'Lesgeven: leerlingen zo ver zien te krijgen dat ze iets voor jou willen doen, terwijl ze in feite iets voor zichzelf doen.'
een portret van
Henny Dullens
leraar wiskunde
Persoonlijk Personalia Limburgse afkomst Werk & privé Handicap
Personalia Ik ben Henny Dullens, lerares wiskunde op het College de Heemlanden in Houten. Ik ben geboren in 1948, dus nu 59 jaar. Ik woon in IJsselstein, ben getrouwd, heb twee kinderen: een zoon en een dochter, waar ik heel trots op ben. Mijn zoon is gepromoveerd fysisch chemicus en doceert aan het Lincoln College in Oxford. Mijn dochter is in mijn voetsporen getreden en geeft al vijf jaar wiskunde op het Lek en Linge College in Culemborg. Ik heb blijkbaar toch iets meegegeven. Of misschien was het mijn man wel. Hij is als pathobioloog verbonden aan het Universitair Medisch Centrum te Utrecht. Hoe dan ook, we zijn honderd procent een bètagezin. Limburgse afkomst Ik ben een rasechte zuiderling, ik kom uit het zuiden van Limburg. Mijn vader heeft veertig jaar in de mijnen gewerkt. Hij heeft steenkolen gehakt, op zijn buik liggend, diep onder de grond. Zwaar werk. Maar hij had duidelijke en moderne standpunten, zoals dat je ook als meisje een beroep moest hebben. Dat was destijds uniek. Hij stimuleerde erg dat je ging studeren. Het zal er wel mee te maken hebben, denk ik, dat hij dat zelf allemaal gemist had. In zijn tijd was er geen keuze: als je veertien of vijftien was, ging je naar de mijnschool en daarna de mijn in. Mijn moeder was de oudste uit een gezin van elf kinderen. Ze had altijd heel graag onderwijzeres willen worden, maar dat kon niet: d’r moest brood op de plank, er moest gewerkt worden. Ze heeft altijd gezegd: nu heb ik tenminste een dochter die in het onderwijs zit.
96
Werk en privé Ik heb vanaf mijn eenentwintigste voor de klas gestaan en dat tot op de dag van vandaag. Toen de kinderen klein waren, ben ik er een tijdje uit geweest, maar zodra het weer kon, ben ik toen geleidelijk weer begonnen: eerst even op een avondschool – dan was mijn man thuis voor de kinderen – en later in een normale baan op een dagschool. Ik heb werk en privé altijd prima kunnen combineren. Ik had een prettig gezin én een leuke baan, maar het een ging niet ten koste van het andere. Als ik op school was, was ik een hardwerkende, enthousiaste leraar. Maar als ik thuis was, was ik thuis. Zo zat ik bijvoorbeeld vrijdagsavonds nog weleens te werken voor school, maar als het dan 11 uur was, dan ging de boekentas de hoek in en kwam daar het hele weekend niet meer uit. Met twee opgroeiende kinderen, die ook nog fanatiek en op hoog niveau aan turnen deden, had je thuis genoeg om handen. Handicap Ik heb altijd met veel plezier en meestal fulltime gewerkt. Maar de laatste jaren maak ik gebruik van de Baporegeling en werk ik nog maar tachtig procent. Daar komt bij dat ik sinds 2001 enigszins gehandicapt ben: met mijn ene oor hoor ik bijna niets meer. Dat maakt het werken een stuk zwaarder, maar ik moet zeggen dat mijn school in samenwerking met de bedrijfsarts alle moeite doet mij goede faciliteiten te bieden. Zo heb ik een eigen lokaal, met een geluiddempende wand. Zo ben ik ook alleen 's ochtends ingeroosterd, zodat ik 's middags thuis bij kan komen. Op die manier kan ik het waarschijnlijk nog wel een paar jaartjes volhouden. Ik heb in ieder geval nog arbeidsvreugde genoeg. Daar ligt het niet aan. Ik ben overigens heel open over die handicap. Al mijn leerlingen weten het en houden er rekening mee. Ze merken dat ik soms een vraag niet goed versta. En ik heb me aangewend om altijd een vraag of een opmerking van een leerling even te herhalen, om te controleren of ik het wel helemaal goed gehoord heb. Maar ik heb niet het idee dat mijn lessen erdoor anders zijn geworden.
Opleiding & loopbaan Overzicht opleiding Overzicht beroepsopleiding Kweekschool LO Wiskunde Mulo en verder Afwisselend en leerzaam Vooral leraar wiskunde Levenslang leren Auteur wiskundemethode
Overzicht opleiding . HBS-b . Kweekschool: akte 41a en 41b . LO wiskunde Overzicht loopbaan . mavo Heerlen: wiskunde en Nederlands . mavo IJsselstein: wiskunde, Nederlands, biologie . Delta College Zoetermeer: wiskunde . Gregorius College Utrecht: wiskunde . College de Heemlanden Houten: wiskunde Kweekschool Na mijn HBS-b heb ik de kweekschool gedaan, omdat ik het niet zag zitten om nog eens zes jaar aan de universiteit te studeren. In die tijd gaf ik al gymnastieklessen en dat vond ik, eerlijk gezegd, leuker dan studeren. De kweekschool was voor mij dus een soort tussenoplossing. 97
LO Wiskunde In 1968 slaagde ik voor de kweekschool-akte 41a. In datzelfde jaar haalde ik mijn diploma voor verenigingsleidster, om gymnastiek- en turnlessen te kunnen geven, én ook nog mijn LOwiskunde. Dat is een volgorde die nogal abnormaal was. Normaal ging je eerst naar de kweekschool, dan deed je de hoofdakte en daarna ging je bijvoorbeeld wiskunde studeren. Ik deed het dus andersom: eerst LO-wiskunde en daarna pas de hoofdakte. Mulo en verder Tijdens mijn kweekschoolopleiding had ik stage gelopen op een mulo in Geleen en als eenentwintigjarige ben ik in Heerlen aan een Mulo gaan werken. Toen ik trouwde, ben ik mijn man gevolgd naar IJsselstein en daar op een mavo aan de slag gegaan. Toen er vervolgens kinderen kwamen, ben ik er een tijd mee gestopt, maar zodra het weer kon, solliciteerde ik bij het Delta College in Zoetermeer op een aantal lessen in de avonduren. Op een gegeven moment wilde ik mijn baan uitbreiden en ook weer overdag gaan werken, maar daar was op het Delta College geen ruimte voor en dus stapte ik over naar het Gregorius College in Utrecht. Ik heb daar zestien jaar gewerkt. Met veel plezier, maar op een gegeven moment ken je alle ins en outs van zo'n school, je hebt er dan alles wel meegemaakt en als dan een naaste collega vertrekt, dan denk je: 'Wordt het ook voor mij geen tijd om eens te verkassen?' En dus verhuisde ik naar het College de Heemlanden in Houten, waar ik nog steeds werk. Afwisselend en leerzaam Het is vaak heel verfrissend als je weer eens in een andere omgeving en in een andere organisatie werkt. Je ziet dan zaken waarvan je denkt: 'Op deze manier kan het ook'. Anderzijds kom je ook dingen tegen waarvan je denkt: 'Op mijn vorige school deden we het op een betere manier. Waarom kan dat hier niet?' Zo worden nieuwe ideeën geboren. Zo blijf je je ontwikkelen. Natuurlijk is het moeilijk om afscheid te nemen van vertrouwde collega's, maar ik heb er telkens weer gouden collega's voor teruggekregen. Vooral leraar wiskunde Ik zit nu bijna veertig jaar in het onderwijs. Ik heb naast lessen wiskunde - en in het begin ook andere vakken - vele andere taken vervuld: ik ben coördinator van de tweede klassen geweest, sectieleider, mentor, co-mentor, roostermaker en remedial teacher. Maar altijd ben ik op de eerste plaats leraar wiskunde geweest. Dat was mijn vak, daar lag mijn kracht, dat was mijn passie. Levenslang leren Vorige week vroeg een leerling: 'Waar hebt u het meeste van geleerd?' Ik antwoordde dat ik het meeste geleerd had van de leerlingen. En dat meende ik echt. Maar dan zegt zo'n leerling: 'Dat kan toch niet. U geeft ons wiskunde, u bent toch veel beter in wiskunde dan de leerlingen.' En dan zeg ik weer: 'Och, misschien dat jij over een paar jaar wel veel beter in wiskunde bent dan ik ooit geweest ben.' En intussen dénk ik dan dat het me helemaal niet om wiskunde ging toen ik zei dat ik het meeste van leerlingen geleerd had. Het ging mij om het lesgeven, het ging mij om het leraar zijn. Wat dat betreft heb ik écht het meeste van mijn leer98
lingen geleerd. Wat ik bijvoorbeeld van leerlingen geleerd heb: dat lesgeven niks anders is dan zó met leerlingen omgaan dat ze iets voor je willen doen, terwijl ze in feite iets voor zichzelf doen. Auteur van een wiskundemethode Waar ik, als het om mijn vak wiskunde gaat, ook veel van geleerd heb, is het co-auteurschap van wiskundemethodes. Ik ben van 1985 tot 1987 betrokken geweest bij de zogenaamde Wageningse methode en daarna, tot 1991, was ik auteur van Moderne wiskunde, van Wolters-Noordhoff.
