Compare
In deze compare is de doorlopende tekst van de WW, IOW en IOAW zoals aangepast door het wetsvoorstel werk en zekerheid vergeleken met de tekst zoals gewijzigd door de nota van wijziging.
Legend: Insertion Deletion Moved from Moved to
© Stibbe, december 2013februari 2014
1
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Wet van 6 november 1986, tot verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid Werkloosheidswet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is opnieuw regels te stellen met betrekking tot de verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid, ter vervanging van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421) en de Wet Werkloosheidsvoorziening (Stb. 1964, 485); Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk I. Algemene bepalingen § 1. Algemeen Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; c. sectorfonds: een sectorfonds als bedoeld in artikel 94 van de Wet financiering sociale verzekeringen; d. Algemeen Werkloosheidsfonds: het Algemeen Werkloosheidsfonds, genoemd in artikel 93 van de Wet financiering sociale verzekeringen; e. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens; f. sector: een sector als bedoeld in artikel 95 van de Wet financiering sociale verzekeringen; g. onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen verlof, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht; h. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000; i. overheidswerkgever: 1°. het orgaan van een publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de WPA, dan wel een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b tot en met e, van die wet, zoals die bepalingen luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in artikel 53 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, dat de overheidswerknemer rechtstreeks ten laste van dat lichaam bezoldigt of beloont; 2°. een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de WPA of artikel 2, derde lid, van die wet, zoals die bepalingen luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in artikel 53 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, dat zowel op die dag als op dat tijdstip op grond van een van die bepalingen is aangewezen als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP, en dat de overheidswerknemer rechtstreeks ten laste van dat lichaam bezoldigt of beloont; 3°. Onze Minister van Defensie in relatie tot de in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, van de WPA uitgezonderde personen, zoals die bepaling luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in artikel 53 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;
© Stibbe, december 2013februari 2014
2
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
j.
k. l. m.
n.
o.
p.
overheidswerknemer: 1°. de overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de WPA zoals die bepaling luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in artikel 53 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet; 2°. de beroepsmilitair in de zin van de Algemene militaire pensioenwet, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet; 3°. degene die door de Koning in dienst is genomen om bij de Koninklijke Hofhouding werkzaam te zijn en die uit dien hoofde onder de Pensioenregeling van de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau valt, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet; Uitvoeringsfonds voor de overheid: het Uitvoeringsfonds voor de overheid, genoemd in artikel 106 van de Wet financiering sociale verzekeringen; reïntegratiebedrijf: een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert; vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht; continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland; inkomen uit arbeid: loon als bedoeld in artikel 14, met dien verstande dat niet tot het inkomen uit arbeid worden gerekend: 1°. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering en de Wet arbeid en zorg of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat; 2°. hetgeen wordt genoten op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking met artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige regelingen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat; 3°. het voordeel van het voor privé-doeleinden ter beschikking stellen van een auto, bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964; 4°. een uitkering ingevolge een voorziening op grond van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964; de pensioengerechtigde leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
Artikel 1a 1. Onder arbeidsuur wordt in deze wet verstaan: a. uur waarover een werknemer inkomen uit arbeid heeft ontvangen; of b. uur waarover een werknemer recht heeft op inkomen uit arbeid. 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij: a. uren worden gelijkgesteld met een arbeidsuur als bedoeld in het eerste lid; b. arbeidsuren als bedoeld in het eerste lid niet als arbeidsuren worden aangemerkt; c. vastgesteld wordt welke in het kader van een dienstbetrekking ontvangen bedragen in aanmerking komen voor omrekening naar arbeidsuren en hoeveel arbeidsuren deze bedragen vertegenwoordigen. Artikel 1b
© Stibbe, december 2013februari 2014
3
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
1. Voor de berekening van de hoogte van de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag. 2. Het maandloon in een kalendermaand bedraagt: a. indien de werknemer over de volledige kalendermaand recht op een uitkering heeft gehad 21,75 maal het dagloon; b. indien de werknemer niet over de volledige kalendermaand recht op een uitkering heeft gehad het aantal werkdagen in die kalendermaand verminderd met het aantal werkdagen in die kalendermaand totdat het recht op uitkering is ontstaan dan wel nadat het recht op uitkering is geëindigd, vermenigvuldigd met het dagloon. Bij het bepalen van het aantal werkdagen wordt een kalenderweek geacht vijf werkdagen te hebben; of c. indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 18, eerste lid, het dagloon vermenigvuldigd met het aantal dagen dat recht op uitkering bestaat. 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanmerken van kalendermaanden als volledige kalendermaanden, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel ba, en met betrekking tot het aanmerken van dagen als werkdagen, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b. 4. Het inkomen in een kalendermaand bedraagt: a. indien de werknemer over de volledige kalendermaand recht op een uitkering heeft gehad: het inkomen over de eerste tot en met de laatste dag van de kalendermaand; of b. indien de werknemer niet over de volledige kalendermaand recht op een uitkering heeft gehad: het inkomen over de dagen in die kalendermaand waarop het recht op uitkering heeft bestaan. 5. Indien de werknemer de hoedanigheid van werknemer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, verliest of heeft verloren dan wel indien de werknemer in een kalenderweek minder beschikbaar voor arbeid is dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in artikel 16, tweede lid, wordt onder zijn inkomen in een kalendermaand tevens verstaan: (A + B) x C / D. Hierbij staat: A voor het aantal uren in een kalendermaand waarover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren als bedoeld in artikel 8, voor zover het uren betreft op dagen waarop recht op uitkering bestaat; B voor het aantal arbeidsuren in een kalendermaand dat de werknemer minder beschikbaar is voor arbeid wegens andere omstandigheden dan ziekte, arbeidsongeschiktheid of omdat hij deelneemt dan wel gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76; C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag; en D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5. 6. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer voor artikel 18 en hoofdstuk IV, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld. 7. Het dagloon berekend op grond van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt herzien met ingang van de dag waarop en in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onder c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien. 8. Onze minister maakt in de Staatscourant bekend met ingang van welke dag en met welk percentage
© Stibbe, december 2013februari 2014
4
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
een herziening als bedoeld in het zevende lid plaatsvindt. 9. Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. 10. Bij algemene maatregel van bestuur wordt tevens bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten. Artikel 2 1. Waar een natuurlijk persoon woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen die binnen Nederland hun thuishaven hebben, beschouwd als deel van Nederland. Artikel 2a [Vervallen per 01-01-2001] § 2. De werknemer Artikel 3 1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. 2. Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het continentaal plat vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever: a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen, wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat: a. personen, die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen; b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van: a. vreemdelingen; b. personen op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid van Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een vergelijkbare regeling ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of van een andere mogendheid; c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn;
© Stibbe, december 2013februari 2014
5
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
d. personen werkzaam bij een volkenrechtelijke organisatie. 6. Bij een maatregel, als bedoeld in het vijfde lid, kan worden afgeweken van het derde lid ten aanzien van: a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht; b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000. Artikel 3a Zo nodig in afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen: a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie; b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is. Artikel 4 1. Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die: a. anders dan als zelfstandige en anders dan als thuiswerker, op grond van een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt; b. de in onderdeel a bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat; c. krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans door niet meer dan twee andere personen laat bijstaan; d. krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans door niet meer dan twee andere personen laat bijstaan; e. de bestuurder van een vennootschap als bedoeld in artikel 132, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitsluiting van de directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d; f. als lid van de bemanning van een vissersvaartuig aanspraak heeft op een aandeel in de besomming, tenzij hij: 1°. als zodanig tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid is verzekerd bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij; of 2°. exploitant of mede-exploitant van het vaartuig is; g. zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst vervult; h. degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve van een coöperatie die met haar leden uitsluitend arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluit, indien hij lid is van de coöperatie en deze blijkens haar statuten en met inachtneming van de vereisten gesteld in het derde lid en krachtens het vierde lid kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur. 2. Het eerste lid, onderdeel a en b, blijft buiten toepassing, indien de in onderdeel a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden. 3. Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, dient te voldoen aan de vereisten, dat:
© Stibbe, december 2013februari 2014
6
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
a. doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal personen met wie de coöperatie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van de coöperatie is; b. het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de in onderdeel a bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen en voorwaarden van geldelijke aard geen wezenlijke belemmering vormen voor de verkrijging van het lidmaatschap; c. de leden van de coöperatie ieder één stem hebben; d. de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie niet wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk is in gelijksoortige ondernemingen in de desbetreffende sector; e. een lid van de coöperatie behoudens in geval van liquidatie van de coöperatie, bij beëindiging van zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan maken op het door hem uit hoofde van een geldelijke voorwaarde als bedoeld in onderdeel b, hetzij uit anderen hoofde aan de coöperatie betaalde bedrag, herrekend naar geldontwaarding. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten a. nader worden bepaald; b. worden aangevuld met andere vereisten op grond waarvan de coöperatie kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur. 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder zelfstandige verstaan de persoon die: a. in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of b. niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; c. directeur-grootaandeelhouder is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is. Artikel 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, op grond waarvan eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die: a. b. c. d.
als thuiswerker arbeid verricht; de in onderdeel a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat; als musicus of anderszins als artiest optreedt of als beroep een tak van sport beoefent; en tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds op grond van dit artikel en de artikelen 3 en 4 als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermee maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.
Artikel 6 1. Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon: a. die minister, staatssecretaris, commissaris van de Koning, burgemeester, Nationale ombudsman, substituut-ombudsman, lid van gedeputeerde staten, wethouder, waaronder begrepen een lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, voorzitter van een waterschap of de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is; b. die als vrijwilliger werkzaamheden verricht als politiebeambte, alsmede van degene die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij de brandweer; c. die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat;
© Stibbe, december 2013februari 2014
7
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
d. die directeur-grootaandeelhouder is; e. indien degene met wie hij de arbeidsverhouding heeft, met betrekking tot die arbeidsverhouding op grond van artikel 6a van de Wet op de loonbelasting 1964 niet als inhoudingsplichtige wordt beschouwd; f. die als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen als bedoeld in dat lid ontvangt met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1 500 per kalenderjaar. 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden. 3. Het eerste lid is alleen van toepassing op de aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen. 4. Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt verstaan. 5. Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van de overheidswerknemer, voor zover de overheidswerknemer als gevolg van de beëindiging van die arbeidsverhouding recht op wachtgeld heeft verkregen of verkrijgt. Onder wachtgeld als bedoeld in de eerste zin wordt verstaan: een wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, zoals dat luidde op 31 december 2000, of een soortgelijke uitkering van een overheidswerknemer op grond van ontslag of werkloosheid alsmede een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering in de zin van de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden. Artikel 6a [Vervallen per 01-01-2005] Artikel 7 [Vervallen per 01-01-2007] Artikel 8 1. Een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd. 2. Een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, herkrijgt bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, danwel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar. 3. Een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam, dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of van een algemeen bestuur van een waterschap, herkrijgt bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, voor zover die beëindiging plaatsvindt binnen het tijdvak van de bij de aanvang van die werkzaamheden voor die persoon nog geldende uitkeringsduur krachtens deze wet. 4. Onverminderd het tweede en derde lid herkrijgt de persoon na afloop van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien deze niet langer hebben geduurd dan zes maanden. Artikel 8a Degene die op grond van de verplichte verzekering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een uitkering ontvangt verliest de hoedanigheid van werknemer indien hij niet in Nederland woont.
© Stibbe, december 2013februari 2014
8
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
§ 3. De werkgever Artikel 9 Werkgever is de overheidswerkgever onderscheidenlijk de natuurlijke persoon tot wie of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan. Artikel 10 Als werkgever wordt beschouwd: a. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel: a en b: de aanbesteder; c en d: degene, met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten; e: de vennootschap; f: de exploitant of mede-exploitant van het vaartuig; g: Onze Minister van Defensie of Onze Minister; h: de coöperatie. b. in de gevallen, bedoeld in artikel 5, onderdeel: a: de opdrachtgever; b: de thuiswerker; c: degene, met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen; d: degene, die bij de in artikel 5 bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever wordt aangewezen. c. de aangewezen inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Artikel 11 1. Het UWV wordt als werkgever beschouwd in de gevallen waarin: a. ziekengeld wordt betaald op grond van de verplichte verzekering krachtens de Ziektewet; b. uitkering wordt betaald op grond van de verplichte verzekering of hoofdstuk IV van deze wet; c. uitkering wordt betaald op grond van de verplichte verzekering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; d. uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van die wet; e. geen ziekengeld wordt betaald op grond van artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet maar wel een toeslag op grond van de Toeslagenwet. 2. Ingeval het UWV de uitkering of toeslag, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies en de inkomensafhankelijk bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, teneinde deze uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen, treedt voor de toepassing van het eerste lid, deze in de plaats van het UWV, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever. 3. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de door de werkgever verschuldigde premies, bedoeld in het tweede lid, nadere regels worden gesteld. Artikel 12 Onze Minister is bevoegd, in afwijking van de artikelen 9 en 10, andere dan de aldaar bedoelde personen of lichamen aan te wijzen als werkgever ten aanzien van de persoon die: a. krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander; b. een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat; c. als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent.
