Leipzig 2011 Honours College Traject Taalwetenschap
Leiden, november 2011 Beste Cynthia, Fulco, Hannes, Jessica, Linda, Myrthe, Jeroen, Eva en Arie, Het is onderand eind november nu ik dit stukje schrijf, kortom ongeveer een maand na onze reis naar Leipzig. Tijdens deze vier dagen hebben we veel meegemaakt en veel besproken. Het is zonde om al deze ervaringen langzaam een eenzaam plekje in je geheugen te geven. Daarom heb ik op de volgende pagina's geschreven wat mij in ieder geval bij zal blijven van onze geweldige tijd in Leipzig. Tijdens deze reis heb ik soms getwijfeld of ik m'n laptop niet mee had moeten nemen: dan had ik alles meteen vast kunnen leggen met als doel een soort logboek van alles wat we meegemaakt hebben. Nu, achteraf gezien, heb ik er geen spijt van. Met behulp van de aantekeningen van Cynthia (en een beetje die van mezelf) heb ik dit verslag gemaakt. Het bevat zodoende de dingen die we op dat moment belangrijk vonden plus de momenten die mij nog fris in m'n geheugen staan. Zo komen hopelijk de kenmerkende en interessante zaken samen in één geheel. Ik hoop ook dat dit stuk niet alleen aanleiding vormt om nog eens terug te denken aan de goede tijd in het herfstachtige Leipzig: het zou mooi zijn als we zo nu en dan nog eens samen komen en het dan gaan hebben over een van de besproken onderwerpen. Dit verslag kan hiervoor een uitgangspunt zijn. Al met al heb ik het die vier dagen erg naar mijn zin gehad. Zoals zaterdagavond al gezegd is: superlatieven schieten tekort. Rest er nog één woord: Bedankt Tom
Woensdag 26 oktober 2011 Het was vroeg en donker. Eén voor één komen er studenten met grote koffers danwel kleine tassen aanzetten. Alhoewel we niet de enige internationale reizigers zijn, vinden we elkaar snel. Bij de houten banken in de stationshal in Leiden maken we klokslag acht uur kennis met nieuwe gezichten. Ook zien we reeds bekende gezichten en zijn we benieuwd hoe het, na een qua lengte variërend tijdsinterval zonder contact, ermee gaat. In totaal zijn we met z'n tienen: tien verschillende mensen, met totaal verschillende achtergronden – soms weer opvallend gelijk – van verschillende leeftijden. Maar we hebben minstens één ding gemeen: interesse in taal. De groep bevat vier honoursstudenten die begin 2010 begonnen zijn aan het traject taalwetenschap: Cynthia, Fulco, Hannes en ikzelf. Van het jaar daarop zijn er eveneens vier aanwezig: Jessica, Linda, Myrthe en Jeroen. Gedurende het traject worden deze studenten begeleid door, eveneens aanwezig, Arie Verhagen. De komende vier dagen heeft echter iemand anders de touwtjes in handen. Studentassistente Eva deelt de treinkaartjes uit, overhandigt het door haar gemaakte programma en legt uit wat de bedoeling is van de komende uren. Wel of niet op tijd, wel of geen ontbijt, één ding is duidelijk: we hebben er zin in. Een kwartiertje later zitten we in de trein. Stampvol uiteraard – daar komen wij dan met onze bagage. De trein is nu nog krap van binnen en geel van buiten; verder komen er als het goed is alleen nog maar ruimere, witte treinen. Op Schiphol moeten we overstappen op de Intercity richting Hannover en Berlijn. We praten nog wat over de meertaligheid van de omroepberichten op het station en concluderen dat er toch zeker sprake is van een zekere informatiediscriminatie als het Duitstalige bericht vergeleken wordt met het Nederlandstalige. Enkele minuten later vinden we onze wagon in de zojuist aangereden trein en mogen we (niet voor de laatste keer) Hollanders van onze gereserveerde (!) zitplaatsen wegsturen. We zijn onderweg. Vanaf nu is het even wachten. Iedereen maakt gebruik van de opeens beschikbare bonusuurtjes: lezen, leren voor een toets, bijslapen, eten, nog meer bijslapen, naar buiten kijken, een berg e-mails afhandelen (waar je een half oerwoud voor nodig hebt op het moment dat je het allemaal uit zou willen printen), etcetera. Vanaf een wat schappelijker tijdstip, een uurtje of tien, wordt er ook gekletst en gediscussiëerd – over wat deze dagen komen gaat, wat anderen zoal studeren, hoe we het traject ervaren en wat ons nog te wachten staat. Een speciale plek in het bediscussiëerde wordt ingenomen door de poes van Linda. Bij het onderdeel 'Taal en evolutie' van ons honoursprogramma wordt onder andere gekeken naar communicatie bij dieren en, in vergelijking hiermee, welke rol coöperatief taalgebruik bij mensen speelt. De vraag rijst op of de poes misschien ook coöperatief gedrag vertoont. Linda merkt namelijk dat haar huisdier het duidelijk aan haar laat weten als de deur open moet. Na enige gedachtewisselingen stellen we vast dat er in dit geval geen sprake is van shared intentionality; de poes wil iets, maar er is voor het baasje geen aandeel in het doel van het dier. Er is dus geen sprake van puur coöperatief gedrag, maar de poes gebruikt, zoals dat in het verleden al meerdere malen succesvol is gebleken, de mens als middel om iets gedaan te krijgen, in dit geval het openen van een deur. Een ogenblik later is Arie zich iets aan het afvragen. Het begrip 'olifantenpaadjes' komt – niet voor de laatste keer deze week – ter sprake. Sommigen hebben hier al eerder van gehoord. Het idee achter deze term, onderwerp van het gelijknamig boek van Jan-Dirk van der Burg en Maarten 't Hart, is dat deze paadjes ontstaan omdat mensen er vaak over lopen bij wijze van afsnijroute. Het door de gemeente aangelegde stukje trottoir biedt blijkbaar niet de optimale padlengte, met als gevolg dat mensen graag die twee meter over het gras afsnijden. Bij universitaire campussen heeft men dit willen toepassen door tussen de gebouwen in de eerste instantie alleen gras aan te leggen en enige tijd later pas de paden te betegelen op de plek waar het gras het meest afgesleten is. Zodoende ontstaan de paden in een optimale vorm (echter wellicht niet uitsluitend dé optimale vorm) uit het gebruik zelf. Arie is hierin geïnteresseerd omdat hij dit kan koppelen aan menselijke communicatie: het is aannemelijk dat dit ontstaan danwel geëvolueerd is op een manier die kenmerkend is voor evolutie tijdens het gebruik ervan. Een oproep dus aan iedereen die nog meer voorbeelden in de categorie 'olifantenpaadjes' weet om even contact op te nemen met Arie.
