Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur ONDERWIJS EN CULTUUR
Leidraad voor programma's en acties
Inhoud Voorwoord De programma's Socrates • Comenius: schoolonderwijs • Erasmus: hoger onderwijs • Grundtvig: volwassenenonderwijs en andere onderwijstrajecten • Lingua: talenonderwijs en taalverwerving • Minerva: informatie- en communicatietechnologieën in hetonderwijs • Observatie en innovatie van onderwijsstelsels • Gezamenlijke acties • Begeleidende maatregelen Leonardo da Vinci Jeugd Tempus Cultuur 2000 MEDIA Plus
De acties • • • • • • • • • • • • •
eLearning Richtlijn “Televisie zonder grenzen” Netd@ys Europe 2001: Europees jaar van de talen Actie Jean Monnet Europass-Beroepsopleiding Prince Europe Direct Partnerschappen met de burgermaatschappij De Europese informatiecentra Stedenbanden Samenwerking EU/Canada Samenwerking EU/Verenigde Staten van Amerika
2 • •
Sport Overige diensten van openbaar belang van Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur
Adressenlijst
2
3
Voorwoord Nieuwe mogelijkheden Bij de overgang naar de 21ste eeuw is op initiatief van Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie een nieuwe generatie programma's en acties tot stand gebracht. Deze programma's hebben te maken met de kernthema's uit het dagelijks leven: opleiding, jeugd, cultuur, sport en burgerschap. Ze hebben betrekking op de menselijke hulpbronnen, de grootste rijkdom van Europa. Het gaat onder andere om Socrates, Leonardo da Vinci, Jeugd, Tempus, Cultuur 2000 en MEDIA. Deze programma's en acties hebben niet alleen specifieke doelstellingen, maar ook een groot aantal punten gemeenschappelijk. Ze bieden ondersteuning voor de mobiliteit van personen, voor het opzetten van proefprojecten en voor de uitwisseling van ideeën en werkwijzen. Ze zetten aan tot Europese samenwerking op alle niveaus. Er wordt gestreefd naar kwaliteit, en innovatie wordt gestimuleerd. Ze zijn bestemd voor een brede categorie actoren, instellingen en verenigingen, en staan open voor ruim 31 Europese landen. Daarnaast berusten ze op fundamentele uitgangspunten als de bevordering van gelijke kansen, actief burgerschap en leren in een multicultureel kader én de noodzaak om levenslang te leren. De programma's en acties op het gebied van onderwijs en cultuur vormen een drijvende kracht, waardoor het mogelijk wordt om financiële steun te verlenen aan duizenden projecten waarvan honderdduizenden mensen profijt hebben. Het is een geweldige stimulans voor initiatieven en een rijke bron van concrete mogelijkheden. Om gebruik te kunnen maken van al deze mogelijkheden moet men tijdig toegang kunnen krijgen tot adequate informatie en de juiste stappen zetten. De “Leidraad voor programma's en acties” is bestemd voor scholen, universiteiten, opleidingscentra, bedrijven, personen die werkzaam zijn in de culturele sector en in de media, regionale en lokale overheden, niet-gouvernementele organisaties en, tenslotte, duizenden initiatiefnemers ter plaatse die een project met een Europese dimensie willen opzetten en te weten willen komen of zij op financiële ondersteuning van de Gemeenschap kunnen rekenen. Deze leidraad heeft het grote voordeel dat in één publicatie alle mechanismen en procedures in verband met die financiële steun te vinden zijn. Het doel van de leidraad is hoofdzakelijk van praktische aard: in eenvoudige termen de meest gestelde vragen beantwoorden, de lezer naar andere informatiebronnen doorverwijzen, hem in contact brengen met de contactorganisaties in zijn land, enz. Het Europa van het onderwijs en de cultuur - het Europa van de burgers - is in ontwikkeling. Het is van buitengewoon groot belang dat eenieder daar ten volle van kan profiteren. Viviane Reding Lid van de Commissie, verantwoordelijk voor onderwijs en cultuur
3
4
De programma's SOCRATES Wat zijn de doelstellingen? Socrates is het Europese programma op onderwijsgebied. Het programma beoogt de Europese dimensie te bevorderen en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren door de samenwerking tussen de deelnemende landen te stimuleren. De bedoeling van dit programma is een “Europa van de kennis” te ontwikkelen en daarmee de grote uitdagingen van deze nieuwe eeuw aan te gaan: bevordering van het begrip levenslang leren, bevordering van een gelijke toegang van iedereen tot het onderwijs, verwerving van erkende kwalificaties en vaardigheden. In concreto heeft Socrates vijf belangrijke doelstellingen: •
versterking van de Europese dimensie van het onderwijs op alle niveaus
•
verbetering van de kennis van de Europese talen
•
bevordering van de samenwerking en de mobiliteit op het gebied van het onderwijs
•
stimulering van de innovatie in het onderwijs
•
bevordering van gelijke kansen in alle sectoren van het onderwijs.
Socrates vult de actie van de lidstaten aan met volledige eerbiediging van hun verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderwijs en de inrichting van het onderwijsstelsel, enerzijds, en hun culturele en taalkundige verscheidenheid, anderzijds. Welke zijn de deelnemende landen? In totaal nemen 31 landen aan het programma deel: •
de vijftien lidstaten van de Europese Unie: Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Zweden;
•
de drie landen van de EVA/EER: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen;
•
de tien geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa: Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Roemenië, Slowakije, Slovenië;
•
Cyprus, Malta en, met ingang van 2001, Turkije. Wie zijn de begunstigden?
Socrates is bestemd voor alle onderwijsactoren van de Gemeenschap: •
leerplichtige leerlingen, studenten, personen -zowel jongeren als ouderen- die opnieuw gaan studeren;
•
onderwijsgevenden in opleiding of afgestudeerd, onderwijzend, administratief en leidinggevend personeel;
•
alle soorten onderwijsinstellingen;
4
5 •
maar ook alle betrokken externe actoren: ambtenaren en besluitvormers, lokale en regionale autoriteiten, ouderverenigingen, sociale partners, bedrijfsleven, verenigingen en NGO's, enz. Wat is de duur van het programma?
Na een eerste fase van vijf jaar (1995-1999) is het Socrates-programma met een periode van zeven jaar (2000-2006) verlengd. Wat is de juridische grondslag? De artikelen 149 en 150 van het Verdrag tot oprichting van de EG. Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad, van 24/1/2000 (PB L 28 van 3/2/2000). Wat is de begroting? Voor Socrates is een begroting van 1850 miljoen euro voor een periode van zeven jaar toegewezen. Wie doet wat? De uitvoering van Socrates valt onder de bevoegdheid van de Europese Commissie (Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur). Zij wordt daarin bijgestaan door het Socrates-Comité dat uit vertegenwoordigers van de lidstaten bestaat en door de Commissie wordt voorgezeten. Overigens zijn voor Socrates in elk der deelnemende landen Nationale Agentschappen opgericht. Deze agentschappen die dichter bij de burgers staan, beheren een groot deel van het Socrates-programma en nemen belangrijke voorlichtingsfuncties voor hun rekening. Hoe kan men deelnemen? De procedures voor de indiening en de selectie van subsidieaanvragen verschillen sterk al naargelang het een door de Europese Commissie beheerde gecentraliseerde actie betreft of een door de Nationale Agentschappen beheerde gedecentraliseerde actie. Deze agentschappen worden door de deelnemende landen aangewezen (voor nadere bijzonderheden, zie hieronder de beschrijving van de verschillende Socratesacties). Meer informatie? U kunt: •
contact opnemen met het Nationaal Agentschap voor Socrates in uw land: zie de volgende adressen: http://europa.eu.int/comm/education/socrates/nat-est.html
•
zoeken op de Socrates-website van de Europese Commissie: http://europa.eu.int/comm/education/socrates-nl.html
•
zoeken in de Leidraad voor aanvragers van Socrates, waarin alle bijzonderheden van de verschillende acties staan vermeld en de wijze waarop men eraan kan deelnemen. Deze leidraad is in elf talen verkrijgbaar en u kunt hem downloaden van het Internet (zie bovengenoemde site) of aanvragen bij de Nationale Agentschappen. Waaruit bestaan de acties?
5
6 Socrates bestaat uit acht acties. De eerste drie acties komen overeen met de drie etappes van het onderwijsparcours in zijn geheel: school, universiteit, volwassenenonderwijs. De overige vijf zijn transversaal. 1. Comenius: schoolonderwijs, 2. Erasmus: hoger onderwijs, 3. Grundtvig: volwassenenonderwijs en andere onderwijstrajecten, 4. Lingua: talenonderwijs en taalverwerving, 5. Minerva: informatie- en communicatietechnologieën in het onderwijs, 6. Observatie en innovatie van onderwijsstelsels, 7. Gezamenlijke acties met andere communautaire programma's, 8. Begeleidende maatregelen. Om welke soorten activiteiten gaat het? Het Socrates-programma verleent steun aan de volgende soorten activiteiten: •
transnationale mobiliteit van personen op onderwijsgebied in Europa;
•
proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen voor ontwikkeling van innovatie en kwaliteit in het onderwijs;
•
bevordering van taalvaardigheden en kennis van verschillende culturen;
•
gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) in het onderwijs;
•
ontwikkeling van transnationale samenwerkingsnetwerken ter vergemakkelijking van de uitwisseling van ervaringen en goede benaderingen;
•
observatie en vergelijkend onderzoek van onderwijsstelsels en -beleid;
•
activiteiten voor de uitwisseling van informatie en de verspreiding van goede benaderingen en innovatie. Wat zijn de gezamenlijke prioriteiten?
Elke actie heeft zijn specifieke prioriteiten, sommige zijn permanent en andere worden voor een jaar vastgesteld. Daarnaast is de doelstelling van alle acties het verlenen van bijzondere steun aan minder begunstigde bevolkingsgroepen, de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, de integratie van gehandicapten en de strijd tegen het racisme. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de taalverwerving, met name van de talen die minder verspreid zijn en minder onderwezen worden. Tevens wordt gewezen op het belang van studeren in een multiculturele omgeving, hetgeen als een van de fundamenten van Europees burgerschap wordt beschouwd. De nieuwe informatie- en communicatietechnologieën behoren ook tot de prioriteiten van het programma, voorzover deze ten dienste staan van actieve didactiek en innovatie. Enkele cijfers Van 1995 tot 1999 konden: dankzij Erasmus:
6
7 •
2000 universiteiten een institutionele overeenkomst afsluiten,
•
35 thematische netwerken op universitair niveau worden opgezet,
•
460.000 studenten een mobiliteitsbeurs ontvangen,
•
30.000 onderwijsgevenden voor mobiliteitstaken worden ingezet;
dankzij Comenius: •
10.000 scholen een partnerschap aangaan,
•
36.600 onderwijsgevenden en schooldirecteuren voor mobiliteitstaken worden ingezet;
dankzij Lingua: •
45.600 taalleraren en 2.800 taalassistenten voor mobiliteitstaken worden ingezet,
•
40.000 leerlingen deelnemen aan uitwisselingen in het kader van taalverwervingsprojecten.
7
8 Actie 1
COMENIUS: SCHOOLONDERWIJS Wat is de doelgroep? De Comenius-actie is bedoeld voor de eerste fase van onderwijs: kleuter- en basisscholen, alsmede scholen voor voortgezet onderwijs (inclusief beroeps- en technisch onderwijs). Alle onderwijsactoren van de deelnemende landen komen in aanmerking voor Comenius - onderwijsgevenden, onderwijzend personeel, leerlingen - waarbij het de bedoeling is ook de externe organisaties te mobiliseren: ouderverenigingen, NGO's, lokale autoriteiten, bedrijfsleven, sociale partners, enz. Wat zijn de doelstellingen? De doelstelling van Comenius is de kwaliteitsverhoging van het onderwijs, de versterking van de Europese dimensie daarvan en de bevordering van het talenonderwijs. Het accent ligt daarbij tevens op een aantal belangrijke principes: leren in een multiculturele omgeving (een basis voor Europees burgerschap) ondersteuning van de minst begunstigde bevolkingsgroepen, de strijd tegen mislukking op school en sociale uitsluiting. Wat zijn de activiteiten? Comenius bestaat uit drie hoofdacties. 1) Schoolpartnerschappen Deze zijn onderverdeeld in drie soorten: •
Onderwijsprojecten waardoor onderwijsinstellingen (ten minste drie uit drie verschillende deelnemende landen) in de gelegenheid worden gesteld samen te werken aan een onderwerp dat voor ieder van belang is. Het is de bedoeling hierbij zoveel mogelijk klassen te betrekken en op deze wijze bij te dragen tot een nauwere samenwerking, in het bijzonder tussen meerdere klassen en disciplines. Een van de prioriteiten in dit kader is de actieve deelname van de leerlingen, en thans is het voor een beperkt aantal leerlingen mogelijk om, met de leraren, op reis te gaan om het Europese project voor te bereiden en te plannen.
•
Taalverwervingsprojecten die bestemd zijn voor twee onderwijsinstellingen uit twee deelnemende landen. Bij deze projecten dient het accent te liggen op taalverwerving van vreemde talen. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de minder verbreide en minder onderwezen talen. In het algemeen vindt een uitwisseling plaats in de vorm van een verblijf in de partnerschool en een tegenbezoek aan de eigen school (minimumleeftijd van de leerlingen: 14 jaar).
•
Projecten voor de ontwikkeling van scholen die bedoeld zijn voor onderwijsinstellingen (ten minste drie scholen uit drie deelnemende landen) als instituut. Deze worden gestimuleerd ervaringen uit te wisselen over onderwijs-, organisatie- en beheersmethoden in het kader van onderwerpen die voor ieder van belang zijn: bijvoorbeeld de preventie van geweld op school, de integratie van leerlingen uit andere sociale en culturele milieus. Aldus is elke instelling als zodanig bij het project betrokken.
2) Initiële opleiding en bijscholing van onderwijzend personeel Twee soorten activiteiten komen voor subsidie in aanmerking:
8
9 •
Europese samenwerkingsprojecten tussen verschillende soorten instellingen, in het bijzonder instellingen voor initiële opleiding en bijscholing van onderwijsgevenden. Het doel van deze projecten is de ontwikkeling van studieprogramma's, cursussen, onderwijsstrategieën en lesmateriaal voor de opleiding van het onderwijzend personeel en gebruik in de klassen. Afgezien van het feit dat met deze projecten wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverhoging en de versterking van de Europese dimensie van het onderwijs is het een groot goed dat banden worden gesmeed tussen collega's die op dit gebied in de verschillende Europese landen werkzaam zijn.
•
Individuele mobiliteitsactiviteiten van leraren in opleiding (met inbegrip van assistentschappen van toekomstige taalleraren), van leraren en overige categorieën personeel dat bij formeel onderwijs of andere onderwijstrajecten is betrokken (schoolhoofden, inspecteurs, adviseurs, tussenpersonen, enz.). Het gaat om subsidiëring van de mobiliteit van leraren met het oog op een stage bij een school of bedrijf in het buitenland of deelname aan een Europese cursus met collega's uit het buitenland.
3) Vorming van Comenius-netwerken Het doel van de Comenius-netwerken is de synergie te bevorderen tussen schoolpartnerschappen en scholingsprojecten voor onderwijzend personeel, het opzetten van een groter aantal van dergelijke partnerschappen en projecten, maar ook dat deze inhoudelijk worden verrijkt en aangevuld. Een Comenius-netwerk wordt gevormd op basis van een onderwerp dat van gemeenschappelijk belang is. Het is in de eerste plaats een platform waarmee personen en instellingen die betrokken zijn bij Comenius hun samenwerking op Europees niveau kunnen versterken en bestendigen. Het vormt tevens een forum voor gezamenlijke discussie en samenwerking ter bevordering van de innovatie in het desbetreffende themagebied. Welke financiële steun is beschikbaar? 1) Schoolpartnerschappen De steun van de Europese Commissie is tweedelig: •
een standaardbedrag per project per jaar;
•
een variabel bedrag voor transnationale mobiliteit. Dit bedrag hangt af van het aantal onderwijsgevenden en leerlingen dat deelneemt en wordt naast het standaardbedrag toegekend.
Het standaardbedrag: Schoolpartnerschappen: 2000 euro voor de coördinerende school en 1500 euro per partnerschool (per jaar) Taalverwervingsprojecten: 1500 à 2000 euro voor de coördinerende school en de partnerschool. Normaal gesproken wordt de financiële steun slechts voor één jaar toegekend. Projecten voor de ontwikkeling van scholen: 2000 euro voor de coördinerende school en 1500 euro voor elke partnerschool (per jaar). 2) Initiële opleiding en bijscholing van docenten of overig onderwijzend personeel
9
10 Multilaterale samenwerkingsprojecten: de financiële steun die voor maximaal drie jaar wordt verleend, varieert normaal gesproken van 20.000 tot 100.000 euro per jaar, afhankelijk van het soort project. Individuele mobiliteitsactiviteiten: De subsidie varieert al naargelang de duur en het soort mobiliteitsactiviteit, en van het land waar de betrokkene heen gaat. 3) Comenius-netwerken De financiële steun wordt voor maximaal drie jaar verleend in de vorm van een bedrag dat in het algemeen varieert van 50.000 tot 150.000 euro per jaar, afhankelijk van het soort project. Tevens zijn subsidies beschikbaar van normaal gesproken maximaal 1000 euro per persoon om de geschikte personeelsleden van in aanmerking komende instellingen in staat te stellen deel te nemen aan voorbereidende bezoeken of seminars. 4) Voorbereidende bezoeken Voor multilaterale samenwerkingsprojecten in het kader van de drie Comenius-acties is het mogelijk subsidie te verkrijgen voor voorbereidende bezoeken van maximaal een week. Deze subsidies dienen bij het Nationaal Agentschap in het land van de projectcoördinator te worden aangevraagd. Hoe kan men deelnemen? 1. Schoolpartnerschappen: dit zijn gedecentraliseerde acties. Dit betekent dat de selectie van de aanvragen, de overeenkomsten en de betalingen worden beheerd door de Nationale Agentschappen van elk deelnemende land. De aanvragen dienen vergezeld te gaan van een “Comenius-plan”. In dit document geeft de school een korte beschrijving van de rol van de Europese samenwerkingsactiviteiten en de resultaten die van het partnerschap voor de toekomstige ontwikkeling van de school worden verwacht. Dezelfde procedure geldt voor het geval dat een school een Comenius-taalassistent wil opnemen. 2. Initiële opleiding en bijscholing van onderwijzend personeel •
Multilaterale samenwerkingsprojecten: dit zijn gecentraliseerde acties. De aanvragen worden ingediend bij de Europese Commissie en deze beslist over de toekenning.
•
Individuele mobiliteitsactiviteiten: dit zijn gedecentraliseerde acties. Aanvragen dienen te worden ingediend bij het Nationaal Agentschap in het land van de kandidaat.
3. Comenius-netwerken: dit zijn gecentraliseerde acties met een selectieprocedure die twee fasen omvat: de indiening van een eerste voorstel en, na de voorselectie, indiening van een volledig voorstel. Aanvragen dienen te worden ingediend bij de Europese Commissie.
10
11 Actie 2
ERASMUS: HOGER ONDERWIJS Wat zijn de doelstellingen? Erasmus heeft als doelstelling de kwaliteit van het hoger onderwijs en de Europese dimensie ervan te versterken. Te dien einde stimuleert het transnationale samenwerking tussen universiteiten, geeft het een sterke impuls aan de mobiliteit van studenten en docenten, en tracht het de doorzichtigheid en de volledige academische erkenning van kwalificaties en studies in de Gemeenschap te verbeteren. Hoe gaat dat in zijn werk? De deelnemende universiteiten sluiten een “Institutioneel Contract” met de Commissie, waarin alle goedgekeurde activiteiten binnen Erasmus zijn opgenomen. Wie kan eraan deelnemen? Erasmus is bestemd voor de universiteiten (bijna alle universiteiten van Europa nemen eraan deel) en daarnaast voor alle andere soorten erkende hogeronderwijsinstellingen en postdoctorale opleidingen. Wie zijn de begunstigden? De twee belangrijkste groepen begunstigden binnen Erasmus zijn studenten en docenten. Maar daarnaast biedt Erasmus aan administratief personeel van universiteiten de mogelijkheid om deel te nemen aan de samenwerking op Europees niveau. Om welke soorten activiteiten gaat het? Mobiliteit van de studenten Erasmus stelt de studenten in staat gedurende een periode van 3 tot 12 maanden in een ander deelnemend land te studeren. De grondslag hiervan is dat de in het buitenland gevolgde studie volledig door de thuisuniversiteit van de student wordt erkend; dit is mogelijk dankzij het ECTS (Europees Systeem voor de Overdracht van Studiepunten), waardoor de academische erkenning van studieperiodes door de verschillende partnerinstellingen wordt vergemakkelijkt. Het is dan ook noodzakelijk dat de desbetreffende universiteiten tevoren een overeenkomst sluiten om in dit kader van start te kunnen gaan. De docenten Erasmus bevat verscheidene acties die rechtstreeks voor docenten bestemd zijn: •
Uitwisselingen van docenten. Erasmus verleent financiële steun aan docenten die, veelal voor korte duur, colleges verzorgen binnen het programma van een partneruniversiteit in een ander Europees land. Het gaat er hier om ervaring op te doen, hetgeen een positief effect heeft voor zowel docenten als studenten, in het bijzonder degenen die niet aan een uitwisseling kunnen deelnemen.
•
Gezamenlijke ontwikkeling van studieprogramma's. Ten minste drie instellingen (uit verschillende landen) werken samen in projecten voor de gemeenschappelijke ontwikkeling van een studieprogramma, een module, een curriculum of een doctoraalprogramma. Dit is mogelijk in alle academische disciplines en beperkt zich niet uitsluitend tot Europese vakken. 11
12 •
Intensieve programma's. Gemeenschappelijke financiering kan worden toegekend aan universiteiten die intensieve cursussen organiseren (bijvoorbeeld in het kader van een zomeruniversiteit), mits deze een Europese dimensie hebben. Deze programma's zijn van korte duur, bieden docenten en studenten extra mogelijkheden om mee te werken aan het toegankelijk maken van Europa, en zijn een doeltreffende manier om onderzoeksresultaten te integreren in de lesprogramma's van de onderwijsinstellingen.
•
Thematische netwerken. Universiteiten kunnen op departementaal of facultair niveau in samenwerking met onderzoeksinstellingen, beroepsorganisaties, universiteits-, docenten- en studentenorganisaties een Europees netwerk vormen, dat een groot platform verschaft voor analyse en discussie. De Europese Commissie verleent financiële steun aan de thematische netwerken, waarvan de deelnemers op Europees niveau representatief zijn voor de discipline of het desbetreffende thema. Welke financiële steun is beschikbaar?
Mobiliteit van studenten De mobiliteitsbeurzen voor studenten in het kader van Erasmus worden beheerd door de Nationale Agentschappen. De hoogte van de beurs is afhankelijk van het beleid van elk Nationaal Agentschap en wordt in het bijzonder bepaald door het aantal studenten dat per land een beurs aanvraagt. Er zijn per land dus duidelijke verschillen. De Erasmus-beurzen worden toegekend naast de universitaire, de regionale en de nationale beurzen. Ze zijn bedoeld als bijdrage in de extra kosten die verbonden zijn aan studeren in het buitenland. Tevens dient te worden vermeld dat de Europese Commissie kan zorgen voor gedeeltelijke financiering van de taalvoorbereiding van studenten alvorens deze met hun studie in het buitenland beginnen. Uitwisselingen van docenten Deze beurzen zijn bedoeld om bij te dragen in de extra kosten die verbonden zijn aan lesgeven in het buitenland. Gezamenlijke ontwikkeling van programma's De financiële steun wordt voor een periode van ten hoogste drie jaar toegekend. Bij wijze van indicatie: de financiële steun aan projecten voor de ontwikkeling van studieprogramma's bedroeg in 1999/2000 gemiddeld 18.000 euro, met een deelname van gemiddeld zes partners per project. Intensieve programma's Financiële steun wordt toegekend voor het opzetten van intensieve programma's voor één jaar of voor twee of drie achtereenvolgende jaren, waarbij men uitgaat van wisselende groepen deelnemers en/of verschillende thema's. Bij wijze van indicatie: in 1999/2000 bedroeg de communautaire financiële steun voor een intensief programma 13.000 euro, met een gemiddeld aantal van negen deelnemende instellingen. Thematische netwerken
12
13 Thematische netwerken kunnen worden gefinancierd voor een duur van maximaal drie jaar. De hoogte van de financiering hangt af van de omvang en de reikwijdte van het project. Hoe kan men deelnemen? De universiteiten dienen hun aanvraag voor een institutioneel contract rechtstreeks bij de Europese Commissie in. Studenten en docenten die in aanmerking willen komen voor een mobiliteitsbeurs dienen contact op te nemen met het Bureau Buitenland van hun universiteit. De beurzen worden normaal gesproken via de universiteit door het Nationaal Agentschap voor Erasmus toegekend. De financiële steun aan de intensieve programma's, de ontwikkeling van lesprogramma's en de thematische netwerken wordt rechtstreeks door de Commissie verleend.