Leraarschap Lesgeven kost veel energie Magere arbeidsvoorwaarden Mooiste beroep Niet weggelegd voor iedereen Dienstverlenend beroep De goede leraar De leerling als gelijke Flexibel zijn en luisteren Van de stof naar de leerling Didactiek, opvoeding en organisatie De leraar heeft iets te vertellen Later de teugels laten vieren Zelfreflectie Vrouw en wiskunde
Lesgeven kost veel energie Als een jong iemand zich afvraagt of hij leraar moet worden, dan zeg ik altijd dat hij zich goed moet realiseren dat onderwijs heel veel energie vreet. Als je voor de klas staat en je wilt dat de leerlingen je honderd procent volgen, dan moet jij voor tweehonderd procent ervoor zórgen dat zij je kúnnen volgen, dan moet je het dus voor tweehonderd procent voordoen. Ik vind dat voordoen van groot belang. Wat je preekt, dat moet je zelf ook doen. In het groot en in het klein. Als je vindt dat leerlingen netjes en precies moeten werken, moet je zelf éxtra netjes en precies zijn. En moet je die netheid en precisie ook voortdurend en alert in de gaten houden. Magere arbeidsvoorwaarden Daarbij moet je ook nog weten - ga ik door tegen die jonge geïnteresseerde in het vak van leraar - dat er eigenlijk geen promotiekansen zijn in het onderwijs. Tenzij je conrector of zo wilt worden, maar dan ben je natuurlijk geen leraar meer en daar ging het je toch om. Bovendien vind ik dat je voor het vele werk dat je verricht - ikzelf kom bijvoorbeeld eerder uit op werkweken van vijftig dan van veertig uren - niet veel verdient. Als je een universitaire opleiding hebt gehad, kun je in het bedrijfsleven veel meer verdienen. Mooiste beroep van de wereld En tóch - concludeer ik dan - vind ik leraar zijn een aanbevelenswaardig beroep, het mooiste beroep van de wereld. Ik vind het nog altijd heerlijk om iedere dag met leerlingen bezig te zijn. Het is iedere dag anders, ook al heb ik ieder jaar dezelfde stof, want daar haal ik mijn vreugde niet uit. Het zijn de kinderen, het zijn de leerlingen die het 'm doen. Leerlingen vragen weleens: 'Juf, hoe lang staat u al voor de klas?’ Ik geef hun dan een raadseltje: 'Ik was eenentwintig toen ik begon. De rest moet je maar uitzoeken.' Als ze dan ontdekken dat het achtendertig jaar is, vinden ze dat wel erg lang. Ik voel dat zelf niet zo. Niet weggelegd voor iedereen Ik heb eens een nieuwe collega ingewerkt. Ik had haar de eerste dag zo goed mogelijk alles verteld: over de school, de gebouwen, het rooster, de vergaderingen, de reglementen. Op het eind van die eerste dag hadden we ’s middags vergadering. Ik zal het nooit vergeten. Ze meldde toen meteen dat ze het wel had gezien. Ze zei: 'Ik kom morgen niet meer.' Zo snel heb ik het nog nooit mee99
gemaakt. Maar ik vond het wel goed van haar: dat je jezelf zo goed kent dat je meteen weet dat het niets voor je is, dat onderwijs. Want het is natuurlijk waar dat niet iedereen geschikt is voor het onderwijs. Je moet er heel wat voor in je mars hebben, en niet alleen maar intellectuele bagage. Je moet het ook leuk en uitdagend vinden om met groepen leerlingen om te gaan. Dienstverlenend beroep In Utrecht hadden we een leerling die net als ik uit IJsselstein kwam. Ik gaf haar geen les, maar kende haar wel. Ze stond vaak alleen in de gangen dus sprak ik haar op een gegeven moment aan en zei iets als: 'Hé, wat leuk: een IJsselsteinse hier in Utrecht. Als er eens wat is, meid, dan kom je maar naar me toe en dan rooien wij IJsselsteiners het samen wel.' Een tijd later kwam ze inderdaad naar me toe. Ze was lang ziek geweest, had een flinke achterstand en vroeg of ik haar kon helpen. Dat deed ik natuurlijk – beloofd is beloofd – en samen hebben we toen op een middag zitten uitzoeken wat ze allemaal gemist had en hoe ze dat het handigste kon inhalen. Weer een tijd later kwam ik haar vader tegen op een nieuwjaarsreceptie. Hij kwam naar me toe: 'Mevrouw Dullens, dit heb ik nou nog nooit meegemaakt.' Ik begreep niet meteen waar hij het over had. 'Dat een leerling naar een leraar gaat en dat die leraar dan gewoon hulp biedt, ook als het niet zijn eigen leerling is.' Ik heb de man uitgelegd dat dat voor mij de normaalste zaak van de wereld is. Dat mijn beroep leraar is en leraren ervoor zijn om leerlingen te helpen. Intussen dacht ik bij mezelf: 'Blijkbaar wordt er in de maatschappij anders over leraren gesproken.' De goede leraar Je bent een goede leraar of je bent geen goede leraar. Of je in de ene groep hoort of in de andere, dat wordt je in het eerste jaren van je loopbaan wel duidelijk. Dan merk je of je het in je hebt, of je ermee uit de voeten kunt. Of niet natuurlijk. Wat mijn definitie is van de goede leraar? Ten eerste dat hij of zij de stof goed beheerst én goed kan overbrengen. En ten tweede dat hij of zij een groep kan bestieren. Er zijn leraren die heel goed zijn in hun vak, die daar alles van weten, maar die er niet in slagen die kennis aan leerlingen over te brengen. Dat vind ik geen goede leraren. Het is de essentiële taak van een leraar om kennis op een effectieve manier over te dragen. En verder moeten leraren dus om kunnen gaan met groepen. Want het is nu eenmaal zo dat elk kind in zijn eentje vreselijk lief en aardig is, maar bij elkaar, in een groep ligt dat soms wat ingewikkelder. Daar moet een leraar mee om kunnen gaan, met zo'n groep, dat moet een leraar aankunnen. Kan hij dat niet, dan is hij geen goede leraar, vind ik. Je hebt dus als leraar de verantwoordelijkheid gekregen om een klas kinderen te bestieren. Als leraar ben je een schakeltje voor de leerlingen, een schakeltje op weg naar hun diploma. Want dat is toch het doel van je onderwijs: dat ze iets leren en dat ze, als bewijs daarvan, een diploma halen. Maar een leraar is méér dan alleen maar een schakel naar het diploma van leerlingen. Daarom verbaas ik me over sommige jongere collega's. Die beschouwen 100
