LEESFRAGMENTEN Fragmenten uit enkele hoofdstukken van: ‘Wie noemde haar zwak?’ (Clemens van Brunschot, april 2014) Pas op: Om een redelijke indruk te geven gaan we tot in hoofdstuk 28 van de 41 hoofstukken. Omdat ik niet alle pret wil bederven door het verhaal weg te geven, is het logisch dat niet elk detail te plaatsen is. Het boek heeft ISBN 978-94-907-6754-9, telt 359 pagina’s en kan in de boekhandel besteld worden. Als je het gesigneerd wilt ontvangen, ga dan naar: http://www.clemensvanbrunschot.nl/gesigneerd/ Voor meer informatie over het boek: http://www.clemensvanbrunschot.nl/boeken/wie-noemdehaar-zwak/ © 2014 Clemens van Brunschot © 2014 Zilverspoor Alle rechten voorbehouden
VOORWOORD Hoe sterk kan een vrouw zijn? Of worden? Een heel gewone vrouw, die zichzelf verre van dapper vindt. Die eigenlijk vol onzekerheden zit. Iemand als Pascal Stark. Nou, heel sterk, als ze in haar eentje haar zus Paula uit een Texaanse sekte moet zien te redden. Dit is wat mij voor ogen stond bij het schrijven van dit boek: een spannende ode aan de vrouwelijke kracht. Het grootste deel van het verhaal speelt zich af in San Antonio, Texas, waar ik voorjaar 2008 research deed. Ik heb vanaf het begin erg genoten van Pascal en het schrijven van dit boek. En dat werd nog sterker vanaf het moment dat ik voor de tweede versie besloot om afwisselend vanuit elk van de twee zussen te schrijven. Daarmee kon duidelijk gemaakt worden dat Paula bepaalde dingen heel graag verborgen houdt. Dingen die niet zomaar weggaan. Belangrijke dingen. Ik hoop dat de lezer er net zo veel van zal genieten. Dat moet wel lukken volgens mijn proeflezers, die ik erg dankbaar ben voor hun werk: Christel Nolle, Corina Becker-Jacobse, Charlotte Veltman, Elly van der Meer, Mieke van Gerwen, Ada Bettencourt, Saskia Schouten en natuurlijk mijn lieve vrouw Lenie. Clemens van Brunschot
1
Nijmegen, zaterdag 1 maart 2008, 17:30 uur Dit moest een veilige afstand zijn. Paula Stark vond het voor een zaterdag nog aardig bevolkt aan de overkant van de straat, want hun heilige dag vierden ze daar toch echt op vrijdag. Zo was het immers: joden op zaterdag en moslims op vrijdag, niet andersom. En waarom zou het ook de zondag moeten zijn? Zoiets kon van zoveel dingen afhangen: waar je precies begon met je tijdrekening, een toevallige gebeurtenis in het leven van de stichter van zo’n godsdienst, de drang om zich af te zetten tegen anderen. Het was druk in haar hoofd. Gedachten aan verleden en toekomst vochten met elkaar. Van het verleden wist ze zeker dat ze grote fouten had gemaakt, vanaf morgen ging ze er – met vakkundige hulp – echt aan werken om die te voorkomen. Wat deed ze dan nog hier? Waarschijnlijk afscheid nemen van wat hopelijk geweest was. Toch leek de toekomst enger. Van het verleden wist je wat er fout aan was, van de toekomst moest dat allemaal nog blijken. In Texas nog wel. Ook het autoverkeer in de Van Riemsdijkstraat was druk en het viel haar op dat vrijwel geen bestuurder het kon laten om even een blik op de moskee te werpen. Is er nog iets veranderd? Staat er niemand vanaf zo’n minaret rare dingen te roepen die vanavond de pers halen? Maar vooral: wat zijn die mensen van plan? En: is het waar en moeten we ons onderhand echt zorgen gaan maken? Of waait het over en zijn ze al
bijna over hun eigen middeleeuwen heen, veel sneller dan wij hier vroeger? Het was gelukkig weer droog, de straat nog nat. Ook haar lange haar was nat. In armoedige pieken hing het over haar schouders. Ze leunde tegen het kille muurtje van huisnummer 82, een hoekhuis, alsof ze stond te wachten op een kennis die ieder moment kon stoppen om haar op te pikken, om naar X of naar Y te gaan. De voordeur van nummer 84 ging open. Er kwam een oude vrouw met stok naar buiten. ‘Zijn ze niet thuis?’ was het eerste dat ze zei. En er was een moeizame glimlach in een gezicht vol pijn. ‘Ik weet het niet,’ zei Paula en het was de waarheid, omdat ze van het huis alleen het huisnummer gezien had. Al haar aandacht was meteen naar de overkant gegaan. De vrouw concentreerde zich op het afstapje bij haar eigen voordeur en mikte met haar elektronische sleutel op de nieuwe maar vuile Mazda 121 voor haar huis, die lichtsignalen gaf en de portieren ontgrendelde. Trots keek zij in Paula’s richting, alsof ze wilde zeggen: nee hoor kind, ik heb heus geen hulp nodig. ‘Ik dacht toch echt dat ik de buren daarstraks hoorde.’ Aan de overkant stak iemand een hand op en Paula nam aan dat de groet bestemd was voor de oude mevrouw. Die zag het echter niet, liep om haar auto heen, en liet zich op haar stoel ploffen. Ze had inderdaad geen hulp nodig en heel gemakkelijk kon ze vooruit wegrijden, zodat Paula’s uitzicht nog beter werd. Miguel had dit niet verstandig gevonden, dit was helemaal háár idee. Hij had haar erin vrij gelaten, vond het belangrijk dat ze haar eigen intuïtie ontwikkelde. Het was te hopen dat die haar kon beschermen tegen de al te duistere neigingen heel diep in haar. Rond deze tijd had Miguel zijn overstap in Houston. Hij had het niet nodig gevonden om hem morgen in alle vroegte van Schiphol op te halen. Ook mocht ze tegen niemand iets over zijn komst zeggen, zelfs niet tegen haar zus, hoewel hij
twee jaar geleden in het Saint Joseph toch bepaald niet mensenschuw had geleken. Maar toen had hij natuurlijk genoeg gehad aan zijn immense verdriet. Aan de overkant van de straat was handen schudden blijkbaar niet onrein als het om hetzelfde geslacht ging. Met het andere geslacht: dat kon blijkbaar niet. Het handen schudden ging ook anders: eerst handjeklap als op een veemarkt en dan een knijpende handdruk of – als ze elkaar lang niet gezien hadden, misschien – een omhelzing. En natuurlijk met salaam en aleikum en al die dingen. Paula had de mededeling op internet gezien, in gebrekkig Nederlands: dat er hier een gastspreker kwam. Vermoedelijk was hij er nog niet. De vrouwen gingen alvast naar binnen, de mannen bleven staan. Waren het verschillende nationaliteiten of werd hier op nationaliteit gediscrimineerd? Droegen ze messen? Misschien om de gastspreker te kunnen beschermen als een overmoedige heiden iets in zijn hoofd haalde? Om erbij te horen moest je een baard en een jurk hebben: de baard zwart of grijs, de jurk wit, beide zo lang mogelijk. Een van de donkere mannen stak over, in haar richting... Wegwezen! Rustig de hoek om, met de handen in de zakken... Haar auto stond twee straten verderop, om herkenning te voorkomen. Had hij haar dan zonder auto herkend? Zij hem niet. ‘Mefrouw!’ werd er geroepen. Misschien was het toch niet zo’n goed idee geweest... Maar het nu op een rennen zetten zou in ieder geval een nog veel slechter idee zijn, net als naar de auto lopen... Dus ging ze de eerste straat linksaf. De man ook, zonder een serieuze poging te doen om haar in te halen. Hoelang kon dat duren? ‘Miguel bellen!’ Het was alsof woorden van een achtergebleven engelbewaarder in haar schedel weerklonken. Ze had altijd moeite om snel genoeg op het sterretje te drukken als haar mobieltje ‘vrijgeven’ zei, maar deze keer ging het meteen goed. Pijltje omlaag, de M, het hoorntje.
‘Yes Paula?’ Hij was er snel! Ze zei het in het Engels: ‘Miguel, een van de Ethiopiërs achtervolgt mij.’ ‘Op welke afstand?’ Ze wist het zonder om te kijken. ‘Tien meter.’ ‘Waar en hoelang al?’ ‘Bij de moskee, een halve minuut of zo.’ ‘Ga een andere straat in.’ ‘Dat heb ik al gedaan.’ ‘Steek over dan.’ Ze deed het. ‘Hij loopt mee en wil me inhalen.’ ‘Niet naar je auto lopen, Paula.’ ‘Nee, dat had ik ook al bedacht.’ ‘Kun je een foto maken op dat ding en die aan mij MMS’en?’ ‘Wat kun jij daarmee?’ Hij klonk iets strenger nu: ‘Laat dat maar aan mij over! Je vraagt toch aan mij wat je moet doen!’ Ze vond de snelknop aan de zijkant, het toestel was al klaar. Van flitsen had ze geen verstand. Ze stopte en draaide zich om. Het viel waarschijnlijk niet eens op dat er een foto werd gemaakt. Was dat goed? Ze wilde het niet afwachten en liep weer door. Vijf meter nu. Deze man had geen baard, zag ze op het venstertje. En een grijze jas over zijn jurk heen, zodat die daaronder een beetje uitstond en op een rok leek. Er verscheen ‘verzenden’ onder de foto; het duurde een jaar voordat de foto verkleind was voor een MMS’je. ‘Mefrouw!’ Ze ging iets sneller lopen en de man was echt van plan om haar in te halen. Weer de M, maar dat was dus fout! Ze had eerst op ‘toevoegen’ moeten drukken. Wat een stom idee was dit ook! ‘Mefrouw, u bent welkom, u mag komen luisteren, achter muurtje.’