13
14 Actie 3
GRUNDTVIG: VOLWASSENENONDERWIJS EN ANDERE OPLEIDINGSTRAJECTEN
Wat zijn de doelstellingen? Onderwijs vindt niet uitsluitend op school plaats. Het is een levenslang proces voor alle leeftijden en alle plaatsen. Grundtvig is gericht op volwassenenonderwijs en andere onderwijstrajecten. Deze actie vormt een aanvulling op Comenius (schoolonderwijs) en Erasmus (hoger onderwijs) en is de derde schakel in de onderwijsketen. De sector volwassenenonderwijs verschilt van land tot land en omvat een grote verscheidenheid aan situaties. Grundtvig tracht de toegang tot leren te verbeteren en te vergemakkelijken voor iedereen, en voor alle leeftijden, die wil leren: •
en wil terugkeren naar de schoolbanken of de universiteit om nieuwe diploma's te behalen om gemakkelijker werk te vinden;
•
voor zijn eigen individuele en sociale ontwikkeling en voor zijn plezier;
•
om te leren een actieve Europese burger te worden. Wie kan eraan deelnemen?
Grundtvig richt zich tot alle actoren in het volwassenenonderwijs, niet alleen in de formele onderwijsinstellingen (scholen, universiteiten, instellingen voor volwassenenonderwijs) maar ook in de niet-formele onderwijstrajecten (verenigingen, bibliotheken, musea, ouderverenigingen, enz.). Wie zijn de begunstigden? Grundtvig is gericht op eenieder die niet meer onder de leerplicht valt. Meer in het bijzonder is deze actie bestemd voor personen in kwetsbare omstandigheden of met zeer beperkte basiskennis. Grundtvig is er tevens op gericht een tweede kans te geven aan volwassenen (ongeacht hun leeftijd) die van het schoolsysteem zijn uitgesloten, door hen te helpen basiskennis te verwerven, door hen zelfvertrouwen te geven of door bepaalde vaardigheden en diploma's die zij buiten de school hebben opgedaan, te erkennen, enz. Om welke soorten activiteiten gaat het? Via Grundtvig ondersteunt de Europese Commissie vier soorten activiteiten: 1. Europese samenwerkingsprojecten voor instellingen en organisaties voor volwassenenonderwijs die door middel van Europese samenwerking een concreet project willen uitvoeren of een gezamenlijk product tot stand willen brengen. Voorbeeld: het opzetten van methoden voor erkenning en gelijkwaardigheid van diploma's die in niet-formele onderwijstrajecten zijn behaald. Een ander voorbeeld: de ontwikkeling van nieuwe opleidingsmodules en nieuwe onderwijsmethoden. 2. Onderwijspartnerschappen voor kleine organisaties, waarin op kleinere schaal kan worden samengewerkt. Deze stimuleren in het algemeen gezamenlijke contacten en activiteiten tussen partners in verschillende landen, hetgeen eventueel kan resulteren in projecten van grotere omvang. De onderwijspartnerschappen zijn in het bijzonder gericht op kleine gezamenlijke projecten rond een bepaald thema, en andere 14
15 activiteiten zoals conferenties, tentoonstellingen en bezoeken waar ervaringen, benaderingen, methoden en dergelijke kunnen worden uitgewisseld. 3. Mobiliteit voor de opleiding voor leraren die opleidingscursussen van een tot vier weken willen volgen in een ander land. Het gaat hier om allerlei categorieën personen die werkzaam zijn in het volwassenenonderwijs in de breedste zin van het woord: leraren, directeuren en leidinggevend personeel, adviseurs, bemiddelaars en andere mentoren. 4. Grundtvig-netwerken voor de verschillende actoren die bij het volwassenenonderwijs zijn betrokken en in staat worden gesteld op duurzame basis samen te werken en daardoor op grote schaal goede benaderingen en innoverende ideeën op dit gebied kunnen uitwisselen. Er zijn twee soorten netwerken: thematische netwerken die een forum verschaffen voor de discussie over belangrijke kwesties, en projectnetwerken waardoor instellingen die aan een partnerschap deelnemen de gelegenheid krijgen hun contacten voort te zetten en daardoor bijdragen aan de verdere verspreiding van de projectresultaten. Welke financiële steun is beschikbaar? Europese samenwerkingsprojecten: de projecten worden maximaal drie opeenvolgende jaren gesteund. De hoogte van de financiële steun kan van project tot project aanzienlijk variëren. Onderwijspartnerschappen: de projecten worden normaal gesproken voor één of twee jaar gefinancierd. De financiële steun bestaat uit een standaardbedrag en een variabel bedrag voor de reiskosten in het buitenland. Mobiliteit voor de opleiding van leraren: de projecten worden maximaal drie opeenvolgende jaren gesteund. De hoogte van de financiële steun varieert van project tot project. Grundtvig-netwerken: de projecten worden gefinancierd voor een periode van maximaal drie jaar. De hoogte van de financiële steun varieert van 50.000 tot 150.000 euro per jaar. Hoe kan men deelnemen? De Europese samenwerkingsprojecten en de Grundtvig-netwerken worden rechtstreeks door de Europese Commissie gefinancierd. De subsidies voor de onderwijspartnerschappen en de mobiliteit voor de opleiding van leraren in het volwassenenonderwijs worden op gedecentraliseerde basis beheerd door de Nationale Agentschappen.
15
16 Actie 4
LINGUA Wat zijn de doelstellingen? De bevordering van de talenkennis en het talenonderwijs - de elf talen van de Gemeenschap, het Iers en het Luxemburgs alsmede de nationale talen van de andere landen die aan het programma deelnemen - komt voor in verschillende acties van Socrates, zowel in Comenius en Erasmus als in Grundtvig. Lingua is een transversale actie die gericht is op een aantal belangrijke kwesties en ten doel heeft het levenslang leren van talen te bevorderen. Om welke soorten activiteiten gaat het? De Europese Commissie verleent financiële steun aan twee categorieën projecten. Bevordering van talenkennis Om mensen aan te zetten een vreemde taal te leren, moet men ze ervoor interesseren, voorlichting ontwikkelen over de bestaande mogelijkheden en de toegang vergemakkelijken tot de verschillende onderwijsplaatsen en onderwijsmethoden. In die zin verleent de Commissie steun aan een veelheid van transnationale projecten binnen alle fasen van onderwijs in vreemde talen. Een eerste belangrijk punt is de bewustmaking en de motivering van de burgers: er kunnen bijvoorbeeld partnerschappen worden opgezet om via de media campagnes te voeren. Dan is er de voorlichting: waar en hoe liggen de mogelijkheden om een taal te leren op een manier die aangepast is aan de behoefte van de betrokkene, wat zijn de innovaties en de goede benaderingen op dit gebied? En tenslotte: hoe kan de toegankelijkheid tot de taalmiddelen worden vergroot? Ontwikkeling van instrumenten en materialen Dit tweede gebied van Lingua is erop gericht te zorgen dat er voldoende taalonderwijsmiddelen op de markt aanwezig zijn. De transnationale projecten die financieel worden gesteund door de Europese Commissie behoren duidelijk te liggen in een gebied waarin niet of nauwelijks door die markt wordt voorzien. Daarnaast dienen zij innovatief van aard te zijn. Een paar voorbeelden: een nieuwe methode om Fins te leren, een mogelijkheid op het Internet voor iemand die op afstand zijn kennis van het Portugees wil testen, of een video voor studenten die in Griekenland gaan studeren, enz. Welke criteria worden gebruikt? Projecten in een van de beide gebieden van Lingua dienen aan de volgende criteria te voldoen: •
ze vinden plaats binnen een partnerschap waaraan instellingen / organisaties uit ten minste drie landen deelnemen,
•
ze hebben toegevoegde waarde in Europese termen.
Bovendien is een van de doelstellingen van Lingua de kennis te bevorderen van de talen van de Europese Unie die minder gebruikt en minder onderwezen worden. Welke financiële steun is beschikbaar?
16
17 De projecten van Lingua ontvangen financiële steun van de Unie voor maximaal drie opeenvolgende jaren. De hoogte van de financiering kan van project tot project aanzienlijk variëren, afhankelijk van de aard van het project. Hoe kan men deelnemen? Lingua is een gecentraliseerde actie binnen Socrates. Dit betekent dat de projecten bij de Europese Commissie worden ingediend en door haar worden geselecteerd.
17
18 Actie 5
MINERVA: INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIEËN IN HET ONDERWIJS
Wat zijn de doelstellingen? Het onderwijsstelsel staat overal in Europa voor nieuwe uitdagingen die verband houden met maatschappelijke ontwikkelingen. Informatie- en communicatietechnologie (ICT) blijkt een belangrijk instrument te zijn om deze uitdagingen aan te gaan en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. In het rijke doch zeer gefragmenteerde Europese onderwijslandschap is de Minervaactie gericht op de bevordering van dialogen en uitwisselingen van ervaringen en benaderingen tussen alle deskundigen die zich bezighouden met de ontwikkeling van technologieën op scholen, universiteiten en andere plaatsen waar wordt onderwezen. Minerva ondersteunt tevens de ontwikkeling van nieuwe diensten op dit gebied, waar menskracht ten minste even belangrijk is als apparatuur. In dit licht is het vergelijken van ervaringen op nationaal of regionaal niveau en het opzetten van originele experimenten op Europees niveau van groot belang om op het onderwijs van morgen te kunnen anticiperen. Om welke soorten activiteiten gaat het? Via Minerva verleent de Europese Commissie financiële steun aan vier belangrijke soorten activiteiten: 1. Activiteiten die gericht zijn op beter begrip en op ondersteuning van innovatie. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om projecten voor actief onderzoek, gerichte studies en vergelijkend onderzoek waarin gestreefd wordt naar een beter begrip van de impact van ICT- en OAO-modellen (open-afstandsonderwijs) op de organisatie van het onderwijs en de leerprocessen als zodanig. 2. Activiteiten die gericht zijn op het ontwerpen van nieuwe methoden en onderwijsmiddelen, voor de ontwikkeling van vernieuwende leeromgevingen. 3. Activiteiten die gericht zijn op de uitwisseling van en de toegang tot de projectresultaten om de verspreiding ervan te bevorderen en de beste benaderingen tot gemeengoed te maken. 4. Projecten die gericht zijn op de vorming van netwerken en de bevordering van uitwisselingen van ideeën en ervaringen betreffende het gebruik van ICT in het onderwijs en het afstandsonderwijs. Daarnaast wordt het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen de ontwerpers en de gebruikers van onderwijs- en opleidingssystemen en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn, aangemoedigd. Welke criteria worden gebruikt? ICT is in verscheidene acties van het programma aanwezig. Maar in Minerva vormt het de kern van de projecten. De door Minerva ondersteunde activiteiten beogen een kritische massa te bereiken en hebben een grotere dimensie dan de activiteiten binnen de andere acties. De activiteiten moeten op Europees niveau een vermenigvuldigingseffect en een groot potentieel op het gebied van de verspreiding hebben.
18
19 De Minerva-actie hecht anderzijds bijzonder belang aan de transversale projecten die berusten op partnerschappen waarin actoren uit verschillende sectoren betrokken zijn, bijvoorbeeld uit scholen en universiteiten, uit de multimedia- en de ICT-industrie, de uitgevers, ministeries, en buitenschoolse verenigingen of deskundigen, enz. Welke financiële steun is beschikbaar In het algemeen zal de voorkeur gaan naar projecten die één of twee jaar beslaan. In bepaalde bijzondere gevallen kan financiële steun worden verleend voor een periode van maximaal drie jaar. De hoogte van de financiële ondersteuning varieert aanzienlijk van project tot project. Hoe kan men deelnemen? Minerva is een gecentraliseerde actie. Dit betekent dat de projecten bij de Europese Commissie worden ingediend en door haar worden geselecteerd.
19
20 Actie 6
OBSERVATIE EN INNOVATIE Wat zijn de doelstellingen? In Europa bestaat een veelheid van tradities, benaderingen en onderwijssystemen. Voor de landen die van nature geneigd zijn zich op hun eigen realiteit te concentreren, ligt de uitdaging in belangstelling voor hetgeen elders gedaan wordt. Bij het observeren van andere onderwijssystemen is het bepaald niet de bedoeling deze klakkeloos over te nemen. Het is veeleer van belang inzicht te krijgen in de veelheid van methoden en daardoor gestimuleerd te worden om in eigen huis een andere aanpak in te voeren. Zo wordt de Europese verscheidenheid de bakermat van de vernieuwing en de kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Dit is de doelstelling van de actie Observatie en Innovatie: concrete instrumenten ontwikkelen om zo goed mogelijk van deze verscheidenheid te profiteren. Om welke soorten activiteiten gaat het? De Europese Commissie verleent met dit doel financiële steun aan verschillende initiatieven en activiteiten: •
het verzamelen van gegevens en het opzetten van vergelijkende, kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken van land tot land;
•
het vergelijken van onderwijssystemen en -beleidsvormen (met name via het Eurydice-netwerk);
•
studiebezoeken van uit verscheidene landen afkomstige besluitvormers en specialisten op het gebied van het onderwijs, met het doel kennis te nemen van hervormingen en innoverende methoden in de verschillende onderwijssystemen, binnen het kader van de prioritaire thema's die door de nationale overheden en de Europese Unie zijn vastgesteld (Arion);
•
initiatieven ter verbetering van de academische erkenning van diploma's die in een ander land zijn behaald, met name via een netwerk (Naric) van de nationale informatiecentra voor academische erkenning;
•
initiatieven als studies, seminars, uitwisselingen van deskundigen of proefprojecten over een aantal bijzonder interessante onderwerpen om discussies op gang te brengen rond het onderwijsbeleid, onderwerpen als: onderwijs en werkgelegenheid, indicatoren voor de kwaliteit van het onderwijs, transnationale mobiliteit in het onderwijs, of meer toekomstgerichte discussies over het onderwijs van morgen. Welke financiële steun is beschikbaar?
De projecten ontvangen communautaire financiële steun voor één of meerdere jaren. Hoe kan men deelnemen? De projecten dienen te worden voorgelegd aan de Europese Commissie, behalve voor de Arion-studiebezoeken die bij de Nationale Agentschappen worden ingediend.
20
21 Actie 7
GEZAMENLIJKE ACTIES Wat zijn de doelstellingen? Het onderwijs is hét voorbeeld van een gebied waar doelstellingen uitsluitend kunnen worden bereikt via een constructieve interactie met aanverwante gebieden, waaronder met name het beleid inzake beroepsopleidingen, jeugd en onderzoek. Om die redenen is het Socrates-programma bij uitstek geschikt voor een nauwere samenwerking met andere communautaire programma's en acties. En dit is nu juist de doelstelling van de gezamenlijke acties die uitdrukkelijk genoemd worden in Socrates, Leonardo da Vinci en Jeugd, en die erop gericht zijn op deze wijze een geïntegreerde aanpak tussen opleiding, onderwijs en jeugdbeleid te bevorderen. Vervolgens zou deze samenwerking uitgebreid moeten worden tot de sectoren sport en cultuur en tot andere Europese programma's, bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken, zodat ook problemen als de strijd tegen het gebruik van verdovende middelen en tegen het racisme aan de orde kunnen komen. Daarnaast wordt de synergie bevorderd met het onderzoek en de programma's die zich richten op de informatiemaatschappij. Om welke soorten activiteiten gaat het? Voor de gezamenlijke acties worden oproepen tot het indienen van voorstellen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen geplaatst. Daarbij worden de prioritaire thema's, de geplande projectsoorten, de beschikbare steun, de subsidiabiliteits- en selectiecriteria, de procedure en de sluitingsdatum voor de aanvragen aangegeven.
21
22 Actie 8
BEGELEIDENDE MAATREGELEN Wat zijn de doelstellingen? Met de begeleidende maatregelen wordt financiële steun verleend aan activiteiten die, hoewel zij onder geen enkele specifieke actie van Socrates vallen, van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma. Om welke soorten activiteiten gaat het? De projecten die worden gesteund, dienen gericht te zijn op: •
de vergroting van het bewustzijn van de relevante doelgroepen of het grote publiek met betrekking tot het Socrates-programma of meer in het algemeen, het belang van de Europese samenwerking op het gebied van het onderwijs (conferenties, seminars, enz.);
•
het helpen verbeteren van de implementatie van Socrates, met name door opleidingsactiviteiten op het gebied van beheer of trouble-shouting;
•
het maximaliseren van de impact van Europese samenwerking op onderwijsgebied door de verspreiding van de resultaten en methoden die voortvloeien uit deze samenwerking;
•
de bevordering van de sectoroverschrijdende synergie tussen de acties van het Socrates-programma, bijvoorbeeld met betrekking tot de activiteiten die projecten samenbrengen in het kader van Comenius, Erasmus, Grundtvig, Lingua, Minerva, enz.;
•
het opzetten van activiteiten voor de horizontale prioriteiten van het Socratesprogramma, met name de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, het interculturele onderwijs en de strijd tegen racisme. Hoe kan men deelnemen?
De begeleidende maatregelen zijn een gecentraliseerde actie binnen Socrates. Dit betekent dat de projecten centraal door de Europese Commissie worden geselecteerd.
22
23
LEONARDO DA VINCI Wat zijn de doelstellingen? Leonardo da Vinci is het actieprogramma voor de uitvoering van een beroepsopleidingsbeleid van de Europese Gemeenschap dat de acties van de lidstaten schraagt en aanvult. Dit programma is gericht op verbetering, vernieuwing en ontwikkeling van de Europese dimensie in beroepsopleidingsstelsels en -praktijken door middel van transnationale samenwerking. In concreto heeft Leonardo da Vinci drie centrale doelstellingen: bevordering van de overstap naar het beroepsleven, verbetering van de kwaliteit van en de toegang tot beroepsopleidingen, steun aan de innovatie van beroepsopleidingen. Het betreft: •
vergroting van de vaardigheden en bekwaamheden, vooral van jongeren die een initiële beroepsopleiding volgen, ongeacht het niveau daarvan. Deze doelstelling kan met name worden verwezenlijkt door de beroepsopleiding te combineren met stages om de overstap naar het beroepsleven en de reïntegratie te vergemakkelijken;
•
verbetering van de kwaliteit van bij- en nascholing en het levenslang verwerven van vaardigheden en bekwaamheden, alsmede de toegankelijkheid daarvan, met het doel aanpassingsvermogen te kweken, met name met het oog op de consolidatie van technologische en organisatorische veranderingen;
•
bevordering en versterking van de bijdrage van de beroepsopleiding tot het vernieuwingsproces ter vergroting van het concurrentievermogen en het ondernemerschap, vooral om nieuwe werkgelegenheid te scheppen. De samenwerking tussen de instellingen voor beroepsopleidingen, met inbegrip van de universiteiten en de ondernemingen, met name KMO, zal speciaal worden gestimuleerd.
Via de verschillende doelstellingen wordt er bijzondere aandacht besteed aan: •
het levenslang leren;
•
het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (ICT);
•
deelname van KMO en bedrijven in de nijverheidssector;
•
hulp aan kansarmen op de arbeidsmarkt, met inbegrip van gehandicapten;
•
gelijke kansen voor mannen en vrouwen;
•
versterking van partnerschappen tussen de vele verschillende actoren uit alle mogelijke sectoren. Welke zijn de deelnemende landen?
In totaal nemen 31 landen aan het programma deel: •
de vijftien lidstaten van de Europese Unie: Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Zweden;
•
de drie EVA/EER-landen: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen;
23
24 •
de tien geassocieerde landen uit Midden- en Oost-Europa: Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Roemenië, Slowakije, Slovenië;
•
Cyprus, Malta en, vanaf 2001, Turkije. Wie zijn de begunstigden?
Het programma richt zich op een zeer breed publiek. Particulieren (jongeren, volwassenen in initiële opleiding, of anderen) komen in aanmerking voor een beurs voor het programma, maar kunnen niet individueel een subsidieaanvraag indienen. Leonardo da Vinci staat daarentegen open voor publieke en particuliere organen en bedrijven die in de opleidingssector werkzaam zijn of betrokken zijn bij de problematiek op het gebied van beroepsonderwijs en die samenwerken in een internationaal partnerschap. Het betreft de volgende organen en bedrijven: •
instellingen, centra en organisaties voor beroepsonderwijs op alle niveaus, ook universiteiten;
•
onderzoekscentra en -organisaties;
•
bedrijven, waaronder de KMO en de nijverheidssector;
•
beroepsorganisaties (met inbegrip van de kamers van koophandel);
•
sociale partners;
•
regionale en lokale overheden en organen;
•
verenigingen zonder winstoogmerk;
•
vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties (NGO's). Wat is de juridische grondslag?
Artikel 150 van het Verdrag tot oprichting van de EG. Besluit van de Raad van 26 april 1999 (PB L 146 van 11.6.1999, blz. 33). Wat is de begroting? De begroting voor Leonardo da Vinci bedraagt in totaal 1,15 miljard euro voor zeven jaar. Wat is de duur van het programma? De tweede fase van het Leonardo da Vinci-programma zal zeven jaar in beslag nemen: van 2000 tot 2006. Wat zijn de acties? Er zijn vijf soorten communautaire maatregelen voorzien, die overeenkomen met vijf specifieke actiemiddelen. 1) Mobiliteit: financiële steun voor transnationale projecten voor de mobiliteit van personen die een beroepsopleiding volgen, met name jongeren, en van opleiders. Er zijn drie mogelijkheden:
24
25 a) transnationale stageprojecten: •
voor personen die een initiële beroepsopleiding volgen in een beroepsopleidingsinstelling of in een onderneming,
•
voor studenten: in ondernemingen,
•
voor jonge werknemers en pas afgestudeerden: in een beroepsopleidingsinstelling of in een onderneming.
