering is de straf-
‘klapluikconstructie’ waarin complexere
afgestaan aan verdachte, maar daarvan zijn
te verhalen J.D.M. van Dongen, M.R. Hebly
rechter natuurlijk allerminst vreemd. Verge-
zaken door de strafrechter naar een versnel-
eveneens de kosten van de gezamenlijke
& S.D. Lindenbergh, Je hebt geluk als je
lijk de uitvoerige Oriëntatiepunten voor
de civiele procedure worden verwezen
huishouding van de verdachte en de bena-
van een pauw mag plukken, ervaringen van
straftoemeting en LOVS-afspraken.
‘Slachtoffers in de rechtszaal’, NJB
deelde partij en de opvoeding van hun kind
slachtoffers van strafbare feiten met het
29. Zie ook reeds Candido & Lindenbergh,
2012/576, afl. , p. .
betaald. Een minder specifieke berekening
verhalen van hun schade, Den Haag:
NTBR 2014/21.
21. In de begroting is hij vrij; ten aanzien
levert evenwel geen onevenredige belasting
WODC 2013, ook TVP 2014/1, p. 1-7.
30. Vergelijk bijv. recent HR 11 maart 2014,
van de vraag of een aanspraak bestaat op
van het strafgeding op.’
27. Zie over normering van vergoedingen
ECLI:NL:HR:2014:528.
vergoeding van ander nadeel dan vermo-
23. Zie voor de richtlijnen met normbedra-
bij letsel in het civiele recht reeds uitvoerig I.
gensschade kan dat complexer liggen. Zie
gen van de Letselschade Raad www.delet-
Giesen, Normering van schadevergoeding
daarover J. Candido & S.D. Lindenbergh,
selschaderaad.nl. Zie voor de RKK-compen-
in Engeland: een les voor Nederland?, NJB
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2701
Wetenschap
sche expertise met behulp van door de wetgever gesuggereerde vergoedingsbedragen op betrekkelijk eenvoudige wijze tot juridische erkenning van deze schade kan worden overgegaan. Slachtoffers die door confrontatie met de schokkende gebeurtenis meer schade hebben geleden, bijvoorbeeld wegens verlies aan arbeidsvermogen, kunnen de (meer complexe) vordering ter zake dan nog altijd aan de civiele rechter voorleggen. Voor de benadeelden hebben dergelijke vormen van
De letselschadevordering in het strafproces is voor de benadeelde cruciaal, voor de verdachte problematisch en voor de rechter vaak te complex normering grote voordelen: zij ontlasten hen in vergaande mate van een complex vaststellingsproces en leiden ertoe dat zij daadwerkelijk inbare vergoedingen krijgen toegewezen. De ontlasting van de complexiteit van het vaststellingsproces is voor de strafrechter natuurlijk ook een evident voordeel. Dat kan voor hem een belangrijk motief voor normering zijn, ook wanneer zijn civiele collega daar op het gebied van letselschade wellicht nog wat voorzichtig mee is. De verdachte hoeft hier intussen niet slechter van te worden: voor zover aansluiting wordt gezocht bij bestaande op het civiele recht georiënteerde normeringen betaalt hij gewoon wat hij verschuldigd is. Voor zover op dit punt verdere normering zou worden ontwikkeld, kan daarbij met de belangen van de aansprakelijke rekening worden gehouden, bijvoorbeeld door het niveau van de vergoedingen niet te hoog31 te stellen en/of door hem de mogelijkheid te bieden aan de hand van de
concrete omstandigheden van het geval verweer te voeren tegen het normbedrag in kwestie.
Slot Het succes van het civielrechtelijke schadeverhaal in gevallen van letsel is vooral te danken aan de financiering van de vergoeding, in de praktijk door aansprakelijkheidsverzekeringen, én van het verhaal, via buitengerechtelijke kosten die eveneens door aansprakelijkheidsverzekeringen worden gedragen. In geval van strafrechtelijke delicten ontbreken deze beide succesfactoren. De (iets) royalere financiering van rechtsbijstand van slachtoffers van ernstige delicten32 en de voorschotregeling na de schadevergoedingsmaatregel helpen weliswaar een beetje, maar de (ervaren) complexiteit van de afdoening volgens het bestaande materiële civiele recht brengt waarschijnlijk mee dat er van de vordering van de benadeelde partij in geval van letsel veelal toch maar weinig terecht komt. De letselschadevordering in het strafproces is voor de benadeelde cruciaal, voor de verdachte problematisch en voor de rechter vaak te complex. Normering van zowel vermogensschadeposten als vergoedingen van ander nadeel (smartengeld), wellicht zelfs in de vorm van ‘all inbedragen’ voor beide schadesoorten, zou aan de verschillende belangen in belangrijke mate tegemoet komen. Voor benadeelden is dit van groot belang, omdat verhaal via de strafrechtelijke procedure vaak hun enige mogelijkheid is, omdat een vlotte afwikkeling hen zo min mogelijk (verder) schaadt, en omdat blijkt dat een dergelijke afdoening in belangrijke mate aan erkenning bijdraagt. Aangesprokenen worden van een dergelijk model niet wezenlijk slechter omdat zij niet zullen worden veroordeeld voor meer schade dan zij hebben veroorzaakt. En de rechter wordt minder afgeleid van zijn hoofdtaak in het strafproces. Normering ten behoeve van vlottere afdoening en vermindering van de belasting van het strafgeding zouden bovendien meebrengen dat de voordelen van de voorschotregeling evenwichtiger ten goede komen aan benadeelden. Hier valt dus wat te verbeteren.
31. Maar wel in de buurt van wat in het
OM en die uiterst bescheiden bedragen
32. Zie voor ‘kosteloze rechtsbijstand van
een gemiddelde letselschade advocaat zijn
civiele recht gebruikelijk is, en niet bijvoor-
suggereren. Zie BOS-schade, Het normen-
deze categorie art. 44.4 WRB. Het gaat
bed niet uit zal komen.
beeld op het niveau van de huidige BOS-
stelsel van het Openbaar Ministerie voor
– als ik het goed zie – om 5 punten (bijlage
normen, die slechts indicaties zijn voor
de behandeling van civiele vorderingen in
BVRB 2000, onder benadeelde partij) maal
ondersteuning van de vordering door het
het strafproces, 26 mei 2009.
€ 105,96 = € 529,80, een bedrag waarvoor
2702
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Focus
1960
Kader voor de crisis Een toetsingskader voor overheidsmaatregelen die raken aan sociaal-economische mensenrechten
Alicia Dibbets en Antoine Buyse1
Nu de hervormingsagenda van het kabinet, mede afgedwongen door de economische crisis, in volle gang is, rijst de vraag wat de concrete impact van alle nieuwe maatregelen zal zijn. Hervormingen in de zorg, maatschappelijke ondersteuning en onderwijs raken ook aan sociaal-economische mensenrechten. In deze bijdrage onderzoeken we hoe dergelijke maatregelen zullen worden beoordeeld onder het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR). Deze discussie is des te actueler nu Nederland overweegt partij te worden bij het Facultatief Protocol bij dit Verdrag, dat voorziet in een individueel klachtrecht op internationaal niveau.
Sociaal-economische mensenrechten als kader voor de crisis Sociaal-economische mensenrechten die kunnen worden geraakt door crisismaatregelen zoals het recht op onderwijs, het recht op gezondheid en het recht op sociale zekerheid zijn op internationaal niveau onder andere vastgelegd in het IVESCR. Deze rechten zijn ook terug te vinden in internationale verdragen omtrent de rechten van het kind, vrouwenrechten, en rechten van personen met een handicap. Op Europees niveau zijn sociaal-economische rechten neergelegd in het Europees Sociaal Handvest (ESH). De verplichtingen van de staat met betrekking tot sociaal-economische rechten in het IVESCR kunnen worden onderverdeeld in drie dimensies: de verplichting van de staat om rechten te respecteren, te beschermen en te bevorderen (‘respect, protect, fulfil’). De verplichting om sociaal-economische rechten te respecteren verbiedt de staat te handelen in strijd met deze rechten. Op grond van de verplichting om sociaal-economische rechten te beschermen dient de staat er voor te zorgen dat derden deze rechten niet schenden of beperken. De verplichting om sociaal-economische rechten te bevorderen geeft aan dat de staat stappen dient te nemen om deze rechten te
verwezenlijken. Wanneer de overheid bezuinigingsmaatregelen neemt kan met name de verplichting om sociaaleconomische rechten te respecteren en te bevorderen in het geding raken. Op grond van artikel 2(1) IVESCR hebben staten de verplichting om de rechten uit het Verdrag geleidelijk te verwezenlijken.2 Geleidelijke verwezenlijking betekent dat staten een blijvende verplichting hebben om zo snel en doeltreffend mogelijk toe te werken naar de verwezenlijking van de rechten uit het Verdrag. Hiernaast bestaan er ook onmiddellijke verplichtingen voor de staat. Staten hebben de onmiddellijke verplichting om er voor te zorgen dat de rechten uit het Verdrag zonder discriminatie kunnen worden uitgeoefend. Daarbij hebben staten de verplichting om onmiddellijk stappen te nemen voor de verwezenlijking van de rechten uit het Verdrag. Regressieve maatregelen waarbij genomen stappen voor de verwezenlijking van rechten worden teruggedraaid gaan in principe in tegen deze verplichting. Dergelijke regressieve maatregelen zijn alleen toegestaan als de staat kan aantonen dat een zorgvuldige afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden en dat de maatregel in kwestie gerechtvaardigd kan worden met betrekking tot de rechten in het Verdrag
Auteurs
seerd op het onderzoeksrapport: De juridi-
schreven. Via: www.rijksoverheid.nl/docu-
Noten
1. Mr. A.M. Dibbets is zelfstandig onder-
sche gevolgen van ratificatie door Neder-
menten-en-publicaties/kamerstuk-
2. Voor de interpretatie van dit artikel zie:
zoeker mensenrechten en prof. dr. A.C.
land van het Facultatief Protocol bij het
ken/2014/09/05/onderzoeksrapport-van-
ESC-Comité, General Comment, no. 3
Buyse is hoogleraar rechten van de mens in
International Verdrag inzake economische,
het-sim-de-juridische-gevolgen-van-ratifi-
(1990): Nature of State Obligations, UN
multidisciplinair perspectief bij het Studie-
sociale en culturele rechten (februari 2014)
catie-door-nederland-van-het-facultatief-
Doc. E/1991/23, 14 december 1990.
en Informatiecentrum Mensenrechten aan
dat de auteurs in opdracht van het Ministe-
protocol-bij-het-internationaal-verdrag.
de Universiteit Utrecht. Dit artikel is geba-
rie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
html.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2703
Focus
en de volledige benutting van beschikbare middelen.3 Bezuinigingsmaatregelen kunnen over het algemeen worden aangemerkt als een regressieve maatregel wanneer een dergelijke maatregel de verwezenlijking van één of meer sociaal-economische rechten gedeeltelijk terugdraait. De inhoud van sociaal-economische rechten kan verder worden verduidelijkt door de kern en de periferie van deze rechten te onderscheiden. De kern van een recht omvat die elementen van een recht waar niet van kan worden afgeweken zonder dat het recht aan betekenis verliest. De periferie van een recht omvat elementen die wel belangrijk zijn voor volledige verwezenlijking maar een minder essentieel onderdeel vormen van de fundamentele waarden die een recht beoogt te beschermen. Deze benadering geeft inzicht in de mate van beleidsvrijheid van de staat bij de verwezenlijking van sociaal-economische rechten. Hoe dichter bezuinigingsmaatregelen liggen tegen de kern van een recht, des te groter het risico op schending van dat recht.
Een toetsingskader voor maatregelen in een economische crisis Het VN-comité voor economische, sociale en culturele rechten (ESC-Comité), dat toeziet op de naleving van het IVESCR door lidstaten, heeft altijd de boodschap afgegeven dat regressieve maatregelen, waarbij de verwezenlijking van een recht gedeeltelijk wordt teruggedraaid, alleen onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar zijn. Het IVESCR bevat een beperkingsclausule (artikel 4) waarin is vastgelegd dat beperkingen op rechten uit het verdrag
Hoe dichter bezuinigingsmaatregelen liggen tegen de kern van een recht, des te groter het risico op schending van dat recht alleen zijn toegestaan met het doel het algemeen welzijn in een democratische samenleving te bevorderen. Deze beperkingsclausule wordt echter zeer zelden aangehaald in de praktijk. Uit de travaux préparatoires van het Verdrag en uit de praktijk van het ESC-Comité kan worden afgeleid dat de beperkingsclausule niet van toepassing wordt geacht op regressieve maatregelen die de staat neemt in het kader van beperkte middelen (‘resource constraints’).4 In plaats daarvan heeft het Comité regressieve maatregelen steeds beoordeeld op basis van artikel 2 IVESCR waarin de algemene verplichtingen van de staat uiteen worden gezet. Het Comité geeft daarbij aan dat de bewijslast bij de staat ligt. Die moet kunnen aantonen dat een zorgvuldige afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden en dat de regressieve maatregelen gerechtvaardigd zijn met betrekking tot de rechten in het Verdrag en de volledige benutting van beschikbare middelen.5 Om meer helderheid te scheppen over de toelaatbaarheid van regressieve maatregelen in tijden van econo-
2704
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
mische crisis is het ESC-Comité specifieke voorwaarden voor dergelijke maatregelen gaan ontwikkelen. Een eerste aanzet voor deze criteria heeft het Comité in 2008 gegeven bij de interpretatie van het recht op sociale zekerheid.6 Daarnaast heeft de voorzitter van het ESC-Comité in 2012 een brief gestuurd aan alle Verdragspartijen bij het IVESCR waarin voorwaarden uiteen worden gezet voor bezuinigingsmaatregelen die sociaal-economische rechten raken.7 De voorwaarden uit beide documenten overlappen elkaar gedeeltelijk en zijn zowel procedureel als inhoudelijk van aard. Gezamenlijk kunnen zij als gezaghebbend toetsingskader dienen voor het toezicht op regressieve maatregelen. Zo stelt het Comité eisen aan de redenen waarom en de wijze waarop crisismaatregelen tot stand worden gebracht. De voorwaarden beïnvloeden wat moet worden meegewogen in de keuze voor een specifieke maatregel en wie er betrokken moet zijn geweest bij de besluitvorming. Daarbij is vooral van belang wat voor gevolgen een bepaalde maatregel kan hebben op sociaaleconomische rechten. Het Comité heeft niet aangegeven of de voorwaarden cumulatief zijn zodat aan elke voorwaarde moet worden voldaan of dat er sprake zal zijn van een totaalafweging van alle voorwaarden tezamen. Hoewel moeilijk kan worden voorspeld hoe strikt het Comité zal zijn is het goed mogelijk dat het Comité elke voorwaarde zorgvuldig zal bestuderen maar dat de uiteindelijke beoordeling of er sprake is van een schending van een recht gebaseerd zal zijn op een totaalafweging van alle voorwaarden. Op basis van de interpretaties van het ESC-Comité kan een toetsingskader worden opgebouwd van zeven voorwaarden die inzicht geven in waar maatregelen in een economische crisis volgens het ESC-Comité aan zouden moeten voldoen. Deze voorwaarden zullen hieronder worden uitgelegd aan de hand van het sociaal leenstelsel als voorbeeld van een potentieel regressieve maatregel op het terrein van het recht op onderwijs. Artikel 13(2)(c) IVESCR bepaalt dat hoger onderwijs voor een ieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs. De Nederlandse regering hanteert de interpretatie dat er bij het sociaal leenstelsel geen verandering optreedt in de kosten van het onderwijs zelf, waardoor er geen sprake kan zijn van een regressieve maatregel. Bij de financiële toegankelijkheid van het onderwijs gaat het er volgens het ESC-Comité om dat het onderwijs voor iedereen betaalbaar is.8 Het Comité laat zich niet uit of het daarbij gaat om zowel de studiekosten zelf of ook om tegemoetkomingen in de kosten van het volgen van een studie. Desondanks is het waarschijnlijk dat dit onderscheid niet als uitgangspunt zal dienen in de beoordeling van het Comité. Gezien vanuit het IVESCR gaat het namelijk om het uiteindelijke effect van deze maatregel op de algemene toegankelijkheid van het recht op onderwijs. Vanwege het feit dat de maatregel invloed uitoefent op de manier waarop een studie kan worden bekostigd, is het aannemelijk dat het Comité de maatregel zal beschouwen als potentiële stap terug in het bewerkstelligen van algemeen toegankelijk en kosteloos hoger onderwijs. Inmiddels heeft ook de Raad van State in een advies aan het
© Illustration Works/Corbis
Ministerie van Onderwijs en Wetenschap geschreven dat het sociaal leenstelsel invloed heeft op de toegankelijkheid van het onderwijs.9 1. Het beleid is een tijdelijke maatregel die slechts geldt tijdens de periode van economische crisis. Bij beoogde bezuinigingsmaatregelen wordt over het algemeen aangegeven dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om schaarse publieke middelen in tijden van crisis beter te verdelen. De manier waarop crisismaatregelen worden gepresenteerd en ingekaderd doet meestal vermoeden dat dergelijke maatregelen niet als tijdelijk zijn bedoeld. Het sociaal leenstelsel is bijvoorbeeld voorgelegd als logisch vervolg op een ingezette trend die past in de ontwikkelingen van het hoger onderwijs op nationaal en internationaal niveau.10 Daarmee is de voorwaarde van tijdelijkheid van de maatregel niet vervuld. Dit is een risico omdat het
een voorwaarde is die het ESC-Comité uitdrukkelijk heeft gesteld. Als echter wordt uitgegaan van een totaalafweging van alle voorwaarden is het denkbaar dat het Comité hier milder over zal oordelen als aan andere zwaarwegende voorwaarden wel is voldaan. 2. Het beleid is noodzakelijk en proportioneel in de zin dat elke andere maatregel, of het niet nemen van maatregelen schadelijker zou zijn voor de bescherming van sociaal-economische rechten. Daarbij zijn alternatieve maatregelen uitvoerig onderzocht. Om aan deze voorwaarde te voldoen, moet kunnen worden aangetoond dat in het voortraject van de totstandkoming van de maatregel verschillende alternatieven naast elkaar zijn gelegd. Daarbij moeten deze alternatieven zijn afgewogen met inachtneming van sociaal-economische rechten. Hoewel het bij grote beleidsveranderingen prak-
3. ESC-Comité, General Comment, no. 3
5. ESC-Comité, General Comment, no. 3
7. A.G. Pillay, Chairperson Committee on
december 1999, para. 6.
(1990): Nature of State Obligations, UN
(1990): Nature of State Obligations, UN
Economic Social and Cultural Rights, Letter
9. Raad van State, Advies W05.14.0244/I
Doc. E/1991/23, 14 december 1990, para.
Doc. E/1991/23, 14 december 1990, para.
to States Parties, UN Doc. CESCR/48th/SP/
wetsvoorstel studievoorschot hoger onder-
9.
9.
MAB/SW, 16 mei 2012.
wijs, 18 september 2014. Via: www.raad-
4. A. Müller, ‘Limitations to and Derogati-
6. ESC-Comité, General Comment, no.
8. ‘Economic accessibility – education has to
vanstate.nl/adviezen/zoeken-in-adviezen/
ons from Economic, Social and Cultural
19(2007): The right to social security (arti-
be affordable to all.’, General Comment,
tekst-advies.html?id=11387.
Rights’, in: Human Rights Law Review, 9:4
cle 9), UN Doc. E/C.12/GC/19, 4 februari
no. 13 (1999): The right to education (arti-
10. Kamerstukken II 2012/13, 33680, 3, 1
(2009), p. 584-591.
2008, para. 42.
cle 13), UN Doc. E/C.12/1999/10, 8
juli 2013, p. 7-8.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2705
Focus
Doordat de uitspraken van het ESC-Comité zullen leiden tot een nadere interpretatie van dergelijke rechten zal er op nationaal niveau beter aan deze rechten kunnen worden getoetst tijk is om mogelijke alternatieven en gevolgen van een dergelijke wijziging te laten onderzoeken, worden sociaaleconomische rechten zelden expliciet meegewogen. Zo wordt de invoering van het sociaal leenstelsel verantwoord met de stelling dat er middelen moeten worden vrijgemaakt om de kwaliteit van het hoger onderwijs te kunnen blijven garanderen. 3. De getroffen groepen zijn betrokken bij het onderzoek van voorgestelde maatregelen en alternatieven. Tijdens de totstandkoming van het sociaal leenstelsel is bijvoorbeeld overleg gevoerd met (aankomende) studenten, studentenvertegenwoordigers (LAKS, JOB, LSVB, en ISO), de VSNU en de Vereniging Hogescholen.11 Bij deze voorwaarde is het niet alleen van belang dat alle getroffen groepen zijn betrokken maar ook dat de uitkomsten van het gevoerde overleg werkelijk worden meegewogen in de uiteindelijke besluitvorming. Het ESC-Comité spreekt hier over genuine participation.12 4. De impact van de maatregel op de verwezenlijking van het recht is onderzocht. Bij deze voorwaarde worden de rechten uit het IVESCR als uitgangspunt genomen. Dit betekent dat er moet worden gekeken hoe een maatregel de specifieke elementen van een recht raakt. Wanneer wordt onderzocht of het sociaal leenstelsel impact heeft op de verwezenlijking van het recht op onderwijs moet er bijvoorbeeld worden beoordeeld wat het effect van deze maatregel is op de algemene toegankelijkheid van het onderwijs. 5. Het beleid is niet direct of indirect discriminerend en omvat alle mogelijke maatregelen om ongelijkheden te beperken en om er voor te zorgen dat de rechten van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen niet onevenredig worden aangetast. Deze voorwaarde heeft met name betrekking op waarborgen die bij een bezuinigingsmaatregel zijn ingebouwd om ongelijkheden op te heffen. Zo kan bij het sociaal leenstelsel gedacht worden aan de aanvullende beurs voor studenten uit gezinnen met lage inkomens. Wanneer risico’s bestaan dat een bezuinigingsmaatregel nadelen zal opleveren voor kwetsbare groepen moet de effectiviteit van de ingestelde waarborgen blijvend worden gemeten en moet de maatregel zo nodig worden aangepast. 6. Het beleid tast niet de kern van het recht aan. Dit is een zwaarwegende voorwaarde omdat een maatregel die de kern van een recht aantast een schending van dit recht kan opleveren. Deze voorwaarde hangt nauw samen met de vorige voorwaarde omdat non-discriminatie onderdeel is van de kern van elk sociaal-economisch recht. De kern van het recht op onderwijs zou bijvoorbeeld worden aangetast als blijkt dat het sociaal leenstel-
2706
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
sel de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor kwetsbare groepen beperkt. 7. Er heeft een onafhankelijke beoordeling van de maatregel plaatsgevonden op nationaal niveau. Het Comité heeft niet aangeduid wat kan worden verstaan onder een ‘onafhankelijke beoordeling’ en door wat voor instellingen deze beoordeling moet worden uitgevoerd. Omdat de bestaande Nederlandse wetgevingsprocedure meerdere waarborgen en beoordelingen behelst, kan er echter van uit worden gegaan dat aan de voorwaarde is voldaan als deze wetgevingsprocedure wordt gevolgd. Daarbij wordt een wetsvoorstel beoordeeld door de Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Raad van State.
De invloed van een internationaal individueel klachtrecht op nationaal niveau Tot voor kort beoordeelde het ESC-Comité de naleving van het IVESCR uitsluitend via een statenrapportageprocedure, maar met de inwerktreding van het Facultatief Protocol bij het IVESCR in 2013 is het Verdrag voorzien van een aantal nieuwe procedures, waaronder een individueel klachtrecht. Nederland heeft dit Protocol in 2009 ondertekend, maar nog niet geratificeerd. Als Nederland partij zou worden bij het Protocol kunnen individuen en groepen die onder de Nederlandse jurisdictie vallen en die beweren slachtoffer te zijn van een schending van de rechten in het IVESCR door Nederland een klacht indienen bij het Comité. Hierop volgt een schriftelijke procedure die uitmondt in een standpunt en aanbevelingen van het Comité. Deze aanbevelingen zijn niet juridisch bindend maar de staat wordt wel geacht te goeder trouw de aanbevelingen op te volgen. Wanneer wordt onderzocht hoe crisismaatregelen beoordeeld kunnen worden onder het IVESCR rijst ook de vraag wat voor invloed een nieuw internationaal klachtenrecht zou kunnen hebben op de beoordeling van dergelijke maatregelen binnen de Nederlandse rechtsorde. De manier waarop binnen de Nederlandse rechtsorde gevolg zou kunnen worden gegeven aan uitspraken van het ESCComité is afhankelijk van de mate waarin deze uitspraken invloed kunnen hebben op de rechtstreekse werking van sociaal-economische rechten en de status van dergelijke uitspraken in het nationale rechtssysteem. Omdat de toekenning van rechtstreekse werking aan bepalingen uit mensenrechtenverdragen in Nederland wordt overgelaten aan de rechterlijke macht zal de toegang tot een individueel klachtenrecht bij het ESC-Comité niet direct tot gevolg hebben dat bepalingen uit het Verdrag rechtstreekse werking krijgen in de Nederlandse rechtsorde. Indirect kunnen uitspraken van het Comité in het kader van het individuele klachtenrecht wel invloed uitoefenen op de rechtstreekse werking van Verdragsbepalingen als de overwegingen van het Comité in de nationale rechtsgang worden meegenomen. Enige voorspelling
van hoe de Nederlandse rechter om zou kunnen gaan met uitspraken van het ESC-Comité is af te leiden uit de manier waarop aanbevelingen van het Europees Comité voor Sociale Rechten – het toezichthoudend orgaan bij het Europees Sociaal Handvest – zijn toegepast in de Nederlandse rechtspraak. De Nederlandse rechter heeft in een aantal rechtszaken gewicht toegekend aan aanbevelingen van dit Europese Comité.13 De waarde die aan deze aanbevelingen is toegekend zou naar analogie ook op uitspraken van het ESC-Comité kunnen worden toegepast. Vooralsnog is een dergelijk gebruik van internationale aanbevelingen echter eerder uitzondering dan regel. Doordat de uitspraken van het ESC-Comité zullen leiden tot een nadere interpretatie van dergelijke rechten zal er op nationaal niveau beter aan deze rechten kunnen worden getoetst. Een nadere invulling kan van algemene, breed omschreven bepalingen immers concreter afdwingbare rechten maken. De nadere interpretatie van sociaaleconomische rechten is echter een algemene en internationale ontwikkeling die losstaat van de ratificatie van het Facultatief Protocol door Nederland. Bestaande procedures van het ESC-Comité dragen al bij aan de interpretatie van deze rechten. Zaken tegen andere landen onder het Facultatief Protocol zullen eveneens leiden tot een nadere toespitsing van diezelfde rechten. De manier waarop de uitspraken van het ESC-Comité in Nederland kunnen en zullen worden toegepast is mede afhankelijk van het karakter van deze uitspraken. Op dit moment zijn er nog geen uitspraken gedaan onder het Facultatief Protocol, maar het Comité heeft al wel een indicatie gegeven van hoe deze uitspraken er uit zullen zien.14 De hoofdlijn hierin is dat de uitspraken aanbevelingen zullen bevatten, en dat deze aanbevelingen ruimte zullen laten voor de staat om de meest passende maatregel te nemen. Wat voor aanbevelingen het Comité zal doen heeft onder andere te maken met de wijze waarop het Comité zal toetsen aan het Verdrag. Bepalend hiervoor is de redelijkheidstoets die is opgenomen in het Facultatief Protocol.15 Deze toetsingsmaatstaf behelst dat het Comité er in zijn uitspraken rekening mee moet houden dat een staat beleidsvrijheid heeft bij de implementatie van het Verdrag. Het Comité heeft in dit verband aangegeven dat het gebruik zal maken van bestaande interpretaties van het Verdrag en eerder gestelde voorwaarden voor regressieve maatregelen.16 Deze voorwaarden zullen dus ook eventueel als leidraad voor de Nederlandse rechter kunnen gaan functioneren.
die mogelijk nadelig zijn voor de verwezenlijking van deze categorie rechten. Als gevolg hiervan is het ESC-Comité voorwaarden gaan ontwikkelen waaraan bezuinigingsmaatregelen op grond van het IVESCR moeten voldoen. Dit is een recente ontwikkeling en het valt nog te bezien hoe het ESC-Comité deze voorwaarden in de praktijk zal toepassen. Wanneer bezuinigings- of crisismaatregelen een stap terug zijn in de verwezenlijking van sociaal-economische rechten is de kans groot dat het ESC-Comité de maatregelen zal beschouwen als regressieve maatregel. Om de kans op een negatieve beoordeling te verkleinen zal Nederland het Comité daarom moeten kunnen overtuigen dat de maatregel werkelijk noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het betreffende recht. Met dit doel moeten bij de keuze van de maatregel de gevolgen voor sociaal-economische rechten in overweging zijn genomen. Daarnaast moeten er waarborgen zijn ingesteld voor eventuele nadelige gevolgen van de maatregel voor kwetsbare groepen, de effectiviteit van deze waarborgen zal moeten worden gemeten, en de maatregel zal zo nodig moeten worden aangepast. Deze aspecten zullen expliciet mee moeten wegen bij het ontwikkelen en invoeren van potentieel regressieve maatregelen. Reeds nu kunnen Nederlandse beleidsmaatregelen via de reguliere rapportageprocedure onder het IVESCR door het ESC-Comité worden beoordeeld op conformiteit met het Verdrag. Wanneer Nederland partij wordt bij het Facultatief Protocol IVESCR komt daar nog de weg van het nieuwe individuele klachtrecht bij als een aanvullende rechtsgang voor slachtoffers van vermeende schendingen van sociaal-economische rechten. Dit klachtrecht kan bijdragen aan de voortgaande nadere invulling van sociaal-economische rechten op internationaal niveau. Doordat deze ontwikkelingen ook zullen voortgaan zonder ratificatie van het Protocol door Nederland en doordat de Nederlandse rechter een eigen rol heeft in de toepassing van grondrechten binnen de nationale rechtsorde, zal de afzonderlijke invloed van een mogelijke ratificatie op deze ontwikkelingen relatief gering zijn. Desalniettemin bieden de voorwaarden die het Comité stelt voor beleidsmakers op nationaal niveau nu al een kader voor de crisis.
Conclusie
moeten wegen bij het ontwikkelen
De economische crisis heeft effect op de naleving van sociaal-economische rechten door Nederland. Dit is niet alleen een Nederlands fenomeen: vanwege de economische crisis nemen veel staten bezuinigingsmaatregelen
Deze aspecten zullen expliciet mee en invoeren van potentieel regressieve maatregelen
11. Kamerstukken II 2013/14, 33680, 7, p.
13. Zie bijvoorbeeld: Rb. Utrecht 6 april
protocol to the Covenant, UN Doc.
16. ESC-Comité, An evaluation of the obli-
118.
2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BM0846,
E/C.12/2007/1, 10 mei 2007, para. 13.
gation to take steps to the ‘maximum of
12. ESC-Comité, General Comment, no.
paras. 2.13, 2.14.
15. Optional Protocol to the International
available resources’ under an optional
19(2007): The right to social security (arti-
14. ESC-Comité, An evaluation of the obli-
Covenant on Economic, Social and Cultural
protocol to the Covenant, UN Doc.
cle 9), UN Doc. E/C.12/GC/19, 4 februari
gation to take steps to the ‘maximum of
Rights, GA Res. A/RES/63/117, 10 decem-
E/C.12/2007/1, 10 mei 2007, para. 3.
2008, para. 42.
available resources’ under an optional
ber 2008, artikel 8(4).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2707
1961
Focus
De legale vreemdeling zonder documenten Van tweederangs bestaan naar een reëel perspectief?
Bas Wallage en Paul Habers1
Naast de wenselijkheid van een vaststellingsprocedure voor staatloosheid geldt voor de huidige groep ongedocumenteerde vreemdelingen, die rechtmatig in Nederland verblijven, dat zij op een aantal terreinen niet volledig gebruik kunnen maken van elementaire sociale rechten en behoeften. Zij ondervinden ongemakken in hun contacten met private instellingen en bedrijven, die andere vreemdelingen niet kennen. Dat maakt hun bestaan in Nederland in bepaalde opzichten onnodig lastig. Er is voorts geen perspectief op een volwaardig bestaan nu formele obstakels onneembaar blijken bij een verzoek om naturalisatie en een beroep op bewijsnood een lege huls is.
1. Inleiding De kwestie van de ongedocumenteerd in Nederland verblijvende vreemdeling wordt in de literatuur regelmatig besproken.2 In het bijzonder worden dan facetten rond staatloosheid, de problemen rond de toelatingsprocedure en de weinig benijdenswaardige positie van de uitgeprocedeerde ongedocumenteerde of gebrekkig gedocumenteerde vreemdeling belicht. Deze laatste groep vreemdelingen, ook wel illegalen genoemd, kunnen of willen vaak niet terug en kunnen geen beroep doen op een bijzondere regeling en verblijven dus niet rechtmatig in Nederland.3 Er is anno 2014 evenwel ook een andere naar schatting grote groep ongedocumenteerde vreemdelingen die doorgaans minder aandacht krijgt. Het zijn de vele vreemdelingen die inmiddels een verblijfsvergunning hebben, maar hun papieren zoals een paspoort en geboorteakte zijn doorgaans niet op orde. Op het eerste gezicht lijkt het ook logisch dat er minder aandacht voor deze groep is, want het zijn vreemdelingen die inmiddels rechtmatig verblijf hebben. We hebben het dus in dit artikel over vreemdelingen die zonder of met een gebrekkige documentatie Nederland zijn binnengekomen en - veelal na een afgewezen asielaanvraag - toch om een andere dan de gevraagde reden een verblijfsvergunning hebben gekregen. Onder deze groep vallen vele Pardonvergunninghouders uit 20074 maar ook vreemdelingen – overigens gering in aantal - die de buitenschuldprocedure met succes hebben doorlopen.5 Bijvoorbeeld vreemdelingen die oorspronkelijk in de Sovjet Unie geboren zijn, maar nu vanwege het uiteenvallen van de Sovjet Unie in het huidi-
2708
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
ge Azerbeidzjan niet de identiteitsdocumenten kunnen verkrijgen. Dit komt omdat ze toentertijd al in Nederland woonden. Deze vreemdelingen hadden toen nog geen verblijfsvergunning, maar kregen deze vanwege de Pardonregeling. In het werkveld van de hulpverlening worden de problemen in het dagelijks functioneren van deze groep in het maatschappelijk verkeer inmiddels onderkend en is er aandacht voor gevraagd.6 Vele hulpvragen binnen het Juridisch Loket richten zich – naast belemmeringen in het dagelijkse sociaal functioneren – ook op de vraag hoe de correcte documentatie te verkrijgen als een naturalisatieverzoek wordt overwogen. Zo wordt elke vreemdeling in een naturalisatieprocedure om identiteitsdocumenten gevraagd. Deze zijn vaak niet aanwezig gezien het feit dat veel vreemdelingen met gebrekkige of helemaal geen documenten Nederland zijn binnengekomen. In dit artikel leggen de auteurs de focus op de problemen van deze laatste groep personen, die thans rechtmatig in Nederland zijn maar geen of een gebrekkige documentatie over hun nationaliteit en geboorte bezitten. De aan actualiteit winnende discussie over de belemmeringen, die zij ondervinden ligt in het verlengde van en heeft raakvlakken met de langlopende discussie over de aanpak en het terugdringen van staatloosheid. Hoewel we ons onderwerp niet expliciet vanuit de optiek van staatloosheid belichten past het vanwege de connectie tussen staatloosheid en ‘ongedocumenteerd zijn’ wel te beginnen met het wijden van enkele woorden aan de problematiek van de staatloosheid. Vervolgens benoemen we enkele aspecten van het gemeentelijk regis-
tratiesysteem in de huidige vorm de Basisregistratie personen (BRP) genoemd; dit systeem is bepalend voor de status en positie van de vreemdeling.7 Daarna komen we bij de kern van ons artikel met de duiding van de ongemakken die worden ondervonden bij het dagelijks functioneren in het maatschappelijk verkeer en in het bijzonder de problemen rond de naturalisatieprocedure. Belemmeringen in het sociaal functioneren zouden zijn opgelost indien private instellingen de verblijfskaart met het vreemdelingenpaspoort zouden accepteren als volwaardig identiteitsbewijs maar ook als de legaal ongedocumenteerde streeft naar het Nederlanderschap en deze kan verkrijgen. Naturaliseren blijft voor veel vreemdelingen in voornoemde situatie in de praktijk vaak onmogelijk.8 In dat verband belichten we ook enkele recente uitspraken van de Raad van State, waarbij raakvlakken met de problematiek voor staatlozen zichtbaar is. Tot slot ronden we af met een conclusie en een aanbeveling.
2. De begrippen staatloosheid en de ongedocumenteerde vreemdeling; samenhang en de huidige stand van zaken bij staatloosheid 2.1. Het begrip staatloosheid Het begrip staatloosheid is beschreven en uitgewerkt in artikel 1 van het Verdrag betreffende de Status van Staatlozen uit 1954 (hierna: Verdrag van 1954): ‘a person who is not considered as a national by any State under the operation of it’s law’. Kort gezegd iemand van wie niet gebleken is dat juridische aanspraak gemaakt kan worden op een nationaliteit. De Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) sluit hierop aan en omschrijft een staatloze als een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.9 2.2. De begrippen ongedocumenteerd en legaal ongedocumenteerd Het begrip ongedocumenteerd houdt in dat de vreemdeling zonder of met gebrekkige reisdocumenten of identiteitsbewijs Nederland is binnengekomen voor verblijf.10 Daarnaast ontbreekt veelal een geboorteakte, hoewel het
bezit hiervan niet vereist is voor een verblijfsvergunning. Hiermee is evenwel niet gezegd dat de ongedocumenteerde geen nationaliteit heeft. Dit laatste zal moeten worden aangetoond en vastgesteld. In dit traject ontstaan in de praktijk twee soorten statussen, namelijk: 1) de vreemdeling wordt getypeerd als staatloos; of 2) de vreemdeling wordt genoteerd als iemand met een onbekende nationaliteit. Beide statussen worden gebruikt bij de inschrijving in het gemeentelijke BRP systeem.11 De legaal ongedocumenteerde is de vreemdeling, die ondanks het ontbreken van de vereiste documenten een verblijfsvergunning regulier heeft gekregen. Dit zijn vaak de pardonvergunninghouders.12 Deze vreemdeling ontvangt doorgaans een vreemdelingenpaspoort als identiteitsbewijs. Als we in dit artikel nader over de legaal ongedocumenteerde spreken heeft dit betrekking op de vreemdeling met deze status. Er is een samenhang tussen staatloosheid en legaal ongedocumenteerd verblijf. Het ontbreken van documentatie, met name identiteitsbewijzen, bij de vreemdeling is een essentieel kenmerk van staatloosheid. Het is echter onjuist te concluderen dat elke ongedocumenteerde per definitie staatloos is.13 Immers het feit dat een vreemdeling geen papieren heeft en dus bij aankomst in Nederland een beroep op zijn nationaliteit niet effectief kan maken, wil niet zeggen dat de vreemdeling geen nationaliteit heeft of die niet geldend kan maken. In de praktijk komen veel vreemdelingen naar Nederland die wel een nationaliteit hebben, doch hun documenten zijn gebrekkig of kwijtgeraakt of de vreemdeling heeft deze laten verdwijnen. Naar schatting 79% van de asielzoekers heeft geen identiteitsdocumenten bij zich bij binnenkomst in Nederland.14 Het wordt dan onduidelijk of, en bij een nationaliteit, welke nationaliteit de vreemdelingen hebben. Vreemdelingen zonder papieren zijn volgens de gangbare theorie niet altijd staatlozen.15 Werkelijke oorzaken en vaststelling van staatloosheid vindt haar grond in andere factoren.16 In de literatuur worden, om greep te krijgen op de complexe materie, twee typen van staatlozen onderscheiden namelijk de staatloosheid de jure en de staatloosheid de facto.17 Dit onderscheid is in het kader van dit
Auteurs
Rodrigues, Van Melle en Stronks.
heid in Nederland, 20 augustus 2012.
257 en ACVZ, Geen land te bekennen,
1. B. Wallage LL B is jurist en actief voor het
3. In hfdst. 2 worden de begrippen staat-
8. Handleiding Rijkswet op het Nederlan-
december 2013, p. 23 en 39.
Nederlands Juristen Comité voor de
loosheid en de legaal ongedocumenteerde
derschap 2003, Tussentijds Bericht Nationa-
14. Europees Migratienetwerk (EMN)
Mensenrechten (NJCM). P. Habers LL M is
vreemdeling nader uitgewerkt.
liteiten (TBN 2009/1).
beleidsoverzicht 2012, Migratie en asiel in
senior jurist en actief voor staatlozen in
4. In dit artikel bedoelen de auteurs met
9. Art. 1 lid 1 onder f RWN.
Nederland, mei 2013.
Thailand bij de Stichting Microjustice
Pardonvergunninghouders de groep vreem-
10. Amnesty International, Ongedocumen-
15. Staatloosheid, A&MR, 2013/5/-, in het
Thailand. De auteurs werken beiden bij het
delingen die in 2007 gebruik hebben
teerden, www.amnesty.nl/mensenrechten/
bijzonder de bijdragen van Van Waas,
Juridisch Loket en schrijven dit artikel op
gemaakt van de Ranov-regeling (in dit
encyclopedie/ongedocumenteerden.
Rodrigues en Van Melle.
persoonlijke titel. De auteurs danken prof.
artikel nader ‘de pardonners’).
11. ACVZ, Geen land te bekennen, Den
16. Idem.
dr. Ph. Wallage, prof. mr. P.R. Rodrigues,
5. Ministerie van V&J, F. Teeven, Vreemde-
Haag, december 2013, p. 39.
17. Er bestaan in de literatuur twee vormen
mr. A. Altena en VluchtelingenWerk Neder-
lingen die buiten hun schuld niet uit Neder-
12. M. Smit, M. Galloway & V. Wijkhuis,
van staatloosheid, de jure staatloosheid en
land voor hun opmerkingen bij een eerdere
land kunnen vertrekken, 18-12-2012,
‘De pardonregeling: risico’s van regularisa-
de facto staatloosheid. Personen zonder
versie van dit artikel.
Kamerstukken II 2012/13, 29344, 109.
tieprogramma’s en de in Nederland gehan-
nationaliteit vallen onder de jure staatloos-
6. Zie de motie van Kamerlid Maij, Kamer-
teerde oplossingen’, Recht der werkelijk-
heid (erkende staatlozen). Personen die wel
Noten
stukken II 2013/14, 33750, VI, 57 en het
heid, 2013, afl. 1.
een nationaliteit hebben maar geen rechten
2. Zie bijvoorbeeld het themanummer
antwoord van de Staatssecretaris van V&J,
13. Zie toelichting bij L. van Waas, ‘Neder-
kunnen ontlenen aan die nationaliteit vallen
‘Staatloosheid’, A&MR, 2013/5-6, in het
Kamerstukken II 2013/14, 19637, nr. 1873.
land: Microkosmos voor de actuele staat-
onder de groep de facto staatlozen (niet-
bijzonder de bijdragen van Van Waas,
7. Beleidsreactie UNHCR-rapport Staatloos-
loosheidsproblematiek’, AM&R 2013, p.
erkende staatlozen).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2709
Focus
© glaz - Shutterstock
artikel minder bruikbaar als leidend criterium. Immers de verblijfsvergunningfase is voor de legaal ongedocumenteerde met goed gevolg doorlopen. Onze focus ligt hier niet op het toelatingstraject zelf met al haar gebreken, maar op wat de - eenmaal toegelaten vreemdeling - daarna tegenkomt in zijn dagelijks maatschappelijk functioneren en bij zijn verzoek om te naturaliseren. Toch is het informatief en zinvol om op een enkel onderdeel later in
2710
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
dit artikel het onderscheidend criterium ‘staatloosheid de jure;’ en ‘staatloosheid de facto’ kort te benutten, omdat de legaal ongedocumenteerde met de status ‘staatloos’ (staatloosheid de jure) op dit moment een betere rechtspositie heeft bij de naturalisatieprocedure dan de legaal ongedocumenteerde met de status ‘nationaliteit onbekend’, onder wie ook de ‘staatloze de facto’.18
2.3. De huidige stand van zaken bij staatloosheid De discussie over staatloosheid lijkt dit jaar in een stroomversnelling te komen. Het aantal staatlozen in Nederland is groot en de roep om een adequate oplossing wordt allengs luider.19 Zo heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) in december 2013 een kritisch rapport gepubliceerd over de staatlozenproblematiek. Dit advies volgt op een rapport dat de UNHCR hierover in 2011 heeft uitgebracht. De conclusies van beide rapporten zijn eenduidig: Nederland garandeert de rechten van de in Nederland verblijvende staatlozen niet. In het bijzonder ontbeert de Nederlandse rechtspraktijk een deugdelijke procedure ter vaststelling van staatloosheid.20 Ook de hoogste rechter in vreemdelingenzaken, de Raad van State, heeft recent het manco van een vaststellingsprocedure gesignaleerd.21 Inmiddels is op 10 september 2014 een eerste reactie van het kabinet op het advies van de ACVZ van december 2013 gekomen.22 Het gegeven dat het kabinet serieus gaat verkennen hoe de inrichting van een dergelijke vaststellingsprocedure eruit zou moeten zien stemt tot tevredenheid. Het eerste Global Forum on Statelessness in Den Haag is daartoe een goede gelegenheid.23 Hoewel het karakter van het kabinetsstandpunt een voorlopig antwoord is, bevat de brief24 verder geen echte nieuwe feiten of omstandigheden die tot optimisme leiden. De staatssecretaris houdt zoveel mogelijk vast aan bestaand beleid en er lijkt weinig ruimte voor nieuwe inzichten.