De treinreis duurt voort. In Hannover mogen we even wat frisse lucht opsnuiven, desnoods goedkope doch prima filterkoffie halen, om vervolgens met de Intercity naar Leipzig onze weg te vervolgen. Bij Helmstedt passeren we de voormalige grens tussen het oosten en het westen. Alhoewel het contrast waarschijnlijk niet zo enorm is als tweeëntwintig jaar geleden, kunnen we bij Magdeburg vaststellen dat de bouwstijl en het aantal verlaten fabrieken significant anders is dan een uur geleden. Vanaf hier is het niet ver meer, en als de zon langzamerhand ondergaat, komen we aan op Leipzig Hauptbahnhof. We zoeken een informatiestandje, helpen tevergeefs een van de 'locals' met de kaartjesautomaat die geen stuivers wil accepteren, verbazen ons over de hoeveelheid winkeltjes en eettentjes en belanden uiteindelijk bij de grote tramhalte voor de deur om onze 3-dagen-ov-(geen chip)-kaart te krijgen. De avond valt en onderhand hebben we wel honger gekregen, dus het volgende item op het programma, een restaurant (Pizzeria Andria), valt in de smaak. Alhoewel het statistisch niet heel waarschijnlijk mag zijn, is het ons toch gelukt om allemaal (op wellicht één koppel na?) een verschillende pizza te kiezen. Voldaan en wel reizen we met de tram naar ons Hotel (am Völkerschlachtdenkmal) wat antieke sferen probeert te creëren danwel in stand te houden. Al met al heeft het wel iets, allerlei kleedjes, piepende deuren, veel hout – en belangrijker: het is allemaal netjes, schoon en heel. Die avond hebben we onder streng toezicht van quizmaster Eva de ontbijruimte voor onszelf om daar de hersens te breken over de door haar bedachte vragen. Inclusief film- en muziekronde en een fotoronde met bekende taalkundigen was dit een geslaagde afsluiting van de eerste dag.
Donderdag 27 oktober 2011 Alhoewel het in Leiden nog betrekkelijk donker is om acht uur, laat de zon zijn stralen hier om deze tijd al flink tussen de gordijnen door schijnen. De ruimte waar we gisteravond de quiz gehouden hebben, wordt nu gedekt en al bevolkt door hotelgasten, waaronder ook ons clubje honoursstudenten uit Leiden. Het ontbijtbuffet voldoet rijkelijk aan onze verwachtingen, ook voor degenen die wat minder vlot uit bed konden komen. Enige tijd later staan we over het algemeen fris en fruitig op de stoep. De pas wordt ingezet richting het nabijgelegen Völkerschlachtdenkmal. Dit bijna honderd jaar oude monument gedenkt de volkerenslag nog eens honderd jaar eerder. Van buiten ziet het er vrij robuust uit; van binnen blijkt het monument bijna volledig hol te zijn, compleet met beelden en versieringen. En stelsel van nauwe trappen alsmede niet altijd op tijd ontdekte liften brengt ons tot verschillende uitzichtpunten. Het is overduidelijk herfst geworden in Sachsen. De uitzichtpunten als beloning voor het vele trappenlopen leveren hier en daar mooie foto's op. Vanaf het monument lopen we naar het Max Planck Institut für evolutionäre Anthropologie, het meest prominente onderdeel op het programma van ons bezoek aan Leipzig. In het hoofdgebouw van dit instituut zitten onderzoekers uit allerlei verschillende disciplines bij elkaar, iets wat wij als honoursstudenten herkennen. Bij evolutionäre Anthropologie gaat het onder andere om anthropologen, primatologen en gedragsbiologen, maar juist ook om taalkundigen en genetici. Tezamen proberen zij te beschrijven en indien mogelijk verklaren in welke opzichten de mens anders is dan alle andere vormen van leven. Hier wordt veel waarde gehecht aan het vergelijken de mens met diens genetisch meest gelijkende, de mensaap. Dit sluit aan bij het college 'Taal en evolutie'. De helft van ons heeft dit al afgeslote n, bij de andere helft is dit vak in volle gang bezig. Niet geheel toevallig staat hierbij vooral het boek 'Origins of Human Communication' centraal, geschreven door Michael Tomasello. Later vandaag zullen wij hem ontmoeten en gaat hij onze vragen met betrekking tot zijn onderzoek bespreken. Na een lunch uit de enigszins chaotische kantine van het instituut worden we rondgeleid door het zogenoemde 'Child Lab'. Na een stelsel van trappen, loopbruggen en electronisch beveiligde deuren komen we onder begeleiding van Katharina Haberl terecht in het gedeelte van het gebouw waar cognitieve experimenten met kinderen gedaan worden. Het doel is hier om te achterhalen wat mensen hierin speciaal maakt in bepaalde stadia van hun ontwikkeling. Allereerst komen we bij twee kamers, een met speelgoed en wat stoelen, de andere met een bankstel en ander meubilair. Dit zijn de ruimtes waarin (voornamelijk de wat jongere) kinderen kunnen wennen aan de nieuwe omgeving of waar de ouders de kinderen met voldoende privacy kunnen verschonen of voeden. Verder wordt ons verteld dat er in totaal 10 zogenoemde Child Labs zijn, waarvan we er twee te zien krijgen. Deze ruimtes bevatten allerlei mogelijkheden om de kinderen tijdens de experimenten in de gaten te houden: webcams, 360graden-camera's, microfoons, halfdoorlatende spiegels. Deze laatste worden overigens vrijwel altijd bedekt door