Hij liep al naast haar. Was het niet een vriendelijke kop tussen die witte jurk en dat witte mutsje? Toch sloeg Paula’s hart een slag over. Was het echt zo gemakkelijk? Gewoon ‘nee’ zeggen? ‘Nee, dank u wel.’ ‘Is ook goed. Dag mefrouw.’ ‘Dag!’ Ze bleef staan, verliet het menu en belde Miguel terug. ‘Hielp het?’ wilde die weten. ‘Ik heb het nog niet ontvangen.’ ‘Hij wilde me alleen maar naar binnen vragen. Er was niets aan de hand. Wat een manier om iemand uit te nodigen!’ ‘Je maakt je veel te druk, Paula. Ga nu maar weg daar!’ ‘Natuurlijk. Waar ben jij nu?’ ‘Houston. De Terminal Link komt er zo aan.’ ‘Gaat alles goed daar?’ ‘Ja. Heb je niemand verteld over mijn bezoek?’ ‘Nee, natuurlijk niet.’ ‘Goed. Dan is er nog iets, Paula: je moet vanaf nu tijdelijk geen contact hebben met andere mensen, vooral niet met je familie. Helemaal niets, tot ik er ben. Is dat duidelijk?’ ‘Maar ik heb vanavond afgesproken met mijn zus, met Pascal! Die had iets wat niet kon wachten.’ ‘Je zult niet komen opdagen.’ Hij klonk overdreven rustig nu. ‘Maar wel even afzeggen, natuurlijk.’ ‘Het spijt me, ook dat niet. Vertrouw me! Die intuïtie van jou moet maar even wachten.’ Ze wist een vloek te onderdrukken. Ze had het niet moeten zeggen, van dat afzeggen, maar gewoon doen. ‘Kun je me ook uitleggen waarom?’ ‘Nee. Ik zie je morgen en ik zal je weten te helpen. Geen ruimte voor twijfel. Dag.’ De verbinding was verbroken.
2
Sint Anthonis, zondag 2 maart 2008, 01:50 uur In vale maneschijn lag Pascal Stark te walgen van het ontrouwe vlees naast haar. Ook de lippen van het blotebillengezicht deden mee aan het gesnurk. Felix had te veel gegeten én gedronken. Al meer dan twee uur kon ze niet slapen en misschien zou ze allang beneden op de bank hebben gelegen of – meer waarschijnlijk – een poging gedaan hebben om haar echtgenoot eruit te bonjouren, als er niet die folterende onzekerheid was. De logica kon ze niet helemaal vatten, maar het kon te maken hebben met een sprankje hoop dat hij in een droom iets ging loslaten: de naam van het loeder bijvoorbeeld. Maar zolang er gesnurkt werd, zou er niet gedroomd worden. Zeker, er waren manieren om het snurken te stoppen en zelfs om het dromen te bevorderen. Het meest kansrijk was aanraken, maar de enige aanraking waaraan ze nu kon denken, zou het dromen bepaald niet bevorderen. Tegen hem praten was een betere optie. Zo van: ‘Er zit een spook in Boxmeer.’ Of beter: ‘Meisjes met rode haren...’ Of: ‘Was het een goed gesprek met de zakenrelatie in Arnhem?’ Maar geen woord kreeg ze uit haar mond. Het was onwaarschijnlijk en dus verdacht dat hij ’s avonds zogenaamd niets aan haar gemerkt had toen ze van haar Nijmeegse zoektocht terugkeerde. Tot haar eigen verbazing had ze bijna niets tegen hem gezegd. Normaal was ze nogal direct, wist iedereen te vertellen. Maar bij een directe vraag zouden alle smoesregisters en doofpotten zich openen, een fout zou