3. De gemeentelijke registratieprocedure (de Wet Basisregistratie Personen) 3.1. Het gemeentelijke registratiesysteem In 2007 gaf de Nederlandse regering aan dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst dient vast te stellen welke nationaliteit de vreemdeling heeft en wanneer een vreemdeling staatloos is.25 In 2012 heeft de regering echter aangegeven dat de inschrijving van de nationaliteit in de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (GBA) bepalend is.26 Een inschrijving in het registratiesysteem kan in dit verband op drie mogelijkheden plaatsvinden: 1) de vreemdeling wordt met een nationaliteit geregistreerd; 2) de vreemdeling wordt als staatloos geregistreerd (staatloze de jure); 3) de vreemdeling wordt als een persoon met onbekende nationaliteit geregistreerd.
Per 6 januari 2014 is de Wet Basisregistratie Personen (BRP) in werking getreden ter vervanging van de wet GBA.27 Bovengenoemde registratiemogelijkheden zijn op zich onveranderd gebleven.28 3.2. De rol van de gemeente bij het registratieproces De gemeente heeft, als instantie die de registratie uitvoert, een passieve rol.29 De IND maakt bij afgifte van een verblijfsvergunning een melding bij de gemeente.30 Deze overgang van informatie is niet omgeven met juridische waarborgen. Een bezwaarmogelijkheid tegen de inschrij-
In de praktijk blijkt een beroep op bewijsnood zelden te slagen ving als zodanig ontbreekt. De BRP inschrijving is geen beoordeling en dus geen beslissing. Dit wordt thans ook door het kabinet erkend.31 Op de vreemdeling rust bij registratie door de gemeente de bewijslast om met documenten aan te tonen welke nationaliteit hij of zij heeft en in geval van het ontbreken van documenten dient de vreemdeling te bewijzen dat hij of zij staatloos is.32 Lukt dit laatste niet dan volgt automatisch een aantekening ‘nationaliteit onbekend’.33 De Raad van State heeft deze gang van zaken onlangs gesanctioneerd, deze uitspraak zal onder punt 4 van dit artikel worden besproken.
4. De dagelijkse problemen van een legaal ongedocumenteerde in Nederland 4.1. Het dagelijks functioneren van een legaal ongedocumenteerde Voor menig vreemdeling is het verkrijgen en bezit van een verblijfsvergunning het einddoel. Ze zijn om te respecteren redenen tevreden met deze legale status. Maar wat komt op het pad van de legaal ongedocumenteerde indien hij of zij alleen een vreemdelingenpaspoort heeft? Dan krijgt hij of zij in het maatschappelijk verkeer te maken met ongemakken en vervelende situaties in contacten met private instellingen in het dagelijks leven waarvoor geen of een moeizame oplossing wordt
18. ACVZ, Geen land te bekennen, Den
2014, Kamerstukken II 2013/14, 19637,
27. Op 26 juli 2013 is de Wet basisregistra-
30. Idem, zie p. 2, inschrijving BRP
Haag, december 2013, p.39.
1889.
tie personen (Wbrp) gepubliceerd in het
geschiedt alleen bij rechtmatig verblijf. Dit
19. CBS per 1 januari 2013: 83.642 staatlo-
23. The First Global Forum on Statelessness,
Staatsblad (wet van 3 juli 2013, Stb. 2013,
toetst de IND.
zen; zie ook S. Goudsmit, ‘Bescherming van
New Research and Policy Perspectives,
315). Bij Koninklijk Besluit is de wet vanaf 6
31. Ministerie van V&J, F. Teeven, Eerste
staatlozen in Nederland vraagt om aparte
15-17 september 2014, Den Haag.
januari 2014 inwerking getreden (besluit
reactie van het kabinet op het advies van de
vaststellingsprocedure’, NJB 2014/362, afl.
24. Ministerie van VenJ, F. Teeven, Eerste
van 28 november 2013, Stb. 2013, 494).
ACVZ inzake staatloosheid, 10 september
7, p. 464.
reactie van het kabinet op het advies van de
28. Wet basisregistratie personen, Memorie
2014, Kamerstukken II 2013/14, 19637,
20. UNHCR, Staatloosheid in Nederland,
ACVZ inzake staatloosheid, 10 september
van toelichting, Kamerstukken II 2011/12,
1889.
Den Haag: United Nations High Commissi-
2014, Kamerstukken II 2013/14, 19637,
33219, 3.
32. ACVZ, Geen land te bekennen, Den
oner for Refugees 2011, p. 17.
1889.
29. Zie de brief van het Ministerie van V&J,
Haag, december 2013, p. 32-33, de bewijs-
21. RvS 21 mei 2014, ECLI:RVS:2014:1786.
25. Nationale Ombudsman, Rapport
F. Teeven, Eerste reactie van het kabinet op
problemen bij Surinamers en Roma.
22. Ministerie van V&J, F. Teeven, Eerste
2007/328, 28 december 2007.
het advies van de ACVZ inzake staatloos-
33. Idem, p. 39.
reactie van het kabinet op het advies van de
26. Beleidsreactie UNHCR-rapport Staat-
heid, 10 september 2014, Kamerstukken II
ACVZ inzake staatloosheid, 10 september
loosheid in Nederland, 20 augustus 2012.
2013/14, 19637, 1889.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2711
Focus
De Raad van State constateert uitdrukkelijk dat er geen vaststellingsprocedure voor staatloosheid bestaat, maar acht het thans niet tot haar taak behoren daarin te voorzien geboden.34 Het tonen van een verblijfsvergunning en/of vreemdelingenpaspoort ter identificatie is op zichzelf bezien voldoende voor de legaal ongedocumenteerde om een beroep op een sociale voorziening te doen of om werk te zoeken.35 Echter in de praktijk blijkt dat menig werkgever terughoudend is en soms geen genoegen neemt met voornoemde identificatiemiddelen. Vrij reizen met een verblijfsvergunning en/of vreemdelingenpaspoort is mogelijk binnen het Schengengebied; daarbuiten moet vaak een visum worden aangevraagd. Het openen van een bankrekening36 of sluiten van een hypotheek stuit op problemen en het behalen van een rijbewijs kan vaak niet.37 Ook verzekeringsmaatschappijen kunnen lastig doen. Een telefoonabonnement afsluiten levert ook nogal eens weigeringen op. Overal waar organisaties een paspoort of identiteitsbewijs verlangen van de vreemdeling ter verkrijging van een voorziening kunnen problemen ontstaan voor de legaal ongedocumenteerden. 4.2. De problemen bij een verzoek om naturalisatie door de legaal ongedocumenteerde Elke vreemdeling met een verblijfsvergunning bij wie geen bezwaar bestaat voor verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland kan na verloop van tijd een verzoek indienen om Nederlander te worden.38 Daarbij dient – tenzij vrijgesteld – aan een aantal voorwaarden te worden voldaan waaronder de formele voorwaarden van het overleggen van een paspoort en/of een geboorteakte.39 De werkinstructie van de IND voor de groep legaal ongedocumenteerde vreemdelingen is duidelijk en onomwonden.40 Indien het onmogelijk is de gevraagde documenten te overleggen, kan nog een beroep op bewijsnood worden gedaan. Onder de groep legaal ongedocumenteerden vallen zoals eerder beschreven ook de staatlozen de jure. De staatloze de jure is vrijgesteld van het paspoortvereiste, als de vreemdeling als zodanig staat ingeschreven in het BRP.41 Deze groep vreemdelingen kan na drie jaar een naturalisatieverzoek indienen.42 De staatloze de jure dient echter nog steeds een geboorteakte te overleggen, waarbij onduidelijk blijft hoe dit te verkrijgen in het land van geboorte. Waar de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap uit 2003 (HRWN) voor het paspoortvereiste expliciet een vrijstelling kent voor erkende staatlozen, bepaalt de HRWN dat een geboorteakte dient te worden overlegd tenzij er sprake is van bewijsnood.43 In de praktijk blijkt een beroep op bewijsnood zelden te slagen. In veel gevallen blijkt het onmogelijk om in het geboorteland aan rechtsgeldige documenten te komen.44 De wetgever verduidelijkt in de HRWN dat er pas sprake is van bewijsnood wanneer de burgerlijke registers van het land van herkomst niet bestaan dan wel onvolledig zijn, of wanneer de politieke situatie in het land van herkomst verhindert dat betreffende stukken verkregen kunnen worden.
2712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
De legaal ongedocumenteerde, niet zijnde staatloze de jure, dient de gangbare wettelijke termijn van vijf jaar af te wachten voor het indienen van een naturalisatieverzoek.45 De legaal ongedocumenteerde dient – tenzij vrijgesteld – verder de gebruikelijke documentatie bij naturalisatie – een paspoort en een geboorteakte – te overleggen.46 In de praktijk blijkt het voor de legaal ongedocumenteerde vaak onmogelijk om aan voornoemde formele eisen te voldoen.47 In 2011 en 2012 hebben de pardonvergunninghouders een brief gekregen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie met de mogelijkheid onregelmatigheden in hun identiteit en documentatie te herstellen.48 Dit kon met documentatie of door het afleggen van een eed of belofte. Ruim 70% van de pardonvergunninghouders kon niet aan documentatie komen.49 Het is onduidelijk hoeveel pardonvergunninghouders gebruik hebben gemaakt van de eed/belofte. Waarschijnlijk is dat maar een relatief kleine groep mensen aangezien veel pardonvergunninghouders niet goed op de hoogte waren van de regeling of geen gebruik durfden te maken van de regeling. In januari 2014 bleek na aanvraag van een verzoek om informatie op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur dat van de 28 500 pardonvergunninghouders in totaal 23 310 personen niet konden naturaliseren en een verlenging van de verblijfsvergunning naar onbepaalde tijd hebben aangevraagd.50 Dit is maar liefst 82%. 4.3. Recente ontwikkelingen in de rechtspraak van de Raad van State Zoals hiervoor benoemd slaagt een beroep op bewijsnood maar zelden. In de praktijk moet de legaal ongedocumenteerde vaak alles uit de kast halen en van hem wordt zelfs verwacht een zoektocht in het geboorteland te ondernemen of te laten ondernemen om aan te tonen dat hij echt niet aan een geboorteakte en/of paspoort kan komen.51 Het argument bijvoorbeeld dat een ambassade – in casu de Ethiopische ambassade in Brussel – geen antwoord geeft op een herhaald e-mail verzoek van een legaal ongedocumenteerde om een laissez-passer af te geven is onvoldoende voor het aannemen van bewijsnood, aldus de Raad van State.52 De Raad van State heeft de validiteit van de eisen die de IND stelt aan bewijsnood en de inschrijvingsvoorwaarden, die de gemeente hanteert aan het overleggen van de identiteitsdocumenten, bekrachtigd in enkele recente uitspraken.53 In haar uitspraak van 21 mei 2014 heeft de Raad van State de huidige voor de legaal ongedocumenteerde - in casu een staatloze de facto - nadelige gang van zaken rond het registratieproces in het BRP systeem bij de gemeente gesanctioneerd. In deze zaak kwam een verzoek van een legaal ongedocumenteerde aan de gemeente aan de orde om de status van zijn kinderen in het BRP (GBAoud) van ‘nationaliteit onbekend’ naar ‘staatloos’ te wijzi-
gen; dit werd geweigerd door de gemeente. De rechtbank verklaart het tegen het besluit van de gemeente ingestelde beroep ongegrond. We citeren hier r.o. 3 van de Raad van State omdat hiermee de passieve taak van de gemeente en de onredelijke bewijslastverdeling voor de legaal ongedocumenteerde duidelijk worden geïllustreerd: ‘De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] geen documenten of geschriften als bedoeld in artikel 43, eerste en tweede lid, van de Wet GBA heeft overgelegd, waaraan gegevens over de nationaliteit van [kind A] en [kind B] kunnen worden ontleend. Het college heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet is komen vast te staan dat de kinderen in het geheel niet de nationaliteit van een land bezitten en om die reden als ‘staatloos’ moeten worden ingeschreven. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het verzoek om wijziging van de registratie van de nationaliteit van [kind A] en [kind b] terecht heeft geweigerd.’ In r.o. 4.3 sanctioneert de Raad van State dit standpunt van de rechtbank. Hieruit mag worden afgeleid dat de gemeente geen zelfstandige of actieve onderzoekplicht heeft naar de nationaliteit van een persoon. De vreemdeling dient zelf aan te tonen dat hij of zij geen nationaliteit bezit en dus staatloos is. Zoals hierboven beschreven blijkt dat in de praktijk vaak onmogelijk. Toch ligt in de uitspraak van de Raad van State van 21 mei 2014 ook een overweging die kan leiden tot verandering voor de staatloze en de legaal ongedocumenteerde. Opmerkelijk en hoopvol is namelijk te lezen dat de Raad van State uitdrukkelijk – samen met de ACVZ – constateert dat er geen vaststellingsprocedure voor staatloosheid bestaat, maar de Raad van State acht het thans niet tot haar taak behoren daarin te voorzien. Met Bruin54 zijn we van mening dat deze overweging van de Raad van State kan worden uitgelegd in die zin dat de Raad het tot de taak van de wetgever acht hierin een regeling te treffen, doch dat niet uitgesloten is dat de Raad hierin zelf een voorziening gaat treffen mocht de wetgever nalatig blijven. Ook een eerdere uitspraak van de Raad van State van 19 februari 201455 is hoopvol. In deze uitspraak werd een verzoek om medenaturalisatie gedaan. Indien, zo redeneert de Raad van State, op andere wijze genoegzaam een identiteit en nationaliteit van een in Nederland geboren en geregistreerd kind kunnen worden vastgesteld, dient
de IND deugdelijk gemotiveerd aan te tonen waarom zij nog steeds vasthoudt aan de formele eisen van het overleggen van een geldig paspoort. De IND zou dan gebruik kunnen – en wellicht moeten – maken van haar inherente afwijkingsbevoegdheid.56 Resumerend: strikt en ongemotiveerd vasthouden aan formele eisen en regels met miskenning van het doel van beleid – indien langs andere weg een identiteit voldoende vaststaat – kan onbehoorlijk bestuur opleveren. 4.4. De huidige positie van de legaal ongedocumenteerde Aan de rechtpositie van de vreemdeling, die zonder documenten Nederland binnenkomt, schort het dus in twee opzichten aan een behoorlijk proces: 1. aan de voordeur ontbreekt een deugdelijk en met waarborgen omgeven procedure indien expliciet – in het kader van een verblijfsaanvraag regulier of asiel – een beroep op staatloosheid wordt gedaan, waarbij vooral een onredelijke bewijslastverdeling plaatsvindt; 2. een beslissing waarbij een verblijfsvergunning wordt gegeven met de status ‘nationaliteit onbekend’ kan voor de vreemdeling – ook al is de beslissing positief – suboptimaal zijn. Er ontbreken rechtsmiddelen om daartegen bezwaar te maken. De gevolgen voor de legaal ongedocumenteerde kunnen groot zijn, zo ontstaan er veel praktische onmogelijkheden indien de vreemdeling zich dient te identificeren.
5. Conclusie en aanbeveling 5.1. Conclusie Naast de wenselijkheid van een vaststellingsprocedure voor staatloosheid geldt voor de huidige groep ongedocumenteerde vreemdelingen, die rechtmatig in Nederland verblijven, dat zij op een aantal terreinen niet volledig gebruik kunnen maken van elementaire sociale rechten en behoeften. Zij ondervinden ongemakken in hun contacten met private instellingen en bedrijven, die andere vreemdelingen niet kennen. Dat maakt hun bestaan in Nederland in bepaalde opzichten onnodig lastig. Er is voorts geen perspectief op een volwaardig bestaan nu formele obstakels onneembaar blijken bij een verzoek om naturalisatie en een beroep op bewijsnood een lege huls is. Dit wordt temeer zichtbaar voor de groep ‘pardonners’ die nu voor onbepaalde tijd in Nederland mag verblijven. Daarmee dreigt een permanent tweederangs bestaan voor deze groep. Vanuit het nationaal recht is er voor de legaal
34. A. Busser & P.R. Rodrigues, ‘Staatloze
42. Art. 8 lid 4 RWN.
(Stichting INLIA) verzoek op grond van de
2014, ECLI:NL:RVS:2014:2795.
Roma in Nederland’, A&MR 2010,8, p.
43. HRWN, par. 2.2.5.6.
Wet openbaarheid van bestuur, 6 december
54. Zie noot R.J.A. Bruin bij ABRvS 21 mei
389.
44. ACVZ, Geen land te bekennen, Den
2013, zaaknummer INDUIT-2013-2649-JZ-
2014, JV 2014/224. Zie ook: B.W.N. de
35. Idem.
Haag, december 2013, p. 58.
PV.
Waard, ‘Marginale toetsing en evenredig-
36. Idem.
45. HRWN, par. 2.2.5.1.
51. RvS 19 februari 2014, AB 2014/233 en
heid’, in: Getuigend Staatsrecht, Wolf Legal
37. Idem.
46. HRWN, par. 2.2.5.6.
C. Grütters, ‘Een revolutionair criterium: de
Publishers 2005, p. 363-377.
38. Zie art. 6, 11 Rijkswet op het Nederlan-
47. ACVZ, Geen land te bekennen, Den
inherente afwijkingsplicht’, A&MR 2014,
55. RvS 19 februari 2014, AB 2014/233
derschap en art. 1 par. 3 HWRN.
Haag, december 2013, p. 58.
afl. 2.
m.nt. P.R. Rodrigues.
39. Art. 1 par. 2.2.5.6. HRWN.
48. Idem, par. 3. Zie ook de reactie in de
52. RvS 23 juli 2014,
56. C. Grütters, ‘Een revolutionair criterium:
40. Werkinstructie IND, nummer 2012/5,
brief van de Staatssecretaris van VenJ,
ECLI:NL:RVS:2014:2795.
de inherente afwijkingsplicht’, A&MR 2014,
kenmerk INDUIT 12- 1842 (AUA/HH), 7
Kamerstukken II 2013/14, 19637, 1873.
53. RvS 14 november 2012, nr.
nr. 2 naar aanleiding van RvS 19 februari
augustus 2012, par. 4.
49. Idem.
201203838/1, ECLI:NL:RVS:2012:BY3058;
2014, AB 2014/233.
41. HRWN paragraaf 2.2.5.1.
50. Immigratie- en naturalisatiedienst, uw
RvS 21 mei 2014, JV 2014/224; RvS 23 juli
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2713
Focus
verblijvende ongedocumenteerde dus een begrensd perspectief. Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd lijkt op dit moment het hoogst haalbare.57 De buitenschuldprocedure en de Pardonregeling worden vaak niet gezien als de koninklijke weg voor een verblijfsvergunning. Vaak komen deze regelingen onder politieke druk tot stand. Er hangt over bijna elke regularisatieregeling een zweem van een overheid die eigenlijk niet wil meewerken, maar weinig anders rest dan toch
Het past de overheid om maatregelen te nemen die de assimilatie van de legaal ongedocumenteerde bevorderen maar verblijf toe te staan aan een groep vreemdelingen, die niet langs het reguliere kanaal verblijf kan krijgen. En als het dan toch moet, dan doet de politiek dat om humanitaire redenen. Tot voor kort was het voor deze groep ‘pardonners’ mogelijk om te naturaliseren. Bij de wijziging in 200958 is de eis van het overleggen van een geldig paspoort en gelegaliseerde geboorteakte ter vaststelling van identiteit en nationaliteit in de naturalisatieprocedure heringevoerd. Voor de ‘pardonner’ die in 2007 geen gebruik heeft gemaakt van de onder punt 4.2 genoemde herstelmogelijkheid is het nu onmogelijk om te naturaliseren. Ook is het onmogelijk om terug te keren naar het land van herkomst aangezien de identiteitsdocumenten van het land van herkomst ontbreken. Een dergelijke handelswijze van de Nederlandse staat is in strijd met elementaire beginselen zoals opgenomen in internationale mensenrechtenverdragen, waarvan in dit verband de belangrijkste is het recht op nationaliteit, artikel 15 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. 5.2. Aanbeveling Wie ‘a’ zegt, moet ook ‘b’ zeggen. De vreemdeling die eenmaal rechtmatig in Nederland is moet een eerlijke en reële kans krijgen volwaardig te integreren in de Nederlandse samenleving. Daarbij mag de overheid het tot haar taak rekenen mede ervoor te waken dat instellingen de legaal ongedocumenteerde gelijk behandelen bij het tonen van een identiteitsbewijs. En voorts mag in ieder geval het ontbreken van en welhaast onmogelijk opnieuw kunnen verkrijgen van documentatie geen blijvend beletsel zijn om basisrechten en elementaire burgerrechten te verwerven.
Wat wij in dit kader in het algemeen voor de ongedocumenteerde van belang vinden is dat de regels aangaande bewijsnood worden versoepeld, in die zin dat een ongedocumenteerde daarop een geslaagd beroep kan doen. Indien een beroep op bewijsnood niet lukt is een vrijstelling van de documenteneis op termijn redelijk. Bij een beroep op bewijsnood dient realistisch gekeken te worden naar wat er in het land van herkomst kan worden verkregen aan documentatie. Het mag duidelijk zijn dat in landen waar burgeroorlog heerst, de samenleving ontwricht is of de (lokale) overheidsadministratie vernietigd is of anderszins verloren is gegaan dan wel gebrekkig van aard is, een beroep op bewijsnood gerechtvaardigd is. Daarnaast zou een beroep op bewijsnood ook gehonoreerd moeten worden indien aantoonbaar enkele serieuze inspanningen zijn verricht om documenten te verkrijgen bij de bevoegde autoriteiten in het herkomstland. In dit verband denken wij bijvoorbeeld aan een in tijd uitgesponnen herhaalde schriftelijke afwijzing van de bevoegde autoriteit. De huidige inspanningsplicht van de vreemdeling waarbij de vreemdeling een (uitputtende) gang naar de rechter in het herkomstland of een reistocht in het land van herkomst moet maken ingeval van een negatieve beslissing of bij uitblijven van antwoord is ons inziens onredelijk. Het is opmerkelijk dat een goede afloop van met name de naturalisatieprocedure voor menig legaal ongedocumenteerde momenteel lijkt te worden belemmerd door de Nederlandse overheid. Zo gaf staatssecretaris Teeven onlangs – welhaast mechanisch standaard – aan: ‘Ik vrees voor een aanzuigende werking, vluchtelingen die zeggen dat ze geen nationaliteit hebben om zo in aanmerking te komen voor een asielvergunning.’59 Het probleem van de vreemdelingen- en vluchtelingenstromen is inherent aan het gigantische mondiale probleem waarbij de grote kloof tussen arm en rijk, het dictaat van de dictatuur en de vrijheid van de democratie, een uitzichtloos bestaan en de ellende van oorlog voor velen een onstuitbare drang en drijfveer zijn om te vertrekken of te vluchten naar het westen. Dat het mondiale probleem nationaal niet is op te lossen behoeft geen betoog, dat nationale oplossingen verre van simpel zijn en zorgvuldig dienen te worden gewogen staat evenzeer buiten kijf. Maar dat al neemt niet weg dat het onwenselijk is om legale vreemdelingen zonder documenten te beperken in hun dagelijkse functioneren. Het past de overheid dan ook om maatregelen te nemen die de assimilatie van de legaal ongedocumenteerde bevorderen. Met dit artikel hopen we een constructieve bijdrage te leveren aan de besluitvorming en standpuntbepaling van de regering. Voor eind oktober 2014 stond een Kamerdebat gepland over de brief van Teeven naar aanleiding van de motie Maij.60 De politiek is aan zet!
57. Staatloosheid, A&MR, 2013/5-6, in het
58. Handleiding Rijkswet op het Nederlan-
59. ‘Teeven: niet automatisch vergunning
60. Motie van Kamerlid Maij (PvdA) van 21
bijzonder de bijdragen van Van Waas,
derschap 2003, Tussentijds Bericht Nationa-
voor staatlozen’, De Stentor 12 december
november 2013 (Kamerstukken II 2013/14,
Rodrigues en Van Melle.
liteiten (TBN 2009/1).
2013.
33750 VI, 57).
2714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Afscheidsrede
1962
Bescheidenheid en moed Geert Corstens1
Tijdens de buitengewone zitting van de Hoge Raad op 30 oktober 2014 ter gelegenheid van het afscheid van de president, onze oud-redacteur mr. Geert Corstens, sprak deze de navolgende rede uit.
‘D
e rechtsstaat is geen rustig bezit, geen huis waarin we onbezorgd kunnen gaan slapen.’ Met die ware woorden van senator en hoogleraar Witteveen, een van de vele slachtoffers van de vliegramp met de MH17, wil ik deze afscheidsrede openen. De rechtsstaat, ook de onze, heeft steeds aandacht nodig, dat brengen die woorden treffend tot uitdrukking. Zonder onderhoud verzakt het huis van de rechtsstaat. Als president van de Hoge Raad heb ik in dat opzicht twee dingen geleerd. Ten eerste: wat een rechtsstaat is, is niet voor iedereen zo vanzelfsprekend. En ten tweede: om de kwaliteit van de rechtsstaat op peil te kunnen houden moeten burgers weten wat een rechtsstaat is. Uiteindelijk ligt de kwaliteit van de rechtsstaat ook in handen van de burgers. Zij bepalen voor een groot deel via de door hen gekozen vertegenwoordigers welke kant het met de rechtsstaat opgaat. Daarom is het belangrijk dat burgers bekend zijn met de grondtrekken van de rechtsstaat. Daarom is het belangrijk dat de waarden van de rechtsstaat steeds weer worden uitgedragen. Door politici, bestuurders en door rechters. Samen dragen we de rechtsstaat. Ook oud-rechters, dat ben ik na deze afscheidsrede, kunnen daarbij helpen, want, zo zei Sandra Day O’Connor, de voormalige rechter in het Amerikaanse Hooggerechtshof: ‘Een oude rechter is als een oude schoen: alles is helemaal versleten, behalve de tong.’ Uitleggen wat een rechtsstaat is, wat de rol is van de rechter in de rechtsstaat, wat hij in de praktijk doet en waarom dat zo waardevol is. Dat helpt. Want, bekend maakt bemind: daar twijfel ik niet aan. Nederland is een rechtsstaat. Dat ligt besloten in onze grondwet en het is gelukkig onze dagelijkse werkelijkheid. Een rechtsstaat, dat betekent gebondenheid van ons allen, ook van de overheid, aan het recht. Het recht is als de basaltblokken van de dijk die het achterliggend land beschermen tegen stormen. Een rechtsstaat, dat betekent respect voor ons aller fundamentele rechten. Het recht is de grammatica van de
samenleving. Het zijn woorden die ik leen van Dominique de Villepin en die een van mijn voorgangers, mr. Haak, ook bezigde in zijn afscheidsrede.2 Zoals in de grammatica de systematiek van een taal is vastgelegd, zo ligt in het recht de systematiek van de samenleving vast. In een rechtsstaat wordt gestreefd naar evenwicht tussen de drie staatsmachten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht. Deze elementen van de rechtsstaat – gebondenheid aan het recht, respect voor mensenrechten en machtsevenwicht – moeten de vrijheid van ons allen waarborgen. Vrijheid die bestaat in zo min mogelijk inmenging van de overheid in onze privélevens, maar ook in het tot ontwikkeling kunnen komen van ieder van ons, in het kunnen gebruiken van onze talenten, los van onze sociale of politieke achtergrond, in het kunnen leiden van een behoorlijk bestaan. U zult niet verbaasd zijn dat ik na deze inleidende woorden in mijn afscheidsrede de nadruk leg op de rechter: op zijn rol in de rechtsstaat. Die rol is voor het vereiste evenwicht des te belangrijker geworden sinds de wetgevende en de uitvoerende macht dicht op elkaar zijn geschoven.3 De rechter is van iedereen en hij is er voor iedereen. Hij is er om u te helpen, om u te beschermen, als iemand zich misdraagt, een contract niet nakomt, bij willekeur, bij dreigende corruptie. Van de binding van burgers en overheden aan het recht is de rechter het sluitstuk: hij biedt de rechtszekerheid, die voor wonen, werken en welzijn van vitaal belang is. Kijk maar naar de jaarlijkse Rule-of-Lawindex. Daarin wordt de kwaliteit van de rechtsstaat in bijna 100 landen vergeleken en naast het welvaartsniveau gezet. Een blik op die index maakt één ding duidelijk over het investeringsklimaat in een land: het aantal zonne-
17, p. 888.
Auteur 1. Mr. G.J.M. Corstens was president van
3. Zie o.a. T. Koopmans, Courts and politi-
de Hoge Raad der Nederlanden van
cal institutions, Cambridge: University
november 2008 tot november 2014.
Press, p. 247. President Obama, spreekt over de rechterlijke macht als een ‘co-equal
Noten
branch of government’ (The Audacity of
2. W.E. Haak, De taak van de Hoge Raad in
Hope, p. 87).
Europa en in het Koninkrijk, NJB 2004, afl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2715
Afscheidsrede
uren in dat klimaat wordt bepaald door de mate van toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter.4 Daar hoef je geen Gerrit Hiemstra voor te heten. Over die voor de samenleving zo wezenlijke rechter wil ik het nu hebben. Bij mijn aantreden vroeg ik aandacht voor prudence en audace. Nu, na zes jaar, wil ik het accent leggen op modestie en audace, bescheidenheid en moed. Via die invalshoeken wil ik de rol van de rechter in de rechtsstaat verhelderen. Daarna zal ik concluderen met waarmee ik ook begon: namelijk dat in de rechtsstaat allen zijn geroepen om tot behoud van onze vrijheid de gedachte van de rechtsstaat te dragen en uit te dragen. Dat doen we samen. Daarbij zal ik u niet alleen in overdrachtelijke zin iets meegeven.
Bescheidenheid Eerst over bescheidenheid. ‘There but for the grace of God, goes John Bradford!’ dat zei de Engelse hofprediker John Bradford toen hij ter dood veroordeelden naar de galg zag worden geleid. Dit citaat stond steeds als motto voorin mijn handboek over strafprocesrecht opgenomen. Daarmee wil ik niet iedere keuzevrijheid ontkennen. Ik wil zeggen dat als de omstandigheden ongunstiger of aanlegfactoren anders zouden zijn geweest, het leven van ieder van ons er anders zou hebben uitgezien. Dat valt te lezen in John Bradfords uitroep: dat had ik zelf kunnen zijn die daar naar de galg wordt geleid. Dat besef maakt bescheiden en dat is een eigenschap die de rechter moet hebben om te kunnen oordelen over mensen in moeilijke situaties en zaken in zwaar weer. Een rechter die zich hovaardig opstelt en denkt dat hij het ongetwijfeld anders en beter zou hebben gedaan, kan zich niet alleen lelijk vergissen, maar stelt al snel onredelijke eisen.
De rechter is er niet om de grote lijnen van de inrichting van de staat, laat staan de samenleving te bepalen Inherent aan bescheidenheid is dat de rechter goed moet luisteren. Zoals een goede arts luistert naar zijn patient, zo luistert een goede rechter naar partijen en naar wat er in de samenleving gaande is. Ligt het echt zo, zoals geroepen wordt, of is het minder erg of juist erger, of misschien anders. Zoals Simenon in zijn roman Lettre à mon juge de verdachte laat zeggen: ‘Ik wou, dat iemand, een enkel mens, mij begreep. En liefst zou ik willen dat u die iemand was’.5 En luisteren is meer dan horen. Iemand schreef mij laatst: Luisteren, dat is je verplaatsen in de ander, jezelf niet in de weg zitten. Dus, open staan, ruimte hebben, de ander eerbiedigen ook. Echt goed luisteren is een eigenschap om heel zuinig op te zijn. Dat verwacht en verlangt de samenleving van de rechter. Alleen door goed te luisteren kan de rechter omstreden kwesties op een goede manier plaatsen. Op een manier die partijen rust geeft
2716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
of, als het om een belangrijke maatschappelijke kwestie gaat, in de samenleving de gemoederen tot bedaren brengt. De rechter heeft in dit opzicht veel geleerd van de mediation-benadering van de laatste twee decennia. Die benadering heeft aangedragen dat rechters moeten proberen open oog en oor te hebben voor de achtergronden van het conflict. De rechter moet soms proberen partijen weg te geleiden van verstarrende juridische termen. Waarom staan deze partijen zo fel tegenover elkaar? Zit er misschien iets meer achter? En: draagt deze of gene oplossing bij aan een betere verstandhouding tussen deze twee partijen die in de toekomst met elkaar verder moeten? Dat is een waardevolle nieuwe dimensie. Bescheiden is ook gematigd. Rechters weten als geen ander dat wie de ene partij heeft gehoord, snel de andere partij moet horen, omdat zo vaak ook in de argumenten van de ander wat zit. Hoor en luister, laat de argumenten op je inwerken, handel niet impulsief en kom tot een bezonnen oordeel. Dit alles zou je kunnen betitelen als functionele bescheidenheid. Maar er is ook bescheidenheid vereist in de verhouding tot de andere staatsmachten. Die zou je constitutionele bescheidenheid kunnen noemen. De rechter is er niet om de grote lijnen van de inrichting van de staat, laat staan de samenleving te bepalen. Daarmee doel ik op wat Foqué noemt: het politieke, dat wil zeggen, en nu citeer ik Foqué: ‘de fundamentele keuzes die in een samenleving moeten worden gemaakt over de richting waarin deze zich zou moeten ontwikkelen, over de waardenoriëntaties die daarbij een rol horen te spelen’.6 Dat is de taak van politici die in wetten hun ideeën daarover kunnen vertolken. Zij zijn het die bepalen of de pensioenvoorzieningen worden verminderd of niet, zij zijn het die het belastingstelsel inrichten, het is aan hen te bepalen of illegaal verblijf strafbaar moet worden. Wel is het soms de taak van de rechter soelaas te bieden bij gaten in de wetgeving of door de wetgever niet voorziene technologische of maatschappelijke ontwikkelingen. Hij probeert zich dan te verplaatsen in de wetgever en met oog voor de casus te handelen in de geest van wat een redelijke wetgever in zo’n situatie zou beslissen. Als de wetgever het niet eens is met de rechterlijke interpretatie, of door zijn uitspraak bekend wordt met een hiaat, kan hij de wet aanpassen. Bij die bescheiden opstelling past ook dat de rechter zich goed realiseert dat hij geen politiek programma heeft te volgen. Wie de samenleving ten gronde wil veranderen, die moet geen rechter worden. In de woorden van de beroemde Amerikaanse appelrechter Learned Hand: ‘If a judge is to become actively interested in politics, I think he should resign.’7 Een rechter is volgens Learned Hand niet iemand die meepraat over ‘de grote dingen’. Hij is iemand die, met een door selectie, opleiding en ervaring ontwikkeld oog voor die ‘grote dingen’, in een concrete kwestie naar een zo rechtvaardig mogelijke oplossing zoekt’. De Nederlandse rechter verkeert in dit opzicht in een bijzondere positie. Hij mag wetten niet aan de Grondwet toetsen. Maar hij moet wel voorrang geven aan internationale overeenkomsten als toepassing van de nationale wet daarmee in strijd komt. Dat zegt onze Grondwet. Komt de Nederlandse wet in strijd met bijvoorbeeld een funda-
menteel recht uit een verdrag, dan gaat dat verdrag voor. Op die manier wordt de Nederlandse rechter soms ook in kwesties betrokken, waarvan de precieze regeling meer op het terrein van de wetgever ligt. Enige jaren geleden had ik het genoegen met de Duitse constitutionalist en schrijver Bernhard Schlink hierover te debatteren. Hij vond dat rechters moeten springen in het gat dat is ontstaan doordat het geïnstitutionaliseerde proces van politieke besluitvorming geleidelijk zwakker wordt. Ik vind dat dat gat in elk geval niet langs die weg moet worden gedicht.8
Bescheidenheid moet niet worden verward met onverschilligheid In mijn ogen is het gelukkig dat in ons land een traditie bestaat dat de rechter zich terughoudend opstelt bij de toetsing van de wet aan internationale overeenkomsten. Voorop staat dat rechtzoekenden het volle pond moeten krijgen waar het gaat om hun in internationale overeenkomsten neergelegde rechten. Maar bij het pakken van die door het internationale recht uitgestoken vinger, neemt de Nederlandse rechter niet meteen de hele hand. Soms kan de rechter de wet op zo’n manier interpreteren dat van enige strijd geen sprake meer is. We noemen dat verdragsconforme interpretatie. Soms vraagt een kwestie een zo specifieke nadere regeling dat dit de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat. Daarmee legt de rechter de keuzes in het kader van zo’n nadere regeling op het bord van de wetgever. Om die reden grijpt hij dan niet verder in dan nodig is om de rechten van de betrokkenen te waarborgen. Soms overweegt de Hoge Raad dat de wetgever binnen redelijke termijn een keuze zal moeten maken, bij gebreke waarvan hij zich voorbehoudt in een later stadium wel in te grijpen. Die benadering duidt op constitutionele bescheidenheid van de rechter. Dat zal, als ooit constitutionele toetsing in Nederland wordt ingevoerd, en de rechter wetten wel aan de Grondwet mag toetsen leidraad moeten blijven. De rechter behoort niet naar de politieke macht te grijpen. Een rechter beoefent in bescheidenheid ook echt een vak, een ambacht. Iemand die blijft steken in ‘een mening’, komt hier niet ver. Het is een groot voorrecht in een omgeving te werken waar vakmanschap voorop staat en wordt vereist. En het is een groot voorrecht in een land te werken dat dit vakmanschap ook werkelijk wil. Bescheidenheid moet niet worden verward met onverschilligheid. Ik wil niet in een wereld zonder kathedralen leven9 zegt een van de hoofdpersonen in Pascal Merciers Nachttrein naar Lissabon. De functie van rechter,
© Peter Boer / Hollandse Hoogte
het bestaan van zijn functie, getuigt van het tegenovergestelde van onverschilligheid. Een rechter gelooft ergens in. Het recht neemt geen genoegen met het adagium homo homini lupus: we willen niet dat de mens een wolf is; we hebben een systeem waarvan we hopen en geloven dat het ons verder brengt. Hoop, ergens in geloven, is voorwaarde voor iedere constructieve maatschappelijke houding. We onderhouden een systeem dat ieder het zijne geeft en dat uitdrukking is van samenhang. Dat is wat we doen, als rechter in bijvoorbeeld Middelburg en als lid van de Hoge Raad. Genoeg over rechterlijke bescheidenheid. ‘Bescheidenheit ist eine Zier, doch weiter kommt man ohne ihr.’
4. World Justice Project, Rule of Law Index
6. R. Foqué, De democratische rechtsstaat:
Oxford: University Press 2011, p. 293.
9. P. Mercier, Nachttrein naar Lissabon,
2014.
een onrustig bezit, Utrecht: Uitgeverij Stich-
8. B. Schlink & G. Corstens, Objectieve
Amsterdam: Wereldbibliotheek 2006, p.
5. G. Simenon, Brief aan mijn rechter,
ting Forum 2011, p. 56.
wetgeving en subjectieve rechters, Amster-
163.
Utrecht: Bruna, z.j., p. 5.
7. G. Gunther, Learned Hand, New York:
dam: Cossee, 2011.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2717
Afscheidsrede
U snapt wel dat dit niet het adagium is voor de rechter. Maar om zijn rol in de rechtsstaat goed te vervullen, zal de rechter ook een flinke dosis moed aan de dag moeten leggen. Audace. Bovendien: fortuna audaces adiuvat: het geluk is met de moedigen.10
Moed De rechter moet immers beslissen. Ook als de zaken niet zwart-wit liggen. De knoop moet worden doorgehakt. Dat vraagt soms moed: de rechter moet tegen de stroom in durven gaan. Zoals Abraham Lincoln in zijn beroemde Cooper Union Speech van 27 februari 1860 zei ‘laten we erop vertrouwen dat recht macht maakt, right makes might, en laten we in dat vertrouwen tot het uiterste onze plicht durven te vervullen zoals we die opvatten: “Let us dare to do our duty as we understand it”’.11 Recht doen is dus ook een plicht. Ik geef een voorbeeld. De wet is en was op het punt van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden duidelijk. Afgezien van bijzondere omstandigheden, komt iedereen die tot meer dan twee jaren is veroordeeld na twee derden van de gevangenisstraf vrij. Dat kan, zo zagen we recent, tot controverses leiden. In zo’n geval zal de rechter toch, indien hij geen bijzondere omstandigheden als in de wet omschreven12 aanwezig acht, een vordering tot uitstel of achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling moeten afwijzen. Dat hij daarbij een deel van het publiek tegen de haren in strijkt, mag geen factor van betekenis zijn. Hij zal het wel in heldere taal moeten uitleggen. Moeilijker wordt het waar de wet geen duidelijk richtsnoer geeft. De wet laat de rechter soms veel beoordelingsruimte en dan weer veel beleidsruimte. Als de wet zelf spreekt van eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals in artikel 6:248 BW, geeft hij daarmee te kennen dat de rechter het in concrete gevallen tot op zekere hoogte maar zelf moet uitzoeken. Dat doet hij ook bij de criteria voor de onrechtmatige daad in artikel 6:162 BW. Daar is geschreven dat ook als onrechtmatige daad wordt aangemerkt een gedraging die strijdt met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ook rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden geven de rechter veel ruimte. Dan is het aan de rechter een keuze te maken en te proberen tot een rechtvaardige oplossing te komen. Beleidsruimte is er daar waar de wet een rechterlijke bevoegdheid toekent die niet gedetailleerd is gebonden. Dat is bijvoorbeeld bij de straftoemeting het geval of bij het reageren op vormverzuimen. Maar ook bij bestuursdwang is die aanwezig. In die gevallen van beoordelingsen beleidsruimte heeft de rechter rekening te houden met de in de concrete zaak in het geding zijnde belangen. Hij kent deze en kent tot op zekere hoogte de personen, bedrijven en instanties die daarbij een rol spelen. Anders dan de wetgever en tot op zekere hoogte het bestuur is het niet aan de rechter voor alle gevallen een oplossing te geven. Hij heeft te oordelen over het concrete geval dat aan hem of haar wordt voorgelegd. Daarvoor komt men juist bij de rechter. Dat is het mooie van rechtspraak: er wordt één zaak aan de rechter voorgelegd waarin hij aan de hand van rechtsregels tot een rechtvaardige oplossing moet zien te komen. Daarin ligt zijn
2718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
democratische legitimatie besloten, zoals ik met verwijzing naar een voorganger, mr. Martens, opmerk.13 De gebondenheid aan het concrete geval neemt niet weg dat hij oog dient te hebben voor de werking van zijn beslissing in andere gevallen. Maar het zwaartepunt ligt bij die ene zaak. In dit opzicht is er wel een verschil tussen feitenrechters en de cassatierechter. De laatste zal meer letten op precedentwerking, omdat – ook in historisch perspectief bezien – zijn taak toch iets meer ligt bij de uitleg van het objectieve recht. De rechter zal soms tegen heersende meningen, tegen luid uitgedragen opvattingen in moeten gaan. Hij zou zijn taak verzaken als hij in dat concrete geval niet blijft streven naar rechtvaardigheid, als hij daar waar wet of internationaal recht de burger rechten toekennen nalaat die kracht bij te zetten. Hij moet zijn oren niet laten hangen naar heersende meningen of naar door sommigen gewenste uitkomsten. Als bijvoorbeeld de staat wordt aangesproken voor beweerdelijk aan burgers aangedaan leed, zal de rechter in alle onpartijdigheid en onafhankelijkheid tot een oordeel moeten komen, hoezeer dit ook de regering onwelgevallig zal zijn. De regering rest, als de beslissing uitvoerbaar is, niets anders dan het hoofd te buigen en deze loyaal op te volgen. Toen onlangs de Hoge Raad oordeelde dat het rookverbod ook in kleine cafés geldt, heeft de verantwoordelijke staatssecretaris zich daarbij aanstonds neergelegd. En zo hoort het. Dat deed zich ook voor in Srebrenica-zaken. In enkele van die zaken verwierp de Hoge Raad op 6 september 2013 het cassatieberoep dat de Nederlandse staat had ingesteld tegen de beslissingen van het Gerechtshof Den Haag
De rechter moet zijn oren niet laten hangen naar heersende meningen of naar door sommigen gewenste uitkomsten waarin de Nederlandse staat aansprakelijk is geoordeeld voor de dood van drie moslimmannen. Daarmee keerde de Hoge Raad zich tegen het standpunt van de staat. Een rechter behoort indien hij tot een op het recht gebaseerde conclusie komt niet te aarzelen die conclusie in zijn beslissing te verwoorden, ook al bevalt die een partij, ook al is die machtig, niet. En daarmee kom ik aan het slot van mijn afscheidsrede. Samen dragen we de rechtsstaat. Het is, daarmee begon ik mijn betoog, de verantwoordelijkheid van ons allen de rechtsstaat te dragen. Niet alleen rechters dragen die verantwoordelijkheid. Gelukkig wordt dat door velen zo gezien. De koning sprak in zijn inhuldi-
gingstoespraak over ‘een overheid die zich aan het recht gebonden weet’. In de laatste troonrede sprak de regering bij monde van de koning over ‘Bescherming van de Nederlandse rechtsstaat’.