gordijnen, omdat het te vaak voorkomt dat kinderen meer geïnteresseerd zijn in hun eigen spiegelbeeld dan het experiment. Over de camera's wil onze onderzoekster graag kwijt dat ze nog altijd alle tapes bewaart, terwijl het uiteraard ergens gedigitaliseerd opgeslagen wordt. Nare ervaringen met corrupte bestanden zonder fysiek equivalent in tapevorm zijn hier, anno 2011, nog steeds de reden voor. Deze experimenten zijn vaak verschillend maar ze hebben vrijwel altijd gemeen dat het een mechanisch apparaat danwel 'tool' betreft waarmee iets moet gebeuren (bijvoorbeeld een voorwerp ergens instoppen, met een pen ergens het juiste hendeltje indrukken) en een beloning, meestal iets te snoepen. Het ontwerp voor deze apparaten wordt door de onderzoekers eerst uit kartonnen dozen geknutseld om vervolgens in kindvriendelijk gekleurd plastic nagemaakt te worden. Met betrekking tot de uiteenlopende instructies die de kinderen bij aanvang van het experiment krijgen, worden verschillende anecdotes verteld, waarbij kinderen van hun ouders (die soms in dezelfde ruimte mogen toekijken) een mep krijgen indien ze niet aan de instructie voldoen. Dit getuigt van het feit dat ouders vaak denken/willen dat hun kind zich moet bewijzen als “genie”, terwijl door de onderzoekers van tevoren wordt uitgelegd dat dit juist niet het geval is. De kinderen die aan het onderzoek meedoen komen voor in een database van ongeveer twintig duizend kinderen. Een bepaalde tijd na de geboorte krijgen de ouders eenmalig een brief waarin gevraagd wordt of ze opgenomen mogen worden in de database. Hierbij wordt geen onderscheid, danwel differentiatie gemaakt naar sociaaleconomische achtergrond. Dit is, als reactie op een vraag van onze kant, volgens Katharina meer iets voor Amerikanen. Niet alle experimenten vinden overigens plaats in het gebouw van het instituut. Aangezien ze ook ongeveer 80% van de kinderdagverblijven in de regio Leipzig mogen bezoeken vindt ook een aantal experimenten op locatie plaats. Dat het soms verwarrende stelsel van gangen, trappen en loopbruggen in combinatie met de beveiligde deuren niet alleen architectonisch leuk is, ondervinden we als we via de klimmuur naar – jawel – de sauna begeleid worden. In dit gebouw wordt er veel aan gedaan om interactie tussen de medewerkers te bevorderen, bijvoorbeeld in het weekend tijdens de klimactiviteit, of gewoon omdat je iemand tegen het lijf loopt tijdens je tocht naar je kantoortje. Het is duidelijk: interdisciplinariteit en onderlinge interactie staan hoog in het vaandel bij het Max Planck Institut. Uiteindelijk worden we veilig afgeleverd in de ruimte waar we vandaag en morgen de lezingen gaan bijwonen waarvoor we expliciet gekomen zijn. We beginnen met de schrijver van het boek van ons college, Michael Tomasello, tevens goede kennis van Arie. Zijn onderzoek heeft, in lijn met het instituut, de taak om uit te zoeken wat uniek aan de mens is en dan in het bijzonder met betrekking tot cognitie en coöperatieve communicatie. Tomasello begint met een uiteenzetting over de transmissie van cultuur. Het is een soort ratchet-effect: de complexiteit van skills en kennis neemt in grove, discrete stappen toe. Voor de ontwikkeling van cultuur zijn twee dingen nodig: de mogelijkheid om in een cultuur te leven en deze op te nemen en uiteraard cultuur zelf. Als illustratie beschrijft hij de gedachte aan de situatie in een boeing 747 met vijfhonderd chimpansees aan boord. Als hoofdlijn in zijn onderzoek komen we aan bij menselijke communicatie, die in het bijzonder coöperatief is. De drie pijlers van coöperatie {help, inform, share} komen naar voren zoals eerder besproken in zijn boek. Hierbij wordt de belangrijke rol die common ground speelt nogmaals benadrukt. Zonder common ground is menselijke communicatie een onbegrijpelijke reeks talige tekens zonder samenhang. Mensen hebben bij communicatie namelijk al bepaalde ideeën en verwachtingen over wat komen gaat en wat de ander bedoelt met een ogenschijnlijk “leeg” woord als 'zij' (namelijk het bemanningslid van het vliegtuig dat drie zinnen eerder genoemd werd en nu dus, zoals verwacht een vrouw blijkt te zijn. Common ground: we weten beiden van elkaar dat we beiden weten dat een bemanningslid meestal een vrouw is). De coöperatieprincipes van Grice zijn hier een belangrijk onderdeel van, ook vanuit het pragmatische oogpunt dat taal is bedoeld om dingen gedaan te krijgen. Bij mensapen is niets hiervan terug te vinden. Volgens Tomasello hebben ze geen theory of mind en kunnen geen intenties van anderen herkennen of begrijpen. In vergelijking met zijn collega's bevindt Tomasello zich in het midden als het gaat om het over- danwel