hun leraarschap alleen maar als een baan: als zij hun schakelwerk-naar-het-diploma gedaan hebben, zit hun werk erop, vinden ze. Ik verbaas me daarover. De leerling als gelijke De leerlingen hebben bij mij de vrijheid om alles te vragen of te zeggen, als ze het maar netjes doen. Ik accepteer absoluut geen brutale of grove taal. Ik spreek ze zelf ook altijd fatsoenlijk en respectvol aan, ik gebruik zelf ook geen grove taal. Dat soort dingen probeer ik gewoon zo voor te leven. Dat opvoedende hoort bij je vak, vind ik. Net zoals ik het belangrijk vind om de leerlingen een goed gevoel van eigenwaarde mee te geven. Dat doe ik door ze als mijn gelijke te beschouwen en te behandelen: jij bent, net als ik, een waardevol mens die respect verdient. Dat betekent niet dat ik leerlingen beschouw als vriendje, of dat ik voorstander ben van een amicale omgang met leerlingen. Dat heb ik nooit gehad. Ik heb ook nooit met de mode meegedaan om je als leraar bij de voornaam te laten noemen. Toen ik als eenentwintig jarige voor de klas stond, vroegen leerlingen weleens of ze jij mochten zeggen. 'Op zich niet, want als ik het daar van moet hebben dan kan ik net zo goed ophouden maar voor jou ben en blijf ik voorlopig u,' zei ik dan heel duidelijk. Laatst zei een leerling bijvoorbeeld: 'Juf, wat u uitlegt, is zo vaag!' Er zijn leraren die daar dan boos over worden. Maar ik reageer dan met: 'Vertel, wát is er dan zo vaag?' En dan probeer ik daar dan toch iets mee te doen. Of een leerling beweert heel serieus dat wiskunde zo saai is. Ik zeg dan dat ik dat ook vond, toen ik op school zat. Ik ga er in ieder geval op in, negeer dat soort opmerkingen niet en word er helemaal niet boos over. Flexibel zijn en luisteren Een goede leraar is flexibel. Natuurlijk is het heel belangrijk om je lessen goed voor te bereiden. Maar als er iets gebeurt dat je niet voorbereid hebt, dan moet je daar wel wat mee doen. Als bijvoorbeeld de leerlingen na de pauze met het verhaal komen dat er iemand van zijn fiets is gevallen, dan moet je daar aandacht aan besteden. Schiet dan niet meteen in de stress omdat het programma dan niet door kan gaan. Vraag eerst aan de leerlingen wat er aan de hand is. Praat erover. Pas daarna is het tijd voor de les en zijn de leerlingen er ook klaar voor. Je moet naar je leerlingen luisteren: zij geven aan wat wel en wat niet kan. Luisteren naar je leerlingen is cruciaal. Van de stof naar de leerling Als je als leraar begint, dan ben je nog heel erg met de lesstof bezig. Dat duurt een jaar of drie. Daarna kun je de overstap maken naar je leerlingen. Dan ga je je echt bezighouden met waar het om gaat in het onderwijs: de leerlingen. Inmiddels ken ik de stof wel uit mijn hoofd. De leerlingen maken me wat dat betreft niets meer wijs, dat hebben ze ook verdraaid goed in de gaten. Ik weet gewoon wat moeilijk is en wat niet. Ik vertel de leerlingen duidelijk wat ze moeten doen en dan gaan ze aan het werk. Het maakt me trouwens niet zoveel uit hoeveel sommen ze maken. Ik laat ze allemaal doen wat ze aan kunnen, de een gaat harder dan de ander. Maar aan het begin van de vol101
gende les moeten ze allemaal weer even ver zijn. De een heeft dat dan in de les gedaan, de ander moet er dan thuis wat harder aan trekken. Didactiek, pedagogiek, organisatie Ik vind dat ik op de eerste plaats didacticus ben, want ik ben ervoor om de leerlingen iets te leren. Op de tweede plaats ben ik pedagoog, want ik moet zonodig ook corrigerend optreden. Daarnaast ben ik nog psycholoog, want je moet tactisch zijn. En je organisatie is ook van belang. Je moet een goede organisator zijn. Ik denk dat ik goed kan organiseren. Ik geef de leerlingen bijvoorbeeld een opdracht: schrijf wat eigenschappen op van een vierkant. En dan geef ik die beschrijving aan een ander groepje met de vraag: 'Wat voor figuur is hier bedoeld?' Dat zeg ik ze niet van tevoren en dan zie je de kinderen denken: 'Daar heeft ze over nagedacht.' En dat klopt: over dit soort dingen moet je nadenken, die moet je goed organiseren. De leraar heeft iets te vertellen Als ik studieles geef, speel ik altijd iemand die een groep iets moet vertellen. Ik ga buiten staan en kom dan op vijf keer, op vijf verschillende manieren, binnen. Ik speel dus vijf verschillende types en ik vraag de leerlingen van welk type ze het liefste les zouden willen hebben. De kinderen kiezen altijd het type dat resoluut naar binnen stapt: 'Boem, hier ben ik.' Als ik dan vraag waarom ze dat type gekozen hebben, kunnen de kinderen dat heel treffend zeggen: 'Die persoon lijkt ons wat te vertellen hebben.' Als leraar moet je dus iets te vertellen hebben. Dat moet je ook uitstralen. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Je moet zelfverzekerd zijn. En dat heeft alles te maken met een goede vakkennis en met een gedegen voorbereiding van je lessen. Ik maak dus zelf altijd alle sommen. Op die manier weet je wat er in de les kan gebeuren, waar de leerlingen tegen aanlopen. Later de teugels laten vieren Laatst raakte ik toevallig in gesprek met een oud-leerling van me. Ik was hem eerlijk gezegd vergeten, maar hij mij niet. Hij zat in de eerste klas. Hij wist het nog heel goed. Hij was bang voor me geweest, hij durfde nog geen pink op te tillen, zei hij. 'Nou, dan had ik het toch goed voor elkaar in die tijd,' dacht ik. Maar zo tegen kerstmis werd het soepeler, volgens hem, toen kon er wat meer, toen was hij zo bang niet meer. Zo moet je het ook doen, vind ik. Je moet eerst de teugels vasthouden, tot je ze hébt en daarna kun je ze wat laten vieren. Want als je ze in het begin laat vieren, dan krijg je ze nooit meer terug. Zelfreflectie Zoals gezegd: ik vind lesgeven geweldig, heb ik altijd gevonden. Het kost me ook niet zoveel moeite. Het gaat me makkelijk af, ik heb er geen slapeloze nachten van, zoals je weleens van collega's hoort. Ook dat is bijna vanaf het begin zo geweest. Waar dat 'm in zit? Mijn kordate optreden speelt daarin zeker een rol. Ik ben altijd, letterlijk en figuurlijk een groep leerlingen tegemoet getreden met: 'Zo, hier ben ik. We gaan het samen doen zoals ík het me voorgenomen heb.' 102
Wat ook van belang is dat je als leraar voortdurend blijft nadenken over je handelen, over je optreden en dat je het lef hebt jezelf te corrigeren als dat nodig is. Je moet de moed hebben dingen én jezelf te veranderen. Ik kan me nog goed herinneren dat de overgang van Limburg naar IJsselstein hard was. Ik had best wel wat ervaring, het ging allemaal lekker, ik dacht dat ik er was. Maar in IJsselstein was het toch even wennen, méér dan ik gedacht had. Maar ik bén eraan gewend, ik heb me ertoe gezet na te denken over hoe ík zou moeten veranderen in die andere omstandigheden. In IJsselstein ging het na een tijdje weer even lekker, vond ik, als daarvóór. Vrouw en wiskunde Als mensen me vragen wat ik doe voor de kost, dan zeg ik dat ik voor de klas sta. Als ze doorvragen, zeg ik er nog bij dat het op een middelbare school is. Dan gaan ze meteen aan het raden: 'Dan geef je zeker Engels of Nederlands.' Niemand komt dan aan met wiskunde. Dat verwachten ze niet van een vrouw. Op de meeste scholen waar ik gewerkt heb, was ik de enige vrouw in de wiskundesectie. Ik heb daar nooit last van gehad. Ik was eraan gewend: op mijn middelbare school waren er ook maar vijf meisjes in de drie HBS-b klassen. Ik wist niet beter. Ik vond het wel leuk dat er op een gegeven moment een vrouw bijkwam, als collega wiskunde. Zij bleek achteraf ook nog les van me gehad te hebben.