vermeden worden, de waarheid verdonkeremaand. Dat vooruitzicht moest haar mond gesloten hebben. Een fysiek bewijs was zoveel beter. Een jaar geleden was het ook een roodharige geweest, in Nijmegen. Het kon nu dezelfde zijn. Toen had een vergeten flesje Old Spice met een hartje erop de waarheid boven tafel gebracht. Maar van die stommiteit moest hij hebben geleerd. Erica, haar vriendin en stagebegeleidster, had hem in Boxmeer gearmd met een roodharige gespot, terwijl hij toch echt in Arnhem moest zijn. Het was jammer dat Erica zijn vorige minnares, ene Lea, niet van gezicht kende. Ook over Paula maakte ze zich zorgen. Met haar had ze Erica’s ontdekking willen bespreken en haar zus had haar ook iets te vertellen. Maar na een vol uur wachten in de sushibar had Pascal het voor gezien gehouden. Paula’s mobieltje stond uit en thuis was ze ook al niet. Zou ze weer een terugval hebben? Terwijl Pascal juist de indruk had dat het de laatste tijd weer iets beter ging. Daar lag ze dan met al haar psychologiekennis, halverwege haar opleiding voor psychotherapeut. Te beginnen met Felix kon alles haar nu gestolen worden, maar in janken had ze geen zin; dat gunde ze hem niet. Neem ze maar mee, de gordijntjes met het abstracte bloemmotief en daar het nieuwe jugendstil lampje boven haar nachtkastje met de fraaie wekkerradio. Neem maar mee, dit hele verrekte huis in de Peter Zuidstraat, dat ze met de hulp van een heuse binnenhuisarchitect voor veel geld hadden opgeleukt toen ze het dan maar weer gingen proberen, samen. Misschien kon een grondige inspectie van zijn computer iets aan het licht brengen. Ze sloop het bed uit, schoot in de Björn Borg pantoffels en trok de ochtendjas van het hangertje. Dat rammelde wat tegen de kleerkast, blijkbaar net genoeg om Felix’ ademhaling te verstoren. Wakker worden deed hij gelukkig niet, maar het snurken hield wel op. Pascal besloot zich aan haar plan te houden en sloop verder naar de deur. Toen die bijna weer dicht zat, klonk er een nieuw geluid uit het twee
meter brede bed. Het leek op praten en snel liep ze naar Felix terug. Meer pruttelen dan praten was het, met af en toe een kreun. ‘Mooi... rood... haar...’ fluisterde Pascal op minder dan een halve meter afstand. En ja hoor! Daar kwam het al tussen de grijnzende lippen vandaan: ‘Martine...’ Pascal sjorde aan de schouder en het vlees ontwaakte, al moest het van ver komen. ‘Je moet de groeten van Martine hebben!’ zei ze. ‘Uh... wat?’ was alles wat hij op dit moment kon uitbrengen, maar iets van haar groet moest wel degelijk tot hem zijn doorgedrongen en het was precies genoeg. Pascal haalde uit en raakte hem met haar vuist vol op de neus. Hij gilde het uit en greep naar het getroffen lichaamsdeel. ‘Nu heb je iets anders om van te kreunen!’ riep ze, terwijl zijn kussen rood kleurde. Felix hees zich in het volle bewustzijn, vol ongeloof naar zijn rode handen starend. ‘Wat is er met jou aan de hand?’ Zijn stem sloeg over. ‘Je gaat maar naar die Martine van je!’ Nu kwamen er – smut! – toch nog tranen. Maar Felix was al verslagen, deed geen poging om het uit te leggen en vroeg haar ook niet om verdere uitleg. Zijn aandacht beperkte zich tot zijn neus en het met vette vingertjes angstvallig dichtknijpen ervan. Hij deed zijn hoofd iets verder achterover. ‘Dat is hartstikke fout, maar stik er maar in!’ zei ze. ‘Fijn dat je toch nog een beetje bezorgd bent!’ ‘Ik wil je niet meer hier in huis hebben! En ik hoop dat het heel slecht met je afloopt, Felix Witlox. Voor mijn part val je ten prooi aan de grootste gek die er in heel Brabant te vinden is.’ ‘Je wordt bedankt.’ ‘Jij ook.’ De tranen waren weer opgehouden.