Je moet het geluk niet ontlopen In de wetenschap dat de rechtsstaat van generatie op generatie wordt overgedragen zijn dat mooie signalen. Signalen die mij als lid van een generatie die nu een stap terug doet, het vertrouwen geeft dat ook in de toekomst de kwaliteit van onze rechtsstaat op peil zal blijven. Zelf heb ik daaraan, in grote dankbaarheid staand op de schouders van de generaties die mij voorgingen, mijn bijdrage proberen te leveren. Aan het begin van mijn betoog kondigde ik aan u ook anders dan in overdrachtelijke zin iets te willen meegeven. Dat is niet de nieuwste druk mijn handboek, maar een handzamer boekje waaraan ik de afgelopen tijd met bijstand van mijn medewerker Reindert Kuiper met heel veel plezier heb gewerkt. Het draagt de titel De rechtsstaat moet je leren. Het beoogt aan een publiek van ontwikkelde leken de essenties van de rechtsstaat duidelijk te maken. We doen dat aan de hand van een aantal, nogal eens actuele voorbeelden. U ontvangt bij de uitgang allen een exemplaar, maar ik hecht eraan eerst drie exemplaren te overhandigen aan de hoogste vertegenwoordigers van de wet-
gevende en de uitvoerende macht hier aanwezig, te weten aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer en minister Opstelten.
Slot Je moet het geluk niet ontlopen. Die lijfspreuk heb ik steeds proberen na te leven. Ik werd begeleid door een goede faculteit, van wie ik hier enigen, onder wie mijn oud-hoogleraar Van Agt, aanwezig zie, werd geleid door een voortreffelijke promotor, prof. Enschedé, en werd in de raio-tijd onder anderen opgeleid door mr. Max Rood; een betere patroon had ik me niet kunnen denken. En ook daarna volgde ik het geluk dat op mijn weg kwam door mijn keuze voor een voortreffelijke echtgenote en de komst van drie hartelijke dochters. En zo ging het verder: Diezelfde faculteit bezocht ik later opnieuw, maar nu in een andere hoedanigheid en vervolgens lokte de Hoge Raad – geheel volgens de al aanstonds na mijn intreerede door de toenmalige decaan Van der Grinten uitgesproken voorspelling – me weg. En ook daarvan had ik geen spijt. Geluk is me ten deel gevallen. Dankbaarheid is op zijn plaats. Dankbaarheid aan al diegenen die me hebben gesteund, die me hebben voorzien van hun advies en kritiek, die me hebben behoed voor fouten, die me hebben geleerd wat van gewicht is in het leven. Bij andere gelegenheden in deze dagen heb ik en zal ik nog diverse personen bij naam en toenaam noemen. Op dit moment dank ik de minister, de procureur-generaal en de landelijk deken voor hun toespraken. U allen dank ik voor uw aanwezigheid alhier. Ik wens – in de woorden van de Nobelprijswinnaar Amartya Sen – u allen een wereld met iets minder onrechtvaardigheid toe. Dat zou al heel mooi zijn.14
10. Zie de titel van de afscheidsrede van
11. Abraham Lincoln, 26 februari 1860,
13. S.K. Martens, De grenzen van de
14. A. Sen, The Idea of Justice, London:
F.H.M. Corstens, Fortuna audaces adiuvat,
Cooper Union Address.
rechtsvormende taak van de rechter, NJB
Allen Lane 2009, onder meer p. xvi en p.
Nijmegen, 2011.
12. Zie art. 15d lid 1 Sr.
2000, afl. 14, p. 747-758, p. 751.
8-10.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2719
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
Feiten en procesverloop
de hand van de overeenkomst en de maatstaf
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
Tussen ING Bank en A c.s. is een kredietfacili-
van art. 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt
teit van in totaal € 2,4 miljoen overeengeko-
mee dat de beëindiging door de kredietverle-
Hoge Raad (civiele kamer)
2720
men, bestaande uit een rekening-courantkre-
ner op grond van een dergelijke bevoegdheid
Afd. bestuursrechtspraak RvS
2726
diet voor onbepaalde tijd en twee rentevaste
niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking
Centrale Raad van Beroep
2729
leningen voor bepaalde tijd. Op de kredieto-
van die bevoegdheid, gelet op de omstandig-
vereenkomst zijn de Algemene Bepalingen
heden van het geval, naar maatstaven van
van Kredietverlening (ABK) van toepassing.
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Hoge Raad (civiele kamer)
Deze bepalen:
Het hof heeft deze maatstaf evenwel niet
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
‘11.1 De Kredietfaciliteit eindigt automatisch
miskend. Het heeft die maatstaf immers
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
en alle bedragen die uit hoofde van de Over-
vooropgesteld en vervolgens, op grond van
van Justitie van het Caribische deel van het
eenkomst zijn verschuldigd, zijn terstond en
de door hem in aanmerking genomen feiten
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
ineens opeisbaar zonder dat enige ingebreke-
en omstandigheden, geoordeeld dat de
zien op www.rechtspraak.nl.
stelling is vereist, indien een van de volgende
beëindiging door ING Bank van de rentevaste
gebeurtenissen zich voordoet:
leningen (op de voet van art. 11.1 ABK), met
a. de Kredietnemer komt een aflossings-, ren-
het gevolg dat A c.s. een bedrag van
te- of andere verplichting uit hoofde van de
€ 122 125 aan boeterente verschuldigd wer-
Overeenkomst, of enige andere met de Bank
den (zoals bepaald in art. 25.2 ABK), naar
10 oktober 2014, nr. 13/02588
gesloten overeenkomst niet, niet tijdig of
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
niet behoorlijk na; (…)
onaanvaardbaar is. Anders dan het onderdeel
G. Snijders, G. de Groot; plv. P-G mr. C.L. de
25.2 In geval van vervroegde aflossingen die
voorts betoogt, heeft het hof voornoemde
Vries Lentsch-Kostense)
niet in de Overeenkomst zijn overeengeko-
maatstaf evenmin miskend door de belangen
ECLI:NL:HR:2014:2929
men - ook als de aflossing het gevolg is van
van partijen af te wegen en gewicht toe te
opeising in de zin van artikel 11 van de Alge-
kennen aan de contractueel vastgelegde zorg-
Kredietovereenkomst. Opzegging. Een
mene Bepalingen - dient de Kredietnemer de
plicht van de bank. Het hof heeft dat een en
kredietovereenkomst omvat een rekening-
contante waarde van het renteverschil te vol-
ander immers gedaan in het kader van zijn
courantkrediet en twee rentevaste lenin-
doen dat de Bank over de resterende rente-
beantwoording van de vraag of gebruikma-
gen. De bank zegt de overeenkomst op en
vastperiode als gevolg van de vervroegde
king door ING Bank van de overeengekomen
maakt aanspraak op boeterente wegens de
aflossing derft.’
bevoegdheid tot beëindiging van de kredieto-
vervroegde aflossing van de twee leningen.
ING Bank heeft de kredietrelatie opgezegd en
vereenkomst naar maatstaven van redelijk-
Het hof acht de beëindiging van het
daarbij aanspraak gemaakt op een vergoe-
heid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat
rekening-courantkrediet rechtsgeldig, maar
ding als bedoeld in art. 25.2 ABK (boeteren-
verband achtte het hof terecht mede van
de beëindiging van de leningen en de aan-
te). A c.s. hebben de kredieten afgelost, maar
belang dat art. 2 van de Algemene Voorwaar-
spraak op de boeterente naar maatstaven
niet de boeterente betaald.
den voorschrijft dat de bank naar beste ver-
van redelijkheid en billijkheid onaanvaard-
In dit geding hebben A c.s. verklaringen voor
mogen met de belangen van de cliënt reke-
baar en daarom niet rechtsgeldig. HR: 1.
recht gevorderd dat ING Bank ten onrechte
ning zal houden. Onderdeel 2 klaagt dat het
Beoordelingsmaatstaf. Indien een krediet-
de kredietrelatie heeft opgezegd en ten
hof heeft blijk gegeven van een onjuiste
verlener gebruik maakt van een overeenge-
onrechte aanspraak maakt op de boeterente,
rechtsopvatting door bij beantwoording van
komen bevoegdheid tot beëindiging van de
met veroordeling van ING Bank tot vergoe-
de vraag of het beroep op art. 11.1 ABK naar
kredietovereenkomst, moet de rechtsgeldig-
ding van gemaakte kosten. ING Bank heeft in
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
heid daarvan beoordeeld worden aan de
reconventie betaling gevorderd van de boete-
onaanvaardbaar is, de toetsing afzonderlijk
hand van de overeenkomst en de maatstaf
rente van € 122 125. De rechtbank heeft de
per (samenhangende) groep rechtsgevolgen
van art. 6:248 lid 2 BW. Bij de beantwoor-
vorderingen in conventie afgewezen en de
van dat beding te laten plaatsvinden. Volgens
ding van de vraag of en in hoeverre
vordering in reconventie toegewezen. Het hof
het onderdeel moeten het einde van de ren-
gebruikmaking van de bevoegdheid naar
heeft alsnog de vorderingen in conventie
tevaste leningen, het in verband daarmee
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
grotendeels toegewezen en de vordering in
verschuldigde bedrag, en de gehanteerde ter-
onaanvaardbaar is, staat geen rechtsregel
reconventie afgewezen. Het heeft daartoe
mijnen niet afzonderlijk maar in samenhang
eraan in de weg dat onderscheid wordt
geoordeeld dat de opzegging van de kredieto-
met elkaar en met de andere relevante
gemaakt naar gelang het de beëindiging
vereenkomst rechtsgeldig was voor zover
omstandigheden van het geval beoordeeld
van het ene dan wel het andere onderdeel
deze het rekening-courantkrediet betrof,
worden. Deze klachten falen. Het hof heeft
van de kredietovereenkomst betreft, mede
maar niet voor zover deze de leningen betrof.
geoordeeld dat de bevoegdheid ingevolge art.
1963
11.1 ABK tot beëindiging van de kredietover-
in het licht van de uiteenlopende daaraan verbonden gevolgen en de overige omstan-
Hoge Raad
eenkomst in beginsel op de gehele kredietfa-
digheden van het geval.
Onderdeel 1 komt op tegen de maatstaf aan
ciliteit betrekking heeft, derhalve op beëindi-
de hand waarvan het hof heeft beoordeeld of
ging van zowel het krediet in
de opzegging van de rentevaste leningen
rekening-courant als de rentevaste leningen.
rechtsgeldig was. Het onderdeel neemt met
Bij de beantwoording van de vraag of en in
ING Bank, adv. mrs. A. Knigge en B.T.M. van
juistheid tot uitgangspunt dat, indien een
hoeverre gebruikmaking van deze bevoegd-
der Wiel, vs. A c.s., adv. mrs. J.W.H. van Wijk
kredietverlener gebruik maakt van een over-
heid naar maatstaven van redelijkheid en
en S.M. Kingma.
eengekomen bevoegdheid tot beëindiging
billijkheid onaanvaardbaar is, staat geen
van de kredietovereenkomst, de rechtsgeldig-
rechtsregel eraan in de weg dat onderscheid
heid daarvan beoordeeld moet worden aan
wordt gemaakt naar gelang het de beëindi-
(BW art. 6:248 lid 2)
2720
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Rechtspraak
ging van het ene dan wel het andere onder-
waarom dit niet op gelijke voet zou gelden
delen opleveren evenmin een onrechtmatige
deel van de kredietovereenkomst betreft,
voor de proceskosten in eerste aanleg.
daad kunnen opleveren, althans dat het hof buiten het partijdebat is getreden met zijn
mede in het licht van de uiteenlopende daaraan verbonden gevolgen en de overige
(BW art. 6:97, 6:162; Fw art. 42, 47; Rv art. 237,
oordeel dat sprake is van bijzondere omstan-
omstandigheden van het geval.
612)
digheden die buiten de desbetreffende rechtshandelingen zijn gelegen, dan wel dat
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclusie van de plv. P-G.
X en Kameleon, adv. mrs. B.J. van Dorp en S.
het zijn oordeel onvoldoende heeft gemoti-
De plv. P-G gaat in op de maatstaf ter beoor-
Kousedghi, vs. mr. A.J.G. Bisscheroux q.q.,
veerd. De klacht faalt. Het oordeel van het
deling van de rechtsgeldigheid van de opzeg-
curator in het faillissement van A, adv. mr.
hof dat de transacties niet als zodanig paulia-
ging van de duurovereenkomst in het alge-
S.M. Kingma.
neus zijn, steunt zakelijk weergegeven op de
meen (11-13) en van de kredietovereenkomst
volgende gronden:
in het bijzonder (14-18). Voorts noemt zij
Feiten en procesverloop
a. A heeft overwaarde van de panden moeten
regels over de rechterlijke motiveringsplicht
A had (onder meer) een huis te Voerendaal
prijsgeven bij de transacties met B/de make-
(32).
en een studentenhuis in eigendom. Wegens
laar (door de panden tegen lage prijzen te ver-
financiële problemen heeft hij in 2006 de
kopen). De terugkoop door A van de panden
bemiddeling ingeroepen van een makelaar.
met directe doorverkoop aan X c.s. bood voor
Op voorstel van de makelaar heeft A beide
A de mogelijkheid om een gedeelte van die
panden verkocht en op 31 juli 2006 geleverd
overwaarde terug te krijgen, hetgeen hij zon-
10 oktober 2014, nr. 13/02796
aan B. Eveneens op 31 juli 2006 heeft B de
der tussenkomst van X c.s. niet kon bereiken.
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
panden verkocht en geleverd aan de make-
Dit wijst niet op samenspanning om credi-
Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak; A-G mr.
laar. Op 18 juli 2007 heeft de makelaar het
teuren te benadelen.
M.H. Wissink)
huis te Voerendaal teruggeleverd aan A en
b. Het voor verhaal vatbare vermogen van A
ECLI:NL:HR:2014:2930
heeft A het geleverd aan X. Op 1 oktober
was reeds verminderd door de (niet aantastba-
2007 heeft de makelaar het studentenhuis
re) transacties met B/de makelaar. De overeen-
A doet een aantal onroerend-goedtransac-
teruggeleverd aan A en heeft A het geleverd
komsten met X c.s. hebben als zodanig de cre-
ties met X c.s. en gaat vervolgens failliet. De
aan Kameleon, een vennootschap waarvan X
diteuren niet benadeeld, aangezien deze
curator stelt vorderingen tegen X c.s. in op
enig bestuurder was. Op 1 april 2008 is A in
overeenkomsten niet los kunnen worden
de grond dat de transacties paulianeus zijn
staat van faillissement verklaard.
gezien van de terugkoop van de panden van
en dat X c.s. onrechtmatig hebben gehan-
In dit geding heeft de curator (onder meer)
de makelaar, die alleen door tussenkomst van
deld. Het hof acht de transacties niet pauli-
gevorderd:
derden – X c.s. – kon worden gerealiseerd.
aneus, maar veroordeelt X c.s. wel tot scha-
a. te verklaren voor recht dat het bij akte van
Het oordeel van het hof dat sprake is van
devergoeding wegens onrechtmatige daad.
18 juli 2007 gevestigde recht van eigendom
onrechtmatig handelen gaat ervan uit dat de
HR: 1. Onrechtmatige daad. Pauliana. Het
van X op het huis te Voerendaal en het bij
overeenkomsten als zodanig geoorloofd zijn,
oordeel van het hof over onrechtmatig han-
akte van 1 oktober 2007 gevestigde recht van
maar dat X c.s. en A bij de uitvoering daar-
delen heeft betrekking op andere feiten en
eigendom van Kameleon op het studenten-
van een gedeelte van de overeengekomen
omstandigheden dan zijn oordeel over de
huis nietig, althans rechtsgeldig vernietigd
koopprijzen niet in de koopakten hebben
pauliana. 2. Schadebegroting. Indien de
zijn;
vermeld en dit hiermee aan het zicht van de
rechter een veroordeling tot schadevergoe-
b. te verklaren voor recht dat X c.s. onrecht-
crediteuren hebben onttrokken. Het oordeel
ding uitspreekt, dient hij in beginsel de
matig hebben gehandeld jegens crediteuren
van het hof over onrechtmatig handelen van
schade in zijn vonnis te begroten voor
van A, althans jegens A, en dientengevolge
X c.s. heeft betrekking op andere feiten en
zover hem dit mogelijk is, ook als slechts
schadeplichtig zijn;
omstandigheden dan zijn oordeel over de
schadevergoeding op te maken bij staat is
c. hoofdelijke veroordeling van X c.s. tot
pauliana. Het oordeel over onrechtmatig
gevorderd maar voldoende is gesteld en is
teruggave van hetgeen zij uit de vernietigde
handelen ziet immers niet op (het doel van)
komen vast te staan om te kunnen veroor-
rechtshandelingen hebben ontvangen; en
de overeenkomsten zelf, maar op de omstan-
delen tot een bepaald bedrag. Het partijde-
d. hoofdelijke veroordeling van X c.s. tot
digheid dat bij de uitvoering ervan een deel
bat moet dit toelaten en de rechter dient
schadevergoeding, op te maken bij staat en
van de koopprijzen aan het zicht van de cre-
het beginsel van hoor en wederhoor in acht
te vereffenen volgens de wet.
diteuren is onttrokken. Het onderdeel stelt
te nemen. Het oordeel of begroting van de
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewe-
dan ook ten onrechte dat het hof zijn oor-
schade aldus mogelijk is, is in beginsel van
zen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
deel over de pauliana heeft gebaseerd op
feitelijke aard. 3. Bestuurdersaansprakelijk-
bank gedeeltelijk vernietigd en geoordeeld
dezelfde feitelijke grondslag als zijn oordeel
heid. Het onderdeel klaagt terecht dat het
dat weliswaar geen sprake is van paulianeus
over het onrechtmatig handelen. Evenmin is
hof niet de vraag heeft beantwoord of de
handelen, maar wel van onrechtmatig hande-
het oordeel van het hof innerlijk tegenstrij-
bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt
len van X c.s. Het hof heeft X c.s. veroordeeld
dig. Voorts betoogt het onderdeel tevergeefs
kan worden gemaakt. De door het hof
tot schadevergoeding en de omvang van de
dat het hof buiten de grenzen van de rechts-
genoemde omstandigheden laten echter
schade vastgesteld bij wege van schatting.
strijd is getreden. De curator heeft zijn vorde-
1964
ring mede gegrond op onrechtmatig hande-
geen andere conclusie toe dan dat de vraag bevestigend moet worden beantwoord. 4.
Hoge Raad
len van X c.s., en het hof heeft grote vrijheid
Proceskostenveroordeling. Het hof heeft
In het principale beroep: onderdeel 1 klaagt
in de uitleg van de stellingen van partijen.
zowel Kameleon als X als de in het ongelijk
dat het hof, gelet op HR 16 juni 2000,
Ook indien de curator ter onderbouwing van
gestelde partij aangemerkt en hen op die
ECLI:NL:HR:2000:AA6234, NJ 2000/578 (Van
zijn vordering wegens onrechtmatige daad
grond in de proceskosten van het hoger
Dooren q.q. vs. ABN Amro), heeft miskend dat
heeft volstaan met een verwijzing naar de
beroep veroordeeld. Niet valt in te zien
feitelijke gronden die geen paulianeus han-
feiten die hij ten grondslag heeft gelegd aan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2721
Rechtspraak
zijn vordering op grond van de pauliana,
dat X pas aansprakelijk is indien hem per-
gevolgen toegekend voor de proceskosten
behoefde dat het hof niet ervan te weerhou-
soonlijk een ernstig verwijt kan worden
van de eerste aanleg. Het onderdeel slaagt.
den om een deel van die feiten ten grondslag
gemaakt. Bij de beoordeling wordt het vol-
Het hof heeft zowel Kameleon als X als de
te leggen aan zijn oordeel over onrechtmatig
gende vooropgesteld. Indien een vennoot-
grotendeels in het ongelijk gestelde partij
handelen.
schap een onrechtmatige daad pleegt, is uit-
aangemerkt en hen op die grond in de pro-
Onderdeel 2 klaagt over de door het hof bij
gangspunt dat alleen de vennootschap
ceskosten van het hoger beroep veroordeeld.
wege van schatting vastgestelde schadever-
aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende
Niet valt in te zien waarom dit een en ander
goeding. Het volgende wordt vooropgesteld.
schade. Onder bijzondere omstandigheden is
niet op gelijke voet zou gelden voor de pro-
Indien de rechter een veroordeling tot scha-
evenwel, naast aansprakelijkheid van die ven-
ceskosten in eerste aanleg, nu het hof, anders
devergoeding uitspreekt, brengt art. 612 Rv
nootschap, ook ruimte voor aansprakelijk-
dan de rechtbank, in het geschil tussen de
mee dat hij in beginsel de schade in zijn von-
heid van een bestuurder van de vennoot-
curator en Kameleon onrechtmatig handelen
nis begroot voor zover hem dit mogelijk is,
schap. Voor het aannemen van zodanige
van Kameleon heeft aangenomen en haar tot
ook als slechts schadevergoeding op te
aansprakelijkheid is vereist dat die bestuur-
betaling van schadevergoeding heeft veroor-
maken bij staat is gevorderd maar voldoende
der ter zake van de benadeling persoonlijk
deeld. De door het hof gegeven rechtvaardi-
is gesteld en is komen vast te staan om te
een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
ging voor afwijking – dat naast Kameleon
kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag.
Aldus gelden voor het aannemen van aan-
ook X hoofdelijk wordt veroordeeld tot ver-
Het partijdebat moet dit toelaten en de rech-
sprakelijkheid van een bestuurder naast de
goeding van dezelfde schade – is niet een
ter dient het beginsel van hoor en wederhoor
vennootschap hogere eisen dan in het alge-
omstandigheid die rechtvaardigt dat het ver-
in acht te nemen. Het oordeel of begroting
meen het geval is. Het antwoord op de vraag
haal van proceskosten door de curator op
van de schade aldus mogelijk is, is in begin-
of de bestuurder persoonlijk een ernstig ver-
Kameleon wordt beperkt. De hoofdelijke ver-
sel van feitelijke aard en dus overgelaten aan
wijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt,
oordeling van (ook) X dient Kameleon niet
de feitenrechter (zie onder meer HR 16 april
is afhankelijk van de aard en ernst van de
tot voordeel te strekken in haar verhouding
2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, NJ 2010/229
normschending en de overige omstandighe-
tot de curator. De slotsom luidt dat het arrest
(Bovenij Ziekenhuis vs. X) en HR 3 februari
den van het geval (vergelijk HR 5 september
van het hof alleen zal worden vernietigd voor
2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, NJ 2012/95
2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI vs. X)). Nu
zover daarin de proceskosten van de eerste
(Rabobank vs. X)). Het bovenstaande betekent
het hof kennelijk ervan is uitgegaan dat de
aanleg tussen de curator en Kameleon zijn
dat partijen ermee rekening moeten houden
onrechtmatige daad is gepleegd door X bij
gecompenseerd. De Hoge Raad kan zelf de
dat de rechter, met inachtneming van de
zijn taakvervulling als bestuurder van Kame-
zaak afdoen.
zojuist vermelde voorbehouden, direct kan
leon, had het hof de vraag moeten beant-
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
overgaan tot vaststelling van de schadever-
woorden of X ter zake van de benadeling per-
en van het vonnis van de rechtbank, doch
goeding, ook indien schadevergoeding op te
soonlijk een ernstig verwijt kan worden
alleen op het punt van de proceskostenver-
maken bij staat is gevorderd. Anders dan het
gemaakt (vergelijk HR 5 september 2014,
oordeling zoals hiervoor vermeld, en veroor-
onderdeel betoogt, brengt dus in zo’n geval
ECLI:NL:HR:2014:2628 (Hezemans vs. X)). Het
deling alsnog van Kameleon in de hiervoor
de enkele omstandigheid dat partijen geen
onderdeel klaagt terecht dat het hof niet
bedoelde proceskosten.
specifiek op de omvang van de schade
heeft vastgesteld of sprake is van een zoda-
De A-G concludeert in het principale beroep
gericht debat hebben gevoerd nog niet mee
nig ernstig verwijt. Niettemin kan het onder-
en in het incidentele beroep tot verwerping.
dat de rechter hen in de gelegenheid moet
deel niet tot cassatie leiden. De door het hof
Hij bespreekt de verhouding tussen een
stellen nadere gegevens over de omvang van
genoemde omstandigheden komen erop neer
beroep op pauliana en een beroep op onrecht-
de schade over te leggen. Kennelijk was het
dat X niet alleen in privé (met betrekking tot
matige daad onder 3.4.1-3.5, de vraag wan-
hof van oordeel dat het partijdebat voldoen-
het huis te Voerendaal), maar ook in hoeda-
neer de rechter de zaak al dan niet naar de
de was afgerond en voldoende duidelijkheid
nigheid van bestuurder van Kameleon (met
schadestaatprocedure mag of moet verwijzen
verschafte om direct, zonder nadere instruc-
betrekking tot het studentenhuis) doelbe-
onder 3.20.1-3.20.4, regels over bestuurders-
tie, de schade te kunnen vaststellen. Uitgaan-
wust met A heeft samengespannen om een
aansprakelijkheid onder 3.30.2 en 3.31 en
de van de aan de stukken ontleende concrete
gedeelte van de overeengekomen koopprij-
regels over de proceskostenveroordeling onder
schadefactoren en bedragen die het hof ver-
zen aan het zicht van crediteuren van A te
3.34. Hij meent dat het oordeel van het hof
meldt, bieden de klachten geen aanknopings-
onttrekken. Dit laat geen andere conclusie
over de proceskosten gebaseerd is op een ver-
punt voor het oordeel dat het hof in dit geval
toe dan dat X persoonlijk een ernstig verwijt
schil in waardering van de betrokkenheid van
de hem toekomende beoordelingsvrijheid
kan worden gemaakt van de door Kameleon
X en die van Kameleon en acht dat niet onbe-
heeft overschreden. Dit wordt niet anders
gepleegde onrechtmatige daad.
grijpelijk (3.37).
doordat het hof vervolgens de schade bij
In het incidentele beroep: onderdeel 3 betreft
wege van schatting heeft begroot, nu de
de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
schattingen hun grondslag vinden in concre-
De klacht strekt ertoe dat het hof Kameleon
te gegevens ontleend aan de stukken van het
met X had moeten veroordelen in de kosten
geding. Het hof was niet gehouden te moti-
van de curator in de eerste aanleg. De recht-
10 oktober 2014, nr. 13/04100
veren waarom het niet kon komen tot een
bank heeft de curator in diens geschil met
(Mrs. E.J. Numann, C.E. Drion, G. Snijders,
(meer) concrete vaststelling van de schade.
Kameleon in het ongelijk gesteld, maar tus-
G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. E.M.
Hierop stuit onderdeel 2 af.
sen deze partijen de kosten gecompenseerd
Wesseling-van Gent)
Onderdeel 3 klaagt over het oordeel van het
in die zin dat iedere partij de eigen kosten
ECLI:NL:HR:2014:2931
hof dat X met Kameleon hoofdelijk zal wor-
draagt. Het hof heeft de curator in het
den veroordeeld tot vergoeding van de scha-
geschil met Kameleon in het gelijk gesteld en
Natuurlijke verbintenis. Een samenlevings-
de die het met betrekking tot het studenten-
het vonnis van de rechtbank in zoverre ver-
contract bepaalt dat indien partijen een
pand heeft begroot. Het onderdeel betoogt
nietigd. Het hof heeft hieraan echter geen
gezamenlijke woning verkrijgen, de partij
2722
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
1965
Rechtspraak
die uit eigen middelen meer dan haar aan-
hof heeft het vonnis van de rechtbank op dit
2.16), maar onderdeel III gegrond, voor zover
deel van de koopsom en de kosten heeft
punt vernietigd. Het heeft overwogen dat de
het klaagt over onbegrijpelijkheid van het
betaald, voor het meerdere een vordering
man door middel van de aflossingen op de
oordeel van het hof dat sprake is van een
zal hebben op de andere partij. De man
hypotheek verondersteld kan worden te heb-
dringende aanspraak van de vrouw zonder in
heeft uit eigen middelen extra aflossingen
ben voldaan aan een verzorgingsverplichting
te gaan op de stelling van de man dat de
op de hypotheek betaald. Het hof oordeelt
en dus aan een natuurlijke verbintenis.
vrouw eigen middelen heeft (2.22).
dat dit uit hoofde van een natuurlijke verbintenis is gebeurd. HR: Zonder nadere
Hoge Raad
motivering is het oordeel onbegrijpelijk.
Onderdeel II klaagt over onbegrijpelijkheid
1966
van dit oordeel. De klacht slaagt. Het hof (BW art. 6:3 lid 2, aanhef en onder b)
heeft als vaststaand aangenomen dat partij-
10 oktober 2014, nr. 13/04144
en de in de samenlevingsovereenkomst
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk,
De man, adv. mr. C.G.A. van Stratum, vs. de
getroffen regeling beschouwden als voldoe-
C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;
vrouw, niet verschenen.
ning aan een dringende verplichting van
A-G mr. L. Timmerman)
moraal en fatsoen, en dat partijen zijn over-
ECLI:NL:HR:2014:2932
Feiten en procesverloop
eengekomen om met betrekking tot de
Partijen hebben een affectieve relatie gehad
hierin genoemde kosten en goederen – waar-
Bestuurdersaansprakelijkheid. De curator
en bezitten een woning in gemeenschappe-
onder de in art. 1 van de samenlevingsover-
houdt de bestuurders van een vennoot-
lijke eigendom. Bij notariële akte van 3
eenkomst genoemde ‘gemeenschappelijke
schap aansprakelijk voor het faillissements-
december 2001 hebben partijen een samenle-
woning’ – de natuurlijke verbintenis om te
tekort. HR: 1. Onbehoorlijke taakvervulling.
vingsovereenkomst gesloten, die bepaalt:
zetten in een rechtens afdwingbare. Zonder
Het hof heeft zijn beslissing niet naar beho-
‘Art. 4 lid 3. Indien ter financiering van de
nadere motivering is onbegrijpelijk op grond
ren gemotiveerd, nu het niet is ingegaan op
door partijen gezamenlijk te bewonen
waarvan het hof vervolgens heeft geoordeeld
de stelling van de curator dat de bestuur-
woning en van zaken aangeschaft voor de
dat de man door middel van de aflossingen
ders hun taak onbehoorlijk hebben vervuld
gezamenlijke huishouding een geldlening is
op de hypotheek jegens de vrouw naar objec-
door de vennootschap een onverantwoorde
aangegaan, zal de rente worden gerekend tot
tieve maatstaven verondersteld kan worden
lening te doen verstrekken aan de aandeel-
de kosten van de gemeenschappelijke huis-
te hebben voldaan aan een op hem rustende
houder. 2. Boekhoudplicht. Het hof heeft
houding. Zijn bedoelde zaken gemeenschap-
verzorgingsverplichting jegens haar voor het
niet miskend dat voor het antwoord op de
pelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing
geval hij eerder zou overlijden, welk oordeel
vraag of de boekhouding voldoet aan de
voor zover deze uit de gemeenschappelijke
ten grondslag ligt aan de beslissing van het
daaraan aan te stellen eisen, ook andere
bank- of girorekening kan worden voldaan
hof dat de man bij de verkoop van de woning
elementen daarvan van belang kunnen zijn
tot de kosten van de gemeenschappelijke
niet op grond van art. 6 lid 4 van de samenle-
dan de debiteuren- en crediteurenpositie en
huishouding gerekend. (…)
vingsovereenkomst voor de door hem uit
de stand van de liquiditeiten.
Art. 6 lid 4. Indien door partijen een door
zijn privévermogen voldane aflossingen een
hen gezamenlijk te bewonen woning en/of
vordering heeft op de vrouw. In het licht van
een door hen gezamenlijk te gebruiken twee-
hetgeen partijen, blijkens de vaststelling van
de woning gezamenlijk wordt verkregen, zal
het hof, bij het aangaan van de samenle-
R.J.M.C. Rosbeek q.q., curator in het
de partij die uit eigen middelen meer dan
vingsovereenkomst voor ogen stond en zij
faillissement van FSM, adv. mrs. A. Knigge
haar aandeel van de koopsom en de kosten
daarin zijn overeengekomen, ligt immers
en D.A. van der Kooij, vs. A c.s., adv. mr. R.J.
heeft betaald voor het meerdere een vorde-
veeleer voor de hand om het bedrag van de
van Galen.
ring hebben op de andere partij. Deze vorde-
aflossingen op de hypotheek dat de man uit
ring is opeisbaar bij vervreemding van de
zijn privévermogen heeft voldaan, op de voet
Feiten en procesverloop
woning en bij ontbinding van deze overeen-
van art. 6 lid 4 van de samenlevingsovereen-
Op 9 oktober 2003 heeft MPE door middel
komst. De vordering zal geen rente dragen.’
komst aan te merken als hetgeen een partij
van een management buy out alle aandelen
De man heeft de samenlevingsovereenkomst
uit eigen middelen voor meer dan haar aan-
in FSM gekocht. A c.s. maakten ten tijde van
opgezegd.
deel in de kosten van de gemeenschappelijke
de koop deel uit van het managementteam
In dit geding heeft de man gesteld dat hij uit
woning heeft betaald, voor welk meerdere
van FSM. Zij zijn indirect bestuurder van
zijn privévermogen € 67 978 extra heeft afge-
deze partij een (bij vervreemding van de
MPE en waren van vanaf 10 oktober 2003 via
lost op de hypotheek, waardoor hij op grond
woning of bij ontbinding van de samenle-
MPE indirect bestuurder van FSM. Op 2
van art. 6 lid 4 van de samenlevingsovereen-
vingsovereenkomst opeisbare) vordering op
februari 2005 is FSM in staat van faillisse-
komst een vorderingsrecht op de vrouw heeft
de andere partij heeft. Het vorenstaande is
ment verklaard.
gekregen. De vrouw heeft daartegen inge-
bovendien niet onverenigbaar met de door
In dit geding heeft de curator hoofdelijke ver-
bracht dat deze aflossingen zijn gedaan van
het hof aangenomen dringende verplichting
oordeling van A c.s. gevorderd tot betaling
de gezamenlijke (en/of) rekening, zodat deze
van de man om de vrouw in geval van zijn
van het faillissementstekort. De rechtbank
conform art. 4 lid 3 van de samenlevings-
eerdere overlijden verzorgd achter te laten,
heeft de vorderingen van de curator afgewe-
overeenkomst onder de kosten van de
nu art. 6 lid 4 van de samenlevingsovereen-
zen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
gemeenschappelijke huishouding vallen. De
komst niet is geschreven voor het geval dat
bank bekrachtigd.
rechtbank heeft geoordeeld dat de aflossin-
de samenleving eindigt door het overlijden
gen tot een bedrag van € 56 678 moeten wor-
van de man.
Hoge Raad
den beschouwd als aflossingen uit het pri-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
Onderdeel 1.1 voert aan dat de curator mede
vévermogen van de man en dat hij uit dien
komstig de conclusie van de A-G.
aan zijn vorderingen ten grondslag heeft
hoofde een vordering op de vrouw heeft. Het
De A-G acht onderdeel II ongegrond (2.13 en
gelegd dat A c.s. als statutair of feitelijk
(BW art. 2:10 lid 1, 2:248 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2723
Rechtspraak
bestuurders van FSM hun taak onbehoorlijk
menten daarvan van belang kunnen zijn dan
vrijwillig ontslag, in de periode van decem-
hebben vervuld door in het kader van de
de debiteuren- en crediteurenpositie en de
ber 2008 tot augustus 2010 een opleiding
management buy out FSM een lening te
stand van de liquiditeiten.
heeft gevolgd, en dat zij in 2009 nog nabeta-
doen verstrekken aan MPE zonder dat daar-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
lingen van haar voormalige werkgever ten
voor zekerheden werden bedongen, terwijl
komstig de conclusie van de A-G.
bedrage van € 5448 heeft ontvangen. Het hof
die lening niet verantwoord was gelet op de
De A-G noemt in voetnoot 5 literatuur over de
is in het kader van de berekening van het
financiële situatie waarin FSM zich bevond
boekhoudplicht van art. 2:10 BW.
netto gezinsinkomen over 2009 ervan uitgegaan dat de vrouw in dat jaar geen inkom-
en de markt waarin zij opereerde. Het onderdeel klaagt dat het hof niet op deze grondslag van de vorderingen heeft beslist. Het
1967
sten heeft gehad en heeft zich daarbij gebaseerd op de door de vrouw in het geding gebrachte aanslag Inkomstenbelasting en
onderdeel is gegrond. Het hof is niet ingegaan op deze grondslag van de vorderingen,
10 oktober 2014, nr. 13/05960
Premie volksverzekeringen over 2009. Blij-
die de toewijzing ervan kan dragen. De beslis-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, G.
kens die aanslag had de vrouw over 2009 een
sing van het hof is daarom niet naar behoren
Snijders, T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr.
negatief fiscaal inkomen. Het hof heeft ken-
gemotiveerd.
E.B. Rank-Berenschot)
nelijk geoordeeld dat, gelet op dit negatief
Onderdeel 2 komt op tegen de maatstaf die
ECLI:NL:HR:2014:2934
fiscaal inkomen, de door de vrouw gestelde nabetalingen ten bedrage van € 5448 niet
het hof heeft gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of het bestuur van FSM
Kinderalimentatie. Gezinsinkomen. HR:
hebben geleid tot verhoging van het netto
heeft voldaan aan de boekhoudplicht van art.
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de
gezinsinkomen. Dit oordeel is niet onbegrij-
2:10 BW.
door de vrouw gestelde nabetalingen van
pelijk en het is toereikend gemotiveerd.
Het klaagt dat het hof ten onrechte, onder
haar voormalige werkgever niet hebben
Volgt verwerping.
verwijzing naar HR 11 juni 1993,
geleid tot verhoging van het netto gezinsin-
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
ECLI:NL:HR:1993:ZC0994, NJ 1993/713 (Brens
komen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en
zing. Zij acht het oordeel van het hof ontoerei-
q.q. vs. Sarper), heeft geoordeeld dat aan die
het is toereikend gemotiveerd.
kend gemotiveerd (2.9.1-2.11). Onder 2.2-2.4 geeft zij regels over de berekening van kinder-
plicht is voldaan “indien de boekhouding van een zodanig niveau is dat men snel
(BW art. 1:404 lid 1)
alimentatie.
inzicht kan krijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en deze
De vrouw, adv. mr. M.-J.E. Gilsing, vs. de man,
posities en de stand van de liquiditeiten,
adv. mr. J.C.J. Smallenbroek.
1968
ming, een redelijk inzicht geven in de vermo-
Feiten en procesverloop
10 oktober 2014, nr. 14/01512
genspositie”. Volgens het onderdeel heeft het
Partijen hebben een affectieve relatie gehad,
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
hof hiermee een te beperkte uitleg gegeven
waaruit drie kinderen zijn geboren. In 2010
Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-
aan de wettelijke boekhoudplicht. De klacht
zijn partijen uiteengegaan.
van den Broek; A-G mr. L. Timmerman)
kan niet tot cassatie leiden. Volgens art. 2:10
In dit geding heeft de vrouw verzocht om
ECLI:NL:HR:2014:2935
lid 1 BW is het bestuur verplicht van de ver-
een door de man te betalen bijdrage in de
mogenstoestand van de rechtspersoon en
kosten van verzorging en opvoeding van de
Prejudiciële vragen. Schuldsaneringsrege-
van alles betreffende de werkzaamheden van
kinderen ten bedrage van € 400 per kind per
ling. Verlenging. HR: 1. De beslissing om de
de rechtspersoon, naar de eisen die voort-
maand. De man heeft aangevoerd dat de
termijn van de schuldsaneringsregeling te
vloeien uit deze werkzaamheden, op zodani-
vrouw geen inkomen had en dat partijen
verlengen, kan worden genomen na het
ge wijze een administratie te voeren en de
gedurende de laatste jaren van de samenwo-
moment waarop de termijn van de schuld-
daartoe behorende boeken, bescheiden en
ning hebben geleefd van zijn inkomen, zodat
saneringsregeling afloopt. 2. De verplichtin-
andere gegevensdragers op zodanige wijze te
bij de berekening van de behoefte van de kin-
gen die voor de schuldenaar voortvloeien
bewaren, dat te allen tijde de rechten en ver-
deren uitsluitend van dat inkomen moet
uit de toepassing van de schuldsaneringsre-
plichtingen van de rechtspersoon kunnen
worden uitgegaan. De rechtbank heeft de
geling gelden niet in de periode tussen het
worden gekend. In het arrest Brens q.q. vs.
bijdrage bepaald op € 353 per kind per
moment waarop de termijn van de schuld-
Sarper heeft de Hoge Raad niet een hiervan
maand en is daarbij ervan uitgegaan dat ook
saneringsregeling afloopt en het moment
afwijkende maatstaf geformuleerd, maar
de vrouw inkomen heeft gegenereerd. Het
waarop onherroepelijk is beslist omtrent de
slechts geoordeeld dat hetgeen de feitenrech-
hof heeft de bijdrage alsnog bepaald op
verlenging van de termijn.
ter in die zaak omtrent de betekenis van de
€ 190 per kind per maand. Het heeft bij de
(deels gelijkluidende) voorganger van het
berekening van het netto gezinsinkomen, dat
artikel had overwogen (art. 2:14 (oud) BW),
het uitgangspunt vormde bij het bepalen van
geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvat-
de behoefte van de kinderen, uitsluitend het
ting. Het hiervoor overwogene brengt mee
fiscaal loon van de man in 2010 in aanmer-
dat de verwijzing van het hof naar het arrest
king genomen.
gezien de aard en omvang van de onderne-
Brens q.q. vs. Sarper niet betekent dat het hof
(Fw art. 349a) Verzoekster, niet verschenen.
Feiten en procesverloop Bij vonnis van 19 november 2010 is ten aan-
de stellingen van de curator heeft beoordeeld
Hoge Raad
zien van verzoekster de toepassing van de
aan de hand van een andere maatstaf dan
Middel I klaagt dat het hof ten onrechte
schuldsaneringsregeling uitgesproken. Op
die van art. 2:10 lid 1 BW. Het hof heeft even-
eraan is voorbijgegaan dat de vrouw in 2009
grond van art. 349a lid 1 Fw is de looptijd
min miskend dat voor het antwoord op de
inkomsten heeft genoten ter hoogte van
daarvan op 19 november 2013 geëindigd. Op
vraag of de boekhouding voldoet aan de
€ 5448. De klacht faalt. De vrouw heeft in
15 november 2013 heeft de bewindvoerder
daaraan aan te stellen eisen, ook andere ele-
feitelijke instanties aangevoerd dat zij, na
een voordracht gedaan tot beëindiging van
2724
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Rechtspraak
de schuldsaneringsregeling zonder verlening
Fw weliswaar van rechtswege tot gevolg heeft
het moment waarop wordt beslist omtrent
van de ‘schone lei’. Op 15 januari 2014 heeft
dat voor de toepassing van de tweede afde-
de verlenging van de termijn van de schuld-
de rechtbank de toepassing van de schuldsa-
ling van titel III Fw de schuldsanering ein-
saneringsregeling. Hetgeen hiervoor is over-
neringsregeling beëindigd zonder toeken-
digt, maar dat dit niet meebrengt dat de
wogen, brengt mee dat de tweede prejudicië-
ning van de schone lei. In het door verzoek-
schuldsaneringsregeling ook overigens is
le vraag aldus moet worden beantwoord dat
ster ingestelde hoger beroep heeft het hof
geëindigd, aangezien beëindiging daarvan
de verplichtingen die op grond van de twee-
overwogen dat de termijn in beginsel moet
dient te geschieden met inachtneming van
de afdeling van titel III Fw voor de schulde-
worden verlengd. Het hof heeft de volgende
de art. 352-356 Fw (vergelijk HR 9 juli 2010,
naar voortvloeien uit de toepassing van de
prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor-
ECLI:NL:HR:2010:BM2337, NJ 2012/226; HR
schuldsaneringsregeling, niet gelden in de
gelegd:
28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5760;
periode die is gelegen tussen het moment
1. Is op de voet van art. 349a Fw verlenging
HR 24 februari 2012,
waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw
mogelijk indien de in art. 349a lid 1 Fw
ECLI:NL:HR:2012:BV0890, NJ 2012/636; HR 29
afloopt en het moment waarop onherroepe-
bedoelde termijn van de wettelijke schuldsa-
maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1411, NJ
lijk is beslist omtrent de verlenging van de
neringsregeling reeds is beëindigd?
