LEERRECHTEN Reactie van het ISO op het wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs
Interstedelijk Studenten Overleg Bemuurde Weerd o.z. 1, 3514 AN Utrecht T 030-230 26 66 / F 030-230 44 11 E
[email protected] / I www.iso.nl Utrecht, mei 2006
WOORD VOORAF
Leerrechten. Als we de staatssecretaris mogen geloven dan wordt het hoger onderwijs de komende jaren een paradijs. Het huidige wetsvoorstel pretendeert flexibiliteit, keuzevrijheid en kwaliteit een impuls te geven. Wie daarentegen door deze holle retoriek heen prikt, ziet een uiterst gecompliceerd en ondoelmatig wetsvoorstel dat verworden is tot een prestigeobject. Het ISO heeft weinig fiducie in de starre plannen van de staatssecretaris; het ISO is tegen het huidige wetsvoorstel. De invoering van dit wetsvoorstel maakt meer kapot dan de student lief is. Deze notitie bestaat uit twee delen; het eerste deel beschrijft de voorgeschiedenis van deze leerrechtendiscussie. In het tweede deel worden enkele minimumeisen van het ISO uiteen gezet. Daarnaast zullen we enkele praktische problemen schetsen die dit wetsvoorstel zal veroorzaken. Aan de vooravond van de parlementaire behandeling beoogt deze notitie de leerrechtensystematiek nog eens goed tegen het licht te houden vanuit het studentenperspectief. Wij wensen u veel wijsheid toe.
Het ISO-bestuur 2005-2006
2
INHOUDSOPGAVE
Voorgeschiedenis
4
Pluspunten wetsvoorstel
5
Minpunten wetsvoorstel
6
Problemen en aanbevelingen
8
3
VOORGESCHIEDENIS
De staatssecretaris heeft afgelopen tijd geschermd met een onderzoek dat aantoont dat maarliefst 60% van de studenten positief is over leerrechten. Dat klinkt op het eerste gezicht bemoedigend. Wat de staatssecretaris echter níet vertelt, is dat bij dat onderzoek niet gevraagd is naar de feitelijke gevolgen van de leerrechtensystematiek, maar naar de beoogde doelen van zijn begeisterungsagenda. Studenten werd onder meer gevraagd wat ze zouden vinden van meer keuzemogelijkheden gedurende de studie, van kwalitatief beter onderwijs en van het ophogen van het collegegeld bij ´eeuwige´ studenten. Er werd níét gevraagd wat studenten vinden de daadwerkelijke gevolgen van leerrechten. De vertegenwoordiging van studenten geneeskunde, het Landelijk Medisch Studenten Overleg (LMSO) van 15 december 2005, heeft in een brief aan de Kamer laten weten bijzonder ongelukkig te zijn met de leerrechten. Niet in de laatste plaats vanwege de zeer geringe uitloopmogelijkheden met betrekking tot de lange cursusduur van de studie. Eenzelfde kanttekening is gemaakt door studenten van de drie technische universiteiten. Zij hebben meerdere malen hun zorgen kenbaar gemaakt over het wetsvoorstel dat nu is ingediend. Ook de LKvV, de Landelijke Kamer van Verenigingen, is tegen de huidige plannen. De LKvV ziet problemen bij het profileringbudget. De huidige plannen zullen onherroepelijk leiden tot calculerend gedrag en een grotere drempel voor studenten om zitting te nemen in een bestuur of commissie. Kortom, het ISO is niet de enige met bedenkingen. Naar aanleiding van de beleidsbrief ‘Financiering in het Hoger Onderwijs’ heeft het ISO gevraagd aan studenten hoe zij zouden reageren op de voorgenomen wijzigingen. Bijna 40% van de studenten zegt te stoppen met extra-curriculaire activiteiten zoals een stage, een verblijf in het buitenland of een bestuursfunctie. Verder vindt 89% van de studenten een collegegeldverhoging van €1000,onacceptabel1. In maart 2005 is het ISO daarom gekomen met een alternatief leerrechtenplan2. Daarin pleit het ISO voor een rechtvaardige en transparante leerrechtensystematiek, die recht doet aan de uitgangspunten van het wetsvoorstel (namelijk meer keuzemogelijkheden, meer kwaliteit etc). Destijds werd voorgesteld om de eenheden van leerrechten klein te houden, om de flexibiliteit voor studenten te garanderen. Vlak daarna, op 27 april 2005, is er een actie georganiseerd door het ISO, de LSVb en de LKvV waar de Nederlandse student zijn ongenoegen kenbaar maakte over de voornemens van de staatssecretaris. De toezegging die de staatssecretaris deed naar aanleiding van die demonstratie wat betreft het instellingscollegegeld is echter een lege huls gebleken. In het wetsvoorstel is de periode van het gemaximeerd collegegeld slechts weggelegd voor enkele studenten omdat in 2010 deze horizonbepaling dreigt te vervallen. Zoals het er nu naar uitziet zullen studenten over een paar jaar zijn overgeleverd aan de willekeur van het instellingsbestuur. Na deze eerste besprekingen begin 2005 is het een lange tijd stil geworden rondom de leerrechten. Pas nadat het wetsvoorstel eind 2005 naar de Kamer is gestuurd ontstond er weer röring. Naast studenten zijn ook instellingen en andere betrokkenen tot het inzicht gekomen dat deze plannen geen verbetering, maar eerder een verslechtering zijn voor het hoger onderwijs. Nu is het aan de politiek om daar een stokje voor te steken.