© Stibbe, december 2013februari 2014
9
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 13 De werkgever is verplicht de werknemer de gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hem op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de hem op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen opgelegde verplichtingen, voor zover de uitoefening van die bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten de arbeidstijd kan geschieden. § 4. Het loon Artikel 14 1. Loon is het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. 2. Minimumloon is het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet, en vervolgens gedeeld door 21,75. 3. Loon, door verschillende personen te zamen onverdeeld ontvangen, wordt, voor zover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn ontvangen. Hoofdstuk II. De uitkering bij werkloosheid § 1. De voorwaarden voor het recht op uitkering Artikel 15 Met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering. Artikel 16 1. Werkloos wordt de werknemer die: a. in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek; en b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden. 2. Onder het in het eerste lid bedoelde gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het gemiddeld aantal arbeidsuren in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan de kalenderweek, bedoeld in het eerste lid. Indien de werknemer ten opzichte van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek minder dan vijf arbeidsuren heeft verloren, wordt bij de bepaling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in de eerste zin, mede in aanmerking genomen het aantal uren waarover de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan de kalenderweek, bedoeld in het eerste lid gemiddeld per week werkzaamheden heeft verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd. Voor de vaststelling van de periode van 26 kalenderweken, bedoeld in de eerste en tweede zin, worden kalenderweken, tot een maximum van 78 kalenderweken, waarin de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, niet in aanmerking genomen, tenzij dit leidt tot een lager gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek dan wanneer die kalenderweken wel in aanmerking zouden worden genomen. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste en het tweede lid regels worden gesteld: a. omtrent de berekening van het verlies van arbeidsuren bij een opeenvolgend verlies van arbeidsuren, waarbij andere perioden voor de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren
© Stibbe, december 2013februari 2014
10
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
in aanmerking kunnen worden genomen; b. waarbij voor bepaalde groepen werknemers een kortere of langere periode voor de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren geldt. 4. In afwijking van het eerste lid is tevens werkloos de werknemer die voldoet aan het eerste lid, onderdeel a, doch niet voldoet aan het eerste lid, onderdeel b, wegens het enkele feit dat hij voorafgaand aan of aansluitend op het arbeidsurenverlies deelneemt of gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing, als bedoeld in artikel 76. Voor de toepassing van artikel 16a, tweede lid, wordt een werknemer op wie de eerste volzin van toepassing is beschouwd als een werknemer die voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid. 5. In afwijking van het eerste lid is gedurende de periode dat de voor de werknemer rechtens geldende opzegtermijn langer duurt dan de opzegtermijn, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, tevens werkloos de werknemer waarvan de werkgever het loon niet voldoet omdat hij verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61. 6. Indien bij een beoordeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is vastgesteld dat de werknemer voor een geringer aantal uren belastbaar is dan gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring als bedoeld in artikel 1 van die wet, doch minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wordt onder het in het tweede lid bedoelde gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek verstaan: het aantal uren dat die werknemer belastbaar is, tenzij dit leidt tot een hoger aantal arbeidsuren. 7. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de maandag de eerste dag van de kalenderweek. 8. Een recht op uitkering dat is ontstaan en direct eindigt op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel c, wordt geacht niet te zijn ontstaan indien het inkomen is genoten uit werkzaamheden als werknemer. Artikel 16a 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de eerste dag van werkloosheid de eerste dag waarop een verlies van een of meer arbeidsuren intreedt in de kalenderweek waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 16, eerste of vierde lid. 2. Indien bij het intreden van het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet wordt voldaan aan de andere in dat lid bedoelde voorwaarde, of de werknemer geen recht op uitkering heeft op grond van artikel 19, wordt, in afwijking van het eerste lid, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen als eerste werkloosheidsdag aangemerkt, de dag van de kalenderweek waarop aan de andere voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan en artikel 19 niet meer aan het recht op uitkering in de weg staat. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is de eerste dag van werkloosheid voor de werknemer, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, de dag na het einde van de termijn, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, dan wel de eerste dag dat de werkgever het loon niet meer voldoet indien deze dag later is gelegen dan de dag na het einde van de bedoelde termijn. Artikel 17 Recht op uitkering ontstaat voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft. Artikel 17a 1. Voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 36 kalenderweken worden niet in aanmerking genomen kalenderweken gedurende welke de werknemer: a. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten;
© Stibbe, december 2013februari 2014
11
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
b. werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 en hij op grond van dat artikel de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen; c. wegens het genieten van onbetaald verlof geen arbeid heeft verricht, tot een maximum van 78 kalenderweken; of d. geen arbeid heeft verricht maar wel recht op uitkering heeft op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg. 2. Voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 26 kalenderweken worden arbeidsuren in een kalenderweek slechts in aanmerking genomen, voor zover deze betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, en voor zover deze niet reeds eerder hebben geleid tot het ontstaan van een recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk of op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bepaalde groepen werknemers het in artikel 17 bedoelde aantal van 36 kalenderweken hoger worden vastgesteld en het in dat onderdeel bedoelde aantal van 26 kalenderweken lager worden vastgesteld. 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan kalenderweken waarin de werknemer arbeidsuren heeft meermaals in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van het in artikel 17 bedoelde aantal van 26 kalenderweken. Artikel 17b 1. Indien in de kalenderweek na het ontstaan van een recht op uitkering ter zake van gedeeltelijke werkloosheid uit een dienstbetrekking, een nieuw recht op uitkering ontstaat ter zake van toegenomen werkloosheid uit dezelfde dienstbetrekking, of een dienstbetrekking die voor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, worden beide rechten samengevoegd tot een recht. 2. Het eerste lid vindt geen toepassing met betrekking tot een recht dat reeds door samenvoeging van rechten is ontstaan. Artikel 17c 1. De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid, werknemer in de zin van deze wet was en die in de periode van 36 weken, bedoeld in artikel 17, gelegen vóór 1 januari 1987, arbeid heeft verricht als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening zoals die wetten luidden op 31 december 1986, dan wel zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld, wordt met betrekking tot de weken waarin hij deze arbeid heeft verricht beschouwd als werknemer in de zin van deze wet. 2. De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid, werknemer in de zin van deze wet was en die in de periode van 36 weken, bedoeld in artikel 17, vanaf 1 januari 1987, arbeid heeft verricht in een arbeidsverhouding ter zake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen is verzekerd, wordt met betrekking tot de weken waarin hij deze arbeid heeft verricht beschouwd als werknemer in de zin van deze wet. 3. Artikel 17a is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het eerste en tweede lid. 4. Ten aanzien van de persoon die op 31 december 1986 recht had op een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of beide wetten, en die op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid intrad werknemer was in de zin van de Werkloosheidswet zoals die wet luidde op 31 december 1986, zijn het eerste en het derde lid van overeenkomstige toepassing. Artikel 18 1. Indien de werkgever op grond van artikel 628, negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet verplicht is het loon te betalen, heeft de werknemer recht op uitkering indien aan de
© Stibbe, december 2013februari 2014
12
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
voorwaarden hiervoor wordt voldaan. 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat ten aanzien van het recht op uitkering van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, artikel 17, 26 of 42 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing wordt gelaten in bij die regeling te benoemen buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 628, negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de betaling van de uitkering. 3. Indien de werkgever op grond van het eerste lid niet verplicht is het loon door te betalen, wordt onder inkomen in een kalendermaand tevens verstaan: (A / B) x C. Hierbij staat: A voor het aantal arbeidsuren per kalendermaand dat de werkgever verplicht is het loon door te betalen over de dagen waarop artikel 628, negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek toepassing heeft gevonden; B voor het aantal arbeidsuren per kalendermaand dat de werkgever verplicht zou zijn geweest het loon geheel door te betalen over de dagen, bedoeld onder A, indien geen toepassing zou zijn gegeven aan artikel 628, negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en C voor het dagloon indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop recht op uitkering bestaat. Artikel 19 1. Geen recht op uitkering heeft de werknemer die: a. een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet of een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt; b. een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel een loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; c. een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een uitkering ontvangt die naar aard en strekking met die uitkering overeenkomt; d. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die, al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, 70% of meer bedraagt van het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend; e. buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie; f. niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000; g. rechtens zijn vrijheid is ontnomen; h. zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel; i. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt; j. op grond van artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen een ontheffing wegens gemoedsbezwaren heeft of wiens werkloosheid binnen 3 maanden na de datum van intrekking van een zodanige ontheffing is aangevangen; k. vakantie geniet buiten de bij ministeriële regeling vast te stellen periode, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b; l. werkloos is ten gevolge van werkstaking of uitsluiting, tenzij voor de werknemer een ontheffing is verleend op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945; m. een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeid en zorg. 2. Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b, c of d niet wordt betaald wegens voor de werknemer geldende wachtdagen of wegens enig handelen of nalaten dat hem
© Stibbe, december 2013februari 2014
13
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt het niet betalen daarvan voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met het ontvangen van die uitkering. Onder wachtdagen worden niet verstaan de eerste dertien weken van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. 3. Geen recht op uitkering heeft de werknemer over een dag waarop zijn arbeid wordt onderbroken uitsluitend doordat: a. deze dag voor hem als rustdag geldt; b. deze dag een nationale of algemeen erkende christelijke feestdag is, dan wel een kerkelijke feestdag, die ter plaatse waar de werknemer pleegt te werken, algemeen als zodanig wordt gevierd. 4. Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van de werknemer die uitsluitend uit hoofde van een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden in een omstandigheid verkeert als bedoeld in het eerste lid. 5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld: a. met betrekking tot het begrip vakantie genieten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k; b. met betrekking tot de vaststelling van de periode gedurende welke de werknemer met behoud van zijn recht op uitkering vakantie kan genieten. 6. Onze Minister is bevoegd regels te stellen voor gevallen waarin het eerste lid, onderdeel e, buiten toepassing blijft in verband met een ramp. 7. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. 8. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op: a. de werknemer, bedoeld in artikel 18, eerste lid; b. de werknemer wiens werkloosheid uitsluitend veroorzaakt wordt doordat de werkgever op grond van artikel 628, negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geheel of gedeeltelijk niet verplicht is het loon te voldoen; en c. de werknemer wiens werkloosheid is ontstaan na het ontstaan van het recht op de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. 9. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, blijft het recht op uitkering bestaan ten aanzien van de werknemer die buiten Nederland verblijf houdt anders dan wegens vakantie, indien hij gedurende dat verblijf meewerkt aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid als bedoeld in de hoofdstukken VI en XA, mits: a. die activiteiten niet langer duren dan zes maanden; b. die activiteiten blijkens een intentieverklaring een reëel uitzicht bieden op een aansluitende dienstbetrekking voor ten minste zes maanden; en c. die activiteiten plaatsvinden in een lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland. 10. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder intentieverklaring verstaan: een ondertekende verklaring waarin de ondertekenaar aangeeft dat hij het voornemen heeft om een werknemer die meewerkt aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid als bedoeld in de hoofdstukken VI en XA, na afloop van die activiteiten in dienst te nemen. Artikel 19a [Vervallen per 01-01-1998]
© Stibbe, december 2013februari 2014
14
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 20 1. Het recht op uitkering eindigt: a. met ingang van de dag waarop de werknemer geen recht op uitkering meer heeft op grond van artikel 19; b. met ingang van de dag waarop de voor de werknemer geldende uitkeringsduur is verstreken; c. met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer inkomen geniet dat meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt. 2. Indien er sprake is van inkomen, bedoeld in artikel 18, derde lid, blijft het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing. Artikel 21 1. Indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of c is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, herleeft het recht op uitkering met inachtneming van het tweede lid, de in artikel 8 en het derde lid genoemde termijnen en de op grond van het vierde lid gestelde regels. 2. Het recht herleeft niet indien: a. een nieuw recht op uitkering ingevolge dit hoofdstuk ontstaat, waarvan het maandloon meer dan 87,5% bedraagt van het maandloon van de eerdere uitkering; of b. een recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontstaat. 3. Een recht op uitkering dat is geëindigd: a. wegens een omstandigheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel e, g, h of k; of b. op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel c, als gevolg van het minder beschikbaar zijn voor arbeid dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede lid wegens andere omstandigheden dan ziekte of arbeidsongeschiktheid of het volgen van scholing of opleiding, terzake waarvan de werknemer een uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdelen a, b, c of d; of c. wegens een combinatie van de hier bedoelde omstandigheden, kan, ook indien deze omstandigheden zich aaneensluitend voordoen, slechts herleven indien de periode tussen de eindiging van het recht en het vervallen van de omstandigheid of omstandigheden als hier bedoeld niet langer is dan zes maanden. 4. Bij ministeriële regeling kan worden geregeld dat het derde lid buiten toepassing blijft voor categorieën van werknemers. 5. Indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 19, eerste lid, onderdeel a, is geëindigd en vervolgens op grond van het eerste lid herleeft, is artikel 16, zesde lid, van overeenkomstige toepassing. § 2. Het geldend maken van het recht op uitkering Artikel 22 1. Het UWV stelt op aanvraag vast of recht op uitkering bestaat. 2. Een uitkering als bedoeld in artikel 18 wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat. 3. Een uitkering als bedoeld in het tweede lid wordt beëindigd zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat. Indien de belanghebbende binnen een redelijke termijn om een beschikking verzoekt, dan wordt deze zo spoedig mogelijk alsnog verstrekt.
© Stibbe, december 2013februari 2014
15
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
4. Het UWV betaalt de uitkering, bedoeld in het tweede lid, binnen zes weken na indiening van de aanvraag. Artikel 22a 1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in: a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering; b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat. 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien. Artikel 23 1. De intrekking of verlaging van een uitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het UWV geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever. 2. Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Artikel 24 1. De werknemer voorkomt dat hij: a. verwijtbaar werkloos wordt; b. werkloos is of blijft, doordat hij: 1°. in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen; 2°. nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt; 3°. door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt; of 4°. in verband met door hem te verrichten arbeid eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren. 2. De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien: a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt; b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. 3. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste lid, wordt, nadat gedurende een periode van zes maanden een uitkering op grond van deze wet is genoten, verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Niet als passend wordt beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening of arbeid op grond waarvan men niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet wordt aangemerkt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid, waarbij tevens wordt bepaald dat voor werknemers op basis van hun werkervaring en andere bij deze maatregel te bepalen omstandigheden, gedurende de eerste zes maanden van de uitkering op grond van deze wet, nader
© Stibbe, december 2013februari 2014
16
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
kan worden gedifferentieerd welke arbeid als passend voor hen wordt aangemerkt. 4. De werknemer is verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit artikel is niet begrepen een gedraging als bedoeld in artikel 25. 5. Het niet voeren van verweer door de werknemer tegen of het instemmen van de werknemer met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot overtreding van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, of het vijfde lid. 6. Het tweede en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, waarbij voor de overeenkomstige toepassing van het tweede lid, onderdeel b, voor «de dienstbetrekking is beëindigd» mede wordt gelezen: de arbeid is beëindigd of niet voortgezet. 7. Onze Minister is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, opgelegd. 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° of 4°, opgelegd. 9. In afwijking van het vijfde en zesde lid, is sprake van benadeling als bedoeld in het vijfde lid indien de werknemer tijdens het verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 25 De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering. Deze verplichting geldt evenmin indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de derde zin van toepassing is. Artikel 26 1. De werknemer is verplicht: a. [vervallen;] b. binnen één week na het intreden van zijn werkloosheid bij het UWV een aanvraag om een uitkering in te dienen; c. de voorschriften op te volgen die het UWV ten behoeve van een doelmatige controle stelt; d. zich als werkzoekende bij het UWV te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. mee te werken aan de activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid, bedoeld in de hoofdstukken VI en XA; f. mee te werken aan een scholing of opleiding die noodzakelijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid, beschikbaar te zijn voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen; g. mee te werken aan een voor hem gewenst onderzoek naar zijn arbeidsgeschiktheid door een
© Stibbe, december 2013februari 2014
17
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
arts, een psycholoog of een beroepskeuze-adviseur; h. te voldoen aan de andere voorwaarden die het UWV op grond van artikel 101, tweede lid, stelt; i. de hem op grond van hoofdstuk VI opgelegde verplichtingen na te komen; en j. de voorschriften op te volgen die het UWV stelt in verband met het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering; k. mee te werken aan het opstellen van de re-integratievisie, bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van die wet; l. te voldoen aan de verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie, bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van die wet; m. bij deelname aan een re-integratietraject de reden van het niet naleven van zijn re-integratieverplichtingen onmiddellijk aan het re-integratiebedrijf mee te delen. 2. Het UWV is bevoegd regels te stellen met betrekking tot het tijdstip van registratie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d. 3. Onze Minister is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdelen d, f of g, opgelegd. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdelen d, f of g, opgelegd. 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen e en f, en de hoofdstukken VI en XA wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Artikel 26a De artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, en 26, eerste lid, onderdelen d tot en met g en k tot en met m, zijn niet van toepassing op de werknemer die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel 27 1. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken. 2. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, niet is nagekomen. 3. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1º of 4º, of vierde lid, of 26, artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 28, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dan wel ter zake van het niet binnen de door het UWV daarvoor vastgestelde termijn nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25. 4. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde, bedoeld in de Ziektewet, die gedurende de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een uitkering ontvangt op grond van deze wet een verplichting voortvloeiend uit artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet niet is nagekomen. 5. Het opleggen van een maatregel op grond van het vierde lid blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een maatregel op grond van het eerste, tweede of derde lid kan worden opgelegd.
© Stibbe, december 2013februari 2014
18
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
6. Een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 7. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 25, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdelen b of d, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven. 8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. 9. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a wordt opgelegd. 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het derde, vierde en zesde lid. 11. Het bedrag, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt als volgt berekend: A x B x (C / D). Hierbij staat: A voor 0,75 in de eerste twee maanden waarop recht op uitkering bestaat en daarna voor 0,7; B voor het aantal uren in een kalendermaand dat de werknemer gewerkt zou hebben indien hij de arbeid, bedoeld in het eerste of tweede lid zou hebben aanvaard, verkregen of behouden; C voor het dagloon; en D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5. Artikel 27a 1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag. 2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven. 5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te
© Stibbe, december 2013februari 2014
19
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden. 6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 25 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend. 7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de werknemer is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. 8. Het UWV kan: a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid; b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. 9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn. 10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete. 11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd. 12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de werknemer wijzigen. Artikel 27b [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 27c [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 27d [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 27e [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 27f [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 27g 1. Het UWV verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de overtreder ontvangt. 2. Onverminderd het eerste lid kan het UWV de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft. 3. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het UWV indien de overtreder een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene
© Stibbe, december 2013februari 2014
20
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. 4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het UWV. Indien het UWV gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd. 5. Zolang de overtreder zijn verplichting, bedoeld in artikel 27a, negende lid, niet of niet behoorlijk nakomt: a. is het UWV in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn; b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel. Artikel 27h 1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 27g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 27a, vijfde lid, door het UWV, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 2. Artikel 27g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 27a, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald. 3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. 4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 27g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet. 5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie. 6. Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. 7. Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Artikel 27i Indien het UWV de werknemer de uitkering op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een bestuurlijke boete heeft opgelegd, stelt het UWV het reïntegratiebedrijf dat ten behoeve van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in arbeid verricht, van dat besluit in kennis voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het reïntegratiebedrijf. Artikel 28
© Stibbe, december 2013februari 2014
21
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Indien het UWV een maatregel als bedoeld in artikel 27 heeft opgelegd, zet het in geval van herleving van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 21 een weigering van de uitkering voort. Artikel 29 Bij een besluit tot herziening van de uitkering wordt mededeling gedaan van de herziening en, in een bijlage, van de op die herziening betrekking hebbende gewijzigde rechten en plichten van de werknemer. § 3. De betaling van de uitkering Artikel 30 1. Het UWV betaalt de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat. 2. Het UWV schort de betaling van de uitkering op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat: a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat; b. recht op een lagere uitkering bestaat; of c. de werknemer een verplichting, hem op grond van de artikelen 24, 25 of 26 opgelegd, niet is nagekomen. 3. Indien een reïntegratiebedrijf aan het UWV heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon aan wie een uitkering op grond van deze wet is toegekend onvoldoende medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden van het reïntegratiebedrijf, neemt het UWV een besluit omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting of schorsing van de betaling van de uitkering aan die persoon voor de duur van ten hoogste acht weken. 4. Het UWV stelt het reïntegratiebedrijf in kennis van een besluit tot opschorting of schorsing als bedoeld in het derde lid. Artikel 31 1. Het UWV betaalt geen voorschot op de uitkering over tijdvakken waarin het loon niet wordt doorbetaald in verband met een geschil tussen de werknemer en zijn werkgever over het bestaan van ziekte van de werknemer. 2. Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op de uitkering beschouwd als een uitkering op grond van deze wet. Artikel 32 De uitkering die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen ten gunste van de werknemer af te wijken van de in de eerste volzin genoemde drie maanden. Artikel 33 1. Het UWV betaalt de uitkering in de regel per kalendermaand achteraf. 2. In afwijking van het eerste lid is het UWV bevoegd, op verzoek van de werknemer of uit eigen beweging, de uitkering over een kortere periode te betalen, indien de werknemer over die kortere periode loon ontving. 3. In afwijking van het eerste lid betaalt het UWV aan de werknemer die werkloos is ten gevolge van de eindiging van zijn dienstbetrekking en in wiens dagloon vakantiebijslag is berekend, een gedeelte van de uitkering als vakantiebijslag jaarlijks in de maand mei over de aan die maand voorafgaande maanden, of, indien het recht op uitkering eerder dan in de maand mei geheel eindigt, in de
© Stibbe, december 2013februari 2014
22
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
desbetreffende maand. De vakantiebijslag bedraagt 8/108 van de uitkering. 4. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van de teller en het getal boven het honderd in plaats van de noemer van de in het derde lid genoemde breuk. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat vanaf de dag waarop de wijziging ingaat. 5. De vakantiebijslag wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Artikel 34 [Werk en zekerheid laat dit artikel vervallen] Artikel 34a [Vervallen per 01-01-2007] Artikel 35 De uitkering wordt niet betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin. Artikel 35a [Werk en zekerheid laat dit artikel vervallen] Artikel 35aa [Werk en zekerheid laat dit artikel vervallen] Artikel 35ab [Werk en zekerheid laat dit artikel vervallen] Artikel 35b [Werk en zekerheid laat dit artikel vervallen] Artikel 35c [Vervallen per 01-10-2006] Artikel 36 1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. 2. In afwijking van het eerste lid kan het UWV besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd: a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. 3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25. 4. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien: a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25. 5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
© Stibbe, december 2013februari 2014
23
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
6. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn. 7. In afwijking van het eerste lid kan het UWV, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat. Artikel 36a 1. Het UWV kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 36, eerste lid, invorderen bij dwangbevel. 2. Artikel 27g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het UWV de aflossingsbedragen lager vaststelt. Artikel 36b Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald. Artikel 36c 1. In afwijking van artikel 36, eerste lid, kan het UWV, op verzoek van de werknemer, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien door medewerking aan een schuldregeling, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de werknemer niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen; b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; c. de vordering van het UWV wegens onverschuldigd betaalde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; d. een naar het oordeel van het UWV betrouwbaar voorstel voor een schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet; e. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend werkt; en f. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet. 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien een vordering is ontstaan door het niet nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 27a is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet naleven van die verplichting aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht. 3. Het besluit tot afzien van terugvordering of verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de werknemer gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid; b. de werknemer zijn schuld aan het UWV niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. 4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen. Artikel 36d
© Stibbe, december 2013februari 2014
24
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Een vordering van het UWV als bedoeld in artikel 36 en 36c is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 37 Ingeval het UWV een aan een overheidswerknemer toegekende uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg, dan wel een toeslag op grond van de Toeslagenwet betaalt aan een overheidswerkgever met het oogmerk die uitkering of toeslag door diens tussenkomst te doen uitbetalen: a. wordt de bedoelde uitkering of toeslag niet vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premie op grond van artikel 24, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en wordt die uitkering of toeslag verminderd met het door de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer verschuldigde deel van de premie op grond van dat lid; b. treedt, in afwijking van artikel 11, tweede lid, artikel 10, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en artikel 11, derde lid, van de Ziektewet, voorzover die artikelleden betrekking hebben op de premie bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, de overheidswerkgever niet in de plaats van het UWV. Artikel 38 1. Voor het in ontvangst nemen en het verlenen van kwijting voor de betaling van de uitkering, wordt een minderjarige met een meerderjarige gelijk gesteld. 2. Indien de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige zich schriftelijk bij het UWV verzet tegen betaling aan de minderjarige wordt de uitkering aan de wettelijke vertegenwoordiger betaald. Artikel 39 1. Indien degene aan wie een uitkering is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het UWV bevoegd de uitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie de uitkering is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. 2. Indien degene, aan wie een uitkering is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het UWV, van de desbetreffende inrichting of van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de uitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het UWV bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen. 3. Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de uitkering, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen wordt uitbetaald. 4. Een herziening van de uitkering op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Artikel 39a [Vervallen per 31-12-1997] Artikel 40 1. De uitkering is onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening. 2. Een machtiging tot het in ontvangst nemen van de uitkering, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 3. Elk beding, strijdig met het eerste of tweede lid, is nietig.