De praktijk in de klas Samenwerken met leerlingen De gemiddelde les Differentiatie Lesorganisatie en voorbereiding Goede organisatie verdient zich terug Goed begin is het halve werk Prullenbakgrafiek Motivatie opwekken Er iets leuks van maken Grenzen stellen Ze bij de les houden Lik op stuk De confrontatie aandurven Leren van collega's Regels afspreken en handhaven Een appeltaart voor een telefoon Streng maar leerlinggericht Rechtvaardig Sleutelervaring Complimenten geven
Samenwerken met leerlingen Als leraar ben je verantwoordelijk voor het verloop van de les. Maar de leerlingen moeten het allemaal uitvoeren. Mijn ervaring is dat je hierover goede afspraken kunt maken met de leerlingen. Ik heb last van gehoorverlies. Dat is voor mij echt een handicap. Toen ik een tijdlang vanwege problemen met mijn gehoor een aantal groepen slechts twee in plaats van drie lessen per week kon geven, heb ik de leerlingen voor die derde les wel werk opgegeven. Ik heb ze heel duidelijk uitgelegd waarom ze maar twee in plaats van drie lessen kregen en we hebben met elkaar duidelijke afspraken gemaakt over hoe het werk gemaakt moest worden. Dat deden ze prima, geen enkele probleem. Als je de kinderen serieus neemt, als je ze gewoon menselijk, als gelijke, behandelt, kun je heel goed afspraken met ze maken. Dan komt er een vruchtbare samenwerking tot stand tussen jou als leraar én de groep leerlingen. De gemiddelde les Hoe bij mij de gemiddelde wiskundeles eruit ziet? Volgens mij heb ik geen gemiddelde les, elke les is net weer even anders. Maar toch zit er inderdaad wel een stramien in. Ik begin elke les in ieder geval centraal. Meestal stel ik het huiswerk aan de orde, want ik geef altijd huiswerk op. Ik vraag dan of er vragen zijn. Ik beantwoord die vragen of stel zelf nog wat problemen aan de orde. Daarna gaan de leerlingen verder aan het werk met de opgegeven opdrachten. Als er een nieuw onderwerp op het programma staat, neem ik natuurlijk de tijd voor een grondige introductie en uitleg. Een en ander betekent dat de leerlingen bij mij voor het grootste deel zelf aan het werk zijn. Ik sta hoogstens zo'n kwartier aan het 103
bord. Maar zelf werken houdt niet altijd in dat de leerlingen in hun dooie eentje sommen maken. Als het even kan, neem ik ook wel de tijd om samen een (wiskundig) spelletje te doen. En natuurlijk werken de leerlingen ook wel samen. Ik draag betere leerlingen vaak op bepaalde dingen nog eens uit te leggen aan zwakkere. Ik heb nu overigens alleen onderbouw-atheneumklassen. Voor de bovenbouw ben ik niet bevoegd. En vmbo? Ik zou dat wel kunnen, en ik heb het in het verleden ook altijd gedaan maar gezien mijn oorproblemen lijkt het me niet verstandig: vmbo-leerlingen zouden me méér nodig hebben, denk ik, dan ik op dit moment waar kan maken rekening houdend met mijn handicap. Differentiatie Bij mij in de les werken de leerlingen allemaal in hun eigen tempo. Er is een bepaalde hoeveelheid werk te doen en daar moeten ze allemaal doorheen. Bij de een gaat het snel en vrijwel zelfstandig. Die krijgt het werk dan tijdens de les al af. Bij een ander gaat het wat langzamer: die klopt wat vaker bij mij aan voor uitleg. Zo iemand moet dan thuis nog wat verder werken. Ik stem het werk dat ik opgeef, af op het gemiddelde. Zwakkere leerlingen moeten dan wat harder werken, dat is zo. Betere leerlingen geef ik vaak wat extra, complexere opdrachten, als ze het normale werk af hebben. Wat je dan ziet: een spurt van die leerlingen om zover te komen dat ze aan die extra opdrachten mogen beginnen. Zoals gezegd, draag ik de betere leerlingen op de zwakkere leerlingen te helpen: bepaalde dingen nog eens uit te leggen of voor te doen. Ze vinden dat overigens leuk om te doen, een hele eer zelfs. Wat ik ook vaak doe, als een soort spelletje: ik maak een paar opdrachten op het bord en daarna zeg ik dan: 'Zo, van dit soort opdrachten kunnen jullie zelf er ook nog wel wat verzinnen. Ga je gang.' Lesorganisatie en -voorbereiding Ik maak er veel werk van mijn lessen goed te organiseren en dus goed voor te bereiden. Ik zal daarvan een paar voorbeelden geven. Voorbeeld 1 Op mijn tafel heb ik een multomap waarin alle klassen staan. Van elke klas zit er aan de linkerkant een plattegrond en aan de rechterkant het rooster, zodat ik precies weet waar de leerlingen vandaan komen en welke les ze na mij hebben. Ook heb ik in die map de cijfers van elke klas en een lijst met opmerkingen ( zoals huiswerk niet in orde, spullen niet bij zich…. enz ). Als een leerling bijvoorbeeld eens een keer niet zoveel zin heeft om te werken, kijk ik wanneer zijn laatste les afgelopen is: dan mag hij terugkomen om nog wat wiskunde in te halen. Dat werkt erg goed. En dat weten de leerlingen ook. Voorbeeld 2 Ik maak een keer alle sommen uit het leerlingenboek. Dat schrijf ik helemaal uit en dat stop ik dan in mijn multomap. Dat doe ik omdat er in het antwoordenboekje van de uitgever alleen maar 'blote' antwoorden staan. De leerlingen komen daar soms niet uit 104
en dan zeg ik simpelweg: 'Kijk maar even in míjn antwoordenboek.' Op die manier weet ik ook waar de problemen zitten. Dan zet ik in het boek een uitroepteken bij dat onderwerp of noteer ik dat er in het officiële antwoordenboek fouten staan. Voorbeeld 3 Er is bij de tweede klassen een hoofdstuk statistiek, maar dat behandel ik niet meer. In plaats daarvan laat ik de leerlingen op de KNMI-site gegevens opzoeken over hun verjaardag, over hoe het weer toen was en dat moeten ze dan uitwerken tot bijvoorbeeld een cirkeldiagram. Dan moeten ze zelf in het boek opzoeken hoe je een cirkeldiagram maakt. De leerlingen krijgen van mij ieder een eigen map. Die ligt al voor ze klaar, als ze binnenkomen. En zo kunnen ze meteen aan de slag. Goede organisatie verdient zich terug Door goede organisatie en gedegen voorbereiding heb ik tijd om de kinderen heel goed te observeren, als ze aan het werk zijn. Zo is er een knul die echt lekker werkt, hij volgt de A+ stroom. Hij zit graag de hele les te puzzelen met de wiskundesommen. Tussendoor reageert hij weleens op zijn buurman, legt hem wat uit en dan gaat hij weer lekker verder met puzzelen. Soms komt hij er niet helemaal uit, dan pakt hij zijn antwoordenboekje en dan zie je hem zuchten: 'Aha, zo zit dat'. Dat zie ik dan letterlijk gebeuren en daar kan ik dan echt van genieten. Als leerlingen aan mij vragen hoe dit zit of hoe dat zit dat, dan zeg ik vaak: 'Heb je hieraan gedacht? Kun je daar wat mee? Ga het maar proberen. Als het niet lukt, kom je maar weer terug.' En dan ga ik even later kijken en dan zeg ik: 'Zie je wel dat het lukt, ik wist het wel.' Dit soort complimentjes, daar zijn leerlingen gevoelig voor. Een goed begin is het halve werk Waar ik ook erg veel werk van maak, is het begin met een nieuwe klas. En dan heb ik het niet alleen over de brugklassen die vers op de middelbare school komen. Als ik een tweede klas of een derde voor het eerst wiskunde ga geven, doe ik zo ongeveer hetzelfde. Het is belangrijk om veel tijd te nemen om de klas naar je hand te zetten. Jij moet met de leerlingen leren omgaan en