onderwaarderen van chimpansees. Naar eigen zeggen wordt hij aangevallen van beide kanten, wat wel moet betekenen dat hij het bij het juiste eind heeft ;) Wij als universitaire studenten zijn vaak op zoek naar manieren om wetenschappelijke hypotheses empirisch te testen. Hier wil Tomasello tot ons genoegen ook het een en ander over vertellen. Eén van de manieren om coöperatie bij chimpansees te onderzoeken is door gebruik te maken van een touw door een soort langwerpige houten doos waarop eten ligt. Het eten kan alleen bereikt worden indien twee chimpansees gelijktijdig (ieder aan één kant) aan beide uiteinden van het touw trekken. De uitkomst van dit experiment (met als control variable de positionering van het eten: (on)eerlijk verdeeld over de punten van de doos of alles ergens in het midden) is dan interessant. Neemt één (dominante) chimpansee alles of wordt er (eerlijk) gedeeld. Een vergelijkbaar experiment met 4 jarige kinderen levert verassende resultaten: het maakt in ruim 80% van de gevallen niet uit waar de beloning (een bepaald aantal lekkernijen, “random” verdeeld, aanvankelijk onzichtbaar voor de kinderen) zich bevindt: er wordt indien mogelijk fifty-fifty gedeeld. Hieruit concluderen we dat mensenkinderen veel meer geneigd zijn te delen, in het bijzonder eerlijk delen, en dus meer coöperatief ingesteld zijn. Tomasello betoogt dat dit eerlijk delen in de evolutie lange tijd van belang is geweest bij de partnerkeuze: iemand die te weinig heeft is geen goede garantie voor gezonde kinderen, iemand die te veel heeft wordt minder vaak gekozen als coöperatieve persoon. Er moet dan een unieke evenwichtige oplossing komen. In het prototypisch menselijke voorbeeld vindt er sociale selectie plaats met cheater detection als begrip: goede samenwerkers worden als aantrekkelijk gezien. Bij dieren is dit duidelijk anders. Hier geldt een andere strategie als het gaat om het verdelen van de buit: elk individu pakt wat hij pakken kan, wegkapen wordt getolereerd. In deze vorm van evolutie draait het om eten en seks, beide een maat voor succes. Anders dan bij dieren is het unieke aan menselijke communicatie het gebruik in gecoördineerde bezigheden, waarbij het waarschijnlijk geëvolueerd is in de richting van de vorm zoals we het nu kennen. Bij dit soort activiteiten is het voordeel wederzijds. Op de vraag of dit in een computer te simuleren is, antwoordt Tomasello dat bij computermodellen de mutualism factor moeilijk mee te nemen valt. Het komt gauw neer op een winst- en verliesrekening. Op de opmerkingen dat chimpansees en andere (mens)apen wel degelijk dingen samen doen, komt Tomasello met de observatie dat het leven in een groep pure noodzaak is om weerstand te bieden aan andere (roof)dieren. Zodoende vergroot elk individu zijn eigen kansen om te overleven, niet expliciet die van de groep. Het ogenschijnlijk samenwerken komt volgens Tomasello neer op het bezig zijn met dezelfde activiteit op hetzelfde moment. Elk individu is alsnog bezig met zijn eigen voordeel. Zo is ook onze gemeenschappelijke voorouder, homo heidelbergensis, in groepen aan het jagen. Het is in hunn geval in het voordeel van de jagers om coöperatief te zijn. Elk individu heeft hiermee een grotere kans op eten. Een sleutelrol in de evolutie van menselijke communicatie wordt ingenomen door het ontstaan van agricultuur, tien tot twaalfduizend jaar geleden. Mensen zorgen ervoor dat al het benodigde voedsel op een bepaalde plek is en zo ontstaan begrippen als welvaart en persoonlijk bezit. Om dit in stand te houden is het van belang coöperatief te zijn binnen de groep, iets wat we vandaag de dag nog steeds zien, bijvoorbeeld bij dieven onder elkaar. Wat we vandaag de dag een groep noemen is echter heel gecompliceerd en Tomasello licht dit toe aan de hand van wat voorbeelden. Het is in een groep van jagers en verzamelaars van belang om niet te dominant te zijn. Hierdoor zou een individu, beschouwd als dominant en dus nadelig voor de groep, buitengesloten kunnen worden. Er vindt dus een evolutionair proces plaats waardoor de leden van zo'n groep minder agressief worden. Dit is wat bedoeld wordt met menselijke zelfdomesticatie. Er zou nu ook sprake zijn van het gebruik van indirecte verzoeken. De zelfdomesticatie stopt op een ogenblik ook: te solidair en te goedgelovig zijn is ook nadelig voor de groep. Bedriegers kunnen dan misbruik van het te goedgelovige individu. Tomasello licht dit toe met zijn voorbeeld over de groene baarden. In deze situatie draagt iedereen die coöperatief is een groene baard. Mensen zonder groene baard worden buitengesloten. Individuen die de groep bedriegen dragen in dit geval dus ook een groene baard, slim als ze zijn – anders zouden ze immers