Deze stages kunnen tevens projecten omvatten die deel uitmaken van de “Europese trajecten in alternerende beroepsopleidingen, waaronder begrepen het leerlingwezen” (zie blz. 58), waarvoor een communautair document wordt afgegeven, het certificaat “Europass Opleiding”; b) transnationale uitwisselingsprogramma's: deze zijn bijvoorbeeld bestemd voor opleiders, beroepskeuzeadviseurs, studiebegeleiders; c) studiebezoeken: voor functionarissen die voor beroepsopleiding verantwoordelijk zijn, met inbegrip van de sociale partners. 2) Proefprojecten: financiële steun voor transnationale proefprojecten ten behoeve van de ontwikkeling en overdracht van innovatie en kwaliteit in de beroepsopleiding, met inbegrip van acties voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie in de beroepsopleiding. Bijzondere steun wordt verleend aan een beperkt aantal acties aangaande thema's met een bijzonder communautair belang. 3) Talenkennis: financiële steun voor projecten om de kennis van taal en cultuur bij de beroepsopleiding te bevorderen, via twee soorten projecten: a) transnationale proefprojecten: deze betreffen lesmateriaal en innoverende methodologie, afgestemd op de specifieke behoeften van alle sectoren in het beroepsleven en de economie; b) transnationale uitwisselingsprojecten: deze zijn met name bedoeld om de kennis van taal en cultuur te verbeteren van de opleiders en mentoren belast met de begeleiding van deelnemers aan mobiliteitsprogramma's. 4) Transnationale netwerken: deze hebben ten doel de expertise en de vernieuwende wijzen van benadering in Europa te verzamelen, te bundelen en te verruimen, de analyse van en de anticipatie op de behoefte aan bekwaamheden te verbeteren, en de resultaten van de netwerken en de projecten te verspreiden in de Europese Unie. 5) Referentiemateriaal: vergelijking van gegevens, onderzoeken en analyses, observatie en verspreiding van goede benaderingen, in samenwerking met het Bureau voor de Statistieken (Eurostat) en het Europees centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop). Wat is de duur van de projecten? De mobiliteitsprojecten (stages en uitwisselingen) duren maximaal twee jaar. De stages beslaan een periode van: •
drie weken tot negen maanden, voor personen die een initiële opleiding volgen;
•
drie tot twaalf maanden voor studenten;
•
twee tot twaalf maanden voor jonge werknemers en pas afgestudeerden.
25
26 De uitwisselingen kunnen één tot zes weken duren. De proefprojecten, talenkennis, transnationale netwerken, referentiemateriaal en gezamenlijke acties duren maximaal drie jaar. Wat is het verband met andere programma's? Een nieuwe categorie acties, de gezamenlijke acties, is van start gegaan met de tweede fase van Leonardo da Vinci. Hierdoor zijn overstapmogelijkheden ontstaan naar andere programma's, in het bijzonder Jeugd en Socrates (onderwijs). Deze gezamenlijke acties kunnen worden opgezet door de Commissie die een oproep doet tot het indienen van voorstellen voor specifieke thema’s op gebieden die niet uitsluitend onder één programma kunnen worden ondergebracht. Ter illustratie: een school voor beroepsopleiding in een probleemwijk. Een transnationaal project kan uit verschillende bronnen worden gefinancierd afhankelijk van de wijze waarop stages in bedrijven zijn georganiseerd, of er jeugdleiders bij betrokken zijn, of er een gezamenlijk didactisch programma wordt ontwikkeld. Welke financiële steun is beschikbaar? Voor elke steunmaatregel bestaan speciale financiële regelingen. Mobiliteit: steun van de Commissie van maximaal 5000 euro, per begunstigde en per stage / uitwisseling. Proefprojecten: maximaal 75% van de in aanmerking komende kosten met een plafond van 200.000 euro (300.000 euro voor de thematische acties) per project per jaar. Talenkennis: maximaal 75% van de in aanmerking komende uitgaven, met een plafond van 200.000 euro per project per jaar. Transnationale netwerken: maximaal 50% van de in aanmerking komende kosten met een plafond van 150.000 euro per netwerk per jaar. Referentiemateriaal: 50 tot 100% van de subsidiabele kosten met een plafond van 200.000 euro per project per jaar, uitzonderingen daargelaten. Gezamenlijke acties: maximaal 75% van de in aanmerking komende uitgaven. Wie doet wat? De Commissie voert het Leonardo da Vinci-programma en de daaraan verbonden steunmaatregelen uit. In de deelnemende landen zijn Nationale Agentschappen (NA) opgericht. Deze zijn met name belast met de voorlichting en de begeleiding van de potentiële initiatiefnemers. Een belangrijk deel van het beheer wordt door de lidstaten en de andere deelnemende landen uitgevoerd. Voor de tweede fase van Leonardo da Vinci wordt geschat dat ongeveer 75% van de gelden op nationaal niveau wordt beheerd. Hoe kan men deelnemen? Met inachtneming van de termijnen die in de oproepen worden gesteld (gepubliceerd in 2000, 2002 en 2004) kunnen ieder jaar voorstellen worden ingediend. De eerste oproep geldt voor drie jaar. De twee volgende voor twee jaar.
26
27 De voorwaarden op grond waarvan een voorstel van een project in aanmerking kan komen, staan nauwkeurig beschreven in de leidraden (die worden opgesteld ten behoeve van de potentiële initiatiefnemers). Er dient aan ten minste vier voorwaarden te worden voldaan om financiële steun uit Leonardo da Vinci te krijgen: •
Het moet een project voor transnationale samenwerking zijn. Het Europese partnerschap dient drie deelnemende landen te omvatten, waaronder één lidstaat van de Europese Unie. Voor mobiliteits- en talenkennisprojecten is deelname van twee landen voldoende, waaronder één lidstaat.
•
Het project dient te beantwoorden aan één of meerdere doelstellingen van het programma en de beoogde maatregel dient te worden beschreven.
•
Het project dient zich te houden aan de termijnen en aan één van de prioriteiten die in de oproep worden gesteld.
•
Het project dient te worden medegefinancierd door een eigen inbreng van de initiatiefnemer en de partners, want de Unie neemt slechts een deel van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening.
De voorstellen dienen te worden gezonden: •
of naar Brussel, naar de Europese Commissie: voor de thematische acties (speciale categorie proefprojecten), de gezamenlijke acties en het referentiemateriaal;
•
of in eigen land, naar het Nationaal Agentschap: voor de mobiliteitsacties, de proefprojecten (met uitzondering van de thematische acties), de talenkennis en de transnationale netwerken. Meer informatie?
Bent u geïnteresseerd en wilt u er meer over te weten? Wilt u een innoverend opleidingsproject opzetten, een subsidieaanvraag indienen of stage lopen in het buitenland? •
voor alle algemene inlichtingen over Leonardo da Vinci, kunt u gaan naar de website op het Internet: http://europa.eu.int/comm/education/leonardo.html
•
als u Europese partners wilt zoeken, kunt u het best naar de volgende website op het Internet gaan: http://www.leonardodavinci.net/psd/
•
voor adviezen over het opzetten van een project of een cursus in het buitenland kunt u zich voor nadere inlichtingen wenden tot de Nationale Agentschappen (zie hiervoor de lijst op blz. 80).
Bovendien verschaft het Europees centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) relevante informatie over de uitwisselingsprogramma's voor besluitvormers bij de overheid en over beleid en structuren op het gebied van beroepsopleiding in de lidstaten van de Unie en in de landen van de Europese Economische Ruimte (EER). http://www.cedefop.eu.int Enkele cijfers
27
28 In de 5 jaar (1995-1999) van de eerste fase van het programma zijn meer dan 10.000 projecten waaraan ongeveer 75.000 partners actief hebben deelgenomen, financieel gesteund met een budget van bijna 750 miljoen euro. Een belangrijk deel van het budget, namelijk meer dan een derde, is besteed aan de bevordering van de mobiliteit in de beroepsopleiding. Meer dan 115.000 jongeren van de universiteit, afgestudeerden, bezig met een initiële beroepsopleiding of reeds aan het werk - hebben stage in een bedrijf kunnen lopen. Daarnaast zijn dankzij de uitwisselingsprogramma's meer dan 11.000 opleiders en begeleiders in staat gesteld meer ervaring in hun beroep op te doen. En tenslotte is het aantal landen dat aan het programma deelneemt in de loop van deze vijf jaar voortdurend gegroeid: 29 landen konden in 1999 aan het Leonardo da Vinciprogramma deelnemen, terwijl bij de oprichting in 1995 nog slechts achttien landen (vijftien EU-landen en drie EVA/EER-landen) deelnamen.
28
29
JEUGD Wat zijn de doelstellingen? Met het programma Jeugd wordt specifiek de bevordering beoogt van de samenwerking in jeugdzaken. Het programma richt zich tot alle jongeren die buiten iedere onderwijs- of opleidingsstructuur vallen. Het doel van het programma is de verruiming van de aan jongeren geboden mogelijkheden om met Europa in contact te komen en om als actieve en verantwoordelijke deelnemers aan de opbouw ervan deel te nemen. Het programma Jeugd draagt bij tot het vormingsproces van jongeren, met name via uitwisselingsactiviteiten en de Europese Vrijwilligersdienst, zowel binnen als buiten de Gemeenschap. Het beoogt het jeugdwerk op lokaal niveau op te zetten en/of te versterken en de toetreding van kansarme jongeren tot de activiteiten van het programma te vergemakkelijken. Het programma Jeugd functioneert als één samenhangend geheel waarin de jongere, in een bepaalde volgorde, van de ene actie naar de andere kan overstappen. Welke zijn de deelnemende landen? In totaal nemen 31 landen deel: •
de vijftien lidstaten van de Europese Unie: Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Zweden;
•
de drie EVA/EER-landen: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen;
•
de tien geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa: Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Roemenië, Slowakije, Slovenië;
•
Cyprus, Malta en, vanaf 2001, Turkije
Bovendien kunnen met actie 1 (Jeugd voor Europa), actie 2 (Europese Vrijwilligersdienst) en actie 5 (Begeleidende maatregelen) activiteiten met derde landen worden gesteund. Met derde landen worden de landen bedoeld die “niet bij het programma zijn aangesloten”. Dat zijn de landen in het Middellandse-Zeegebied, het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS), in Zuidoost-Europa en in LatijnsAmerika. De acties 3 (Jongereninitiatieven) en 4 (Gezamenlijke acties) zijn uitsluitend bestemd voor de landen die aan het programma deelnemen. Wat is de doelgroep? Het programma Jeugd richt zich tot jongeren van 15 tot 25 jaar die legaal verblijven in een van de vijftien lidstaten van de Europese Unie of in een van de andere landen die aan het programma deelnemen. Actie 2 (zie hieronder) - de Europese Vrijwilligersdienst - staat open voor jongeren van 18 tot 25 jaar. In het kader van het programma kunnen de volgende personen steun krijgen: •
groepen jongeren die willen deelnemen aan een jongerenuitwisseling of een initiatief willen starten in hun lokale gemeenschap;
•
jongeren die zich willen aansluiten bij de Europese Vrijwilligersdienst;
29
30 •
jonge vrijwilligers die na afloop van hun dienst op basis van hun ervaring een project willen opzetten;
•
jongerenorganisaties;
•
jeugdleiders;
•
beheerders en/of organisatoren van projecten;
•
lokale autoriteiten;
•
alle organisaties die zich met vrijwilligerswerk bezighouden;
•
actoren en beleidsmakers in het jongerenbeleid op lokaal, regionaal, nationaal en communautair niveau;
•
eenieder die op de een of andere manier betrokken is bij de jeugd en bij het nietformele onderwijs.
In het algemeen dienen de aanvragen te worden ingediend via organisaties of instellingen. Maar ook niet-formele groepen jongeren en zelfs individuele jongeren kunnen een aanvraag indienen. Wat is de juridische grondslag? Artikel 149 van het EG-Verdrag. Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13/4/2000 (PB L 117 van 18/5/2000). Wat is de begroting? 520 miljoen euro Wat is de duur van het programma? 7 jaar (2000-2006) Wie doet wat? De Commissie is belast met de uitvoering van het programma waarvan zij zelf de grote lijnen heeft geschetst en de mechanismen heeft opgezet. De actie Jeugd wordt echter in aanzienlijke mate decentraal door de deelnemende landen beheerd via de Nationale Agentschappen. Deze hebben een sleutelrol in de verwezenlijking van het programma, daar zij zorgen voor de selectie en de begeleiding van de programma's. De Commissie beheert tevens projecten die, gezien hun aard, omvang en belangrijkheid, doeltreffender kunnen worden behandeld op Europees niveau. Bijvoorbeeld, projecten met bepaalde landen die geen deel uitmaken van de Gemeenschap, buitengewone of vernieuwende projecten, vormingsacties of informatiecampagnes op grote schaal, studies en transnationale netwerken. Meer informatie? Via het Internet kan men het snelst de meest volledige informatie krijgen. Op het volgende adres is de leidraad voor kandidaten te vinden alsmede de formulieren: http://europa.eu.int/comm/education.youth.html
30
31 De Europese Commissie en de Nationale Agentschappen zijn er ook om alle vragen te beantwoorden. De Nationale Agentschappen hebben in het algemeen een website die regelmatig wordt geactualiseerd. Enkele cijfers •
Sinds 1988 hebben ongeveer 500.000 jongeren aan het programma Jeugd voor Europa deelgenomen.
•
Sinds 1996 hebben ongeveer 5000 jongeren aan de Europese Vrijwilligersdienst deelgenomen.
•
Van 1995 tot 1999 is in het kader van het programma Jeugd steun verleend aan opleidingsactiviteiten voor 25.000 werkende jongeren.
31
32 Wat zijn de acties? Actie 1
JEUGD VOOR EUROPA Wat zijn de doelstellingen? Deze eerste actie betreft uitwisselingen van groepen jongeren in de Europese Unie en daarbuiten. Er wordt in de eerste plaats steun verleend aan multilaterale projecten (ten minste drie landen). Bilaterale projecten zijn bestemd voor jongeren met speciale behoeften en voor groepen / organisaties die geen ervaring op Europees niveau hebben. Door aan dit soort uitwisselingen deel te nemen, krijgen jongeren de gelegenheid uiteenlopende sociale en culturele realiteiten te ontdekken, contacten te leggen en vriendschappen te sluiten, en een intercultureel leerproces op gang te brengen. Door de uitwisselingen worden jongeren gestimuleerd aan andere projecten deel te nemen, of zelf projecten te ontwikkelen. Welke criteria worden gebruikt? In principe dienen jongeren die aan een uitwisseling deelnemen tussen 15 en 25 jaar oud te zijn. Wat is de duur? Normaal gesproken is de duur van de uitwisseling 6 tot 21 dagen, exclusief de reizen. Wat is de inhoud? De uitwisseling moet rond een bepaalde doelstelling en een bepaald thema plaatsvinden. Er moeten verschillende methoden worden voorgesteld, het accent moet liggen op onderwijservaring in het algemeen en op interculturele voorbereiding in het bijzonder. De uitwisseling dient een fase van voorbereiding en een begeleidingsfase te omvatten. En tenslotte dient de Europese dimensie duidelijk aanwezig te zijn. Welke financiële steun is beschikbaar? Zowel bij de uitzendende als bij de ontvangende organisatie wordt de basis van de communautaire steun gevormd door een standaardbedrag (aangevuld met een deel van de reiskosten). Bijzondere steun kan worden toegekend voor jongeren met bijzondere behoeften. Bovendien kan financiële steun worden verleend voor de coördinatiekosten van multilaterale projecten. Hoe kan men deelnemen? In het algemeen dienen subsidieaanvragen voor bilaterale en multilaterale projecten te worden ingediend bij het bevoegd Nationaal Agentschap, waar men een aanvraagformulier kan aanvragen. Verzoeken van Europese jongerenorganisaties of voor bijzondere aangelegenheden of mobiele uitwisselingen dienen rechtstreeks bij de Europese Commissie te worden ingediend. Wanneer moet de aanvraag worden ingediend?
32
33 Het draaiboek voor het starten van een project alsmede de aanvraagtermijnen zijn te vinden in de leidraad voor kandidaten.
33
34 Actie 2
EUROPESE VRIJWILLIGERSDIENST Wat zijn de doelstellingen? Deze actie biedt jongeren van 18 tot 25 jaar de mogelijkheid gedurende zes tot twaalf maanden in het buitenland te verblijven en als vrijwilliger aan een lokaal project deel te nemen. Deze jongeren verwerven nieuwe bekwaamheden, verbreden hun horizon en ontdekken een nieuwe sociale en culturele realiteit. Ze werken in teamverband, nemen verantwoordelijkheid op zich en ontwikkelen zelfvertrouwen. De jongeren krijgen begeleiding bij de voorbereiding en de follow-up van het project en kunnen om die reden op nuttige wijze energie, enthousiasme en creativiteit investeren in praktijkwerk dat zij zelf helpen definiëren. Daardoor wordt de overgang naar het beroepsleven vergemakkelijkt. Maar een ander aspect van de actie is dat jonge vrijwilligers ook, dankzij hun eigen betrokkenheid en de perspectieven die zij openen voor een project, een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling op lokaal niveau. Hoe werkt deze dienst? Om de doelstellingen volledig te verwezenlijken is een deugdelijk partnerschap nodig tussen: •
de jonge vrijwillig(st)er;
•
een uitzendende organisatie;
•
en een ontvangende organisatie.
De meest uiteenlopende actoren kunnen deelnemen als uitzendende of ontvangende organisatie: •
allerlei soorten verenigingen: op het gebied van cultuur, sport, maatschappij, milieu…;
•
coöperaties, lokale missies, wijkcomités;
•
lokale overheden, overheidsinstellingen.
De voorstellen voor ontvangst worden bij de Nationale Agentschappen ingediend en moeten op Europees niveau worden goedgekeurd voordat ze geconcretiseerd kunnen worden in een volledig project. Welke financiële steun is beschikbaar? Zowel bij de uitzendende als bij de ontvangende organisatie wordt de basis van de communautaire steun gevormd door een standaardbedrag (aangevuld met een deel van de reiskosten). Bijzondere steun kan worden toegekend voor jongeren met bijzondere behoeften. Bovendien kan financiële steun worden verleend voor de coördinatiekosten in multilaterale projecten. Hoe kan men deelnemen? Het is aan de jonge vrijwillig(st)er een uitzendende organisatie te zoeken. Voor hulp bij het zoeken, wendt de jongere zich tot zijn / haar Nationaal Agentschap. De directeuren van de ontvangende plaats en de uitzendende organisatie dienen een
34
35 akkoord te sluiten waarbij ook de vrijwillig(st)er wordt betrokken, in het bijzonder om de inhoud van het project te definiëren. Elke partner dient zijn aanvraag tot financiering in bij zijn Nationaal Agentschap. In bepaalde gevallen, zoals bijvoorbeeld bij multilaterale projecten, moet de aanvraag rechtstreeks bij de Europese Commissie worden ingediend. Wanneer moet de aanvraag worden ingediend? Het draaiboek voor het starten van een project alsmede de aanvraagtermijnen zijn te vinden in de leidraad voor kandidaten.
35
36 Actie 3
JONGERENINITIATIEVEN Wat zijn de doelstellingen? Om individuele initiatieven onder jongeren te stimuleren, steunt deze actie creatieve, innoverende projecten die de maatschappelijke integratie van jongeren ten doel hebben, die door de jongeren zelf worden opgezet en uitgevoerd. Deze projecten vinden plaats binnen een lokale gemeenschap en bevatten altijd een Europese dimensie. Wat is de doelgroep? Er bestaan twee soorten van deze Jongereninitiatieven en deze komen overeen met twee doelgroepen. a) Toekomstpotentieel Het doel is jonge vrijwilligers die hebben meegewerkt in de Europese Vrijwilligersdienst te helpen zo goed mogelijk gebruik te maken van de ervaring die zij bij deze dienst hebben opgedaan. Een “toekomstpotentieel”-project kan maximaal één jaar duren en moet uiterlijk twee jaar na beëindiging van het Europese Vrijwilligerswerk van start gaan. In dit kader zijn er drie verschillende soorten projecten: •
projecten voor de overstap naar een beroepsactiviteit;
•
gerichte projecten (bijvoorbeeld een evenement of een bijzondere activiteit);
•
projecten voor individuele ontwikkeling: het is de bedoeling ervoor te zorgen dat de bekwaamheden die de jongeren tijdens hun vrijwilligerswerk hebben verworven, officieel worden erkend.
b) Groepsinitiatieven Groepsinitiatieven dienen te worden gestart en uitgevoerd door een groep jongeren (bestaande uit minimaal vier personen). De groepsinitiatieven zijn gericht op jongeren uit culturele, geografische, sociaal-economische milieus die daar het meest behoefte aan hebben. Met deze projecten kunnen de jongeren op innoverende wijze bijdragen aan de maatschappij waarvan zij deel uitmaken, op basis van hun eigen belangen en behoeften. Deze projecten hebben een duur van drie maanden tot één jaar. Bij de selectie van de projecten wordt rekening gehouden met de bijdrage die zij leveren aan de lokale gemeenschap, de kwaliteit van het partnerschap en hun Europese dimensie. Welke financiële steun is beschikbaar? Toekomstpotentieel: de financiële steun wordt verleend op basis van een standaardbedrag dat wordt vastgesteld op grond van de prioriteit van het project; de steun bedraagt maximaal 5000 euro. Groepsinitiatieven: de financiële steun wordt verleend op basis van een standaardbedrag dat wordt vastgesteld op grond van de prioriteit van het project; de steun bedraagt maximaal 10000 euro en kan per land verschillen.
36
37 Hoe kan men deelnemen? Toekomstpotentieel: aanvragen worden bij voorkeur ingediend bij het Nationaal Agentschap van het land waarin het project zal plaatsvinden. Groepsinitiatieven: aanvragen dienen te worden ingediend bij het Nationaal Agentschap van het land waarin het project zal plaatsvinden. Wanneer moet de aanvraag worden ingediend? Het draaiboek voor het starten van een project alsmede de aanvraagtermijnen zijn te vinden in de leidraad voor kandidaten. Ieder jaar wordt een Europese prijs toegekend aan, bijvoorbeeld, de meest innoverende artistieke projecten (Toekomstpotentieel of Groepsinitiatieven), of aan projecten met een belangrijke impact op de integratie van jongeren uit verschillende milieus.
37
38 Actie 4
GEZAMENLIJKE ACTIES Wat zijn de doelstellingen? Er bestaat nauw verband tussen de verschillende onderwijsgebieden: niet-formeel onderwijs (programma Jeugd), algemeen onderwijs (Socrates-programma) en beroepsopleidingen (Leonardo da Vinci-programma). Het doel van de gezamenlijke acties is nu juist te bevorderen dat er innoverende projecten worden opgezet waarbij deze verschillende sectoren gezamenlijk zijn betrokken. Hoe kan men deelnemen? Voor de gezamenlijke acties worden oproepen tot het indienen van voorstellen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen geplaatst. Daarbij worden de prioritaire thema's, de geplande projectsoorten, de selectiecriteria en de te volgen procedure aangegeven.
38
39 Actie 5
BEGELEIDENDE MAATREGELEN Wat zijn de doelstellingen? Begeleidende maatregelen zijn een hulpinstrument voor iedereen die is betrokken bij of geïnteresseerd is in jeugdzaken: voor de voorbereiding of de ontwikkeling van projecten en initiatieven in het kader van het programma Jeugd. Wat voor maatregelen bestaan er? Er zijn vier hoofdcategorieën begeleidende maatregelen: a) Samenwerking en partnerschappen Deze categorie omvat de financiële steun aan: •
het zoeken naar partners;
•
haalbaarheidsstudies voor innovatie;
•
uitwisselingen van ervaringen en goede benaderingen door middel van conferenties, seminars, workshops, of toepassing van nieuwe communicatietechnologieën, enz.;
•
totstandkoming van permanente samenwerkingsverbanden (netwerken).
b) Opleiding Deze categorie behelst seminars, workshops en opleidingscursussen voor jeugdleiders. Daarnaast worden jeugdleiders gestimuleerd tot het volgen van cursussen in het buitenland om uitwisseling van ervaringen te vergemakkelijken. Een belangrijke bijdrage in dit verband kan de ontwikkeling van opleidingsmateriaal zijn. Specifieke opleidingsactiviteiten worden overigens rechtstreeks georganiseerd door de Europese Commissie of de Nationale Agentschappen. c) Voorlichting aan jongeren De Europese Commissie steunt in het bijzonder voorlichtingsactiviteiten die speciaal op doelgroepen zijn afgestemd en waarbij door de wijze van verspreiding zoveel mogelijk jongeren worden bereikt. Hierbij ligt het accent op de gedachte dat opleiding geen eenrichtingsverkeer is maar juist een dialoog met de jongeren veronderstelt. d) Studies over jeugdzaken Via periodieke oproepen tot het indienen van projectvoorstellen ondersteunt de Commissie het opzetten van studies die verband houden met de doelstellingen van het programma. In het bijzonder wordt steun verleend aan studies betreffende de impact van jongerenbeleid en maatregelen in jeugdzaken. Hoe kan men deelnemen? De begeleidende maatregelen bieden zeer veel actiemogelijkheden. Eén enkele activiteit (een seminar, voorlichtingsmateriaal, en dergelijke) kan voor verschillende doeleinden worden gebruikt: opleiding, voorlichting of samenwerking in algemene zin. Een project kan op twee manieren worden ingediend:
39
40 •
door te reageren op een oproep van de Commissie tot het indienen van een voorstel op het gebied van een beperkt aantal projecten voor opleiding, zoeken naar partners, voorlichting of onderzoek;
•
door een verzoek in te dienen bij het Nationaal Agentschap in eigen land bij een van de vijf jaarlijkse selectieprocedures.