‘Vergeet jij niet dat het ook míjn huis is?’ ‘Ik kan je niet meer verdragen. Nergens en nooit meer! ‘Ik wil voorlopig wel in mijn kantoor slapen, maar meer kan ik niet voor je doen.’ ‘Schaam jij je helemaal niet?’ ‘Niet meer of minder dan jij, hoop ik. Laf, hoor, om iemand in zijn slaap aan te vallen.’ ‘Je was wakker.’ ‘Amper.’ ‘Een zakenbespreking in Arnhem? Op zaterdag nog wel? Laat me niet lachen! En nu naar je kantoor!’ Hij ging, na een deken uit de kast te hebben gegrist, één hand nog steeds tegen zijn neus, de boxershort oversized en ongecontroleerd flodderend in zijn kielzog. ‘Je kunt ook zelf opstappen als het bij mij zo erg is!’ klonk het nasaal vanaf de overloop. Hij was het niet waard om nog iets na te roepen. Nu kon ze eindelijk zoveel gaan huilen als ze wilde. Had ze dat echt gezegd, over die grootste gek in Brabant? Maar och, zelfs zo’n gek zou zijn handen toch niet vuil maken aan iemand als Felix. En trouwens, voor de grootste gek hoefde Felix niet ver. ‘Het is niet wat jij denkt!’ riep hij vanuit de verte. ‘Dit neem ik je heel erg kwalijk, vooral dat je me niet vertrouwt! Het is heel iets anders, maar het heeft geen zin op dit moment om dat aan jou uit te leggen!’ Nu pas kwam de koppijn. (…)
5
Luchthaven Schiphol, zondag 2 maart 2008, 13:55 uur Bevend raapte Paula haar mobieltje op, maar Miguel schopte het weg. Hij raakte de vingers van haar rechterhand. Au! Bruut! Een lange, blonde man bij de vertrekborden keek verbaasd naar wat er tegen zijn hak was komen schuiven, en raapte het op. Paula probeerde zijn aandacht te trekken, maar Miguel stoof er al heen en nam met weinig subtiliteit bezit van haar Nokia. Paula hoorde hem ‘We are sorry’ uit een mondhoek persen, terwijl hij het ding al in zijn handen had en een paar knopjes indrukte. Ondertussen hield zij haar rechterhand onder de linker oksel: misschien hielp dat tegen de pijn. Ze had minstens twee vergissingen begaan. De eerste was om geen afscheid van Pascal te nemen, de tweede om deze man te onderschatten. Ja, eigenlijk om met hem mee te gaan, maar dat kon nu eenmaal niet anders. Hij was op Schiphol Plaza even naar de wc gegaan en Paula had snel een afscheids-sms’je naar haar zus willen sturen, die nu op haar stond te wachten bij het Kasteelmuseum en zich allang grote zorgen moest maken na twee niet nagekomen afspraken. Terwijl ze allebei hadden aangegeven er zo naar uit te zien om elkaar na maanden weer te ontmoeten. ‘Geef het terug,’ zei ze. ‘Waarom?’ Hij stond weer bij haar. De lange man hield hen in de gaten. ‘Omdat het van mij is.’
‘Dus privébezit is belangrijker dan de oplossing van jouw probleem. Is dat wat je zegt?’ Hij was in een zwarte draak veranderd en ze had geen zin om zich door het vuur te laten verteren. ‘Geef het gewoon terug, Miguel, zonder discussies als het kan.’ ‘Loop je even met me mee? Ik beloof je dat je je cell phone dan terugkrijgt. We hebben tijd genoeg: ons vliegtuig komt nog lang niet binnen en dat is al erg genoeg.’ Ze viel dus in de categorie van dingen die erg zijn. ‘Eerst mijn telefoontje terug en dan praten, oké?’ Hij lachte zijn hoge lachje. ‘Ik mag jou ergens wel, Paula. Het slaat nergens op, dat onderhandelen van jou, want je vergeet steeds je werkelijke positie, waarin je geen enkele keus hebt, maar je hebt pit en dat is goed. Op zich.’ Het klonk zo van: en dat krijg ik er nog wel uit! Ze griste het mobieltje uit zijn handen. Het stond uit. ‘Zet het niet aan!’ zei Miguel. Ze gehoorzaamde en gaf de blonde man bij de vertrekschermen te kennen dat het in orde was zo. Ze probeerde ook iets van dankbaarheid in haar blik te leggen, want het werd een uitstervend ras: mensen die risico willen lopen voor een ander. De man maakte handgebaren, als om iemands aandacht te trekken, maar daar hield hij mee op toen Miguel in zijn richting keek. Die leek dat leuk te vinden, maar ineens stond er wel mooi iemand met een uniform achter hem. Dat was natuurlijk waar die man op aangestuurd had. ‘Zijn er problemen?’ vroeg de meterbrede man met iets ondoorgrondelijks in zijn gelaatsuitdrukking. ‘No!’ zei Miguel, maar de bewaker keek Paula aan. ‘Mevrouw?’ Wat kon ze zeggen? Het was eruit voor ze het wist: ‘Het is goed, dank u wel.’ Miguel had gelijk: ze moest wel met hem