© Stibbe, december 2013februari 2014
25
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 41 De uitkering wordt niet betaald indien deze per week doorgaans minder bedraagt dan een achtste deel van het minimumloon. Artikel 41a [Vervallen per 01-01-1995] § 4. De duur van de uitkering Artikel 42 1. De uitkeringsduur is ten minste drie maanden en ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan. 2. Indien de werknemer: a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar respectievelijk over 208 of meer uren per kalenderjaar loon te hebben ontvangen, waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren; of b. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, c, of d; 1° is de uitkeringsduur een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor zover het arbeidsverleden niet meer dan tien kalenderjaren is; en 2° wordt de uitkeringsduur, voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren, verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen na 2015 en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen voor 2016. Bij het berekenen van de uitkeringsduur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wanneer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen. 3. Bij het vaststellen van de uitkeringsduur op grond van het eerste en tweede lid blijven perioden waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 18, eerste lid, buiten beschouwing. 4. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door samentelling van: a. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 2013 tot en met het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, waarin de werknemer over 208 of meer uren loon heeft ontvangen; b. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 1998 tot 2013, waarover de werknemer over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen; en c. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het kalenderjaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998. 5. Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, indien volgens de informatie, bedoeld in artikel 33d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat kalenderjaar over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen respectievelijk over 208 of meer uren loon heeft ontvangen. Artikel 42a 1. Voor de toepassing van artikel 42 worden met dagen of uren waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld: a. dagen of uren waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover de uitkering wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend over periodes waarin de persoon slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van eerstgenoemde wet;
© Stibbe, december 2013februari 2014
26
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
b. dagen of uren waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend. 2. Voor de toepassing van artikel 42 worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, respectievelijk over 208 of meer uren loon is ontvangen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon. 3. Voor de toepassing van artikel 42 worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren vanaf en met in begrip van een bij ministeriële regeling nader te bepalen kalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen van zorg op grond van een regeling voor persoonsgebonden budget, die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of op artikel 5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, respectievelijk over 208 of meer uren loon is ontvangen, tenzij hij deze inkomsten ontvangt uit arbeid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e. De eerste zin is uitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit lid. 4. Het tweede en derde lid vinden geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of op de loongerelateerde uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. 5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder: a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind; b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. 6. Voor de toepassing van artikel 42 worden dagen, tot een maximum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld met dagen, waarover loon is ontvangen of met acht uren, waarover loon is ontvangen. 7. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 42 wordt niet als loon beschouwd een uitkering: a. op grond van deze wet, met uitzondering van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van deze wet; b. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van die wet; c. op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%; of d. die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b of c. 8. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 42 wordt niet als loon beschouwd: a. het voordeel van het voor privé-doeleinden ter beschikking stellen van een auto, bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964; b. een uitkering ingevolge een voorziening op grond van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964.
© Stibbe, december 2013februari 2014
27
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld: a. ter vaststelling van het aantal dagen respectievelijk het aantal uren waarover loon is ontvangen, bedoeld in artikel 42; b. op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen of van het aantal van 208 uren, bedoeld in artikel 42, dagen of uren waarover, anders dan bedoeld in het zesde lid, geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld met dagen of uren waarover loon is ontvangen. Artikel 42b 1. Indien het recht op uitkering is geëindigd en vervolgens een nieuw recht op uitkering is ontstaan, zonder dat aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a of b, wordt voldaan, is de uitkeringsduur van dat nieuwe recht niet korter dan de nog resterende duur van het beëindigde eerdere recht. De uitkeringsduur is ten minste drie maanden. 2. Het eerste lid vindt geen toepassing voorzover het eerdere recht was geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of c, en op grond van artikel 21 niet voor herleving in aanmerking zou zijn gekomen wegens het overschrijden van de in laatstgenoemd artikel bedoelde termijnen. Artikel 42c 1. De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid, werknemer in de zin van deze wet was, wordt voor de toepassing van de artikelen 42 en 42a als werknemer in de zin van deze wet beschouwd gedurende de periode waarin hij: a. voor 1 januari 1987 als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening zoals die wetten luidden op 31 december 1986 in dienstbetrekking heeft gestaan dan wel zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld; b. vanaf 1 januari 1987 een arbeidsverhouding had ter zake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd. 2. Ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 17c, vierde lid, is het eerste lid, onderdeel a, van overeenkomstige toepassing. Artikel 42d 1. Indien de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of na 1 januari 2016, en de berekening van het aantal kalenderjaren opgebouwd arbeidsverleden op grond van artikel 42, tweede lid, meer is dan 24, wordt de uitkeringsduur in afwijking van artikel 42 als volgt berekend: A – B. De uitkomst wordt uitgedrukt in een aantal maanden arbeidsverleden en is ten minste 24 maanden. Hierbij staat: A voor het aantal kalenderjaren dat op 1 januari 2016 aan opgebouwd arbeidsverleden bestaat of zou hebben bestaan op grond van artikel 42, tweede lid, met een maximum van 38; en B voor het aantal kalenderkwartalen met ingang van 1 januari 2016 tot en met het kalenderkwartaal waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen. 2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 april 2019. Artikel 43 1. Telkens nadat het recht op uitkering na gehele eindiging van dat recht is herleefd op grond van artikel 21, eindigt de uitkering zoveel later dan de in artikel 42, eerste, tweede en derde lid, bedoelde periode als de periode tussen de eindiging en herleving van het recht op uitkering heeft geduurd. 2. Voor de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder 1°, van de Ziektewet die eerder dan de eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid een uitkering ontvangt op grond van die wet wordt voor de vaststelling van de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering, de periode waarin het
© Stibbe, december 2013februari 2014
28
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
ziekengeld wordt uitbetaald tijdens de eerste 13 weken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, buiten beschouwing gelaten. 3. Voor de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel e of f, van de Ziektewet worden voor de vaststelling van de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering, telkens nadat het recht op uitkering geheel is geëindigd wegens ziekte, de eerste dertien weken waarin de persoon een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet buiten beschouwing gelaten. 4. Voor de bepaling van de periode van dertien weken bedoeld in het derde lid, worden perioden waarover een uitkering op grond van de Ziektewet wordt ontvangen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. 5. Artikel 19, tweede lid, is van toepassing op het tweede tot en met vierde lid. § 5. De hoogte van de uitkering Artikel 44 De uitkering op grond van dit hoofdstuk wordt berekend naar het dagloon. Artikel 45 [Werk en zekerheid laat dit artikel vervallen] Artikel 46 [Werk en zekerheid laat dit artikel vervallen] Artikel 47 1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand: a. 0,75 x (A - B x C/D) - E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en b. 0,7 x (A - B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat. Hierbij staat: A voor het maandloon; B voor het inkomen in een kalendermaand; C voor het dagloon; D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.; en E voor het inkomen in verband met arbeid. 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Artikel 47a Indien de werknemer deelneemt aan een voor hem naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing en het recht op uitkering op grond van artikel 76 blijft bestaan, wordenwordt op de uitkering geheel in mindering gebracht het inkomen uit of in verband met de opleiding of scholing voor zover zijdat meer bedragenbedraagt dan een nader bij ministeriële regeling door Onze Minister vast te stellen bedrag. Artikel 47b 1. Indien de werknemer toestemming van het UWV heeft verkregen om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten, wordt de uitkering voor de duur van die toestemming
© Stibbe, december 2013februari 2014
29
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
verminderd met 29% van de uitkering, dan wel met een lager, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, percentage van de uitkering. 2. Met ingang van de dag waarop de werknemer die toestemming van het UWV heeft verkregen om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten, handelt in strijd met artikel 77a, eerste lid, onderdeel d, wordt de uitkering voor de resterende duur van die toestemming verminderd met 100% van de uitkering. Artikel 48 [Vervallen per 01-01-2004] Artikel 49 [Vervallen per 01-01-2004] Artikel 50 [Vervallen per 01-01-2004] Artikel 51 [Vervallen per 01-01-2004] Artikel 52 [Vervallen per 01-01-2004]
Hoofdstuk III. De vrijwillige verzekering van uitkering bij werkloosheid Artikel 53 1. Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en a. wiens werknemerschap is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van zijn werknemerschap een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is; b. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking; c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund; d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. 2. Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd. 3. Voorafgaand aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient de persoon gedurende een aaneengesloten periode van tenminste één jaar de hoedanigheid van werknemer te bezitten. 4. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde. Artikel 54 1. Het verzoek om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt ingediend bij het UWV. 2. Het verzoek om toelating als bedoeld in het eerste lid moet worden ingediend:
© Stibbe, december 2013februari 2014
30
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
a. door de in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werknemerschap is geëindigd; b. door de in artikel 53, eerste lid, onderdeel b, c en e bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag van zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de in artikel 53, eerste lid, onderdeel c, bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland, binnen dertien weken na de dag waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen; c. door de in artikel 53, eerste lid, onderdeel d, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben genomen. 3. Het UWV is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering, ingediend na de ingevolge het tweede lid geldende termijn, tijdig is ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. 4. De vrijwillige werkloosheidsverzekering vangt aan: a. voor de in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, bedoelde persoon: op de dag na die, waarop zijn werknemerschap is geëindigd; b. voor de in artikel 53, eerste lid, onderdeel b, c en e bedoelde persoon: op de dag van zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de in artikel 53, eerste lid, onderdeel c, bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland, op de dag waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen; c. voor de in artikel 53, eerste lid, onder d, bedoelde persoon: op de dag waarop zijn werkzaamheden een aanvang hebben genomen; d. voor de in artikel 53, tweede lid, bedoelde persoon: op de dag van ontvangst van zijn verzoek om toelating. Artikel 55 Toelating van een persoon tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering vindt slechts plaats, indien hij zich tegelijkertijd vrijwillig verzekert op grond van de Ziektewet. De in de eerste zin opgenomen verplichting is niet van toepassing indien betrokkene bij ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon dan wel bezoldiging. Artikel 56 De persoon die is toegelaten tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt voor de toepassing van deze wet voor de duur van die verzekering als werknemer beschouwd. Artikel 56a Het UWV beëindigt de vrijwillige werkloosheidsverzekering: a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum; b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, is verstreken; c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel 53, eerste en tweede lid worden beëindigd; d. met ingang van de dag waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt ingevolge deze wet; e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet-tijdig is betaald; of f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 53, eerste lid. Artikel 57 De persoon, bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, b en c, die werkloos is, heeft eerst recht op uitkering na terugkeer in Nederland.
© Stibbe, december 2013februari 2014
31
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 58 1. De persoon, die om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering verzoekt, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige werkloosheidsverzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan: a. het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag eventueel verhoogd of verlaagd krachtens artikel 18 van die wet; en b. het loon of het inkomen dat hij in geval van werkloosheid naar het oordeel van het UWV derft. 2. Voor de vaststelling van de hoogte van het recht op uitkering op grond van de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt, zonodig in afwijking van artikel 1b, eerste lid, en de daarop berustende bepalingen, onder dagloon verstaan het in het eerste lid bedoelde dagloon. Artikel 59 Het UWV stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot: a. de toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering; b. het einde van de vrijwillige werkloosheidsverzekering; c. het dagloon, bedoeld in artikel 58, eerste lid. Artikel 60 Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk niet anders is bepaald, zijn de overige artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de betaling van de uitkering, de hoogte en de duur van de uitkering op grond van dit hoofdstuk. Hoofdstuk IV. Overneming van uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen bij onmacht van de werkgever te betalen Artikel 61 Een werknemer heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald. Artikel 61a 1. De nagelaten betrekkingen van een werknemer hebben recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met één maand na de dag van het overlijden, ten bedrage van het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam, doch ten hoogste anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot het loontijdvak van een dag, vermenigvuldigd met 21,75, indien zij van een werkgever, die verkeert in een omstandigheid als bedoeld in artikel 61, een overlijdensuitkering te vorderen hebben. Indien het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam meer bedroeg dan de uitkomst van de berekening, bedoeld in de vorige zin, worden de tot het loon behorende elementen naar evenredigheid betaald. 2. Artikel 674, derde en vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 63 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het recht op uitkering op grond van dit artikel. De artikelen 19, 20, 21, 64 en 65 zijn niet van toepassing met betrekking tot het recht op uitkering op grond van dit artikel.