Voor oproepen tot het indienen van een project en voor projecten van Europese jeugdorganisaties dienen de aanvragen altijd rechtstreeks bij de Europese Commissie te worden ingediend. Wanneer moet de aanvraag worden ingediend? Het draaiboek voor het starten van een project alsmede de aanvraagtermijnen zijn te vinden in de leidraad voor kandidaten.
40
41
TEMPUS Wat zijn de doelstellingen? Tempus (Trans-European mobility scheme for university studies) is het transEuropese samenwerkingsprogramma voor hoger onderwijs dat is opgezet in 1990. In het kader van programma's ter ondersteuning van de economische en sociale hervormingen in de landen van Midden- en Oost-Europa (Phare-programma) en de Nieuwe Onafhankelijke Staten van de voormalige Sovjet-Unie en Mongolië (Tacisprogramma) vormt Tempus een communautair programma ter ondersteuning van de hervormingen van het hoger onderwijs in deze landen met het oog op aanpassing van deze landen aan de markteconomie. Tempus richt zich op drie prioritaire samenwerkingsgebieden: •
problemen aangaande de ontwikkeling en de herziening van onderwijsprogramma's op prioritaire gebieden;
•
hervorming van de structuren en het bestuur van de hogeronderwijsinstellingen;
•
structurele ontwikkeling van kwalificerende opleidingen ter verbetering van het menselijk potentieel en van voor de economische hervorming geschikte beroepskwalificaties, in het bijzonder door middel van een verbetering en uitbreiding van de banden met de industriële sector. Wie zijn de begunstigden?
Tempus-Phare: de niet-geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa die in aanmerking komen voor economische steun van het Phare-programma. Op dit moment gaat het om de volgende landen: Albanië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (VJRM), Bosnië-Herzegovina en Kroatië in de loop van het jaar 2000. Tempus-Tacis: alle republieken van de voormalige Sovjet-Unie nemen deel aan het programma: Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Kazachstan, Kirgizië, Moldavië, Mongolië, Oezbekistan, de Russische Federatie, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oekraïne. Het Tempus-programma staat open voor alle landen van de G-24. De landen die geen lidstaat zijn van de Europese Unie dienen hun eventuele deelname uit hun eigen begroting te financieren (Australië, Canada, de Verenigde Staten, IJsland, Japan, Noorwegen, Nieuw-Zeeland, Zwitserland, Turkije) en de LMOE die kandidaat zijn voor toetreding. Wat is de juridische grondslag? Besluit nr. 99/311/EG van 29 april 1999 (PB L 120 van 8.5.1999) Wat is de begroting? Tempus-Phare Van 1990 tot 1999 werd ongeveer 720,9 miljoen euro toegekend aan de acties van Tempus-Phare. Het gedeelte dat door de partnerlanden voor Tempus was gereserveerd varieerde, afhankelijk van hun wensen, van 10 à 25% van de begroting van elk van deze Phare-landen. Tempus-Tacis 41
42 Van 1993 tot 1999 werd bijna 130,2 miljoen euro toegekend aan de acties van Tempus-Tacis. Het voor Tempus gereserveerde gedeelte vertegenwoordigde ongeveer 5% van de jaarbegroting van Tacis. Wat is de duur van het programma ? 7 jaar (2000-2006) Wie doet wat? Het Tempus-programma wordt beheerd door de eenheid “Tempus-programma – Samenwerking met de VS en Canada” van Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie. De technische ondersteuning aan de Commissie voor de uitvoering van het programma wordt verleend door de Tempus-afdeling van de Europese Stichting voor Opleiding die in Turijn is gevestigd. Er bestaan Tempus-contactpunten in alle lidstaten van de Europese Unie alsmede in Noorwegen. Nationale Tempus/Phare-bureaus (National Tempus Offices) of Tempus/Tacisinformatiecentra (Tempus Information Points) zijn in alle hoofdsteden van de partnerlanden gevestigd. Waaruit bestaan de acties? Het Tempus-programma ontwikkelt de volgende acties: Gezamenlijke Europese Projecten (GEP's) Deze projecten die voor maximaal drie jaar worden gefinancierd, brengen ten minste een universiteit van een partnerland, een universiteit van een lidstaat en een partnerinstelling (universiteit of onderneming) van een andere lidstaat bijeen. Zij kunnen steun verlenen aan: •
gezamenlijke onderwijs- en opleidingactiviteiten die met name gericht zijn op het opzetten van nieuwe cursussen, de ontwikkeling en herstructurering van bestaande onderwijsprogramma's, de ontwikkeling van de voorzieningen van universiteiten voor bij-, na- en herscholing, de invoering van intensieve korte cursussen, de ontwikkeling van afstandsonderwijsstelsels;
•
maatregelen ten behoeve van de hervorming en de ontwikkeling van het hoger onderwijs en van de voorzieningen ervan, met name door de herstructurering van het beheer van de hogeronderwijsinstellingen en -stelsels, door de modernisering van de infrastructuur ter plaatse middels het verkrijgen van het voor de uitvoering van een Europees project benodigde materiaal en, zo nodig, door het ter beschikking stellen van technische en financiële bijstand aan de verantwoordelijke autoriteiten;
•
de bevordering, door gezamenlijke acties, van de samenwerking van de universiteit met de sociaal-economische actoren, waaronder de industrie;
•
de ontwikkeling van de mobiliteit van de onderwijsgevenden, het administratief personeel van de universiteiten en de studenten in het kader van gezamenlijke Europese projecten.
Individuele beurzen
42
43 Er kunnen individuele beurzen worden toegekend aan onderwijsgevenden, opleiders, administratief personeel van een universiteit, hogere ministeriële ambtenaren, beheerders van onderwijsstelsels en andere opleidingsspecialisten afkomstig uit de partnerlanden of de Unie voor bezoeken ter bevordering van de kwaliteit, de ontwikkeling en de herstructurering van het hoger onderwijs enhoger beroepsonderwijs in de partnerlanden. Er dient te worden opgemerkt dat mobiliteitsbeurzen voor studenten alleen beschikbaar zijn in het kader van een gezamenlijk Europees project. Het zijn immers de aan deze gezamenlijke projecten deelnemende universiteiten die studenten kandidaat stellen die in aanmerking komen voor een mobiliteitsbeurs in de partneruniversiteit van het Midden- of Oost-Europees land (voor studenten van de Gemeenschap) of in een partneruniversiteit van een lidstaat (voor studenten van landen in Midden- en Oost-Europa). Hoe kan men deelnemen? Ieder jaar verzoekt de Commissie de partnerlanden de prioritaire disciplines vast te stellen waarvoor een openbare aanbesteding in gang wordt gezet. Alle Tempus-projecten moeten op officiële formulieren worden ingediend en moeten de vastgestelde uiterste termijnen in acht nemen. De projecten worden vervolgens aan een selectie- en evaluatieprocedure onderworpen. Meer informatie? De aanvraagformulieren en verdere informatie zijn te verkrijgen bij de Europese Stichting voor Opleiding, bij de Tempus-contactpunten in de lidstaten van de Europese Unie en Noorwegen, bij de nationale Tempus/Phare-bureaus of bij de in de partnerlanden gevestigde Tempus/Tacis-informatiepunten. Adressen en verdere gegevens zijn opgegeven aan het einde van deze brochure. Voor elektronische informatie: http://europa.eu.int/comm/education/tempus/home.html Enkele cijfers Dankzij Tempus hebben meer dan 120.000 onderwijsgevenden en meer dan 35.000 studenten, afkomstig van meer dan 2.600 instellingen in de Gemeenschap en in de landen van Midden- en Oost-Europa, aan deze gezamenlijke Europese projecten deelgenomen.
43
44
CULTUUR 2000 Wat zijn de doelstellingen? Het programma Cultuur 2000 is het eerste communautaire kaderprogramma dat wordt uitgevoerd op het gebied van de cultuur. Het programma gaat vijf jaar duren (20002004). Het programma beoogt bij te dragen aan de ontwikkeling van een voor alle Europeanen gemeenschappelijke culturele ruimte die wordt gekenmerkt door gemeenschappelijk erfgoed enerzijds en door een grote verscheidenheid op cultureel en artistiek gebied anderzijds. Het programma bevordert de transnationale samenwerking tussen scheppende kunstenaars, culturele actoren en instellingen van de lidstaten met het oog op de volgende doelstellingen: wederzijdse kennis van de cultuur en de geschiedenis; •
transnationale verspreiding van de cultuur en mobiliteit van scheppende en andere kunstenaars, van personen die op dit gebied werkzaam zijn en van hun werk, waarbij het accent op jonge kunstenaars ligt en op maatschappelijk kansarmen;
•
accentueren van culturele verscheidenheid en nieuwe culturele expressievormen;
•
verspreiding in heel Europa van het gezamenlijke culturele erfgoed van Europees belang;
•
integratie van culturele aspecten in de sociaal-economische ontwikkeling;
•
bevordering van een interculturele dialoog en erkenning van de cultuur als een factor die de economie, de sociale integratie en het burgerschap bevordert. Welke zijn de deelnemende landen?
Cultuur 2000 staat open voor de vijftien lidstaten van de Europese Unie, voor de anderen landen van de Europese Economische Ruimte, voor landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie, en voor Turkije en Malta op grond van speciale akkoorden en tegen een financiële bijdrage van hun kant. Wie zijn de begunstigden? Alle culturele operatoren die gevestigd zijn in een land dat voor deelname in aanmerking komt, met uitzondering van personen die in eigen naam optreden, kunnen een cultureel project indienen in het kader van Cultuur 2000. Wat is de juridische grondslag? Artikel 151 van het EG-Verdrag. Besluit nr. 508/2000 van 14 februari 2000 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het programma Cultuur 2000 (PB L 63 van 10/3/2000). Wat is de begroting? 167 miljoen euro voor vijf jaar: 2000-2004. Wie doet wat?
44
45 Het programma wordt uitgevoerd door de Europese Commissie (Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur). De Commissie wordt bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten, onder voorzitterschap van de Commissie. Op basis van het besluit publiceert de Commissie elk jaar een oproep tot kandidaatstelling. De Commissie selecteert de beste projecten waarbij zij rekening houdt met het advies van een groep deskundigen en van het comité. In de lidstaten zijn contactpunten voor het programma gevestigd, die een belangrijke schakel vormen in de voorlichting aan de burgers. Waaruit bestaan de acties? Er worden drie soorten acties door Cultuur 2000 ondersteund. 1. Specifieke, innoverende en/of experimentele acties De Gemeenschap verleent jaarlijks steun aan manifestaties en projecten die worden uitgevoerd in partnerschapsverband of in de vorm van netwerken. Bij deze projecten dienen operatoren betrokken te zijn uit ten minste drie deelnemende landen, met uitzondering van het onderdeel literaire vertalingen waarvoor de regel van drie operatoren kan worden aangepast. Deze acties duren in beginsel één jaar, maar dit kan met twee extra jaren worden verlengd. Deze acties kunnen verticaal zijn (één cultureel gebied) of horizontaal (meerdere culturele gebieden), maar dienen een innoverend en/of experimenteel karakter te hebben. 2. Geïntegreerde acties in het kader van transnationale gestructureerde meerjarige culturele samenwerkingsovereenkomsten In tegenstelling tot actie 1, die specifieke, gerichte projecten omvat, is actie 2 gericht op projecten van lange duur (drie jaar) waarbij operatoren uit ten minste vijf deelnemende landen zijn betrokken. Met deze actie beoogt Cultuur 2000 de bevordering van de toenadering en het werken in groepsverband, met name door ondersteuning van culturele netwerken. De culturele samenwerkingsovereenkomsten hebben betrekking op transnationale acties op één cultureel gebied (verticale acties) zoals muziek en andere podiumkunsten, plastische en andere beeldende kunsten, letterkunde, het boek en het lezen, met inbegrip van vertalingen, alsmede het culturele erfgoed. Ofwel bieden de overeenkomsten een stimulans voor de verwezenlijking van geïntegreerde transsectorale acties (horizontale acties gebaseerd op synergie), d.w.z. acties waarbij verschillende culturele disciplines betrokken zijn, waarbij tevens gebruik wordt gemaakt van de nieuwe media. 3. Bijzondere culturele evenementen met een Europese of internationale dimensie Dit zijn evenementen van aanzienlijke omvang en met een grote draagwijdte, die veel weerklank vinden bij de Europese burgers en ertoe bijdragen dat deze zich niet alleen sterker bewust worden van het feit dat zij tot eenzelfde gemeenschap behoren, maar ook van de culturele verscheidenheid van de lidstaten; tevens wordt door deze acties de interculturele en internationale dialoog bevorderd. Onder deze actie vallen symbolische culturele projecten in Europa, bijvoorbeeld de Culturele Hoofdstad van Europa, cultuurprijzen, grote manifestaties, enz. Welke financiële steun is beschikbaar? Actie 1: in de meeste gevallen, 50.000 tot 150.000 euro. 45
46 Actie 2: maximaal 300.000 euro. Actie 3: in de meeste gevallen, 150.000 tot 300.000 euro. Wat de beoogde actie ook inhoudt, de communautaire steun bedraagt maximaal 60% van de totale begroting van het project. Hoe kan men deelnemen? De projecten worden geselecteerd op grond van een oproep tot het indienen van voorstellen, die aan het begin van ieder jaar in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt gepubliceerd. Subsidieaanvragen dienen bij eenheid C2 van Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie te worden ingediend, met gebruikmaking van het aanvraagformulier en binnen de in het Publicatieblad gestelde termijnen. De oproepen en formulieren zijn in de lidstaten verkrijgbaar bij de Cultuurcontactpunten, bij de Europese Commissie en via elektronische weg (zie de website die hieronder wordt genoemd). Meer informatie? Er zijn drie manieren om meer informatie te krijgen: •
contact opnemen met de Cultuur-contactpunten (zie blz. 105), die in elke lidstaat zijn gevestigd. De functie van deze contactpunten is alle mogelijke informatie over Cultuur 2000 te verstrekken;
•
naar de website op het Internet gaan: http://europa.eu.int/comm/culture/index_en.html
•
rechtstreeks contact opnemen met de Europese Commissie (zie blz.70 Tel. 32 2 296 65 99) Enkele cijfers
Van 1996 tot 1999 is door culturele programma's (Raphaël, Caleidoscoop, Ariane) een bijdrage geleverd aan: •
de uitvoering van 460 projecten voor de bescherming en het behoud van het culturele erfgoed, waarbij meer dan 2000 operatoren in heel Europa met elkaar samenwerkten;
•
het werk van 65.000 scheppende kunstenaars en vertolkers en andere personen die op dit gebied werkzaam zijn;
•
de toegang van meer dan 40.000 jongeren tot culturele en artistieke activiteiten;
•
de verspreiding van 15.000 voorstellingen en andere culturele manifestaties;
•
de organisatie van 900 bijscholings / opleidingscursussen en workshops, en 500 seminars;
•
de organisatie van meer dan 100 festivals;
•
de vertaling van bijna 600 literaire werken, theaterstukken en naslagwerken;
•
de bijscholing van 1500 literaire vertalers.
46
47
MEDIA PLUS Wat is de context? In de audiovisuele industrie van Europa zijn meer dan een miljoen mensen werkzaam, met een potentiële werkgelegenheid van 300.000 banen in de periode tot 2005. Het audiovisuele aanbod heeft een explosieve groei gekend door de verspreiding van digitale technologieën: in het jaar 2000 zijn er meer dan 1000 televisiekanalen in Europa. Dit aanbod wordt nog vergroot door het Internet en ook het aantal in Europa geproduceerde en verspreide films neemt toe. Om te kunnen inspelen op de digitale revolutie is er een immens grote behoefte aan audiovisuele producties en dienen de verkoopstrategieën op wereldschaal te worden toegepast. De audiovisuele industrie van Europa is echter slecht op deze uitdagingen voorbereid: er is slechts in geringe mate sprake van transnationaal verkeer van in lidstaten geproduceerde producties doordat er op alle niveaus (ontwerp, productie, verspreiding) te weinig wordt geïnvesteerd, hetgeen de rentabiliteit van hun werken en dus hun investeringscapaciteit niet ten goede komt. Wat zijn de doelstellingen? Het programma MEDIA Plus is bedoeld als vervolg op het programma MEDIA II (1996-2000). MEDIA Plus, dat op 1 januari 2001 van kracht wordt, dient eind 2000 officieel te worden goedgekeurd. Het doel van MEDIA Plus is de genoemde structurele zwakke punten te verhelpen door gunstige omstandigheden te creëren voor de groei van de filmindustrie, de audiovisuele industrie en de multimedia-industrie van Europa. Het programma heeft de volgende doelstellingen: •
verbetering van het concurrentievermogen van de audiovisuele industrie van Europa op de Europese en de internationale markt, door ondersteuning van de ontwikkeling, de verspreiding en de promotie van Europese audiovisuele producties, waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe technologieën;
•
weerspiegeling van de taalkundige en culturele verscheidenheid van Europa;
•
exploitatie van het audiovisuele erfgoed van Europa door toepassing van automatisering en netwerken;
•
ontwikkeling van een audiovisuele sector in landen of regio's met zwakke audiovisuele productiecapaciteit en/of met een klein geografisch grondgebied of taalgebied;
•
versterking van de productie- en de distributiesector, vooral bij middelgrote en kleine ondernemingen. Wie zijn de begunstigden?
De deelnemende landen zijn: de vijftien lidstaten van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen en Cyprus. MEDIA Plus zal tevens openstaan voor de LMOE en andere landen die een samenwerkingsovereenkomst met een audiovisuele clausule met de Europese Unie sluiten, en onder voorbehoud van passende overeenkomsten met deze landen.
47
48 Wat is de juridische grondslag? Aan MEDIA Plus zijn twee aparte voorstellen gewijd. “MEDIA Plus Opleiding” is gebaseerd op artikel 150 van het EG-Verdrag (beroepsopleiding, medebeslissing en gekwalificeerde meerderheid). “MEDIA Plus Ontwikkeling, distributie en promotie” valt onder artikel 157 van het Verdrag (industrie, unanimiteit in de Raad na raadpleging van het Parlement). Wat is de duur van het programma? MEDIA Plus gaat vijf jaar duren: 2001-2005 Wat is de begroting? Voorziene budget van 400 miljoen euro: 50 miljoen euro voor het onderdeel Opleiding en 350 miljoen euro voor het onderdeel Ontwikkeling, distributie en promotie. Wie doet wat? De Europese Commissie is belast met de uitvoering van het programma. Zij wordt bijgestaan door een raadgevend comité (MEDIA-comité). Waaruit bestaan de acties? MEDIA Plus omvat twee sectoren: MEDIA Opleiding en MEDIA Ontwikkeling, distributie en promotie. 1. MEDIA Opleiding MEDIA Opleiding is gericht op vakmensen van de audiovisuele sector, opleiders en de in deze sector actief zijnde ondernemingen. Het programma verleent steun voor commerciële opleidingen en juridische opleidingen, opleidingen in het gebruik van nieuwe technologieën (met name infografie, multimedia) alsmede inzake technieken voor scenarioschrijvers met ervaring- voor het schrijven van scenario's voor een nietnationaal publiek. MEDIA Plus stimuleert bovendien de opleiding van opleiders en beroepsbeoefenaars in alle betrokken landen. 2. MEDIA Ontwikkeling, distributie en promotie Deze sector omvat vier pijlers: ontwikkeling, distributie, promotie en proefprojecten. a) Ontwikkeling Voor ondersteuning bij de ontwikkeling van audiovisueel materiaal dat aantrekkelijk kan zijn voor gebruikers in Europa en daarbuiten, , kan de Gemeenschap voor medefinanciering zorgen (leningen) van individuele projecten (schrijven van scenario's, zoeken naar financiële en artistieke partners, verkoopstudies) ingediend door Europese producenten die aan dit criterium beantwoorden. Productiebedrijven worden gestimuleerd door middel van subsidies tot het opzetten van ontwikkelingsprojecten voor een ontwikkelingsstrategie op middellange termijn. Hierbij zal het gebruik van nieuwe technologieën speciaal worden aangemoedigd. b) Distributie Het onderdeel distributie omvat voor de film een regeling voor selectieve steun in de vorm van een terug te betalen voorschot waardoor distributeurs van Europese producties gestimuleerd worden netwerken te vormen en in distributie en
48
49 veeltaligheid te investeren (nasynchroniseren, ondertitelen en veeltalige productie). Daarnaast bestaat tevens een regeling voor automatische steun naar rato van het aantal bioscoopbezoeken voor Europese films buiten hun nationaal grondgebied. Dit steunbedrag dient opnieuw te worden geïnvesteerd om Europese producties te ontwikkelen. Er bestaan nog andere vormen van steun, bijvoorbeeld voor de productie van geluidsbanden bij Europese films of om bioscoopexploitanten aan te moedigen om, gedurende een minimumperiode, een aanzienlijk deel van de programmering, in voor premières bestemde bioscopen, aan Europese films te wijden. Voor off-linedistributie (video, dvd) is een regeling opgezet voor automatische steun met de verplichting tot herinvesteringen in het uitbrengen, het distribueren en de promotie van Europese producties. Voor de televisie wordt steun verleend ter bevordering van de samenwerking tussen producenten en zenders die bij verschillende taalgebieden horen. Tenslotte streeft MEDIA Plus naar de ontwikkeling van digitale catalogi van Europese werken voor de verspreiding on-line (Internet, pay-per-view, enz.). c) Promotie Het onderdeel promotie beoogt de beroepsbeoefenaars in de sector te steunen om toegang te krijgen tot de Europese en mondiale markten en sterker aanwezig te zijn op de belangrijkste vakbeurzen en festivals en door meer accent te leggen op de catalogi van Europese programma's. d) Proefprojecten De proefprojecten kunnen met name steun verlenen aan het overbrengen van de archieven van Europese audiovisuele programma's op digitale gegevensdragers. Welke financiële steun is beschikbaar? MEDIA Opleiding De financiële steun van de Europese Unie wordt verleend in de vorm van subsidies, die in de regel beperkt blijven tot 50% van de desbetreffende activiteit. De meeste deelnemers aan een opleidingsactie moeten een andere nationaliteit hebben dan het land waar deze opleiding plaatsvindt. MEDIA Ontwikkeling, distributie en promotie De communautaire financiering geschiedt in de vorm van leningen of subsidies, in de regel ter waarde van 50% van de kosten van het project. Hoe kan men deelnemen? De eerste stap bestaat uit het opnemen van contact met de MEDIA voorlichtingsbureaus (MEDIA Desk en Antennes), die gevestigd zijn in elk der vijftien lidstaten van de Europese Unie, op Cyprus, IJsland en in Noorwegen. In totaal zijn er 30 van deze bureaus gevestigd in de hoofdstad van die landen (MEDIA Desks) of in een regio (Antennes MEDIA). De MEDIA -voorlichtingsbureaus vormen de interface tussen de Commissie en de beroepsbeoefenaars van de sector en het is hun taak voorlichting te geven over de mogelijkheden die in het kader van MEDIA bestaan, en tevens op professionele wijze advies te geven bij het indienen van projecten.