buitengesloten worden. In real life zien we dit terug in het feit dat psychopaten erg goed zijn in het verhullen dat ze psychisch niet in orde zijn. Het blijkt dat in groepen (ook vandaag de dag) een klein aantal profiteurs danwel klaplopers, bedriegers met een groene baard, getolereerd kan worden. Vandaag de dag zou het gaan om bijvoorbeeld ongewenste immigranten, drugsverslaafden of opzettelijk werklozen. Vanuit evolutionair perspectief is dit ook gunstig: bij een plotselinge verandering van leefomgeving is dan het voor de cultuur makkelijker om zich aan te passen. Een te groot aantal freeloaders zorgt ervoor dat je een competitie met een andere groep verliest. Er is dan ook een mechanisme wat er voor zorgt dat nieuwelingen in de groep zich aanpassen. Groepen onderling kunnen ook samenwerken voor wat betreft de aspecten die ze gemeenschappelijk hebben. In tijden van nood zijn kleine verschillen ondergeschikt. Volgens Tomasello is de menselijke zelfdomesticatie tot stilstand gebracht door het feit dat het moeilijk en ongewenst is om tegen de groep in te gaan. Dit is zichtbaar in de zin dat mensen zich vergelijkbaar gedragen, kinderen goed naar hun ouders luisteren en dat mensen gauw hun eigen ingeving over een vraagstuk aan de kant schuiven op het moment dat ze horen dat 95% van de andere ondervraagden antwoord B gaf. Apen daarentegen kunnen veel beter zelf problemen oplossen, met andere woorden: ze laten zich minder door groepsgenoten beïnvloeden. In experimenten is dit aangetoond met een knop waarvan werd voorgedaan alsof er – uiterst oncomfortabel – met het hoofd op gedrukt diende te worden. De apen hadden al heel snel door dat er ook gewoon met de vuist een klap op gegeven kon worden, terwijl mensen in zo'n situatie de neiging zouden hebben om de instructie te kopieëren. Het betoog van Tomasello eindigt met het benadrukken van het verschil tussen dingen samen doen en coöperatie. Bij coöperatie is er een plan, of op z'n minst sprake van gedeelde intenties en draait het uiteindelijk om het voordeel voor de groep waarin de coöperatie plaatsvindt, niet voor de individuen. Terwijl Arie nog even op het instituut blijft om bij te praten met enkele van z'n internationale collega's, verlaten wij het instituut en lopen we richting het Stasimuseum. Dit bevindt zich in het voormalige kantoor van het Ministerium für Staatssicherheit voor het bezirk Leipzig, toendertijd bekend als 'Die runde Ecke' naar de vorm van het gebouw. In dit kleine doch bijzonder e museum zijn allerlei attributen te zien die gebruikt werden om burgers in de gaten te houden. Er hangen schema's hoe poststukken werden gecontroleerd, stadskaarten waarop de verdachte locaties waren aangegeven en zelfs een hele verzameling in beslag genomen westerse cassettebandjes waarmee verdachte telefoongesprekken werden opgenomen. Ook het scala aan vermommingsattributen is een indicatie voor hoe ver men bereid was te gaan om maar aan het westerse kapitalisme te ontkomen. Nadat we elkaar ondanks de vele ruimtes weer gevonden hebben, lopen we een stukje terug naar de winkelstraat om halverwege tot de conclusie te komen dat we het restaurant voor vannavond alweer gepasseerd moeten zijn. Deze keer lag het niet aan de verwarrende huisnummering, maar aan het feit dat de ingang van het op twee na oudste restaurant van Leipzig zich in een soort passage bevindt. We nemen plaats in de grote kelder van Auerbachs Keller, die overigens echt heel groot i s. Er hangt een typische sfeer - het is een beetje chique doch ouderwets, een tikkeltje Barok, maar vooral heel Duits. (Voor nadere beschrijving, zie Goethe, Faustus I) De vele kelners met opvallende rode gilettes serveren hier onder andere typische gerechten uit de streek. Even later arriveert ook Arie en tijdens het eten praten we nog wat na, bijvoorbeeld over de indrukwekkende lezing van vandaag, het museum en het instituut. Aangezien we elkaar veel te vertellen hebben en we eigenlijk nog geen zin hebben om terug te gaan naar het
hotel, besluiten we op zoek te gaan naar een plek om de dag af te sluiten met een drankje. We komen terecht bij een ietwat donkere bar, waar volgens de kelner geen ruimte voor ons is. Dat maken we zelf wat uit: na de achterste hoek enigszins verbouwd te hebben, kunnen we allemaal plaatsnemen. De discussies zetten zich voort en tot onze verbazing begint ook de live-muziek, waarop een Duits koppel (niet geheel spontaan) begint te dansen. Gelukkig houdt de muzikant vaak pauze – we vragen ons af of hij hier voor betaald wordt – en dat geeft ons mooi de gelegenheid om verder te praten. Arie maakt ons deelgenoot van zijn jubileum en na een laaste rondje vertrekken we naar het hotel.