© Stibbe, december 2013februari 2014
32
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 62 1. Geen recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft de werknemer, wiens dienstbetrekking met de werkgever reeds was geëindigd voordat de werkgever kwam te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61, tenzij: a. een duidelijke samenhang bestaat tussen de omstandigheden die tot het eindigen van de dienstbetrekking leidden en de omstandigheden, die tot die toestand hebben geleid; of b. de werknemer een recht heeft op betaling van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of andere bedragen als bedoeld in artikel 61, dat geen verband houdt met een toestand als bedoeld in artikel 61 en dat niet geldend kan worden gemaakt uitsluitend wegens die toestand. 2. De werknemer heeft of de nagelaten betrekkingen hebben geen recht op uitkering indien de aanvraag om een uitkering is ingediend nadat 26 weken zijn verstreken na de dag waarop de werkgever is komen te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin. 3. Mede heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk de persoon, niet zijnde werknemer, bedoeld in de artikelen 3 of 3a, die gewoonlijk arbeid in Nederland verricht voor de werkgever, bedoeld in artikel 61 of 61a, mits er geen recht op een uitkering bestaat in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte. Artikel 63 1. De werknemer, wiens werkgever verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61, is verplicht: a. indien geen tijdige betaling van loon, vakantiegeld of vakantiebijslag heeft plaatsgevonden, binnen een week na de dag waarop hij deze betaling normaal zou hebben ontvangen daarvan aangifte te doen bij het UWV; en b. binnen een week na de dag waarop het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zijn werkgever de bedragen, bedoeld in artikel 61, niet heeft betaald, daarvan aangifte te doen bij het UWV. 2. Indien de werknemer een verplichting hem op grond van het eerste lid opgelegd, niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering op grond van dit hoofdstuk tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk. 3. Indien het de werknemer voor de totstandkoming van de dienstbetrekking of voor een wijziging in de arbeidsvoorwaarden tijdens de dienstbetrekking redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat in verband met een toestand als bedoeld in artikel 61, geen of slechts ten dele betaling zou plaatsvinden van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of aan derden verschuldigde bedragen in verband met de dienstbetrekking van de werknemer, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing. Artikel 64 1. Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat: a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan: 1°. de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt; 2°. de dag waarop de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden eindigt; 3°. de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt, of 4°. de dag van opzegging van de dienstbetrekking; b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het UWV vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden; en c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar
© Stibbe, december 2013februari 2014
33
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt. 2. Ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, geldt dat het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk het loon omvat over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs had moeten worden beëindigd of opgezegd, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is beëindigd of opgezegd. 3. De hoogte van de uitkering van het vakantiegeld, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt berekend op grond van de aanspraak op vakantiedagen die de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking heeft, met dien verstande dat de uitkering niet meer bedraagt dan het vakantiegeld over het aantal vakantiedagen dat hij kan verwerven in een jaar waarin hij een dienstbetrekking met de werkgever, bedoeld in artikel 61, heeft en waarin hij gedurende de volledig overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft. 4. Voor zover de uitkering betrekking heeft op het loon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, bedraagt de uitkering per kalendermaand ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75. 5. Voor zover de uitkering betrekking heeft op de vakantiebijslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt de uitkering per kalendermaand ten hoogste 8/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75. 6. Voor zover de uitkering betrekking heeft op het vakantiegeld, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt de uitkering per dag waarop het vakantiegeld betrekking heeft ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen. 7. Indien het recht op uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, niet op de eerste dag van de kalendermaand ontstaat of eindigt, bedraagt de uitkering niet meer dan het bedrag dat de uitkomst is van het totale aantal dagen in die kalendermaand verminderd met het aantal dagen in die kalendermaand totdat het recht op uitkering ontstaat dan wel nadat het recht op uitkering is geëindigd, vermenigvuldigd met 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Wet financiering sociale verzekeringen. Bij het bepalen van het aantal dagen in een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten. 8. Indien het recht op uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, met betrekking tot de vakantiebijslag niet op de eerste dag van de kalendermaand ontstaat of eindigt, bedraagt de uitkering niet meer dan het bedrag dat de uitkomst is van het totale aantal dagen in die kalendermaand verminderd met het aantal dagen in die kalendermaand totdat het recht op uitkering ontstaat dan wel nadat het recht op uitkering is geëindigd, vermenigvuldigd met 8/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Wet financiering sociale verzekeringen. Bij het bepalen van het aantal dagen in een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten. 9. Indien de uitkering is verminderd op grond van het vierde of zevende lid, worden de verschillende tot het loon behorende elementen naar evenredigheid betaald door het UWV. Artikel 65 1. Indien recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat en de werknemer inkomen geniet in een kalendermaand, wordt de op grond van artikel 64 vastgestelde uitkering, vermenigvuldigd met de uitkomst van (A-B)/A. Hierbij staat: A voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag maal 21,75; en
© Stibbe, december 2013februari 2014
34
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
B voor het inkomen in een kalendermaand. 2. In afwijking van artikel 20, eerste lid, onderdeel c, eindigt het recht op uitkering, bedoeld in artikel 64, indien het inkomen in een kalendermaand hoger is dan de in het in het eerste lid berekende uitkomst voor A. 3. Indien een recht op uitkering is geëindigd op grond van het tweede lid, is artikel 21, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een recht op grond van dit hoofdstuk herleeft indien het inkomen in een kalendermaand lager is dan het in het eerste lid bedoelde dagloon vermenigvuldigd met 21,75. Artikel 66 1. De vorderingen van de werknemer en derden op de werkgever, bedoeld in artikel 64, eerste lid, gaan over op het UWV, voorzover deze vorderingen door het UWV worden voldaan. 2. Het UWV verhaalt de door werkgevers verschuldigde premies op grond van Wet financiering sociale verzekeringen over de uitkering, bedoeld in dit hoofdstuk, op de werkgever. 3. De vorderingen van het UWV, bedoeld in het tweede lid, zijn bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaan boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede die van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 67 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt: a. onder loon verstaan: al hetgeen de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan de werknemer rechtens verschuldigd is met uitzondering van vakantiegeld en vakantiebijslag; b. onder vakantiegeld en vakantiebijslag ook verstaan: vakantiebonnen, vakantiezegels en andere dergelijke waardepapieren; en c. onder werknemer ook verstaan: de persoon die uitsluitend omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of ouder is niet als werknemer wordt beschouwd. Artikel 68 1. De artikelen 17, 17a, 17b, 18, 19, eerste lid, onderdelen e tot en met m, derde lid, vijfde lid en zevende tot en met tiende lid, 28, 35, 41, 42, 42a en 47 zijn niet van toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering en de betaling van de uitkering op grond van dit hoofdstuk. 2. Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk niet anders is bepaald zijn de overige artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering en de betaling van de uitkering op grond van dit hoofdstuk. Hoofdstuk V. Vervallen. Artikel 69 [Vervallen per 01-01-2002] Artikel 70 [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 71 [Vervallen per 01-01-1996]
Hoofdstuk VI. Reïntegratiemaatregelen Artikel 72 [Vervallen per 01-01-2009] Artikel 72a
© Stibbe, december 2013februari 2014
35
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
De overheidswerkgever heeft tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van: a. een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer met die overheidswerkgever recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk II; b. een overheidswerknemer die kan aantonen dat de dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen en van wie naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs valt aan te nemen dat hij recht zal hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk II. Artikel 73 De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet heeft recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Artikel 74 [Vervallen per 30-10-2004] Artikel 75 Onze Minister is bevoegd regels te stellen op grond waarvan, in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen, de werknemer bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs. Artikel 76 1. Indien de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II, deelneemt of gaat deelnemen aan een voor hem, naar het oordeel van het UWV, noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door Onze Minister te stellen regels het recht op uitkering op grond van dat hoofdstuk bestaan. 2. In de door Onze Minister te stellen regels, die voor verschillende groepen werknemers verschillend kunnen luiden, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de opleiding of scholing als bedoeld in het eerste en derde lid. 3. In afwijking van het eerste lid, blijft het recht op uitkering op grond van hoofdstuk II van de herbeoordeelde bestaan totdat de, naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing is beëindigd, indien de opleiding of scholing deel uit maakt van een re-integratievisie als bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, die, of een re-integratieplan als bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van die wet, dat binnen drie maanden na de datum van verlaging of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is opgesteld en met de opleiding of scholing is aangevangen voor de duur van de uitkering verstrijkt. 4. Onder herbeoordeelde als bedoeld in het derde lid wordt verstaan: de werknemer wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is verlaagd of ingetrokken als gevolg van de toepassing van artikel 34, vierde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 35, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 3:28, vijfde lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, of de persoon, bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is verlaagd of ingetrokken. Artikel 76a 1. Het UWV kan toestemming verlenen aan de werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II, om op een proefplaats bij een werkgever gedurende maximaal zes maanden onbeloonde werkzaamheden te verrichten. 2. Voor de werknemer, bedoeld in het eerste lid, blijft het recht op uitkering op grond van hoofdstuk II bestaan, onverminderd artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel b, gedurende de periode waarover toestemming is verleend tot het verrichten van die werkzaamheden. 3. De onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats zijn:
© Stibbe, december 2013februari 2014
36
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
a. werkzaamheden, waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is; b. werkzaamheden, waarbij de werkgever, bij wie de proefplaatsing geschiedt, een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering ten behoeve van de werknemer heeft afgesloten; c. werkzaamheden, die de werknemer niet reeds eerder onbeloond op een proefplaats bij die werkgever of diens rechtsvoorganger heeft verricht; en d. werkzaamheden, waarbij er, naar het oordeel van het UWV, een reëel uitzicht is op een op de onbeloonde werkzaamheden aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste 6 maanden. 4. Indien de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wegens ziekte worden onderbroken, wordt de periode waarin een uitkering bij ziekte wordt ontvangen, voor de toepassing van dat lid buiten beschouwing gelaten. 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het eerste tot en met vierde lid. Artikel 77 [Vervallen per 01-08-2009] Artikel 77a 1. Het UWV kan een werknemer toestemming verlenen om gedurende 26 kalenderweken werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep te verrichten, indien: a. aannemelijk is dat de werknemer in de toekomst met die werkzaamheden structureel in zijn bestaan kan voorzien; b. de werkzaamheden nog geen aanvang hebben genomen; c. de werknemer recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk II, anders dan op grond van artikel 18; d. geen werkzaamheden verricht worden in opdracht, ten behoeve, of onder verantwoordelijkheid van de werkgever bij wie de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid als werknemer arbeid heeft verricht; e. deze toestemming tijdens de uitkeringsduur niet eerder aan de werknemer is verleend. 2. Voor de werknemer, bedoeld in het eerste lid, blijft, onverminderd artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel b, het recht op uitkering op grond van hoofdstuk II bestaan. 3. De werknemer aan wie toestemming is verleend als bedoeld in het eerste lid wordt geacht werknemer te zijn en te blijven zolang die toestemming duurt. Artikel 78 De werknemer, ten aanzien van wie artikel 75, 76, 76a, 77 of 77a wordt toegepast, wordt geacht werkloos te zijn en te blijven zolang die toepassing duurt. Artikel 78a [Vervallen per 01-01-2012] Artikel 78b [Vervallen per 01-01-2012] Artikel 78c Het UWV kan de werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk VII. Verhaal Artikel 79
© Stibbe, december 2013februari 2014
37
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
1. Het UWV verhaalt op de overheidswerkgever tot wie de dienstbetrekking bestond uit hoofde waarvan de overheidswerknemer de in onderdeel a bedoelde uitkering ontvangt: a. de op grond van hoofdstuk II te betalen uitkering aan die overheidswerknemer, met uitzondering van de premie verschuldigd over een uitkering, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen; b. de op grond van enige wet over de uitkering, bedoeld in onderdeel a, door het UWV verschuldigde premies en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, met uitzondering van de premie verschuldigd over een uitkering, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen; c. de vergoeding, bedoeld in artikel 110 van de Wet financiering sociale verzekeringen, die betrekking heeft op de persoon die de in onderdeel a bedoelde uitkering ontving. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder uitkering niet verstaan de uitkering aan een persoon: a. voor wie een beschikking geldt als bedoeld in artikel 4a van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen waarin hij met betrekking tot de, in de in het eerste lid bedoelde dienstbetrekking, verrichte soort van werkzaamheden wordt aangemerkt als zelfstandige als bedoeld in artikel 4 van die wet; b. waarvan het de overheidswerkgever niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze tot hem in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking stond; c. welke op grond van deze wet wordt ontvangen in de eerste dertien weken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Perioden van ongeschiktheid worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. 3. Op het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever op grond van het eerste lid over enig tijdvak wordt verhaald, wordt in mindering gebracht hetgeen het UWV in dat tijdvak ontvangt door de toepassing van artikel 36, onder aftrek van de daarop betrekking hebbende uitvoeringskosten, voorzover die toepassing betrekking heeft op uitkeringen en premies die eerder op grond van dat lid op de overheidswerkgever zijn verhaald. 4. Indien hetgeen op grond van het tweede lid in mindering wordt gebracht het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever over het betrokken tijdvak wordt verhaald overtreft, wordt dat meerdere door het UWV betaald aan de overheidswerkgever. 5. Indien de overheidswerkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer bestaat, wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid onder overheidswerkgever verstaan de rechtsopvolger van die overheidswerkgever. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot de rechtsopvolger na faillissement. 6. Het UWV kan de in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel. 7. Het UWV kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met derde lid en het vijfde lid. Artikel 80 1. Een beschikking tot verhaal van uitkering, premies of vergoeding als bedoeld in artikel 79, eerste lid, wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij zijn betaald of afgedragen. 2. Uitkering, premies of vergoeding, die niet zijn ingevorderd binnen tien jaren na het geven van de beschikking tot verhaal, worden niet meer ingevorderd.
© Stibbe, december 2013februari 2014
38
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
3. De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag in verband met verhaal van uitkering, premies of vergoeding verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarin de beschikking tot verhaal is gegeven. Artikel 81 De vordering van het UWV wegens verhaal als bedoeld in artikel 79, eerste lid, is bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 82 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 83 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 84 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 85 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 86 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 87 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 88 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 89 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 90 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 91 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 92 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 93 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 94 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 95 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 96 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 97 [Vervallen per 01-01-2006]
Hoofdstuk VIII. De uitvoeringsorganisatie Artikel 98 In de uitvoering van deze wet wordt voorzien door het UWV. Artikel 99 De werknemer is verzekerd bij het UWV. Artikel 100 [Vervallen per 01-01-2002] Artikel 101 1. Het UWV stelt een uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen vast. 2. Onverminderd het elders in deze wet dienaangaande bepaalde, bevat het uitkeringsreglement
© Stibbe, december 2013februari 2014
39
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
bepalingen omtrent: a. voorschriften ten behoeve van een doelmatige controle, die ten aanzien van de werknemers moeten worden genomen; b. voorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering; c. voorschriften in verband met de betaling van de uitkering door tussenkomst van de werkgever, indien tijdens werkloosheid de dienstbetrekking voortduurt; d. andere voorwaarden, die aan het ontvangen van uitkering zijn verbonden; e. het betalen van een deel van de uitkering in de vorm van bijdragen aan sociale fondsen, waaronder begrepen bonnen, zegels en certificaten, die door het desbetreffende fonds worden uitgegeven of voorgeschreven; en f. samenloop van uitkering en inkomsten uit of in verband met arbeid. 3. Het uitkeringsreglement mag geen bepalingen bevatten, welke strijdig zijn met deze wet en de daarop berustende bepalingen. Artikel 102 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 103 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 104 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 105 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 106 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 107 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 108 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 109 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 110 [Vervallen per 01-01-1995]
Hoofdstuk IX. Bepalingen van procedurele aard Artikel 111 Tussen Onze Minister en Onze Minister van Financiën dient overeenstemming te bestaan omtrent te stellen regels als bedoeld in artikel 12. Artikel 112 [Vervallen per 01-01-2006] Artikel 113 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 114 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 114a [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 115 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 116 1. De door het UWV op grond van de artikelen 26, tweede lid, 59 en 79, zevende lid, gestelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister. 2. Een door het UWV vastgesteld uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen, bedoeld in artikel 101, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
© Stibbe, december 2013februari 2014
40
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 117 [Vervallen per 01-03-1997] Artikel 118 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 119 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 120 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 121 [Vervallen per 01-03-1997] Artikel 122 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 123 [Vervallen per 01-01-1995] Artikel 124 [Vervallen per 01-01-2002] Artikel 125 [Vervallen per 01-10-2006]
Hoofdstuk X. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en beroep in cassatie Artikel 126 In afwijking van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is de werkgever geen belanghebbende bij een besluit van het UWV over het verzekerd zijn op grond van deze wet als bedoeld in artikel 127a, eerste lid. Artikel 127 1. Onverminderd artikel 127a, worden beschikkingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. 2. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan. 3. Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld. Artikel 127a 1. Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verzekerd zijn op grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het UWV worden ingediend. Het UWV geeft de beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. 2. Een beschikking over de betaling van een voorschot op grond van artikel 31 of 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt gegeven binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag. 3. Een beschikking op grond van hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. 4. Indien een beschikking als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid niet binnen de toepasselijke termijn kan worden gegeven, wordt dit schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld onder vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Artikel 127b [Vervallen per 01-01-2005] Artikel 128 [Vervallen per 01-01-2013]
© Stibbe, december 2013februari 2014
41