49
50 Meer informatie? Voor nadere informatie kan men zich eveneens wenden tot de Europese Commissie (zie blz.70). Daarnaast kan men naar de website op het Internet gaan: http://europa.eu.int/comm/dg10/avpolicy/media/index_en.html Enkele cijfers Dankzij MEDIA 2 (1996-2000) kon steun aan een groot aantal cinematografische en audiovisuele werken worden verleend: •
de ontwikkeling van 1350 Europese werken (films, televisiefilms, documentaires, animaties, multimediale producten);
•
de ontwikkeling van 210 Europese productiebedrijven;
•
de ondersteuning van meer dan 1800 reclame- en distributiecampagnes ten behoeve van Europese films;
•
de coproductie en verspreiding van 275 televisiewerken (fictie, documentaires, activiteitenprogramma's);
•
de uitgave en distributie op video van meer dan 200 catalogi van Europese werken;
•
de hulp aan 301 bioscopen, met in totaal 742 zalen in 213 steden van Europa, die bereid waren voornamelijk Europese films op hun programma te zetten, die in totaal11 miljoen bezoekers trokken in het eerste halfjaar van 1999;
•
de jaarlijkse ondersteuning van 64 filmfestivals voor 7.500 Europese werken, die blijk gaven van de creativiteit en de verscheidenheid van de Europese filmindustrie, voor een publiek van meer dan 2.000.000 personen;
•
de ondersteuning van 145 opleidingsinitiatieven waardoor meer dan 4.000 beroepsbeoefenaars (producenten, scenarioschrijvers, filmmakers, enz.) hun bekwaamheden op de internationale markt konden versterken.
50
51
De acties eLearning De ontwikkeling van een kenniseconomie zou een krachtige factor moeten zijn voor groei, concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid. Om zo goed mogelijk gebruik te maken van deze mogelijkheden, heeft de Europese Raad op 20 juni 2000 te Feira (Portugal) een algemeen actieplan, eEurope, goedgekeurd voor de periode 2000-2003. In dit kader heeft het initiatief eLearning tot doel om de onderdelen onderwijs en opleiding binnen eEurope te concretiseren en aan te vullen. Het initiatief omvat vier hoofdelementen: •
inspanningen om alle leerplekken te voorzien van multimediale computers en van een aansluiting op Internet en om de toegang tot Internet te verbeteren;
•
inspanningen op het gebied van de opleidingen voor onderwijsgevenden en opleiders, zodat ze deze instrumenten in hun didactische aanpak kunnen opnemen;
•
de ontwikkeling van multimediale Europese onderwijsdiensten en -materialen van hoge kwaliteit;
•
versnelde ontwikkeling van de netwerken van onderwijs- en opleidingsinstellingen.
Voor de realisatie van het initiatief is een intensievere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie vereist, alsmede de ontwikkeling van een gezamenlijke visie op Europees niveau, zodat het onderwijs en de opleiding van morgen wordt uitgedacht en voorbereid. Daarvoor zijn voor het overgrote deel nationale middelen nodig, die echter worden aangevuld door steun van de Europese Structuurfondsen in de hiervoor in aanmerking komende regio's, door communautaire programma's op computergebied en door de ontwikkeling van partnerschappen tussen de overheid en het bedrijfsleven. Tevens is het de bedoeling dat in het kader van het EUN-initiatief (The European Schoolnet) de samenwerking wordt geïntensiveerd, die tot stand is gekomen met 20 ministeries van Onderwijs in de Europese Unie, de EVA-landen en een aantal kandidaat-landen. Sinds eind 1998 hebben een groot aantal scholen in het kader van het EUN-project de mogelijkheid gekregen om samen te werken aan Europese projecten en om toegang te krijgen tot een grote hoeveelheid informatie via de onderwijsnetwerken in Europa. Tegelijkertijd dient ervoor te worden gezorgd dat de scholen en opleidingscentra langzamerhand veranderen in lokale centra waar veelzijdige kennis wordt verworven. Deze centra dienen voor eenieder toegankelijk te zijn en moeten werken met methoden die zo goed mogelijk zijn afgestemd op de doelgroepen. Tot slot is er een uitgebreid communicatieplan dat tot doel heeft om algemene bekendheid te geven aan de doelstellingen van eLearning en om alle actoren ter plaatse in heel Europa te stimuleren om aan het initiatief mee te werken. Meer informatie: Eenheid “Multimedia”, Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur, Europese Commissie, 51
52 Wetstraat 200, B-1049 Brussel. Tel. (32 2) 299 11 47 Fax (32 2) 296 69 92
52
53
Richtlijn “Televisie zonder grenzen” De richtlijn “Televisie zonder grenzen” is in 1989 goedgekeurd en in 1997 gewijzigd om recht te doen aan de ontwikkelingen op technologisch gebied en op de markt. De belangrijkste doelstelling van deze richtlijn is het scheppen van de noodzakelijke voorwaarden voor het vrije verkeer van televisie-uitzendingen, waarbij wordt uitgegaan van het beginsel dat de regelgeving van het land van oorsprong geldt: het is een lidstaat niet toegestaan, enkele uitzonderingen daargelaten (ernstig gevaar voor minderjarigen, aanzetten tot rassenhaat), de ontvangst dan wel het uitzenden van uit andere lidstaten afkomstige programma's te belemmeren. Bovendien voorziet de richtlijn in maatregelen ter bevordering van de verspreiding van Europese producties. De wijzigingen van 1997 hadden onder meer betrekking op reclame, telewinkelen, bescherming van minderjarigen, vrijheid van ontvangst en sponsoring. Een van de belangrijkste innovaties van de richtlijn ligt in de maatregelen die het grote publiek toegang garanderen tot belangrijke evenementen op een televisienet dat vrij toegankelijk is. De lidstaten hadden tot 30 december 1998 de tijd om de richtlijn van 1997 om te zetten en de Commissie ziet erop toe dat dit op correcte wijze geschiedt en dat de richtlijn strikt wordt toegepast. Op dit moment is de richtlijn door de meeste lidstaten omgezet. Voor het einde van het jaar 2000 moet een verslag zijn opgesteld over de omzetting van de richtlijn. Twee jaar daarna moet opnieuw een verslag worden uitgebracht. In dit verslag moet rekening worden gehouden met de technologische ontwikkelingen in de audiovisuele sector en met de resultaten van in opdracht van de Commissie uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast zal de Commissie onderzoek laten verrichten naar de effecten van de maatregelen ter stimulering van de distributie en de productie van TV-programma's, de verwachte ontwikkeling van de markten voor de exploitatie van Europees audiovisueel materiaal, de ontwikkeling van de regelgeving voor de productie en de distributie van dit materiaal, de nieuwe reclametechnieken op de televisie en de reclame die speciaal bestemd is voor minderjarigen. Eventuele wijzigingen van de richtlijn in dit kader zullen eind 2002 worden voorgesteld. Meer informatie: Eenheid audiovisueel beleid Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel Tel. (32 2) 295 98 97 Fax (32 2) 296 52 98 Internet : http://europa.eu.int/comm/dg10/avpolicy/twf/twf-en.html
53
54
Netd@ys Europe Ieder jaar in Europa zijn er, een week lang, duizenden projecten die het Internet en de nieuwe media in beslag nemen: deze projecten gaan uit van scholen, instellingen voor beroepsopleiding, jeugdhuizen, culturele instituten. Dit zijn de Netd@ys Europe. Deze enorme operatie heeft de volgende doelstelling: laten zien in welke mate de nieuwe media bevorderlijk kunnen zijn voor het leerproces, het onderwijs en de toegang tot de informatiemaatschappij. Deze Netd@ys zijn voor het eerst gehouden in 1997, en de impact neemt toe omdat ze een stimulerend effect hebben op de vorming van partnerschappen en tegelijkertijd het werkterrein van de beoogde organisaties verbreden en een steeds groter aantal landen tot samenwerking brengen. Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie zorgt voor de organisatie en de coördinatie van Netd@ys Europe. Daarnaast ondersteunt het de promotie van het evenement in Europa via de media, stimuleert het de vorming van partnerschappen en draagt het bij tot de samenwerking tussen belangrijke particuliere partners. Twee soorten initiatieven worden gestimuleerd. In de eerste plaats de overkoepelende projecten. Deze worden gesubsidieerd door de Europese Commissie, berusten op deugdelijke partnerschappen, worden met ten minste twee andere Europese landen uitgevoerd en zorgen voor een duurzame impact. Een hele reeks andere lokale, regionale en nationale initiatieven kunnen de aanduiding Netd@ys Europe verkrijgen zonder echter gesubsidieerd te worden. De Netd@ys waren in eerste instantie vooral gericht op de scholen, maar geleidelijk aan kwamen ze ook open te staan voor andere organisaties die niets te maken hebben met onderwijsinstellingen: beroepsopleidingen, jeugdhuizen, musea, bioscopen, opera's, bibliotheken, ondernemingen, enz. Overigens worden thans over de hele wereld Netd@ys gehouden. Meer informatie: Eenheid Multimedia Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel T. (32 2) 2 299 27 83 F. (32 2) 2 296 62 97 M.
[email protected] Internet: http://europa.eu.int/comm/netdays
54
55
2001: Europees jaar van de talen Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie organiseert in 2001 een hele reeks activiteiten in het kader van het Europees jaar van de talen. Dit is een initiatief van de Europese Unie en de Raad van Europa dat gericht is op het grote publiek. Het devies hierbij is: « talen leren opent deuren ». Op dit moment zegt slechts 45% van de volwassen Europeanen dat zij een vreemde taal goed genoeg beheersen om een gesprek te kunnen voeren. Het Europees jaar zou verbetering in deze situatie moeten brengen door eenieder die al talenkennis heeft te stimuleren ook andere talen te leren. In 2001 wordt het hele jaar door een uitgebreide voorlichtingscampagne gehouden. De Commissie zorgt tevens voor medefinanciering van een groot aantal projecten die ingediend worden door organisaties in de lidstaten. De verscheidenheid aan talen vormt een hoofdelement in het culturele erfgoed van Europa en is van essentieel belang voor Europa's toekomst. Alle talen van Europa hebben een belangrijke rol. Het leren van talen schept mogelijkheden: •
het helpt de mensen elkaar beter te leren kennen en waardering te hebben voor de andere culturen in Europa;
•
het vergemakkelijkt het vinden van werk en verbetert de arbeidensalarismogelijkheden;
•
het stelt de burgers in staat meer gebruik te maken van hun recht op vrij verkeer in Europa;
•
het versterkt het concurrentievermogen van de bedrijven en dat van de Europese economie in haar geheel.
Het is niet genoeg uitsluitend de zeer verbreide talen, als het Engels, te leren. Om de mensen echt te kunnen begrijpen, moet men hun moedertaal een beetje kennen. En tenslotte is het leren van talen een proces dat, net als het onderwijs in het algemeen, het hele leven doorgaat. De bevordering van het leren van talen en de verbetering van de kwaliteit in dit verband vormen belangrijke doelstellingen van de Europese Unie, ook binnen meerjarenprogramma's als Socrates en Leonardo da Vinci. Deze programma's zijn vooral gericht op personen die reeds in het onderwijs of in het talenonderwijs werkzaam zijn, terwijl het Europees jaar zich rechtstreeks richt op iedereen. Meer informatie: Eenheid Taalbeleid Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel F. (32 2) 2 299 63 21 Internet http://europa.eu.int/comm/education/languages/nl/index.html
55
56
Actie Jean Monnet De actie Jean Monnet “Onderwijs betreffende Europese integratie aan de Universiteit” is een informatieproject dat de Europese Commissie in 1990 op verzoek van de universiteiten heeft gestart. De actie is erop gericht nieuwe studieprogramma’s op te zetten over de Europese integratie aan universiteiten;subsidie wordt verleend aan het opstarten en ontwikkelen van denktanks van hoogleraren die gespecialiseerd zijn in Europese zaken. Onder studieprogramma's over de Europese integratie wordt verstaan studieprogramma's die betrekking hebben op de opbouw van Europa, d.w.z. Europees recht, de Europese economie, Europese politicologie en de geschiedenis van de Europese integratie. De actie Jean Monnet is bestemd voor de universiteiten en de hogeronderwijsinstellingen in de lidstaten. Vergelijkbare programma's zijn van 1993 tot 1999 ontwikkeld in Polen en Hongarije en vanaf 1997 in Tsjechië. Er worden subsidies toegekend aan de instelling van: •
“Jean Monnet-leerstoelen”, een symbolische term voor een onderwijsgevende met een volledige aanstelling, die al zijn colleges en statutair onderwijs wijdt aan de Europese integratie (180 tot 250 uur, afhankelijk van het universitaire systeem). De bekleder van de leerstoel heeft in beginsel de rang van hoogleraar en is een erkend specialist op het gebied van Europese zaken.
Huidig cijfer: 528 Jean Monnet-leerstoelen •
Europese Jean Monnet-modules, kortdurende studieprogramma's van minimaal 30 uur, gewijd aan de Europese integratie in één van de vier prioritaire disciplines van de actie Jean Monnet, die echter bestemd zijn voor studenten die niet onder deze vier “prioritaire” disciplines vallen, dat wil zeggen studenten van de faculteit der Geneeskunde, Wetenschappen, Onderwijs, Letteren, Talen, enz.
Huidig cijfer: 674 Europese Jean Monnet-modules •
Europese Jean Monnet-kernen, die bedoeld zijn om een kader of structuur te bieden met een duidelijk label, een “Jean Monnet”-label, en binnen één of meer universiteiten de wetenschappelijke, menselijke en documentaire hulpbronnen samen te brengen, die van doen hebben met de bestudering van en het onderzoek naar de Europese integratie. De activiteiten van de Europese Jean Monnet-kernen dienen gericht te zijn op de Europese burger, op de burgermaatschappij in het algemeen, en dienen tevens een lokaal en regionaal impact te hebben.
Huidig cijfer: 70 Europese Jean Monnet-kenniscentra De subsidies bestaan uit een medefinanciering die voor een aanloopperiode van drie jaar wordt verleend waarbij de universiteit verplicht wordt de aldus opgerichte studieprogramma's nog vier jaar na afloop van de medefinancieringsperiode voort te zetten, in totaal dus een periode van zeven jaar. Naast de oprichting van studies over Europa draagt de actie Jean Monnet bij aan het debat en het denkproces over Europa via de werk- en discussiegroepen die met de leerstoelen en de kenniscentra worden georganiseerd over thema's die verband houden
56
57 met de actuele onderwerpen van de Unie, zoals de euro, de Intergouvernementele Conferentie, de uitbreiding van de Unie, de Wereldhandelsorganisatie, enz. Al deze activiteiten worden gevolgd door publicaties met een grote oplage, beleidsdocumenten voor de Europese beleidsvormers alsmede door grote universitaire congressen. Meer informatie: Actie Jean Monnet Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel T. (32 2) 296 03 12 F. (32 2) 296 31 06 Internet http://europa.eu.int/comm/dg10/university/ajm Europese Universitaire raad voor de actie Jean Monnet Trierstraat 67 B-1040 Brussel T. (32 2) 286 94 60 F. (32 2) 230 56 08 M.
[email protected] Internet http://www.consuniv.org
57
58
Europass-Beroepsopleiding Het initiatief “Europass-Beroepsopleiding” is de invulling van Beschikking 1999/51/EG van de Raad van 21 december 1998 inzake de bevordering van Europese opleidingstrajecten in alternerende beroepsopleidingen, waaronder begrepen het leerlingwezen (PB L 17 van 22.1.1999, blz. 45), die op 1 januari 2000 van kracht werd. De beschikking legt het begrip Europees opleidingstraject vast, dat de mogelijkheid biedt aan personen die een alternerende opleiding volgen een deel daarvan in het buitenland te doen, waarbij een aantal kwaliteitscriteria worden toegepast: de instelling waar de betrokkene in opleiding is en de ontvangende organisatie in het buitenland vormen een partnerschap waarin men het eens is over de inhoud, de doelstellingen, de duur, de voorwaarden en de begeleiding van het Europees opleidingstraject. De thuisinstelling geeft de betrokkene het certificaat EuropassBeroepsopleiding, een communautair informatiedocument waarin in de talen van de desbetreffende organisaties verklaard wordt dat het Europees opleidingstraject is afgelegd en wat daarvan de inhoud was. Het gebruik van het certificaat Europass-Beroepsopleiding beoogt de verbetering van de erkenning op de markt van opleidingsperiodes en stages in het buitenland, en dus de bevordering van de mobiliteit in Europa van personen in opleiding, ongeacht hun leeftijd, en de bevordering van contacten tussen scholen en/of opleidingscentra van het bedrijfsleven in de hele Europese Unie. De uitvoering van de beschikking inzake Europass-Beroepsopleiding is in hoge mate gedecentraliseerd; de instellingen dienen contact op te nemen met de nationale contactpunten; dit zijn de enige instanties die een project voor een Europees opleidingstraject kunnen beoordelen en de instellingen de benodigde exemplaren kunnen verschaffen van het certificaat Europass-Beroepsopleiding, dat moet worden ingevuld en aan de op te leiden burger dient te worden afgegeven. De adressen van de nationale contactpunten zijn te vinden in de adressenlijst van deze Leidraad en zijn tevens te vinden op de volgende website: http://europa.eu.int/comm/education/europass/index-en.html Meer informatie: Directoraat Beroepsopleiding Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200, B-1049 Brussel
58
59
Prince Prince (programma voor voorlichting van Europese burgers) vormt een aanvulling en verdieping van de acties in het kader van het permanente voorlichtingsbeleid van de Europese Commissie. Dankzij dit programma worden de communicatie-instrumenten rond prioritaire thema's ingeschakeld tijdens de cruciale fases van de ontwikkeling van de Europese Unie. Het Europees Parlement is nauw betrokken bij het selectieproces van de prioritaire thema's. Deze in het kader van het Prince-programma opgezette prioritaire voorlichtingsacties hebben een belangrijke communicatieve betekenis en zijn gebaseerd op het beginsel van het institutioneel partnerschap met de lidstaten en de burgermaatschappij om tot de nodige decentralisatie te komen en de burgers van dichtbij te benaderen, waarbij samenhang en coördinatie op Europees niveau een belangrijke plaats inneemt. Wanneer de prioritaire acties eenmaal voltooid zijn, krijgen de aangewende instrumenten een plaats binnen de voorzieningen voor permanente voorlichting. Aldus: •
leverde de actie “Citizens first”, die in de loop van 1998 werd voltooid, de grondslag voor de ontwikkeling van “Europe Direct”;
•
is het dankzij de actie “Samen bouwen aan Europa”, die in 1999 werd voltooid, mogelijk met de aanpak “oproep tot het indienen van projecten” te experimenteren om het partnerschap met de burgermaatschappij te stimuleren en verschillende vormen van audiovisuele acties te testen;
•
is er de actie “De euro, één munt voor Europa”, die in 1996 is begonnen en doorloopt tot 2002, wanneer de eurobiljetten en -munten zijn ingevoerd. Overeenkomsten met lidstaten en met de burgermaatschappij beslaan het grootste gedeelte van de begrotingen en stellen de Commissie in staat de informatie over en de analyses van projecten en acties die in de verschillende landen zijn gevoerd, te coördineren en naar alle actoren en de media door te spelen.
Meer informatie: Directoraat Burgerschap en Jeugdzaken, Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur, Europese Commissie Wetstraat 200, B-1049 Brussel F. (32 2) 296 33 50
59
60
Europe Direct Europe Direct is op verzoek van de lidstaten opgericht en is in juni 1998 gelanceerd tijdens de bijeenkomst van Europese staatshoofden en regeringsleiders in Cardiff. Wat is Europe Direct? Het is een contactpunt, een “helpdesk” voor de Europese burgers. Het is mogelijk dat deze vragen hebben over Europa. Het is ook mogelijk dat zij informatie willen over hun rechten met betrekking tot de Europese wetgeving of over andere Europese onderwerpen. Deze nieuwe dienst maakt gebruik van de technologie van een helpdesk, gebruikt email en het Internet. Het is een communicatiekanaal voor tweerichtingsverkeer tussen het publiek en de Europese instellingen. Europe Direct verschaft de burgers toegang tot informatie over Europa, door te verwijzen naar de contactpunten in de lidstaten. De “brievenbus” is beschikbaar via de Europa-server, vanwaar u toegang heeft tot alle Europese instellingen. Zie: http://europa.eu.int/europedirect/nl/index_nl.html Europe Direct is op twee verschillende niveaus opgebouwd. Het eerste hulpniveau wordt gevormd door het Call Centre, waar algemene vragen worden behandeld. De Europese Commissie is belast met het tweede niveau. Bovendien bestaan er speciale diensten voor de beantwoording van vragen die van speciale groepen afkomstig zijn. Europe Direct is toegankelijk in alle officiële Europese talen. Europe Direct kan geraadpleegd worden via gratis telefoonnummers in alle lidstaten. Deze telefoonnummers zijn te vinden op de volgende website: http://europa.eu.int/europedirect/phones_nl.html
60
61
Partnerschappen met de burgermaatschappij In de burgermaatschappij hebben verenigingen, niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en vakbonden een belangrijke democratische rol. In haar streven zo dicht mogelijk bij de burgers te staan, is de Commissie voornemens zich meer op deze sociale actoren, die rechtstreeks contact met de burgers hebben, te richten om reflectie- en voorlichtingsacties over de Europese integratie te bevorderen met het oog op actief burgerschap. Door financiële steun te verlenen stimuleert de Commissie verenigingen en organisaties om voorlichtingsprojecten in te dienen. Verenigingen en federaties van Europees belang Ieder jaar publiceert de Commissie een oproep tot het indienen van voorstellen voor acties over “reflectie over de Europese integratie”, te voeren door verenigingen en federaties van Europees belang. Deze oproep wordt in het algemeen aan het begin van het jaar gedaan, en de subsidies voor de geselecteerde projecten bedragen maximaal 25.000 euro. Deze projecten omvatten een grote verscheidenheid aan acties, onder andere seminars en congressen. De Commissie geeft de voorkeur aan projecten die in de vorm van partnerschappen met andere Europese organisaties worden uitgevoerd, hoewel dit niet een absolute vereiste is. De oproep vindt ieder jaar plaats rond een aantal prioritaire thema's. Voor 2000 zijn er de volgende prioritaire thema's: •
het Europees burgerschap en het Handvest van de grondrechten;
•
de ethische waarden en bronnen voor de opbouw van Europa;
•
de ontmoeting van verschillende culturen, met name in het kader van de uitbreiding van de Unie
Niet-gouvernementele organisaties Voor de NGO's (organisaties zonder winstoogmerk) heeft de Commissie dezelfde aanpak: door middel van een jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen worden subsidies van maximaal 50.000 euro toegekend voor acties op het gebied van de voorlichting aan en de communicatie met de burgers. Het gaat daarbij vooral om de volgende acties: manifestaties, voorlichtingsbijeenkomsten, publicaties, informaticaproducten, radio- en televisie-uitzendingen, films en video's, de vorming van voorlichtingsnetwerken, enz. Ook in dit kader wordt voorkeur gegeven aan projecten die binnen partnerschappen worden opgezet. Voor het jaar 2000 zijn de prioritaire thema's voor de oproep tot het indienen van voorstellen: •
de doelstellingen, de instellingen en het beleid van de Europese Unie;
•
de verwachte ontwikkelingen in het kader van Agenda 2000, de Intergouvernementele Conferentie en de uitbreiding van de Europese Unie;
•
het Europees burgerschap, de werkgelegenheid, de sociale rechten, en het Handvest van de grondrechten, waarbij zijn inbegrepen de thema's die verband houden met de strijd tegen discriminatie.
Vakorganisaties
61
62 De Commissie verleent financiële steun aan voorlichtingsacties van de vakorganisaties. Op deze wijze beoogt zij de dialoog tussen de vakorganisaties en de burgers te stimuleren om het ontstaan van actief Europees burgerschap te bevorderen. Ieder jaar wordt een lijst met prioritaire thema's vastgesteld. Om financiële steun van de Commissie te krijgen, dienen de acties aan de volgende voorwaarden te voldoen: •
ze hebben een zo groot mogelijk vermenigvuldigingseffect bij het publiek dat door de vakorganisaties wordt bereikt;
•
ze leveren voortdurend gespreksstof tussen de vakbondsactoren;
•
ze hebben geen winstoogmerk.