zij met jou als leraar. Je moet de groep in hetzelfde vaarwater zien te krijgen en dat heeft gewoon wat tijd nodig. Die tijdsinvestering is het wel waard, want als je goed aan elkaar gewend bent, haal je die 'verloren tijd' zo weer in. In het begin hou ik altijd een laag tempo aan. Ik neem bijvoorbeeld veel tijd om het eerste hoofdstuk door te nemen. Ik leg uitgebreid en heel expliciet uit hoe hoofdstukken uit het boek in elkaar zitten, hoe wij ermee gaan werken, wat mijn eisen zijn, wat het eindresultaat moet zijn, enzovoort. Ik wen ze stapje voor stapje aan mijn manier van werken. Aan mijn manier van heel precies werken. Ik geef ze die eerste tijd telkens kleine, overzichtelijke opdrachten. En ik wil dan ook van iedereen heel precies zien hoe die opdrachten gemaakt worden. Ik moet ze afgetekend hebben voordat ze verder gaan. Ik loop rond, ik help, ik adviseer, ik corrigeer. En dat alles om ze een goede manier van werken aan te leren. Als ze dat eenmaal gewend zijn, dan kan het later wat losser, dan krijgen ze ook wat meer vrijheid. Dan pas kan ik, sa105
men met de leerlingen, het zelfstandig werken gaan opbouwen. Prullenbakgrafiek Mijn leerlingen kennen mij inderdaad als een Pietje Precies. Ik word op een gegeven moment dan ook wel de juf van de prullenbakgrafiek genoemd. Dat heeft ermee te maken dat ik er een punt van maak dat grafieken heel precies getekend worden en dat bijvoorbeeld de assen heel expliciet van het juiste label voorzien zijn. Doen de leerlingen dat niet, dan verwijs ik zo'n grafiek zonder pardon naar de prullenbak. Ik maak daar zelfs een soort opvoedkundig spelletje van: niet alleen de grafiek gaat naar de prullenbak, maar als ik de schriften controleer en ik kom dan nog een prullenbakgrafiek tegen dan moet de leerling € 0,10 ( dit is van te voren afgesproken) betalen voor de pot-van-het-goede doel. Motivatie opwekken Je beweegt leerlingen tot leren door ze nieuwsgierig te maken. Dat lukt de ene keer beter dan de andere. Je moet in ieder geval een beetje creatief zijn. Voorbeeld 1 Zo had in een eerste klas setjes van zeventien kaartjes gemaakt met de cijfers 0 tot en met 9 en met de tekens ( ) + : = - en *. De kinderen moeten namelijk de rekenvolgorde kennen. Vroeger had je daarvoor de truc van 'Meneer van Dale wacht op antwoord.' Maar tegenwoordig zeggen we: 'Hoe moeten we van die onvoldoendes afkomen? Dat staat voor: haakjes, machtsverheffen, worteltrekken, vermenigvuldigen, delen, optellen en aftrekken. Die truc hebben ze geleerd, maar daar moeten vervolgens sommetjes mee gemaakt worden. En dan komen de kaartjes mooi van pas, zeker als je zo'n lange les van tachtig minuten hebt. Ik geef de kaarten aan een groepje leerlingen en zeg dat ze er eens goed naar moeten kijken en ze op tafel uitleggen. Dat vind ik dan al leuk om te zien: sommigen leggen de cijfers bij elkaar en de tekens, sommigen leggen alles door elkaar, sommigen verzinnen nog wat anders. Na een paar minuten geef ik de groepjes de opdracht om met de kaartjes het getal vijftig te maken. Dan is er natuurlijk meteen een wijsneus erbij die de cijfers 5 en 0 achter elkaar legt. Maar dat mag niet, want dan er is één regel: Twee cijfers achter elkaar is verboden. Ik herhaal de opdracht en dan gaan ze met de kaarten zitten schuiven totdat iemand roept: 'Ik heb hem.' Dan kom ik kijken of het klopt. En als het klopt, mag die persoon of dat groepje het volgende getal opgeven. De leerlingen gaan op een gegeven moment vanzelf moeilijke getallen verzinnen, vanwege het wedstrijdelement. Ze zijn een hele tijd enthousiast en creatief bezig. Ze hebben er plezier in, ze spelen en intussen leren ze een hoop. Spelenderwijs dus. Voorbeeld 2 Vorige week hadden we een open avond. 's Morgens zei ik tegen de eerste klas: 'Jullie nu al een half jaar wiskunde gehad en dus wil ik van jullie allemaal een woord hebben, want ik ga voor vanavond een woordzoeker maken. Help me eens even.' Iedereen 106
mocht een wiskundige vakterm op het bord schrijven: coördinaten, machtsverheffen, loodrecht, evenwijdig, enzovoort. Die woorden verwerk ik dan inderdaad in een puzzel voor de open avond. Ik geef die puzzel ook aan de leerlingen en collega's. Die maken er dan dankbaar gebruik van. Er iets leuks van maken Natuurlijk heb ik niet voor elke les van die creatieve ideeën. Natuurlijk moeten ze bij mij ook gewoon droge sommen maken. Maar als het effe kan, probeer ik er toch iets leuks, iets spannends in te gooien, zeker als ik merk dat de aandacht verslapt. Soms is dat iets heel raars. Een collega had iets op het bord geschreven in mijn lokaal: 'Je hebt vogels, vissen en nog wat. Ik heb zoveel poten, zoveel vleugels, wat ben ik?' Ik zei niks toen de les begon, maar ik veegde ook het bord niet schoon. Toen begonnen er een paar, zo maar vanzelf, dat puzzeltje op te lossen. En na een paar minuten was de hele klas ermee bezig. Dat lijken toevalstreffers, maar je moet als leraar deze mogelijkheden wel zíen. Dat is te leren, als je een beetje creatief en flexibel bent. Soms kan het ook heel simpel zijn. Als ik met haakjes bezig ben, dan schrijf ik bijvoorbeeld 3*(x+8) op het bord. Ik vraag Marietje wat eruit komt. Als Marietje het weet, dan geef ik haar de opdracht zelf zo'n som te bedenken en die op het bord te schrijven. En dan wil natuurlijk de een na de ander ook zoiets doen aan het bord. Ook die grote lummels van twee meter. Ik laat ze dus veel sommetjes zelf maken. Dan komt het niet altijd van jou als leraar. Als ze het zelf kunnen bedenken, hebben ze ook beter door hoe het werkt. Die truc loopt altijd als een trein. Zeker als je erbij zegt: 'Wie kan de moeilijkste bedenken?' Ik kan dan gewoon reken de klas uit lopen en dan gaan ze geconcentreerd door. De roostermakers zitten tegenover mijn lokaal en dan loop ik daar weleens naar binnen. Als ik weer terug komt, dan zijn ze allemaal nog bezig. Om te oefenen voor repetities laat ik de leerlingen ook zelf opdrachten maken. Als er goede bij zitten, gebruik ik die ook bij die repetitie. Grenzen stellen Eigenlijk heb ik niet zoveel problemen met leerlingen. Meestal gaat het wel goed. Af en toe is er natuurlijk weleens wat. En dan gaat het om twee dingen: vervelend gedrag en niet goed genoeg werken. Als het gaat om ongewenst gedrag, ben ik een keihard: 'Je gedraagt je hier netjes. Punt uit.' Wangedrag accepteer ik niet. De leerling krijgt in zo'n geval nog één kans: 'Gebeurt het weer, dan moet ik andere maatregelen nemen.' En als ze het dan wagen te vragen wat die maatregelen zijn, dan kijk ik ze strak en boos aan: 'Dat is nou precies de verkeerde vraag op het verkeerde moment.' Meestal is het dan wel over. Ik stuur bijna nooit leerlingen de klas uit. Ik weet het lokaalnummer niet eens waar ik ze dan naar toe zou moet sturen, zo weinig komt het voor. Ze bij de les houden Dan heb je nog kinderen die niet goed werken, die niets aan de stof doen. Ik probeer dat heel goed in de gaten te houden. Ik zeg: 107