Vrijdag 28 oktober 2011 Deze ochtend staan we vroeg op. We hebben een afspraak bij de dierentuin, dus we moeten lichtelijk vlot zijn. Gelukkig kennen we de routine van het ontbijt inmiddels. Van het buffetje kunnen we zelf pakken en als je goed en wel zit, kun je om koffie of thee vragen – waarna de vrouw des huizes zich als grap voor je neus gaat staan afvragen of dat wel gaat lukken in de keuken. Ze neemt vooral heel letterlijk wat we zeggen in ons (zelfbedachte) Duits, wat altijd leuke situaties oplevert. Eenmaal met gevulde maag aangekomen bij de Zoo moeten we door een hek heen waarvan het eerst onduidelijk is of deze wel voor ons opengedaan wordt. Uiteindelijk worden we opgehaald door een medewerker die ons de ruimtes gaat laten zien waar de onderzoeken worden voorbereid en data worden verwerkt. Als gastcorrespondent neem ik (Cynthia) de komende alinea´s het stokje van Tom even over. Als we zijn binnengekomen, geeft onze begeleider van het Wolfgang-Köhler-Zentrum für Primatenforschung een boeiende en leerzame inleiding. Hij vertelt vooral over het gedrag en de communicatie van mensapen in vergelijking tot mensenkinderen – met specifieke aandacht voor samenwerking, sociaal leren, en het gebruik (en fabriceren) van gereedschap. Het Wolfgang-Köhler-Zentrum is een project van het Max Planck Instituut en huist alle vier mensaapsoorten: chimpansees, bonobo’s, gorilla’s en orang-oetans. Hoewel er tot nu toe geen cognitieve verschillen te vinden zijn tussen verschillende geslachten en leeftijdsgroepen binnen deze soorten, zijn er wel degelijk slimmere individuen. De slimmere individuen helpen de onderzoekers met het meten van de moelijkheidsgraad van de experimentele taken. Tijdens onze rondleiding wonen wij een experiment met een chimpansee bij. De experimentele ruimte waar dit plaatsvond is zichtbaar voor gasten van de dierentuin (behalve wanneer het de apen afleidt). Onderzoekers proberen de experimentele apparaten zo veel mogelijk op die van de kinderen te laten lijken, en de apen zijn voorzien van tal van ‘environment enrichment’ voorwerpen in hun leefomgeving. Onze begeleider licht aan de hand van persoonlijke ervaringen een grote hoeveelheid aan onderzoeken en data toe. In dit kleine verslag kan ik de informatie die hij gaf geen recht doen. Wel kan ik in algemene zin melden dat de data een ondersteuning zijn van de opvattingen waarover wij eerder in de lezing van Tomasello gehoord hebben en die we vaker als groep hebben besproken. Mensapen hebben problemen met het maken van plannen, de samenwerking met soortgenoten, en het delen van doelen. Van de vier mensaapsoorten blijken orang-oetans het meest geduld te hebben met het oplossen van problemen, hetgeen misschien is te verklaren door het feit dat ze meer solitair leven en daardoor niet met soortgenoten hoeven te concureren. Tijdens ons bezoek kwamen ook onderwerpen zoals altruïsme en natuurlijke selectie aan de orde. Dit kristalliseerde zich uit in een bespreking van gevallen van ‘chimp-adoptie’ in het wild en derdepartijstraf in de gemeenschappen van mensapen. Voor de lezer die aan deze magere samenvatting niet genoeg heeft raad ik het volgende artikel aan als toetje: http://www.eva.mpg.de/psycho/pdf/Tennie_et_al_2008_nettles.pdf. Dit artikel gaat over een paar van de belangrijkste onderwerpen van de rondleiding: plannen en sociaal leren (in dit geval van gorilla’s). Het is onderhand tijd geworden om wat te eten. Dit doen we in het restaurant bij de uitgang van de dierentuin. Iedereen z'n eigen plateautje en lopen maar – het is net alsof je bij de V&D zit. Als we uitgegeten zijn zoeken we de tramhalte, kiezen we ondanks alle omleidingen toch de goede tram en gaan we weer terug naar het instituut. Ditmaal voor een serie lezingen waarbij ook andere (meestal vrij nieuwe) medewerkers van het instituut aanwezig zijn. Het zijn een soort inleidingen in het werk wat deze vier onderzoekers doen – voor ons is dat heel
nuttig gezien onze verschillende achtergronden en interesses, voor de nieuwe medewerkers is het heel leerzaam om zo kennis te maken met hun collega's. Overige geïnteresseerden waren uiteraard ook welkom. De eerste lezing werd gegeven door Bernard Comrie. Hij werkt op het gebied van overlap tussen linguistiek en genetica. Bij beide disciplines gaat het dan ook om het tekenen van bomen om structuren zichtbaar te maken. Hij maakt onderscheid tussen genetische of biologische transmissie en culturele transmissie. De vraag is nu tot op welke hoogte er correlaties hiertussen te vinden zijn. Volgens Darwin was er ooit een één op één relatie tussen Haplo-groups en taalfamilies. Doch volgens Huxley is het ook mogelijk dat taal verandert zonder dat het genetisch materiaal van die groep verandert. Onder vermelding van een aantal voorbeelden komen de complicaties bij dit onderzoek naar boven. Zo is het DNA in de loop der jaren “verontreinigd” geraakt door contact tussen de groepen. Bovendien is het in talen lastig om leenwoorden goed te plaatsen. Vanaf hier neemt Martin Haspelmath het over. Deze werkt aan het vastleggen van taalkundige data in verschillende projecten en databases. Dit onder andere ter ondersteuning van het vorige onderzoek. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de world atlas of language. Dit is een kaart waarop de verdeling van features van een taal zichtbaar is. Als voorbeeld hierbij gaat hij in op het aantal klinkers dat een taal heeft. Ook is er de leenwoordendatabase. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat zelfstandig naamwoorden een twee keer zo grote kans hebben om geleend te worden dan bijvoorbeeld werkwoorden of bijwoorden. Als derde project noemt Haspelmath de atlas van pidign- en creooltalen. Op de vraag of deze parameters nu alles (dwz. genoeg) zeggen antwoord hij dat het in de realiteit ingewikkelder zit. Bovendien: hoe meer je probeert vast te leggen, hoe meer vragen dit oproept. De volgende lezing, welke sommigen van ons erg interessant vonden, gaat over veldwerk, hetgene waar de data van de vorige twee onderzoeken vandaan komt. David Gil, bespreekt waarom je het zou willen doen aan de hand van de twee WOW's. De eerste gaat over het vinden van nieuwe dingen in talen, de tweede over het ontdekken dat iets universeels niet universeel blijkt te zijn. Als voorbeeld laat hij twee foto's zien met de vraag welke foto het meest lijkt op het eerder getoonde beeld. Het antwoord blijkt dus af te hangen van de taal die je spreekt: sprekers van sommige talen kiezen voor de foto waar de man er identiek uitziet. Andere sprekers gaan voor de foto waarop een weliswaar andere man een identieke handeling uitvoert (tegen een bal schoppen). Met dit soort experimenten probeert hij correlaties in taal en cultuur te vinden. Als laatste gaat hij in op synesthetische metaforen welke een hierarchie zouden vertonen. Als laatste is Heriberto Avelino aan de beurt. De foneticus laat ons zijn fonetisch lab zien. Allereerst legt hij ons uit hoe bij inheemse zuid-amerikaanse volkeren bepaalde klanken onderzocht worden door koolstof aan de tong te smeren van het proefpersoon . Vervolgens zegt deze tweemaal een woord waarin deze klank als enige medeklinker voorkomt. Aan de afdruk van de tong in de rest van de mond kan iets geleerd worden over de articulatie. Verder laat hij nog een manier van echografie zien, waarbij de vorm van de tong gevolgd gan worden. Deze techniek proberen we ook zelf uit. Ook maakt hij gebruik van endoscopie, waarbij een cameraatje via de keel richting het strottenhoofd geduwd wordt – hiervan laat hij gelukkig een filmpje zien. Als afsluiting is er een tafel met koffie en koekjes klaargezet, waarbij we rechtstreeks met de onderzoekers kunnen napraten over de lezingen. Tot onze verbazing zijn ze ook erg geïnteresseerd in ons als bijzondere studenten. Wij leggen ze uit wie wij zijn, zij leggen ons uit wat ze zelf doen. Gauw komen we met een clubje terecht op het onderwerp veldwerk. De verhalen uit de praktijk komen naar boven, over de laatste sprekers van een taal in Alaska, en sprekers van grotere, doch nog altijd kleine talen in Mexico.
Onderhand begint het donker te worden in het herfstachtige Leipzig. Ondanks dat het net aan zes uur geweest is, zit het restaurant waar Eva een tafel gereserveerd heeft al bomvol. Dit is het Kartoffelhaus. En inderdaad, bij elk gerecht zit iets van aardappels. Gekookt, gebakken, gepoft, gefrituurd, gepureerd, je kunt het zo gek niet bedenken – het is er allemaal. Het is opeens schijnbaar tijd voor raadsels en anecdotes. De papieren placematjes ondergaan een heel ander lot dan degene die de serveerster waarschijnlijk in gedachten had toen ze ze neerlegde. Stelletje Hollanders, die gaan er gewoon op zitten schrijven... Spoedig komt het eten, maar helaas niet voor ons! Ach, dan kunnen wij nog even doorpuzzelen. Of over het interieur vergaderen, 't is dan ook een verhaal apart: veel houtwerk, raampjes, dakjes en opstapjes die het voor de bediening niet erg gemakkelijk maken om het eten op de juiste plek te krijgen. Al met al ziet het er wel grappig en vooral heel Duits uit. Afijn, ook vandaag hebben we weer lekker gegeten. Het volgende onderdeel van het programma is de kroegentocht. Nu is dit in Leipzig niet heel moeilijk: de bars en cafeetjes zijn voor een groot deel geconcentreerd in het centrum en dan veelal in het Barfussgässchen. We schuiven onszelf met enige moeite tussen de te kleine tafeltjes op de veel te grote terassen in het kleine steegje door. Met de terasverwarmers aan is het nog goed toeven in de avond. Wij gaan echter binnen zitten – met tien man op die kleine terrasjes ging zelfs ons niet lukken en vrijwel iedereen wilde binnen zitten – in een wat grotere moderne bar. De muziek staat hier minder hard dan gisteren en ook de kwaliteit is stukken beter met dank aan de afwezigheid (!) van een live zanger. De enerverende afgelopen drie dagen worden nog eens belicht en het een en ander komt weer ter tafel. Na slechts de tweede ronde blijkt dat het al ruim na half één is. Dit betekent dat er geen trams meer rijden! Bovendien is ons ov-kaartje een half uur geleden verlopen, dus dat had sowieso niks uitgemaakt... En dan staan we eventjes later buiten. Uitgestorven is het, zodra je het centrum uitloopt. Er is nog enige discussie als we proberen de route naar het hotel te vinden (of beter gezegd: vast te houden). Wat wil je, als je met al die eigenwijze studenten op pad gaat! Maar na een stevig halfuurtje stappen (wat uiteraard weer gelegenheid bood om afgekapte discussies te herleven ofwel nieuwe te starten) bereiken we ons hotel in de Prager Strasse. Welke overigens volgens de landkaart in het Stasi-museum vóór 1989 nog Leninstrasse heette – even een detail voor het nageslacht. Zachtjes bestijgen we de trap, wat niet echt lukt, gezien het feit dat de trap van hout is – oud, krakend hout om precies te zijn – maar dat valt in het niets bij het gepiep dat de vloer op onze verdieping maakt op het moment dat we er zachtjes overheen proberen te lopen. We hebben in ieder geval ons best gedaan.