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 129 In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het UWV binnen dertien weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Artikel 129a Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt. Artikel 129b Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen het verhaal, bedoeld in artikel 79, eerste lid, kan niet zijn gegrond op de grief dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Artikel 129c Ten aanzien van besluiten waaraan een medische beoordeling ten grondslag ligt zijn de artikelen 103 tot en met 110 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van overeenkomstige toepassing. Artikel 129d 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen terzake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 2 tot en met 12 en 14, eerste lid, en de daarop berustende bepalingen. 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof. Hoofdstuk XA. Experimenten Artikel 130 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet met betrekking tot de inschakeling in de arbeid van werknemers die recht op uitkering hebben op grond van hoofdstuk II, doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 24, 26 en 72 tot en met 78 van deze wet. Bij toepassing van de eerste zin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken. 2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vier jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen. 4. Onze Minister meldt aan de Staten-Generaal hoe het experiment in de praktijk is verlopen, alsmede zijn standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment. 5. De voordracht voor krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregelen van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
© Stibbe, december 2013februari 2014
42
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 130a [Vervallen per 29-03-2005] Artikel 130b [Vervallen per 01-01-2005] Artikel 130c [Vervallen per 01-07-2005] Artikel 130d [Vervallen per 01-07-2005] Artikel 130e [Vervallen per 01-07-2005] Artikel 130f [Vervallen per 01-07-2005]
Hoofdstuk XB. Overgangsbepalingen Artikel 130g 1. De artikelen 82, tweede lid, 82a, eerste lid, en 97c, zesde lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen, zijn niet van toepassing indien de dienstbetrekking is aangegaan voor 1 januari 2002. 2. De artikelen 82, derde lid, 82a, tweede lid, en 97c, zevende lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen, zijn niet van toepassing indien de werknemer voor 1 januari 2002 zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel indien diens arbeidsplaats voor die datum is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer. 3. Zo nodig in afwijking van de artikelen 82, tweede, derde en vierde lid, 82a, eerste, tweede en derde lid, of 97c, zesde, zevende en achtste lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen, kan het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de door de werkgever verschuldigde premie en de premiekorting met betrekking tot het jaar 2002, in 2003 worden vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit lid nadere regels worden gesteld. Artikel 130h 1. Hoofdstuk IIA, Afdeling III, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering (Stb. 546), blijft van toepassing op een recht op uitkering: a. waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 11 augustus 2003; b. ontstaan als gevolg van eindiging van de dienstbetrekking door opzegging, indien de aanzegging van de opzegging heeft plaatsgevonden voor de in onderdeel a genoemde datum; c. ontstaan als gevolg van ontbinding door de rechter van de dienstbetrekking, indien de datum waarop de ontbinding is uitgesproken is gelegen voor de in onderdeel a genoemde datum. 2. De artikelen 48, 51 en 52, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet, blijven van toepassing op de persoon: a. die voor 11 augustus 2003 recht op uitkering op grond van deze wet had, welk recht eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003 een nieuw recht op uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder toepassing van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd; b. op wie het eerste lid, onderdeel b of c van toepassing is, en wiens recht als bedoeld in dat lid eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003 een nieuw recht op
© Stibbe, december 2013februari 2014
43
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder toepassing van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd. 3. De artikelen 15, 35c, 52b, derde lid, en 52d, derde tot en met vijfde lid, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet, blijven van toepassing op de in het eerste en tweede lid bedoelde rechten respectievelijk personen. 4. Met opzegging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gelijkgesteld, ontslag als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling. Artikel 130i 1. De artikelen 42 en 17b, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 4 november 2004 tot wijziging van de Werkloosheidswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de vervanging van fictief arbeidsverleden door feitelijk arbeidsverleden en de beperking van het verzorgingsforfait Stb. 2004, 594, blijven van toepassing op een recht op uitkering waarbij de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor of op die dag. 2. In afwijking van de eerste zin van artikel 17b, tweede lid, worden voor de toepassing van artikel 17, aanhef en onderdeel b, onder 1°, niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren over de periode tot 1 januari 2005, waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld met, en worden dergelijke kalenderjaren over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 voor drie kwart gelijkgesteld met, kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen. Artikel 130j 1. De artikelen 17a, eerste lid, onderdeel c, 17b, eerste lid, onderdeel a, 19, eerste lid, onderdeel m, 28, derde lid, 76, eerste lid, en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 23 december 2004 houdende wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen, blijven van toepassing op de werknemer die voor de datum van inwerkingtreding van die wet: a. een voor hem, naar het oordeel van het UWV, noodzakelijke opleiding of scholing volgt, of b. een reïntegratie-uitkering als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van de in de aanhef genoemde wet, ontvangt, voor de duur van die opleiding of scholing respectievelijk die reïntegratie-uitkering. 2. In afwijking van artikel 76a blijven artikel 130a en het daarop berustende Tijdelijk besluit proefplaatsing WW, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 23 december 2004 houdende wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen, van toepassing op de werknemer die voor de datum van inwerkingtreding van die wet werkzaamheden verricht in het kader van het Tijdelijk besluit proefplaatsing WW, voor de duur van die werkzaamheden. Artikel 130k De artikelen 92, onderdelen g, h, en i, 93, onderdeel i, 97b, tweede lid, 97e, onderdeel j, en 97f, onderdeel i, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurend zorgverlof en het aanbrengen van enkele verbeteringen (Stb. 274) blijven van toepassing voor de duur van de periode waarin op grond van artikel IXa van die wet recht bestaat op
© Stibbe, december 2013februari 2014
44
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg. Artikel 130l 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4 van het Tijdelijk besluit preventieve inzet sectorfondsen van een werknemer als bedoeld in artikel 3 van dat besluit wordt vanaf 1 juli 2005 aangemerkt als een aanvraag om werkzaamheden waarmee de taak, bedoeld in artikel 72, eerste lid onderdeel b, wordt uitgevoerd. 2. Een traject als bedoeld in artikel 4 van het Tijdelijk besluit preventieve inzet sectorfondsen dat is aangevangen voor 1 juli 2005 wordt vanaf die datum aangemerkt als een traject, bedoeld in artikel 72, eerste lid, onder b, met dien verstande dat de duur van het traject hierdoor niet wordt verlengd. 3. De artikelen 72 en 72a, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten, het opdragen van de reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van WAO-herbeoordeelden bij scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en enkele andere wijzigingen in wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen (Stb. 382), blijven van toepassing op de persoon, die recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb en van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 juli 2005. 4. In afwijking van het derde lid is artikel 72a, vierde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de in het derde lid genoemde wet, slechts van toepassing op door de overheidswerkgever gedane uitgaven die betrekking hebben op tot 1 juli 2006 verrichte activiteiten in verband met de inschakeling in het arbeidsproces van personen als bedoeld in artikel 78a. Artikel 130m Artikel 34 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van de artikelen VI en VII, van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten, blijven van toepassing op de persoon wiens recht op uitkering op grond van deze wet is ontstaan voor de datum van inwerkingtreding van die artikelen, met betrekking tot die uitkering. Artikel 130n De periode waarbinnen de hoedanigheid van werknemer kan worden herkregen op grond van artikel 8, tweede lid, bedraagt ten hoogste 38 maanden voor de persoon die voor de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van de Wet wijziging WW-stelsel recht op uitkering op grond van deze wet had. Artikel 130o 1. De artikelen 15, 16, 17, 17a, 17b, 17c, 18, 19, 23, 24, 27, 28, 35c, 42, 43, 47, 52a tot en met 52i, 72, 72a, 76, 76a, 77a, 79, eerste lid, en 130 en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van de Wet wijziging WW-stelsel blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of voor die dag. 2. Indien dit een langere duur van het recht op uitkering ten gevolge heeft, blijven de artikelen 42, 43, 52g en 52h, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van de in het eerste lid genoemde wet, tot vijf jaar na die dag, van toepassing met betrekking tot het recht op uitkering van de persoon die op of voor die dag recht op uitkering op grond van deze wet had, welk recht eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die ter zake van de verrichte werkzaamheden na die dag een nieuw recht op uitkering krijgt. 3. De artikelen 16 en 31 en hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, onder 1, van de in het eerste lid genoemde wet blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste dag van de
© Stibbe, december 2013februari 2014
45
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
periode, bedoeld in artikel 64, onderdeel a, zoals dat luidde op die dag, is gelegen op of voor die dag. 4. De artikelen 20 en 35 zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel O, onder 1, van de in het eerste lid genoemde wet blijven van toepassing op een verlies van arbeidsuren dat heeft plaatsgevonden op of voor die dag zolang er sprake is van aftrek van arbeidsinkomsten op grond van artikel 35 zoals dat luidde op die dag. 5. Het eerste lid is voor de toepassing van de artikelen 24 en 27 niet van toepassing met betrekking tot een herleving van het recht op uitkering die heeft plaatsgevonden op of na 1 oktober 2006. Artikel 130p Voor de toepassing van artikel 42b wordt bij de bepaling van de duur van een nieuw recht op uitkering met betrekking tot de persoon wiens eerdere recht is ontstaan voor 1 oktober 2006 voor «de duur van de verlengde uitkering, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het eerdere recht voor zover de werknemer hierover geen uitkering heeft ontvangen als gevolg van de eindiging van dat eerdere recht» gelezen: de resterende duur van het eerdere recht voor zover de werknemer hierover geen uitkering heeft ontvangen als gevolg van de eindiging van dat eerdere recht, verminderd met drie maanden. Artikel 130q De artikelen 19, 20, 27, 43 en 79, tweede lid, en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel EE, van de Wet wijziging WW-stelsel blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering van de persoon wiens eerste dag tot ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is gelegen op of voor die dag. Artikel 130r [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 130r 1. Artikel 64, vierde, zevende en negende lid, iszijn niet van toepassing op het loon, bedoeld in dat artikel, over de weken die liggen voor de dag waarop de onderdelen V, X en Y van artikel XXVI van de Wet werk en zekerheid in werking zijn getreden. 2. Artikel 64, vijfde en, zesde en achtste lid, zijn niet van toepassing op het vakantiegeld en de vakantiebijslag, voor zover het deel van het jaar bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel c, ligt voor de dag waarop de onderdelen V, X en Y van artikel XXVI van Wet werk en zekerheid in werking zijn getreden. Artikel 130s [Wijzigt deze wet.] Artikel 130t Hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van 6 december 2007 tot wijziging van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet teneinde enkele vereenvoudigingen te realiseren en uitkering bij overlijden toe te voegen (Stb. 2007, 545) blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste dag van de periode, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, is gelegen op of voor die dag doch op of na 1 oktober 2006. Artikel 130u 1. Artikel 78a vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. 2. Artikel 78b vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel 130v
© Stibbe, december 2013februari 2014
46
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
1. Ten aanzien van dienstbetrekkingen die voorafgaand aan 1 januari 2012 zijn ingegaan en waarvoor voorafgaand aan 1 januari 2012 een aanvraag voor subsidie voor loonkosten is ingediend, blijven de artikelen 78a en 78b van deze wet, de daarop berustende bepalingen en artikel 30e van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zoals die luidden op 31 december 2011 gelden. 2. Dit artikel vervalt vijf jaar na de dag waarop artikel V, onderdeel E, van de Wet van 21 mei 2012 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor Werk en Inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies in werking is getreden. Artikel 130w [Vervallen per 01-07-2011] Artikel 130x Artikel 16, derde lid, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV blijft van toepassing op de werknemer, van wie de dienstbetrekking is geëindigd door ontbinding op verzoek van de werkgever en de datum van het verzoek tot ontbinding is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van dit artikel van die wet. Artikel 130y 1. Op de werknemer die voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen O en P van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV met toestemming van het UWV werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, ging verrichten: a. blijven artikel 35aa en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van die wet, van toepassing; en b. is artikel 35ab niet van toepassing. 2. Dit artikel vervalt 5 jaar na het tijdstip van zijn inwerkingtreding. [Werk en zekerheid voegt aan hoofdstuk XB vijf artikelen toe waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk] Artikel # 1. Hoofdstuk II van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid inwerkingin werking is getreden, blijven van toepassing op een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor de dag van die inwerkingtreding, met dien verstande dat artikel 21, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding slechts van toepassing is voor zover geen nieuw recht ontstaat ingevolge hoofdstuk II van de Werkloosheidswet zoals dat luidt na die inwerkingtreding. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een recht op uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet zoals dat hoofdstuk luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, in afwijking van het eerste lid, door het UWV wordt omgezet in een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet zoals deze luidt na de inwerkingtreding, met dien verstande dat de duur van de uitkering door omzetting niet wordt verkort en de omzetting niet eerder geschiedt dan een half jaar na inwerkingtreding van dit artikel. Artikel ##
© Stibbe, december 2013februari 2014
47
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
1. In afwijking van artikel #, eerste lid, wordt indien een recht op uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, zoals dat hoofdstuk luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, bestaat of na die inwerkingtreding herleeft en er bestaat of ontstaat een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet zoals deze luidt na die inwerkingtreding, het eerstgenoemde recht door het UWV omgezet in een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet zoals deze luidt na die inwerkingtreding, met dien verstande dat de duur van de uitkering door omzetting niet wordt verkort en na omzetting artikel 24 van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen van toepassing blijven zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel H, van de Wet werk en zekerheid. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de omzetting, bedoeld in het eerste lid, waarbij wordt bepaald op welke wijze het dagloon wordt berekend bij die omzetting. Artikel ### 1. De Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid inwerking is getreden, blijven van toepassing op een recht op uitkering op grond van artikel 18 dat is ontstaan voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel C, van de Wet werk en zekerheid. 2. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel #### 1. De Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid inwerking is getreden, blijven van toepassing op een recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet dat is ontstaan voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdelen V, X en Y, van de Wet werk en zekerheid. 2. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel ##### 1. De Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, blijven van toepassing op een uitkering ontstaan voor inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel C, van de Wet werk en zekerheid indien de werkloosheid is ingetreden in verband met het verlenen van een ontheffing van het verbod de werktijd te verkorten krachtens artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 en als gevolg daarvan een uitkering wordt ontvangen op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet. 2. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Hoofdstuk XI. Straf- en slotbepalingen Artikel 131 De werkgever, die zijn verplichting als bedoeld in artikel 13 niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie. Artikel 132 Een gedraging die in strijd is met een op grond van deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
© Stibbe, december 2013februari 2014
48
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 133 [Vervallen per 01-07-2000] Artikel 134 [Vervallen per 01-07-2000] Artikel 135 De in de artikelen 131 en 132 omschreven strafbare feiten zijn overtredingen. Artikel 135a [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 135b [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 136 Deze wet treedt in werking op een bij of krachtens wet te bepalen tijdstip. Artikel 137 Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Werkloosheidswet". Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, 6 november 1986 Beatrix De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning Uitgegeven de achttiende november 1986 De Minister van Justitie, F. Korthals Altes
© Stibbe, december 2013februari 2014
49
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Wet van 19 juni 2008, houdende regels voor een Inkomensvoorziening voor Oudere Werklozen (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen) Wet inkomensvoorziening oudere werklozen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een inkomensvoorziening voor oudere werkloze werknemers tot stand te brengen in verband met de wijziging van het WW-stelsel en de bijzondere arbeidsmarktpositie van ouderen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk 1. Algemene begrippen en algemene bepalingen Artikel 1. Algemene begrippen Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – – – – – – – –
– – –
aanvrager: de persoon die een aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet heeft ingediend dan wel schriftelijke toestemming heeft gegeven om een aanvraag in te dienen; eerste dag van werkloosheid: de eerste dag van werkloosheid, bedoeld in artikel 16a van de Werkloosheidswet; minimumloon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag; Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; re-integratiebedrijf: een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert; uitkeringsgerechtigde: de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet; UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht; werkgever: de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet; werknemer: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet; WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 2. Gelijkstelling niet-gehuwden met gehuwden 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. echtgenoot: geregistreerde partner; b. gehuwd: als partner geregistreerd; c. gehuwde: als partner geregistreerde. 2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt: a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
© Stibbe, december 2013februari 2014
50
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
b. als ongehuwd mede aangemerkt de persoon die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van een uitkering op grond van deze wet voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding op grond van een geldend samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het derde lid. 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d. 7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige. 8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. Hoofdstuk 2. De uitkering Paragraaf 1. De voorwaarden voor het recht op uitkering Artikel 3. Recht op uitkering 1. Recht op uitkering op grond van deze wet heeft de persoon: a. wiens eerste dag van werkloosheid tussen 30 september 2006 en 1 januari 2020 ligt; b. die op die dag 60 jaar of ouder is; c. die op die dag voldeed aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, en d. op wie geen uitsluitingsgrond van toepassing is als bedoeld in artikel 6. 2. Tevens heeft recht op uitkering op grond van deze wet de persoon: a. die terzake van een eerder recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, voldoet; b. voor wie nadien een nieuw recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is ontstaan terzake waarvan artikel 42b van de Werkloosheidswet toepassing heeft gevonden of terzake waarvan voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdelen a en b, van de Werkloosheidswet, en c. op wie geen uitsluitingsgrond van toepassing is als bedoeld in artikel 6. 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien het eerdere recht, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geheel niet geldend is gemaakt als gevolg van een maatregel van blijvend gehele weigering als
© Stibbe, december 2013februari 2014
51
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
bedoeld in artikel 27, eerste en tweede lid, van de Werkloosheidswet. 4. Het recht op uitkering ontstaat op de dag na de dag waarop de geldende uitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet is verstreken, tenzij op de dag voorafgaand aan het verstrijken van de uitkeringsduur een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is. Artikel 3a. Recht op uitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikte ouderen 1. Recht op een uitkering op grond van deze wet heeft tevens de persoon: a. voor wie tussen 31 december 2007 en 1 januari 2020 recht is ontstaan op de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering; b. die op de dag dat het recht op de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering ontstond 60 jaar of ouder is, en c. op wie geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 6 van toepassing is. 2. Het recht op een uitkering op grond van dit artikel ontstaat op de dag na de dag waarop de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken en kan niet eerder ontstaan dan na inwerkingtreding van deze wet. 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien artikel 59, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toepassing heeft gevonden, tenzij de eerste dag van de werkloosheid op grond waarvan een uitkering op grond van de Werkloosheidswet werd ontvangen als bedoeld in dat artikel, lag op of na 1 oktober 2006 en de persoon op die dag 60 jaar of ouder was. Artikel 4. Vaststelling recht op uitkering 1. Het UWV stelt op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van deze wet bestaat. 2. Een aanvraag wordt ingediend bij het UWV. 3. Het recht op uitkering kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om uitkering werd ingediend. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de vorige zin. Artikel 5. Later ontstaan van het recht op uitkering Indien geen recht op uitkering is ontstaan omdat op de persoon, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 3a, eerste lid, een of meer uitsluitingsgronden van toepassing waren, ontstaat alsnog recht op die uitkering op de dag dat zich geen van deze uitsluitingsgronden meer voordoet. Artikel 6. Uitsluitingsgronden 1. Voor het recht op uitkering gelden de volgende uitsluitingsgronden: a. b. c. d.