'Kom maar vooraan zitten, dan kan ik zien wat je doet.' Soms zeg ik: 'Ik kom aan het eind van de les kijken wat je af hebt. Als het niet genoeg is, kom je dinsdag na schooltijd maar verder werken. Dan hebben we toevallig toch vergadering van 14.00 tot 17.00 uur, dan kan ik je op afstand in de gaten houden.' Meestal helpt zo'n dreigement wel en zo niet, dan laat ik ze inderdaad in hun vrije tijd terugkomen. Lik op stuk Een paar jaar geleden had ik een moeilijke jongen in de tweede klas. Kwam als laatste binnen, verjoeg andere leerlingen van hun plaats, dacht dat hij alles kon en mocht. Een écht moeilijke jongen dus. Ik stuurde hem eruit, zei dat hij meteen weer binnen mocht komen, maar dan op een ándere manier. Dat werkte niet: hij kwam binnen en deed precies hetzelfde. Toen kon ik niet anders dan hem definitief eruit te sturen. Op de gang kwam hij de afdelingsleider tegen. Die vroeg natuurlijk wat er aan de hand was. Toen hij meldde dat hij er bij mij uitgestuurd was, barstte zij uit: 'Bij mevrouw Dullens eruit gestuurd? Dat kan niet, dat is echt onmogelijk. Je houdt me voor de gek. Mevrouw Dullens stuurt nooit leerlingen eruit.' Het verdere jaar heeft hij bij mij op de voorste rij gezeten: 'Jij bent veel te belangrijk om achteraan te zitten. Ik wil je vooraan hebben. Vlakbij mij. Veel gezelliger ook.' Ik heb nooit geen last meer met hem gehad. Het is een kwestie van: hier ligt mijn grens. De leerlingen proberen die grens soms te verleggen, maar het is míjn grens en die ligt waar hij ligt. Natuurlijk je moet het waarom van die grens voortdurend uitleggen. Dat doe ik ook. Maar het blijft wel de grens. De confrontatie aandurven Ik heb eens een groep gedeeld met een collega die de klas niet aankon. Ik heb hele gesprekken met haar gehad. Op een gegeven moment wilde ze nog eens gaan opschrijven wat ze van de leerlingen verlangde. Dat had ze ook al bij de eerste les gedaan, maar ze dacht dat de leerlingen dat vergeten waren. Ik zei: 'Dat hoef je niet nog een keer op te schrijven, want de leerlingen weten dat allang. Je moet alleen zelf doen wat je gezegd hebt. Je moet het gevecht met de leerlingen aangaan. Als je dat niet wilt,dan is dit misschien niet jet juiste beroep voor je.' Leren van collega's Daarom zeg ik altijd tegen jonge leraren of stagiaires: 'Ga eens bij verschillende collega’s in de les kijken.' Dat hoeft helemaal niet in je eigen vak te zijn. In mijn opleiding heb ik ook heel veel scholen mogen bezoeken en ik heb heel veel leraren zien werken. Daar heb ik veel van geleerd. Ik dacht dan: 'Zo zou ik het ook wel willen, of zo juist niet.' Het is ook goed te zien hoe het niet moet. Regels afspreken en handhaven Grenzen stellen houdt in: duidelijke regels afspreken én je eraan houden. Bij een proefwerk spreken we af dat de leerlingen dat alleen maken. Ze kunnen proberen om het samen te doen, maar als ik dat zie, dan krijgen die leerlingen een één. Ik zeg dat aan het begin van het schooljaar en het geldt voor dat hele jaar en ook nog daarna als ze les van mij krijgen. Als ik dus iemand zie 108
spieken, dan is er geen discussie nodig: dan staat die één er. En dan kan vader, moeder, opa of oma, de mentor of wie dan ook langskomen: afspraak is afspraak, op samenwerken bij proefwerken staat een één. Je moet helder zijn. Je moet de afgesproken regels handhaven. Maar je bent ook een leraar die te maken heeft met pubers die meer aan hun hoofd hebben dan school en hun leraar wiskunde. Er is er weleens iemand die teveel kletst en dan zeg ik: 'Kom op.' En tien minuten later is het weer zover. Dan zeg ik: 'Dit is de tweede kom-op. Ik begin ongeduldig te worden.' Bij de derde kom-op zeg ik: 'Dat is drie keer en drie keer is scheepsrecht. Wat moet ik eraan doen om je stil te krijgen? Zeg het maar. Ik wil ook wel wat verzinnen. Laatste kans, nu is het afgelopen.' Dat werkt. Een appeltaart voor een telefoon In de klas mogen de leerlingen de telefoon niet aan hebben. Als het toch gebeurt, neem ik die telefoon in en leg ik hem op mijn tafel. Zo kwam een jochie op het eind van de les zijn telefoon ophalen. Ik vond gewoon ophalen wel een beetje makkelijk en goedkoop en dus vroeg ik hem of hij een fatsoenlijke tegenprestatie kon verzinnen. Dat lukte hem niet en dus stelde ik voor dat hij een Mars voor de juf zou meenemen. 'Of nee, zo'n Mars is niks, ik ben al zo dik van al die Marsen van jouw voorgangers. Ik weet iets beters: ik geef die telefoon nu mee, maar als het weer een keer gebeurt, dan bak jij een appeltaart, niet voor mij, maar voor de hele klas. Een flinke grote dus.' Dat vond hij wel een grappig idee. Zijn moeder trouwens ook, want de volgende les kwam hij met een enorme appeltaart aanzetten. Had hij niet zelf gebakken, maar zijn moeder. Zijn telefoon heeft hij daarna overigens nooit meer aan gehad. Streng maar leerlinggericht Grenzen stellen is belangrijk. Daarbij gaat het vooral om duidelijkheid, consequentheid, eerlijkheid en redelijkheid. Of ik daarmee een strenge leraar ben? Misschien, ik weet het niet. Ik vind mezelf soms hard, altijd duidelijk en helder, maar van de andere kant ook flexibel en leerlinggericht. Rechtvaardig Ik heb al gezegd dat ik vind dat je als leraar je zaakjes goed moet organiseren en voorbereiden. Dat betekent dus dat je niet zo maar wat moet doen, maar dat je erover moet nádenken. Dat geldt zeker voor streng zijn en straffen. Je moet dan te allen tijde rechtvaardig moet zijn, vind ik. Wat dat betreft heeft de volgende persoonlijke ervaring voor mij een grote rol gespeeld. Dat was écht wat je een sleutelervaring kunt noemen. Ik heb het altijd onthouden, het heeft zeker impact gehad op mijn verdere ontwikkeling. Sleutelervaring Op de lagere school had ik een strenge onderwijzeres. Als we naar de gymzaal liepen, moest dat in stilte. En we moesten goed op elkaar letten of er toch niet iemand aan het kletsen was. En als dat zo was, moesten we dat melden aan de juffrouw. Op een keer waren we terug uit de gymzaal. Een meisje stak haar vinger op en zei dat ze mij had zien kletsen. Dat was niet zo, 109
maar de juffrouw geloofde haar meteen en ik werd voor straf verplaatst van de eerste rij naar de vierde rij. In die vierde rij zaten de slechtste leerlingen. Dat was voor mij een vreselijke ervaring. Het heeft wel tot gevolg gehad dat ik me voorgenomen heb nooit een leerling zo maar te straffen. Als er bijvoorbeeld een hoop gedoe is met een paar leerlingen, ruzie of een vechtpartij, dan stuur ik beiden naar buiten. Vervolgens laat ik ze dan ieder op zijn beurt het eigen verhaal vertellen. En meestal loopt het dan af met: 'Hebben jullie niet allebei een beetje raar gedaan? Geef elkaar een hand, bied je excuses aan en dan is het weer over. Goed?' Ik kan heel slecht tegen onrechtvaardigheid. Dat heb ik o.a. overgehouden van die onderwijzeres op mijn lagere school. Complimenten geven Je moet, vind ik, als leraar de leerlingen vooral ook prijzen: complimenten geven is heel belangrijk. Probeer zo weinig mogelijk negatief te zijn. Probeer dingen te vinden die ze góed doen. Zo kun je een leerling die geregeld haar spullen niet bij zich heeft, uitbundig prijzen als het een keer wél in orde is: 'Wat leuk dat je vandaag alles bij je hebt, meid.' Maar je moet dat dan wel menen en niet cynisch gaan doen.