2013/305). Hierbij wordt aangetekend dat het
termijn van de schuldsaneringsregeling.
2. Zo ja, wat betekent dat voor de verplichtin-
aanbeveling verdient dat de procedure die
Volgt dienovereenkomstige beantwoording
gen van de schuldenaar na afloop van de in
kan leiden tot verlenging van de termijn van
van de prejudiciële vragen, overeenkomstig
art. 349a lid 1 Fw bedoelde termijn, maar
de schuldsaneringsregeling zo tijdig wordt
de conclusie van de A-G.
voorafgaand aan de definitieve rechterlijke
aangevangen dat de beslissing hieromtrent
De A-G geeft algemene beschouwingen over
beslissing over de gevraagde verlenging?
binnen de termijn van art. 349a lid 1 Fw kan
de verlenging van de termijn van de schuld-
worden genomen. Hetgeen hiervoor is over-
saneringsregeling onder 3.1-3.13.
Hoge Raad
wogen, brengt mee dat de eerste prejudiciële
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetge-
vraag aldus moet worden beantwoord dat de
ver met de in art. 349a lid 2 en 3 Fw voorzie-
beslissing om op de voet van art. 349a lid 2
ne mogelijkheid van verlenging van de ter-
en 3 Fw de termijn van de schuldsaneringsre-
mijn van de schuldsaneringsregeling met
geling te verlengen, kan worden genomen na
10 oktober 2014, nr. 14/03871
name heeft beoogd een voorziening te tref-
het moment waarop de in art. 349a lid 1 Fw
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
fen voor gevallen waarin na ommekomst van
bedoelde termijn van de schuldsaneringsre-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
de reguliere termijn nog geen schone lei kan
geling afloopt.
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. F.F.
worden verleend, maar de verwachting is
In antwoord op de tweede prejudiciële vraag
Langemeijer)
gerechtvaardigd dat dit na een (korte) verlen-
overweegt de Hoge Raad als volgt. Uit de
ECLI:NL:HR:2014:2937
ging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In
hiervoor vermelde rechtspraak volgt dat het
dergelijke gevallen kan verlenging van de
aflopen van de termijn van art. 349a Fw van
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Psychi-
termijn ertoe dienen om de schuldenaar in
rechtswege tot gevolg heeft dat voor de toe-
sche stoornis. De geneeskundige verklaring
de gelegenheid te stellen aanvankelijke
passing van de tweede afdeling van titel III
vermeldt: ‘Afhankelijkheid van zowel opioï-
tekortkomingen in de nakoming van zijn uit
Fw de schuldsanering eindigt. De in die afde-
den, alcohol als cannabis. Vermoeden van
de schuldsaneringsregeling voortvloeiende
ling voorziene gevolgen van de toepassing
psychiatrische problematiek’. HR: Het oor-
verplichtingen te herstellen. In het licht van
van de schuldsaneringsregeling worden
deel van de rechtbank dat sprake is van een
deze bedoeling van de wetgever verdient aan-
opnieuw van toepassing vanaf het moment
psychische stoornis, vindt onvoldoende
beveling dat de rechter die de termijn van de
waarop de beslissing tot verlenging van de
steun in de geneeskundige verklaring.
schuldsaneringsregeling verlengt, zich in zijn
termijn van de schuldsaneringsregeling
beslissing niet ertoe beperkt de duur van die
onherroepelijk is geworden. Het vorenstaan-
verlenging te bepalen, maar ook preciseert
de brengt mee dat de verplichtingen die op
welke in het algemeen uit de schuldsane-
grond van de tweede afdeling van titel III Fw
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de
ringsregeling voortvloeiende verplichtingen
voor de schuldenaar voortvloeien uit de toe-
officier van justitie, niet verschenen.
gedurende de termijn van de verlenging voor
passing van de schuldsaneringsregeling, niet
de desbetreffende schuldenaar gelden.
gelden in de periode die is gelegen tussen
Feiten en procesverloop
In antwoord op de eerste prejudiciële vraag
het moment waarop de termijn van art. 349a
De officier van justitie heeft verzocht om een
overweegt de Hoge Raad als volgt. In de eer-
lid 1 Fw afloopt en het moment waarop
voorlopige machtiging. De geneeskundige
ste plaats is van belang dat de tekst van art.
onherroepelijk is beslist omtrent de verlen-
verklaring vermeldt: ‘Afhankelijkheid van
349a lid 2 en 3 Fw niet uitsluit dat de beslis-
ging van de termijn van de schuldsanerings-
zowel opioïden, alcohol als cannabis. Vermoe-
sing tot verlenging van de termijn van de
regeling. Opmerking verdient dat de rechter
den van psychiatrische problematiek’. Betrok-
schuldsaneringsregeling wordt genomen na
in zijn oordeelsvorming ten behoeve van zijn
kene heeft aangevoerd dat geen stoornis aan-
het moment waarop de termijn van art. 349a
beslissing omtrent de verlenging van de ter-
wezig is. De rechtbank heeft de machtiging
lid 1 Fw afloopt. In de tweede plaats pleit de
mijn van de schuldsaneringsregeling niet
verleend.
hiervoor vermelde bedoeling van de wetge-
enkel dient te betrekken hetgeen zich heeft
ver ervoor om aan te nemen dat de beslis-
voorgedaan gedurende de termijn van art.
Hoge Raad
sing tot verlenging van de termijn van de
349a lid 1 Fw. De rechter is gehouden om in
Ingevolge art. 2, lid 1 en 2 Wet Bopz kan de
schuldsaneringsregeling kan worden geno-
dit verband acht te slaan op alle relevante
rechter op verzoek van de officier van justitie
men na het moment waarop de termijn van
feiten en omstandigheden, waaronder de
een voorlopige machtiging verlenen om
art. 349a lid 1 Fw afloopt. In de derde plaats
gedragingen van de schuldenaar in de perio-
iemand die gestoord is in zijn geestvermo-
volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad
de die is gelegen tussen het moment waarop
gens in een psychiatrisch ziekenhuis te doen
dat het aflopen van de termijn van art. 349a
de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en
opnemen en te doen verblijven. Een machti-
1969
(EVRM art. 5 lid 1; Wet Bopz art. 2, 5 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2725
Rechtspraak
ging kan slechts worden verleend indien de
nis. Het onderdeel is dus gegrond.
ode van twee jaar op het Joris Ivensplein in
stoornis van de geestvermogens de betrokke-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
IJburg, te weten een bijzondere warenmarkt.
ne gevaar doet veroorzaken, en het gevaar
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
Het dagelijks bestuur heeft voor de organisa-
niet door tussenkomst van personen of
dat de rechtbank heeft kunnen oordelen dat
tie van die markt een overeenkomst gesloten
instellingen buiten een psychiatrisch zieken-
sprake is van een stoornis die in overwegende
met TheRockGroup Holding BV Winkeliers
huis kan worden afgewend. Het verzoek moet
mate de gevaarvolle daden van betrokkene
uit de directe omgeving hebben beroep inge-
vergezeld gaan van een verklaring van een
beheerst (2.7). Onder 2.2-2.4 gaat hij in op de
steld tegen het besluit van 4 september 2012.
psychiater die de betrokkene met het oog
categorie van ‘zorgwekkende zorgmijders’.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld arti-
daarop kort tevoren heeft onderzocht maar
kel 3.3, tweede lid, van de Vos, zodat het
niet bij diens behandeling betrokken was. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon
Raad van State
dagelijks bestuur niet bevoegd was de uitge-
op wie de verklaring betrekking heeft, is
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
zonderde markt in te stellen. Zij heeft daar-
gestoord in zijn geestvermogens en dat zich
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries
om het instellingsbesluit vernietigd.
een geval als bedoeld in art. 2 voordoet (art.
werkzaam bij de directie bestuursrechtspraak
4. Het dagelijks bestuur en Biolicious Yburg
5 lid 1 Wet Bopz). Mede tegen de achtergrond
van de Raad van State. Volledige versies
hebben zich op het standpunt gesteld dat
van de uit art. 5 lid 1 EVRM voortvloeiende
van deze uitspraken zijn te vinden op
[appellant A] en [appellant B] alsmede CVAH
waarborgen tegen willekeurige vrijheidsbe-
www.raadvanstate.nl.
geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 4 september 2012. (…)
neming, kan verslaving aan middelen als drugs en alcohol niet tot toepassing van de Wet Bopz leiden, tenzij de verslaving gepaard
1970
(…) 4.3. [appellant A] en [appellant B] zijn twee marktondernemers die actief waren op de
gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, wil-
15 oktober 2014, nr. 201308522/1/A3
uitgezonderde markt. De markt werd georga-
len, oordelen en doelgericht handelen daar-
(Mrs. Vlasblom, Troostwijk, Hent)
niseerd en geëxploiteerd door TheRockGroup.
door zo ingrijpend worden beïnvloed, dat
ECLI:NL:RVS:2014:3669
Personen, zoals [appellant A] en [appellant B], die op de markt wilden staan, dienden met
betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de
Belanghebbendheid in de zin van art. 8:104
TheRockGroup een privaatrechtelijke over-
gevaarvolle daden van de betrokkene overwe-
Awb kan zijn ontstaan na het nemen van
eenkomst te sluiten. Weliswaar hebben
gend beheerst. Daarbij moet in aanmerking
het besluit waarop het hoger beroep
[appellant A] en [appellant B] na het instellen
worden genomen dat het bij afhankelijkheid
betrekking heeft.
en daadwerkelijk opzetten door TheRockGroup van de markt hangende het beroep
van verslavende middelen veelal gaat om verschijnselen van chronische aard, zodat
(Awb art. 1:2; 8:104)
van Biolicious, [verzoeker rechtbank B], V.o.f. Dos Mundos, Brilservice IJburg BV en anderen
een daarop gebaseerde vrijheidsbeneming naar haar aard eveneens van lange duur zou
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
op grond van zo’n overeenkomst als markton-
kunnen zijn (zie HR 23 september 2005,
lant A], [appellant B] en de vereniging
dernemer op de markt gestaan, doch dit
ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230). De
[CVAH] vs. de uitspraak van Rechtbank
brengt niet met zich dat zij slechts een afge-
rechtbank heeft niet vastgesteld dat de gedi-
Amsterdam van 25 juli 2013 in zaak nr.
leid, aan het belang van TheRockGroup paral-
agnostiseerde afhankelijkheid van opioïden,
12/5642 in het geding tussen: [Biolicious
lel, aan TheRockGroup ontleend belang heb-
alcohol en cannabis tot een psychische stoor-
Yburg, verzoeker rechtbank B, V.o.f. Dos
ben bij het ingesteld zijn van de markt, nu zij
nis heeft geleid, noch dat sprake is van een
Mundos, Brilservice IJburg BV en anderen]
naar de Afdeling aannemelijk acht tenminste
andere psychische stoornis. Voor zover in de
en het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost
ten dele voor hun broodwinning van de aldus
vaststelling dat de verslavingen betrokkene
(…).
aangevangen bedrijfsuitoefening afhankelijk zijn geworden. Derhalve hebben zij een eigen
geheel in hun macht hebben en zijn denken, willen en handelen in overheersende mate
(…)
rechtstreeks bij het ingesteld zijn van de
beheersen, besloten ligt dat naar het oordeel
2. Ingevolge artikel 3.3, tweede lid, van [de
markt betrokken belang verkregen. Dit belang
van de rechtbank sprake is van een psychi-
Verordening op de straathandel 2008 (hierna:
bestond nog niet ten tijde van het nemen van
sche stoornis, vindt die vaststelling onvol-
de Vos)] kan het bevoegde orgaan in bijzon-
het instellingsbesluit, maar wel ten tijde van
doende steun in de geneeskundige verkla-
dere gevallen uitgezonderde markten aanwij-
de vernietiging van dat besluit door de recht-
ring. Daaruit valt wat betreft het
zen. Voor die markten geldt, evenals voor de
bank. Tegen die uitspraak konden belangheb-
psychiatrisch onderzoek niet meer af te lei-
in artikel 3.3, eerste lid, van de Vos bedoelde
benden en het bestuursorgaan ingevolge arti-
den dan dat betrokkene, kort samengevat, al
jaarmarkten, niet de reguliere inschrijvings-
kel 8:104, eerste lid, van de Awb hoger beroep
jarenlang verslaafd is, methadon krijgt,
en toewijzingsprocedure. De organisatie van
instellen. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van
zwerft en zichzelf niet goed verzorgt. De psy-
een uitgezonderde markt en de toewijzing
de Awb wordt onder belanghebbende ver-
chiater die de geneeskundige verklaring
van plaatsen worden geheel georganiseerd
staan: degene wiens belang rechtstreeks bij
heeft afgegeven heeft daaraan geen andere
door een private partij. Voor het aangaan van
een besluit is betrokken. Dit geldt in beginsel
diagnose verbonden dan afhankelijkheid van
overeenkomsten met organisatoren van jaar-
ook voor het begrip belanghebbenden van
genoemde middelen en ‘een vermoeden van
markten of uitgezonderde markten is het
artikel 8:104, eerste lid, van de Awb in welke
psychiatrische problematiek’. Onder de noe-
Uitvoeringskader jaarmarkten en andere uit-
bepaling het begrip fungeert als voorwaarde
mer ‘gevaar’ vermeldt de geneeskundige ver-
gezonderde markten stadsdeel Oost van toe-
voor het recht op toegang tot de rechter in
klaring dat de oordeelsvorming van betrok-
passing.
hoger beroep. In die context moet bij de uit-
kene is aangetast doordat hij voortdurend
3. Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van
leg van het begrip rekening worden gehou-
onder invloed is. Ook daaruit volgt echter
4 september 2012 besloten tot instelling van
den met belangen die zijn ontstaan op grond-
niet dat sprake is van een psychische stoor-
een uitgezonderde markt voor een proefperi-
slag van een in werking getreden doch bij de
2726
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Rechtspraak
rechtbank beroepen besluit, die rechtstreeks
Rechtbank Noord-Nederland van 18 novem-
2. De voorzieningenrechter heeft overwogen
betrokken zijn bij de door het besluit beoogde
ber 2013 in zaken nrs. 13/985 en 13/986 in
dat het besluit op bezwaar van 29 juli 2013
en op basis van het besluit gerealiseerde
het geding tussen: [appellant] en het college
ziet op de ongegrondverklaring van het
rechtsgevolgen en die rechtstreeks getroffen
van burgemeester en wethouders van
gemaakte bezwaar tegen het invorderingsbe-
worden door een vernietigende uitspraak van
Groningen.
sluit van 7 augustus 2012 en niet op het eerder op die dag genomen besluit tot het
de rechtbank. In die gevallen kan de dragers van die belangen de status van belangheb-
Procesverloop
opleggen van een last onder dwangsom.
bende als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid,
Op 6 augustus 2012 heeft het college [appel-
Voorts heeft de voorzieningenrechter over-
van de Awb en daarmee de toegang tot de
lant] onder oplegging van een dwangsom
wogen dat uit het e-mailbericht van [appel-
rechter in hoger beroep niet worden ontzegd.
van € 20 000 mondeling gelast de werkzaam-
lant] van 25 oktober 2012 niet is gebleken
Als gevolg van de vernietiging van het instel-
heden in en aan het pand op het perceel
dat hij heeft beoogd tegen de last bezwaar te
lingsbesluit door de rechtbank is de markt
[locatie] (hierna: het pand) te staken en
maken en dat, ook als dat wel het geval zou
opgeheven, zijn [appellant A] en [appellant B]
gestaakt te houden en het pand niet te
zijn geweest, het bezwaar niet-ontvankelijk
hun standplaats kwijtgeraakt en zijn zij
(laten) betreden totdat een gecertificeerd
zou zijn geweest vanwege overschrijding van
getroffen in hun broodwinning. Gelet hierop
asbestverwijderingsbedrijf het aanwezige
de bij de wet daarvoor gestelde termijn.
kan aan [appellant A] en [appellant B] toe-
asbest op basis van de uitkomsten van een
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningen-
gang tot de rechter in hoger beroep niet wor-
asbestinventarisatierapport heeft verwijderd
rechter niet heeft onderkend dat het college
den onthouden.
en het perceel is vrijgegeven.
ten onrechte heeft besloten tot invordering
Derhalve kunnen [appellant A] en [appellant
Op 7 augustus 2012 heeft het college voor-
van de dwangsom. Voorts betoogt hij dat de
B] worden aangemerkt als belanghebbende
melde last op schrift gesteld en aan [appel-
voorzieningenrechter heeft miskend dat de
als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, van de
lant] overhandigd.
last neergelegd in de brief van 7 augustus
Awb.
Bij besluit van 7 augustus 2012 heeft het col-
2012 niet in rechte onaantastbaar is gewor-
4.4. Blijkens artikel 3 van de statuten van
lege besloten tot invordering van de dwang-
den.
CVAH heeft zij tot doel het behartigen van de
som.
3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht
belangen van ambulante ondernemers, in de
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft het college,
geoordeeld dat [appellant] tegen het besluit
ruimste zin des woords. Dit belang is recht-
voor zover thans van belang, het door [appel-
van 7 augustus 2012, waarbij de last onder
streeks bij het instellingsbesluit betrokken.
lant] tegen de invordering van 7 augustus
dwangsom op schrift is gesteld, geen bezwaar
Ter zitting is namens CVAH medegedeeld dat
2012 gemaakte bezwaar ongegrond ver-
heeft gemaakt. Anders dan [appellant] stelt,
naast [appellant A] en [appellant B] van de
klaard.
staat dit besluit derhalve in rechte vast.
twintig ondernemers die op de betreffende
Bij uitspraak van 18 november 2013 heeft de
De voorzieningenrechter heeft echter niet
warenmarkt stonden nog een aantal lid is
voorzieningenrechter het door [appellant]
onderkend dat geen dwangsom is verbeurd.
van de vereniging.
daartegen ingestelde beroep ongegrond ver-
Op 6 augustus 2012 is [appellant] mondeling
Door het optreden in rechte brengt CVAH in
klaard.
gelast de activiteiten te staken zoals hiervoor
dit geval een bundeling van rechtstreeks bij
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger
in het procesverloop omschreven. Bij afzon-
het bestreden besluit betrokken individuele
beroep ingesteld.
derlijke besluiten van 7 augustus 2012 heeft
belangen van de betrokken ondernemers tot
(...)
het college deze last op schrift gesteld en de dwangsom ingevorderd. De dwangsom is vol-
stand. In de door CVAH tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen,
Overwegingen
gens het college verbeurd omdat [appellant]
kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de
1. Op 6 augustus 2012 om ongeveer 13:30
op 6 augustus 2012 na oplegging van de last
Awb genoemde feitelijke werkzaamheden
uur hebben toezichthouders van de gemeen-
daaraan niet heeft voldaan. De op 6 augustus
besloten worden geacht.
te geconstateerd dat een niet-gecertificeerd
2012 opgelegde mondelinge last is echter
Gelet op het vorenstaande kan CVAH derhal-
asbestverwijderingsbedrijf dakplaten met
geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste
ve eveneens in het hoger beroep worden ont-
daarin vermoedelijk asbest van het pand ver-
lid, van de Awb, omdat het geen schriftelijke
vangen.
wijderde zonder dat daarvan een melding
maar een mondelinge beslissing is.
(…)
aan het college was gedaan.
Het standpunt van het college dat uit artikel
Tevens hebben de toezichthouders geconsta-
5:32 van de Awb gelezen in samenhang met
teerd dat een deel van het materiaal van het
artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, volgt dat
dak waarin vermoedelijk asbest was verwerkt
het college vanwege de spoedeisende situatie
in kleine stukken was verspreid over het per-
ter plekke een mondelinge last onder dwang-
15 oktober 2014, nr. 201311735/1/A1
ceel.
som kon opleggen, wordt niet gevolgd. Dat
(Mrs. Van der Beek-Gillessen, Hoogvliet,
Naar aanleiding hiervan hebben de toezicht-
het college ingevolge artikel 5:32 van de Awb
Van den Broek)
houders om gezondheidsrisico’s te vermijden
in plaats van een last onder bestuursdwang
ECLI:NL:RVS:2014:3698
het perceel verzegeld door een asbestlint te
een last onder dwangsom kan opleggen,
spannen. Daarbij hebben de toezichthouders
maakt niet dat de wettelijke bepalingen die
Last onder dwangsom kan niet mondeling
[appellant], voor zover thans van belang,
van toepassing zijn op een last onder
worden opgelegd.
mondeling de hiervoor vermelde last opge-
bestuursdwang ook onverkort gelden voor
legd.
een last onder dwangsom.
Op 6 augustus 2012 om ongeveer 17:30 uur
Eerst bij besluit van 7 augustus 2012 is der-
hebben toezichthouders van de gemeente
halve een last onder dwangsom opgelegd. De
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
geconstateerd dat de verzegeling was verbro-
rechtbank heeft miskend dat geen dwang-
lant], wonend te [woonplaats vs. de
ken en [appellant] en andere personen het
som kan worden verbeurd voordat de last is
uitspraak van de voorzieningenrechter van
perceel hadden betreden.
opgelegd. Nu geen dwangsom is verbeurd,
1971
(Awb art. 1:3, lid 3, 5:31, 5:32)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2727
Rechtspraak
was het college niet bevoegd de invorderings-
dat vreemdeling 3 ook in aanmerking komt
woordelijkheid van de Staat om onder
beschikking te nemen.
voor een verblijfsvergunning, doet die situa-
omstandigheden voor kinderen in adequate
Het betoog slaagt.
tie zich voor.
opvang en verzorging te voorzien ter voorko-
(…)
Het onderscheid moet in dit geval bovendien
ming van een humanitaire noodsituatie.
worden beoordeeld tegen de achtergrond van
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen,
de Regeling, die begunstigend beleid behelst
doet die specifieke verantwoordelijkheid niet
en tot het instellen waarvan de staatssecreta-
af aan voormelde verschillen in positie tus-
ris niet op grond van enige internationale of
sen asielzoekers en andere vreemdelingen.
22 oktober 2014, nr. 201404129/1/V1
wettelijke verplichting was gehouden. Bij het
Daar komt nog bij dat, zoals de staatssecreta-
(Mrs. Parkins-de Vin, Van der Spoel, Van der
vaststellen van de criteria van de Regeling
ris in hoger beroep heeft toegelicht, voor
Wiel)
heeft de staatssecretaris dan ook veel beleids-
afgewezen asielzoekers daarnaast onder
ECLI:NL:RVS:2014:3890
vrijheid. (…)
omstandigheden de opvangmogelijkheden
5.3. De rechtbank heeft voorts terecht over-
bestaan bedoeld in artikel 3, derde lid, aan-
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justi-
wogen dat de staatssecretaris zich in redelijk-
hef en onder m, n, en o, van de Regeling ver-
tie (hierna: de staatssecretaris) heeft aan-
heid op het standpunt heeft kunnen stellen
strekkingen asielzoekers en andere categorie-
vraag in het kader van de Regeling langdu-
dat het gemaakte onderscheid is gerechtvaar-
en vreemdelingen 2005, die niet openstaan
rig verblijvende kinderen mogen afwijzen
digd. Daartoe is in de eerste plaats van
voor andere vreemdelingen.
omdat niet is voldaan aan de in deze rege-
belang dat het doel van het gemaakte onder-
Gelet op voormelde verschillen in positie tus-
ling gestelde vereisten nu door of namens
scheid, zoals de staatssecretaris heeft toege-
sen vreemdelingen met en zonder een asiel-
de vreemdelingen nooit een aanvraag om
licht, het voeren van een effectief
achtergrond is ook geen sprake van een situ-
verlening van een verblijfsvergunning asiel
immigratiebeleid is, waarbij zowel betekenis
atie als in het door de vreemdelingen
voor bepaalde tijd is ingediend. Hij is niet
wordt toegekend aan het belang van het kind
ingeroepen arrest Hode en Abdi, waarin een
verplicht ambtshalve te beoordelen of van-
als aan het stellen van regels die de vrije toe-
enkele verwijzing naar internationale ver-
wege bijzondere omstandigheden.
gang tot het grondgebied beperken. Zoals
plichtingen tegenover een bepaalde categorie
ook is af te leiden uit de jurisprudentie van
vreemdelingen die was aangevoerd ter recht-
(Regeling langdurig verblijvende kinderen
het EHRM (onder meer de arresten van 28
vaardiging van een gemaakt onderscheid,
(hierna: de Regeling); Vreemdelingencirculai-
juni 2011, Nunez vs. Noorwegen, nr. 55597/09,
door het EHRM onvoldoende is bevonden.
re 2000, par. B22/2 en B22/3)
en 15 mei 2012, Nacic e.a. vs. Zweden, nr.
Ook de verwijzing naar de brief van de ACVZ
16567/10) is het reguleren van immigratie
kan de vreemdelingen niet baten nu hierin
Uitspraak op het hoger beroep van: de
een legitiem doel van de Staat.
slechts een aanbeveling wordt gedaan om
[vreemdelingen], appellanten, vs. de uit-
Voorts is daartoe van belang dat, zoals de
over het gemaakte onderscheid een motive-
spraak van Rechtbank Den Haag van 17
staatssecretaris heeft aangevoerd en de
ring in de toelichting bij de Regeling op te
april 2014 in zaken nrs. 13/29842 en 29844
rechtbank terecht bij haar oordeel heeft
nemen.
in het geding tussen: de [vreemdelingen] en
betrokken, ten gevolge van het verschil in
(…)
de [de staatssecretaris].
verblijfsdoel tussen asielzoekers en andere
6.3. Geen rechtsregel brengt mee dat een
vreemdelingen, de Staat verschillende ver-
aanvraag om verlening van een verblijfsver-
(…)
antwoordelijkheden voor deze groepen heeft
gunning regulier voor bepaalde tijd in het
5.2. (…) Anders dan de vreemdelingen beto-
en hun positie dientengevolge verschilt. Ter
kader van de Regeling tevens een aanvraag
gen, is het onderwerp van het onderscheid
naleving van internationale verplichtingen
om verlening van een verblijfsvergunning
niet de minderjarigheid van vreemdeling 1,
heeft de Staat immers ten aanzien van asiel-
regulier voor bepaalde tijd wegens bijzondere
maar het wel of niet hebben ingediend van
zoekers specifieke verantwoordelijkheden op
individuele omstandigheden impliceert. Dat
een asielaanvraag. Zoals de rechtbank terecht
zich genomen die niet gelden voor vreemde-
de staatssecretaris in sommige gevallen aan-
heeft overwogen ligt daaraan een keuze ten
lingen die toelating op andere verblijfsgron-
leiding heeft gezien om ambtshalve een
grondslag. Vreemdeling 1 heeft er weliswaar
den beogen te verkrijgen. Zo hebben asielzoe-
zodanige verblijfsvergunning te verlenen,
niet zelf voor gekozen om geen asielaanvraag
kers recht op opvang, een wekelijkse
laat onverlet dat hij daartoe niet verplicht is
in te dienen, maar de voor haar gemaakte
financiële toelage en verzekering tegen ziek-
en dat de vreemdelingen een daartoe strek-
keuze van vreemdeling 3 kan haar worden
tekosten van overheidswege, niet alleen voor-
kende aanvraag kunnen indienen indien zij
toegerekend. Uit het arrest van het EHRM
afgaand aan de indiening van hun aanvraag,
van mening zijn aanspraak te hebben op een
van 4 december 2012, Butt vs. Noorwegen,
maar ook daarna. Ook is de asielprocedure
zodanige vergunning.
nr. 47017/09, kan immers worden afgeleid
anders ingericht dan andere verblijfsproce-
(…)
dat zwaarwegende redenen van migratiebe-
dures (zie overweging 12.2 tot en met 12.4
leid in beginsel aanleiding zijn een vreemde-
van de uitspraak van de Afdeling van 20
ling het gedrag van zijn ouders toe te reke-
maart 2013 in zaak nr. 201110141/1/T1/V2;
nen (‘identifying children with the conduct
www.raadvanstate.nl).
of their parents’). In het arrest van 24 juli
De vreemdelingen stellen weliswaar terecht
2014, Kaplan e.a. vs. Noorwegen, nr. 32504/11,
dat de doelgroep van de Regeling wordt
heeft het EHRM overwogen dat hiervan in
gevormd door afgewezen asielzoekers, maar
elk geval sprake is indien het risico bestaat
dat laat onverlet dat de positie van die groep,
dat ouders gebruikmaken van (‘exploit’) de
gelet op voorgaande verschillen, verschilt
positie van hun kinderen om een verblijfs-
van die van andere vreemdelingen.
recht te verkrijgen. Nu inwilliging van de
Het door de vreemdelingen aangehaalde
aanvraag van vreemdeling 1 zou betekenen
arrest van de Hoge Raad ziet op de verant-
1972
2728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep
aanvraag om bijstand in te dienen en daar-
bestuursorgaan worden verzonden voor
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
van is afgehouden, slaagt niet. Appellant
zover het bestuursorgaan kenbaar heeft
van der Ham, vice-president van de Centrale
heeft zich weliswaar op 2 juli 2012 gemeld
gemaakt dat deze weg is geopend. Het colle-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
bij de gemeente, maar uit de beschikbare
ge heeft deze weg echter niet geopend.
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
gegevens blijkt niet dat hij zich heeft gemeld
[naam] heeft mr. Van Asperen ook meer-
Raad van Beroep.
om bijstand op grond van de WWB aan te
maals laten weten dat een aanvraag om bij-
vragen. Uit die gegevens valt slechts af te
stand niet via een e-mailbericht kan worden
leiden dat appellant op 2 juli 2012 heeft
gedaan. Het beroep op de onder 1.5 genoem-
meegedeeld dat hij ziek is en geen salaris
de uitspraak van de Raad van 9 april 2013
meer ontvangt. Appellant is vervolgens door
slaagt niet omdat het daar een aanvraag door
14 oktober 2014, nr. 14/2782 WWB,
een medewerker van de gemeente naar het
middel van een faxbericht betrof. Een e-mail-
(Mrs. Van der Ham, Schut, Hink)
UWV verwezen om een uitkering ingevolge
bericht voldoet, anders dan een faxbericht,
ECLI:NL:CRVB:2014:3404
de ZW aan te vragen. Vaststaat dat appellant
niet aan het schriftelijkheidsvereiste.
zich daarna ook bij het UWV heeft gemeld,
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de recht-
Aanvraag ten onrechte buiten behandeling
welke instantie hem een ZW-uitkering heeft
bank terecht heeft overwogen dat appellant
gesteld, brieven waarin om nadere informa-
toegekend. In reactie op het onder 1.2
met de e-mailberichten van 11 juli 2012 en 2
tie werd gevraagd hadden onder de gegeven
genoemde e-mailbericht van 3 juli 2012 van
november 2012 geen aanvragen om bijstand
omstandigheden ook aan de gemachtigde
mr. Van Asperen heeft [naam] ook medege-
heeft ingediend.
van appellant moeten worden verzonden.
deeld dat appellant geen aanvraag om bij-
4.7. De vraag die vervolgens voorligt is of het
stand heeft ingediend. Voorts heeft [naam]
college de voorliggende aanvraag op juiste
medegedeeld dat het e-mail-bericht van 3 juli
gronden buiten behandeling heeft gesteld.
2012 niet wordt aangemerkt als een aan-
4.8. De beroepsgrond dat het college de brie-
vraag om bijstand en dat appellant zich kan
ven van 24 april 2013 en 21 mei 2013 ten
melden voor bijstand als hij geen ZW-uitke-
onrechte alleen aan appellant heeft verzon-
Overwegingen
ring krijgt en zijn werkgever het salaris niet
den, en niet (ook) aan mr. Van Asperen,
4.1. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de
doorbetaalt. Hierin ligt besloten dat appel-
slaagt. Het college kan niet worden gevolgd in
WWB wordt bijstand toegekend vanaf de dag
lant niet is afgehouden van een het indienen
zijn betoog dat het voor het college niet ken-
van melding, tenzij op die dag nog geen
van een aanvraag om bijstand.
baar was dat mr. Van Asperen in het kader
recht op bijstand bestaat. Het tweede lid
4.4. De beroepsgrond dat het e-mailbericht
van deze aanvraag als gemachtigde van
bepaalt wanneer van een melding van het
van 11 juli 2012 van mr. Van Asperen moet
appellant optrad. Gelet op de hiervoor in 1.2
UWV of bij het college kan worden gespro-
worden gezien als een melding van appellant
tot en met 1.5 weergegeven e-mailcorrespon-
ken, terwijl het derde lid de mogelijkheid
om bijstand aan te vragen, omdat het vol-
dentie tussen mr. Van Asperen en [naam]
biedt dat de bijstand wordt toegekend vanaf
strekt duidelijk is wat beoogd werd, kan even-
vanaf 2 juli 2013 had het voor het college
de dag dat de aanvraag is ingediend indien
min slagen. Uit artikel 44, tweede lid, van de
duidelijk kunnen, althans moeten zijn dat
de belanghebbende de aanvraag niet zo spoe-
WWB volgt dat de belanghebbende zich heeft
mr. Van Asperen de belangen van appellant
dig als mogelijk indient nadat hij zich heeft
gemeld als zijn naam, adres en woonplaats
behartigde en als zijn gemachtigde optrad in
gemeld en hem dit te verwijten is.
zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld
het kader van zijn aanvraag om bijstand.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
zijn aanvraag in te dienen bij het UWV. Het
Zoals onder 1.5 is weergegeven heeft mr. Van
inzake toepassing van de artikelen 43 en 44
e-mailbericht van 11 juli 2012, dat zoals uit
Asperen bovendien in zijn e-mailbericht van
van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006,
1.3 blijkt een klacht over de gang van zaken
18 april 2013 aan [naam] verzocht hem als
ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) wordt in begin-
op 2 juli 2012 betreft, kan niet worden gelijk-
gemachtigde van appellant aan te merken.
sel geen bijstand verleend over een periode
gesteld met een melding om bijstand aan te
Voorts is op het aanvraagformulier als mel-
voorafgaand aan de datum waarop de
vragen. Een melding zoals bedoeld in artikel
dingsdatum niet alleen 23 april 2013 maar
belanghebbende zich heeft gemeld om bij-
44, tweede lid, van de WWB is dan ook niet
ook 2 november 2012 vermeld, wat er op
stand aan te vragen of - in voorkomende
tot stand gekomen.
duidt dat, gelet op laatstgenoemde meldings-
gevallen - een aanvraag om bijstand heeft
4.5. Niet in geschil is dat het college naar
datum waarbij mr. Van Asperen expliciet
ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden
aanleiding van de e-mailwisseling met mr.
betrokken was, hij de gemachtigde van appel-
afgeweken indien bijzondere omstandighe-
Van Asperen 2 november 2012 als meldings-
lant is. De brieven van 24 april 2013 en 21
den dat rechtvaardigen. Zoals de Raad eerder
datum heeft aangemerkt. Het betoog van
mei 2013 waarbij appellant in de gelegenheid
heeft uitgesproken (uitspraak van 12 juni
appellant dat met dit e-mailbericht tevens
is gesteld nadere gegevens in te leveren, had-
2012 ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362), kan van
een aanvraag om bijstand is ingediend, wordt
den dan ook tevens aan mr. Van Asperen toe-
zodanige omstandigheden sprake zijn als
niet gevolgd. Uit artikel 44 van de WWB volgt
gezonden moeten worden door het college.
vast komt te staan dat de betrokkene al eer-
immers dat de melding en de aanvraag twee
4.9. Uit 4.8 volgt dat het college de aanvraag
der een aanvraag om bijstand heeft inge-
te onderscheiden juridische begrippen zijn.
van appellant ten onrechte buiten behande-
diend, dan wel in het geval dat is gebleken
De Raad heeft verder reeds eerder overwogen
ling heeft gesteld en het bezwaar gericht
dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in
(uitspraak van 5 juni 2012,
tegen dit besluit ten onrechte ongegrond
de richting van de CWI (thans UWV) of het
ECLI:NL:CRVB:2012:BW8071) dat uit artikel
heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet
college heeft ondernomen die tot het inne-
43, eerste lid, van de WWB in verbinding met
onderkend, zodat de aangevallen uitspraak
men van een daartoe strekkende aanvraag
artikel 4:1 van de Awb volgt dat een aanvraag
voor vernietiging in aanmerking komt. Doen-
had moeten leiden.
om bijstand schriftelijk moet worden gedaan.
de wat de rechtbank zou behoren te doen zal
4.3. De beroepsgrond dat appellant zich op 2
Wel kan ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van
de Raad het beroep gegrond verklaren, het
juli 2012 bij het college heeft gemeld om een
de Awb een bericht elektronisch naar een
bestreden besluit vernietigen voor zover het
1973
(Awb art. 4:5) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2729
Rechtspraak
beroep ongegrond is verklaard en het besluit
dienstverbanden bij de gemeente, waarvan
den te kunnen beschikken. Niet gebleken is
van 31 mei 2013 herroepen.
de laatste in 2008 is geëindigd. Mede gelet op
dat betrokkene de bestanden voor de wijk-
4.10. Daarmee komt de vraag aan de orde
de verklaringen die L bij de politie heeft afge-
krant niet, via zijn eigen account, had kun-
welke gevolg hieraan moet worden gegeven.
legd is tevens aannemelijk dat L zich ook op
nen benaderen via een computer of terminal
Vaststaat dat aan appellant naar aanleiding
eerdere, na het einde van het laatste dienst-
op het gemeentehuis. De verklaring van
van een nieuwe aanvraag met ingang van 11
verband met de gemeente gelegen momen-
betrokkene dat het gemeentelijke systeem
juni 2013 bijstand is toegekend. Desgevraagd
ten, maar dan vanuit huis, met dit account
ongeschikt dan wel te langzaam was om te
heeft de gemachtigde van het college ter zit-
toegang tot de server heeft verschaft en dat
kunnen werken met de ten behoeve van de
ting verklaard dat er geen aanwijzingen zijn
daarbij enkele keren schermafdrukken uit
wijkkrant opgeslagen fotobestanden, over-
dat de relevante omstandigheden in de peri-
het aanwezigheidssysteem Nova Time zijn
tuigt niet, nu betrokkene naar zijn zeggen
ode vanaf de melding op 23 april 2013 tot 11
gemaakt.
beoogde deze bestanden vanuit uitgerekend
juni 2013 wezenlijk anders waren dan in de
3.2.2. Dat ook betrokkene zelf op enig
ditzelfde systeem tot zijn beschikking te krij-
periode vanaf 11 juni 2013. Gelet hierop ziet
moment gebruik heeft gemaakt van het
gen. Dit alles neemt niet weg dat het uitvoe-
de Raad aanleiding zelf in de zaak te voor-
account ‘administrator’ is niet komen vast te
rige onderzoek dat in deze zaak, zowel door
zien en te bepalen dat aan appellant met
staan. Betrokkene is evenwel onmiskenbaar
Hoffmann als door de politie, is verricht, het
ingang van 23 april 2013 bijstand naar de
betrokken geweest bij de onder 3.2.1 beschre-
aan betrokkene verweten inzien van vertrou-
voor hem geldende norm zal worden toege-
ven handelingen van zijn zoon. Het maken
welijke documenten niet aan het licht heeft
kend. Anders dan appellant heeft betoogd,
van de schermafdrukken uit Nova Time, zo
gebracht. Betrokkene was bevoegd tot inzage
ziet de Raad geen aanleiding om aan appel-
heeft L bij de politie verklaard, geschiedde op
in het systeem Nova Time. Het blijkens het
lant reeds met ingang van 2 november 2012
verzoek van betrokkene, net als de komst van
verrichte onderzoek benaderde bestand
bijstand toe te kennen. Appellant heeft geen
L naar het gemeentehuis op 11 mei 2010.
[bestand] bevond zich weliswaar in een
bijzondere omstandigheden aangevoerd die
Betrokkene heeft verklaard dat hij L bij die
omgeving met vertrouwelijke informatie,
rechtvaardigen dat hij zich na 2 november
laatste gelegenheid heeft gevraagd om
maar als zodanig bevatte het bestand, zijnde
2012 eerst op 23 april 2013 opnieuw heeft
bestanden voor de wijkkrant vanuit de
een plattegrond van Gouda, geen voor
gemeld voor het indienen van een aanvraag
gemeenteserver op de nieuwe laptop te zet-
betrokkene niet toegankelijke informatie. Het
om bijstand.
ten, zodat hij zijn werkzaamheden na het
enkele benaderen van dit bestand rechtvaar-
4.11. Voorts bestaat er aanleiding om het ver-
afgeven van de oude laptop zou kunnen
digt niet de conclusie dat betrokkene zaken
zoek om schadevergoeding van appellant te
voortzetten. Kortom, ook op 11 mei 2010
heeft ingezien die niet voor zijn ogen waren
honoreren. Appellant heeft aanspraak op
heeft L op instigatie van betrokkene gehan-
bestemd. Het ontbreken van digitale sporen
wettelijke rente over de alsnog te betalen
deld. Dat betrokkene volgens zijn eigen ver-
van dergelijke, daadwerkelijke inzage vormt
bijstand over de periode van 23 april 2013
klaring geen verstand heeft van computers,
daarbij een aanwijzing voor het tegendeel.
tot 11 juni 2013. Voor de wijze waarop de
niet wist langs welke technische wegen L
Kortom, hoe zeer ook geldt dat de handelwij-
wettelijke rente wordt berekend, verwijst de
opereerde en ook niet op het scherm heeft
ze van betrokkene in dit verband vragen
Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012,
meegekeken, rechtvaardigt, wat er van die
oproept, feit is en blijft dat het aan betrokke-
ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
verklaring verder op zichzelf beschouwd ook
ne verweten plichtsverzuim in zoverre niet is
zij, in elk geval niet de conclusie dat de
komen vast te staan. De rechtbank heeft ten
bewuste handelingen geheel en al buiten
onrechte anders geoordeeld.
betrokkene om hebben plaatsgevonden en
3.2.5. Aan betrokkene wordt in dit kader ten
dat hij daar in geen enkel opzicht mee te
slotte verweten dat hij, voorafgaand aan de
23 oktober 2014, nr. 12/6821 AW e.v.
maken heeft gehad.
afgifte van de oude laptop, in strijd met
(Mrs. Heijs, Van de Griend, Boerlage)
3.2.3. De hier beschreven betrokkenheid bij
gemaakte afspraken documenten van die
ECLI:NL:CRVB:2014:3423
het inloggen met het account ‘administrator’
laptop heeft verwijderd. Het college heeft
levert evident plichtsverzuim op. Betrokkene
benadrukt dat het betrokkene enkel was toe-
Plichtsverzuim. Onvoorwaardelijk
is nimmer bevoegd geweest tot gebruikma-
gestaan om in het kader van het disciplinaire
strafontslag onevenredig.
king van dit account, terwijl L sinds het ein-
onderzoek verzamelde verklaringen van col-
de van zijn laatste dienstverband bij de
lega’s te verwijderen. Betrokkene heeft beves-
gemeente evenmin bevoegd was dit account
tigd dat hij ook andere documenten naar zijn
nog langer te gebruiken.
USB-stick heeft overgezet, maar hierbij ging
3.2.4. Aan betrokkene is tevens verweten dat
het naar zijn zeggen uitsluitend om strikt
hij tijdens de inlogsessie op 11 mei 2010 ver-
persoonlijke bestanden, zoals bijvoorbeeld
Overwegingen
trouwelijke bestanden heeft ingezien. In dat
een echofoto van zijn dochter. Wat er ook
Het ontslag
verband is het volgende van belang. Het col-
precies zij van dit laatste, de Raad ziet in het
Computergebruik
lege kan worden toegegeven dat de verkla-
handelen van betrokkene op dit punt geen
3.2.1. Aan het ontslag is in de eerste plaats
ring die betrokkene heeft gegeven voor zijn
plichtsverzuim. Hierbij moet voorop worden
het onbevoegd inloggen op de gemeenteser-
handelen op de bewuste dag, niet sluitend is.
gesteld dat niet is gebleken dat betrokkene
ver ten grondslag gelegd. Vast is komen te
Het inroepen van de hulp van L zou wellicht
bestanden heeft verwijderd die voor het dis-
staan dat de zoon van betrokkene, L, zich op
nog kunnen worden verklaard door het op
ciplinaire onderzoek van belang hadden kun-
11 mei 2010, nadat hij op verzoek van
dat moment, althans volgens betrokkene,
nen zijn. Van belang is verder het volgende.
betrokkene naar het gemeentehuis was geko-
nog niet gebruiksklaar zijn van de nieuwe
Uit de gedingstukken komt het beeld naar
men, toegang tot de server heeft verschaft
laptop, maar daarmee is nog niet verklaard
voren dat het betrokkene jarenlang is toege-
met het account ‘administrator’, welk account
waarom het gebruik van die laptop über-
staan de van gemeentewege verstrekte lap-
L nog bekend was uit een aantal tijdelijke
haupt noodzakelijk was om over de bestan-
top mede voor privédoeleinden te gebruiken.