het buiten Nederland wonen of verblijf houden anders dan wegens vakantie; het niet rechtmatig verblijf houden in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000; het rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen; het zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel; e. het genieten van vakantie; f. het bereiken of bereikt hebben van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. 2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing ten aanzien van de persoon die gedurende het buitenlands verblijf meewerkt aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid, mits: a. die activiteiten niet langer duren dan zes maanden;
© Stibbe, december 2013februari 2014
52
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
b. die activiteiten blijkens een intentieverklaring een reëel uitzicht bieden op een aansluitende dienstbetrekking voor ten minste zes maanden; c. die activiteiten plaatsvinden in een lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland; en d. het bedrag dat het UWV is verschuldigd ter zake van die activiteiten niet hoger is dan het op grond van artikel 4.2, derde lid, van het Besluit SUWI vastgestelde bedrag. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder intentieverklaring verstaan: een ondertekende verklaring waarin de ondertekenaar aangeeft dat hij het voornemen heeft om een persoon die meewerkt aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid, na afloop van die activiteiten in dienst te nemen. 4. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting of een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. 5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor gevallen waarin toepassing van het eerste lid, onderdeel a tot en met e, tot onbillijkheden zou kunnen leiden, op grond waarvan die onderdelen niet van toepassing zijn. 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot: a. het begrip vakantie genieten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e; b. de vaststelling van de periode gedurende welke de aanvrager of uitkeringsgerechtigde in afwijking van het eerste lid, onderdeel d, met behoud van zijn recht op uitkering vakantie kan genieten. Paragraaf 2. Eindigen, herleven of wijzigen van het recht op uitkering Artikel 7. Eindigen van het recht op uitkering Het recht op een uitkering eindigt: a. met ingang van de dag waarop er ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde een uitsluitingsgrond van toepassing is; b. de dag volgend op de dag waarop de uitkeringsgerechtigde overlijdt. Artikel 8. Herleven van het recht op uitkering Indien geen recht op een uitkering meer bestaat omdat op de persoon, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 3a, eerste lid, een of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 6 van toepassing waren, herleeft het recht op die uitkering op de dag dat zich ten aanzien van die persoon geen van deze uitsluitingsgronden meer voordoet. Artikel 9. Intrekking en herziening beschikkingen 1. Onverminderd artikel 19 herziet het UWV beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien: a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van artikel 12, 13, 14 of 15 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld; b. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld; c. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 12 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat. 2. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
© Stibbe, december 2013februari 2014
53
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Paragraaf 3. De hoogte van de uitkering Artikel 10. Hoogte van de uitkering 1. De uitkering bedraagt per kalendermaand: 0,7 x (A – B). Hierbij staat A voor: a. b.
het maandloon, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet; of het maandloon, bedoeld in artikel 13, vierde lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
met dien verstande dat A niet meer bedraagt dan 10/7 maal het bedrag, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, van de Toeslagenwet vermenigvuldigd met 21,75; en B staat voor het inkomen per kalendermaand. 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt herzien op de wijze als bedoeld in artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. 3. Onder inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan inkomen uit arbeid. 4. Op de uitkering wordt overig inkomen geheel in mindering gebracht. 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder inkomen uit arbeid als bedoeld in het derde lid en overig inkomen als bedoeld in het vierde lid. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten. 6. Voor zover het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedeeltelijk is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of een algemeen bestuur van een waterschap, staat bij de toepassing van het eerste lid A, in afwijking in zoverre van het eerste lid, voor het minimumloon. Hoofdstuk 3. Rechten en plichten in verband met het recht op uitkering Artikel 11. Recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling 1. De uitkeringsgerechtigde heeft recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, op de naar het oordeel van het UWV noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening, onder een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet. Artikel 11a. Algemeen geaccepteerde arbeid Behoudens voor de toepassing van artikel 13, tweede en derde lid, wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Artikel 12. Informatieplicht, medewerking controle en procedurevoorschriften 1. De aanvrager, de uitkeringsgerechtigde en de instelling waaraan op grond van artikel 30 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering,
© Stibbe, december 2013februari 2014
54
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering. 2. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde: a. voldoen aan elke oproep van het UWV of van een of meer door het UWV aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats voor beantwoording van vragen als bedoeld in onderdeel b, het meewerken aan onderzoek als bedoeld in onderdeel c of het naleven van de controlevoorschriften, bedoeld in onderdeel d; b. beantwoorden vragen die door het UWV of door een of meer door het UWV aangewezen personen in verband met het recht op uitkering op grond van deze wet worden gesteld; c. werken mee aan een voor hen gewenst onderzoek naar hun arbeidsgeschiktheid door een arts, een psycholoog of een beroepskeuze-adviseur; d. leven door het UWV vastgestelde voorschriften als bedoeld in artikel 17 na. 3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van: a. het re-integratiebedrijf dat in opdracht van het UWV werkzaamheden verricht; of b. personen die met toestemming van het UWV zijn aangewezen door een re-integratiebedrijf als bedoeld in onderdeel a, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij overeenkomst aan deze personen en rechtspersonen opgedragen taken. 4. De uitkeringsgerechtigde die bij deelname aan een re-integratietraject zijn re-integratieverplichtingen niet naleeft, deelt de reden daarvan onmiddellijk mede aan het re-integratiebedrijf. Artikel 13. Plichten ter voorkoming van ontstaan en bestaan van recht op uitkering op grond van deze wet 1. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde gedragen zich zodanig dat zij door hun doen en laten het Toeslagenfonds, bedoeld in artikel 31 van de Toeslagenwet, niet benadelen of zouden kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit lid is niet begrepen een gedraging als bedoeld in artikel 12. 2. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde voorkomen dat zij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid behouden. 3. De aanvrager of de uitkeringsgerechtigde heeft door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid behouden indien: a. hieraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde ter zake een verwijt gemaakt kan worden; b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. 4. Het niet voeren van verweer door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde tegen of het instemmen van de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde met de beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot overtreding van de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid. Artikel 14. Plichten gericht op het vergroten van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid 1. De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde trachten in voldoende mate de mogelijkheden tot het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid te behouden of te verkrijgen. 2. Ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, zijn de aanvrager en de uitkeringsgerechtigde in
© Stibbe, december 2013februari 2014
55
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
elk geval verplicht: a. zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het UWV of het re-integratiebedrijf in opdracht van het UWV, op grond van het advies van een arts daartoe opdracht geeft en de genezing niet te belemmeren; b. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op inschakeling in de arbeid, die het UWV wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid; c. mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan persoongebonden voorzieningen die het UWV verstrekt voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid en zo nodig trachten die aanpassing en die voorzieningen te verkrijgen. Artikel 15. Plichten gericht op inschakeling in de arbeid De aanvrager en de uitkeringsgerechtigde a. b. c. d.
staan als werkzoekende geregistreerd en verlengen die registratie tijdig; trachten in voldoende mate algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; aanvaarden aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid; stellen geen eisen in verband met door hen te verrichten arbeid die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren; e. voorkomen dat zij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen.
Artikel 16. Vrijstelling en ontheffing van verplichtingen 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij groepen personen worden vrijgesteld van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 12, tweede lid, onderdeel c, 14 en 15. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan aanvragers en uitkeringsgerechtigden in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hen opgelegd op grond van de artikelen 12, tweede lid, onderdeel c, 14 en 15. 3. De artikelen 14, eerste lid, en 15 zijn niet van toepassing op de werknemer die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening behoort. Artikel 17. Uitkeringsreglement 1. Het UWV stelt een uitkeringsreglement vast, dat bepalingen bevat omtrent: a. voorschriften ten behoeve van een doelmatige controle; b. voorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering; c. andere voorwaarden die aan het ontvangen van uitkering zijn verbonden. 2. Het op grond van het eerste lid door het UWV vastgestelde uitkeringsreglement behoeft goedkeuring van Onze Minister. Artikel 18. Verplichting werkgever De werkgever is verplicht de aanvrager en de uitkeringsgerechtigde gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hen bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, voor zover de uitoefening van die bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten de arbeidstijd kan geschieden. Hoofdstuk 4. Handhaving Artikel 19. Weigering uitkering bij niet nakoming verplichtingen 1. Het UWV weigert een uitkering op grond van deze wet blijvend geheel indien de aanvrager of de
© Stibbe, december 2013februari 2014
56
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
uitkeringsgerechtigde de verplichting bedoeld in artikel 13, tweede lid, niet is nagekomen. Indien het niet nakomen van de verplichting die persoon niet in overwegende mate kan worden verweten weigert het UWV in afwijking van de eerste zin de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door de uitkering te halveren. 2. Het UWV weigert een uitkering op grond van deze wet indien de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde een verplichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, of e, niet of niet behoorlijk is nagekomen blijvend naar de mate waarin die persoon met het verrichten van de betreffende arbeid inkomen zou kunnen hebben verwerven. 3. Het UWV weigert een uitkering op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde een verplichting hem op grond van de artikelen 12, 13, eerste lid, 14, of 15 onderdelen a, b, of d, of artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet binnen de door het UWV daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen. 4. Een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 5. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 12, eerste lid, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 15, onderdeel a, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven. 6. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. 7. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 21 wordt opgelegd. 8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het derde en vierde lid. Artikel 20. Maatregel bij herleving van de uitkering Indien het UWV een maatregel als bedoeld in artikel 19 heeft opgelegd, zet het in geval van herleving van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 8 een weigering van de uitkering voort. Artikel 21. Boete bij niet nakomen verplichtingen 1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag. 2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
© Stibbe, december 2013februari 2014
57
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven. 5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden. 6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend. 7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. 8. Het UWV kan: a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid; b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. 9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn. 10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete. 11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd. 12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde wijzigen. Artikel 22. Nadere regels betaling van boeten Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend. Artikel 23 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 24. Invordering bestuurlijke boete 1. Het UWV verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Werkloosheidswet of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de overtreder ontvangt.
© Stibbe, december 2013februari 2014
58
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
2. Onverminderd het eerste lid kan het UWV de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft. 3. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het UWV indien de overtreder een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaanden wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. 4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het UWV. Indien het UWV gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd. 5. Zolang de overtreder zijn verplichting, bedoeld in artikel 21, negende lid, niet of niet behoorlijk nakomt: a. is het UWV in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn; b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel. 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de hoogte van het op grond van artikel 24, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt. Artikel 24a. Verrekening bestuurlijke boete bij recidive 1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 2. Artikel 24, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 21, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald. 3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. 4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 24, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet. 5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie. 6. Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. 7. Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Artikel 25. In kennis stellen re-integratiebedrijf van sanctie-oplegging
© Stibbe, december 2013februari 2014
59
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Indien het UWV de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde de uitkering op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een bestuurlijke boete heeft opgelegd, stelt het UWV het re-integratiebedrijf dat ten behoeve van die persoon werkzaamheden gericht op vergroting van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in arbeid verricht, van dat besluit in kennis voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het re-integratiebedrijf. Hoofdstuk 5. Betaling van de uitkering door het UWV Artikel 26. Betaling van de uitkering Het UWV betaalt de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat per maand achteraf. Artikel 27. Recht op vakantie-uitkering De uitkeringsgerechtigde die over een maand recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, heeft over die maand recht op vakantie-uitkering. Artikel 27a. Hoogte van de vakantie-uitkering 1. De vakantie-uitkering bedraagt 8 procent van het bedrag aan uitkering op grond van deze wet, waarop recht bestond in het tijdvak van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei. 2. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat vanaf de dag waarop de wijziging ingaat. 3. Het UWV betaalt de vakantie-uitkering jaarlijks in de maand mei over de aan die maand voorafgaande maanden, of, indien het recht op uitkering eerder dan in de maand mei geheel eindigt, in de desbetreffende maand. 4. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Artikel 28 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 29. Overlijdensuitkering 1. Na het overlijden van de uitkeringsgerechtigde wordt met ingang van de dag na het overlijden een overlijdensuitkering uitbetaald: a. aan de echtgenoot van de uitkeringsgerechtigde; b. bij ontstentenis van de echtgenoot, aan het minderjarige kind of de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond; c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen met wie de overledene in gezinsverband leefde. 2. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de uitkering over een periode van één kalendermaand, berekend naar de hoogte van die uitkering op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van de persoon, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 3a, eerste lid. 3. In verband met het overlijden van de uitkeringsgerechtigde is artikel 6, eerste lid, onderdeel f, niet van toepassing. 4. De overlijdensuitkering wordt ambtshalve of op verzoek aan de rechthebbende of rechthebbenden, genoemd in het eerste lid, door het UWV uitbetaald. 5. Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan uitkering dat over na het overlijden gelegen dagen, reeds is uitbetaald.
© Stibbe, december 2013februari 2014
60
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
6. De overlijdensuitkering is niet vatbaar voor beslag. 7. De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens uitbetaald. Artikel 30. Betaling aan instellingen 1. Indien de uitkeringsgerechtigde aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het UWV bevoegd de uitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de uitkeringsgerechtigde, zonder diens machtiging uit te betalen aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 60, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. 2. Indien de uitkeringsgerechtigde in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het UWV, van de desbetreffende inrichting of van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de uitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het UWV bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen. 3. Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de uitkering op grond van deze wet, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen wordt uitbetaald. 4. Een herziening van de uitkering op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Artikel 31. Verjaringstermijn De uitkering op grond van deze wet die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 2 jaar na de dag van betaalbaarstelling wordt niet meer betaald. Artikel 32. Voorschot Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op de uitkering beschouwd als een uitkering op grond van deze wet. Artikel 33. Opschorting en schorsing van de betaling 1. Onverminderd artikel 32 schort het UWV de betaling van de uitkering op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoedens heeft dat: a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat; b. recht op een lagere uitkering bestaat; of c. de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde een verplichting als bedoeld in de artikelen 12, eerste of tweede lid, 13, 14, of 15 niet is nagekomen. 2. Indien een re-integratiebedrijf aan het UWV heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat een aanvrager of een uitkeringsgerechtigde onvoldoende medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden van het re-integratiebedrijf, neemt het UWV een besluit omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting of schorsing van de betaling van de uitkering aan die persoon voor de duur van ten hoogste acht weken. 3. Het UWV stelt het re-integratiebedrijf in kennis van een besluit tot opschorting of schorsing als bedoeld in het tweede lid. Artikel 33a. Opschorting betaling bij vertrek naar onbekende bestemming [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip] 1. Is van de aanvrager of ontvanger van een uitkering bij het UWV een adres in Nederland bekend,
© Stibbe, december 2013februari 2014
61
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
terwijl in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van verblijf, dan verzoekt het UWV hem de afwijkende registratie in de basisadministratie binnen een redelijke termijn ongedaan te laten maken. 2. Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd of als uit de basisadministratie niet blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, schort het UWV de betaling van de uitkering aan de persoon, die recht heeft op uitkering, op. 3. De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de persoon in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is opgenomen. 4. Indien het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders is afgerond en de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de gemeentelijke basisadministratie blijft ambtshalve opgenomen met gegevens over het vertrek uit Nederland, schort het UWV de betaling van de uitkering op tot verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld of een adres in Nederland in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is opgenomen. Artikel 34. Terugvordering 1. Een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 9 of 19 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd. 2. De uitkering wordt van de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden. 3. De persoon van wie wordt teruggevorderd verstrekt desgevraagd aan het UWV de inlichtingen die voor de terugvordering van belang zijn. Artikel 35. Afzien van terugvordering 1. In afwijking van artikel 34, eerste en derde lid, kan het UWV besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de persoon van wie wordt teruggevorderd: a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. 2. De in het eerste lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid. 3. De in het eerste lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien: a. het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid. 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. 5. In afwijking van artikel 34, eerste en derde lid, kan het UWV, onder bij ministeriële regeling te stellen
© Stibbe, december 2013februari 2014
62
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
voorwaarden, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag niet te boven gaat. Artikel 35a. Schuldregeling 1. In afwijking van artikel 34, eerste en derde lid, kan het UWV, op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien door medewerking aan een schuldregeling, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen; b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; c. de vordering van het UWV wegens onverschuldigde betaling ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; d. een naar het oordeel van het UWV betrouwbaar voorstel voor een schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet; e. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend werkt; en f. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 21 is opgelegd, dan wel indien hiervoor aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht. 3. Het besluit tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid; b. de belanghebbende zijn schuld aan het UWV niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. 4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen. Artikel 35b. Preferentie Een vordering van het UWV als bedoeld in artikel 34 en 35a is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 36. Executoriale titel beschikking tot terugvordering 1. Het UWV kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 34, eerste lid, invorderen bij dwangbevel. 2. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het UWV de aflossingsbedragen lager vaststelt. Artikel 37 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 34, 35 en 36 alsmede omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling kan worden verleend van hetgeen onverschuldigd is betaald.
© Stibbe, december 2013februari 2014
63
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 38 [Vervallen per 01-12-2009] Artikel 39. Onvervreemdbaarheid 1. Een uitkering op grond van deze wet is onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening. 2. Volmacht tot ontvangst van een uitkering op grond van deze wet onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 3. Elke beding strijdig met dit artikel, is nietig. Hoofdstuk 6. Financiering Artikel 40. Financiering 1. De op grond van deze wet te betalen uitkeringen, de door het UWV verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet en de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van het Toeslagenfonds, bedoeld in artikel 31 van de Toeslagenwet. 2. Ter dekking van de uitkeringen en de kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt het Toeslagenfonds voorzien van middelen van het Rijk alsmede van de met de toepassing van artikel 21 verkregen boeten. 3. Het UWV beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, in de vorm van een onderdeel van het Toeslagenfonds. Hoofdstuk 7. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en de rechtsgang Artikel 41. Algemene beslistermijnen 1. Onverminderd artikel 42 worden beschikkingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. 2. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan. 3. Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld. 4. Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld. Artikel 42. Bijzondere beslistermijnen 1. Een beschikking over de betaling van een voorschot op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gegeven binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag. 2. Indien een beschikking als bedoeld in het eerste lid niet binnen de toepasselijke termijn kan worden gegeven, wordt dit schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld onder vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Artikel 43 [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 44. Beslistermijn in bezwaar
© Stibbe, december 2013februari 2014
64
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het UWV binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Artikel 45. Delegatiebepaling bezwaar medische besluiten Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt. Artikel 46. Strafbaar feit 1. De werkgever die zijn verplichting als bedoeld in artikel 18 niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie. 2. Het in het eerste lid omschreven strafbare feit is een overtreding. Artikel 47. Beroep in cassatie 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen terzake van schending of verkeerde toepassing van artikel 2, tweede tot en met zesde lid en de daarop berustende bepalingen. 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof. Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 48. Verruiming grondslag lagere regelgeving 1. De volgende algemene maatregelen van bestuur berusten met ingang van de dag van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet mede op de bij die maatregelen genoemde artikelen van deze wet: a. b. c. d. e.
het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998: artikel 2, zesde lid; het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid: artikel 6, vierde lid; het Boetebesluit socialezekerheidswetten: artikel 21, vijfde lid; het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten: artikel 19, achtste lid. het Besluit ontheffing verplichtingen WW en Wet WIA: artikel 16, tweede lid.