Op en rond de school Met de tijd meegaan Oud én nieuw De zogenaamde onderwijsvernieuwingen Mijn onderwijsvernieuwingen Samen met collega's Vergadercultuur Op je strepen staan
Met de tijd meegaan Kinderen zijn kinderen, daar is in de loop van de tijd niets aan veranderd. Maar kinderen zijn ook kinderen van hun tijd. En er is echt wel een groot verschil tussen vroeger en nu. Ook als het om leren gaat. Vroeger werd je iets voorgedaan en dan deed je dat simpelweg na. Wat dat betreft zijn de inzichten veranderd, en terecht. Als ik het vergelijk met de medische wereld: je wilt toch ook niet meer door een arts behandeld worden die in 1920 zijn diploma behaald heeft en met die inzichten is blijven werken. Je moet met de ontwikkelingen meegaan. Oud én nieuw Ik vind wél dat je dingen van vroeger die goed waren, gewoon moet houden. En dat daar dan nieuwe dingen bij mogen komen. Dus oud en nieuw, allebei. Neem bijvoorbeeld het werken in groepjes. Als je zegt: 'In groepjes werken, dat is het. We doen niks anders meer,' dan vermoord je het onderwijs. Want bij een bepaald onderdeel is in groepjes werken heel goed, maar bij een ander onderdeel helemaal niet. Het is ook niet goed als je de kinderen alleen maar video’s laat kijken. Er zijn kinderen die audiovisueel ingesteld zijn, maar er zijn ook kinderen die meer motorisch zijn ingesteld: die willen liever dingen dóen. Je moet iedereen proberen te bedienen. Iedere leerstijl aan zijn trekken laten komen. Dat moet je in elk geval wel proberen, vind ik. Over video's gesproken: ik kan me voorstellen dat je bij een vak als aardrijkskunde of geschiedenis veel video’s kunt gebruiken. Bij wiskunde ligt dat anders. Dat is een vak waarbij je veel aan hersengymnastiek doet: niet naar dingen kijken, maar zelf actief met dingen bezig zijn. Bij het ene vak komt dit wat meer aan de orde, bij het andere vak dat. Alles bij elkaar levert het jonge volwassenen op die geleerd hebben zich op verschillende manieren dingen 110
eigen te maken. Wat wil je nog meer? De zogenaamde onderwijsvernieuwingen Je moet in het onderwijs niet te snel willen veranderen, vind ik. Dat is de laatste tijd vaak wel het geval: voordat een verandering goed en wel vorm heeft gekregen, moet het wéér anders. Dat vind ik slecht. Het duurt nu eenmaal een tijdje voordat de ouders en de maatschappij de verandering door hebben en voordat de maatschappij daarop kan inspelen. Geef die ontwikkelingen hun tijd. Andersom geldt dat natuurlijk ook: wij moeten met het onderwijs inspelen op de maatschappij. Er moet goede afstemming zijn met het vervolgonderwijs. Leerlingen die van de HAVO komen, moeten goede kansen hebben in het beroepsonderwijs. Allemaal prima, maar neem de tijd voor dit soort ontwikkelingen en laat niet de ene vernieuwing over de andere buitelen. Veranderingen moeten ook niet van bovenaf komen, vanuit het ministerie. Veranderingen moeten uit het onderwijsveld komen, van de leraren dus. Mijn onderwijsvernieuwingen Ik zou als vernieuwing willen voorstellen om de lessentabel flexibeler te maken, afhankelijk van de capaciteiten van de individuele leerling. Nu krijgen bijvoorbeeld alle leerlingen in de eerste klas vier keer vijftig minuten wiskundeles. Maar er zijn leerlingen die genoeg hebben aan drie keer vijftig. Zij zouden bijvoorbeeld wel meer Engelse les kunnen gebruiken. Ik zou het ook helemaal niet zo gek vinden als bepaalde kinderen bijvoorbeeld in januari voor bepaalde vakken al hun eindexamen zouden kunnen doen. Dan heb je tijd over voor de andere vakken. Dat moet toch ook in een kleinere school te realiseren zijn. Er is de laatste tijd veel geld gestoken in het management en niet in het onderwijs zelf. Dat vind ik vreselijk. Vroeger was er een directeur en een adjunct. Nu is er een directeur met minstens twee adjunct-directeuren en verder afdelingsleiders, (kern)teamleiders, enzovoort. Vroeger had ik een klas met leerlingen. Die gaf ik les en af en toe vergaderden we daar dan over. Tegenwoordig geef ik af en toe les en heb ik verder van alles te stellen met die dikke managementslaag boven me. Dat levert volgens mij beslist geen kwaliteitsverbetering op. Dat vind ik jammer, dat vind ik gewoon slecht en dat zou anders moeten. Samenwerken met collega's De laatste jaren hebben we op school steeds meer overleg over hoe je hetzelfde onderwerp bij verschillende vakken behandelt. We zijn projecten gestart waarbij het gaat om samenwerking tussen collega's of liever: samenwerking tussen verschillende schoolvakken. Ik vind dat een goede ontwikkeling. Samen met techniek maken we bijvoorbeeld een ellipsograaf. Je hebt een cirkel en je hebt een ellips. Er bestaat een apparaatje, waarmee je een ellips kunt tekenen. Dat gebruik ik dus in mijn wiskundeles. Ik spreek met mijn techniekcollega af wanneer het onderwerp aan bod komt. In mijn les zeg ik: 'Een cirkel tekenen, dat doe je met je passer, maar je kunt het ook met een touwtje doen.' Dan krijgen alle leerlingen per tweetal een touwtje. De een houdt het touwtje vast en de ander moet dan een cirkel teke111
nen.De kinderen ontdekken vanzelf dat het met zo’n touwtje niet zo handig is. Een passer is veel handiger. Dan pakken de kinderen dat touwtje aan de twee uiteinden en zetten het vast. Vervolgens zetten ze het potlood erin en als je dan tekent, krijg je een ellips! Dan hoor je vanzelf: 'Dus een ellips is een cirkel met twee middelpunten.' Ik heb dat nooit uitgelegd maar tot die conclusie komen ze dan zelf. Dan gaan ze verder tekenen, grotere en kleinere ellipsen. En ik laat ze ook nog een ellips vouwen, met een bepaalde vouwoefening. En uiteindelijk hebben ze zelf ontdekt wat de belangrijke eigenschappen van een ellips zijn. Contacten met ouders Ouders zijn uiteraard begaan met het lot van hun kinderen. Ze hebben dus het recht om te weten wat er op school met hun kinderen gebeurt. Soms is een gesprek met ouders ook heel verhelderend voor mij als leraar. Ik heb weleens een leerling gehad met wie het allemaal moeilijk ging. Toen ik de ouders had ontmoet, dacht ik: 'Geen wonder: pa en ma zijn precies hetzelfde.' Dan begrijp je het en kun je anders naar zo’n kind kijken en eventueel een andere aanpak kiezen. Met alle ouders van mijn mentorleerlingen zou ik graag een gesprek willen hebben, maar dat is niet altijd makkelijk uitvoerbaar. Het is ook heel belangrijk voor de leerprestaties van kinderen dat hun ouders belangstelling tonen. Als mentor heb ik aan het begin van het jaar een ouderavond. Ik geef de ouders dan tips: 'Vraag eens hoe het geschiedenisproefwerk ging, vraag eens of u het wiskundeschrift mag zien, vraag eens hoe uw kind de klas en leraren vindt. En geef uw kind ook complimenten als hij hard