1974
(CAR/UWO art. 8:13) (…)
2730
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Rechtspraak
In dat licht bezien had het voor de hand gele-
evenmin plichtsverzuim. Ook ten aanzien
is gesteld door het college, niettemin wel
gen dat het college betrokkene gelegenheid
van de gemeentelijke fotoapparatuur geldt
hebben plaatsgevonden, dan nog maakt dat
had geboden zijn privébestanden onder toe-
dat privégebruik langdurig aan betrokkene is
niet dat betrokkene zich schuldig heeft
zicht over te zetten of te kopiëren. Het plotse
toegestaan. In 2009 is de toestemming daar-
gemaakt aan plichtsverzuim. Het enkele
opeisen van de laptop, waarbij de bestands-
voor ingetrokken. Het college heeft niet weer-
maken van een fout in de werkzaamheden
verwijdering stante pede moest plaatsvinden,
sproken dat het mee naar huis nemen van de
levert immers nog geen plichtsverzuim op.
heeft daarbij een chaotische situatie te weeg
camera nadien nog slechts één keer is voor-
Samenstelling en gebruik van het budget
gebracht, waarin het ontbrak aan vooraf vast-
gekomen en dat dit samenhing met het late
wijkgericht werken
gelegde afspraken. Onder deze omstandighe-
tijdstip waarop betrokkene zijn werkzaamhe-
3.6. Betrokkene wordt verweten te hebben
den is het niet geheel onvoorstelbaar dat
den op de bewuste dag had afgerond. Even-
bewerkstelligd dat twee vanuit de respectie-
betrokkene ook andere documenten dan de
min heeft het college weersproken dat
velijke units Samenleving en Ruimte voor
verklaringen van de collega’s heeft verwij-
betrokkene, omdat hij de volgende ochtend
het wijkgericht werken gereserveerde bedra-
derd. Niet aannemelijk is echter geworden
vroeg op vakantie zou gaan, heeft geregeld
gen van elk € 5000 in één budget zijn onder-
dat dit werkbestanden waren. Anders dan de
dat de camera bij hem thuis zou worden
gebracht in plaats van dat deze bedragen
rechtbank, ziet de Raad onvoldoende grond
opgehaald. Daarmee heeft betrokkene zich in
conform een genomen collegebesluit
voor de conclusie dat betrokkene zich in dit
voldoende mate rekenschap gegeven van de
gesplitst zijn gebleven. De Raad onderschrijft
opzicht schuldig heeft gemaakt aan plichts-
veranderde situatie. Dat het ophalen van de
ook hier het oordeel van de rechtbank dat
verzuim.
camera uiteindelijk niet heeft plaatsgevon-
betrokkene zich niet aan plichtsverzuim
Aanschaf en gebruik van de gemeentelijke
den, doet daar niet aan af. Uit de relativeren-
schuldig heeft gemaakt. Uit de stukken blijkt
fotoapparatuur
de bewoordingen van Hoffmann over het
dat op dit punt door meerdere collega’s,
3.3.1. Betrokkene wordt in dit verband aller-
met de camera maken van privéfoto’s leidt de
onder wie de toen nog in functie zijnde lei-
eerst verweten een valse factuur te hebben
Raad bovendien af dat deze foto’s direct vol-
dinggevende A, in gezamenlijkheid is gehan-
doen opmaken. De Raad volgt het college
gend op en in nauwe samenhang met in
deld. Betrokkene heeft daarbij de noodzaak
niet in dit verwijt. De factuur, tot stand geko-
werkverband gemaakte foto’s zijn genomen.
tot overleg met de beide genoemde units
men in december 2008, is indertijd goedge-
Daarin ziet de Raad geen strafwaardig
onderstreept. Als al kan worden gezegd dat
keurd door de toenmalige leidinggevende
plichtsverzuim.
de zaken anders zijn gelopen dan had
van betrokkene, A. Dat de levering van de
3.3.3. Wel is er sprake van plichtsverzuim op
gemoeten, dan was, nog los van het eerder
aangeschafte apparatuur niet meer in het
het punt van de cash-backactie. Betrokkene
gememoreerde verschil tussen een enkele
jaar 2008, maar pas in 2009 heeft plaatsge-
heeft, overigens reeds in 2005, ten onrechte
fout en daadwerkelijk plichtsverzuim, niet
vonden, maakt niet dat de factuur incorrect
een teruggave op een van gemeentewege
betrokkene, maar A als verantwoordelijk lei-
is te achten. Bovendien heeft betrokkene ver-
bekostigde aanschaf op eigen rekening laten
dinggevende hierop primair aanspreekbaar.
klaard dat de facturering van het bedrag in
overmaken. Ook al stonden daar, zoals door
Het aanzetten van medewerkers en een exter-
het jaar 2008 op verzoek van en in overleg
betrokkene is verklaard, ten behoeve van de
ne tot het afleggen van verklaringen
met A heeft plaatsgevonden. In hetgeen het
gemeente gedane uitgaven tegenover, dan
3.7. Betrokkene heeft in het kader van het
college daar tegenover heeft gesteld vindt de
nog geldt dat betrokkene zich het bedrag van
disciplinaire onderzoek aan collega’s, alsmede
Raad onvoldoende aanleiding om de bedoel-
de cash-backactie niet eigenmachtig had
aan de fotohandelaar die was betrokken bij
de verklaring van betrokkene in twijfel te
mogen toe-eigenen. Voor zover hij iets van de
de gedraging, besproken onder 3.3.1, verzocht
trekken. Opgemerkt wordt daarbij dat betrok-
gemeente wenste te vorderen, had hij decla-
om te zijnen behoeve verklaringen af te leg-
kene er geen persoonlijk belang bij had om
raties moeten indienen, zodat het college
gen. Dat recht kan hem in beginsel niet wor-
de facturering in een eerder jaar te laten
zich over zijn eventuele vergoedingsaanspra-
den ontzegd. Voorafgaande toestemming van
plaatsvinden dan de levering. Dat betrokkene
ken had kunnen buigen.
een leidinggevende was niet nodig. Niet
iets anders heeft aangeschaft dan hem was
Congresbezoek
gebleken is dat betrokkene ontoelaatbare
toegestaan, is evenmin aannemelijk gewor-
3.4. Evenals de rechtbank ziet de Raad in het
druk heeft uitgeoefend of anderszins fat-
den. Weliswaar heeft A desgevraagd achteraf
congresbezoek op 26 en 27 november 2009
soensnormen heeft overschreden. Net als de
verklaard zich te herinneren dat de door haar
geen plichtsverzuim, nu voor dat bezoek toe-
rechtbank oordeelt de Raad dat ook in zover-
verleende toestemming betrekking had op
stemming was verleend door A, de inmiddels
re niet kan worden gesproken van plichtsver-
een lens, en heeft zij, zoals het college heeft
aangetreden nieuwe leidinggevende B aan-
zuim.
benadrukt, dus niet gesproken over een
toonbaar op de hoogte was van het bezoek,
Het vermengen van zaken de gemeente
camera, maar er is op geen enkele wijze naar
en de geboekte overnachtingen niet afweken
betreffende met privézaken
voren gekomen dat betrokkene destijds is
van wat in eerdere jaren gebruikelijk was.
3.8.1. Betrokkene wordt in dit verband in de
aangesproken op het hebben gedaan van een
Evaluatie van de wijkavonden
eerste plaats verweten dat hij via zijn autobe-
onjuiste aankoop. Dat betrokkene op deze
3.5. De Raad deelt ook het oordeel van de
drijf artikelen voor de gemeente heeft
wijze met het doen van een niet toegestane
rechtbank dat de gang van zaken rondom de
besteld en betaald, waarna hij ter zake decla-
aanschaf ter waarde van bijna € 900 zou zijn
evaluatie van de wijkavonden evenmin
raties bij de gemeente heeft ingediend. De
weggekomen, is niet aannemelijk te achten.
plichtsverzuim oplevert. Betrokkene wordt
Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat
Anders dan de rechtbank is de Raad dus van
verweten enquêteformulieren te hebben uit-
niet valt in te zien dat dit als plichtsverzuim
oordeel dat ook in zoverre niet is gebleken
gedeeld waarvan was besloten deze niet
valt te betitelen. De declaraties zijn goedge-
van plichtsverzuim.
meer te gebruiken. Zoals ook de rechtbank
keurd door de leidinggevende, die daarbij
3.3.2. In het aan betrokkene verweten mee
heeft overwogen, blijkt uit de gedingstukken
blijkbaar geen bezwaren tegen de werkwijze
naar huis nemen en voor privédoeleinden
niet dat tevoren was gecommuniceerd dat de
van betrokkene heeft opgeworpen. Van
gebruiken van de gemeentelijke camera ziet
formulieren niet meer gebruikt mochten
plichtsverzuim is te minder sprake gezien de
de Raad, eveneens anders dan de rechtbank,
worden. Zelfs al zou die communicatie, zoals
zich onder de gedingstukken bevindende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2731
Rechtspraak
verklaring van een financieel medewerker bij
er over enige derde iets naar buiten is
der de omstandigheden waaronder het niet
de gemeente, inhoudende dat de door
gebracht. De citaten uit de genoemde e-mail
toegestane gebruik zich heeft kunnen vol-
betrokkene toegepaste werkwijze binnen de
betreffen uitsluitend betrokkene zelf. Ten
trekken. Uit de verklaringen van L en van
gemeente gebruikelijk en geaccepteerd was.
aanzien van de jegens hemzelf geformuleer-
verschillende medewerkers blijkt dat L ook
Het college heeft een en ander betwist, maar
de verwijten en het daaraan ten grondslag
nadat hij de dienst had verlaten nog wel eens
nu deze betwisting niet nader is onder-
gelegde (digitale) onderzoek behoefde betrok-
van gemeentewege werd geraadpleegd over
bouwd, ziet de Raad daarin onvoldoende
kene geen geheimhouding te betrachten. Het
ICT-kwesties. Voorts blijkt uit die verklarin-
grond om te twijfelen aan de juistheid van
college had betrokkene in dit opzicht geen
gen dat L, met medeweten en goedvinden
de bewuste verklaring.
beperkingen mogen opleggen. Dit betekent
van de gemeentelijke ICT-afdeling, op zich
3.8.2. Aan betrokkene wordt verder nog het
dat de rechtbank ten onrechte op dit punt
had genomen de nieuwe van gemeentewege
gebruik van de gemeentelijke e-mail voor
plichtsverzuim aanwezig heeft geacht. Van
aan betrokkene verstrekte laptop gebruiks-
zaken betreffende zijn bedrijf verweten.
plichtsverzuim is ook in zoverre geen sprake.
klaar te maken. Ten slotte heeft het college
Anders dan het college en met de rechtbank
Samenvatting
verzuimd om na de uitdiensttreding van L
oordeelt de Raad dat dit e-mailgebruik is te
3.11. Het overwogene onder 3.2.1 tot en met
het account ‘administrator’ door middel van
beschouwen als niet-zakelijk gebruik zoals
3.10 betekent dat van alle aan betrokkene
een wachtwoordwijziging voor hem ontoe-
dat is bedoeld in het Protocol internet- en
verweten gedragingen alleen het inloggen
gankelijk te maken. Aldus heeft het college,
e-mailgebruik van de gemeente Werkendam.
met het account ‘administrator’ en het han-
net als in de omgang met betrokkene, ook in
Dergelijk niet-zakelijk gebruik is volgens het
delen van betrokkene in het kader van de
de omgang met L, die na zijn uitdiensttre-
protocol in beperkte mate toegestaan.
cash-backactie plichtsverzuim opleveren. Het
ding binnen de gemeente nog slechts als pri-
Anders dan het college stelt, valt communi-
college heeft nog aangevoerd dat als de
vépersoon had te gelden, een vermenging
catie ten behoeve van het autobedrijf van
onder 3.4 tot en met 3.6 alsmede de onder
van het zakelijke met het persoonlijke laten
betrokkene hier niet buiten. Het niet-zakelij-
3.8.1 besproken gedraging al niet elk afzon-
zien. Specifiek met betrekking tot het gebeur-
ke e-mailgebruik van betrokkene heeft overi-
derlijk plichtsverzuim opleveren, deze gedra-
de op 11 mei 2010 is verder het verloop van
gens op incidentele basis plaatsgevonden. De
gingen dan toch ten minste in hun onderlin-
het disciplinaire onderzoek een factor van
grenzen van het toelaatbare zijn ook in
ge samenhang plichtsverzuim inhouden, dit
betekenis. De gedragingen waarop het college
zoverre niet overschreden. Ook in dit opzicht
omdat daaruit volgens het college elke keer
bij de start van dat onderzoek het oog had,
is van plichtsverzuim geen sprake.
weer een te eigenmachtig optreden van
houden, voor zover deze al zijn gehandhaafd
Het benaderen van collegeleden
betrokkene naar voren komt. Het college kan
als grondslag voor het ontslag, geen van alle
3.9. Betrokkene wordt verweten dat hij zijn
in dit standpunt niet worden gevolgd. Een
plichtsverzuim in. Duidelijk is dat het college
zaak heeft bepleit bij de burgemeester en bij
reeks van elk afzonderlijk in het geheel niet
op een zeker moment een zakelijker omgang
individuele collegeleden. Ook het recht hier-
als plichtsverzuim te beschouwen gedragin-
met betrokkene tot stand heeft willen bren-
toe kan betrokkene in beginsel niet worden
gen kan ook in onderlinge samenhang geen
gen, een halt heeft willen toeroepen aan
ontzegd. Niet gebleken is dat betrokkene zich
plichtsverzuim opleveren. Overigens blijkt
allerhande kruisbestuivingen met diens pri-
heeft opgedrongen of anderszins de grenzen
uit de zojuist genoemde rechtsoverwegingen
véleven, en ook anderszins de teugels strak-
van het fatsoen heeft overschreden. Ook op
dat het beweerdelijke eigenmachtig optreden
ker heeft willen aantrekken. Dat is op zich-
dit punt kan van plichtsverzuim niet worden
van betrokkene op een aantal punten moet
zelf beschouwd begrijpelijk. Op zijn minst
gesproken. Opgemerkt wordt daarbij nog dat
worden gerelativeerd.
kan echter worden gezegd dat hierbij bepaald
acties van derden in dit verband niet op een
Evenredigheid
snel is gegrepen naar het middel van een
lijn zijn te stellen met het handelen van
3.12. De Raad komt thans toe aan de vraag of
disciplinair traject, met als uitvloeisel het op
betrokkene zelf.
het met deze uitspraak nog resterende
11 mei 2010 per direct opeisen van de lap-
Het naar buiten brengen van passages uit de
plichtsverzuim het gegeven strafontslag kan
top. Het komt de Raad voor dat het maken
rapporten van Hoffmann
dragen. Die vraag moet ontkennend worden
van nieuwe afspraken met en het geven van
3.10. Aan betrokkene is inzage in de rappor-
beantwoord. De Raad acht de straf van
nadere aanwijzingen aan betrokkene in eer-
tages van Hoffmann gegeven onder de voor-
onvoorwaardelijk ontslag onevenredig aan
ste instantie geëigender middelen waren
waarde hieruit niets naar buiten te brengen.
het plichtsverzuim zoals dat is komen vast te
geweest om het beoogde doel te bereiken.
Vast staat dat passages uit de rapportages
staan.
3.14. Alle onder 3.13 genoemde factoren teza-
naar buiten zijn gebracht; in een e-mail van
3.13. Wat betreft het gebruik van het account
men, maken dat de Raad, anders dan de
19 september 2011 zijn citaten opgenomen.
‘administrator’ is in dat verband in de eerste
rechtbank, oordeelt dat het ontslag niet door
In het midden kan blijven of betrokkene, die
plaats van belang dat de technische hande-
het gebruik van het account ‘administrator’
dit overigens heeft ontkend, achter het lek
ling van het inloggen niet door betrokkene
kan worden gedragen. Wordt hierbij het han-
zit. Niet valt namelijk in te zien dat betrokke-
maar door zijn zoon is verricht. Buiten kijf
delen van betrokkene in het kader van de
ne de jegens hem geformuleerde verwijten
staat dat betrokkene, zoals is overwogen
cash-backactie betrokken, dan kan nog steeds
en de bevindingen daaromtrent van het col-
onder 3.2.2, in dit opzicht wel een verwijt
niet worden gezegd dat de straf van onvoor-
lege niet aan de openbaarheid prijs had
valt te maken. Dit neemt niet weg dat niet
waardelijk ontslag aan het plichtsverzuim
mogen geven. Het college heeft zich in dit
onomstotelijk is komen vast te staan dat
evenredig is te achten. De cash-backactie
verband beroepen op de persoonlijke levens-
betrokkene in eenzelfde mate als zijn zoon
dateert van lang geleden en vond plaats in
sfeer van de in het onderzoek betrokken der-
de hand heeft gehad in de precieze wijze
een periode waarin de meergenoemde ver-
den. De Raad is het met het college eens dat
waarop laatstgenoemde zich toegang tot de
menging tussen werk en privé nog volop aan
de persoonlijke levenssfeer van derden
gemeentelijke server heeft verschaft, hoe
de orde was. Betrokkene heeft gemotiveerd
bescherming verdiende en dat ook betrokke-
zeer overigens ook op dit punt geldt dat de
uiteengezet welke uitgaven ten behoeve van
ne zich daarvan rekenschap diende te geven,
gebeurtenissen en de rol van betrokkene
de gemeente, onder meer voor het maken
maar de stukken geven er geen blijk van dat
daarin vragen oproepen. Van belang zijn ver-
van luchtfoto’s, tegenover het door hem
2732
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Rechtspraak
behouden bedrag hebben gestaan. De ter zit-
college was niet bevoegd tot het primair aan
overwogen, kan niet anders worden gecon-
ting van de Raad namens het college betrok-
betrokkene opgelegde strafontslag. Nu bij de
cludeerd dan dat ook het ongeschiktheids-
ken stelling dat de bedoelde uitgaven het
aangevallen uitspraak dit ontslag is gehand-
ontslag geen stand kan houden. Het nog
college in het geheel niet bekend zijn is,
haafd, komt die uitspraak in zoverre voor
overgebleven plichtsverzuim is niet van dien
mede gelet op de gedingstukken, niet geloof-
vernietiging in aanmerking.
aard dat, met voorbijgaan aan het vereiste
waardig te achten. Het hier overwogene
3.15.2. Doende hetgeen de rechtbank zou
van het geven van een verbeterkans, tot dit
rechtvaardigt het handelen van betrokkene
behoren te doen, zal de Raad beoordelen of
ontslag mocht worden overgegaan.
op dit punt zeker niet, maar plaatst het wel
het subsidiair verleende ongeschiktheidsont-
3.15.3. Bestreden besluit 3 komt dus even-
in een wat ander daglicht dan het college het
slag stand kan houden. De Raad stelt vast dat
eens voor vernietiging in aanmerking. Het
wenst te zien.
dit subsidiair verleende ontslag niet nader is
college dient een nieuwe beslissing op het
Slotconclusie en ongeschiktheidsontslag
gemotiveerd. Het college heeft op dit punt,
bezwaar tegen besluit 3 te nemen. Met het
3.15.1. Slotconclusie is dat het hoger beroep
ook ter zitting van de Raad, volstaan met een
oog daarop overweegt de Raad dat een voor-
van het college niet slaagt en dat het hoger
verwijzing naar hetgeen ten grondslag is
waardelijk ontslag hem niet als onevenredig
beroep van betrokkene ten dele slaagt. De
gelegd aan het strafontslag. Gelet op al
aan de ernst van het plichtsverzuim zou
schorsingsbesluiten houden stand, maar het
hetgeen met betrekking tot dat ontslag is
voorkomen.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2733
1975
Boeken
Market supervision in the European Union Integrated administration in constitutional context This book compares and reconstructs the emergence of divergently structured supranational market supervision mechanisms in six different sectors of EU regulation (competition, financial services, chemicals, consumer law, electronic communications and energy). EU market supervision developments have been plentiful over the past decade, but have so far mainly been studied in their own sector-specific context. On the basis of a cross-sector investigation, the author identifies and conceptualises common or converging EU constitutional benchmarks underlying those sector-specific administrative design developments. Those benchmarks better allow to conceptualise, predict and restrain future EU integrated administration structures and initiatives in those and other fields of European Union law. Pieter Van Cleynenbreugel Brill Nijhoff 2014, 400 p., € 159 ISBN 978 90 0427 456 3
Medezeggenschap Een praktische handleiding In dit boekje komen alle facetten van medezeggenschap aan de orde, voorzien van voorbeelden, schema’s en geactualiseerde uitspraken van rechters. De schrijvers geven zoveel mogelijk praktische tips voortkomend uit de dagelijkse medezeggenschapsrechtpraktijk. Kennis en begrip van de formele ankerpunten van de medezeggenschap helpen bij het zoeken naar informele gesprekken en praktische oplossingen in het belang van onderneming en medewerkers. Beoogd is het boek door taalgebruik en puntsgewijze toelichting goed bruikbaar te maken voor niet juristen en het anderszins volledig genoeg te maken voor een ieder die met medezeggenschap in aanraking komt. mr. R.E.M. Vink-Dijkstra en B.R. van Dam-Keuken MA LLB Boom Juridische uitgevers 2014, 180 p., € 15 ISBN 978 90 8974 986 4
2734
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Mensbeelden en strafrecht De rode draad in dit boek wordt gevormd door de hypothese dat achter iedere visie op misdaad en straf bewust of onbewust een bepaalde opvatting over mens en wereld schuilgaat. Sterker nog: dat ons denken over de juiste omgang met daders en slachtoffers in laatste instantie ligt ingebed in een bepaald mens- en wereldbeeld. De vraag is: wat is het mens- en wereldbeeld van mensen uit de strafrechtspleging? Voor het boek zijn bekende en minder bekende mensen geïnterviewd en gefotografeerd. Allen hebben vanuit hun eigen beroep met de strafrechtspleging te maken. Zo komen onder meer Herman Bolhaar (OM), Sjef van Gennip (Reclassering), Dick Swaab (neurobioloog), Madeleine van Toorenburg (Tweede Kamerlid CDA) en Hans Tulkens (oud-gevangenisdirecteur) aan het woord. Jacques Claessen, Pauline Jacobs, Sonja Meijer en Jannemieke Ouwerkerk (red.) Sdu uitgeverij 2014, 96 p., € 39,95 ISBN 978 90 1239 381 2
De organisatie van de nationale politie Op 1 januari 2013 is de Politiewet 2012 in werking is getreden. Daarmee is de politie in Nederland voor het eerst van haar bestaan nationaal georganiseerd. De schaalgrootte van het nieuwe landelijke politiekorps - de grootste werkgever van Nederland - vormt een belangrijke basis voor meer eenheid in de organisatie en bedrijfsvoering en geeft meer ruimte voor een robuuste en flexibele personeelsinzet in de uitvoering. De Politiewet 2012 is een complexe organisatiewet die voorziet in een fijnmazig systeem van rechtsbetrekkingen voor de bestuursorganen en functionarissen die binnen het nationale politiebestel verantwoordelijkheid dragen. Aan de beheerskant zijn dat de minister van Veiligheid en Justitie en de korpschef met zijn 10 regionale politiechefs, 43 districtchefs en 168 basisteamchefs. Aan de gezagskant de 214 burgemeesters, 214 gemeenteraden, 10 regioburgemeesters en het College van procureursgeneraal met de daaronder ressorterende 10 hoofdofficieren en 800 officieren van justitie. Deze voor het politiebestel zo type-
rende verknoping vormt de ruggengraat van de nationale politie en schept de voorwaarden voor een efficiënter beheer en een betere beleidsmatige aansturing van de politie met als doel dat Nederland veiliger wordt. In dit boek wordt de tekst van de Politiewet 2012, de belangrijkste gedelegeerde regelgeving en de verdragen met betrekking tot de grensoverschrijdende politiesamenwerking uiteengezet en voorzien van commentaar en verwijzingen. prof. dr. J. Naeyé Kluwer 2014, 764 p., € 50 ISBN 978 90 1312 497 2
Schaduwbankieren in Nederland Regulering en toezicht op de securitisatiemarkt De omvang van het mondiale schaduwbanksysteem (kredietintermediatie via entiteiten en activiteiten buiten het reguliere bankwezen om) werd in 2010 geschat op 46 biljoen euro. Het Nederlandse schaduwbankwezen werd geschat op 45 procent van de Nederlandse financiële sector. Om die reden werd Nederland tot ‘wereldkampioen schaduwbankieren’ uitgeroepen. Securitisaties – een van de verschijningsvormen van schaduwbankieren – hebben in Nederland een omvang van 350 miljard euro, 5,5 procent van onze financiële sector. Securitisaties hebben een controversiële rol gespeeld bij de opkomst van de kredietcrisis, en de vraag is dan ook of de securitisatiepraktijk stevig moet worden gereguleerd, of dat deze juist moet worden gestimuleerd om de kredietverlening aan te zwengelen waardoor de economie uit het slop kan worden getrokken. In dit boek wordt uiteen gezet wat schaduwbankieren en securitisaties zijn alsmede de diverse reguleringen van securitisaties. Onderzocht wordt of de huidige regulering op de Nederlandse securitisatieketen volstaat, en of bestaande en toekomstige maatregelen de voordelen van deze praktijk in gevaar kunnen brengen. Timothy Bissessar Celsus juridische uitgeverij 2014, x + 104 p., € 27,50 ISBN 978 90 8863 145 0
Tijdschriften
1976 Burgerlijk (proces)recht Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg, nr. 7, oktober 2014 Mr. drs. J.H.M. Spanjaard Spijt van een borgtocht – Het komt dikwijls voor dat men beslissingen neemt, waarvan men later spijt krijgt. Spijt is ook het centrale thema in het arrest Dulack/T dat de Hoge Raad wees op 21 maart 2014. Mr. T.B.M. Kersten ABN AMRO/Botersloot: een nieuw licht op de klachtplicht? – Dat de klachtplicht zich al enige jaren in een toenemde belangstelling mag verheugen, is al lang geen raadsel meer. Prof. Smeehuijzen typeert de aandacht voor de klachtplicht vanaf 1992 tot circa 2005 als zogeheten Pekingeenden-gevallen. Een benaming die is terug te voeren op het uit 1968 daterend Pekingeenden-arrest. In dat arrest werd uitgemaakt dat diegene die pas klaagt nadat de gebrekkige prestatie al teniet is gegaan, niet heeft geklaagd binnen bekwame tijd. Inmiddels is de strekking van de klachtplicht beduidend groter geworden. In zijn arrest van 9 mei 2014 (ABN AMRO/Botersloot) heeft de Hoge Raad opnieuw een arrest gewezen over de klachtplicht ex art. 7:23 BW. Schr. staat stil bij het belang van deze uitspraak voor de rechtspraktijk. Mr. J.J. Dammingh, mr. R.J.Q. Klomp Opschorten: lastig en riskant – Opschorten, wanneer mag het wel en wanneer niet? De Hoge Raad heeft in januari van dit jaar een arrest gewezen waarin het opschortingsrecht centraal staat (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:95). Een goed moment om de (huidige) stand van zaken aangaande opschorting te bespreken.
WPNR 145e jrg. nr. 7035, 18 oktober 2014 Prof. mr. A.S. Hartkamp De invloed van het EU Handvest van de grondrechten op het privaatrecht
– Op welke wijzen kunnen Unierechtelijke grondrechten, beschermd door het EU Handvest of door algemene beginselen van Unierecht, doorwerken in privaatrechtelijke verhoudingen? Voor een goed begrip van die doorwerking is het nodig onderscheid te maken tussen directe horizontale werking en indirecte horizontale werking. Prof. mr. A.A. van Velten Notities bij enkele opmerkelijke recente restitutieclaims en nadere beschouwingen over de teruggave van geconfisceerde kunstvoorwerpen (II, slot) – In de vorige aflevering werd een aantal in ons land ingediende verzoeken tot restitutie van in de Tweede Wereldoorlog onvrijwillig van eigenaar gewisselde kunstvoorwerpen besproken. In vervolg daarop wordt in deze bijdrage nader ingegaan op enkele recente claims en worden vervolgens conclusies inzake het Nederlandse beleid getrokken. Mr. dr. A.H. Lamers, mr. D.P.C.M. Hellegers Is er plaats voor de stille maatschap in toekomstig vennootschapsrecht – Na een analyse van het huidige archaïsche (personen)vennootschapsrecht onderzoeken schrs. in hoeverre het zinvol is het onderscheid tussen vof en maatschap in de toekomst te handhaven. Nu het onderscheid tussen beroep en bedrijf flinterdun is geworden en het ‘stil’ houden van een maatschap nauwelijks mogelijk is, is het tijd voor vereenvoudiging van het personenvennootschapsrecht waarbij geen plaats meer is voor de maatschap.
1977 Fiscaal recht Tijdschrift voor Toezicht 5e jrg. nr. 3, september 2014 T. Tekstra Horizontaal toezicht is geen toezicht – De relatie tussen de fiscus en de belastingplichtige burgers en ondernemers kent sinds jaar en dag een verticaal (top-down) karakter. De fiscus is daarbij verantwoordelijk voor de controle van belastingaangiften, de heffing van belastingen en de
invordering daarvan. Dit behoort tot de kerntaken van de belastingdienst. Sinds 2005 houdt de fiscus zich ook bezig met het zogenoemde horizontale toezicht. Dit project is begonnen als model bij de zeer grote ondernemingen (veelal multinationals) en langzaam maar zeker is ook het midden- en kleinbedrijf onderwerp geworden van horizontaal toezicht. De fiscus presenteert het horizontaal toezicht als een succesvolle operatie en het lijkt zelfs een ‘exportproduct’ te worden. Toch bestaat er de nodige weerstand tegen deze figuur, onder meer uit de hoek van het midden- en kleinbedrijf, overigens ook vanuit de belastingdienst zelf. In dit artikel wordt beschreven hoe deze variant werkt en wordt onderzocht hoe de figuur zich verhoudt tot de basistaak van de fiscus, zijnde de controle, heffing en invordering van belastingen.
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7069, 23 oktober 2014 Dr. D. Molenaar, WFR 2014/1308 Nederland benadeelt nog steeds zijn eigen artiesten en sporters – Nederland benadeelt nog steeds zijn eigen artiesten en sporters met optredens in het buitenland ten opzichte van buitenlandse artiesten en sporters in ons land. Nederland verleent wel eenzijdig vrijstelling aan buitenlanders, maar weet andersom niet voor elkaar te krijgen dat de eigen artiesten en sporters niet in het buitenland belast worden, afgezien van het belastingverdrag met Ethiopië en de Notitie Fiscaal verdragsbeleid. Art. 17 van de belastingverdragen leidt vaak tot (gedeeltelijk) dubbele belastingheffing, waarvan veel voorbeelden bestaan. Ondertussen lukt het de grote sportorganisaties de bronheffing in de landen van de eindtoernooien tijdelijk uit de wetgeving van het organiserende land te krijgen. In een volgend artikel worden de nieuwe mogelijkheden voor artiesten en sporters van de Update van het OESO-Modelverdrag besproken. Mr. dr. M.M.W.D. Merkx, WFR 2014/1315 Commissionair bij fictie, bij fictie dienstverrichter – Met ingang van 1 januari 2015 vindt een belangrijke wijziging plaats in de BTW voor telecommunicatie-, omroepen langs elektronische
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2735
Tijdschriften
weg verrichte diensten. Deze diensten zijn dan altijd belast in het land waar de afnemer woont of is gevestigd. Met de regeling die bekend staat als de commissionairsfictie uit art. 9bis BTW-uitvoeringsverordening wordt beoogd te regelen wie in de verhouding tot de eindafnemer de dienstverrichter is. Het is een gecompliceerde regeling waarbij zowel vanuit praktisch oogpunt als vanuit het leerstuk van de commissionair kritische kanttekeningen kunnen worden geplaatst. Dit gebeurt dan ook in dit artikel. Mr. dr. J. Vleggeert, WFR 2014/1325 Is de vrijstelling van rente op een hybride lening een onrechtmatige steunmaatregel? – In dit artikel beantwoordt schr. de vraag of de vrijstelling van rente op een hybride lening een steunmaatregel is. Hij komt tot de conclusie dat de regeling prima facie selectief is aangezien de vrijstelling bepaalde ondernemingen begunstigt ten opzichte van andere ondernemingen die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden. De regeling kan worden gerechtvaardigd door de doelstelling om dubbele belasting over de rente te voorkomen. De vrijstelling gaat echter verder dan nodig wanneer de rente op de lening bij een buitenlandse debiteur in aftrek is gekomen. In dat geval kan immers geen sprake zijn van dubbele belastingheffing over de rente. De vrijstelling van rente op een hybride lening is daarom een steunmaatregel. Mr. K.P.H. van der Schoot, WFR 2014/1333 Vertrouwen van de Hoge Raad gerechtvaardigd? – In WFR 2014/980 heeft mr. G.J. van Slooten aandacht besteed aan een tweetal arresten van de Hoge Raad die allebei betrekking hebben op de toepassing van het communautaire vertrouwensbeginsel als grond voor het afzien van navordering van douanerechten. Van Slooten komt tot de conclusie dat het Unierecht andere eisen stelt dan het nationale recht. Hoewel schr. die zienswijze deelt, heeft hij gemeend toch enige nuances te moeten plaatsen bij enkele onderdelen van de bijdrage van Van Slooten alsmede enige aanvullingen te moeten geven.
2736
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
1978
1979
Gezondheidsrecht
Handels- & economisch recht
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht
Bedrijfsjuridische berichten
38e jrg. nr. 7, oktober 2014 Mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen, mr. drs. J.J. Rijken, mr. M.A.M. Verduijn Van AWBZ naar Wlz: een trendbreuk met het verleden? – Het stelsel van langdurige zorg wordt ingrijpend hervormd. Een van de onderdelen van de hervorming is de vervanging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door de Wet langdurige zorg (Wlz). Een belangrijk verschil tussen de AWBZ en de Wlz betreft de doelgroep: alleen mensen met een zware, langdurige zorgvraag hebben aanspraak op Wlz-zorg. Op het gebied van verzekerde prestaties, leveringsvormen en verwezenlijking van verzekerde prestaties bestaan veel overeenkomsten tussen de AWBZ en de Wlz. Prof. mr. A.C. Hendriks Kroniek rechtspraak rechten van de mens – Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in het verslagjaar 2013-2014 een groot aantal voor het gezondheidsrecht interessante uitspraken gedaan. Het EHRM heeft zich onder meer uitgelaten over de inzagebevoegdheid van een toezichthouder in patiëntendossiers, de (on)redelijkheid van een absolute verjaringstermijn bij letselschadezaken, de bevoegdheid van een lokale overheid om een zorgindicatie naar beneden bij te stellen en het onderscheid tussen het vrijwillig weigeren van zorg en het nalaten goede zorg te bieden. En op de valreep van het zittingsjaar nam het Hof nog een voorlopige maatregel, waardoor het besluit tot staking van de voedsel- en vochttoediening aan een patiënt zonder levensperspectieven niet ten uitvoer kon worden gebracht. Dit en andere hieronder te bespreken onderwerpen zijn ook in Nederland actueel.
Nr. 21, 21 oktober 2014 Mr. A.J. Mes, Bb 2014/69 De notaris en de tegenstrijdige belangregeling – Zoals bekend is met de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Bestuur en Toezicht per 1 januari 2013 de tegenstrijdig belangregeling voor de NV en de BV ingrijpend gewijzigd. Ondanks dat de nieuwe regeling veel rechtsonzekerheid heeft weggenomen, roept deze regeling ook de nodige vragen op in de notariële praktijk. Een van deze vragen komt in dit artikel aan de orde, namelijk de vraag welke rol de notaris heeft bij het controleren van de nakoming van de tegenstrijdig belangregeling bij de vennootschappen die betrokken zijn bij een transactie. Oftewel, tot hoever reikt de notariële zorgplicht? In dit artikel wordt allereerst kort ingegaan op de werking van de ‘oude’ tegenstrijdig belangregeling alsmede die van de huidige regeling. Vervolgens komt aan de orde welke rol de notaris had respectievelijk thans heeft inzake de oude en de huidige tegenstrijdig belangregeling. Daarbij wordt ook de jurisprudentie besproken over de notariële zorgplicht voor het controleren van de interne besluitvorming van de bij de transactie betrokken partijen. Het artikel wordt afgesloten met enkele opmerkingen over de in dit artikel centraal staande vraag. Mr. I.A. Hoedemaeker, mr. G. Boeve, Bb 2014/70 Nieuwe consumentenregels vanaf 13 juni 2014: ondernemer-verkoper: let op de kleintjes! – Vanaf 13 juni 2014 gelden nieuwe Europese consumentenregels die de consument meer beschermen bij aankopen van producten en diensten in winkels, op straat, aan de deur, via de website en via de telefoon. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor ondernemers in Nederland. De kleine lettertjes op de website en in Algemene Voorwaarden dienen te worden gecheckt, en zo nodig aangepast, opdat de ondernemer aan alle (informatie)verplichtingen voldoet.
Tijdschriften
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 5, oktober 2014 Mr. dr. T.M. Bos Het internationale insolventierecht van Nederland jegens ‘derde landen’ na het Yukos-arrest van 13 september 2013: wachten op ‘Europa’? – De Hoge Raad benadrukt in zijn arrest van 13 september 2013 inzake Yukos dat in Nederland het beginsel van de territorialiteit van een faillissement onverminderd geldt ten aanzien van procedures die zijn geopend in landen die niet onder het toepassingsgebied van de Europese Insolventieverordening vallen. Met dit beginsel wordt niet in strijd geacht dat de Russische curator in het faillissement van Yukos Oil beschikt over het in Nederland gelegen vermogen van de gefailleerde, bestaande uit de aandelen in de dochtermaatschappij (Yukos Finance BV), althans voor zover daarop geen beslag is gelegd. Deze opmerkelijke toepassing van het territorialiteitsbeginsel doet afbreuk aan de rechtszekerheid en onderstreept de noodzaak van een (wettelijke) regeling. K. Engel LLM, BA Het causaliteitsbeginsel van art. 7:930 lid 2 BW en het strafrechtelijk verleden van de verzekerde – De onderhavige bijdrage gaat over het (lastig geformuleerde) causaliteitsbeginsel van art. 7:930 lid 2 BW. Schr. bespreekt de betekenis van art. 7:930 lid 2 BW. Vervolgens besteedt schr. aandacht aan de vraag hoe het causaliteitsbeginsel moet worden toegepast indien de verzekeringnemer een feit omtrent het strafrechtelijk verleden heeft verzwegen. Mr. dr. P.M. Leerink Geen premie, wel dekking. Ambtshalve vernietiging van met art. 7:934 BW strijdige schorsingsclausule in consumentenverzekering – De Rechtbank Amsterdam heeft recent een interessant vonnis gewezen. De rechtbank vernietigde ambtshalve een in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen clausule die de verzekeraar het recht gaf bij te late premiebetaling, zonder voorafgaande ingebrekestelling, de dekking te schorsen. De uitspraak roept een aantal vragen op die schr. in dit artikel bespreekt.
TvOB Nr. 5, oktober 2014 Prof. dr. B.T.M. Steins Bisschop, M.A.W. Römkens LLM Integrity and Transparency as fundamental notions of good governance. But are they enforceable? – This article presents the results of an empirical study regarding the global concepts of integrity and transparency conducted by comparing a representative number of national codes. It appears that integrity and transparency form fundamental notions for good governance, but also that legal means to enforce adherence to these norms are not readily available. The gravity of the violations of these norms in the financial, economic and moral sense is emphasised in the recent corporate history. The challenge is to verify whether or not the law has reached its limits by providing guidelines mainly in the form of soft law without however catering for direct enforcement in terms of hard law. Authors posit that these norms be made verifiable and that non-compliance be sanctioned. We announce our research into the possibilities to make these norms enforceable, the results of which will hopefully be published before the end of this year. Mr. T.C.A. Dijkhuizen MPhil Het beloningsbeleid van financiële ondernemingen: van een governancevraagstuk naar een bonus cap (2) – In deze bijdrage, die bestaat uit twee delen, staat het beloningsbeleid van financiële ondernemingen centraal. Schr. behandelde eerder de ontwikkelingen op het gebied van het beloningsbeleid tot 2011 en enige vraagstukken rondom dit beloningsbeleid. In dit tweede deel bespreekt hij het regulatoire kader dat ontstond na de introductie van de Capital Requirements Directive III en staat hij stil bij de actuele wetgevingsinitiatieven ten aanzien van het beloningsbeleid in de financiële sector. Hij toont aan dat twee trends zichtbaar zijn in de aanpak van de beloningsproblematiek. De eerste trend is dat de focus van de regelgeving lijkt te verschuiven van beloningsgovernance naar de inhoudelijke vormgeving van het belonings-
beleid. De tweede trend is dat zelfregulering wordt ingeruild voor formele wet- en regelgeving. Prof. mr. C.A. Schwarz Vergaderrechten van het management en besluitvorming buiten vergadering – In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de positie van vergadergerechtigden zonder stemrecht in de BV nieuwe stijl. Het betreft hier de certificaathouders en de beperkt gerechtigden op aandelen. Daarnaast lijken ook bestuurders en commissarissen tot de kring van vergadergerechtigden te moeten worden gerekend. Bezien wordt hoe de aanwezigheid van vergaderrechten van anderen dan aandeelhouders van invloed is op de mogelijkheid van besluitvorming buiten vergadering onder het nieuwe art. 2:238 BW, waarbij leuke vragen aan de orde komen, zoals die naar de consequentie van het niet tevoren advies vragen aan het management bij besluitvorming buiten vergadering.
1980 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht MediaForum 26e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. P.J. Kreijer Kanttekeningen bij de nieuwe mustcarry-regeling – Op 1 januari 2014 trad, na een tamelijk korte parlementaire behandeling, een modernisering van de doorgifteverplichtingen (must-carry) in de Mediawet 2008 in werking, waarmee doorgifte van een standaardpakket met een minimale omvang wordt verplicht, maar waarbij de inhoud van dat pakket grotendeels wordt vrijgelaten. Hoewel daarmee een eind is gekomen aan het door velen vermaledijde stelsel van programmaraden en de wetgever een techniekneutrale aanpassing heeft beoogd, staat de rechtvaardiging voor een dergelijke regeling op losse schroeven nu de wetgever er zelf van uitgaat dat in een gedigitaliseerde markt de pluriformiteit niet door de overheid, maar door concurrentie wordt gegarandeerd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2737
Tijdschriften
RM Themis 175e jrg. nr. 5, oktober 2014 Mr. F.A.J. van der Ven De ‘Bombay-mix’ van Damien Hirst. Over natrekking, zaaksvorming, intellectuele eigendom en misbruik van bevoegdheid – In juli 2014 speelde in Engeland een rel rondom een behangschildering de ‘Bombay-mix’ van de kunstenaar Damien Hirst. In deze rel stond de vraag centraal wie eigenaar was van deze behangschildering en wat de wijze van eigendomsverkrijging was. Schr. bespreekt deze rechtsvragen naar Nederlands en Engels recht met aandacht voor natrekking, zaaksvorming, intellectuele eigendom versus stoffelijke eigendom en misbruik van bevoegdheid. In zowel het Nederlandse als het Engelse recht kan een kunstenaar, wanneer sprake is van een wijziging, verminking of misvorming van zijn kunstwerk, een beroep doen op het auteursrecht of onrechtmatige daad. Is echter sprake van vernietiging van het kunstwerk dan kan de kunstenaar een beroep doen op misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW). Hierbij vindt een belangenafweging tussen de belangen van de eigenaar (stoffelijke zaak) en de belangen van de kunstenaar als maker van het kunstwerk plaats. Schr. is van mening dat een dergelijke belangenafweging binnen het eigendomsrecht niet op zijn plaats is.
Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 5e jrg. nr. 4, oktober 2014 Dr. T.A.J.A. Vandamme Datatretentie als fata morgana: over nationale beleidsruimte en een richtlijn die er niet was – De recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ) in de zaak Digital Rights Ireland heeft een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan wat inmiddels de ‘dataretentie saga’ mag heten. De Dataretentierichtlijn verplicht alle aanbieders van van elektronische communicatiediensten en -netwerken om verkeersdata van de gebruikers gedurende maximaal 24 maanden op te slaan. De gevoelige ingreep van de richtlijn in de persoonlijke levenssfeer van burgers
2738
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
maakte het van meet af aan een controversieel stuk wetgeving. De uitspraak van het HvJ in Digital Rights heeft tot gevolg dat de Dataretentierichtlijn officieel nooit heeft bestaan; een fata morgana. In dit artikel wordt nadere achtergrond gegeven bij de Dataretentierichtlijn en het arrest Digital Rights. Daarna wordt stilgestaan bij het thema beleidsvrijheid, zowel wat betreft de geldigheidsvraag van het Unierecht zelf als wat betreft de geldigheid van uitvoeringswetgeving. Verder wordt ingegaan op de vraag wat de reikwijdte van het Handvest is ná de ongeldigverklaring van de richtlijn. De vragen naar de gevolgen van de ongeldigheid van een Uniehandeling voor eerdere verdragsinbreukprocedures komen aan bod alsmede de vraag naar de rechtstreekse gevolgen van deze fata morgana voor Nederland.
1981 Internationaal privaatrecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 21, 21 oktober 2014 Mr. E.J.H. Poorthuis, BB 2014/68 Internationale bevoegdheid bij geschillen met meerdere vermeende oorzaken van beweerde schade – Op 3 april 2014 heeft het Hof opnieuw een arrest gewezen over de alternatieve bevoegdheidsgrond bij verbintenissen uit ‘onrechtmatige daad’ van art. 5 sub 3 van de EEX-Verordening. Ditmaal betreft het een auteursrechtelijk geschil. Centraal staat de vraag hoe ‘de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis’ (Handlungsort) en ‘de plaats waar de schade is ingetreden’ (Erfolgsort) moet worden gelokaliseerd, ingeval er meerdere vermeende veroorzakers van dezelfde schade zijn. In een dergelijk geval rijst voor het Handlungsort de vraag of het handelen van de ene partij aan de ander kan worden toegerekend; kan een rechter bevoegd zijn als een niet aangesproken vermeende veroorzaker wél, maar de aangesproken vermeende veroorzaker níet heeft gehandeld in dit rechtsgebied? Bij de invulling van het Erfolgsort spelen andere vragen; hoe bepaal je de plaats waar de schade is ingetreden bij zoiets abstracts als de schending van
een auteursrecht? En wat is de reikwijdte van de bevoegdheid van die Erfolgsort-rechter?
1982 Jeugd-, relatie- & erfrecht EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 10, oktober 2014 Mr. A. Heida, EB 2014/80 Dwaling bij familierechtelijke overeenkomsten – Dwaling is een wilsgebrek dat een rol kan spelen bij het aangaan van een overeenkomst, ook op familierechtelijk terrein, bijvoorbeeld bij een samenlevingsovereenkomst, het aangaan van huwelijkse voorwaarden en een echtscheidingsconvenant. Anders dan de andere wilsgebreken, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW), is dwaling geregeld in boek 6, art. 6:228 e.v. BW. Een succesvol beroep op dwaling maakt een overeenkomst vernietigbaar. De dwaling mag niet een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreffen, zie art. 6:228 lid 2 BW. Latere ontrouw in een relatie rechtvaardigt een beroep op dwaling bij het aangaan van de samenlevingsovereenkomst niet. Maar hoe zit het als een partij bij het sluiten van een samenlevingsovereenkomst een relatie met een derde heeft? Dit en andere dwalingsgevallen komen hierna aan de orde. Voor een verdeling bevat de wet een eigen dwalingsregeling in art. 3:196 BW. Dr. mr. L.H.M. Zonnenberg, EB 2014/80 Verrekenbeding: rente en schulden verrekenen – Als in huwelijkse voorwaarden een periodiek verrekenbeding is opgenomen, dienen partijen jaarlijks hun overgespaarde inkomsten met elkaar te delen. De aard van een periodiek verrekenbeding verlangt immers dat periodiek wordt verrekend hetgeen van de inkomsten van partijen wordt bespaard. Vervolgens is ieder van de echtgenoten in staat zijn of haar aandeel in de besparingen, door belegging, te besteden aan vorming en vermeerdering van het eigen vermogen. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat, wanneer partijen tij-
Tijdschriften
dens het huwelijk deling van de overgespaarde inkomsten achterwege laten, daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mede in verband met de aard van het verrekenbeding, het gevolg moet worden verbonden, dat partijen bij het einde van het huwelijk alsnog tot verrekening overgaan. In die verrekening dient ook de vermogensvermeerdering te worden betrokken, die is ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard, maar ongedeeld gebleven. De Hoge Raad heeft dat in diverse uitspraken beslist. Mr. T.M. Subelack, EB 2014/80 Een andere visie op het verrekenen van rente en schulden – In zijn artikel ‘Periodiek verrekenbeding en het betalen van rente: verteren of investeren?’, EB 2014/1 heeft schr. betoogd dat het betalen van rente onder omstandigheden kan kwalificeren als investeren met overgespaard inkomen. Zonnenberg laat in zijn artikel ‘Verrekenbeding: rente en schulden verrekenen?’ (EB 2014/81) een ander geluid horen. Hij is van mening dat het betalen van rente nooit kan kwalificeren als investeren met overgespaard inkomen. Zonnenberg haalt in zijn artikel ook een andere kwestie aan. Hij gaat in op de vraag of via de weg van art. 1:141 lid 3 BW schulden tot het te verrekenen vermogen kunnen behoren. Zonnenberg meent van niet. Schr. meent van wel. Daarbij tekent hij aan dat wat hem betreft niet de vraag is of ‘schulden tot het te verrekenen vermogen kunnen behoren’, maar dat het gaat om de vraag op welke wijze de vermogensvermeerdering moet worden vastgesteld die op grond van art. 1:141 lid 1 BW in de verrekening moet worden betrokken. In deze reactie gaat schr. op deze punten in. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de opmerkingen van Zonnenberg over de schuld in het rekening-courant van de directeur-grootaandeelhouder aan zijn besloten vennootschap. Ook op dat punt verschilt schr. namelijk van inzicht met Zonnenberg.
1983
1984
Onderwijsrecht
Privacy
School en Wet
Privacy & Informatie
94e jrg. nr. 5, oktober 2014 Mr. W. Lindeboom Wet werk en zekerheid: de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Dit artikel is het tweede in een korte reeks artikelen waarin aandacht wordt besteed aan de gevolgen van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) voor het arbeidsrecht in het onderwijs. In het eerste artikel besprak Brekelmans in grote lijnen de hoofdthema’s van de WWZ. In vervolgartikelen wordt nader ingegaan op de volgende deelthema’s: de maatregelen die per 1 januari 2015 in werking treden; de gewijzigde ketenbepaling van artikel 7:668a BW; UWV-toetsing van bedrijfseconomische ontslagen; UWV-toetsing van ontslagen op grond van arbeidsongeschiktheid; identiteitsontslagen; de overige ontslaggronden; de positie commissie van beroep en van het Participatiefonds per 1 juli 2015; de ontslag- en transitievergoedingen in relatie tot vergoedingenpraktijk; de bovenwettelijke uitkeringen in relatie tot wijzigingen WW. In deze aflevering worden de eerste twee deelthema’s besproken. De overige zeven thema’s komen in enkele vervolgartikelen in de komende afleveringen aan de orde. Prof. mr. P.W.A. Huisman Kroniek: Goed bestuur en governance, de uitwerking van ‘versterking bestuurskracht’ – Deze kroniek gaat in op de ontwikkelingen rond goed bestuur in het primair en voortgezet onderwijs in de periode 2013-2014, maar is vooral ook weer een vooruitblik. De minister en de staatssecretaris hebben na het verschijnen van de agenda ‘Versterking bestuurskracht’ van april 2013 een aantal maatregelen aangekondigd, die zijn neergeslagen in een conceptwetsvoorstel, waar via de ‘internetconsultatieprocedure’ op kon worden gereageerd.
17e jrg. nr. 5, oktober 2014 Mr. drs. M. Jansen Arrest HvJ EU inzake begrip persoonsgegevens en karakter inzagerecht – In twee prejudiciële vragen, een van de Rechtbank Middelburg en een van de Raad van State, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 17 juli 2014 arrest gewezen. Schr. bespreekt de achtergronden bij dit arrest, de prejudiciële vragen en geeft commentaar op de uitspraak van het Hof. De vragen betroffen het begrip persoonsgegevens (is een juridische analyse te beschouwen als een persoonsgegeven?) en de reikwijdte van het inzagerecht (heeft de betrokkene recht op een afschrift van bescheiden?). Het Hof oordeelde dat een juridische analyse als zodanig niet als persoonsgegevens kan worden gekwalificeerd en dat betrokkene aan de Privacyrichtlijn geen recht op een afschrift van bescheiden kan ontlenen. Hiermee heeft volgens schr. het Hof een relatief beperkte interpretatie gegeven aan het begrip persoonsgegevens. De interpretatie van het inzagerecht lijkt naar de mening van schr. op het eerste gezicht beperkt, maar zou bij nadere beschouwing wel eens ruim blijken te zijn.
1985 Rechtsfilosofie & -theorie Panopticon 35e jrg. nr. 5, september-oktober 2014 C. Henskens One-shotters en repeat-players. De rechtssociologische ‘theorie’ van Marc Galanter revisited – Eén van de meest invloedrijke werken voor de rechtssociologie is geschreven door Mark Galanter. In 1974 werd zijn bekendste artikel ‘Why the ‘haves’ come out ahead: spe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2739
Tijdschriften
culations on the limits of legal change’ gepubliceerd in The Law & Society Review. Het artikel, waarvoor eerst geen uitgever werd gevonden, is ondertussen meer geciteerd dan om het even welk ander sociologisch werkstuk en staat tussen de meest geciteerde artikels uit de rechtsliteratuur aller tijden. Met zijn artikel voerde Galanter een soort Copernicaanse revolutie door op het gebied van de rechterlijke besluitvorming. In plaats van de beginnen bij de wetten en normen en dan te kijken naar de gevolgen ervan voor de partijen, vertrekt Galanter van de verschillende soorten partijen om te zien welke gevolgen deze hebben op de wijze waarop het syteem werkt. Zo stelt Galanter dat actoren kunnen worden ingedeeld in partijen die slechts af en toe hun toevlucht nemen tot rechtbanken, one-shotters genaamd, en partijen die in de loop der tijd in veel gelijksoortige gedingen zijn betrokken, repeat-players genaamd. Het onderscheid tussen one-shotters en repeat-players wordt regelmatig, zowel door juristen als rechtssociologen, aangehaald. Galanters analyse heeft directe invloed gehad op het onderzoek in de rechtssociologie. Galanter heeft echter nooit empirisch onderzoek gedaan naar de stellingen die hij in zijn artikel heeft geponeerd. De opzet van deze bijdrage is dan ook na te gaan in welke mate deze veronderstellingen in later empirisch onderzoek en in latere literatuur zijn bevestigd of betwist.
1986 Rechtspleging & procesrecht Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 7, 18 oktober 2014 T. Vansweevelt, B. Weyts De Indicatieve Tabel 2012: van (te) normerend naar betwist? – (België) Hoewel feitenrechters in beginsel de schade in concreto begroten, kan niet worden ontkend dat de Indicatieve Tabel ter zake vaak een leidende rol speelt. Het Hof van Cassatie ziet hier geen graten in en besliste reeds uitdrukkelijk dat een feitenrechter op aanvullende wijze gebruik mag maken van de Indicatieve Tabel in de fase van de schadebe-
2740
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
groting. Niettemin heeft de meest recente versie van 2012 al tot heel wat kritiek geleid. Er gaan stemmen op dat de Indicatieve Tabel gaandeweg te normerend is geworden. In deze bijdrage wordt onderzocht of deze kritiek terecht is en of dit het succes van de Indicatieve Tabel kan ondergraven.
RM Themis 175e jrg. nr. 5, oktober 2014 Mr. S. Dijkstra Beeldvorming in de rechtspraak: een kwestie van claim-making – In opdracht van de rechtspraak wordt onderzoek gedaan naar de beeldvorming over de rechtspraak en wordt door de rechtspraak door middel van berichtgeving en verschijning in magazines actief gewerkt aan beeldvorming. Schr. onderzoekt de communicatie van de rechtspraak met de buitenwereld. Hierbij wordt uitgebreid ingegaan op de claimtheorie van de Engelse politicoloog Michael Saward over beeldvorming bij politieke partijen. Een claim is een selectieve weergave van de realiteit aangevuld met interpretaties en aannames. In het claimmakingproces gaat het om claims die het meest succesvol zijn en niet zozeer om wat ‘waar’ is. Vanuit de analyse volgens de claimtheorie is het volgens schr. te begrijpen dat de rechterlijke macht door middel van actieve beeldvorming en het uitzenden van een maatschappij gerichte boodschap zich verzet tegen de het negatieve beeld dat is ontstaan door de kritiek die de rechtspraak heeft gekregen. Hierbij moet echter het begrip van de claim niet uit het oog worden verloren omdat claimmaking niet zonder risico is.
1987 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 164e jrg. nr. 7410, 21 oktober 2014 Mr. dr. L.M. Koenraad, Gst. 2014/91 Werk in uitvoering. Adviezen aan bestuursorganen en bestuursrechters over de reparatie
van een gebrekkig besluit tijdens de beroepsprocedure waarin de rechtmatigheid van dat besluit wordt getoetst – De inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursrecht en de nieuwe werkwijze van de bestuursrechter hebben gevolgen voor het stadium waarin en de manier waarop het bestuursorgaan een gebrekkig besluit kan repareren. Dit artikel brengt deze gevolgen in kaart. Daarbij ligt de nadruk op de vraag of het aanbeveling verdient om het herstel van het gebrek te gieten in een nieuw besluit (als bedoeld in art. 6:19 lid 1 Awb) ter vervanging van het bestreden besluit.
Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 309, 22 oktober 2014 N. Bouchirab, M. Damen, M. Deben, K. Weis GAS-wetgeving minderjarigen – (België) De Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties ontketende, door de verlaging van de leeftijdsdrempel naar 14 jaar, heel wat commotie. Het is echter nodig om de GAS-boete (gemeentelijke administratieve sanctie) voor minderjarigen in zijn kader te bekijken om het systeem te begrijpen. In deze bijdrage maken schrs. daarom een grondige vergelijking tussen het oude systeem (vóór de Wet van 24 juni 2013) en het nieuwe systeem (ingevoerd in de Wet van 24 juni 2013).
Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 5e jrg. nr. 4, oktober 2014 Mr. J.H. Kok, mr. H.M.B. Breunese Het dubbelmandaat: tussen droom en daad... – Na de bekendmaking van de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement (EP) verklaarde Wilders in de media dat hij lid wilde worden van het EP. Maar hij wilde ook lid blijven van de Tweede Kamer. Van dit zogenoemde dubbelmandaat is het uiteindelijk niet gekomen, omdat Wilders afzag van zijn lidmaatschap van het EP. In deze bijdrage wordt zowel op de ‘wetten’ als de ‘praktische bezwaren’ ingegaan. De achtergrond van het (verbod op het) dubbelmandaat wordt geschetst en er wordt uiteengezet hoe over de toelating van gekozen leden van het EP
Tijdschriften
wordt beslist. Er wordt ingegaan op de door Wilders aangespannen juridische procedures en de uitkomst daarvan. Aan de orde komt de vraag wat de positie van Wilders zou zijn geweest als hij inderdaad (tijdelijk) lid zou zijn geworden van het EP. Prof. mr. R. Nehmelman, prof. mr. dr. J. Cohen ‘De aankomende grootschalige decentralisaties zijn bedenkelijk vanuit het beginsel van decentralisatie’ – In de rubriek ‘De Stelling’ wordt een stelling besproken door een voor- en tegenstander. Deze keer wordt de stelling opgeworpen of de aankomende decentralisaties zich al dan niet goed verhouden met het beginsel van decentralisatie. Nehmelman plaatst enkele vraagtekens bij de aankomende decentralisaties en is voorstander van de stelling. Cohen is voorstander van de decentralisaties en tegenstander van de stelling. L.D. Barroso Political choices and constitutional determinations in times of constraint: the case of Portugal – Portugal has been a fragile economy within the Euro area and is one of the countries which have had to request financial assistance from the European Union and the International Monetary Fund in the wake of the sovereign debt crises which affected the region. Portugal has succcesfully come through the financial and economic assistance period, but not without some serious internal struggle and costs. In this article first, the approval of the ‘austerity’ measures and reforms is considered and the corresponding judgments of the Portugese Constitutional Court shall be examined. Secondly, the article looks at the problems and implications of this court’s case-law, in particular by drawing attention to the expansive use of general constitutional principles. Thirdly, the European dimension is assessed. J. Goossens, Y. Haeck Opvulling van lacunes in de wetgeving: evolutie van het Grondwettelijk Hof in België van negatieve tot positieve wetgever – Deze bijdrage beoogt in eerste instantie na te gaan in hoeverre arresten van het Grondwettelijk Hof in België bindende kracht hebben na prejudiciële procedures en in het ver-
nietigingscontentieux. Vervolgens worden de algemene vuistregels toegepast op door het Grondwettelijk Hof vastgestelde lacunes in de wetgeving. Aan de hand van enkele arresten wordt aangetoond dat de rechtspraak van het Hof ter zake is geëvolueerd. Het Hof blijkt in toenemende mate de positie van positieve wetgever in te nemen door zelf lacunes in de regelgeving op te vullen en zich hierover zelfs op detaillistische wijze uit te spreken. De wenselijkheid van de evolutie wordt kritisch onder de loep genomen, waarbij de rechtszekerheid en de unieke positie van het Grondwettelijk Hof binnen het kader van de scheiding der machten als leidraad fungeren om de koerswijziging van het Hof kort te evalueren.
Tijdschrift voor Toezicht 5e jrg. nr. 3, september 2014 B. Custers Risicogericht toezicht, profiling en Big Data – In deze bijdrage wordt uiteengezet hoe Big Data en risicoprofilering kunnen bijdragen aan de verdere ontwikkeling van risicogericht toezicht houden. Door de aard, omvang en structuur van Big Data schiet menselijke intuïtie tekort om inzicht en overzicht te krijgen. Met behulp van zoekalgoritmen kunnen zonder hypothese of vraagstelling patronen worden gezocht. Dat kan bruikbare risicoprofielen opleveren voor toezichthouders en biedt kansen als selectie-, detectie- of evaluatie-instrument. Er zijn evenwel beperkingen om rekening mee te houden, zoals gevoeligheid voor foutmarges, selffulfilling prophecies en houdbaarheidsduur van profielen. Menselijke intuïtie, kennis en ervaring moeten daarom een duidelijke rol krijgen in het gebruik van Big Data en risicoprofielen. C. Zaagman-Doornbos, W. Lammers, M. Colijn Heeft het gebruik van nieuwe media bij toezichthouders toekomst? – Onze manier van communiceren is de laatste decennia wezenlijk veranderd door de komst van het internet en smartphones: we mailen, tweeten, bloggen, posten en liken. Deze digitalisering heeft niet alleen effecten op individuen, maar ook op overheids-
organisaties en de manier waarop zij zich verhouden tot burgers. De burger in de netwerksamenleving weet meer, uit zich meer en heeft behoefte aan tijdige en volledige informatie. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft de afgelopen jaren geëxperimenteerd met digitale interactie. In dit artikel wordt toegelicht wat de doelen zijn van de NVWA om actief te zijn op en met sociale media. M. Taal, W. Rypkema Toezicht in de zorg: gedrag sturen door benchmarks en gesprekken – Als men de media volgt, komen de medisch specialisten en hun declaratiegedrag er niet goed vanaf. Door verschillende incidenten staat toezicht in de zorg volop in de belangstelling. De aandacht gaat vooral uit naar onrechtmatige of vermeende frauduleuze declaraties. Het veld klaagt over onduidelijke regels en wijst naar de toezichthouder. De toezichthouder (en met hem het veld) rent achter incidenten aan en komt beperkt toe aan het sturen op gedrag. Het gewenste gedrag laat zich samenvatten in drie woorden: doelmatig direct declareren (DDD). In dit artikel wordt deze DDD-methode van analyse en gedragsverandering verder toegelicht. Hoe slimmigheden in het declareren kunnen worden omgebogen naar een model waarbij zorgverleners op rationele gronden doelmatig declareren. G. Nagelhout, M. Willemsen, J. van Hoof, M. Pieterse Als de inspecteurs slapen – Mysteryshoppen is de standaard bij onderzoek naar naleving van tabak- en alcoholwetgeving. Vaak worden jongvolwassenen ingezet, zodat verkopers of eigenaren minder snel vermoeden dat een inspectie of observatie gaande is. In twee pilotstudies hebben schrs. gebruikgemaakt van de mysteryshopmethode om te onderzoeken in hoeverre naleving van het rookverbod samenhangt met het tijdstip van het cafébezoek. Beide pilotstudies lieten zien dat het aantal overtredingen verdubbelde na 23.00 uur. Bij het gebruik van de mysteryshopmethode voor onderzoeks- of handhavingsdoeleinden moet daarom rekening worden gehouden met het feit dat de steekproef van bezoekmomenten bepalend kan zijn voor de uitkomsten.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2741
Tijdschriften
1988 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Panopticon 35e jrg. nr. 5, september-oktober 2014 V. Scheirs Non-compliance als deel van het re-integratieproces? Enkele reflecties over het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling – De laatste decennia is er (inter) nationaal veel inkt gevloeid over de (oorzaken van de) stijgende gevangenispopulatie. Analyses wijzen op een toename in het aantal langgestraften, voorlopig gehechten en veroordeelden met een vreemde nationaliteit. De stijging van het aantal veroordeelden dat wordt heropgesloten tijdens een voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) krijgt echter heel wat minder aandacht. Een grote groep parolees belandt wel terug in de cel na het plegen van nieuwe feiten tijdens de proefperiode en/of het overtreden van de (bijzondere) voorwaarden gekoppeld aan hun strafuitvoeringsmodaliteit. De forse toename in het aantal herroepingen kan echter niet worden verklaard vanuit een stijgend recidivecijfer bij deze populatie. In slechts 5% tot 25% van de dossiers wordt een VI herroepen wegens het plegen van nieuwe feiten. De meest voorkomende motivatie voor recall blijkt het ovetreden van de (bijzondere) voorwaarden gekoppeld aan de strafuitvoeringsmodaliteit. M. Meysman België en de Basken: de zaak Jauregui Espina als bewijs van het falende wederzijds vertrouwen. De Europese samenwerking in strafzaken onder druk? – (België) Eerder dan oude wijn in nieuwe zakken betreft de zaak Jauregui Espina een andere benadering door de Belgische justitie omtrent de problematiek van overlevering op grond van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De periode volgend op de terroristische golf aan het begin van het nieuwe millennium werd gekenmerkt door een sterk vervolgingsgerichte aanpak. De laatste jaren lijkt meer nadruk te worden gelegd op procedurele waarborgen
2742
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
binnen een breder kader van conformiteit met de fundamentele rechten. Deze evolutie wordt geschetst vanuit het Belgische perspectief aan de hand van een vergelijking tussen drie gelijkwaardige casus met als eindpunt de recente uitspraak van de Gentse kamer van inbeschuldigingstelling en bevestiging door Cassatie. Vervolgens onderzoekt deze bijdrage of er daadwerkelijk sprake is van een revival van de fundamentele rechten binnen een Europese strafrechtelijke context en welke plaats het oordeel rond Jauregui Espina hierin inneemt. B.R. van Gelderen, E.A. Konij, A.B. Bakker Emotiewerk bij de politie – Emotiewerk, oftewel het managen van emoties als onderdeel van het uitvoeren van iemands professie, vormt een centraal onderdeel van het politiewerk. Het is onder andere van belang voor het behalen van de doelen van de organisatie, bijvoorbeeld door succesvolle interacties met de burger te bewerkstelligen. Emotiewerk kan echter ook nadelige effecten hebben op het psychologische welbevinden van de politiemedewerker. Hoewel het managen van emoties een cruciaal element vormt van de werktaak van de politiemedewerker, is de aandacht binnen de politieorganisatie voor dit onderwerp nog beperkt.
Privacy & Informatie 17e jrg. nr. 5, oktober 2014 T. Speerstra, L. Henstra Het identiteitsprobleem in de strafrechtsketen. Over slordigheid, ID-fraude en systeem-verantwoordelijkheid – Een absolute voorwaarde voor justitieel optreden is het zorgvuldig vaststellen van de identiteit van de verdachte of veroordeelde. Fouten hierbij kunnen voor burgers verstrekkende gevolgen hebben. Schrs. belichten enkele facetten van een door hen verricht onderzoek naar de ontwikkeling van het persoonsbeeld in de strafrechtsketen. Hierbij bespreken zij (de omvang van) het probleem van onzorgvuldige omgang met persoonsgegevens in het strafrecht, de zogenaamde systeemverantwoordelijkheid, de op 1 oktober 2010 gefaseerd ingevoerde Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden
en getuigen (WIVVG) en het functioneren van de strafrechtsketen. De overheid heeft volgens schrs. de plicht registraties uiterst zorgvuldig uit te voeren om ongelukken te voorkomen. Identiteitsvaststelling en -onderzoek in de strafrechtsketen kent echter nog geen kwalitatief hoogwaardige informatiehuishouding. Maar met een volledige invoering van de WIVVG en een zorgvuldige invoering van gegevens waarbij men zich bewust is van de gevaren van registratie, is men volgens schrs. aardig op de goede weg.
RM Themis 175e jrg. nr. 5, oktober 2014 Prof. mr. B.F. Keulen Wetboek op stelten. Over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering – In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering zijn door de directie wetgeving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie vijftien discussiestukken opgesteld die zijn besproken tijdens een congres gehouden op 19 juni 2014 in Amersfoort. Schr. geeft op hoofdlijnen de inhoud van deze discussiestukken en beoogt een overzicht te geven over de moderniseringsoperatie als geheel. Na de noodzaak van de modernisering gaat schr. nader in op het discussiestuk over het vooronderzoek in strafzaken. Daarnaast is aandacht voor discussiestukken die het voorbereidend onderzoek betreffen. Voorts bespreekt schr. discussiestukken die minder verstrekkend zijn en minder implicaties hebben voor de systematiek van het wetboek waarbij aandacht voor onder andere de vervolgingsbeslissing en het onderzoek ter terechtzitting. Schr. is van mening dat een goed begin is gemaakt met het moderniseringstraject. Hoewel de gegeven tijd en middelen beperkt zijn, bieden de discussiestukken voor het aanbrengen van verbeteringen in elk geval voldoende aanknopingspunten.
Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 5e jrg. nr. 4, oktober 2014 Prof. mr. E.F. Stamhuis Opheffing strafrechtelijke immuniteit van de overheid – In deze bijdrage worden de inhoud en betekenis van de aanstaande
Tijdschriften
wetswijziging omtrent de afschaffing van de immuniteit van de overheid onder het strafrecht besproken. Achtereenvolgens komen aan de orde: de rechtstoestand zoals die nu is, de voorgestelde wetteksten en een vergelijking vanuit strafrechtelijk perspectief van oud en nieuw recht zoals dat op de overheidsorganen van toepassing is c.q. zal zijn.
Tijdschrift voor Criminologie 56e jrg. nr. 3, oktober 2014 A. Blokland, M. Soudijn, E. Teng ‘We zijn geen padvinders’. Een verkennend onderzoek naar de criminele carrières van leden van één procent motorclubs – Gebruikmakend van gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem worden in dit artikel de criminele carrières in kaart gebracht van 601 door de politie als zodanig geïdentificeerde leden van Nederlandse 1%-motorclubs. De resultaten laten zien dat de gemiddelde 1%’er een 44 jaar oude, in Nederland geboren man is. De overgrote meerderheid van de 1%’ers in de steekproef heeft een strafblad. Een op de vier veroordeelde 1%’ers kan worden aangemerkt als veelpleger en heeft meer dan tien veroordelingen op zijn naam. Voor verreweg de meeste 1%’ers begint het strafblad in de volwassenheid. Bijna de helft is zelfs ouder dan 30 jaar wanneer zij voor het eerst worden veroordeeld, hetgeen niet in overeenstemming is met de binnen de huidige levensloopcriminologie geldende consensus omtrent de start van criminele carrières. A. Mapes, C. de Poot, A. Kloosterman De rol van DNA bij het vinden van een dader. Het succesverhaal rond DNA als opsporingsmiddel in perspectief – Op grond van bestaande statistieken is het niet duidelijk welke bijdrage DNA-onderzoek levert aan de opsporing van onbekende verdachten via een match in de DNA-databank. Om een beeld te schetsen van
de effectiviteit van het forensisch DNA-onderzoek als opsporingsmiddel zijn alle forensische dossiers van ernstige delicten en veelvoorkomende delicten uit het jaar 2011 bij politieregio Kennemerland geanalyseerd. In dit artikel wordt betoogd dat de rol van DNA in het opsporingsproces kan worden vergroot door meer gebruik te maken van kennis over de kansen dat aangetroffen sporen een DNA-profiel opleveren en door aanpassingen in het forensisch onderzoeksproces. A. Bosma, M. Kunst, A. Dirkzwager, P. Nieuwbeerta Determinanten van deelname aan een resocialisatieprogramma in Nederlandse penitentiaire inrichtingen – Met deze studie is nagegaan in welke mate risicofactoren en indicatoren van treatment readiness gerelateerd waren aan deelname aan en het afronden van een intramuraal resocialisatieprogramma. De onderzoeksgroep bestond uit gedetineerden die kandidaat waren voor deelname aan het programma ‘Terugdringen Recidive’. Analyses toonden aan dat gedetineerden die treatment ready waren een meer dan twee keer zo grote kans hadden het programma af te ronden. Risicofactoren bleken over het algemeen niet voorspellend te zijn voor deelname aan het afronden van het programma. De huidige bijdrage bevestigt het belang van motivationele aspecten en toont aan dat het belangrijk is treatment readiness van deelnemers aan resocialisatieprogramma’s (indien nodig) te vergroten. M-J. Geenen Een benadering op maat. Resultaten van een Q-studie naar behoeften in de omgang met groepsleiders bij jongens in een justitiële jeugdinrichting – De kwaliteit van de relatie tussen jongens en groepsleiders in een justitiële jeugdinrichting bepaalt voor een deel het succes van hun vrijheidsbeneming. In een Q-studie is onderzocht wat jongens die in een justitiële jeugdinrichting verblijven belangrijk vinden in (de interactie met) groepsleiders. Er worden vier
voorkeuren onderscheiden: angstig en gewillig, opstandig en afhoudend, autonoom en gelaten, en afhankelijk en benaderbaar. De behoeften in de omgang met groepsleiders van deze vier lopen uiteen. Inzicht in en bewustwording over deze voorkeuren kunnen handvatten bieden aan groepsleiders om hun bejegening beter af te stemmen op de jongens en daarmee de kans op een kwalitatief goede relatie en veranderbereidheid bij hen te vergroten. Verder in dit nummer de Kronieken: R. van Swaaningen Kroniek: De Nederlandse Vereniging voor Criminologie en de ontwikkeling van het vakgebied tussen 1974 en 2014 J. van Wilsem Kroniek: Internationaal vergelijkende criminologie
Tijdschrift voor Toezicht 5e jrg. nr. 3, september 2014 C. Meijer Online-opsporing en ontmoediging van vuurwerkdaders – De laatste drie jaarwisselingen zijn door de Task Force Opsporing Vuurwerkbommenmakers (TFOVB) vernieuwende online interventies uitgevoerd, waarmee (potentiële) vuurwerkdaders werden opgespoord en ontmoedigd om zwaar illegaal knalvuurwerk en vuurwerkbommen te bestellen, maken, verhandelen en afsteken. Uniek in de TFOVB was de publiek-private samenwerking bij de opsporing en ontmoediging van (potentiële) vuurwerkdaders. Het artikel beschrijft de opzet, uitvoering en resultaten van de interventies, die zich hebben gericht op het afbreken van het online podium van vuurwerkdaders en op het ontmoedigen van (potentiële) bestellers van zwaar illegaal knalvuurwerk bij Poolse webwinkels. De beoogde meerwaarde die de samenwerking had voor de deelnemende organisaties was groot. De successen en leerpunten van de TFOVB-aanpak zijn eveneens voorstelbaar bij de inzet van online opsporingsmethoden voor andere thema’s en andere dadergroepen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2743
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Hoofdverblijf in dezelfde woning - AOW 1989 - Besluit houdende regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet (Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW) – Met dit besluit wordt beoogd de vaststelling of er sprake is van ‘het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning’ (huisvestingscriterium) in de AOW te vereenvoudigen. Dit wordt bereikt door te bepalen dat als twee mensen veel bij elkaar verblijven en ieder een eigen zelfstandige (huur)woning heeft waarvoor ieder zelf de financiële lasten draagt, er wordt aangenomen dat er dan geen sprake is van het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Er ontstaat dan geen gezamenlijke huishouding, waardoor de AOWgerechtigde wordt aangemerkt als een alleenstaande en een AOW-uitkering ontvangt of blijft ontvangen van 70% WML. Dit leidt ook tot een eenvoudigere uitvoering voor de SVB en ook voor de ouderen om wie het gaat ontstaat hiermee meer duidelijkheid en zekerheid over de hoogte van hun AOW-pensioen omdat bij het aanhouden van twee woningen er geen gezamenlijke huishouding kan ontstaan, aldus de memorie van toelichting. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 15 oktober 2014, Stb. 2014, 385
Digitale ontsluiting verweesde werken 1990 - Wet tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige
2744
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken – Deze wet strekt tot implementatie van Richtlijn nr. 2012/28/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken. Deze richtlijn beoogt de digitale ontsluiting te vergemakkelijken van bepaalde auteursrechtelijk beschermde werken en nabuurrechtelijk beschermde prestaties die opgenomen zijn in de verzameling van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen en musea, alsmede archieven en instellingen voor audiovisueel en cinematografisch erfgoed en publieke omroepen (erfgoed-organisaties). Het gaat daarbij om werken waarvan de rechthebbende na een zorgvuldig onderzoek niet is gevonden, zogeheten verweesde werken, zodat voor de digitale ontsluiting geen voorafgaande toestemming kan worden verkregen. De richtlijn introduceert een nieuwe exceptie op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden ook zonder toestemming van de rechthebbende de werken door de erfgoed-organisaties rechtmatig kunnen worden gedigitaliseerd en online ter beschikking gesteld. De richtlijn verweesde werken is gepubliceerd op 28 oktober 2012 (PbEU 2012, L 299). Nederland is ertoe gehouden de richtlijn uiterlijk 29 oktober 2014 in Nederlands recht om te zetten. De richtlijn harmoniseert de wijze waarop in een lidstaat van de Unie wordt bepaald of een werk als een verweesd werk kan worden gekwalificeerd en verplicht lidstaten om een exceptie in te voeren voor bepaalde erfgoed-organisaties op grond waarvan zij verweesde werken rechtmatig kunnen gebruiken. Uitgangspunt is dat, indien een zorgvuldig onderzoek naar een rechthebbende zonder resultaat blijft, een zo ruim mogelijk gebruik van de exceptie mogelijk wordt opdat de geboden mogelijkheid om verweesd cultureel erfgoed online toegankelijk te maken optimaal kan worden benut. Kern van de wet vormen de artikelen 16o en 17 Auteurswet en artikel 10, onderdeel l, Wet op de naburige rechten waarin overeenkomstig artikel 6 van de
richtlijn wordt voorzien in een nieuwe exceptie op het auteursrecht respectievelijk het naburig recht op grond waarvan bepaalde (erfgoed-) organisaties verweesde werken online toegankelijk mogen maken. Lidstaten mogen op basis van de Auteursrechtrichtlijn waarin de mogelijke excepties limitatief staan opgesomd niet langer zelfstandig overgaan tot invoering van een nieuwe exceptie. Hoofdstuk 1, paragraaf 6 van de Auteurswet bevat de beperkingen op het auteursrecht die in het nationale recht zijn geïmplementeerd. De bepalingen inzake de nieuwe exceptie worden aan deze paragraaf toegevoegd. Artikel 16p implementeert artikel 3 van de richtlijn en bevat de wettelijke grondslag voor het opstellen van een algemene maatregel van bestuur, waarin de bronnen zijn opgenomen die in Nederland moeten worden geraadpleegd alvorens gesproken kan worden van zorgvuldig onderzoek naar de rechthebbende. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorts nadere regels gegeven over de gegevens die de erfgoed-organisatie moet doorgegeven aan een nader te bepalen overheidsinstantie opdat het verweesde werk kan worden geregistreerd in een Europese centrale databank verweesde werken. Artikel 16q implementeert artikel 5 van de richtlijn waarin is bepaald dat het gebruik op grond van de beperking dient te eindigen, zodra de rechthebbende alsnog gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de status van verweesd werk te beëindigen. Tevens bepaalt dit artikel dat rechthebbenden die zich naderhand melden recht hebben op een billijke compensatie voor het gebruik dat van hun werken is gemaakt. Het gebruik kan vervolgens uiteraard wel worden voortgezet op basis van toestemming van de rechthebbende. Met de wijziging van de Auteurswet is geregeld dat als na een zorgvuldig onderzoek geen rechthebbende kan worden achterhaald, een erfgoedorganisatie het werk zonder toestemming van de rechthebbende op bepaalde wijze kan gebruiken. In het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken (Stb. 2014, 399) is uitgewerkt welke bronnen moeten worden geraadpleegd om te kunnen spreken van een zorgvuldig onder-
Wetgeving
zoek, aan wie de resultaten van dat onderzoek gemeld moeten worden en hoe die melding dient plaats te vinden. Inwerkingtreding wet en besluit m.i.v. 29 oktober 2014. Wet van 08-10-2014, Stb. 2014, 388 (Kamerstukken 33 892) en besluit van 16-10-2014, Stb. 2014, 399.
1991
Vervolgstukken
Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Memorie van antwoord (27-10-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medischspecialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg).
Memorie van antwoord (23-10-2014) en brief van de Minister van BZK (28-10-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet. – Brief met antwoorden op het voorlopig verslag van het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2014/15, 32 476, C-D
Woningcoporaties Mededeling (29-10-2014) over het wetsvoorstel tot herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting). – Mededeling over beantwoording vragen door de Minister van WRD betreffende de brief van de Rekenkamer bij zijn advies over de conceptnovelle bij dit wetsvoorstel. Kamerstukken II 2014/15, 32 769, nr. 108
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Verslag van een mondeling overleg over de bestuurlijke verhoudingen in Nederland in relatie tot de problemen rond de productie van hennep (24-10-2014) in het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt.
Brieven van de Minister van BZK (1410-2014 en 27-10-2014) over het initiatiefwetsvoorstel, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders). – Brief over de uitvoering van de motie Recourt en Schouw betreffende procedures ter bescherming van internationale klokkenluiders (nr. 30) en brief met de kabinetsreactie op de Evaluatie ‘Veilig misstanden melden op het werk’ (nr. 31). Kamerstukken II 2014/15, 33 258, nrs. 30-31
Verticale integratie zorg Brief van de waarnemend vice-president van de Raad van State (22-102014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben. – Brief inzake voorlichting over het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2014/15, 33 362, D
Langdurige zorg Memorie van antwoord (24-10-2014) over het wetsvoorstel met regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Kamerstukken I 2014/15, 33 891, F
Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Brief van de Minister van BZK (27-102014) over het inititatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. – Brief over de inwerkingtreding van de Wet raadgevend referendum Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 9
Verkorting duur voortgezette uitkering Appa Brief van de Minister van BZK (23-102014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering en in verband met enkele wijzigingen van technische aard (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa). – Brief met nadere informatie over het wetsvoorstel Wet maximering pensioengevend loon Appa, gelet op nieuw wetsvoorstel dat de verkorting van de duur van de voortgezette uitkering regelt. Kamerstukken II 2014/15, 33 946, nr. 8
Afschaffing plusregio’s Verslag van een schriftelijk overleg (23-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s.
Kamerstukken I 2014/15, 32 842, J
Kamerstukken I 2014/15, 33 659, F
Wet flexibel werken
Verduidelijking rookverbod
Tekst van het gewijzigd initiatiefwetsvoorstel (16-10-2014) tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen.
Brief van de Staatssecretaris van VWS (21-10-2014), memorie van antwoord (23-10-2014) en eindverslag (28-10-2014) over het wetsvoorstel tot verduidelijking van de rookverboden in de Tabakswet, met inbegrip
Kamerstukken I 2014/15, 32 889, A
Kamerstukken I 2014/15, 33 791, C, D, E
Kamerstukken I 2014/15, 33 168, C
Huis voor klokkenluiders Meststoffenwet
van een algemeen rookverbod in de horeca. – Brief over het rookverbod in de hele horeca.