2. De volgende ministeriële regelingen berusten met ingang van de dag van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet mede op de bij die regelingen genoemde artikelen van deze wet: a. de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen: artikel 22 en artikel 37; b. de Regeling terugvordering geringe bedragen: artikel 35, vierde lid; c. de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA: artikel 16, eerste lid; d. de Vakantieregeling WW: artikel 6, zesde lid. Artikel 48a [Vervallen per 01-07-2011] Artikel 48b. Overgangsbepaling in verband met de re-integratievisie en het re-integratieplan 1. De verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie en het re-integratieplan zoals die zijn opgesteld voor de dag waarop artikel III, onderdeel A, van de Wet van 21 mei 2012 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies
© Stibbe, december 2013februari 2014
65
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
inwerking is getreden blijven van toepassing op de aanvrager en de uitkeringsgerechtigde. 2. Dit artikel vervalt vijf jaar na de dag waarop artikel III, onderdeel A, van de Wet van 21 mei 2012 tot wijziging van de Wet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor Werk en Inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies in werking is getreden. Artikel 48c. Overgangsbepaling in verband met wijzigingen in de Werkloosheidswet Ten aanzien van de persoon wiens eerste werkloosheidsdag is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van artikel XXXII, onderdeel C, van de Wet werk en zekerheid blijft artikel 10 van toepassing zoals dat luidde op de dag voor die inwerkingtreding. Artikel 48d. Overgangsbepaling in verband met wijzigingen in de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen Ten aanzien van de persoon wiens recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan voor de dag van inwerkingtreding van artikel XXXII, onderdeel C, van de Wet werk en zekerheid blijft artikel 10 van toepassing zoals dat luidde op de dag voor die inwerkingtreding. Artikel 49. Evaluatie Onze Minister zendt binnen 2 jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Artikel 50. Inwerkingtreding 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. 2. Deze wet vervalt met ingang van 1 januari 2027. Artikel 51. Citeertitel Deze wet wordt aangehaald als: Wet inkomensvoorziening oudere werklozen. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ’s-Gravenhage, 19 juni 2008 Beatrix De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid , J. P. H. Donner Uitgegeven de achtentwintigste augustus 2008 De Minister van Justitie , E. M. H. Hirsch Ballin
© Stibbe, december 2013februari 2014
66
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Wet van 6 november 1986, houdende het treffen van een inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers van wie het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet is geëindigd Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een inkomensvoorziening te treffen voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers van wie het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet is geëindigd; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk I. Algemene bepalingen Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. college: het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 11; c. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; d. Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. het Inlichtingenbureau: het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 63 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; f. netto minimumloon: het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet werk en bijstand; g. netto minimumjeugdloon: het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, waarbij onder het minimumloon per maand wordt verstaan het voor de betreffende leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met dien verstande, dat voor de berekening, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, rekening wordt gehouden met uitsluitend de algemene heffingskorting; h. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht. Artikel 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werkloze werknemer de persoon die werkloos is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en: a. die: 1°. geboren is voor 1 januari 1965 en na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden; 2°. in verband met die werkloosheid recht heeft gekregen op een uitkering op grond van
© Stibbe, december 2013februari 2014
67
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
hoofdstuk II van de Werkloosheidwet met een duur van meer dan drie maanden, en 3°. nadien de volledige uitkeringsduur, bedoeld in hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt, tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is; of b. 1°. geboren is voor 1 januari 1965 en die na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar recht heeft gekregen op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en 2°. wiens recht op werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten nadien is geëindigd omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet langer ten minste 35% bedraagt. Artikel 3 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. b. c. d.
echtgenoot: geregistreerde partner; echtgenoten: geregistreerde partners; gehuwd: als partner geregistreerd; gehuwde: als partner geregistreerde.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt: a. als echtgenoot aangemerkt degene die niet duurzaam gescheiden leeft van de werkloze werknemer met wie hij gehuwd is; b. als echtgenoot mede aangemerkt de niet met de werkloze werknemer gehuwde persoon met wie de werkloze werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte. 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee meerderjarigen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het derde lid. 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d. 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid. 7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige. 8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
© Stibbe, december 2013februari 2014
68
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 3a [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 4 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. thuisinwonende werkloze werknemer: de niet gehuwde dan wel duurzaam gescheiden levende werkloze werknemer van 18 tot en met 20 jaar, die behoort tot het huishouden van zijn ouder(s) of pleegouder(s) en die niet een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, derde lid; b. alleenstaande werkloze werknemer: de niet gehuwde dan wel duurzaam gescheiden levende werkloze werknemer, die niet een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, derde lid, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, en die niet is een thuisinwonende werkloze werknemer; c. kind: het kind jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander dan de werkloze werknemer behoort en voor wie aan de werkloze werknemer op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn. 2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de gewezen zelfstandige. Artikel 4a 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a; b. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie; c. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 36 wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet. Hoofdstuk II. De uitkering § 1. De voorwaarden voor het recht op uitkering Artikel 5 1. Recht op uitkering hebben, indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde tot en met zesde lid en het negende lid vastgestelde grondslag: a. de werkloze werknemer en de echtgenoot met of zonder kinderen; b. de alleenstaande werkloze werknemer en de thuisinwonende werkloze werknemer met een of meer kinderen; c. de alleenstaande werkloze werknemer en de thuisinwonende werkloze werknemer zonder
© Stibbe, december 2013februari 2014
69
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
kinderen. 2. Het recht op uitkering komt de werkloze werknemer en de echtgenoot gezamenlijk toe. De uitkering wordt aan de werkloze werknemer en de echtgenoot ieder voor de helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel. 3. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat: a. voor de werkloze werknemer en de echtgenoot die beiden 21 jaar of ouder zijn, de helft van de grondslag netto gelijk is aan € 661,77; b. deze voor de werkloze werknemer en de echtgenoot, waarvan een of elk van beiden jonger dan 21 jaar is, de som bedraagt van de grondslagen die voor elk van hen als een alleenstaande werknemer of een thuisinwonende werkloze werknemer zou gelden doch ten hoogste de grondslag als bedoeld in onderdeel a. 4. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat deze: a. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 21 jaar of ouder met een of meer kinderen netto gelijk is aan € 1.191,18; b. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 23 jaar of ouder zonder kinderen netto gelijk is aan € 926,47; c. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 22 jaar zonder kinderen netto gelijk is aan € 766,74; d. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 21 jaar zonder kinderen netto gelijk is aan € 672,03. 5. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat deze: a. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 18, 19 of 20 jaar met een of meer kinderen netto gelijk is aan € 1.147,95; b. voor de thuisinwonende werkloze werknemer van 18, 19 of 20 jaar met een of meer kinderen netto gelijk is aan € 860,58; c. voor de alleenstaande werkloze werknemer van 18, 19 of 20 jaar zonder kinderen netto gelijk is aan € 637,75; d. voor de thuisinwonende werkloze werknemer zonder kinderen netto gelijk is aan € 350,38. 6. Indien de grondslag, bedoeld in het eerste lid, lager is dan de grondslag, vastgesteld op grond van het derde tot en met vijfde lid, bedraagt de eerstgenoemde grondslag het maandloon bedoeld in artikel 1b, tweede lid, van de Werkloosheidswet, dan wel het maandloon, bedoeld in artikel 13, vierde lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Deze grondslag wordt herzien op de wijze als bedoeld in artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. 7. Het zesde lid is niet van toepassing, voor zover de uitkomst van de berekening op grond van dat lid minder bedroeg dan de van toepassing zijnde grondslag op grond van het derde tot en met vijfde lid, als gevolg van een gedeeltelijke eindiging van een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet door het verrichten van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of van een algemeen bestuur van een waterschap. 8. De in het derde lid, onderdeel a, vierde lid, onderdeel a en b, en vijfde lid, genoemde bedragen worden herzien met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wordt herzien met het percentage van deze herziening. 9. De in het vierde lid, onderdeel c en d, genoemde bedragen worden herzien met ingang van de dag waarop het netto minimumjeugdloon wordt herzien met het percentage van deze herziening. 10. Van de herziene bedragen en van de dag waarop de herziening plaats vindt wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant. Artikel 6
© Stibbe, december 2013februari 2014
70
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
1. Geen recht op uitkering heeft de werkloze werknemer die: a. buiten Nederland woont of aldaar anders dan tijdelijk verblijf houdt; b. niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000; c. die rechtens zijn vrijheid is ontnomen; d. zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel; e. onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet of die met die persoon gehuwd is, ter hoogte van het bedrag van het verlies van inkomen uit arbeid als gevolg van het genieten van dat verlof, tenzij belanghebbende alleenstaande ouder is en hij verlof geniet als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg; f. die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt. 2. Geen recht op uitkering heeft de echtgenoot, indien ten aanzien van deze, dan wel ten aanzien van de werkloze werknemer zich een omstandigheid voordoet als omschreven in het eerste lid. Indien zich ten aanzien van de echtgenoot een omstandigheid voordoet als omschreven in het eerste lid, wordt de werkloze werknemer aangemerkt als alleenstaande. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat hier te lande verblijvende vreemdelingen, anders dan die bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, recht op uitkering hebben, onverminderd de overige vereisten voor dat recht: a. ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000. 4. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Artikel 7 Indien het recht op uitkering als gevolg van werkaanvaarding van de werkloze werknemer of de echtgenoot is geëindigd, en vervolgens opnieuw werkloosheid ontstaat, herleeft het recht op uitkering. Artikel 8 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inkomen verstaan: a. voor de werkloze werknemer en de echtgenoot: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en zijn echtgenoot; b. voor de alleenstaande en de thuiswonende werkloze werknemer: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen. 2. In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen uit arbeid beschouwd het inkomen uit arbeid gedurende zes aangesloten maanden tot 25 procent van dit inkomen, met een maximum van € 291,04 [per 1 juli 2013: € 299,52] per maand, voor zover een uitkering wordt ontvangen en dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
© Stibbe, december 2013februari 2014
71
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
4. Onze Minister herziet het bedrag, genoemd in het tweede lid, met ingang van een door hem te bepalen dag, voor zover de ontwikkeling van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de Wet werk en bijstand genoemde bedrag daartoe aanleiding geeft. 5. In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen uit arbeid beschouwd het inkomen uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van dit inkomen, met een maximum van € 187,28 [Red: per 1 juli 2013: € 198,14] per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij een uitkering ontvangt, ingeval: a. hij de volledige zorg heeft voor zijn kind tot 12 jaar, b. de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in het tweede lid, is verstreken, en c. dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. 6. Onze Minister herziet het bedrag, genoemd in het vijfde lid, met ingang van een door hem te bepalen dag, voor zover de ontwikkeling van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel r, van de Wet werk en bijstand genoemde bedrag daartoe aanleiding geeft. § 2. De hoogte van de uitkering Artikel 9 1. De uitkering bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen. 2. In de in het eerste lid bedoelde uitkering is begrepen een vakantie-uitkering ter hoogte van 8/108 van die uitkering. 3. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid genoemde verhouding dienovereenkomstig aangepast. Artikel 10 [Vervallen per 01-01-2013] § 3. Het geldend maken van het recht op uitkering Artikel 11 Het recht op uitkering bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 11a Een aanvraag is gericht tot burgemeester en wethouders en wordt overeenkomstig artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na de overdracht van de aanvraag door de het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan burgemeester en wethouders ingevolge artikel 30c, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt de aanvraag verder behandeld door burgemeester en wethouders. Artikel 12 1. Indien doorzending van de aanvraag naar het college van een andere gemeente heeft plaatsgevonden en deze van oordeel zijn dat zij evenmin de aanvraag dienen te behandelen, terwijl er geen zekerheid kan worden verkregen over de in artikel 11 bedoelde woonplaats, draagt het college die de doorgezonden aanvraag hebben ontvangen, er zorg voor dat het geschil aanhangig wordt gemaakt. 2. In afwachting van een beslissing inzake een geschil over toepassing van het eerste lid bestaat het recht op uitkering jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende werkelijk verblijft.
© Stibbe, december 2013februari 2014
72
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
3. Het eerste lid van artikel 16 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de daar genoemde termijn begint te lopen vanaf de mededeling van die doorzending of beslissing. 4. Uitkeringskosten verleend ingevolge het tweede lid worden vergoed door de gemeente waarvan de taak is waargenomen. Artikel 13 1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is. 2. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. 3. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht. 4. Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Artikel 14 1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing. 2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat: a. hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b; b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden. 3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b: a. kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de
© Stibbe, december 2013februari 2014
73
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
grondslag, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a; b. wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 37a, tweede lid, en 38 niet als alleenstaande ouder aangemerkt. 4. Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de uitkering op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden. 5. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 17a, vierde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing. 6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering. 7. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Artikel 15 1. Het college stelt het recht op uitkering op schriftelijke aanvraag vast. 2. De uitkering wordt door de werkloze werknemer en de echtgenoot gezamenlijk aangevraagd, dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander. Artikel 16 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 16a 1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op uitkering bestaat, wordt de uitkering toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om uitkering aan te vragen. 2. De belanghebbende heeft zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 3. Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de uitkering wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend. Artikel 17 1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, kan het college het recht op uitkering opschorten: a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. 2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigen hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. 3. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit
© Stibbe, december 2013februari 2014
74
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken: a. indien een gedraging als bedoeld in artikel 20, eerste lid, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering; b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op uitkering is opgeschort. Artikel 17a 1. Indien bij de beoordeling van het recht op uitkering blijkt, dat het door een belanghebbende verstrekte adres van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, schort het college de betaling van de uitkering op. 2. Geen opschorting vindt plaats: a. indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de uitkering; b. indien de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. 3. Het college doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de belanghebbende, en stelt hem daarbij in de gelegenheid de in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adresgegevens te doen aanpassen binnen een door het college te stellen termijn. 4. De opschorting wordt beëindigd zodra het aan het college gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Indien de afwijking ook na de krachtens het derde lid gestelde termijn nog bestaat, herziet het college het besluit tot toekenning van de uitkering, of trekt het deze in, met ingang van de eerste dag waarop de betaling van de uitkering is opgeschort. Artikel 18 [Vervallen per 01-01-2005] Artikel 19 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 19a [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 19b [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 19c [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 19d [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 19e [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 19f [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 19g [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 19h [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 20 1. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:
© Stibbe, december 2013februari 2014
75
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd; c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of d. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. 2. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. 3. Van een weigering als bedoeld in het eerste lid en een verlaging als bedoeld in het tweede lid wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 4. Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot het opleggen van een maatregel op grond van het eerste lid. Artikel 20a 1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag. 2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven. 5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
© Stibbe, december 2013februari 2014
76
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. 7. Het college kan: a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid; b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. 8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn. 9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete. 10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd. 11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen. § 4. De betaling van de uitkering Artikel 21 1. Het college betaalt de uitkering in het algemeen per maand. 2. Het college is bevoegd de uitkering over een kortere periode te betalen, indien voorheen over die kortere periode loon of uitkering werd ontvangen. 3. In afwijking van het eerste lid wordt de vakantie-uitkering, voor zover niet reeds eerder betaald, jaarlijks betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande maanden, dan wel in de maand waarin de uitkering eindigt. Artikel 22 De uitkering wordt betaald tot de dag waarop de werkloze werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt. Artikel 23 1. In geval van overlijden van de echtgenoot van de werkloze werknemer wordt de uitkering tot en met één maand na de dag van het overlijden, betaald naar de voordien vastgestelde grondslag. 2. In geval van overlijden van de werkloze werknemer wordt de uitkering tot en met één maand na de dag van het overlijden, betaald naar de voordien vastgestelde grondslag aan: a. de echtgenoot van de werkloze werknemer; b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon, het kind of de kinderen in de zin van deze wet. Artikel 24 1. De uitkering is onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening. 2. Een machtiging tot het in ontvangst nemen van de uitkering, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
© Stibbe, december 2013februari 2014
77
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
3. Elk beding strijdig met het eerste of tweede lid is nietig. § 5. Terugvordering Artikel 25 1. Het college van de gemeente die de uitkering heeft verleend, vordert de uitkering terug voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. 2. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, of artikel 20, anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd. 3. De uitkering kan van de belanghebbende worden teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden. 4. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering. 5. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, onderscheidenlijk de Wet financiering sociale verzekeringen, inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premie niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. 6. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de uitkering wordt teruggevorderd: a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost. 7. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien. Artikel 25a [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 25b [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 25c [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 25d [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 25e [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 25f [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 25g [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 25h [Vervallen per 01-01-1996]
© Stibbe, december 2013februari 2014
78
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 25i [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 25j [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 25k [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 26 1. Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3 is verleend, worden voor de toepassing van deze paragraaf als belanghebbenden aangemerkt de in dat artikel bedoelde personen. 2. Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3, had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 13, of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte verleende uitkering. Artikel 27 De persoon van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn. Artikel 28 1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 25, eerste, tweede en derde lid, invorderen bij dwangbevel. 2. Indien degene van wie de uitkering op grond van artikel 25, eerste lid, wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, verrekent het college die uitkering en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering. 3. Indien degene van wie de uitkering op grond van artikel 25, tweede of derde lid, wordt teruggevorderd algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die uitkering met die algemene bijstand of uitkering. 4. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, dan wel een uitkering of inkomensvoorziening ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot terugvordering of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
© Stibbe, december 2013februari 2014
79
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
5. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie uitkering wordt teruggevorderd. 6. Zolang de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 20a, achtste lid, en 27, niet of niet behoorlijk nakomt: a. is het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn; b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van de onverschuldigd betaalde uitkering en de bestuurlijke boete bij dwangbevel. 7. Onverminderd het eerste tot en met het zesde lid kan het college een vordering die een belanghebbende op hem heeft, verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 25, eerste lid. Artikel 29 1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 28, tweede lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 2. Het college kan op verzoek van de belanghebbende besluiten het eerste lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling, bedoeld in artikel 28, vierde lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd met dien verstande dat het college van die andere gemeente de bevoegdheid heeft op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet in acht te nemen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. 4. Artikel 28, tweede lid, en het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald. 5. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van de artikelen 28, tweede en vierde lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet. 6. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en vierde lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie. 7. Voor de toepassing van het zesde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. 8. Het vrijgelaten deel, bedoeld in het zesde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Artikel 29a Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de
© Stibbe, december 2013februari 2014
80
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 30 1. De vorderingen ingevolge deze paragraaf zijn bevoorrecht en volgen onmiddellijk na die in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven. 2. Indien de uitkeringen op verschillende tijdvakken betrekking hebben, heeft de terugvordering over het vroegste tijdvak voorrang. Artikel 31 Onder uitkering in de zin van deze paragraaf wordt verstaan de uitkering, bedoeld in artikel 9. Artikel 32 [Vervallen per 01-07-1997] Artikel 33 [Vervallen per 01-07-1997]
Hoofdstuk III. Rechten en plichten Artikel 34 1. Het college is verantwoordelijk voor: a. het ondersteunen van personen die een uitkering op grond van deze wet ontvangen bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en; b. het verlenen van een uitkering aan de werkloze werknemer, bedoeld in artikel 2. 2. Het college werkt bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 3. Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tweede en derde lid. Artikel 35 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot: a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a; b. de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20; c. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer; d. het verlagen van de uitkering, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid. 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de taken vermeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a. Artikel 36
© Stibbe, december 2013februari 2014
81
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
1. Belanghebbenden die een uitkering ontvangen, hebben overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 36a [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36b [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36c [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36d [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36e [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36f [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36g [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36h [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36i [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36j [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 36k [Vervallen per 01-01-1996] Artikel 37 1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, verplicht: a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert; e. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; f. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. 2. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen. Artikel 37a 1. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer verplichtingen als bedoeld in artikel 37. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a. 2. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene.