Europahuizen en de Europese beweging Daarnaast verleent de Commissie financiële steun aan: •
de internationale vereniging voor Europahuizen: de leden daarvan (ongeveer 100 in twintig Europese landen) houden zich bezig met opleiding, voorlichting en enthousiasmering van de burgers met betrekking tot Europese actualiteiten;
•
De Europese beweging die zich inzet ten dienste van de Europese gedachte (http://www.eurplace.org/thehague.congress)
Meer informatie: Eenheid “Dialoog met de burger” Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel M.
[email protected]
62
63
De Europese Informatiecentra De verwezenlijking van een Europa van de burgers is een absolute prioriteit. Maar om ervoor te zorgen dat de burgers zich betrokken voelen en concreet deelnemen aan de opbouw van Europa moeten zij alle informatie kunnen verkrijgen die zij nodig hebben over alle Europese onderwerpen die hen aangaan. Met het oog hierop heeft de Europese Commissie gedecentraliseerde Europese Informatiecentra in het leven geroepen, die toegankelijk zijn en openstaan voor het grote publiek. Deze Informatiecentra verschaffen het publiek informatie van nabij die rechtstreeks afgestemd is op de verwachtingen van het publiek. Ze helpen de gebruiker zich te oriënteren in zijn zoekwerk. Zij beantwoorden de vragen van de burgers en zorgen er daarbij tevens voor dat deze “naar boven”, naar de verschillende Europese instellingen worden doorgespeeld. De Europese Commissie heeft drie soorten Europese Informatiecentra ingesteld: •
De Voorlichtingscentra voor het platteland: dit zijn er ongeveer honderd en zij zijn midden in plattelandsregio's gevestigd (deze vertegenwoordigen 80% van het Europese grondgebied).
•
De Info-Points Europe: eveneens een honderdtal; deze zijn in belangrijke steden gevestigd (in de steden woont 80% van de Europese bevolking).
De Info-Points en de Voorlichtingscentra worden beheerd door gevestigde regionale structuren die niet afhankelijk zijn van de Commissie, goed zijn ingespeeld op de praktijk van het partnerschap, en over deugdelijke technische expertise beschikken. Al deze gastorganen hebben een verschillende status. De Europese Informatiecentra verspreiden de informatie via hun eigen netwerken en werken nauw samen met de lokale verenigingen, de regionale media en de schoolinstellingen. •
De Europese Documentatiecentra (EDC). Er zijn er ruim 300 in de lidstaten van de Europese Unie en ruim 200 in derde landen. Het is het eerste voorlichtingsnetwerk van de Europese Commissie, dat al in de jaren 60 is opgericht. De Europese Documentatiecentra worden door de Europese Commissie ingesteld bij universiteiten of andere instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek. Ze zijn met de Commissie verbonden door middel van een overeenkomst waarin de rechten en plichten van elke partij zijn vastgelegd. Zij ontvangen bijna alle documentatie van de communautaire instellingen, en stellen die ter beschikking van de academische wereld en het grote publiek in het algemeen.
Voor een recente lijst en andere gegevens van deze Europese Informatiecentra kan men het Internet raadplegen op het volgende adres: http://europa.eu.int/geninfo/icom-nl.htm
63
64
Stedenbanden Het idee van de stedenbanden is na de tweede wereldoorlog ontstaan toen duidelijk werd dat men alleen vooruit kan komen door nauw met zijn buren samen te werken. De oorspronkelijke doelstelling voor de steden in de verschillende Europese landen was ervaringen uit te wisselen over alle aspecten van het lokale leven. Het programma voor stedenbanden van de Europese Commissie bestaat sinds 1989. Door middel van zorgvuldig gerichte subsidies beoogt men een versterking van de vriendschapsbanden tussen de bewoners van de verschillende lidstaten, een verbetering van hun kennis over andere Europese landen en hun bewustmaking, via ontmoetingen met steden en gemeenten in het kader van een stedenband, van de toekomstige mogelijkheden en uitdagingen die de opbouw van Europa te bieden heeft. Het programma bevordert het aangaan van overeenkomsten voor een stedenband op plaatsen waar dat nog niet veel voorkomt. De Europese Commissie verleent zo financiële steun op twee gebieden: De stedenbanden In dit kader bevordert de Commissie uitwisselingen tussen steden in de lidstaten van de Europese Unie evenals projecten waarbij een lidstaat van de Europese Unie en landen in Midden- en Oost-Europa (met inbegrip van de Baltische landen), Cyprus en Malta zijn betrokken. Er zijn drie verschillende soorten projecten: •
uitwisselingen tussen burgers van steden die een stedenband hebben of krijgen;
•
conferenties en vergaderingen over Europese thema's, en activiteiten die ten doel hebben het begrip partnerschap uit te werken;
•
opleidingsseminars voor personen die voor stedenbanden verantwoordelijk zijn.
De toekenning van een gouden stedenbandster De “Gouden Stedenbandster” is een jaarlijkse prijs waarmee de steden worden beloond die dankzij de subsidies die zij in de voorgaande jaren hebben ontvangen, het meest hebben bijgedragen tot de Europese integratie door de banden tussen hun respectievelijke burgers te versterken. Meer informatie: Eenheid “Centrum voor burgerschap” Directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel T. (32 2) 295 26 85 F. (32 2) 296 23 89
64
65
Samenwerking Europese Unie/Canada Multinationale partnerschappen voor samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs en de beroepsopleiding In oktober 1995 werd een officiële overeenkomst gesloten waarmee een samenwerkingsprogramma tussen de Europese Gemeenschap en Canada op het gebied van het hoger onderwijs en de beroepsopleiding werd vastgesteld. Dit programma wordt verlengd voor de periode van 2001-2005. De projecten worden ingediend door groepen Europese en Canadese instellingen voor hoger onderwijs of beroepsopleiding. Elk multilateraal partnerschap moet aan elke kant minimaal drie actieve partners omvatten (waaronder aan elke kant ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs of beroepsopleiding) uit de verschillende lidstaten van de Europese Gemeenschap en uit verschillende provincies van Canada. De samenwerking moet op de student zijn gericht en het accent dient op innoverende activiteiten te worden gelegd. Het programma vindt op kleine schaal plaats en ondersteunt een beperkt aantal originele projecten in het kader van multilaterale partnerschappen. Directoraatgeneraal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie enerzijds en het ministerie voor Ontwikkeling van het Menselijk Potentieel en het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel in Canada anderzijds, zijn belast met het beheer van het programma, in opdracht van respectievelijk de Europese Gemeenschap en de regering van Canada. De geselecteerde partners worden financieel ondersteund gedurende maximaal drie jaar. De financiering van een driejarig project bedraagt maximaal 130.000 euro, met inbegrip van mobiliteitsbeurzen voor studenten. De hoogte van de financiering ligt op gemiddeld 100.000 euro per project. Meer informatie: Eenheid « Tempus-programma - Samenwerking met de de VS en Canada » Directoraat-Generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel F. (32 2) 295 57 19 Internet http://europa.eu.int/comm/education/canada/canada.html
65
66
Samenwerking Europese Unie/Verenigde Staten van Amerika Multilaterale partnerschappen voor samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding In oktober 1995 werd een officiële samenwerkingsovereenkomst tussen de EG en de Verenigde Staten gesloten. Deze overeenkomst stelt een samenwerkingsprogramma vast op het gebied van het hoger onderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding. Het programma zal worden verlengd voor de periode 2001-2005. De projecten worden ingediend door groepen Europese en Amerikaanse instellingen voor hoger onderwijs of beroepsonderwijs. Elk multilateraal partnerschap moet aan elke kant minimaal drie actieve partners omvatten, waaronder aan elke kant ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs of voor beroepsonderwijs en beroepsopleiding, uit verschillende lidstaten van de Europese Gemeenschap en uit verschillende staten van de Verenigde Staten van Amerika. De samenwerking moet op de student gericht zijn en evenredig tot voordeel van de Gemeenschap en de Verenigde Staten strekken. Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie en het Department of Education Fund for the Improvement of Postsecondary Education (FIPSE) zijn belast met het beheer van het programma, in opdracht van respectievelijk de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten. Het programma vindt op kleine schaal plaats en ondersteunt een beperkt aantal originele projecten die in het kader van multilaterale partnerschappen zijn opgezet. De geselecteerde projecten worden financieel ondersteund gedurende maximaal drie jaar. De hoogte van de steun aan een project van drie jaar bedraagt gemiddeld ongeveer 130.000 euro voor Europese partners, waarbij is inbegrepen een bedrag dat wordt toegekend aan mobiliteitsbeurzen voor studenten. In de Europese Gemeenschap bedraagt deze steun maximaal 10.000 euro per partnerinstelling; het bedrag wordt over de hele looptijd van het project gespreid. Meer informatie: Eenheid « Tempus-programma - Samenwerking met de VS enCanada » Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel F. (32 2) 295 57 19 Internet http://europa.eu.int/comm/education/ec-usa/usa.html
66
67
Sport Bij het lezen van dit hoofdstuk vraagt men zich af “Welke plaats heeft sport in de activiteiten van de Europese Unie?” Vanzelfsprekend is iedereen op de hoogte van de problematiek die uit de economische aspecten van de sport voorkomt, maar men is geneigd de andere aspecten, de functie van sport op maatschappelijk gebied en onderwijsgebied, te vergeten. Twee documenten van november/december 1999 verschaffen het kader voor de formele erkenning van deze functies: •
het verslag van de Commissie aan de Raad met het oog op het behoud van huidige sportstructuren en de handhaving van de sociale functie van sport in het communautaire kader (“Rapport van Helsinki”);
•
de resolutie van de Raad en de ministers van Jeugdzaken over de onderwijsdimensie van sportactiviteiten in de programma's van de Europese Gemeenschap ten gunste van de jongeren.
De programma's voor jongeren zouden dus kunnen uitnodigen het potentieel dat inherent is aan sportactiviteiten te exploiteren en de samenwerking tussen organisaties voor de jeugd en sportorganisaties aan te moedigen. Anderzijds is de Commissie bezorgd over doping, een maatschappelijk verschijnsel. Doping was altijd een schending van de fundamentele beginselen van de sportethiek, maar vandaag de dag gaat het verschijnsel door de grote toename van geregistreerde gevallen veel verder dan ethiek, het is nu ook een probleem op het vlak van de volksgezondheid. Daarom heeft de Commissie in december 1999 een mededeling goedgekeurd, met de titel “Plan voor de bijdrage van de Gemeenschap aan de dopingbestrijding in de sport”, met het doel de huidige en toekomstige acties van de Commissie en de lidstaten te presenteren. Daarnaast is voor het jaar 2000 opnieuw een begrotingslijn ingevoerd waarmee de Commissie in staat wordt gesteld een oproep tot het indienen van proefprojecten te doen, speciaal voor campagnes tegen het gebruik van doping in de sport in Europa. Meer informatie: Eenheid Sport Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel F. (32 2) 295 77 47 Internet http://europa.eu.int/comm/sport/index_nl.html
67
68
Andere dienstverlening van algemeen belang van Directoraatgeneraal voor Onderwijs en Cultuur Naast de verschillende programma's en acties die in het voorgaande zijn beschreven, is Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur belast met de volgende diensten: Stages De Commissie biedt tweemaal per jaar stages van vijf maanden aan jonge kandidaten aan die aan de universiteit zijn afgestudeerd of jongeren uit de publieke sector, die zij kiest uit de bewoners van de lidstaten van de Europese Unie en van een aantal derde landen. De stages bieden de mogelijkheid werkervaring op te doen binnen een van de diensten van de Europese Commissie. De stages starten telkens op 1 maart en op 1 oktober. Meer informatie: Stagebureau, Eenheid “Centrum voor burgerschap” Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel http://europa.eu.int/comm/stages/index_nl.htm Documentatie/Bibliotheek Voor alle verzoeken om algemene informatie en documentatie op het gebied van onderwijs en cultuur kunt u zich wenden tot het volgende e-mail-adres:
[email protected] Bovendien is de Centrale Bibliotheek van de Commissie, onder bepaalde voorwaarden, toegankelijk voor lezers van buiten. Zie: http://europa.eu.int/comm/libraries/centrallibrary/index_en.htm Bezoeken De dienst “Bezoeken” van de Commissie ontvangt ruim 1100 groepen (ongeveer 35.000 bezoekers) per jaar. Het programma van deze bezoeken varieert van een algemene presentatie van twee uur tot zeer gespecialiseerde bezoeken van twee volle dagen. De keus van de sprekers hangt af van de samenstelling, de taal, de eisen en de belangen van de groep. De voorlichtingsbezoeken aan de Commissie zijn gratis. Gezien de grote belangstelling van het publiek voor de Commissie, zouden wij het zeer op prijs stellen als u uw aanvraag ten minste twee maanden vóór uw bezoek indient. De groepen dienen ten minste uit vijftien personen te bestaan. Meer informatie: Dienst “Bezoeken”, Eenheid “Centrum voor de burger” Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie
68
69 Wetstraat 200 B-1049 Brussel F. (32 2) 299 9213 (32 2) 299 9313
69
70
Lijst van adressen Op de volgende bladzijden vindt u een lijst met de adressen voor de belangrijkste programma's van Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur. Deze lijst werd in mei 2000 afgerond. Voor geactualiseerde adressen nodigen wij u uit de websites op het Internet te bezoeken die aan het begin van elke rubriek hierna genoemd worden..
OP EUROPEES NIVEAU Europese Commissie Algemeen adres Directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur Europese Commissie Wetstraat 200 B - 1049 Brussel Socrates-programma F. (32 2) 299 41 50 M.
[email protected] Internet http://europa.eu.int/comm/education/socrates-nl.html Leonardo da Vinci-programma F. (32 2) 295 56 99 M.
[email protected] Internet http://europa.eu.int/comm/education/leonardo.html Programma Jeugd T. (32 2) 299 61 77 F. (+32) (0) 2 296 73 58 M.
[email protected] Internet http://europa.eu.int/comm/education/youth.html Programma Cultuur 2000 F. (32 2) 296 69 74 (32 2) 299 92 83 Internet http://europa.eu.int/comm/culture/index_en.html MEDIA-programma T. (32 2) 295 84 06 F. (32 2) 299 92 14 M.
[email protected] Internet http://europa.eu.int/comm/dg10/avpolicy/index_en.html
70
71
ANDERE NUTTIGE ADRESSEN (Socrates) Eurydice - Het informatienetwerk over het onderwijs in Europa European Unit Aarlenstraat 15 B-1050 Brussel T. (32 2) 238 30 11 F. (32 2) 230 65 62 M.
[email protected] http://www.eurydice.org/home_en.html (Leonardo da Vinci) Cedefop - Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding Europe 123 GR-57001 Thessaloniki (Pylea) PO Box 22427 GR-55102 Thessaloniki T. (30 31) 490 111 F. (30 31) 490 102 M.
[email protected] Internet http://www.cedefop.eu.int Interactieve website http://www.trainingvillage.gr (Jeugd) Eurodesk Eurodesk Brussels Link Scotland House Schumanplein 6 B-1040 Brussel T. (32 2) 282 83 84 F. (32 2) 282 83 90 M.
[email protected] Internet http://www.eurodesk.org (Tempus) Europese Stichting voor Opleiding Villa Gualino viale Settimio Severo 65 I-10133 Torino Italië T. (39 011) 630 22 22 F. (39 011) 630 22 00 M.
[email protected] Internet http://www.etf.it
71
72
SOCRATES http://europa.eu.int/comm/education/socrates/nat-est.html BELGIË/BELGIQUE/BELGIEN Vlaamse Gemeenschap Vlaams Socrates-Agentschap Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs H. Consciencegebouw 5C10 Koning Albert II – laan 15 B-1210 Brussel T. (32 2) 553 95 83 F. (32 2) 553 95 65 M.
[email protected] Communauté française Ministère de la Communauté française Cellule Socrates Boulevard Leopold II, 44 B-1080 Bruxelles T. (32 2) 413 40 43 F. (32 2) 413 40 42 M.
[email protected] Agence francophone belge Erasmus Place du Parc 20 B-7000 Mons T. (+32) (0) 65 37 36 60 F. (+32) (0) 65 37 36 62 M.
[email protected] Deutschsprachige Gemeinschaft EU-Agentur Ministerium der Deutschsprachigen Gemeinschaft Quartum Center 79 (Box 28) B-4700 Eupen T. (+32) (0) 87 56 82 10 (+32) (0) 87 56 82 11 F. (+32) (0) 87 55 77 16 M.
[email protected] http://www.eu.demetec.net DANMARK Informationscenter for Udveksling Vandkunsten 3 DK-1467 København K T. (45 33) 14 20 60 F. (45 33) 14 36 40 M.
[email protected] Erasmus Rektorkollegiets Sekretariat Vester Voldgade 121 A, 4. Sal DK-1552 København V T. (45 33) 92 54 03 F. (45 33) 92 50 75 M.
[email protected]
72
73 DEUTSCHLAND Erasmus Deutscher Akademischer Austauschdienst, Bonn Kennedyallee 50 D-53175 Bonn T. (49 228) 882 277 F. (49 228) 882 551 M.
[email protected] http://www.daad.de/info-f-d/foerderprogramme/eu_programme/index.html Comenius, Arion, Lingua Pädagogischer Austauschdienst der Kultusministerkonferenz, Bonn Lennéstr. 6 D-53113 Bonn T. (49 228) 501 298 (49 228) 501 251 F. (49 228) 501 420 (49 228) 501 259 M.
[email protected] http://www.kmk.org Comenius, Grundtvig Carl Duisberg Gesellschaft e.V. Weyerstr. 79-83 D-50676 Köln T. (49 221) 2098 292 F. (49 221) 2098 114 M.
[email protected] http://www.cdg.de Grundtvig, Lingua, Minerva «Bildung für Europa» beim Bundesinstitut für Berufsbildung, Bonn Hermann-Ehlers-Str. 10 D-53113 Bonn T. (49 228) 107 1608 F. (49 228) 107 2964 M.
[email protected] http://www.bibb.de/sokrates ELLADA/GREECE IKY - Unit for European Union Programmes Lyssicratous 14 GR-10558 Athens T. (30 1) 323 66 90 (30 1) 325 43 85-9 F. (30 1) 322 18 63 (30 1) 331 27 59 M.
[email protected] ESPAÑA Agencia Nacional Sócrates Ministerio de Educación Y Cultura Paseo del Prado, 28-8a E-28040 Madrid T. (34 91) 506 56 85 F. (34 91) 506 56 89 M.
[email protected] http://www.mec.es/sgci/socrates Erasmus
73
74 Agencia Nacional Erasmus Vicesecretaría General del Consejo de Universidades Ciudad Universitaria s/n E-28040 Madrid T. (34 91) 453 98 42 F. (34 91) 453 98 85 M.
[email protected] FRANCE Agence Socrates France 10, Place de la Bourse F-33080 Bordeaux Cedex T. (33 5) 56 79 44 00 F. (33 5) 56 79 44 21 M.
[email protected] http://www.socrates-france.org IRELAND Leargas – The Exchange Bureau 189 Parnell Street IRL-Dublin 1 T. (353 1) 873 14 11 F. (353 1) 873 13 16 M.
[email protected] http://www.leargas.ie/education Erasmus, Minerva Higher Education Authority - Erasmus 3rd Floor Marine House Clanwilliam Court IRL-Dublin 2 T. (353 1) 661 27 48 F. (353 1) 661 04 92 M.
[email protected] Arion Brian Power Department of Education and Science Marlborough Street IRL-Dublin 1 T. (353 1) 889 20 18 M.
[email protected] ITALIA Biblioteca di Documentazione Pedagogica Via Buonarroti 10 I-50122 Firenze T. (39 055) 238 01 F. (39 055) 238 03 30 (39 055) 238 03 43 (39 055) 238 03 99 M.
[email protected] http://www.bdp.it Erasmus Agenzia Nazionale Socrates/Erasmus Italia Ministero dell’Università e della Ricerca Scientifica e Tecnologica Servizio Autonomia Universitaria e Studenti – Ufficio V Piazzale Kennedy 20
74
75 I-00144 Roma T. (39 06) 59 91 22 29 (30 06) 59 91 30 69 (30 06) 59 91 30 70 F. (39 06) 59 91 29 67 M.
[email protected] http://www.socrates.murst.it LUXEMBOURG Ministère de l’Éducation Nationale, de la Formation Professionnelle et des Sports 29 rue Aldringen L-2926 Luxembourg T. (352) 478 52 10 F. (352) 478 51 37 M.
[email protected] Erasmus, Minerva Centre de Documentation et d’Information pour les Etudes Supérieures 280 route de Longwy T. (352) 456 464 1 F. (352) 454 544 M.
[email protected] NEDERLAND Europees Platform Nassauplein 8 NL-1815 GM Alkmaar T. (31 72) 511 8502 F. (31 72) 515 1221 M.
[email protected] http://www.bvenet.nl/eurplatf/ Erasmus Nuffic Dutch National Agency for Socrates Postbus 29777 NL-2502 LT The Hague T. (31 70) 426 0260 F. (31 70) 426 0399 M.
[email protected] http://www.nuffic.nl/programm/internationalisering/ socrates.html ÖSTERREICH Büro für Europäische Bildungskooperation (Österreichischer Akademischer Austauschdienst – ÖAD) Sokrates Büro Schreyvogelgasse 2 A-1010 Vienna T. (43 1) 53 408 F. (43 1) 53 408 20 M.
[email protected] http://www.sokrates.at PORTUGAL Ministério da Educação Gabinete de Assuntos Europeus e Relações Internacionais (GAERI) Av. 5 de Outubro, 107-7° P-1069-018 Lisboa Cedex T. (351 21) 793 12 91
75
76
F. M.
(351 21) 796 16 87 (351 21) 797 89 94 (351 21) 793 77 02
[email protected] [email protected]
SUOMI/FINLAND Centre for International Mobility (CIMO) Hakaniemenkatu 2 (P.O. Box 343) FIN-00531 Helsinki T. (358 9) 77 47 70 33 F. (358 9) 77 47 70 64 M.
[email protected] www.cimo.fi SVERIGE Internationella programkontoret för utbilningsområdet P.O. Box 220 07 S-104 22 Stockholm T. (46 8) 453 72 00 F. (46 8) 453 72 01 M.
[email protected] http://www.programkontoret.se UNITED KINGDOM Central Bureau for International Education and Training British Council UK-London SW1A 2BN T. (44 20) 7389 4157 F. (44 20) 7389 4426 M.
[email protected] Erasmus UK- Socrates Erasmus Council The University UK-Canterbury, CT2 7PD T. (44 1227) 76 27 12 F. (44 1227) 76 27 11 M.
[email protected] http://www.ukc.ac.uk/erasmus/erasmus/ ISLAND Office of International Education/Socrates National Agency Neshaga 16 IS-107 Reykjavik T. (354) 525 43 11 F. (354) 525 58 50 M.
[email protected] http://www.ask.hi.is LIECHTENSTEIN Sokrates Büro Herrengasse 2 FL-9490 Vaduz T. (423) 236 67 58 F. (423) 236 67 71 M.
[email protected] http://www.firstlink.li/eu/sokrates
76
77 NORGE Centre for International University Cooperation (SIU) N-5020 Bergen T. (47 55) 54 67 00 F. (47 55) 54 67 20 (47 55) 54 67 21 M.
[email protected] http://www.siu.no BALGARIJA Socrates National Agency Tsarigradsko shousse Blvd, 125, bl.5 BG-1113 Sofia T. (359 2) 70 41 82 (359 2) 73 10 43 (359 2) 73 99 74 F. (359 2) 971 34 57 M.
[email protected] http://www.socrates.bg CESKÁ REPUBLIKA CSVS Socrates Office U Luzického seminare 13 CZ-11801 Praha 1 T. (420 2) 57 53 05 04 (420 2) 57 53 29 87 F. (420 2) 57 53 24 07 M.