Novelle kerntaken volkshuisvesting Brief van de Minister voor WRD (2810-2014), nota n.a.v. het nader verslag (29-10-2014) en nota van wijziging (30-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. – Brief (nr. 12) bij de aanbieding van de nota n.a.v. het nader verslag (nr. 13) en de nota van wijziging (nr. 14). Er is een afschrift van die nota van wijziging gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2745
Wetgeving
Generaal (D). Als bijlage bij nr. 12 en D is de integrale wettekst, zoals voorgesteld na de novelle en de twee nota’s van wijziging, gestuurd. Kamerstukken II en I 2014/15, 33 966, nrs. 12-14 en D
Financieel toetsingskader pensioenen Verslag van een wetgevingsoverleg (22-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader). Kamerstukken II 2014/15, 33 972, nr. 54
Belastingwet 2015 Brief van de Staatssecretaris van Financiën (23-10-2014) en tweede nota van wijziging (24-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015). – Brief ter aanbieding van het Overzicht wijzigingen die in eerdere wijzigingswetgeving is vastgelegd, en waarvan inwerkingtreding op 1 januari 2015 of later is vastgesteld. Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nrs. 11-12
Wet studievoorschot Nota n.a.v. het verslag (24-10-2014) en nota n.a.v. het nader verslag (3010-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs). Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nr. 13 en 18
Instellingswet RVS Nota n.a.v. het verslag (23-10-2014) over het wetsvoorstel tot instelling van een vast college van advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving). Kamerstukken II 2014/15, 34 040, nr. 6
2746
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
1992
Nota’s, rapporten & verslagen Ebola en asielzoekers Brief van de Staatssecretaris van VenJ (17-10-2014) over het beleid voor asielzoekers naar en migranten uit landen waar ebola heerst. – In gerechtelijke procedures brengen vreemdelingen in toenemende mate naar voren dat zij niet kunnen terugkeren vanwege de uitbraak van ebola. Vooralsnog wordt dit door rechtbanken niet gehonoreerd, aangezien geen sprake is van een direct levensbedreigende situatie voor elke persoon die naar de betreffende landen terugkeert. Ook de staatssecretaris is van mening dat het niet nodig is bijzonder toelatings- en terugkeerbeleid te formuleren. Er zijn in de uitvoeringspraktijk wel de nodige maatregelen getroffen die worden toegelicht. De kans dat het ebolavirus zich via de instroom van asielzoekers in Nederland ongecontroleerd zal verspreiden, wordt als zeer beperkt ingeschat. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1902
Sporen uit het verleden Brief van de Staatssecretaris van VenJ (17-10-2014) met een reactie op het ACVZ-advies ‘Sporen uit het verleden’. – Het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken handelt over de vraag hoe de invoering van artikel 18 van de herziene Procedurerichtlijn in regelgeving en in de asielprocedure vormgegeven zou kunnen worden. Artikel 18 verplicht de beslissingsautoriteit van lidstaten om medisch onderzoek in te stellen naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade, indien dit relevant kan zijn voor het beoordelen van een asielaanvraag. In dit artikel is ook bepaald dat de asielzoeker op eigen initiatief een medisch onderzoek kan laten verrichten. In beide gevallen moet het resultaat van het onderzoek bij het beoordelen van de asielaanvraag worden betrokken. In tegenstelling tot de ACVZ is de
bewindsman van mening dat implementatie niet in de Vw2000 hoeft plaats te vinden maar dat volstaan kan worden met implementatie in het Vb 2000. In de kern gaat het in artikel 18 immers om een procedurele afweging om voorafgaand of tijdens de asielprocedure over te gaan tot het aanbieden van een medisch onderzoek. Overgenomen wordt de aanbeveling om een onafhankelijke organisatie aan te wijzen waar asielzoekers in opdracht van de staatssecretaris onderzocht kunnen worden om het causaal verband van littekens of lichamelijke en psychische klachten met gestelde marteling, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld vast te stellen. Het kabinet is het eens met de ACVZ om het medisch onderzoek zo veel als mogelijk voor het primaire besluit af te ronden. Hiervoor is echter geen wijziging van de regelgeving noodzakelijk. In beginsel moet de beslissing tot het regelen van medisch onderzoek worden genomen nadat het nader gehoor heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het kabinet hoeft het instellen van een medisch onderzoek niet in alle gevallen te leiden tot doorzending naar de Verlengde Asielprocedure, iets wat de ACVZ wel aanbeveelt. Er zijn verschillende redenen waarom dit niet wenselijk zou zijn. Overgenomen wordt de aanbeveling om het interpreteren, wegen en begrijpen van medisch-forensische rapportages deel te laten uitmaken van de opleiding van beslismedewerkers van de IND. De aanbeveling om de opdracht aan MediFirst uit te breiden met onderzoek naar aanwijzingen voor marteling, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld wordt niet overgenomen. Het onderzoek dat nu door MediFirst wordt uitgevoerd, vindt plaats in de rusten voorbereidingstijd van de vreemdeling die vooraf gaat aan de feitelijke behandeling van de aanvraag. Ook de aanbeveling om in de Vreemdelingencirculaire 2000 op te nemen dat opvolgende aanvragen niet worden afgedaan met toepassing van artikel 4:6 Awb als er voldoende sterke aanwijzingen zijn voor marteling, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld wordt niet overgenomen. Het
Wetgeving
bestaande kader van artikel 4:6 Awb voldoet al voor deze situaties. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1903
Nareisbeleid Brief van de Staatssecretaris van VenJ (23-10-2014) over aanpassing van het nareisbeleid i.v.m. beoordeling van de feitelijke gezinsband. – De vreemdeling die een asielvergunning heeft gekregen in Nederland, kan binnen drie maanden na verlening van een asielvergunning, nareis van zijn gezinsleden aanvragen. In deze brief informeert de staatssecretaris de Kamer over een aanpassing in dit nareisbeleid als gevolg van Europese en nationale jurisprudentie. De beoordeling van de feitelijke gezinsband die de Afd. bestuursrechtspraak van de RvS voorstaat in een uitspraak van 2 juli 2014 (nr. 201403190/1), in combinatie met jurisprudentie van het EHRM (o.a. 23 september 2009, nr. 25672/07 (Boussara t. Frankrijk), 14 juni 2011, nr. 38058/09 (Osman t. Denemarken) en 20 september 2011, nr. 8000/08 (A.A. t. Verenigd Koninkrijk)), vormt aanleiding om bij meerderjarigen die nog minderjarig waren op het moment van vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (of land van eerder verblijf), sneller een feitelijke gezinsband aan te nemen. Voor deze specifieke groep geldt dat voortaan in beginsel wordt aangenomen dat er sprake is van een feitelijke gezinsband indien de hoofdpersoon aantoont dat het inmiddels meerderjarig geworden kind steeds feitelijk tot zijn gezin heeft behoord, tenzij er sprake is van contra-indicaties. Deze contra-indicaties kunnen onder meer zijn dat het meerderjarig kind een eigen gezin heeft gesticht, zelfstandig woont of voorziet in zijn eigen levensonderhoud. Als een dergelijke contra-indicatie aanwezig is, zal de IND individueel beoordelen of de feitelijke gezinsband als verbroken moet worden beschouwd. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1904
Politiecellen BES-eilanden Brief van de Minister van VenJ (2110-2014) bij de aanbieding van et rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over de politiecellen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. – Het onderzoeksrapport doet ver-
slag van de bevindingen van inspecteurs van de Raad na een bezoek aan de politiecellen van Bonaire, Saba en St. Eustatius. De focus van dit onderzoek is voornamelijk gericht op de voorzieningen en operationele gang van zaken in deze detentievoorzieningen. De Raad constateert enerzijds dat de politiecellen op de BES overwegend voldoen aan de eisen op grond van (inter)nationale wet- en regelgeving. Anderzijds is er binnen de politie-eenheden van Saba en Sint Eustatius onvoldoende duidelijkheid over de organisatorische context waarbinnen de arrestanten verzorgd moeten worden. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om aan de kritiekpunten tegemoet te komen. Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 24 587, nr. 605
Bestedingen gedetineerden Brief van de Staatssecretaris van VenJ (13-10-2014) over de bestedingsmogelijkheden van gedetineerden. – Een gedetineerde beschikt niet over contant geld of een eigen bankrekening, maar krijgt bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting (PI) een rekening-courant, waarop maximaal een bedrag van € 500 mag staan. Door tussenkomst van het Shared Service Center DJI kan van buitenaf geld op de rekening-courant van een gedetineerde worden overgeschreven. Ook wordt het loon verkregen uit arbeid tijdens detentie op de rekening-courant gestort. De gedetineerde kan het geld op de rekeningcourant aanwenden voor (noodzakelijke) externe uitgaven. Het geld op de rekening-courant kan binnen de PI worden besteed in de inrichtingswinkel, met een limiet van € 100 per week. Uit een analyse van 30.000 winkeltransacties in de maand augustus 2014 blijkt dat in 5,8% van de gevallen meer dan de limiet van € 100 in de inrichtingswinkels is besteed. DJI is verzocht extra alert te zijn op die gedetineerden van wie het vermoeden bestaat dat zij vanwege hun bestedingsmogelijkheden invloed uitoefenen op hun omgeving en om het maximumbedrag van € 100 per week strikt te handhaven. Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 421
Groene boa’s Brief van de Staatssecretaris van EZ en de Minister van VenJ (14-10-2014) over handhaving in de natuur. – Enkele honderden boa’s zien toe op handhaving van natuurwetgeving (groene boa’s), maar worden in hun dagelijks werk in toenemende mate geconfronteerd met overtredingen en misdrijven op het terrein van milieuwetgeving (afvaldumping, autokraken en illegaal wapenbezit en stroperij), die meer raken aan de openbare orde en veiligheid. Dat aandachtsveld is primair het werkterrein van de politie. Voor een optimale aanpak van orde- en veiligheidsproblemen in het buitengebieden is het dan ook nodig dat de boa’s en de politie goed samenwerken. In 2010 is een professionaliseringstraject voor boa’s in domein II in gang gezet met als doel deze boa’s beter toe te rusten op de uitvoering van hun taken. Er zijn aanvullende opleidings- en bijscholingseisen gesteld. De werkgevers van de (groene) boa’s hebben signalen afgegeven dat de (bij)scholingsvereisten onvoldoende aansluiten bij de praktijk en hogere eisen stellen dan noodzakelijk is. Aan deze inhoudelijke bezwaren van (de werkgevers van) de groene boa’s is inmiddels tegemoet gekomen. De bewindslieden zien echter ook aanleiding om de professionalisering in domein II te evalueren en dan met name de werking en de resultaten van de opleidings- en examineringssystematiek. Belangrijk zorgpunt voor de particuliere werkgevers van groene boa’s is voorts dat de afstemming over handhavingsprioriteiten en inzet veelal gebeurt in overleg tussen overheidsbestuursorganen en overheidsdiensten (ministeries, provincies, gemeenten, politie, OM) zonder dat zij, die in de praktijk door hun boa’s ook voor handhavingscapaciteit zorgen, gehoord worden. De besluitvorming in dit handhavingsoverleg heeft echter wel consequenties voor hun inzet of de problematiek waarmee ze worden geconfronteerd. Belangrijk aspect hierbij is dat de particuliere werkgevers, gezien de omvang van natuurgebieden en werkterreinen van hun boa’s, veelal gemeente en/of provinciegrensoverschrijdend werken. In overleg zijn daarom afspraken gemaakt die de inbreng op nationaal of regionaal
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2747
Wetgeving
niveau moeten borgen. Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 422
Integriteit openbaar bestuur Brief van de Minister van BZK (16-102014) ter aanbieding van een Verkenning naar de huidige risico’s en kansen voor het openbaar bestuur op het terrein van integriteit. – De resultaten van de Verkenning, die als bijlage bij deze brief is te vinden, geven een heldere en overzichtelijke weergave van de meest belangrijke beleidsmatige en maatschappelijke trends en ontwikkelingen in relatie tot de grootste kwetsbaarheden voor de integriteit van het openbaar bestuur, zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau. Het rapport stelt dat de integriteit van het openbaar bestuur door diverse maatschappelijke en beleidsmatige ontwikkelingen voor nieuwe uitdagingen staat. De belangrijkste ontwikkelingen en bijbehorende risico’s die worden gezien, zijn: • Moderne ambtenaar en flexibilisering v/d arbeidsmarkt: Ambtenaren werken steeds zelfstandiger, in een dynamische en wisselende omgeving en door het nieuwe werken ook vaker buiten toezicht van leidinggevenden. Bovendien neemt baanmobiliteit en het aantal tijdelijke contracten toe. Dit kan, net als externe inhuur, een mogelijk risico vormen voor de binding met de organisatie en het verankeren van een gedeeld normen- en waardenpatroon. • Toename discretionaire bevoegdheden: Bestuurders en politici hebben een grote beslissingsbevoegdheid. Tegelijkertijd wordt verwacht dat ze midden in de samenleving staan, wat betekent dat veel bestuurders nevenfuncties hebben. Dat zou in bepaalde gevallen belangenverstrengeling tot gevolg kunnen hebben. Bovendien kan het voorkomen dat ambtenaren uit loyaliteit of angst niet tegen bestuurders ingaan bij een vermoeden van een integriteitsschending. • ‘Integritisme’: De neiging om integriteit ‘op te rekken’ lijkt te groeien. Zo wordt het begrip integriteit regelmatig gelijkgesteld aan goed bestuur in zijn algemeenheid. Zo worden beslissingen die om diverse redenen als ‘slecht’ kunnen worden ervaren al snel niet-integer genoemd, terwijl eigenlijk de kwaliteit ter discussie wordt gesteld en niet de integriteit.
2748
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
• Toename samenwerkingsverbanden tussen publieke organisaties en marktpartijen: Terwijl verantwoordelijkheden blijven, nemen in sommige gevallen controlemogelijkheden af. Daarnaast wordt in toenemende mate gewerkt met partijen die mogelijk vanuit andere normen en waarden werken, hetgeen spanningen met zich mee kan brengen. • Bezuinigingen: Dit kan mogelijk leiden tot een toename van werkdruk, waarbij de aandacht uitgaat naar het primaire proces. Hierdoor kan de aandacht voor integriteit echter onder druk komen te staan. • De drie decentralisaties in het sociale domein: Verdeling van middelen, complexe taken, aanbestedingen, intensiever contact met burgers en maatschappelijke organisaties, toenemende discretionaire bevoegdheden en maatwerk brengen mogelijk kwetsbaarheden met zich mee. De minister is voornemens om samen met het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS), alsmede de koepel- en beroepsorganisaties, de resultaten onder de aandacht te brengen van het openbaar bestuur en hen daarbij te vragen om rekening te houden met de genoemde ontwikkelingen. Kamerstukken II 2014/15, 28 844, nr. 79
Adviescommissie Afgesloten Strafzaken Brief van de Minister van VenJ (13-10-2014) met een reactie op het jaarverslag van de Adviescommissie Afgesloten Strafzaken (ACAS). – In het bijzonder is aan de minister verzocht in te gaan op de oorzaak van de toename van het aantal zaken, op de werkdruk in relatie met de termijn waarbinnen geadviseerd wordt en op het pleidooi van ACAS om de bewaartermijn kritisch tegen het licht te houden. ACAS is ingesteld op grond van de Wet hervorming herziening ten voordele van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, nr. 275) en is als zodanig de wettelijke geïnstitutionaliseerde opvolger van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS). Het verschil met de CEAS is dat advocaten zich niet tot de CEAS konden wenden met een verzoek om onderzoek. Die mogelijkheid was beperkt tot een professioneel bij de zaak betrokken (oud-) functionaris van een opsporingsinstantie, het OM,
het NFI of een wetenschapper die de zaak geanalyseerd heeft en daaraan een wetenschappelijke publicatie had gewijd. Daarnaast is in de Wet hervorming herziening ten voordele voorzien in een ruimer herzieningsbegrip. De verruiming van het herzieningsbegrip en het feit dat advocaten een verzoek kunnen indienen, hebben tot gevolg dat ook zaken die vóór 1 oktober 2012 niet werden voorgelegd aan de CEAS, nu wel worden voorgelegd aan de ACAS. De verwachting bij de totstandkoming van de wet was dan ook dat er de eerste jaren aanzienlijk meer zaken aan ACAS zouden worden voorgelegd. Pas na verloop van tijd wordt duidelijk op welk niveau de jaarlijkse instroom van zaken zich zal stabiliseren. ACAS streeft zelf een adviestermijn van 6 tot 8 weken na, maar drie à vier maanden lijkt ACAS blijkens het jaarverslag 2013 realistischer. Ik acht een adviestermijn van drie à vier maanden niet onredelijk, gezien de zwaarte van de behandelde zaken en de zorgvuldigheid van de adviezen. ACAS pleit er verder voor de regels over bewaartermijnen van stukken en stukken ter overtuiging kritisch tegen het licht te houden. Mede gelet op de steeds grotere mogelijkheden van het forensisch-technisch onderzoek lijkt het ACAS verstandig om de bewaartermijnen te verlengen. Er zijn geen wettelijke bewaartermijnen ten aanzien van stukken van overtuiging. Gezien de samenhang met de bewaartermijn van politiegegevens, justitiële en strafvorderlijke gegevens zal de minister ter gelegenheid van de heroverweging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, ook bezien of er regels voor de bewaartermijnen van stukken van overtuiging gesteld moeten worden. Het pleidooi van de ACAS onderstreept zijn voornemen om de bewaartermijnen van bepaalde categorieën politiegegevens waar nodig te verruimen en om de verschillende bewaartermijnen in onderlinge samenhang te bezien. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 209
Au-pairbeleid Brief van de Staatssecretaris van VenJ en de Minister van SZW (07-10-2014) over de bij Kamerstuk 29 407, nr. 195 aangekondigde wijziging van het aupairbeleid.
Wetgeving
– De reacties van meerdere Tweede Kamerfracties alsmede de branche organisatie voor au-pairbureaus hebben de bewindslieden doen besluiten om twee van de aangekondigde maatregelen niet door te zetten. Het betreft hier het terugbrengen van het maximaal aantal uur dat een au pair per week mag werken van 30 naar 20 uur en het verplicht stellen van een taalcursus. De overige aangekondigde maatregelen worden wel doorgevoerd. Het gaat dan om de intensievere handhaving en het ondertekenen van een bewustverklaring door gastgezinnen. Kamerstukken II 2014/15, 29 407, nr. 197
Dienstverlening aan huis Brief van de Minister van SZW en de Staatssecretaris van VWS (17-102014) de kabinetsreactie op het advies van de commissie ‘Dienstverlening aan huis’ onder leiding van mr. Ella Kalsbeek. Deze kabinetsreactie bevat tevens een standpuntbepaling inzake ILO-verdrag 189. – Particulieren kunnen op grond van de Regeling Dienstverlening aan huis (Regeling DAH) iemand voor maximaal 3 dagen per week inhuren voor werkzaamheden ten behoeve van hun huishouden. De particulier is dan wel werkgever, maar hoeft geen loonadministratie te voeren en hoeft geen loonbelasting in te houden en premies werknemersverzekeringen af te dragen. Dienstverleners aan huis die onder de Regeling vallen, zijn niet verplicht verzekerd tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, ze hebben een beperkt recht op loondoorbetaling bij ziekte (6 weken in plaats van 104 weken) en dienen zelf middels een aangifte Inkomstenbelasting opgave te doen van hun inkomsten. In 2011 is ILO-verdrag 189 inzake ‘fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel’ (Verdrag nr. 189) aangenomen. Verdrag nr. 189 bepaalt onder meer dat er geen verschillen mogen zijn in rechtspositie, inclusief recht op sociale zekerheid, tussen huishoudelijk werkers en andere werknemers. De Regeling DAH is hiermee niet in overeenstemming. Na bestudering van het rapport van de Commissie is het kabinet van mening dat een slechtere rechtspositie van huishoudelijk werkers in beginsel onwenselijk is. Daarom zou de werkingssfeer van de Regeling
moeten worden beperkt. Tegelijk constateert het kabinet dat er geen goed alternatief is voor de markt voor dienstverlening aan huis. Met instandhouding van de Regeling kan Verdrag nr. 189 niet worden geratificeerd. Kamerstukken II 2014/15, 29 427, nr. 100
Nazorg beleggingsverzekeringen Brief van de Minister van Financiën (09-10-2014) bij de aanbieding van het rapport van de AFM over de eerste helft van 2014 waarin de nazorg gericht op klanten met een beleggingsverzekering wordt getoetst. – Sinds ruim een half jaar toetst de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij de nazorg gericht op klanten met een beleggingsverzekering niet meer alleen de inspanningen van verzekeraars en adviseurs, maar vooral de resultaten die worden behaald. Daarbij wordt getoetst of voldaan is aan de streefcijfers die eerder zijn vastgesteld voor verschillende categorieën polissen. Het doel van de streefcijfers is om zoveel mogelijk klanten te activeren om een bewuste keuze te maken over wat er met de beleggingsverzekering gebeurt. De eerste groep waarvoor een oplossing moet worden geboden bestaat uit de zogenoemde nietopbouwende polissen, waarbij inleg naar verwachting niet tot opbouw zal leiden. De AFM noemt in het bijgevoegde rapport de resultaten van verzekeraars over het eerste en tweede kwartaal van 2014 zeer teleurstellend. Die teleurstelling deelt de minister. De meeste verzekeraars komen, ook aan het eind van het tweede kwartaal van 2014, niet in de buurt van het streefcijfer voor nietopbouwende polissen dat gold voor het eerste kwartaal van 2014. De betrokken verzekeraars hebben zich gecommitteerd om voor het einde van 2014 alsnog een oplossing te vinden voor vrijwel al hun klanten met een niet opbouwende polis. Teneinde de geloofwaardigheid en afdwingbaarheid van dit traject te vergroten is een aantal maatregelen genomen met betrekking tot de niet-opbouwende polissen. Naast transparantie over de realisatie van de ambities per verzekeraar, is met iedere verzekeraar overeengekomen dat deze zich onderwerpt aan tucht-
recht: als een verzekeraar de ambities dit keer niet haalt, dan zal de AFM een openbare klacht indienen tegen de verzekeraar bij de Tuchtraad Financiële Dienstverlening. Er zijn geen andere sanctiemogelijkheden in regelgeving als een verzekeraar of adviseur – ondanks inspanningen – niet voldoet aan de gestelde streefcijfers. Deze mogelijkheden zijn er wel als een verzekeraar geen enkele inspanning zou leveren en daarmee de algemene zorgplicht zou schenden. Samen met de AFM wordt onderzocht of wijzigingen in regelgeving behulpzaam kunnen zijn zodat in de toekomst andere sanctiemogelijkheden (naast tuchtrecht) kunnen worden ingezet in geval van onvoldoende resultaten. Kamerstukken II 2014/15, 29 507, nr. 123
Moord Theo van Gogh Brief van de Minister van BZK (17-102014) over een onderzoek naar de resterende vragen betreffende het handelen van de AIVD inzake de moord op Theo van Gogh. – Als bijlage bij deze brief is een afschrift te vinden van de aan de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) verzonden brief met het verzoek tot een onderzoek naar de resterende vragen betreffende het handelen van de AIVD inzake de moord op Theo van Gogh. Kamerstukken II 2014/15, 29 854, nr. 30
Politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens Brief van de Minister van VenJ (23-06-2014, gepubliceerd 24-102014) bij de aanbieding van de ‘Evaluatie Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens’. – De evaluatie is als bijlage bij deze brief te vinden. In de brief wordt een perspectief op de toekomstige omgang met politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens geschetst. Directe aanleiding daartoe is de evaluatie van de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Deze wetten moeten worden gemoderniseerd. Zowel de taakuitvoering van politie en justitie als de bescherming van de privacy van burgers kan en moet worden versterkt. Op hoofdlijnen gaat het om het volgende: • De verschillende regimes die van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2749
Wetgeving
toepassing zijn op politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens, moeten worden geharmoniseerd. Op dit moment staan ze in de weg aan een goede samenwerking tussen de verschillende partijen én aan een adequate bescherming van de privacy. • Uitgangspunt van de regelgeving moet zijn het gebruik van gegevens. In de huidige regulering staan de bewaartermijnen te veel centraal. De bewaartermijn behoort evenwel een afgeleide te zijn van de noodzaak tot gebruik van de gegevens, niet andersom. Voor een zwaarwegend doel, zoals het oplossen van cold cases bij ernstige misdrijven, moeten gegevens lange tijd kunnen worden gebruikt. Voor minder zwaarwegende doelen, bijvoorbeeld de beoordeling van een VOG aanvraag, kan en moet die termijn veel korter zijn. • Het toezicht op het gebruik en de verstrekking van gegevens moet worden versterkt. Moderne ICT kan en moet hierbij behulpzaam zijn. Tevens moet het toezicht op de werkvloer, zowel preventief als repressief, worden versterkt en moet er via opleidingen worden gewerkt aan meer bewustwording van het belang van nauwgezette naleving van de regels op dit gebied. De noodzaak van dit programma wordt bevestigd door de uitkomsten van twee onderzoeken die onlangs zijn uitgevoerd naar de omgang met politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens. Hierin wordt onder meer geconstateerd dat politie en justitie op onderdelen niet voldoen aan de huidige wetgeving. Eén van de geconstateerde problemen is dat gegevens niet altijd tijdig zijn vernietigd (zoals de wetgeving voorschrijft). De betrokken organisaties nemen nu maatregelen die bijdragen aan het versneld verwijderen en vernietigen van gegevens. De wettelijke regimes sluiten bovendien niet goed op elkaar aan. Een en hetzelfde persoonsgegeven is aan verschillende regimes voor verstrekking en bewaring onderworpen naar gelang het zich bevindt bij politie, bij het openbaar ministerie, bij de rechtbanken of bij de reclassering. De bestaande juridische schotten bemoeilijken bovendien de verwerking van de gegevens. Verder zijn de bewaartermijnen in de regelgeving dominant. Die betreffen als zodanig echter het bewaren van de gegevens,
2750
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
niet hun gebruik. Gedurende de gehele bewaartermijn, die voor de ernstigste feiten kan oplopen tot 80 jaren, mag het gegeven in beginsel worden gebruikt voor alle in de wet omschreven doelen: opsporing, strafoplegging, verlenen van vergunningen, screening van personen, BIBOB, de Verklaring omtrent het gedrag, in samenwerkingsverbanden waaraan politie en openbaar ministerie deelnemen, etc. Uit oogpunt van proportionaliteit en bescherming van de privacy van betrokkenen is dat moeilijk te rechtvaardigen. Vanuit de materie van deze wetten is er dus reden om na te denken over een nieuwe systematiek voor de regelgeving. De minister wil daaraan op hoofdlijnen als volgt invulling geven. De Wpg en de Wjsg worden in hun onderling verband en samenhang herzien. De minister overweegt om ze samen te voegen tot één wet als dat dienstig zou zijn voor de noodzakelijke samenhang en afstemming. Deze integratie zal moeten aansluiten bij de ontwikkelingen in EU-verband ten aanzien van een nieuwe Verordening en Richtlijn betreffende de bescherming van persoonsgegevens. Tevens zullen daarbij de relaties met het Wetboek van Strafvordering en met de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en andere wetten die zien op de verwerking van strafrechtelijke gegevens worden bezien. Verder moet de noodzaak van gebruik van de informatie in de regelgeving voorop staan, de noodzaak van bewaring volgt daaruit. Uit oogpunt van proportionaliteit moet worden gedifferentieerd naar de verschillende doelen waarvoor de gegevens mogen worden gebruikt en moet de termijn gedurende welke dat mag, worden bepaald door het doel. Deze schets zal nog nader moeten worden doordacht en vervolgens in kleine stapjes moeten worden gerealiseerd. Ook zullen de praktische, financiële en technische implicaties van de nieuw op te stellen regelgeving goed in kaart (moeten) worden gebracht via ex-ante uitvoeringstoetsen, privacy impact assessments e.d. Kamerstukken I 2014/15, 30 327, I
Franchising Brief van de Minister van EZ (20-102014) over de stand van zaken rond de versterking van zelfregulering in
de franchisesector. – Door de sector is aangegeven dat problemen in de samenwerking tussen franchisenemers en franchisegevers ontstaan door tegenstrijdige belangen. Dit betreft aspecten die niet of niet voldoende in de franchiseovereenkomst zijn vastgelegd en handelingen in strijd met de gesloten overeenkomst. Met enige regelmaat ontstaan geschillen die niet op bevredigende wijze worden opgelost. Geschillenbeslechting via de rechter is voor partijen vaak geen optie. De wettelijke regels zoals de rechter ze toepast zijn gericht op vergoeding van schade en niet op behoud van de onderlinge relatie. Partijen willen ten eerste een gedragscode die de feitelijke gedragingen van de partijen bij het opstellen van een franchiseovereenkomst en gedurende de looptijd van de overeenkomst normeert. Ten tweede vragen partijen om een werkbare, snelle, kosteneffectieve vorm van geschillenbeslechting, waarin de zoektocht naar een oplossing de onderlinge relatie niet verder beschadigt. Partijen onderkennen dat mediation aan deze voorwaarden voldoet, maar uiten tevens de verwachting dat er geschillen over zullen blijven die moeten worden voorgelegd aan een geschillencommissie of rechter. Tenslotte bestaat de behoefte aan een zodanige koppeling van de gedragscode aan de franchiseovereenkomsten dat het normenkader van de code ook een rol zal spelen bij de beoordeling van geschillen over de overeenkomst door een rechter of geschillencommissie. Naast de versterking van zelfregulering is er behoefte aan enkele flankerende maatregelen op het gebied van voorlichting en fraudebestrijding. Tezamen biedt dit een kansrijke route om de problematiek in de sector te verminderen. Om de noodzakelijke vertrouwensbasis te kunnen ontwikkelen tussen de partijen is het van belang om hen de ruimte te geven dit traject gedegen te doorlopen. Op initiatief van de minister wordt momenteel een kleine schrijfwerkgroep geformeerd die begin 2015 een tekst voor de nieuwe franchisecode moet opleveren zodat deze voor openbare consultatie kan worden uitgezet. Tevens zal deze groep een voorstel doen voor een effectieve
Wetgeving
vorm van geschilbeslechting. Kamerstukken II 2014/15, 31 311, nr. 140
horeca. De Voedsel- en Warenautoriteit gaat het rookverbod handhaven. Kamerstukken II 2014/15, 32 011, nr. 31
Inkoop jeugdhulp Brief van de Staatssecretarissen van VWS en VenJ (20-10-2014) over de inkoop van jeugdhulp. – In deze brief wordt ingegaan op de uitkomsten van de doorlichting die is uitgevoerd in elf regio’s waarbij zij zich zorgen maakten over de voortgang bij de inkoop, de afspraken voor de bovenregionale specialistische jeugdhulpfuncties, de Transitiemonitor Jeugd en een extra rapportage over de continuïteit van zorg na 1 januari 2015. In zeven van de elf regio’s is gebleken dat de zaken voldoende op orde zijn, soms gekoppeld aan een gerichte ondersteuningsactie. Bij gemeenten in vier regio’s wordt om uiteenlopende redenen aanleiding gezien om verdere stappen te ondernemen. Alle vier de regio’s zijn verzocht per direct verbeteracties op de regiospecifieke zorgpunten in gang te zetten. De bewindslieden laten de regio’s weten dat een vooraankondiging voor een aanwijzing aan gemeenten in deze regio’s uit zal gaan indien de inspanningen de komende weken niet tot zichtbare verbeteringen hebben geleid. Ook de overige 31 regio’s blijven in beeld – onder meer via de ondersteuningsprogramma’s vanuit het Transitiebureau Jeugd. Kamerstukken II 2014/15, 31 839, nr. 415
Rookbeleid Brief van de Staatssecretaris van VWS (21-10-2014) over de gevolgen van het op 10 oktober 2014 door de Hoge Raad gewezen arrest in de zaak van Clean Air Nederland vs. de Staat. – Per 1 juli 2008 geldt een rookverbod in de horeca. Hierop is sinds 6 juli 2011 een uitzondering gemaakt voor kleine cafés met een vloeroppervlak kleiner dan 70 m2 en zonder personeel. Met de uitspraak van de Hoge Raad is deze uitzondering onverbindend verklaard, omdat de uitzondering in strijd is met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Dit betekent dat vanaf 10 oktober 2014 de uitzondering op het rookverbod voor kleine cafés geen juridische werking meer heeft en dat er daarom vanaf het moment van de uitspraak een rookverbod geldt voor de hele
Vluchtelingenproblematiek in en rond Syrië Brief van de Minister voor BHenO en de Staatssecretaris van VenJ (14-102014) over de Nederlandse inzet tijdens de door Duitsland te organiseren internationale conferentie over de vluchtelingenproblematiek in en rond Syrië. – Op 28 oktober vindt in Berlijn onder leiding van de Duitse ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking de ‘International Conference on the Syrian Refugee Situation – Securing Stability in the Region’ plaats. De conferentie is bedoeld ter ondersteuning van buurlanden van Syrië die grote aantallen Syrische vluchtelingen opvangen. Drie jaar na de start van het conflict in Syrië is een oplossing nog steeds niet in zicht. Het aantal vluchtelingen (ruim 3 miljoen), evenals het aantal ontheemden in Syrië (6,4 miljoen), neemt nog steeds toe. Het aantal hulpbehoevenden in Syrië is opgelopen tot 10,8 miljoen mensen. Libanon vangt met 1,2 miljoen de meeste vluchtelingen op, gevolgd door Turkije met ruim één miljoen mensen, mede door de recente toestroom uit Kobani. Verder bevinden zich 615.000 vluchtelingen in Jordanië, 215.000 in Irak en 140.000 in Egypte. Met deze conferentie wordt beoogd politiek momentum te creëren voor ondersteuning van de buurlanden bij de opvang van Syrische vluchtelingen op de middellange termijn. Het streven is om de conferentie uit te laten monden in een zogenaamde Compact waarin afspraken staan tussen gastlanden en donoren over hoe ervoor gezorgd kan worden dat vluchtelingen ook in de komende jaren kunnen rekenen op adequate opvang en te voorkomen dat gastlanden bezwijken onder de toestroom. Duitsland zet vooral in op een grotere betrokkenheid van de internationale gemeenschap en op meer fondsen voor zowel humanitaire hulp als voor duurzame opvang en ontwikkeling ten behoeve van de vluchtelingen en gastgemeenschappen in buurlanden. Nederland ondersteunt het Duitse initiatief om meer aandacht te vragen voor de vluchte-
lingensituatie in de buurlanden van Syrië. Dit initiatief sluit nauw aan bij een van de prioriteiten van het nieuwe Nederlandse noodhulpfonds, namelijk betere opvang in de regio. Dit betekent meer aandacht voor zelfredzaamheid van vluchtelingen en een betere balans in de ondersteuning van enerzijds vluchtelingen en anderzijds de gemeenschappen in landen van opvang. Nederland zal tijdens de conferentie aandacht vragen voor het probleem dat leden van de Syrische oppositie zeer worden beperkt in hun bewegingsvrijheid omdat zij niet kunnen beschikken over erkende reisdocumenten. Tot en met augustus dit jaar hebben in 2014 ongeveer 6.000 Syriërs een eerste asielaanvraag ingediend in Nederland. Het merendeel van de asielaanvragen wordt gehonoreerd. Daarnaast zijn in diezelfde periode tenminste 680 gezinsleden van Syriers die in Nederland met een verblijfsvergunning asiel verblijven, dit gezinslid nagereisd in het kader van het nareisbeleid. Voorts heeft Nederland in antwoord op het verzoek van de VN vluchtelingenorganisatie UNHCR toegezegd 250 Syrische vluchtelingen te hervestigen. Kamerstukken II 2014/15, 32 623, nr. 139
Strijd tegen ISIS Brief van de Ministers van BuZa en Defensie (14-10-2014) met nadere uitleg over steun aan Syrische oppositiegroepen en aan de Koerden, informatie over de grensbewaking in Turkije en over de afspraken tussen de Iraakse federale autoriteiten en de Koerdische Regionale Autoriteiten met betrekking tot het politieke proces in Irak. – Het kabinet heeft de gematigde Syrische oppositie de afgelopen drie jaar op diverse wijzen ondersteund. Deze steun komt voort uit de overtuiging dat groepen die samen de gematigde oppositie vormen het enige geloofwaardige alternatief zijn voor het regime van Assad enerzijds en extremistische groeperingen anderzijds. Om te voorkomen dat de huidige internationale inspanningen tegen ISIS leiden tot versteviging van de positie van Assad is het kabinet bereid mogelijkheden van (militaire) steun, anders dan wapenleveranties, aan gematigde gewapende groepen te onderzoeken. Vanwege de veelheid
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2751
Wetgeving
aan strijdende partijen en de verschillende agenda’s van deze groepen, hanteert het kabinet daarbij als uitgangspunt dat uitsluitend groepen en individuen die zijn doorgelicht, voor verdergaande steun in aanmerking zouden kunnen komen. Om de mogelijkheid, de wenselijkheid, de risico’s en de modaliteiten van steun beter te kunnen vaststellen, brengt het kabinet de behoefte aan additionele steun op korte termijn in kaart met behulp van een fact finding missie naar de regio. Steun aan de gematigde Syrische oppositie brengt ook risico’s met zich mee, waaronder het weglekken van militaire goederen naar andere groepen en onvoldoende garanties over het eindgebruik. Deze risico’s worden zorgvuldig afgewogen. In het geval van de Koerden in Kobani acht het kabinet het risico van het weglekken van wapens naar de PKK (die op de EU-terrorismelijst staat) in Turkije groot. Het kabinet gaat dan ook niet over tot het leveren van militaire middelen aan de Koerden in Kobani. Kamerstukken II 2014/15, 32 623, nr. 140
Wilsverklaring euthanasie Brief van de Minister van VWS (14-10-2014) bij de aanbieding van de verkenning van ZonMw van de knelpunten in de praktijk van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. – ZonMw heeft interviews gehouden met deskundigen en er heeft een expertmeeting plaatsgevonden. Daarnaast heeft het ErasmusMC in opdracht van ZonMw een literatuurstudie naar de knelpunten gedaan. De resultaten hiervan zijn als bijlagen bij deze brief te vinden. Beide documenten zullen worden benut voor de totstandkoming van de handreikingen voor patiënten en artsen die duidelijkheid zullen bieden over de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. Kamerstukken II 2014/15, 32 647, nr. 37
Validatiestelsel filantropie Brief van de Staatssecretaris van VenJ (17-10-2014) over relevante ontwikkelingen bij de totstandkoming van het validatiestelsel filantropie en de kabinetsreactie op het advies van de Commissie De Jong. – Deze commissie heeft begin dit jaar een advies opgesteld over de vraag op welke wijze het validatiestelsel filantropie een verplicht
2752
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
karakter kan krijgen en hoe het beheer van het validatiestelsel dient te worden belegd. Na overleg met de Staatssecretaris van Financien en de Stichting Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) is besloten dat de normen van het validatiestelsel filantropie, voortvloeiend uit de gedragscode, algemeen verbindend worden verklaard. Door de Ministeries van VenJ en Financiën en de SBF is een gezamenlijke visie opgesteld op het toezicht en de verantwoording in de sector filantropie. Deze visie vormt de basis voor de ontwikkeling van het validatiestelsel (gedragscode, keurmerk en centraal informatieportaal) dat tot doel heeft het verbeteren van de transparantie en de kwaliteit van het toezicht op de filantropiesector. Nu er in de sector overeenstemming is over de gedragscode van het validatiestelsel, met principes en normen voor ‘goed bestuur’, wordt gewerkt aan de verdere inrichting van het toezicht. Er worden afspraken gemaakt over de normstelling en het toezicht voor respectievelijk de fondsenwervende instellingen, de vermogensfondsen en de kerkgenootschappen. Voor de fondsenwervende instellingen wordt een nieuw keurmerkstelsel voorbereid. De Commissie adviseert de focus in het beleid te leggen op de fondsenwervende instellingen, namelijk door het stellen en handhaven van normen voor fondsenwervende instellingen en registratie van fondsenwervende instellingen in een wettelijk omschreven, online te raadplegen register. Aangezien het verkrijgen van de ANBI-status een gevolg is van opname in het register, zou in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) een verwijzingsregeling moeten worden opgenomen. Het streven van de sector is erop gericht dat vóór 1 januari 2015 het validatiestelsel op hoofdlijnen is vastgesteld. Het validatiestelsel zal voorzien in een bagatelregeling om de kleinere instellingen te ontzien. De normen van het validatiestelsel worden wettelijk algemeen verbindend verklaard als het kabinet deze passend vindt. De Minister van VenJ wordt systeemverantwoordelijke voor het validatiestelsel. Hij bereidt hiertoe een wetsvoorstel voor dat in 2015 in consultatie gaat.
Kamerstukken II 2014/15, 32 740, nr. 19
Publieke omroep Brief van de Staatssecretaris van OCW (13-10-2014) over de toekomst van het publieke mediabestel. – Deze brief betreft de derde en laatste stap ter uitwerking van het onderdeel mediabeleid in het regeerakkoord. Na de modernisering van het bestel door de vermindering van het aantal omroeporganisaties en het doorvoeren van enkele financiële maatregelen, wordt nu de richting geschetst die nodig is om de publieke omroep klaar te maken voor de toekomst. De staatssecretaris baseert zich hierbij op het advies ‘De Tijd Staat Open’ van de Raad voor Cultuur. Het kabinet wil een publiek mediabestel dat uitgesproken publieke programmering aanbiedt – een aanbod dat meer onderscheidend is en publieke waarden vertegenwoordigt. Dat kan alleen als de publieke omroep slagvaardig kan reageren op alle veranderingen in de mediasector en vernieuwing en creativiteit alle ruimte krijgen. Het kabinet formuleert daartoe de volgende visie op de toekomst van de publieke omroep. • 1. Naar een onderscheidende publieke omroep: De wettelijke taakopdracht geeft nu onvoldoende richting aan de publieke omroep. Het resultaat is dat deze over het geheel genomen niet onderscheidend genoeg is, dat er te veel overlap is met commerciële zenders en dat het publieke gehalte van programma’s regelmatig wordt betwist. Het kabinet scherpt de taakopdracht aan en vraagt de NPO inhoudelijke instrumenten te ontwikkelen om te sturen op het realiseren van publieke waarden en het bewaken van de kwaliteit van de nieuwsvoorziening. • 2. Vergroting pluriformiteit en creatieve competitie: Kwaliteit en creatieve competitie moeten leidend zijn in de programmatische keuzes van de publieke omroep. Dit is nu onvoldoende het geval. Wettelijke garanties verhinderen nog te vaak dat noodzakelijke programmatische keuzes gemaakt kunnen worden. Ook blijft veel creativiteit buiten het publieke bestel onbenut doordat externe partijen alleen toegang hebben via de omroeporganisaties. Het kabinet vergroot de creatieve competitie en de pluriformiteit binnen het
Wetgeving
bestel door externe partijen directe toegang te geven tot de publieke omroep en door een aantal garanties uit de Mediawet te schrappen. • 3. Meer eenheid en herkenbaarheid publieke omroep: In het huidige bestel komt gezamenlijkheid moeizaam tot stand. Ook ontbreekt een eenduidige strategie over de manier waarop de publieke omroep als geheel het publiek het best bereikt, met welke content en via welke platforms. Het kabinet vergroot de mogelijkheden van de NPO in het bepalen en bewaken van de koers van de publieke omroep. • 4. Meer samenwerking binnen en met de regio: Het kabinet stuurt op meer slagvaardigheid en een efficiëntere organisatie van de regionale omroep en op meer samenwerking binnen de regio en met de landelijke publieke omroep. De veranderingen die het kabinet voorstelt zijn ingrijpend. De wetswijzigingen die noodzakelijk worden geacht, worden in 2015 voorgelegd aan de Kamer. Het streven is inwerkingtreding van de wetswijzigingen op 1 januari 2016. Dit is het moment waarop de concessie- en erkenningsperiode 2016–2020 van de NPO en de landelijke omroeporganisaties van start gaat. Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 67
Rechtspraak Friesland Brief van de Minister van VenJ (23-10-2014) met een reactie op berichtgeving dat Friesland de eerste provincie zonder rechtspraak dreigt te worden. – Middels deze brief reageert de minister op het artikel ‘Friesland dreigt eerste provincie zonder rechtspraak te worden’ (De Volkskrant, 22 september 2014). De minister verwijst daarbij naar een inmiddels ingetrokken voornemen van het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland om op termijn (in 2020) de kantoorfunctie van de rechtbank in Groningen te centraliseren. Ook wordt gereageerd op de vraag of de minister maatregelen heeft genomen of gaat nemen naar aanleiding van drie in het artikel vermelde recente (niet openbaar gemaakte) onderzoeken, waaruit zou blijken dat de kwaliteit van de rechtspraak in Leeuwarden en Assen onvoldoende is. De minister geeft
aan dat er momenteel een rapport in voorbereiding is, gebaseerd op de periodieke medewerkerswaarderingsonderzoeken (MWO’s) die dit jaar binnen de gerechten zijn uitgevoerd. Kamerstukken II 2014/15, 32 891, nr. 25
OR en pensioen Brief van de Staatssecretaris van SZW (14-10-2014) bij de aanbieding van het advies ‘Instemmingsrecht OR inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen’ van de SER. – Op basis van dit advies, dat als bijlage is te vinden, zal de Wet op de ondernemingsraden worden aangepast. Verduidelijkt zal worden dat de ondernemingsraad instemmingsrecht heeft over ieder voorgenomen besluit van de ondernemer tot vaststelling, wijziging of intrekking van een pensioenregeling, ongeacht de pensioenuitvoerder. Een wetsvoorstel waarin deze aanpassing is opgenomen, zal naar verwachting begin 2015 bij de Kamer worden ingediend. Dit voorstel zal ook een uitbreiding bevatten van de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders van grote ondernemingen. Kamerstukken II 2014/15, 33 182, nr. 56
THC gehalte hasjies en weed Verslag van een rondetafelgesprek van 06-10-2014 (vastgesteld 15-102014) over het ontwerpbesluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15% of meer (Kamerstuk 33 593, nr. 1). – De vaste commissie voor VWS sprak met Raymond Niesink, Trimbos-instituut, Marnix Hoitink, Nederlands Forensisch Instituut, Rob Verpoorte, Universiteit Leiden en Ria Sarneel, Douane Laboratorium Belastingdienst voor wat betreft het theoretische gedeelte. Over de praktijk werd gesproken met Marije Wouters, Universiteit van Amsterdam, Roel Hermanides, GGZ Nederland, Myranda Bruin, 123 Coffeeshop te Rotterdam, Wouter van Egmond, Stichting Coffeeshop Xpresso, Margriet van Laar, Trimbos-instituut, Charles Dorpmans, Novadic Kentron, August de Loor, Adviesburo Drugs, John Roozen, VOC, Floor van Bakkum, Jellinek en Kaj Hollemans, KH Legal Advice. Aan
het gesprek over Juridisch en handhaving namen deel: Chris van Dam, Openbaar Ministerie, Sidney Smeets, Spong Advocaten, Maurice Veldman, VVS Advocaten, Paul Depla, burgemeester Heerlen en Max Daniel, Nationale Politie. Kamerstukken II 2014/15, 33 593, nr. 4
Aanhouding landsbesluiten tot benoeming van ministers Brief van de Minister van BZK (17-1-2014) over de aanwijzing tot het aanhouden van de vaststelling van landsbesluiten tot benoeming van ministers en de minister-president. – De integriteit van het landsbestuur van Sint Maarten dient boven elke vorm van twijfel verheven te zijn. Het is om deze reden dat de Koninkrijksregering heeft middels een aanwijzing aan de Gouverneur van Sint Maarten, de Gouverneur de opdracht gegeven de vaststelling van de landsbesluiten tot benoeming van Ministers en de Minister-President, na de uitslag van de verkiezingen voor de Staten van Sint Maarten op 29 augustus 2014, aan te houden totdat in aanvulling op de bestaande onderzoeksregeling van Sint Maarten nader onderzoek is gedaan naar de benoembaarheid van de voorgedragen kandidaat-ministers en kandidaat-Minister-President. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IV, nr. 18
Krim goud Brief van de Minister van BuZa (17-10-2014) over de stand van zaken ten aanzien van de stukken die onderdeel uitmaakten van de tentoonstelling ‘De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte Zee’, die tot en met 31 augustus jl. te zien is geweest in het Allard Pierson Museum. – Het Allard Pierson Museum heeft ten behoeve van de tentoonstelling bruikleenovereenkomsten gesloten met vijf Oekraïense musea, waarvan vier zich bevinden op de Krim en één in Kiev. De Staat is niet specifiek betrokken bij deze tentoonstelling. Wel is door het Ministerie van BuZa een zogenaamde ‘garantverklaring’ afgegeven, zoals vaker gebeurt om tentoonstellingen te faciliteren. Deze garantverklaring houdt in dat de Staat zich zal verzetten tegen pogingen tot beslaglegging of andere exe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2753
Wetgeving
cutiemaatregelen wanneer dergelijke maatregelen strijdig zijn met het internationaal recht. Deze verklaring ziet derhalve niet op de vraag wie rechthebbende is op de stukken. Als gevolg van de ontwikkelingen op de Krim is het beheer van een deel van de tentoonstellingsstukken in Amsterdam betwist geraakt tussen enerzijds de staat Oekraïne en anderzijds de vier musea op de Krim. De Universiteit van Amsterdam, waar het Allard Pierson Museum onderdeel van uitmaakt, heeft – na juridisch onderzoek – besloten om gezien deze omstandigheden de betwiste stukken voorlopig onder zich te houden. De onbetwiste stukken (afkomstig uit Kiev) zijn door het Allard Pierson Museum in september overgedragen aan het museum te Kiev. Het Ministerie van BuZa is over deze kwestie benaderd door de regering van Oekraïne, waarmee verschillende malen contact is geweest. Ook wordt contact onderhouden met de UvA. Het is echter niet aan het Kabinet om te besluiten wat er met de betwiste stukken moet gebeuren of wie rechthebbende is van de stukken. Dit is in beginsel een vraag van privaatrechtelijke aard die tussen de betrokken partijen en naar het toepasselijke recht beantwoord zal moeten worden. Er spelen echter ook enkele internationaalrechtelijke aspecten. Die betreffen de huidige status van de Krim, die onder andere van belang is voor het op de Krim toepasselijke recht en de vraag welke autoriteiten bevoegd zijn. Ook kan de hierboven al aangehaalde mogelijkheid dat voorgenomen executiemaatregelen strijdig zijn met internationaal recht zich gaan voordoen. Daarnaast bestaan er internationale afspraken over cultureel erfgoed relevant. In dat verband is het UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen. Nederland heeft er voor gekozen het civiele recht bij de implementatie van dit verdrag een centrale rol te geven. Dit betekent dat het in beginsel aan de vreemde staat zelf is om bij de Nederlandse rechter een vordering tot teruggave in te stellen, mocht deze zich op het verdrag willen beroepen. Het kabinet ziet het wel als zijn verantwoordelijkheid om toe te zien op de
2754
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
internationaalrechtelijke aspecten van deze kwestie. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 V, nr. 9
Zondagswet Brief van de Minister van BZK (16-10-2014) met een reactie op de aangenomen motie over het intrekken van de Zondagswet (Kamerstuk 33 400 VII, nr. 23). – De Zondagswet stelt regels voor met name het respecteren van rust rond religieuze bijeenkomsten. Er is echter weinig bekend over de werking van de Zondagswet in de praktijk, bijvoorbeeld of en hoe vaak de wet in de praktijk in de afgelopen tien jaar is aangeroepen. De regering acht het daarom van belang eerst te onderzoeken hoe de wet op dit moment in de praktijk functioneert. Onderzocht zal worden hoe vaak de Zondagswet wordt toegepast en hoe dat wordt ervaren. Ook zal in kaart worden gebracht wat de gevolgen zijn van het intrekken van de wet en hoe dat zal worden ervaren. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VII, nr. 6
NODO-procedure Brief van de Minister van VWS (15-10-2014) over het vervolg op de procedure Nader Onderzoek Doodsoorzaak minderjarigen. – Per 1 januari 2014 is de procedure Nader Onderzoek Doodsoorzaak minderjarigen (NODO-procedure) gestopt. Destijds is aangegeven dat met de betrokken partijen wordt overlegd of en zo ja hoe medische kennis rond onverklaard overlijden bij minderjarigen op andere wijze te ontsluiten is en hoe omgegaan kan worden met het nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Bij deze inventarisatie is uitgegaan van een viertal perspectieven. Het betreft: 1. de individuele zorg aan de nabestaanden, 2. opsporing, 3. kwaliteit van zorg en 4. wetenschappelijk onderzoek. De partijen zijn van mening dat een nader onderzoek naar de onverklaarde doodsoorzaak een meerwaarde heeft voor de zorg aan de ouders/nabestaanden en dat er, in bepaalde gevallen, onvoldoende mogelijkheden zijn om nader onderzoek te verrichten. Vanuit de overige perspectieven verwachten partijen geen problemen. De minister onderschrijft het belang voor nabestaanden/ouders om te weten waaraan het
kind is overleden. Indien de uitvoering van een (alternatief) nader onderzoek naar de doodsoorzaak van onverwacht en onverklaard overleden minderjarigen gebeurt op nadrukkelijk verzoek van de betrokken ouders, is zij bereid dit te ondersteunen. Het karakter van dit nader onderzoek is anders dan de oorspronkelijke NODO-procedure. De procedure hoeft minder uitgebreid van opzet te zijn en voorziet slechts in die gevallen waarvoor bestaande procedures ontoereikend zijn. Onder voorwaarden kunnen de bevindingen van zo’n nader onderzoek wel bijdragen aan de doelen zoals verwoord in perspectieven 3 en 4. Daarnaast kunnen de bevindingen te allen tijde leiden tot gerechtelijk onderzoek, daarmee blijft ook het perspectief voor opsporing in beeld. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 XVI, nr. 8
Leges omgevingsvergunning Brief van de Minister van BZK (15-10-2014) over het onderzoek naar de progressie in de mate van transparantie van gemeentelijke tarieven voor de leges van omgevingsvergunningen. – Het onderzoek is als bijlage bij deze brief te vinden. De onderzoekers hebben onderzocht in hoeverre gemeenten voldoende kennis hebben om in staat te zijn om transparant te zijn. In 2014 geeft 35% van de onderzochte gemeenten aan in staat te zijn om transparant te zijn. In 2012 bedroeg dit percentage 28% (in 2011 was dit 20%). Dit betekent derhalve een toename. Echter dit betekent niet dat deze gemeenten daarmee ook daadwerkelijk transparant zijn naar de burger of naar hun eigen gemeenteraad. Slechts 12% van de onderzochte gemeenten is transparant in de zin dat de tariefsonderbouwing actief openbaar wordt gemaakt. De minister gaat nu onderzoeken in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan de aanbeveling om een bepaling op te nemen in het Besluit Begroting en Verantwoording voor gemeenten die ertoe strekt dat uit de fiscale paragraaf van de begroting moet blijken dat de begrote baten ten behoeve van de dienstverlening de begrote lasten niet overstijgen en hoe de tarieven zijn onderbouwd. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 B, nr. 8
Nieuws
1993
Visitatierapport Gerechten 2014 De bevordering van kwaliteit van de rechtspraak staat onder druk. Enerzijds wekt dat geen verbazing gelet op de grote veranderingen waarmee de rechtspraak te kampen heeft gehad. De focus lag af en toe noodgedwongen elders. Anderzijds is wel erg ongemakkelijk dat de kritische zelfreflectie binnen de Rechtspraak in het gedrang is gekomen. Door de buitengewone loyaliteit en kundigheid van de medewerkers is de kwaliteit van het dagelijks werk in de afgelopen jaren desalniettemin gewaarborgd gebleven.