geleerd heeft, als hij serieus aan zijn huiswerk gewerkt heeft. Wij leraren zien de kinderen op school, u ziet de kinderen thuis bezig met schoolse dingen. Als we goed samenwerken, bereiken we méér.' Ik wil ook graag dingen van ouders weten: hoe lang de kinderen over het huiswerk doen bijvoorbeeld, want dat kan ik dus niet zien. Soms hoor je dat een bepaald kind veel te lang met zijn huiswerk bezig is. Dat is niet goed, en dan moet ik toch eens kijken of ik dat niet anders kan regelen. Verder is mijn contact, mijn samenwerking met ouders, als wiskundeleraar natuurlijk beperkt. Ik bedoel: de ouders hoeven mij niet te vertellen hoe ik wiskunde moet geven. Dat ligt anders als het om mijn mentorschap gaat. Dan heb ik álles met ouders te maken, dan moeten we samenwerken in het belang van het kind. Dan moet ik ouders bijvoorbeeld overtuigen dat een hoger niveau niet altijd het beste is voor een kind. Dat kost soms moeite, moet ik zeggen. Ik heb het wel meegemaakt dat ik tegen ouders moest zeggen: 'Uw kind redt het hier niet, het moet naar een andere school.' Dat komt dan haast over als een oneerbaar voorstel. Maar het gaat toch om het kind, niet om wat de ouders voor ambities hebben. Ik heb echt wel zorgen om kinderen gehad. Dan liet een leerling merken dat ze altijd zo lang moest leren. En dan opperde ik dat het misschien verstandig zou zijn naar een andere school te gaan. Dat vond ze een vreselijk idee, daar was ze helemaal tegen. Maar dan moet je toch doorgaan op zo'n gesprekje, met de bewuste leerling en met haar ouders. En dan moet je toch een oplossing zien te bereiken. Die leerling had niet voor niks laten merken dat 112
er een probleem was. Dat zijn moeilijke dingen, daar heb ik me echt wel zorgen om gemaakt. Ik zal nooit vergeten dat ik op een keer in de stad een moeder van een leerling tegen het lijf liep. Ze vroeg of het waar was dat ik een andere baan had. Dat klopte: ik had net opgezegd omdat ik ergens anders zou gaan werken. Dat vond die moeder helemaal niks, omdat haar dochter zo graag les had van mij. Het gaat wat ver om te zeggen dat dat de dingen zijn waarvoor je het allemaal doet, maar het zijn wel dingen die leuk zijn om te horen. Het bewijst in ieder geval dat je contacten als leraar en als mentor goed en nuttig waren. Vergadercultuur Ik ben een tijdje sectievoorzitter geweest. Dat doe ik nu niet meer. Ik vind dat de jongeren dat maar over moeten nemen. Toen ik nog wel deed, kreeg ik van iedereen allemaal mailtjes binnen van 'Wil je dit of dat in de sectie bespreken?' Daar was ik ook keihard in: als ik op maandagmiddag een mailtje kreeg of ik iets op dinsdag wilde bespreken, dan mailde ik terug: 'Je moet beter plannen: de agenda van morgen is al opgesteld en helemaal vol. Jij komt op de reservelijst en anders de volgende vergadering dan maar.' We hebben bij ons op school eenentwintig kernteams. Met kernteamleiders. Daarboven een afdelingsleider. Dan heb je nog een onderwijscommissie en dan is er ook nog de zogenaamde A+ coordinatie. Je krijgt van alle kanten dingen te horen, te lezen, te doen. Niet zo leuk, vind ik. En al die vergaderingen: op zich allemaal niet zo erg, als er maar goed vergaderd zou worden. Wat meestal niet het geval is. Daar baal ik wel van. Het kost een hoop tijd en het komt volgens mij lang niet altijd ten goede van het onderwijs. Ik zou het veel fijner vinden als je wat meer van die kleinere scholen had en niet van die grote leerfabrieken. Je kent de leerlingen eigenlijk niet meer. Op de eerste school waar ik ging werken, waren er drie- of vierhonderd leerlingen en iedereen kende iedereen. Dat mis ik nu wel. Op je strepen staan Tijdens mijn opleiding tot leraar hebben ze me altijd voorgehouden dat je na één jaar een vaste benoeming moet krijgen. Als dat niet gebeurde, kon je beter een andere baan gaan zoeken. Toen ik op mijn tweede school om een vaste benoeming vroeg, meldde de directeur dat dat niet kon: dat zou ten koste gaan van een collega. Ik nam geen genoegen met die reactie en stond erop dat ik een vaste benoeming zou krijgen. Anders zou ik mijn ontslag indienen. Na tien minuten kwam de directeur terug met de mededeling dat ik een vaste baan zou krijgen en dat is ook gebeurd . In het volwassenenonderwijs waar ik later werkte, was de afspraak dat ik twee jaar tijdelijk benoemd zou worden en daarna vast. Dit omdat ik maar een hele kleine baan van vier lesuren had. Maar na die twee jaar wilde men mij tóch geen vaste aanstelling geven. De reden? Dan zou men teveel mensen krijgen met kleine banen. Ik nam daar geen genoegen mee, ik nam ontslag en ben weer in de dagopleiding gaan werken. 113
Toen ik coördinator was van de tweede klassen, kreeg ik daar zeer weinig uren voor. Ik was daarmee akkoord gegaan omdat het een nieuwe functie was en men dus niet exact kon aangeven hoeveel tijd een en ander in beslag zou nemen. Toen ik op een gegeven moment om meer uren vroeg, omdat het werk dat rechtvaardigde, kreeg ik te horen dat dat écht niet kon. Omdat ik geen zin had om mezelf voorbij te lopen, heb ik toen het coördinatorschap opgegeven. Ook bij de invoering van het huidige fuwa-systeem heb ik ervaren dat helderheid over de beoordelingscriteria en duidelijkheid over de manier waarop er beoordeeld wordt, van groot belang zijn. Bij ons op school had men ook nog het onderscheid gemaakt in LB1en LB2-docenten. LB1 was voor iedereen, maar voor LB2 moest je zogezegd een ander type docent zijn. Ik kreeg een LB1 aangeboden, terwijl ik naar mijn idee – met mijn ervaring en staat van dienst - wel een LB2-docent ben. Ik begreep echt niet op welke gronden men mij bij LB1 indeelde. Tijdens het hele beoordelingsproces was er nooit iemand in mijn lessen komen kijken. Toen dat op een gegeven moment wél een keer gebeurde – een klein lesbezoekje van zo'n twintig minuten - gaf de leiding te kennen dat ik maar voor mijn LB2 moest gaan. Wat ik inderdaad ook maar gedaan heb. Er zijn toen twee directieleden in mijn lessen komen kijken, ik heb een uitgebreid portfolio samengesteld en prompt die LB2 gekregen. Moraal van het verhaal: het is van belang als leraar op een school om goed voor jezelf te zorgen en goed op je strepen te staan. Het is nog steeds niet vanzelfsprekend in het Nederlandse onderwijs systeem dat de school dat allemaal voor je regelt in het kader van goed personeelsbeleid. En ten slotte, als het over waardering voor leraren gaat: van de kant van de schoolleiding merk ik daar toch niet zoveel van. Het wordt in ieder geval zelden uitgesproken. Af en toe hoor je tussen de regels door dat iets wel goed gaat. Dat is alles. Gelukkig voel ik me vooral gewaardeerd door de leerlingen en daar haat het uiteindelijk om.
114