Zaterdag 29 oktober 2011 Veel te vroeg – althans zo voelt het – gaat de wekker. Het is al wel licht buiten, dus dat helpt bij het wakker worden. Het laatste ontbijt in Leipzig, zo dramatisch als dit klinkt was het gelukkig zeker niet. Ook het humeur van de gastvrouw deed ons flink opbeuren, met als gevolg dat we een klein uurtje later, ingepakt en wel weer vrolijk op de stoep stonden. De fris-en-fruitigheidsfactor vertoont wel enige variatie maar dat neemt niet weg dat we met een goed gevoel aan onze terugreis beginnen. Het eerste deel bestaat uit het bereiken van Leipzig Hbf. De Leipziger kaartjesautomaten worden nogmaals op de proef gesteld en een kwartiertje later staan we in de hal van het station. Zoals menig ander Duits station zit ook aan dit station een groot winkelcentrum vast. En laten wij nou net op zoek zijn naar eten voor onderweg. Welkom in het walhalla van Duitsland: de bakkerswinkel op het station. Servex (NS), McDonalds of bakker Bart, vergeet het maar! Voor slechts een paar euro kun je flink kiezen uit de 9 meter kilocalorieën die zich voor je neus openbaart; broodjes, pizzas, gebakjes, taartjes, koeken, noem maar op. Een bak filterkoffie krijg je er voor een euro bij. Hoe ga je dit ooit meenemen, of beter gezegd, hoe ga je dit ooit opeten, zullen mensen gedacht hebben. Antwoord: het is gelukt. De trein staat al klaar als we op het perron aankomen. Hint voor NS. We laden onze bagagge weer in, komen tot de conclusie dat we voor de derde keer op rij praktisch dezelfde gerserveerde stoelen hebben en vertrekken even later naar Hannover. Hier voltrekt zich het omgekeerde proces van drie dagen geleden: we stappen over op de trein naar Nederland. Ditmaal bevinden onze zitplaatsen zich in wagons. Hier hadden we niet op gerekend – de conducteur blijkbaar ook niet, want deze wist schijnbaar niet waar hij de “gereserveerd”-kaartjes moest laten, die ingesteld waren op een normale configuratie. Nadat we een clubje (opnieuw Hollandse) jongens weggejaagd hebben (het Duitse jongetje zat goed en mocht dus blijven zitten) kunnen we plaatsnemen, zij het met enige improvisatie. Ach hier zijn we goed in. Onderweg zitten we dus in coupees. Dat biedt wat rust. Bovendien beperkt het het aantal deelnemers in een gesprek: het geeft ook wel eens een prettig gevoel om te weten dat niet de hele trein meeluistert ook al spreekt de helft geen Nederlands. Arie legt de achterliggende theorie met betrekking tot de Duitse ümlaut als fonologisch proces uit en de vanzelfsprekendheid dat treinen geel zijn komt ter sprake. Hier blijkt een aantal experimenten mee gedaan te zijn: niet-Nederlanders zijn ten opzichte van de aan de NS gewende Nederlanders veel minder geschokt als ze opeens de informatie krijgen dat het over een witte trein gaat. We zijn onderhand al in Nederland. Het is altijd weer even twijfelen, totdat je de eerste spoorwegovergang of een anwb bord ziet. Het in twee delen halen van een rondje koffie uit de bord-bistro bij een medewerker die vindt dat hij pauze heeft (bordje) is ook altijd pret – maar je denkt toch zeker niet dat ik dat hele eind voor niks door die trein ben komen lopen, kom nou! Na wat stoelendans tussen de coupees duurt het niet lang meer voordat we aankomen op Schiphol. Hier vouwen we ons weer op tussen de forensen in een gele trein die via Leiden Centraal rijdt. De hal van het station treffen we aan zoals we deze woensdagochtend achtergelaten hebben: druk en donker. We komen nog even bij elkaar om afscheid te nemen voordat iedereen weer naar z'n eigen plekje vertrekt. Het waren vier interessante, leerzame en vooral erg leuke dagen. Mensen, bedankt!