D
at blijkt uit het rapport dat de Visitatiecommissie Gerechten, onder voorzitterschap van prof. mr. M.J. Cohen, onlangs heeft uitgebracht. De Rechtspraak laat elke vier jaar onderzoek doen naar de kwaliteitszorg, door deskundigen van binnen en buiten de organisatie. Hieronder een aantal conclusies. Kwaliteitszorg onder druk De (enorme) toewijding van de medewerkers van de Rechtspraak richt zich vaak vooral op de afdoening van de ‘eigen’ zaken en de directe werkomgeving. Aandacht voor kwaliteitsaspecten die voor de langere termijn van belang zijn, zoals vakinhoudelijk overleg, intervisie, feedback en reflectie op eigen en andersmans functioneren kan daardoor ondersneeuwen. De aandacht voor het investeren in de kwaliteit van medewerkers verslapt. Deze ontwikkeling is met name zorgelijk met het oog op de komende golf van veranderingen. Kwaliteitsnormen moeten concreter en sturing daarop strakker Ten aanzien van een aantal belangrijke kwaliteitsinstrumenten (vakinhoudelijk overleg, intervisie, meelezen en leren uit hoger beroep of cassatie) zijn geen heldere landelijke of lokale kwaliteitsstandaarden vastgesteld. Ook initiatieven om rechters zelf gemeenschappelijke standaarden
te laten vaststellen, komen maar moeizaam op gang. De gerechtsbesturen sturen bovendien vooral op productie, doorlooptijden en landelijke kwaliteitsnormen. Zij onderkennen de waarde van andere elementen van kwaliteitszorg maar houden hierop weinig zicht. Vakkennis en reflectie na het dossier Met name binnen teams met hoge zittingsdichtheid en/of harde termijnen (straf- en familierecht) of binnen teams met een sterk toenemende instroom (bewind) vraagt het van medewerkers veel discipline om naast het dossierwerk ruimte te maken voor het bijhouden van vakkennis. Het lezen van literatuur, deelname aan vakinhoudelijk overleg en bijwonen van cursussen komen in het gedrang. Intervisie en ruimte om te reflecteren op het functioneren verdwijnen nog eerder uit beeld. Inzet van kwaliteitsinstrumenten: een gemengd beeld Permanente educatie van medewerkers heeft duidelijk aandacht gekregen van gerechtsbesturen en leidinggevenden. Desondanks werd de kwaliteitsnorm in 2013 niet gehaald en is zelfs een lichte achteruitgang ten opzichte van 2012 te zien. De uitvoering van intervisie bleef onder de maat. Verschillende besturen en leidinggevenden gaven het geen prioriteit vanwege de drukte van de reorganisatie. Ook het vakinhoudelijk overleg stond onder druk. Positieve impuls door kwaliteitscoördinator Het inzetten van een kwaliteitscoördinator liet voorzichtig een aantal positieve effecten zien. Verbindingen versterken, op velerlei niveau Binnen de Rechtspraak is sprake van ‘eilandvorming’ op teamniveau, maar ook binnen de organisatielagen. Het is van groot belang dat de verbinding tussen de diverse onderdelen
van de organisatie wordt versterkt. Slotaanbevelingen - Gerechtsbesturen houden zicht op frequentie van, deelname aan en kwaliteit van essentiële kwaliteitsinstrumenten als vakinhoudelijk overleg, intervisie en meelezen. - Gerechtsbesturen en management investeren in feedbackcultuur door instrumenten structureel in te zetten, voorbeeldgedrag te tonen en functioneringsgesprekken te professionaliseren. - Gerechtsbesturen – met de Raad voor de rechtspraak – doseren en temporiseren veranderingen. - De gerechtsbesturen – met de Raad voor de rechtspraak – verduidelijken kwaliteitsstandaarden, versterken middenmanagement en stemmen interne communicatie af op behoeften en gedrag van de medewerkers (medewerkers worden beter gefaciliteerd om daadwerkelijk medeverantwoordelijk te zijn). - Medewerkers spannen zich in om medeverantwoordelijkheid te dragen. Reactie Rechtspraak De Rechtspraak laat in een reactie weten dat er een grens bereikt is. Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak: “Rechterswerk vraagt om een goede balans tussen kwaliteit, productiviteit en snelheid. Steeds meer wordt duidelijk dat die balans verstoord is door alles wat er naast het gewone werk nog op de mensen afkomt. (...) Rechters kunnen geen concessies doen die ertoe leiden dat ze zaken niet zorgvuldig kunnen behandelen. Het gevolg is dat de wachttijden weer zullen oplopen en er meer rechtszaken op de plank blijven liggen. Dat kunnen we alleen voorkomen als de politiek de behandeling van rechtszaken volgens de afspraken volledig wil financieren en ook in de modernisering wil investeren.” Bronnen: www.rechtspraak.nl (30-10-2014) en het daar te vinden rapport Visitatie Gerechten 2014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2755
1994
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties Goed markttoezicht In dit onderzoek van Margot Aelen worden beginselen van goed markttoezicht gedefinieerd, verklaard en uitgewerkt voor het financieel toezicht in het bijzonder. De hervormingen van het financieel toezicht de laatste jaren en de financiële crisis gaven aanleiding stil te staan bij de fundamenten waarop markttoezicht is gebouwd. In deze studie is het toezicht vanuit drie perspectieven benaderd. Vanuit een politiek-bestuurlijk perspectief zijn diverse (overheids)rapporten geanalyseerd om te bezien op welke gedachten de inrichting van toezicht is gebaseerd en welke ontwikkelingen het toezicht heeft doorgemaakt. Vanuit een economisch perspectief is het uitgangspunt dat toezichthouders in staat zijn om marktfalen aan te pakken en hierdoor efficiënte markten te bewerkstelligen, ter discussie gesteld. Vanuit een juridisch perspectief spelen met name de beginselen van de democratische rechtsstaat en de beginselen van behoorlijk bestuur een rol bij de vormgeving van het toezicht. Een belangrijke vraag die in dit proefschrift wordt gesteld is of deze beginselen wel ruimte bieden voor effectiviteit van het toezicht. De eisen die vanuit de diverse perspectieven aan het toezicht worden gesteld, zijn namelijk niet altijd even makkelijk met elkaar te verenigen. Er doet zich een constant spanningsveld voor tussen eisen aan behoorlijk en gelegitimeerd toezicht enerzijds, en eisen aan effectiviteit van toezicht anderzijds. Dit is het spanningsveld dat door eerdere onderzoekers van de ‘Utrechtse School’ is benoemd als het spanningsveld tussen de waarborgfunctie van het economisch publiekrecht en de instrumentele functie van het econo-
2756
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
misch publiekrecht. In dit onderzoek zijn beginselen gedefinieerd die een brug slaan tussen deze perspectieven. Als kernbeginselen zijn in dit proefschrift geïdentificeerd het onafhankelijkheidsbeginsel, het accountabilitybeginsel en het transparantiebeginsel. Op grond van het onafhankelijkheidsbeginsel behoren markttoezichthouders zowel in institutioneel als operationeel opzicht, onafhankelijk te zijn van zowel politieke als sectorale stakeholders teneinde belangenverstrengeling te voorkomen en de effectiviteit van het toezicht te bevorderen. Dat betekent dat de minister zich slechts in zeer beperkte mate mag bemoeien met het toezicht en dat de toezichthouder zich op gepaste afstand van de markt moet begeven. Deze onafhankelijkheidseisen zouden moeten worden verankerd in de wetgeving. Het belang hiervan wordt benadrukt door de recente ontwikkelingen rondom de NZa. In operationeel opzicht betekent het onafhankelijkheidsbeginsel dat de toezichthouders over ruime bevoegdheden moeten beschikken, die hen ertoe in staat stellen adequaat te kunnen reageren op de ontwikkelingen in de markt. Het accountabilitybeginsel en het transparantiebeginsel vormen een belangrijk tegenwicht voor het onafhankelijkheidsbeginsel. Door te voorzien in adequate verantwoordingsmechanismen wordt het gebrek aan democratische legitimiteit, dat ontstaat door de minister op afstand te plaatsen, gecompenseerd. Dit betekent ook dat het publiek en de volksvertegenwoordiging, actiever worden betrokken bij het toezicht. Daarnaast draagt transparantie bij aan de effectiviteit van het toezicht. De toezichthouder kan door transparant te zijn, zijn verwachtingen weergeven en tevens laten zien hoe hij (veelal principles-based) regelgeving interpreteert (naming and shaming). Deze beginselen beogen richting te geven aan het creëren van een optimale situatie voor effectief, gelegitimeerd en behoorlijk toezicht. In de uitwerking van de beginselen zijn aanbevelingen gedaan aangaande hoe met het spanningsveld om te gaan. Voor het financieel toezicht hebben deze aanbevelingen hoofdzakelijk betrekking op de verankering van de onafhankelijkheid, de verdieping van
(politieke en publieke) verantwoordingsmechanismen en de verbreding van de transparantie. Op deze manier kan verder worden gebouwd aan de zelfstandige rol van markttoezichthouders in de maatschappij. Aelen promoveerde op 26 september 2014 aan de Universiteit Utrecht. Haar promotor was prof. mr. Annetje Ottow. Margot Aelen Beginselen van goed markttoezicht. Gedefinieerd, verklaard en uitgewerkt voor het toezicht op de financiële markten Boom Juridische uitgevers 2014, 501 p., € 59 ISBN 978 90 8974 982 6
Leidende motieven bij decentralisatie De hoofdstructuur van de bestuurlijke inrichting van Nederland, ook wel aangeduid met de term ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’, staat vanaf de Tweede Wereldoorlog ter discussie. Een veelheid aan plannen en voorstellen is gelanceerd om de bestuurlijke inrichting te wijzigen. Tot een grondige herziening van de inrichting van het openbaar bestuur is het tot nu toe niet gekomen. Decentralisatie van overheidstaken en -bevoegdheden is van grote invloed op de bestuurlijke verhoudingen binnen het openbaar bestuur. Het blootleggen van de motieven voor decentralisatie kan informatie geven over de intenties van de wetgever voor de bestuurlijke verhoudingen. Deze studie van Laurens Raijmakers beschrijft de in Nederland opgevoerde motieven voor decentralisatie. In beeld wordt gebracht hoe in de rechtswetenschap en bij wetgeving is gesproken over decentralisatie en welke motieven in het debat naar voren komen. Vertrekpunt voor dit onderzoek is de grondwetsherziening van 1848. Aan de staatsman die deze herziening tot stand bracht is anderhalve eeuw later de metafoor het Huis van Thorbecke ontleend. De auteur laat zien dat deze metafoor niet, zoals velen menen, bijdraagt aan de blokkade in het debat over bestuurlijke vernieuwing maar juist een zinnebeeld is voor de institutionele taaiheid van het bestuurlijke stelsel.
Universitair Nieuws
Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag zijn aan de hand van vier perspectieven – historisch, economisch, bestuurskundig-politicologisch en juridisch – een aantal hoofdtypen van motieven geïdentificeerd die worden opgevoerd voor decentralisatie. Deze hoofdtypen zijn gebruikt bij de bestudering van het bronnenmateriaal. Langs drie lijnen is in kaart gebracht welke motieven worden opgevoerd voor decentralisatie. De eerste lijn vormt de rechtswetenschappelijke literatuur van Thorbecke tot heden. De tweede lijn vormt de relevante organieke wetgeving. Onderzocht is op welke wijze decentralisatie wordt besproken tijdens de parlementaire behandeling van totstandkoming en wijziging van Grondwet, Provinciewet en Gemeentewet. De derde onderzoekslijn vormen vier concrete beleidsvelden waarvoor is onderzocht welke motieven worden opgevoerd bij de verdeling van taken en bevoegdheden. De onderzochte beleidsvelden zijn achtereenvolgens planbevoegdheid in de ruimtelijke ordening, planning van lager onderwijs, bescherming van dieren en planten en planning van psychiatrische zorg. Het onderzoek toont aan dat er bij daadwerkelijke decentralisatie van taken en bevoegdheden veelal sprake is van een complex geheel aan motieven die worden ingegeven door pragmatische en politieke overwegingen en contextuele omstandigheden. Meer rechtsstatelijke overwegingen en fundamentele ideeën over decentralisatie spelen vrijwel geen rol bij de overdacht van taken en bevoegdheden. Het belangrijkste motief voor decentralisatie blijkt het verbeteren van het overheidsoptreden. Efficiency, uniformering en vereenvoudiging zijn terugkerende redenen om taken en bevoegdheden te decentraliseren. Ook wordt decentralisatie vaak toegepast als oplossing voor een concreet beleidsprobleem. In de rechtswetenschappelijke literatuur worden onder meer de bescherming van burgerlijke vrijheid en spreiding van macht opgevoerd als motieven voor decentralisatie. Ook in het parlementaire debat over organieke wetgeving worden deze motieven geïdentificeerd. Bij de onderzochte domeinwetten spelen ze echter vrijwel geen rol. Dit is zeker in de na-oorlogse periode het geval.
Uit de analyse van de parlementaire totstandkoming van wetgeving over decentralisatie blijkt dat de onderliggende motieven voor verdeling van taken vaak nauwelijks worden bediscussieerd. In enkele gevallen wordt wetgeving, ook bij wijziging van de Grondwet, zonder enig debat doorgevoerd. Als debatten wél worden gevoerd, worden argumenten niet zelden matig onderbouwd. De auteur trekt in dat licht een parallel met de wijze waarop de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht door de regering is beargumenteerd. Raijmakers verdedigt zijn proefschrift op 27 november 2014 aan de Universiteit Leiden. Promotor is prof. dr. W.J.M. Voermans. Drs. L.M. Raijmakers Leidende motieven bij decentralisatie. Discours, doelstelling en daad in het Huis van Thorbecke.
maar bovenal in de onduidelijkheid van de toegepaste criteria door beide rechters. In de scriptie wordt het bestuursrecht een fiscale spiegel voorgehouden door te stellen dat de rechter voor de vraag of de informatieverstrekking gerechtvaardigde verwachtingen kan wekken, moet kijken naar de inhoud van de uiting: is deze expliciet, individueel en concreet. De onrechtmatige overheidsdaad is – na de relevante gezichtspunten te hebben gedestilleerd uit de jurisprudentie – in het kader geplaatst van buitencontractuele aansprakelijkheid, waarbij de plicht voor de overheid om juiste informatie te verstrekken is geduid als een waarheidsplicht. Dit schept een nieuw licht op de nu gehanteerde omstandighedencatalogi zonder samenhang.
Uitgave in de E.M. Meijers Instituut reeks
Nikky van Triet Aanspraken en afspraken. Vertrouwen op informatieverstrekking van de overheid.
Kluwer 2014, 336 p., € 55 (vanaf 27 november)
Masterscriptie Staats- en bestuursrecht
ISBN 978 90 1312 772 0
Universiteit Leiden Beoordeling: 9 Begeleider: M.K.G. Tjepkema
Scriptie
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
Overheidsaansprakelijkheid na informatieverstrekking
Scripties
Deze scriptie van Nikky van Triet onderzoekt hoe voor de actuele problematiek omtrent overheidsaansprakelijkheid als gevolg van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking tot een meer voorspelbaar en oplossingsgericht systeem kan worden gekomen. Voor de burger is in dit geval zowel een actie bij de bestuursrechter met een beroep op het vertrouwensbeginsel als bij de civiele rechter op grond van onrechtmatige daad mogelijk. Beide rechtsgangen zijn onderzocht. Dit is gedaan door ten eerste de huidige invulling in het algemeen bestuursrecht en het civiele recht uiteen te zetten om van daaruit een interne rechtsvergelijking te maken, respectievelijk met het belastingrecht en het civiele recht waarbij sprake is van twee private partijen. De conclusie is dat de huidige problematiek niet slechts ligt in de – vaak als schuldige aangewezen – huidige competentieverdeling tussen de bestuursrechter en de civiele rechter,
De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2757
Personalia
1995
Hoogleraar Per 1 november 2014 is mr. dr. Anna Gerbrandy benoemd tot hoogleraar Mededingingsrecht bij de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht. Na in 1996 te zijn afgestudeerd aan de Universiteit Utrecht, werkte Anna Gerbrandy onder meer als advocaat Europees recht bij een internationaal advocatenkantoor. In 2002 keerde ze terug naar de universiteit en wel naar het Europa Instituut. In 2009 promoveerde zij cum laude op het onderwerp ‘Convergentie in het mededingingsrecht’. Ook in het universitair brede strategische thema ‘Instituties van de open samenleving’ is zij als onderzoeker actief. Binnen dit thema spelen de instituties van de rechtsstaat een centrale rol. De leeropdracht van de nieuwe hoogleraar heeft betrekking op de regels die de concurrentie tussen ondernemingen betreffen en regels betreffende mededingingsverstorend overheidsoptreden. Gerbrandy verricht onderzoek naar het materiële en procedurele, nationale en Europese mededingingsrecht, waarbij de rechtsregels worden geplaatst in de bredere context van marktreguleringsvraagstukken. De waarborging van publieke belangen, zoals het streven naar een duurzame samenleving, speelt daarbij een belangrijke rol.
Audiëntie Prof. dr. John Vervaele, hoogleraar Economisch en Europees strafrecht aan de Universiteit Utrecht, is in zijn hoedanigheid van President van de wereldorganisatie voor strafrecht (AIDP) op donderdag 23 oktober in private audiëntie ontvangen bij Paus Franciscus. Op initiatief van de AIDP is de delegatie verruimd tot alle
2758
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
wereldorganisaties die op het terrein van strafrechtsjustitie actief zijn. De audiëntie heeft een vol uur geduurd. Prof. dr. Vervaele en prof. dr. R. Zaffaroni hebben de Paus Franciscus toegesproken. Paus Franciscus heeft in een uitvoerige rede de humane aanpak van strafrechtsjustitie aan de orde gesteld. Paus Franciscus heeft de AIDP aangeschreven over thema’s als criminalisering en uitsluiting, slachtoffers van ‘crimes of the powerfull’ (georganiseerde misdaad en mafia) en grondslagen van strafbaar gedrag, schuld en boete. Tijdens de audiëntie heeft Vervaele verwezen naar de missie van de AIDP, gebaseerd op menselijke waardigheid als sleutel voor strafrechtsjustitie en naar het respect voor mensenrechtenbescherming (negatieve en positieve verplichtingen) bij strafbaarstelling en gebruik van de strafrechtsmacht. Gezien de maatschappelijke, politieke en religieuze invloed van de Paus is zijn boodschap en de audiëntie belangrijk voor de maatschappelijke valorisatie van het strafrechtelijk en criminologisch onderzoek, zoals dit wordt verricht aan de Universiteit Utrecht.
Erelid De leden van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Strafrecht (NVVS) hebben ter gelegenheid van de jaarvergadering van 2014 op 3 oktober in Tilburg unaniem ingestemd met het voorstel om prof. mr. Marc Groenhuijsen te benoemen tot erelid van de NVVS, vanwege zijn vele grote verdiensten voor de vereniging. De NVVS heeft tot doel het wetenschappelijke debat over strafrecht en strafrechtspleging in Nederland en Vlaanderen te bevorderen en de wetenschappelijke banden tussen beide nauwer aan te halen. Vanaf de oprichting van de vereniging in 2004 tot 2013 is Groenhuijsen (hoogleraar straf(proces)recht en victi-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
mologie aan Tilburg Law School) onafgebroken voorzitter geweest van deze vereniging. In 2013 schreef hij samen met zijn Tilburgse collega prof. mr. Tijs Kooijmans een preadvies over bestraffing in Nederland.
Advocatuur Rosemarijn Labeur heeft zich per 1 oktober 2014 als partner aangesloten bij Finnius advocaten, na tien jaar werkzaam te zijn geweest bij NautaDutilh. Labeur adviseert nationale en internationale marktpartijen over de impact van toezichtregels op hun business. Dat betreft zowel vraagstukken van markttoetreding als van doorlopende compliance. Daarnaast heeft zij ervaring met Nederlandse toezichtsthema’s, waaronder het provisieverbod, de aandacht voor het thema ‘Klantbelang Centraal’ en de aanstaande Nederlandse beperkingen van beloningen in de financiële sector. De in arbeidsrecht en franchiserecht gespecialiseerde Myrthe Steenhuis wordt per 1 november 2014 benoemd tot partner van Köster Advocaten in Haarlem. Steenhuis is sinds 1998 advocaat en vanaf 2011 verbonden aan Köster. Samen met Nienke Klazinga wordt zij verantwoordelijk voor de arbeidsrechtpraktijk. Dit doet zij onder meer vanuit de drie fasen-filosofie: preventie, oplossen en procederen. Daarnaast stuurt zij de franchiserechtpraktijk aan, waarin zij zowel procedeert als adviseert voor franchisegevers en franchisenemers.
Agenda
18 11 2014 Jihadgangers en mensenrechten Het afgelopen jaar zijn tientallen Nederlanders uitgereisd naar Syrië met de intentie deel te nemen aan jihadistische activiteiten. Een groot gevaar volgens de AIVD: teruggekeerde jihadstrijders zouden weleens aanslagen in Nederland kunnen plegen. Onlangs kwam het kabinet met een actieprogramma om dit gevaar tegen te gaan. Zo wil het kabinet jihadisten het Nederlanderschap ontnemen, hun uitkering stopzetten en radicale websites bestrijden. Zijn deze maatregelen toegestaan vanuit een mensenrechtelijk perspectief? Hoe zit het met de wetgeving die er al is, zoals het scala aan strafbepalingen dat sinds 2001 is ingevoerd om terrorisme in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen aanpakken? En is iedereen die tegen Assad wil gaan strijden een terrorist? Tijd: dinsdag 18 november van 18.00 tot 21.00 uur Plaats: Campus Den Haag (zaal A0.01), Schouwburgstraat 2 te Den Haag Aanmelding: via:
[email protected] of: www.NJCM.nl. Inlichtingen: deelname kost € 5 voor NJCM-leden en € 7,50 voor niet-leden. Advocaten betalen € 125. Advocaten kunnen 2 PO-punten halen voor deelname aan dit seminar.
20 11 2014 Arbeidsongeschiktheid en re-integratie Het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB) heeft verschillende secties, waarin relevante en actuele onderwerpen worden besproken. Tijdens deze interactieve workshop NGB Sectie Arbeidsrecht wordt stil gestaan bij de volgende deelonderwerpen: is mijn werknemer ziek of is sprake van disfunctioneren? Hoe moet ik handelen in geval van een ziekmelding als gevolg van een arbeidsconflict? Mag ik mijn werknemer 1% ziek houden? Wanneer mag ik de loonbetaling stopzetten of schorsen? Hoe ver reikt de re-integratieverplichting van de werkgever? Kan ik mijn werknemer verplichten zich medisch te laten behandelen? Hoe kan een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting zo veel mogelijk worden voorkomen? Tijd: donderdag 20 november van 14.30 tot 17.00 uur Plaats: Van Benthem & Keulen, Archimedeslaan 61 te Utrecht
In oktober 2010 ging het Digitale Paul Scholten Project van start aan de Universiteit van Amsterdam. Inmiddels is er een website www. paulscholten.eu, waarop niet alleen het Algemeen Deel en het Verzameld Werk van Paul Scholten vrij te downloaden zijn in het Nederlands, maar ook de Engelse en Franse vertaling van het Algemeen Deel (‘stand alone’ en ‘side by side’). Het project gaat nog tot 2020 door, omdat er verklarende noten in het Engels ontwikkeld moeten worden om het Algemeen Deel in de verschillende vertalingen te ondersteunen en ook voor het jonge Nederlandse lezerspubliek toegankelijk te maken. Jaarlijks wordt in november vanuit het project een symposium georganiseerd om het boek in het buitenland bekend te maken. De uitnodiging aan een Braziliaanse rechtsfilosoof om een bijdrage te leveren aan het tweede symposium, heeft er inmiddels toe geleid dat deze samen met een collega-civilist voor hun studenten een cursus hebben gegeven over het Algemeen Deel.
de arbeidsovereenkomst. Partijen moeten zich dit bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst goed realiseren. Uiteengezet wordt in welke gevallen het Nederlandse recht wel van toepassing is en wanneer dat niet meer het geval is. Mr. Maureen te Poel (advocaat bij Loyens Loeff) behandelt ‘Concurrentiebeding en wijzigingen in verband met de WWZ’. Eén van de bepalingen die regelmatig is te vinden in een arbeidsovereenkomst, is het concurrentiebeding ex art. 7:653 BW. Opvallend daarbij is dat werkgevers dit artikel vaak opnemen in een arbeidsovereenkomst, zonder dat zij tevoren hebben bedacht of zij daadwerkelijk handhaving hiervan eisen nadat de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Daarentegen ondertekenen veel werknemers een arbeidsovereenkomst inclusief concurrentiebeding zonder de gevolgen daarvan te (kunnen) overzien. Tijdens deze presentatie komen verschillende aspecten aan bod. Tevens wordt ingegaan op de wijzigingen van art. 7:653 BW die per 1 januari 2015 van kracht worden als gevolg van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ). Tenslotte wordt in de presentatie kort stilgestaan bij de overige wijzigingen die als gevolg van de WWZ van kracht worden.
Tijd: vrijdag 21 november van 12.00 tot 17.45 uur
Tijd: donderdag 27 november van 15.00 tot 17.30 uur
Plaats: Faculteit Rechtsgeleerdheid van de UvA (kamer
Plaats: Loyens Loeff, Fred. Roeskestraat 100 te
C.017), Oudemanhuispoort 4-6 te Amsterdam
Amsterdam
Inlichtingen: via: www.paulscholten.eu/news.
Inlichtingen: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis.
Inlichtingen: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Alleen toegankelijk voor NGB-leden.
21 11 2014 Paul Scholten Symposium
Alleen toegankelijk voor NGB-leden.
27 11 2014 Arbeidsrecht; presentatie NGB Reeks deel III Dit vierde NGB-seminar heeft als onderwerp Arbeidsrecht. Ook wordt tijdens deze bijeenkomst deel III in de NGB-reeks, Arbeidsrecht, gepresenteerd. Mr Edith Franssen (advocaat Loyens Loeff) behandelt het onderwerp ‘Grensoverschrijdende arbeid’. Ondernemingen kunnen van tijd tot tijd expats in dienst hebben. Verder zijn, met de toetreding van de nieuwe midden- en oosteuropese lidstaten tot de Europese Unie, steeds meer werknemers uit deze landen voor kortere of langere tijd werkzaam in Nederland. Als een werknemer enige tijd in het buitenland gaat werken of een buitenlandse werknemer komt in Nederland werken, kan dat gevolgen hebben voor het nationale recht dat van toepassing is op
04 12 2014 Toekomst van de rechtsstaat in de Eerste Kamer Tilburg University organiseert met ondersteuning van het vfonds een evenement over vernieuwing van onze rechtsstaat en de Grondwet in de Eerste Kamer. 75 studenten en young professionals gaan als ambassadeur de uitdaging van de vernieuwing van de rechtsstaat aan, samen met twaalf gerenommeerde experts die daar ieder een voorzet voor doen in een korte pitch. Ook wordt samen met de Universiteit Leiden de Grondwetwiki gelanceerd: een wiki met de Grondwet die online door iedereen herschreven kan worden. Nieuwe werkwijzen, argumentatie en communicatie laten de democratische rechtsstaat met de tijd meegaan, is de gedachte achter het evenement.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
2759
1996
Agenda
Tijd: donderdag 4 december van 11.00 tot 17.30 uur Plaats: Eerste Kamer, Binnenhof 22 te Den Haag Aanmelding: via: http://event.nederlandrechtsstaat.nl/ aanmelden.html Inlichtingen: via: http://event.nederlandrechtsstaat.nl
09 12 2014 NGB-Extra Deze NGB-Extra organiseert het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB) in samenwerking met NautaDutilh. In het eerste deel van de bijeenkomst, ‘Hoe advi-
seer ik mijn bestuur en Raad van Commissarissen?’, komen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde: toegenomen belang van zorgvuldige besluitvorming en gedrag en cultuur; wanneer moet de RvC worden betrokken; dilemma’s uit de praktijk? Sprekers zijn Geert Raaijmakers en Paul Olden (advocaten NautaDutilh). In het tweede deel van de bijeenkomst, over bedrijfsinvallen, wordt onder meer besproken: hoe te handelen in geval van een inval door
bijvoorbeeld ACM, EC, FIOD, AFM, DNB; wat voor bevoegdheden opsporingsambtenaren hebben; wanneer er aanleiding is zelf een onderzoek te starten? Sprekers zijn Joost Italianer en Saskia Nuyten, (advocaten NautaDutilh).
14 11 2014 Seminar Data-Collection and Data-Production
20 11 2o14 Merken-, Modellen-, Auteurslunch 2014
NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
17 t/m 19 11 2014 International conference 25 years CRC
20 11 2014 Arbeidsongeschiktheid en re-integratie
NJB 2014/196, afl. 3, p. 246
NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2759
18 11 2014 Naar een verbeterde vastgoedketen
21 11 2014 IBPA seminar
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2013
18 11 2014 Jihadgangers en mensenrechten
21 11 2014 Symposium Actualiteiten CMR 2014
NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2759
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
19 11 2014 Internationaal strafrecht bezien vanuit het Nederlands perspectief
21 11 2014 Google en het recht om vergeten te worden
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2013
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2621
20 11 2014 Mulock Houwer-lezing 2014
21 11 2014 Paul Scholten Symoposium
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2621
NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2759
20 11 2014 Bescherming van (persoons) gegevens: verplichtingen en kansen voor ondernemers
27 11 2014 Arbeidsrecht; presentatie NGB Reeks deel III
Tijd: dinsdag 9 december van 15.45 tot 18.00 uur Plaats: NautaDutilh, Weena 750 te Rotterdam Inlichtingen: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Alleen toegankelijk voor NGB-leden.
Agenda kort
07 11 2014 Najaarsvergadering VGR NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
07 11 2014 Refining human rights obligations in conflict situations NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622
07 11 2014 Leven na detentie NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2691
10 11 2014 Veiligheid & Toezicht NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2623
11 11 2014 Pensioenactualiteiten NJB 2014/.1574, afl. 29, p. 2105
11 11 2014 Congres Juridische complicaties voor het nieuwe pensioenstelsel NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
12 11 2014 Advocaat in dienstbetrekking NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2691
13 11 2014 Overname van een onderneming
NJB 20154/1996, afl. 38, p. 2759
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2691
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2691
13 11 2014 Recht zonder V/M? NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2623
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
2760
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 7-11-2014 – AFL. 38
Permanente nascholing van professionals in het recht Actualiteiten Ambtenarenrecht Dinsdag 16 december 2014 van 09.30 tot 17.00 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Vaardigheden - Argumentatieleer: Gelijk hebben én krijgen
Verdiepingscursus Legal English: Practicing & Drafting Contracts Maandag 11 en 18 mei, 1 en 8 juni 2015 van 14.30 tot 21.00 uur, te Leiden 20 VSO/PO NOvA (10 Juridisch, 10 Vaardigheden, Talen voor advocatuur), 20 KNB
Woensdag 17 december 2014, van 9.30 tot 17.15 uur, te Leiden 6 PO NOvA, 6 PE LRGD (Argumenteren, Beroepsvaardigheden)
Verdiepingscursus Staatssteun
Actualiteiten Huiselijk geweld
Verdiepingscursus Straf(proces)recht
Donderdag 18 december 2014 van 10.00 tot 15.30 uur, te Leiden 4 PO NOvA
Dinsdag 19 en 26 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Vrijdag 22 en 29 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Verdiepingscursus Ontslagrecht Onder voorbehoud - Vrijdag 20 en 27 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Vaardigheden - Overtuigen op papier Maandag 15 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Verdiepingscursus Bestuurlijke voorprocedures in de praktijk Maandag 22 juni 2015 van 10.00 tot 17.15 uur, te Leiden 5 PO NOvA, 5 KNB
Actualiteiten Ondernemingsrecht
Basiscursus Ambtenarenrecht
Vaardigheden: Argumentatieleer; Gelijk hebben én krijgen
Donderdag 18 december 2014 van 14.30 tot 21.15 uur, te Leiden 5 PO NOvA, 5 KNB
Twee dagen eind mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Medio begin juni 2015, te Leiden 6 PO NOvA, 6 PE LRGD (Argumenteren, Beroepsvaardigheden)
Verdiepingscursus Recht & Literatuur 2014
Basiscursus Intellectuele Eigendom voor de praktijk
Verdiepingscursus Cassatie in strafzaken in de praktijk
Vrijdag 19 december 2014 van 12.30 tot 17.15 uur, te Leiden 4 PO NOvA
Donderdag 21 en 28 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Medio juni 2015, te Leiden 9 PO NOvA
2015
Specialisatiecursus Huurrecht 2015
Actualiteiten Internationaal procesrecht: Brussel Ibis Vo: de EEX-Vo ingehaald
Deel 1 (Basis) Vrijdag 22 en 29 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden Deel 2 (Verdieping) Vrijdag 12 en 19 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 20 PO/VSO NOvA, 20 KNB
Dinsdag 20 januari 2015 van 16.00 tot 21.15 uur, te Leiden 4 PO NOvA, 4 KNB in aanvraag
Leids symposium nieuwe wetgeving KEI Eind mei/begin juni, te Leiden 6 PO NOvA
Specialisatieopleidingen
Verdiepingscursus praktisch procederen in IE-zaken
Specialisatieopleiding Ondernemingsrecht (Leerlijn 3)
Actualiteiten Arbitrage: Het nieuwe arbitragerecht, wat betekent het voor de arbitragepraktijk?
Donderdag 4 en 11 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Start woensdag 11 februari 2015 van 14.30 tot 21.30 uur, te Leiden 50 PO NOvA, 50 KNB (in aanvraag)
Woensdag 25 maart 2015, van 09.30 tot 17.15 uur, Leiden 6 PO NOvA, 6 KBvG (in aanvraag)
Actualiteiten Spoorrecht
Specialisatie & Permanente Educatie Civiele Cassatieadvocatuur (leerlijn 3)
Vaardigheden - Onderhandelen met succes Maandag 20 april 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA (Beroepsvaardigheden, Argumenteren), 5 KNB
Donderdag 11 en 18 juni 2015 van 09.30 tot 17.00 uur, te Leiden 12 VSO/PO NOvA
Verdiepingscursus Burgerlijk Procesrecht in de praktijk Vrijdag 12 en 19 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Start maart 2015 van 14.30 tot 21.45 uur, te Leiden 36 punten PO NOvA (12 VSO/PO blok 1/ 12 PO blok 2 / 6 PO blok 3, en 4)
Specialisatieopleiding Arbeidsrecht (Leerlijn 6) VERNIEUWD! Start dinsdag 3 maart 2015 van 14:00 tot 21:30 uur, te Leiden 60 PO NOvA € 3950,00
Voor een volledig overzicht kijkt u dan op onze website www.paoleiden.nl
Cursusaanbod 2014 - 2015
Juridisch Post Academisch Onderwijs 2014
Actualiteiten Bestuursrecht
Basiscursus Immigratierecht
Dinsdag 2 december 2014 van 12.30 tot 17.15 uur, te Leiden 4 PO NOvA, 4 KNB
Dinsdag 9 december 2014 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Actualiteiten Gezondheidsrecht
Actualiteiten straf(proces)recht 2014
Verdiepingscursus Mensenrechten en Sociale Zekerheid
Dinsdag 2 december 2014 van 14.30 tot 22.00 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Woensdag 10 december 2014 van 10.00 tot 16.30, te Leiden 5 PO NOvA
Donderdag 20 november 2014 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Actualiteiten Huwelijksvermogensrecht, waaronder wetsvoorstel 33987
Actualiteiten Civiel Jeugdrecht & Jeugdstrafrecht 2014
Basisopleiding Letsel- en Slachtofferzaken
Woensdag 3 december 2014 van 16.00 tot 20.00 uur te Leiden 3 PO NOvA, 3 KNB (in aanvraag)
Donderdag 11 december 2014 en 15 januari 2015 van 15.00 tot 21.15 uur, te Leiden 10 PO NOVA, 10 KNB
Cybersecurity voor juristen
Actuele ontwikkelingen in het overheidsaansprakelijkheidsrecht
Conferentie ‘Convergentie in Cassatie’ Woensdag 12 november 2014 van 14.30 tot 21.30 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Dinsdag 25 november (16.00-21.30 uur), 16 december 2014 (14.00-21.30 uur), 12 februari 2015 (14.00-21.30 uur) en een nog nader te bepalen datum, te Leiden 20 PO NOvA, €1495,-
Verdiepingscursus Bestuursrechtelijk Bewijsrecht Woensdag 26 november 2014 van 13.00 tot 17.00 uur, te Leiden 3 PO NOvA
Vaardigheden - Overtuigen op papier
Donderdag 4 december 2014 van 10.00 tot 16.45 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Vrijdag 12 december 2014 van 09.45 tot 16.15 uur, te Leiden 5 PO NOvA, 5 KNB
Actualiteiten Arbeidsrecht 2014 Maandag 8 december 2014 van 09.30 tot 17.15 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Verdiepingscursus Civiel Bewijsrecht in de praktijk
Donderdag 27 november 2014 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA (Beroepsvaardigheden, Argumenteren), 5 KNB
Dinsdag 9 en donderdag 11 december 2014 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Verdiepingscursus Finance for Lawyers: Balans- en jaarrekeninglezen voor juristen
Dinsdag 9 december 2014 van 09.30 tot 17.15 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Actualiteiten Mensenhandel 2014
Donderdag 27 november en 4 december 2014 van 14.30 tot 21.00 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA, 10 KNB
Inleiding Internationale investeringsarbitrage Donderdag 11 December 2014, van 13.00 tot 17.15 uur, Leiden 4 PO NOvA, 4 KNB
Verdiepingscursus Burgerlijk Procesrecht in de praktijk Vrijdag 12 en 19 december 2014 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Actualiteiten Aanbestedingsrecht Dinsdag 16 december 2014 van 17.00 tot 21.00 uur, te Leiden 3 PO NOvA
Juridisch PAO Opleidingen Symposia
Rechtsgeleerdheid
Bij ons leer je de wereld kennen
Cursussen Incompany
www.paoleiden.nl