© Stibbe, december 2013februari 2014
82
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
3. De verplichtingen, bedoeld in artikel 37, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening. Artikel 38 1. Onverminderd artikel 37a, eerste lid, verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a tot en met d. 2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt eenmalig verleend. 3. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor zover uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, niet wil nakomen. 4. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, geldt zolang het jongste kind van de alleenstaande ouder de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Onverminderd de eerste zin geldt de ontheffing gedurende ten hoogste vijf jaar. Bij verhuizing naar een andere woonplaats wordt op deze periode in mindering gebracht de periode, dan wel perioden, waarin de alleenstaande ouder in de voorgaande woonplaats, dan wel de voorgaande woonplaatsen, gebruik heeft gemaakt van de ontheffing bedoeld in het eerste lid. 5. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien de volledige duur van vijf jaar nog niet volledig is benut: a. van rechtswege opgeschort, met ingang van de datum waarop het jongste kind de leeftijd van vijf jaar bereikt; b. van rechtswege opgeschort indien niet langer recht op bijstand bestaat; c. door het college opgeschort op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder aan wie de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, is verleend; of d. door het college ingetrokken indien uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, niet wil nakomen. 6. Op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar beëindigt het college een opschorting als bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c, indien de daarin genoemde omstandigheden niet langer van toepassing zijn. 7. Het college stelt binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, een plan van aanpak op voor de invulling van de voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid. 8. Het college verricht na het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in het zevende lid, iedere zes maanden een heronderzoek naar de in het van toepassing zijnde plan van aanpak opgenomen voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het van toepassing zijnde plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens bij het verrichten van het heronderzoek of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen. 9. Indien het heronderzoek, bedoeld in het achtste lid, daartoe aanleiding geeft stelt het college een gewijzigd plan van aanpak op. 10. Het college vult de voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van betrokkene te boven gaat. 11. Op verzoek van de alleenstaande ouder die beschikt over een startkwalificatie en aan wie een
© Stibbe, december 2013februari 2014
83
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid, vult het college de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat. 12. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel d, indien het college de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, heeft ingetrokken op grond van het vijfde lid, onderdeel d. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Artikel 38a Het college kan ter uitvoering van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, degene die uitkering op grond van deze wet ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met zesde en achtste tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand alsmede de regels, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van die wet, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 39 Gereserveerd Hoofdstuk IV. Uitvoering, gegevensverstrekking en informatievoorziening § 1. Verantwoordelijkheid voor de uitvoering Artikel 40 Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van paragraaf 4 van dit hoofdstuk en paragraaf 4 van hoofdstuk V, in de plaats van de betrokken burgemeesters en wethouders. Artikel 41 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 42 Het college draagt zorg voor de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet, met inachtneming van artikel 150 van de Gemeentewet. Artikel 43 [Vervallen per 01-01-2004] § 2. Inlichtingenverplichting en gegevensuitwisseling Artikel 44 1. Ieder is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan het college kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet ten opzichte van een persoon te wiens behoeve een uitkering is gevraagd of wordt verleend en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft verricht of zou kunnen gaan verrichten. De verplichting strekt zich mede uit tot de inkomsten van een persoon van wie uitkeringen ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5, worden of kunnen worden teruggevorderd. 2. De opgaven en inlichtingen moeten desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een door het college schriftelijk te stellen termijn worden verstrekt.
© Stibbe, december 2013februari 2014
84
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 45 1. De hieronder vermelde instanties zijn verplicht desgevraagd aan het college kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet: a. b. c. d.
e.
f.
g. h.
i.
j.
k. l. m. n.
het college van andere gemeenten; het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank; de belastingdienst; het College zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg en de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; de bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, risicofondsen, stichtingen tot uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden en andere organen belast met het doen van uitkeringen of verstrekkingen die bij of krachtens artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als inkomen worden aangemerkt; de Kamers van Koophandel, met dien verstande dat dit, in afwijking van de aanhef van dit lid, geschiedt tegen betaling van de daarvoor op grond van de Handelsregisterwet 2007 vastgestelde vergoeding; de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee in de zin van de Vreemdelingenwet 2000; de Belastingdienst/Toeslagen betreffende de toekenning van tegemoetkomingen met toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de toepassing van de Wet bevordering eigenwoningbezit; Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan wel, voor zover het betreft het onderwijs of onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie betreffende de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor zover het betreft de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel; de instanties en personen die woonruimte verhuren; de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie en water leveren; derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen; Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de toepassing van de Wet inburgering.
2. Het vragen door burgemeester en wethouders en het verstrekken door de in het eerste lid bedoelde instanties van de in het eerste lid bedoelde opgaven en inlichtingen kan geschieden door tussenkomst van het Inlichtingenbureau. 3. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, zijn verplicht desgevraagd aan het college kosteloos alle gegevens en uittreksels of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. 4. De in het eerste en het derde lid bedoelde verplichtingen strekken zich mede uit tot degene: a. van wie kosten van uitkeringen worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5; b. die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, of ten aanzien van wie dat redelijkerwijs kan worden vermoed, als degene: 1°. te wiens behoeve een uitkering ingevolge deze wet is gevraagd of wordt verleend; 2°. van wie kosten van uitkering worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 5. 5. De in het eerste en het derde lid bedoelde opgaven en inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk,
© Stibbe, december 2013februari 2014
85
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, en zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na ontvangst van het verzoek hiertoe, verstrekt. 6. De in het eerste lid, onderdeel a tot en met j, genoemde instanties treffen desgevraagd met het college en met het Inlichtingenbureau een regeling met betrekking tot de mededeling van wijzigingen in de eerder aan hen gevraagde opgaven en inlichtingen. 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het derde lid en de inhoud en vormgeving van de in het zesde lid bedoelde regelingen. 8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen een of meer van de in het eerste lid bedoelde instanties worden aangewezen die ten behoeve van aan het college te verstrekken opgaven en inlichtingen, de door het Inlichtingenbureau aan deze instanties verstrekte gegevens van aldaar op dat moment nog onbekende personen opslaan. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Bij toepassing van de eerste volzin wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald op welke wijze en gedurende welke termijn deze gegevens worden opgeslagen. 9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties en personen dan genoemd in het eerste en het derde lid worden aangewezen voor wie de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, eveneens gelden, voorzover het betreft de verstrekking van nader bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen inlichtingen en opgaven met betrekking tot inkomen en vermogen. 10. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het negende lid kan tevens worden bepaald dat de daar bedoelde verplichting alleen geldt jegens ambtenaren met opsporingsbevoegdheid. 11. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, aan het college, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, waarbij hij gebruik kan maken van het het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Artikel 46 1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan. 2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien: a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht; b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben; c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen. 3. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbenden daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 4. Degene die op grond van de artikelen 44 tot en met 48 gegevens verstrekt dient na te gaan of degene aan wie de gegevens worden verstrekt redelijkerwijs bevoegd is te achten om die gegevens te verkrijgen. Artikel 47 Het college is verplicht, indien zij bij de uitvoering van deze wet het gegronde vermoeden krijgen van een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van een uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringswetten of
© Stibbe, december 2013februari 2014
86
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
van een overheidsorgaan, voorzover dit is belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis te stellen. Artikel 48 1. Het college is bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, onverminderd artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000, uit de administratie terzake van de uitvoering van deze wet aan de hieronder vermelde organen en derden kosteloos de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de hierbij vermelde wetten of wettelijke regelingen: a. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank voor de uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of de wettelijke regelingen, bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, onderdeel a, en 34, eerste lid, onderdeel a, van die wet; b. de Belastingdienst voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting, de premies voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen, of inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet en de Belastingdienst/Toeslagen voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; c. het college van andere gemeenten voor de uitvoering van deze wet, de Wet werk en bijstand en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; d. het College zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg, de zorgverzekeraars in de zin van de artikelen 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; e. derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen; f. buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang; g. bestuursorganen van Aruba, Curaçao, en Sint Maarten voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang; h. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de uitvoering van de Wet inburgering; i. Onze Minister van Veiligheid en Justitie in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. 2. Het verstrekken door burgemeester en wethouders aan de in het eerste lid bedoelde instanties van de in het eerste lid bedoelde gegevens kan geschieden door tussenkomst van het Inlichtingenbureau. 3. De in het eerste lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbenden daardoor onevenredig wordt geschaad. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt. Artikel 49 1. In de administratie van de gemeente en van het Inlichtingenbureau terzake van de uitvoering van deze wet wordt het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer opgenomen. 2. Bij de verstrekking van gegevens door het college, het Inlichtingenbureau en de in artikel 45 en 48 genoemde organen en personen wordt, indien daartoe bevoegd, gebruik gemaakt van dit burgerservicenummer. Artikel 50 [Vervallen per 25-03-2009]
© Stibbe, december 2013februari 2014
87
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 51 [Vervallen per 01-01-2000] § 3. Aanwijzingsbevoegdheid en gemeentelijke toezichthouders Artikel 52 1. Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen vaststelt, aan het college, nadat het college gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. 2. In de aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming heeft gebracht met de aanwijzing. Artikel 53 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren. Paragraaf 4. Informatie Artikel 54 1. Het college dient jaarlijks bij Onze Minister een beeld van de uitvoering in. 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het beeld van de uitvoering. Artikel 55 1. Het college verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de statistiek, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft. 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de soort informatie die het college verstrekt en de wijze waarop het college de gegevens en inlichtingen verzamelt en verstrekt, waarbij kan worden bepaald, dat categorieën van gemeenten bepaalde inlichtingen niet hoeven te verzamelen en te verstrekken. 3. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, en het beeld van de uitvoering, bedoeld in artikel 54, worden kosteloos verstrekt. Hoofdstuk V. Financiering Paragraaf 1 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 56 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 57 [Vervallen per 01-01-2010] Paragraaf 2 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 58 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 59 [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 59a [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 59b [Vervallen per 01-01-2010] Paragraaf 3 [Vervallen per 01-01-2010]
© Stibbe, december 2013februari 2014
88
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Artikel 59c [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 59d [Vervallen per 01-01-2010] Paragraaf 4. Voorzieningen Artikel 59e Ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het college een uitkering op grond van de Wet participatiebudget. Hoofdstuk VI. Rechtsbescherming Artikel 60 Voor de toepassing van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening of terugvordering van de uitkering of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit. Artikel 60a [Vervallen per 01-01-2010] Artikel 60b 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 3, tweede tot en met zesde lid, en de daarop berustende bepalingen. 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof. Hoofdstuk VII. Strafbepalingen en overgangsbepalingen Artikel 61 Paragraaf 3 van Hoofdstuk V blijft van toepassing op de vaststelling van de vergoeding, uitkering en kosten, bedoeld in artikel 59c, zoals dit artikel luidde voor inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592), voor kosten die betrekking hebben op kalenderjaren gelegen voor die van inwerkingtreding van die wet. Artikel 62 [Vervallen per 01-07-2000] Artikel 62a Het recht tot strafvordering vervalt indien burgemeester en wethouders aan de belanghebbende ter zake van hetzelfde feit reeds een boete hebben opgelegd. Artikel 63 1. Onverminderd het derde lid wordt tot een bij ministeriële regeling bepaald tijdstip, dat voor verschillende groepen personen verschillend kan worden vastgesteld, onder werkloze werknemer in deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen op grond van artikel 2, onderdeel c of d, zoals dat luidde op die dag, werd aangemerkt als werkloze werknemer. 2. Onder werkloze werknemer in deze wet en de daarop berustende bepaling wordt mede verstaan: de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 1.10, onderdeel C, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen werd aangemerkt als werkloze werknemer op grond van artikel 2, onderdeel c of d, en die op grond van artikel 3 van de Toeslagenwet geen recht heeft op een toeslag op grond van die wet.
© Stibbe, december 2013februari 2014
89
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
3. Artikel 7 is niet van toepassing op de persoon die als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 1.11, onderdeel A, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen geen werkloze werknemer is en de echtgenoot van die persoon. Artikel 63a Voor de toepassing van artikel 9, vierde lid, wordt, indien artikel 130h van de Werkloosheidswet op de in dat lid bedoelde uitkering van toepassing was, voor "artikel 47 of artikel 52i van de Werkloosheidswet" gelezen: artikel 52 van de Werkloosheidswet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003. Artikel 63b De artikelen 2 en 9 zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel II van de Wet wijziging WW-stelsel, blijven van toepassing op de persoon wiens eerste werkloosheidsdag als bedoeld in de Werkloosheidswet is gelegen op of voor die dag. Artikel 63c Artikel 9, vierde en vijfde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet tot invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Stb. PM), blijft van toepassing met betrekking tot: a. een recht op uitkering dat voor 1 december 2009 is ontstaan; b. een recht op uitkering dat voor 1 december 2009 is ontstaan, daarna is geëindigd en na 1 december 2009 op grond van artikel 7 van die wet is herleefd, of; c. personen die voor 1 december 2009 voldoen aan artikel 2 maar die voor die datum geen recht hebben op een uitkering. Artikel 63d De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op grond van artikel 5 recht bestaat op een uitkering voor de werkloze werknemer en de echtgenoot, omdat de ongehuwde uitkeringsgerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als echtgenoot, voor zolang dit recht op uitkering bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere uitkering. Artikel 63e [Vervallen per 01-07-2011] Artikel 63e* [Vervallen per 01-01-2013] Artikel 63g De artikelen 4a, eerste lid, onderdeel c, en 38, zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden, blijven van toepassing op de alleenstaande ouder die op de dag voor inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden een ontheffing heeft op grond van artikel 38, gedurende de duur van de ontheffing, doch ten hoogste gedurende zes maanden na inwerkingtreding van die wet. Artikel 63h Ten aanzien van de persoon wiens eerste werkloosheidsdag is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van artikel XXXI van de Wet werk en zekerheid blijft artikel 5 van toepassing zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding. Artikel 63i
© Stibbe, december 2013februari 2014
90
Tekst WW, IOW en IOAW zoals aangepast door wetsvoorstel werk en zekerheid
Ten aanzien van de persoon wiens recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan voor de dag van inwerkingtreding van artikel XXXI van de Wet werk en zekerheid blijft artikel 5 van toepassing zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding. Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen Artikel 64 1. In het belang van een goede uitvoering van het bij en krachtens deze wet bepaalde kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. 2. Onze Minister kan, wanneer hij overweegt een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur te doen en naar zijn oordeel een gewichtige reden een onmiddellijke voorziening eist, overeenkomstig de in overweging zijnde maatregel regels stellen. 3. De regeling bedoeld in het tweede lid blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur in werking treedt, doch uiterlijk tot 12 maanden na de dag van inwerkingtreding. Artikel 64a [Vervallen per 24-12-1999] Artikel 65 Deze wet treedt in werking op een bij of krachtens wet te bepalen tijdstip. Artikel 66 Deze wet kan worden aangehaald als Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, 6 november 1986 Beatrix De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning Uitgegeven de achttiende november 1986. De Minister van Justitie, F. Korthals Altes
© Stibbe, december 2013februari 2014
91