[email protected] http://www.csvs.cz/socrates/ EESTI Foundation Archimedes Socrates Estonian National Agency Kohtu 6 EE-10130 Tallinn T. (372) 696 24 13 F. (372) 696 24 26 M.
[email protected] http://www.euedu.ee/socrates/ CYPRUS Ministry of Education and Culture Socrates Unit Kimonos and Thoukidides Street CY-1434 Nicosia T. (357 2) 800 600 (357 2) 800 649 F. (357 2) 428 268 M.
[email protected] http://www.moec.gov.cy LATVIJA Academic Programme Agency Valnu Iela 2 LV-1050 Riga T. (371 7) 223 983 F. (371 7) 820 171 M.
[email protected] http://www.apa.lv
77
78 LIETUVA EU Socrates Programme Coordination Support Foundation Gelezinio Vilko 12 LI-2600 Vilnius T. (370 2) 250 190 (370 2) 223 364 F (370 2) 610 592 M.
[email protected] http://www.socrates.lt MAGYARORSZÁG Socrates Nemzeti Iroda XIV. ker. Ida u. 2 H-1438 Budapest 70, POB 510 T. (36 1) 352 53 06 (36 1) 343 00 13 F. (36 1) 343 01 64 M.
[email protected] http://www.tpf.iif.hu MALTA Dr. Joseph Mifsud Socrates-EUPU Room 232, Old Humanities Building University of Malta Msida-Malta T. (356) 3290 2934 F. (356) 317 938 M.
[email protected] POLSKA Fundacja Rozwoju Systemu Edukacji Al. Szucha 25 PL-00918 Warszawa T. (48 22) 622 37 12 M.
[email protected] http://www.warman.com.pl/socrates ROMÂNIA Agentia Nationala Socrates Bld. Schitu Magureanu Nr. 1 Etaj 2 – Sector 5 RO-70626 Bucuresti T. (40 1) 311 35 05 F. (40 1) 311 35 00 M.
[email protected] http://www.socrates.ro SLOVENIJA EU Programmes Agency Kavciceva 66 SL-1000 Ljubljana T. (386 1) 5864 240 F. (386 1) 5864 231 M.
[email protected] http://www.cpi.si/EUsluzbe/eusluzbe.htm SLOVENSKÁ REPUBLICA Slovak Academic Association for International Cooperation (SAAIC)
78
79 Socrates National Agency Staré Grunty 52 SK-842 44 Bratislava T. (421 7) 654 24 383 (421 7) 654 12 335 F. (421 7) 654 24 483 M.
[email protected] http://www.saaic.sk/socrates/
79
80
LEONARDO DA VINCI http://europa.eu.int/comm/education/leonardo/leonardo2/nalist2.html BELGIË/BELGIQUE/BELGIEN Vlaamse Gemeenschap Vlaams Leonardo da Vinci Agentschap Bishoffheimlaan 27, bus 3 B-1000 Brussel T. (32-2) 219 65 00 F. (32-2) 219 12 02 M.
[email protected] Communauté Française Fonds Social européen Agence Leonardo da Vinci Rue Royale 123, 2ème étage B-1000 Bruxelles T. (32-2) 278 42 39 F. (32-2) 278 42 30 M.
[email protected] [email protected] Deutschsprachige Gemeinschaft Ministerium der deutschsprachigen Gemeinschaft Agentur für europäische Programme Quartum Center Hütte 79, box 28 B-4700 Eupen T. (32-87) 56 82 10 F. (32-87) 55 77 16 M.
[email protected] DANMARK ACIU-Danish National Agency Hesseløgade 16 DK-2100 København Ø T. (45) 39 27 19 22 F. (45) 39 27 22 17 M.
[email protected] DEUTSCHLAND Nationale Agentur Bildung für Europa Beim Bundesinstitut für Berufsbildung (BIBB) Hermann-Ehlers-Strasse 10 D-53113 Bonn T. (49-228) 107 16 08 F. (49-228) 107 29 64 M.
[email protected] Carl Duisberg Gesellschaft e.V. (CDG) Durchführungsstelle Leonardo da Vinci im Auftrag des BMBF Weyerstrasse 79-83 D-50676 Köln T. (49-221) 209 82 18 F. (49-221) 209 81 14 M.
[email protected] Deutscher Akademischer Austauschdienst (DAAD)
80
81 Durchführungsstelle Leonardo da Vinci im Auftrag des BMBF Kennedyallee 50 D-53175 Bonn T. (49-228) 88 23 97 F. (49-228) 88 25 51 M.
[email protected] Bundesanstalt für Arbeit (BA) Regensburger Strasse 104 D-90327 Nürnberg T. (49-911) 179 28 80 F. (49-911) 179 13 07 M.
[email protected] Zentralstelle für Arbeitsvermittlung der Bundesanstalt für Arbeit (ZAV) Durchführungsstelle Leonardo da Vinci im Auftrag des BMBF Villemombler Strasse 76 D-53123 Bonn T. (49-228) 713 13 20 F. (49-228) 713 14 99 ELLADA/GREECE National Labour Institute 6-8, Kosti Palama Street GR-111 41 Athens T. (30 1) 21 11 227 (30 1) 21 11 241 F. (30 1) 22 85 122 M.
[email protected] ESPAÑA Agencia Española Leonardo da Vinci C/Argumosa, 43 Pabellón 5 E-28071 Madrid T. (34) 915 065 494 F. (34) 915 065 717 M.
[email protected] FRANCE Agence Leonardo da Vinci c/o ACFCI Assemblée des Chambres françaises de Commerce et d'Industrie 45, av.d'Iéna BP 448-16 F-75 016 Paris cedex T. (33-1) 40 69 37 91 F. (33-1) 47 20 24 79 M.
[email protected] Agence Leonardo da Vinci Éducation c/o CNOUS Centre National des Oeuvres Universitaires 6, rue Jean Calvin F-75 231 Paris cedex 05 T. (33-1) 55 43 57 77 F. (33-1) 55 43 57 20 M.
[email protected] IRELAND
81
82 Leonardo da Vinci National Agency LEARGAS Avoca House 189/193 Parnell Str. IRL-Dublin 1 T. (353-1) 873 14 11 F. (353-1) 873 13 16 M.
[email protected] ITALIA ISFOL Via G.B. Morgagni 30/e I-00161 Roma T. (39 06) 44 59 01 (centralino) (30 06) 44 59 04 90 (linea diretta) F. (39-06) 44 59 04 75 M.
[email protected] LUXEMBOURG Ministère de l'Éducation Nationale, de la Formation Professionnelle et des Sports Agence Nationale Leonardo 29, rue Aldringen L-2926 Luxembourg T. (352) 478 52 33 (352) 478 52 34 F. (352) 47 41 16 M.
[email protected] NEDERLAND Nationaal Agentschap voor Leonardo da Vinci Pettelaarpark 1 NL-5216 PP ‘s Hertogenbosch Postadres Postbus 1585 NL-5200 PB ‘s Hertogenbosch T. (31 73) 680 07 62 F. (31 73) 612 34 25 M.
[email protected] ÖSTERREICH Leonardo da Vinci Nationalagentur Österreich Schottengasse 4 A-1010 Wien T. (43 1) 532 47 26 F. (43 1) 532 47 26 80 M.
[email protected] PORTUGAL Leonardo da Vinci Rua Jacinta Marto, n° 8 - 2° Frente P-1150 Lisboa T. (351 21) 356 18 40 F. (351 21) 352 17 91 M.
[email protected] SUOMI/FINLAND Finnish Centre for Leonardo da Vinci Hakaniemenkatu 2 FIN-00531 Helsinki T. (358-9) 7747 7218
82
83 F. M.
(358.9) 7747 7213
[email protected]
Centre for International Mobility (CIMO) Hakaniemenkatu 2 (P.O. Box 343) FIN-00531 Helsinki T. (358 9) 7747 7033 F. (358 9) 7747 7064 M.
[email protected] http://www.cimo.fi SVERIGE Internationella programkontoret för utbildningsområdet Kungsbroplan 3A Box 22007 S-104 22 Stockholm T. (46 8) 453 72 00 F. (46 8) 453 72 01 M.
[email protected] [email protected] UNITED KINGDOM Department for Education and Employment European Union Division Moorfoot UK-Sheffield S1 4PQ T. (44 114) 259 43 59 F. (44 114) 259 41 03 M.
[email protected] Central Bureau for International Education and Training The British Council 10 Spring Gardens UK-London SW1A 2BN T. (44-20) 7389 4389 F. (44-20) 7389 4426 M.
[email protected]
ECOTEC Ltd. Priestley House 28-34 Albert Street UK-Birmingham B4 7UD T. (44-121) 616 37 70 F. (44-121) 616 37 79 M.
[email protected] ISLAND The Research Liaison Office University of Iceland Dunhagi 5 IS-107 Reykjavík T. (354-5) 25 49 00 F. (354-5) 52 88 01 M.
[email protected] LIECHTENSTEIN Leonardo Büro Liechtenstein Amt für Berufsbildung
83
84 Postplatz 2 FL-9494 Schaan T. (423) 236 72 10 F. (423) 236 72 19 M.
[email protected] NORGE Leonardo da Vinci i Norge Teknologisk Institut (TI) Akersveien 24c POB 2608 St. Hanshaugen N-0131 Oslo T. (47 22) 86 50 00 F. (47 22) 20 18 01 M.
[email protected] BALGARIJA Human Resource Development Centre NCU Leonardo da Vinci 15, Graf Ignatiev Street, 4th floor BG-1000 Sofia T. (359 2) 980 85 50 (359 2) 980 13 16 F. (359 2) 980 78 90 M.
[email protected] CESKÁ REPUBLICA National Training Fund National Agency for the Leonardo da Vinci Programme Václavské námesti 43 CZ-110 00 Praha 1 T. (420 2) 242 151 78 (420 2) 242 316 87 F. (420 2) 242 145 33 M.
[email protected] CYPRUS Cyprus Productivity Centre National Agency for Leonardo da Vinci Programme Kallipoleos Av. CY-1679 Nicosia T. (357 2) 80 61 10 F. (357 2) 37 68 72 M.
[email protected] EESTI Estonian National Agency for Leonardo da Vinci Foundation for Vocational Education and Training Reform Liivalaia 2 EE-10118 Tallin T. (372 6) 103 621 F. (372 6) 103 624 M.
[email protected] LATVIJA Vocational Education Development Programme Agency Valnu Iela 2 Room 507 LV-Riga 1050 T. (371 7) 22 67 77
84
85 F. M.
(371 7) 22 44 58
[email protected] [email protected]
LIETUVA EU Leonardo da Vinci Programme Co-ordination support Foundation Gelezinio Vilko Street 12 LT-2600 Vilnius T. (370 2) 25 01 88 / 89 F. (370 2) 25 01 91 M.
[email protected] MAGYARORSZÁG Tempus Public Foundation Leonardo da Vinci National Agency Ida U. 2. H-1143 Budapest T. (36 1) 343 00 12 F. (36 1) 343 01 64 M.
[email protected] MALTA EU Programmes National Agency Ministry of Education Dept. of Planning and Development Floriana Malta T. (356) 22 01 83 F. (356) 23 15 89 M.
[email protected] POLSKA National Co-ordination Unit - Leonardo da Vinci Koszykowa 79 PL-02-008 Warsaw T. (48-2) 26 25 39 37 F. (48-2) 26 25 28 05 M.
[email protected] ROMÂNIA National Center for the Co-ordination Unit Leonardo da Vinci II Universitatea Politehnica Rectorat 518 Splaiul Independentei 313 RO-77206 Bucarest T. (40-1) 410 37 57 F. (40-1) 410 32 13 M.
[email protected] SLOVENIJA EU Programmes Agency Kavciceva 66 SL-1000 Ljubljana T. (386 61) 186 42 36 F. (386 61) 186 42 31 M.
[email protected] SLOVENSKÁ REPUBLICA Slovac Academic Association for International Co-operation
85
86 Leonardo da Vinci National Agency Staré grunty 52 SK-842 44 Bratislava T. (421-7) 654 28 911 F. (421-7) 654 24 483 (421-7) 654 12 261 M.
[email protected]
86
87
EUROPASS http://europa.eu.int/comm/education/europass/list.pdf BELGIË/BELGIQUE/BELGIEN Vlaamse Gemeenschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) Keizerslaan 11 B-1000 Brussel T. (32 2) 506 0453 F. (32 2) 506 04 28 M.
[email protected] Communauté française FOREM Office Wallon pour la Formation et l'Emploi Bd Tirou 104 B-6000 Charleroi T. (+32) (0) 71 206 582 F. (+32) (0) 71 206 597 Deutschsprachige Gemeinschaft Institut für Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in kleinen und mittleren Unternehmen Loten 3A B-4700 Eupen T. (+32) (0) 87 74 02 94 F. (+32) (0) 87 55 65 07 M.
[email protected] DANMARK ACIU Hesseløgade 16 DK-2100 København T. (45) 3927 1922 F. (45) 3927 2217 M.
[email protected] DEUTSCHLAND Bundesministerium für Bildung und Forschung D-53170 Bonn T. (49 228) 57 21 09 F. (49 228) 57 36 03 M.
[email protected] http://www.bmbf.de Carl Duisberg Gesellschaft e. V. Postfach 260 120 D-50514 Köln T. (49 2) 21 20 98 0 F. (49 2) 21 20 98 111 M.
[email protected] Arbeitsstelle EU im Deutschen Akademischen Austauschdienst Kennedyallee 50 D-53175 Bonn T. (49 2) 28 8 82 0 F. (49 2) 28 8 82 5 51 M.
[email protected]
87
88 Zentralstelle für Arbeitsvermittlung Feuerbachstraße 42-46 D-60079 Frankfurt T. (49 69) 7111 0 F. (49 69) 7111 5 55 M.
[email protected] Deutsch-Französisches Jugendwerk (DFJW) Rhöndorfer Straße 23 D-53604 Bad Honnef T. (49 22) 24 18 08 0 F. (49 22) 24 18 08 52 M.
[email protected] Deutsch-Französisches Sekretariat für den Austausch in der beruflichen Bildung (DFS) Am Ludwigsplatz 6 D-66117 Saarbrücken T. (49 6) 81 5 01 11 80 F. (49 6) 81 5 01 12 13 M.
[email protected] Sekretariat der Ständigen Konferenz der Kultusminister der Länder in der Bundesrepublik Deutschland Lennéstraße 6 D-53012 Bonn T. (49 2) 28 5 01 0 F. (49 2) 28 5 01 7 77 M.
[email protected] Deutscher Gewerkschaftsbund Postfach 10 10 26 D-40001 Düsseldorf T. (49 2) 11 43 01 0 F. (49 2) 11 43 01 4 71 Deutsche Angestelltengewerkschaft Bundesvorstand, Ressort Bildungspolitik Postfach 30 12 30 D-20305 Hamburg T. (49 40) 3 49 15 1 F. (49 40) 3 49 15 4 00 Deutscher Handwerkskammertag Haus des deutschen Handwerks Johanniterstraße 1 D-53113 Bonn T. (49 2) 28 5 45 0 F. (49 2) 28 5 45 2 05 M.
[email protected] Deutscher Industrie- und Handelstag Adenauerallee 148 D-53113 Bonn Postfach 14 46, 53004 Bonn T. (49 2) 28 1 04 0 F. (49 2) 28 1 04 1 58 M.
[email protected] ELLADA/GREECE OEEK 1, Ilioupoelos Ave.
88
89 GR-17236 Imittos, Athina T. (30 1) 979 3220 (30 1) 976 2048 F. (30 1) 976 2348 M.
[email protected] ESPAÑA Ministerio de Educación y Cultura C/Argumosa, 43, Parbellón no. 5, Despacho 2 E-28012 Madrid T. (34 91) 506 54 93 F. (34 91) 506 57 17 M.
[email protected] FRANCE Agence Nationale Leonardo c/o CNOUS 6 rue Jean Calvin F-75222 Paris Cedex 05 T. (33 1) 55 43 57 77 F. (33 1) 55 43 57 20 M.
[email protected] [email protected] Ministère de l'Emploi et de la solidarité Délégation générale à l'emploi et à la formation professionnelle Mission Formations en alternance Chef de la mission : Patrick Roger 7 square Max Hymans F-75741 Paris cedex 15 T. (33 1) 44 38 32 58 F. (33 1) 44 38 34 17 M.
[email protected] IRELAND FAS - Training and Employment Authority, 27-33 Upper Baggot Street IRL-Dublin 4 T. (353 1) 607 0500 F. (353 1) 607 0600 DETOE Enterprise, Trade and Development Davitt House, Adelaide Road IRL-Dublin 4 T. (353 1) 631 32 10 F. (353 1) 676 48 75 M.
[email protected] ITALIA ISFOL Via GB Morgagni, 30/e I-00616 Roma T. (39 6) 445 901 F. (39 6) 445 90475 M.
[email protected] LUXEMBOURG Ministère de l'Éducation Nationale, de la Formation Professionnelle et des Sports Service de la Formation Professionnelle 29, Rue Aldringen L-2926 Luxembourg
89
90 T. F. M.
(352) 478 5241 (352) 474 116
[email protected]
NEDERLAND Nationale Begeleidingsinstantie Europass BVE-raad, Mr. Jan Jansen Postbus 196 NL-3730 AD De Bilt T. (31 30) 22 198 11 ÖSTERREICH Bundesministerium für wirtschaftliche Angelegenheiten Stubenring 1 A-1011 Wien T. (43 1) 71100 5831 F. (43 1) 71100 2366 M.
[email protected] Bundesministerium für Unterricht und kulturelle Angelegenheiten Minoritenplatz 5 A-1014 Wien T. (43 1) 53120 4443 F. (43 1) 53120 4130 M.
[email protected] PORTUGAL Instituto do Emprego e Formação Profissional Rua de Xabregas, 52 P-1949-003 Lisboa T. (351 21) 868 29 67 F. (351 21) 868 75 05 M.
[email protected] Ministério da Educação/GAERI Av. 5 de Outubro, no 107, 7o andar P-1050-031 Lisboa T. (351 21) 793 42 54 F. (351 21) 797 89 94 M.
[email protected] SUOMI/FINLAND Opetushallitus Hakaniemenkatu 2, PO Box 380 FIN-00531 Helsinki T. (358 9) 7747 7636 F. (358 9) 7747 7201 M.
[email protected] http://www.oph.fi/europassi SVERIGE Internationella Programkontoret Box 22007 S-104 22 Stockholm T. (46 8) 453 72 00 (46 8) 453 72 59 F. (46 8) 453 72 01 M.
[email protected] UNITED KINGDOM
90
91 Department for Education and Employment Caxton House, Tothill street UK-London SW1H 9NF T. (44 20) 7273 5401 F. (44 20) 7273 5195 (44 20) 7273 5475 M.
[email protected]
91
92
JEUGD http://europa.eu.int/comm/education/youth/natage.html BELGIË/BELGIQUE/BELGIEN Vlaamse Gemeenschap JINT v.z.w. Grétrystraat 26 B-1000 Brussel T. (32 2) 209 07 20 F. (32 2) 209 07 49 M.
[email protected] Communauté française Bureau International Jeunesse (B.I.J.) 13-17 Boulevard Adolphe Max B-1000 Bruxelles T. (32 2) 219 09 06 F. (32 2) 218 81 08 M.
[email protected] Deutschsprachige Gemeinschaft Agentur Jugend für Europa Quartum Center Hütte 79/16 B-4700 Eupen T. (+32) (0) 87 56 09 79 F. (+32) (0) 87 56 09 44 M.
[email protected] DANMARK InformationsCenter for Udveksling (ICU) Vandkunsten 3 DK-1467 Köbenhavn K T. (45) 33 14 20 60 F. (45) 33 14 36 40 M.
[email protected] DEUTSCHLAND Deutsches Büro «Jugend für Europa» Hochkreuzallee 20 D-53175 BONN T. (49) 228 950 6220 F. (49) 228 950 6222 M.
[email protected] ELLADA/GREECE General Secretariat for Youth Hellenic National Agency 417 Acharnon Street GR-11 1 43 Athens T. (30 1) 25 31 349 F. (30 1) 25 31 879 M.
[email protected] ESPAÑA Instituto de la Juventud C/Ortega y Gasset, 71 E-28006 Madrid
92
93 T. F. M.
(34 91) 347 76 65 (34 91) 347 76 87
[email protected] [email protected]
FRANCE INJEP Parc du Val Flory 9-11 rue Paul Leplat F-78160 Marly-le-Roi T. (33 1) 39 17 27 70 F. (33 1) 39 17 27 90 M.
[email protected] [email protected] IRELAND Léargas - The Exchange Bureau Youth Work Service 189-193 Parnell Street IRL-Dublin 1 T. (353 1) 873 14 11 F. (353 1) 873 13 16 M.
[email protected] [email protected] ITALIA Dipartimento per gli Affari Sociali, Ufficio III Via Vittorio Veneto 56 I-00187 Roma T. (39 06) 48 16 15 54 F. (39 06) 48 16 13 13 M.
[email protected] [email protected] LUXEMBOURG Centre d'information et d'Echanges de Jeunes 76 Boulevard de la Pétrusse L-2320 Luxembourg T. (352) 40 51 08 F. (352) 40 55 56 M.
[email protected] NEDERLAND NIZW International Centre Catharijnesingel 47 P.O. Box 19152 NL-3501 DD Utrecht T. (31 30) 230 65 50 F. (31 30) 230 65 40 M.
[email protected] ÖSTERREICH Interkulturelles Zentrum Kettenbrückengasse 23 A-1050 Wien T. (43 1) 586 75 440 F. (43 1) 586 75 449 M.
[email protected] Verein Internationale Jugendarbeit – BMUJF
93
94 Franz-Josefs-Kai 51 A-1010 Wien T. (43 1) 534 75 117 F. (43 1) 533 75 116 M.
[email protected] PORTUGAL Instituto Português da Juventude Avenida da Liberdade 194-6° P-1250 Lisboa T. (351 1) 317 92 06 F. (351 1) 317 92 10 M.
[email protected] [email protected] SUOMI/FINLAND Centre for International Mobility (CIMO) Hakaniemenkatu 2 (P.O. Box 343) FIN-00531 Helsinki T. (358 9) 77 47 70 33 F. (358 9) 77 47 70 64 M.
[email protected] [email protected] [email protected] SVERIGE Ungdomsstyrelsen PO Box 17 801 S-118 94 Stockholm T. (46 8) 462 53 50 F. (46 8) 644 88 54 M.
[email protected] [email protected] [email protected] UNITED KINGDOM Youth Exchange Centre British Council 10 Spring Gardens UK-SW1A 2BN London T. (44 20) 7389 4030 F. (44 20) 7389 4033 M.
[email protected] ISLAND Hitt Husi∂ International Aoalstraeti 2 IS-101 Reykjavik T. (354 5) 51 53 53 F. (354 5) 62 43 41 M.
[email protected] [email protected] LIECHTENSTEIN «aha» - Tipps und Infos für Junge Leute Bahnhof Postfach 356, FL-9494 Schaan T. (423) 232 4824 F. (423) 232 9363
94
95 M.
[email protected] [email protected] http://www.aha.li NORGE Governmental Office for Youth and Adoption - SUAK Mollergt. 4 P.O.Box 8036 Dep. N-0030 Oslo T. (47 22) 24 25 93 F. (47 22) 24 95 23 M.
[email protected] BALGARIJA Committee for Youth and Sports 75 Vassil Levski Blvd BG-1000 Sofia T. (359 2) 981 75 77 F. (359 2) 981 83 60 M.
[email protected] CESKÁ REPUBLICA Ceskà Národní Agentura Na porici 12 CZ-115 30 Praha 1 T. (42 2) 24 87 22 81 F. (42 2) 24 87 22 80 M.
[email protected] EESTI Euroopa Noored Eesti büroo Kohtu 6 EE-101300 Tallinn T. (372) 6962 420 F. (372) 6962 426 M.