mee. Hij wist te veel. Over wat zij uitspookte, bij de moskeeen. De bewaker keek haar nog één keer aan en nam het voor waar aan. Miguel zei nors: ‘Volg mij!’ en ging haar voor met zijn sporttas. Blijkbaar ging hij er zonder meer vanuit dat ze het belang van zijn aanwezigheid en zijn hulp nog steeds inzag. Haar vingers deden nog zeer. Wat zou hij doen als ze het nu gewoon op een rennen zette? In principe kon ze de spullen in haar trolley missen en het paspoort had ze daar niet in zitten. Wel jammer van de schildersspullen en al die kleren. Haar ticket mocht hij houden, hij was het die alles geregeld had. Hij had het nooit laten doorschemeren, maar was hij in staat om haar te chanteren met wat ze in de afgelopen twee jaar had uitgespookt? Of er gewoon mee naar de politie te gaan? Hij was de enige die iets wist. Ze had hem alles in de mailtjes toevertrouwd. Kon dat als bewijs gelden? Had zij iets over hém in handen dat zij op haar beurt zou kunnen gebruiken? Nee, dat had hij weten te voorkomen. Maar hij had toch wel het beste met haar voor? Anders zou hij haar toch niet helemaal vanuit dat idioot verre Texas zijn komen ophalen? Ja, er was de tentoonstelling, maar die liet hij nu schieten. ‘Ik zie dat je vanaf nu verstandig zult zijn,’ zei hij. ‘Dat is maar goed ook. Na wat je gedaan hebt.’ Bij die laatste woorden probeerde hij diep in haar ogen te kijken. Ja, nu weet ik het wel. Ze liepen voorbij de Burger King en een eind verderop zag ze de glazen wand waarachter pas aangekomen reizigers hun bagage hadden opgepikt en langs de douane het land betraden. Het was druk met mensen die vrienden en familie kwamen ophalen. Haar kleren stonken naar de rook: Miguel had in de auto drie sigaretten opgestoken. Wonder boven wonder niet in haar appartement. Ze gingen linksaf. ‘Miguel?’
‘Ja.’ Hij klonk weer vriendelijk. ‘Kwam je niet ook voor de tentoonstelling?’ ‘Ik had De Verzoeking heel graag gezien. Maar het is beter zo.’ ‘Wanneer nam je dan het besluit om eerder terug te reizen?’ ‘We gaan hier even iets drinken.’ Het was een gewone bar, waar hij zijn sporttas liet neerploffen naast een statafel met metalen krukken en een asbak. ‘Of is het dat je Pascal niet wilt zien?’ ‘Ga zitten. Ik heb je boodschap gezien, of het begin ervan. Je bent nu al begonnen om de regels te overtreden, maar...’ ‘Ja, omdat jij...’ ‘Hou je mond en luister. Regel 1 is: geen contact met anderen tenzij via mij. Regel 2 is dat je me niet in de rede valt. Koffie?’ Ze zat tegenover hem. Miguel stak een sigaret op. Hij nam niet de moeite om haar er een aan te bieden. Niet dat ze rookte... ‘Doe maar iets fris.’ Hij wenkte de man achter de bar, maar die straalde uit dat de klanten toch vooral naar hém moesten komen. ‘Stomme coyote!’ perste Miguel tussen zijn iets naar binnen gekrulde lippen door, maar dat was niet voor haar bedoeld. Hij nam een diepe teug van zijn sigaret en ontspande zich, een beetje toch. Hoe zouden de komende maanden verlopen? Zou hij zich weten te beheersen? Zich als een professioneel therapeut opstellen? Het was wel Texas waarnaar ze op weg waren. Hoeveel wilder kon het westen zijn? En de exacte locatie was nog steeds gissen. ‘Ik ben de enige die je kan helpen,’ zei hij. ‘Maar toch moet je het ruimer zien.’ Dat deed ze normaal ook. Maar nu had ze dorst en haar hand deed pijn. Hij zei: ‘Weet je wat mijn achternaam betekent?’