[email protected] CYPRUS National Agency of Cyprus Th. Dervi Str. 41 office 106 CY-1066 Nicosia T. (357 2) 30 48 01 F. (357 2) 76 08 40 M.
[email protected] LATVIJA Jaunatne Eiropai Latvian National Agency Merkela St. 11, room 531 LV-1050 Riga, Latvia T. (371) 721 32 02 F. (371) 722 22 36 M.
[email protected] LIETUVA State Council of Youth Affairs Agency for International Youth Cooperation Gedimino 37 LI-2600 Vilnius T. (370 2) 312 003
95
96
F. M.
(370 2) 312 004 (370 2) 312 005
[email protected]
MAGYARORSZÁG Mobilitás Ifjúsági Szolgálat (Mobility Youth Service) Amerikai ut 96 H-1145 Budapest T. (36 1) 251 33 37 F. (36 1) 251 36 77 (36 1) 251 36 37 M.
[email protected] POLSKA Fundacja Rozwoju Systemu Edukacji (Foundation for the Development of the Education system) Polish National Agency Al. Szucha 25 PL-00 918 Warszawa T. (48 22) 622 37 06 F. (48 22) 622 37 08 M.
[email protected] ROMÂNIA EUROTIN-- Romanian National Agency 16 Vasile Conta St. RO-70139 Sector 2 Bucuresti 1 T. (40 1) 210 89 04 F. (40 1) 211 90 78 M.
[email protected] SLOVENIJA MOVIT Gregorciceva, 3 SL-1000 Ljubljana T. (386 61) 126 52 68 F. (386 61) 126 52 73 M.
[email protected] SLOVENSKÁ REPUBLICA National Agency for Youth Mobility (NAFYM) IUVENTA Budkova cesta 2 SK-811 04 Bratislava T. (421 7) 544 11 420/14 348 F. (421 7) 544 11 421 M.
[email protected]
96
97
TEMPUS http://www.etf.it/etfweb.nsf/pages/ncps http://www.etf.it/etfweb.nsf/pages/natempof http://www.etf.it/etfweb.nsf/pages/temptip BELGIË/BELGIQUE/BELGIEN Vlaamse Gemeenschap Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs AHOWO/SE-NA Hendrik Consciencegebouw - A7 Koning-Albert-II-laan 15 B-1210 Brussel T. (32 2) 553 8611 F. (32 2) 553 8945 M. johan.geentjens@ond vlaanderen.be Communauté française Ministère de l'Éducation, de la Recherche et de la Formation Direction Générale de l'Enseignement Supérieur et de la Recherche Scientifique Cité Administrative de l'État Rue Royale, 204 B-1010 Bruxelles T. (32 2) 210 5511 F. (32 2) 210 5517 DANMARK The Secretariat of the Danish Rectors' Conference Vester Volgade 121 A, 4th floor DK-1552 København V T. (45 33) 925 436 F. (45 33) 925 075 M.
[email protected] DEUTSCHLAND DAAD Arbeitstelle EU Kennedyallee 50 Postfach 20 08 04, Referat 314 D-53175 Bonn 2 T. (49 228) 882 466 F. (49 228) 882 551 M.
[email protected] ELLADA/GREECE National Youth Foundation 36 Tsocha Street GR-11521 Athens T. (30 1) 6417 315 (30 1) 6417 316 F. (30 1) 6460 462 M.
[email protected] ESPAÑA Ministerio de Educación y Ciencia Subdirección General de Cooperación Internacional Paseo del Prado, 28-5°
97
98 E-28014 Madrid T. (34 91) 420 1659 F. (34 91) 420 3737 M.
[email protected] FRANCE CNOUS BP 49 F-75222 Paris CEDEX 5 T. (33 1) 55 43 57 98 (33 1) 55 43 57 99 F. (33 1) 55 43 58 59 M.
[email protected] ACFCI 45 avenue d'Iena F-75016 Paris T. (33 1) 40 69 38 05 F. (33 1) 44 17 95 68 M.
[email protected] IRELAND Higher Education Authority 3rd Floor, Marine House Clanwilliam Court IRL-Dublin 2 T. (353 1) 661 2748 (353 1) 661 2753 F. (353 1) 661 0492 M.
[email protected] http://www.hea.ie ITALIA CONICS, Consorzio Interuniversitario per la Cooperazione allo Sviluppo Via Salaria, 113 I-00198 Roma T. (39 06) 8535 7818 F. (39 06) 8535 7819 M.
[email protected] http://www.conics.it LUXEMBOURG Ministère de la culture, de l'enseignement supérieur et de la recherche 20 montée de la Pétrusse L-2912 Luxembourg T. (352) 478 5139 F. (352) 478 5130 NEDERLAND Nuffic P.O. Box 29777 NL-2502 LT Den Haag T. (31 70) 426 0255 F. (31 70) 426 0259 M.
[email protected] ÖSTERREICH Büro für Europäische Bildungskooperation Schreyvogelgasse 2/1 A-1010 Wien
98
99 T. F. M.
(43 1) 534 0813 (43 1) 534 0820
[email protected]
PORTUGAL Ministério da Educação GAERI (Gabinete de Assuntos Europeus e Relações Internacionais) Agência Nacional Socrates Avenida 5 de Outubro, 107-7º P-1069-018 Lisboa Codex T. (351 1) 78 11 857 F. (351 1) 79 78 994 M.
[email protected] SUOMI/FINLAND Centre for International Mobility (CIMO) Hakaniemenkatu 2 P.O. Box 343 FIN-00531 Helsinki T. (358 9) 7747 7033 F. (358 9) 7747 7064 M.
[email protected] SVERIGE International Programme Office for Education (Internationella Programkontoret) Kungsbroplan 3A P.O. Box 22007 S-104 22 Stockholm T. (46 8) 453 7294 F. (46 8) 453 7201 M.
[email protected] UNITED KINGDOM The University Research and Development Building UK-Canterbury CT2 7PD T. (44 1227) 824 067 F. (44 1227) 823 468 M.
[email protected] NORGE Ministry of Education, Research and Church Affairs Department for Higher Education P.O. Box 8119 Dep Regjeringskvartalet, Akersgatan 42 N-0032 Oslo 1 T. (47 22) 247 701 F. (47 22) 242 733 M.
[email protected] BALGARIJA Bulgarian Tempus Office 29 Bd. Tsar Osvoboditel 6th floor BG-1504 Sofia T. (359 2) 440 775 (359 2) 446 450 F. (359 2) 440775 M.
[email protected] CESKÁ REPUBLIKA Czech Tempus Office
99
100 U Luzického semináre 13 CZ-118 00 Prague 1 T. (420 2) 573 21071 F. (420 2) 538 187 M.
[email protected] EESTI Estonian Tempus Office Tõnismägi 2 EE-10119 Tallinn T. (372 6) 460 058 F. (372 6) 460 057 M.
[email protected] M.
[email protected] LATVIJA Latvian Tempus Office Valnu iela 2 LV-1098 Riga T. (371 7) 223 983 F. (371 7) 820 171 M.
[email protected] LIETUVA Lithuanian Tempus Office Volano str. 2/7 LT-2691 Vilnius T. (370 2) 629 140 F. (370 2) 226 301 M.
[email protected] MAGYARORSZÁG Hungarian Tempus Office Ida utca 2, 2nd floor H-1143 Budapest Mail address P.O.B. 508 H-1438 Budapest 70 T. (36 1) 343 0012 (36 1) 343 0013 F. (36 1) 343 0164 M.
[email protected] POLSKA Polish Tempus Office Foundation for the Development of the Education System Al. Szucha 25 PL-00 918 Warszawa T. (48 22) 628 4049 (48 22) 629 2483 F. (48 22) 629 2483 M.
[email protected] ROMÂNIA Romanian Tempus Office 140, Constantin Noica Street RO-79782 Bucharest 6 T. (40 1) 637 3590 F. (40 1) 312 1065 M.
[email protected]
100
101
SLOVENSKO Slovak Tempus Office Staré Grunty 52 SK-842 44 Bratislava 44 T. (42 7) 6542 6129 F. (42 7) 6542 0264 M.
[email protected] SLOVENIJA Slovenian Tempus Office Ministry of Science and Technology Trg OF 13 SL-1000 Ljubljana T. (386 1) 478 4600 (378 1) 478 4667 F. (386 1) 478 4719 (378) 1 478 4721 M.
[email protected] ALBANIA Albanian Tempus Office Ministry of Education and Science Rr. Durresi Prefektura Kati I ALB-Tirana T. (355 42) 40 435 F. (355 42) 40 435 M.
[email protected] BOSNIA & HERZEGOVINA BIH Tempus Office Merhemica Trg, 15/II BIH-71000 Sarajevo T. (387 71) 214 826 F. (387 71) 262 190 M.
[email protected] FORMER YUGOSLAV REPUBLIC OF MACEDONIA National Tempus Office Ministry of Science Ilindenska bb Former Yugoslav Republic of Macedonia-91000 Skopje T. (389 91) 118 630 F. (389 91) 118 630 M.
[email protected] ARMENIA Tempus Information Point 34 Charents Str. ARM-375025 Yerevan T/F. (374 2) 556 863 (374 2) 572 535 M.
[email protected] Tacis Coordinating Unit Ministry of Economy 1 Government Building Republic Square ARM-375010 Yerevan T. (374 2) 524 222
101
102 F. M.
(374 2) 151 164
[email protected]
AZERBAIJAN Tempus Information Point/Tacis Coordinating Unit Government House, 8th Floor Room 851 AZB-370016 Baku T. (99 412) 939 514 F. (99 412) 937 638 M.
[email protected] BELARUS Tempus Information Point Republican Institute of Higher Education Maskouskaya str. 15 BR-220001 Minsk T. (375 172) 228 310 F. (375 172) 228 315 M.
[email protected] Tacis Coordinating Unit Room 114, Left wing, House of Government BR-220010 Minsk T. (375 172) 768 061 F. (375 172) 272 615 M.
[email protected] GEORGIA Tempus Information Point/Tacis Coordinating Unit c/o Ministry of Economy 12 Chanturia Street GEO-380004 Tbilisi Tempus Information Point T. (995 32) 988 529 (995 32) 995 504 F. (995 32) 988 437 M.
[email protected] Tacis Coordinating Unit T. (995 32) 988 537 F. (995 32) 988 437 M.
[email protected] KAZAKHSTAN Tacis Coordinating Unit 521 Seifullin Street 4th floor, room 411 KAZ-480083 Almaty T. (7 3272) 507 610 F. (7 3272) 6éç 567 M.
[email protected] KYRGYZSTAN Tempus Information Point/Tacis Coordinating Unit 170 Sovietskaya Street KYR-720040 Bishkek T. (996 3312) 225 789
102
103
F. M.
(996 3312) 224 569 (996 3312) 620 121
[email protected] [email protected]
MONGOLIA Tacis Coordinating Unit Government Building 2 Rooms 407-409 5/7 Negdsen Undestnii Gudamj MNG-Ulaanbaatar 46 T. (976 1) 310 679 F. (976 1) 310 013 M.
[email protected] MOLDOVA Tacis Coordinating Unit Ministry of Economy and Reforms Government House Piata Marii Adunarii Nationale 1/216 MOL-2033 Chisinau T. (3732) 23 74 58 F. (3732) 23 41 43 M.
[email protected] [email protected] RUSSIAN FEDERATION Tacis Coordinating Unit Ministry of Economics Smolensky Boulevard 3/5 RF-119898 Moscow T. (7) 095 246 9410 F. (7) 095 245 0988 M.
[email protected] TURKMENISTAN Tacis Coordinating Unit Kemine street 92 TME-744005 Ashgabat T. (993 12) 512 117 F. (993 12) 511 721 M.
[email protected] UKRAINE Tacis Coordinating Unit Mikhailivska Street 14 UKR-252001 Kiev T. (380 44) 228 5744 (380 44) 229 8603 F. (380 44) 230 2513 (380 44) 229 8603 M.
[email protected] UZBEKISTAN Tacis Coordinating Unit Tarasa Shevchenko Street 4 UZB-700029 Tashkent T. (998 71) 139 4018 (998 71) 139 1533 (998 71) 139 1158
103
104 F. M.
(998 71) 256 3479 (998 71) 120 6588
[email protected]
104
105
CULTUUR http://europa.eu.int/comm/culture/contact-point_en.html BELGIË/BELGIQUE/BELGIEN Vlaamse Gemeenschap De heer Theo van Malderen VCVO vzw Gallaitstraat 86 B-1030 Brussels T. (32 2) 215 27 08 F. (32 2) 215 80 75 M.
[email protected] http://www.wvc.vlaanderen.be/ccpvlaanderen Communauté française Mevr. Claudine Lison Wallonie-Bruxelles Théâtre Boulevard Adolphe Max, 13 B-1000 Bruxelles T. (32 2) 219 39 08 (32 2) 219 28 55 F. (32 2) 219 45 74 M.
[email protected] DANMARK Mr Rasmus Wiinstedt Tscherning The Ministry of Culture's Grants Secretariat Kulturministeriets Tilskudssekretariat Nybrogade 10 DK-1203 Copenhagen K T. (45) 33 92 30 40 F. (45) 33 14 64 28 M.
[email protected] http://www.kulturtilskud.min.dk DEUTSCHLAND Deutscher Kulturrat Frau Sabine Bornemann Weberstraße 59A D-53113 Bonn T. (49) 228 20 135 27 F. (49) 228 20 135 29 M.
[email protected] http://www.kulturrat.de ELLADA/GREECE Ministry of Culture Directorate for European Affairs M. Giorgios Liontos 17 rue Ermou GR-10563 Athens T. (30 1) 32 30 293 F. (30 1) 33 10 796 M.
[email protected] ESPAÑA Mme Elena Hernando Gonzalo Secretaría de Estado de Cultura
105
106 Consejera Técnica Direccion General de cooperacion y comunicacion cultural Plaza del Rey núm 1 E-28004 Madrid T. (34 91) 701 7115 F. (34 91) 701 7219 M.
[email protected] http://www.mec.es FRANCE Relais - Culture – Europe M. Claude Veron 17, rue Montorgueil F-75001 Paris T. (33 1) 53 40 95 10 F. (33 1) 53 40 95 19 M.
[email protected] http://www.relais-culture-europe.org IRELAND Ms Catherine Boothman International Desk The Arts Council/An Chomhairle Ealaion 70 Merrion Square IRL-Dublin 2 T. (353 1) 618 0234 F. (353 1) 676 1302 M.
[email protected] http://www.artscouncil.ie ITALIA Antenna Culturale Europea Instituto Universitario di Studi Europei di Torino Mr Giuliano Soria Piazza Castello, 9 I-10123 Torino T. (39 011) 547 208 F. (39 011) 548 252 M.
[email protected] http://www.arpnet.it/iuse/antenna.htm LUXEMBOURG Mme Marie-Ange Schimmer Ministère de la Culture, de L'Enseignement supérieur et de la Recherche 20, Montée de la Pétrusse L-2912 Luxembourg T. (352) 478 6629 F. (352) 29 21 86 M.
[email protected] NEDERLAND SICA-Stichting Internationale Culturele Activiteiten Mevr. Erica Kubic Herengracht 609 NL-1017 CE Amsterdam T. (31 20) 5200 595 F. (31 20) 5200 504 M.
[email protected] http://www.sicasica.nl/ccp
106
107 ÖSTERREICH Performing arts and literature Ms Sigrid Hiebler Bundeskanzleramt/Kunst Sektion Schottengasse 1 A-1010 Wien T. (43 1) 53 120 7500 F. (43 1) 53 120 7528 M.
[email protected] http://www.art.austria.gv.at Heritage CCP-Austria (Bereich Kulturelles Erbe) Liselotte Haschke T. (43 1) 53 120 3626 M.
[email protected] PORTUGAL Ms Ana Isabel Trigo Morais Ministerio da Cultura Palacio Foz Praça dos Restauradores P-1250 187 Lisboa T. (351 21) 347 86 40 F. (351 21) 347 86 12 M.
[email protected] SUOMI/FINLAND Ms Ulla Holmlund Centre for International Mobility (CIMO) Hakaniemenkatu 2 (P.O. Box 343) FIN-00531 Helsinki T. (358 9) 77.47.70.33 F. (358 9) 77.47.70.64 M.
[email protected] http://www.cimo.fi SVERIGE The National Council for Cultural Affairs Mr Leif Sundkvist Statens Kulturrad S-103 98 Stockholm T. (46 8) 679 31 15 F. (46 8) 611 13 49 M.
[email protected] http://www.kur.se UNITED KINGDOM Mr. Geoffrey Brown EUCLID 46-48 Mount Pleasant UK-Liverpool L3 5SD T. (44 151) 709 25 64 F. (44 151) 709 86 47 M.
[email protected] http://www.euclid.co.uk ISLAND Ms. Svanbjörg Einarsdottir
107
108 Túngata 14 IS-101 Reykjavik T. (354) 562 63 88 F. (354) 562 71 71 M.
[email protected] http://centrum.is/ccp NORGE Ms Ragnfrid Stokke Grev Wedels plass 1 N-0150 Oslo T. (47 22) 47 83 30 F. (47 22) 33 40 42 M.
[email protected]
108
109
MEDIA http://europa.eu.int/comm/dg10/avpolicy/media/desk_en.html BELGIË/BELGIQUE/BELGIEN Vlaamse Gemeenschap Christine Berckmans 18 Handelskaai, -B2 B-1080 Brussel T. (32 2) 219 31 25 F. (32 2) 219 31 53 M.
[email protected] www.flanders-image.com Communauté française Gilbert Dutrieux 44, bd Léopold II B-1080 Bruxelles T. (32 2) 413 22 45 F. (32 2) 413 20 68 M.
[email protected] www.cfwb.be/mediadesk DANMARK Soren Stevns Vognmagergade, 10 DK-1120 Kobenhavn T. (45 33) 74 34 42 F. (45 33) 74 34 65 M.
[email protected] http://www.mediadesk.dk DEUTSCHLAND Nikola Mirza 14-16, Friedensallee D-22765 Hamburg T. (49 40) 390 65 85 F. (49 40) 390 86 32 M.
[email protected] www.mediadesk.de Carola Zimmerer Schwanthalerstrasse, 69 D-80336 München T. (49 89) 54 46 03 30 F. (49 89) 54 46 03 40 M.
[email protected] www.mediadesk.de Anne Marburger 14, Kaistrasse D-40221 Düsseldorf T. (49 211) 930 50 14 F. (49 211) 93 05 05 M.
[email protected] www.mediadesk.de Gabriele Brunnenmeyer August Bebel Strasse, 26-53
109
110 D-14482 Potsdam T. (49 331) 743 87 50 F. (49 331) 743 87 59 M.
[email protected] www.mediadesk.de ELLADA/GREECE Ioanna Haritatou 44, Vassileos Konstantinou street GR-11635 Athens T. (30 1) 725 40 56 F. (30 1) 725 40 58 M.
[email protected] www.mediadesk.gr ESPAÑA Jesùs Hernàndez c/ Paseo de la Castellana, 163 - 6a planta E-28020 Madrid T. (34 91) 571 1712 F. (34 91) 571 17 51 M.
[email protected] www.mediadeskspain.com Aurora Moreno Portal Sta. Madrona, 6-8 E-8001 Barcelona T. (34 93) 316 27 84 F. (34 93) 316 27 81 M.
[email protected] www.media-cat.com Veronica Sanchez Ramon Maria Lili 7, 1°B E-20002 San Sebastian T. (34 943) 326 837 F. (34 943) 275 415 M.
[email protected] Carmen Illana Levies, 17 E-41071 Sevilla T. (34 95) 441 33 28 F. (34 95) 442 01 56 M.
[email protected] FRANCE Françoise Maupin 24, rue Hamelin F-75116 Paris T. (33 1) 47 27 12 77 F. (33 1) 47 27 04 15 M.
[email protected] www.cst.fr/mediafr Catherine Buresi 1, place de l'Etoile F-67070 Strasbourg T. (33) 388 60 92 97 F. (33) 388 60 98 57
110
111 M.
[email protected] www.cst.fr/mediafr Jacqueline Irlande Avenue Henri Fréville, 10 bis F-35200 Rennes T. (33) 299 53 11 05 F. (33) 299 53 12 56 M.
[email protected] www.cst.fr/mediafr IRELAND Siobhán O'Donoghue 6, Eustace Street IRL-Dublin 2 T. (353 1) 679 57 44 F. (353 1) 670 96 08 M.
[email protected] www.iftn.ie/mediadesk Eibhlín Ní Mhunghaile Cluain Mhuire Monivea Road IRL-Galway T. (353 91) 77 07 28 F. (353 91) 77 07 46 M.
[email protected] www.iftn.ie/mediadesk ITALIA Giuseppe Massaro 286 Viale Regina Margherita I-00198 Roma T. (39 06) 440 46 33 F. (39 06) 440 28 65 M.
[email protected] ²
[email protected] [email protected] [email protected] www.mediadesk.it Alessandro Signetto Piazza Carignano, 8 I-10123 Torino T. (39 011) 539 853 F. (39 011) 531 490 M.
[email protected] www.antennamedia.to.it LUXEMBOURG Françoise Poos Maison de Cassal L-1917 Luxembourg T. (352) 478 21 70 F. (352) 46 74 95 M.
[email protected] www.mediadesk.lu NEDERLAND Veroniek Schaafsma Post Box 256
111
112 NL-1200 AG Hilversum T. (31 35) 623 86 41 F. (31 35) 621 85 41 M.
[email protected] www.avp-mediadesk.nl ÖSTERREICH Gerlinde Seitner Österreichisches Filminstitut 6, Stiftgasse A-1070 WIEN T. (43 1) 526 97 30-406 F. (43 1) 522 47 77 M.
[email protected] www.mediadesk.at PORTUGAL Amelia Tavares 45, Rua Sao Pedro Alcantara P-1200 LISBOA T. (351 1) 347 86 44 F. (351 1) 347 86 43 M.
[email protected] SUOMI/FINLAND Finnish Film Foundation K 13, Kanavakatu, 12 SF-00160 HELSINKI T. (358 9) 6220 300 F. (358 9) 6220 3070 M.
[email protected] www.ses.fi/mediadesk SVERIGE Antonia D. Carnerud Svenska Filminstitutet 5, Borgvagen S-10252 STOCKHOLM T. (46 8) 665 12 05 F. (46 8) 666 37 48 M.
[email protected] www.sfi.se/mediadesk UNITED KINGDOM Gwawr Hughes/Jason Tynan C/o SGRÎN The Bank, Mount Stuart Square, 10 UK-CF1 6EE Cardiff T. (44) 1 222 33.33.04 F. (44) 1 222 33.33.20 M.
[email protected] www.sgrinwales.demon.co.uk/newmedia.htm#Media2 Louise Scott 249, West George Street UK-G2 4QE Glasgow T. (44 141) 302.17.76 F. (44 141) 302.17.78 M.
[email protected]
112
113 Service for Northern Ireland Heike Meyer Döring 21, Ormeau Avenue UK-BT2 8HD Belfast T. (44) 1232 23 24 44 F. (44) 1232 23 99 18 M.
[email protected] Service for England Chris Miller 249, West George Street UK-G2 4QE Glasgow T. (44 870) 01 00 791 F. (44 141) 302 17 78 M.
[email protected] www.mediadesk.co.uk ISLAND Sigridur Vigfusdottir 14, Tungata IS-101 Reykjavik T. (354 5) 62 63 66 F. (354 5) 62 71 71 M.
[email protected] www.centrum.is/mediadesk NORGE Sidsel Kraakenes Filmens Hus Dronningens gate, 16 Box 482, Sentrum N-0105 Oslo T. (47 22) 47 45 70 F. (47 22) 47 45 97 M.
[email protected] www.nfi.no/mediadesk/ CYPRUS Neophytos Epaminondas Press Center 8, Markou Drakou Street CY-1102 Nicosia T. (357 2) 30 42 45 F. (357 2) 30 42 47 M.
[email protected]
113