Paula liet ‘Delsoto’ enkele keren in haar hoofd weerkaatsen, maar het zei haar niets. ‘Het doet een beetje Japans aan.’ Hij lachte. ‘Je Spaans is inderdaad nihil. Ik ben naar het struikgewas genoemd.’ ‘Ik weet niet eens waar ik naar genoemd ben.’ ‘Dat meen je niet! Stark!’ Ze meende het wel. ‘Het is misschien beter dat je niet weet wat dat betekent.’ Hij had in ieder geval het fatsoen om de rook niet in haar gezicht te blazen. Hij had haar nieuwsgierig gemaakt, moest ze zichzelf bekennen. Wat stom dat ze niet eens wist wat haar naam betekende! De naam kwam uit Amerika, van een soldaat uit Kansas, die na de Tweede Wereldoorlog met veel plezier aan haar oma was blijven plakken, en in Nederland een weinig succesvolle bakkerij was begonnen. ‘Het heeft allerlei betekenissen, Stark,’ zei Miguel. ‘Maar ik moet je iets anders vertellen, iets uit de tijd dat ik nog politieagent was in Mexico, nog voor Tepin gepest werd. Ik was nog getrouwd en mijn vrouw was tegen een operatie. Alsof ze daar verstand van had. Maar daar gaat het niet om. Na mijn verhaal zul je mij je fucking cell phone geven en kunnen we verder.’ (…)
23 San Antonio, Travis Park, dinsdag 21 maart 2008 (toegevoegde uitleg: Pascal is op jacht naar de man met wie haar zus Paula is meegegaan) (…) En dus maar ijverig doorgaan met zwerven door die oneindige stad, op zoek naar een glimp, af en toe de foto van de vermoedelijke Mexicaan erbij nemend voor een vergelijking met de koppen van voorbijgangers, af en toe iemand aansprekend of zelfs even achtervolgend als de gelijkenis erg sterk was. Maar alles vergeefs. Ook de dag daarop voelde als verloren. Op straat keek ze iedereen nu aan met gedachten als: Jij weet het niet, maar ergens in een van deze huizen is mijn zus in nood. Ze roept om hulp naar mij en ik ben vlakbij en kan niets doen. Ik moet wachten, want dat zegt iemand die weet heeft van haar situatie maar die ik niet kan vertrouwen. (…)
28
San Antonio, 01:15 PM (toegevoegde uitleg: Pascal treft de laatste voorbereidingen voor ze als man verkleed in gezelschap van Lucas de sekte zal betreden waar Paula moet verblijven) (…) Twintig meter voor de ingang van het hotel stopte ze. Er stond een politieauto voor de deur. De agenten moesten binnen zijn. Ze kon niet voorzichtig genoeg zijn en draaide zich om, terug Navarro in. Om de paar minuten keek ze om het hoekje en het duurde twintig lange minuten voordat ze eindelijk weg waren en ze naar binnen kon. Niemand herkende haar. Ze schrok toen ze haar kamer binnenkwam: hier was iemand binnen geweest! De dingen lagen wel degelijk anders dan eerst. En de kamer was al opgemaakt vóór ze wegging. De politie was echt op zoek naar haar! Smut! Pa en Felix waren natuurlijk naar de Nederlandse politie geweest! Snel keek ze wat de politie gezien zou kunnen hebben: de foto’s niet, maar wel het adres van de broederschap en wat aantekeningen, genoeg om een flink spoor uit te zetten. Uit onmacht rammelde ze met haar vuisten tegen de deur van de badkamer. Wat dachten die bemoeizuchtige kerels in het verre, veilige Nederland wel niet! Het werk onmogelijk maken van de enige die een hand naar Paula uitstak? Ze moest hier weg, om misschien niet meer terug te komen...
Snel kleedde ze zich om, ontdeed zich van alles wat naar Pascal Stark of Nederland verwees en deed de mannenkleren en het boekje van Billy Graham in een plastic tasje van het winkelcentrum, na de prijsjes te hebben verwijderd. Milena’s mobieltje nam ze ook mee, al was ze zich ervan bewust dat ze in haar gemoedstoestand de mogelijke gevolgen niet zo goed overzag. Maar ze moest Lucas toch kunnen bellen! De pil moest ze wel meenemen – en goed wegstoppen – want zonder de pil was het risico te groot dat ze al heel snel opnieuw opgesteld zou worden. Twee strips stopte ze in een broekzak. Nog een tandenborstel en dan maken dat ze haar kamer uitkwam! Vanachter de balie loerde Peter in haar richting. ‘Mevrouw Stark?’ zei hij aarzelend en hij tilde een worstvingertje op. Zo heet ik niet, dacht ze. Uitchecken kostte tijd en die was er niet. Niet kijken. ‘Maar...’ Ze liep door met haar ogen gefocust op de deur. Daardoor knalde ze tegen Johan van Geloven op, die met zijn koffers een wel heel onhandige manoeuvre vanaf de balie gemaakt moest hebben. Hij zag nog bruiner dan eerst. ‘Pascal, heb je even tijd?’ ‘No!’ Ze had haar stem nu al iets lager, merkte ze, en liep snel door. De tijd was op. Heel even dacht ze aan haar dappere opa, maar daar kon ze nu ook niet veel mee. ‘Tijd voor iets heel anders?’ hoorde ze de chronoloog nog roepen, maar ze stond al buiten en ging rechts. Smut! Ze werd dus nog steeds herkend! Ze moest natuurlijk ook anders gaan kijken, een beetje woester of onverschilliger of zo. Als Peter nu de politie belde, wisten ze het meteen van haar nieuwe uiterlijk en kwamen ze haar op straat oppikken. Ze rende naar de hoek van de straat, maar bedacht zich: waarom rennen? Toen kwam er zo’n zelfde witte politiewagen de hoek om zeilen en Pascal was heel blij dat ze weer rustig liep. Haar hart klopte zwaar in de keel en ze durfde niet naar de agenten te
kijken. Die gingen gelukkig voorbij, naar de ingang van het hotel en zij was de hoek om. Konden die nu al gebeld zijn? Over tien, twintig seconden kwamen ze waarschijnlijk al achter haar aan. Dus nu moest ze juist weer wel rennen! Ze zette een spurt in en prees zich gelukkig dat ze niet linksom was gegaan, waar het wemelde van de daklozen, van wie de helft haar misschien zou herkennen. Hier viel ze niet op. Ze dook rechts Peacock Alley in. De grote dumpsters stonden er en verder niets en niemand. Slechts één optie had ze, dus was er geen reden om te aarzelen. Ze sloeg de klep van de eerste de beste groene container omhoog en een meer dan walgelijke lucht benam haar de adem, toen ze zich aan haar dunne armen ophees. Het vuilnis lag een meter lager en er zat ook een hoop papier tussen, gelukkig, maar smurrie zag ze ook. Ze zat al op de rand toen ze een politiesirene hoorde. Dat maakte het gemakkelijker. Ze greep de rand van de klep en liet zich schuin achterover vallen, waarbij de klep zich sloot, op haar hand. De smak in het vuilnis viel wel mee, dat dempte haar val. Ze zakte een halve meter in de stinkende troep. In het stikdonker. Ze hield het drie seconden vol, tot haar kokhalzen een uitbundig kotsen werd. Haar hand had klem gezeten en dat deed zeer. Het tasje had ze nog vast met de andere hand. In één broekzak zat nog steeds de portemonnee met alleen dollars, en in de andere haar mobieltje. Ze was compleet en niet gewond: niet slecht voor een amateur. Hijgen deed ze wel en een ziekmakende lucht binnenkrijgen ook, een lucht van bedorven eieren, dood ongedierte, rottend keukenafval. Het zou wel een container van Hotel Travis zijn. Misschien lag ze hier wel in haar eigen vuil – toch nog een beetje thuis... De sirenes waren Peacock Alley voorbijgegaan, maar Pascal verwachtte ze ieder moment terug. Nou moest ze hopen en misschien wel bidden dat niemand haar zou verraden. En dat hier geen ratten zaten. Ze luisterde, maar hoorde niets ritselen. Zo meteen werd het hyperventileren. Ze kon de klep open-
doen voor frisse lucht, maar dan kreeg ze nog meer zuurstof binnen. Dichtlaten dan maar. Met één voet maakte ze toch een kiertje. ‘Alles achter me gelaten,’ zei ze. En: ‘Mag ik me even voorstellen? Felix Witlox!’ Nee, ze moest een andere achternaam nemen nu Felix de politie had gebeld. Nog bedankt! Jammer dat het Felix moest blijven. Als het kon, moest het Belgisch klinken. Dan maar Felix... Vandendump. Ze sprak de naam een paar keer uit. Hij kon ermee door. Ook zei ze: ‘Milena is wél te vertrouwen!’ Als de politie zo reageerde op een bericht over haar zoektocht, had Milena blijkbaar niets aan hen doorgegeven, want zij wist al wekenlang alles over haar en de zoektocht naar Paula. Nog één keer gaf ze over en vervolgens vond ze dat het zo wel weer genoeg was. Uit haar zak wurmde ze voorzichtig het telefoontje. Lucas moest nu in het hotel zijn. Dat was alweer een risico, zo snel mogelijk moest ze hem daar weg zien te hebben. ‘Lucas, met Pascal.’ Het klonk raar in een plastic vuilcontainer. ‘Hoi, Pascal, ik sta voor het hotel te wachten.’ ‘Lucas, je moet me even niets vragen nu, maar doen wat ik zeg. Oké?’ ‘Waarom... ik bedoel, oké.’ ‘Goed, dank je. Ga niet naar binnen, maar ga naar de hoek van de straat links als je voor de uitgang staat. En ga daar rechts. Au!’ ‘Wat is er?’ ‘Niets. Op de hoek van Peacock Alley moet je blijven wachten. En tegen niemand iets zeggen.’ ‘Doe ik. Jij maakt het wel spannend, zeg!’ Pascal begon om zich heen te slaan. Er zaten wel degelijk ratten! (…)