1 2
ISO- onderzoek: gevolgen invoering nieuwe bekostigingsstelsel. december 2004 ISO- leerrechtenplan: een stimulans tot ontwikkeling. maart 2005
4
PLUSPUNTEN WETSVOORSTEL
Het ISO onderschrijft de doelstellingen van de staatssecretaris. Het bevorderen van de flexibiliteit, keuzevrijheid en de kwaliteit van het hoger onderwijsaanbod zijn nastrevenswaardige idealen. De uitwerking van de mooie plannen laten daarentegen te wensen over. Slechts drie maatregelen zijn voor studenten een significante verbetering ten opzicht van het huidige stelsel: •
Meer studentvolgende financiering: minder financiering via een hoge diplomabekostiging.
•
De peildatum bij instellingen wordt een jaar naar voren gehaald (van t-2 naar t-1): de instellingen voelen het sneller in hun portemonnee wanneer de student wegblijft.
•
De inschrijving van een student voor onbepaalde tijd: de inschrijving loopt automatisch door, tot het moment dat de student zichzelf actief uitschrijft.
5
MINPUNTEN WETSVOORSTEL
Niet doelmatig Het grootste probleem is dat het wetsvoorstel niet doelmatig is. De beoogde idealen zullen zeker niet met deze regelgeving worden gerealiseerd. Er is een rigide systematiek uitgedacht die als een mal op het Nederlandse hoger onderwijs is gelegd. Er wordt geen rekening gehouden met onderwijszaken die niet in die mal passen; dat wordt door de staatssecretaris simpelweg over de schutting gesmeten. Zo is er geen rekening gehouden met schakelprogramma´s, met excellente studenten en met studenten die niet aan het stereotype beeld van de staatssecretaris voldoen. Eén van de belangrijkste argumenten om deze wet in te voeren is de beoogde kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. Het is de bedoeling dat studenten bewuster gaan kiezen en zich meer laten leiden door de kwaliteit van de opleiding. Helaas blijkt dat maar 30% van de studenten overweegt om een andere opleiding te gaan kiezen als de kwaliteit van de huidige opleiding te wensen overlaat3. Niet zozeer omdat studenten de kwaliteit van hun opleiding onbelangrijk vinden, maar omdat de randvoorwaarden om over te stappen niet aanwezig zijn. De Raad van State heeft de ondoelmatigheid van het wetsvoorstel ook aan de kaak gesteld: “voor de vergroting van de mobiliteit wordt een zekere inwisselbaarheid tussen verwante opleidingen verondersteld. Deze werkt echter weer belemmerend op het streven naar meer differentiatie en biedt onvoldoende prikkels voor studenten om over te stappen.”4 Er is geen rekening gehouden met de gevolgen van een dergelijke overstap. Hierbij ben je als student een leerrecht kwijt, loopt je studiefinanciering gewoon door en is de erkenning van de eerder behaalde vakken niet vanzelfsprekend. Externe randvoorwaarden als huisvesting laten we hier buiten beschouwing, maar spelen uiteraard ook mee.
Onnodig Het ministerie heeft aangegeven dat het beschikbare budget voor het hoger onderwijs gelijke tred houdt met de mogelijke groei van de studentenpopulatie in het hoger onderwijs. Mocht de leerrechtensystematiek worden ingevoerd, dan zal het budget niet afhankelijk zijn van het aantal ingezette leerrechten. Het onderwijsbudget op de rijksbegroting blijft namelijk het uitgangspunt, dus niet het aantal studenten dat leerrechten inzet (en dus bekostigd moet worden). Indien de gemiddelde studieduur van studenten gelijk blijft – of daalt – is er geen enkele noodzaak om een hoog instellingscollegegeld te vragen. De instellingen maken immers niet meer kosten dan voorheen, en de bekostiging blijft op een gelijk peil. Het doorvoeren van het huidige wetsvoorstel, het realiseren van een complex en rigide stelsel, slaat zo bezien als een tang op een varken. Een van de redenen om leerrechten in te voeren is de beoogde prikkel voor studenten om sneller te studeren. De rendementen zijn volgens de staatssecretaris te laag. Een kanttekening die daarbij geplaatst dient te worden is dat er al een aantal prikkels zijn om dit te verbeteren. Studenten zullen zich steeds meer bewust worden van het feit dat behaalde resultaten tijdens de bachelor bepalend kunnen zijn voor de toelating bij de master. Daarnaast is er in de WHW (en ook in de WHOO) opgenomen dat 3 4
ISO- onderzoek: gevolgen invoering nieuwe bekostigingsstelsel. december 2004 Kamerstuk 30 387, nr. 4 – 2c
6
instellingen een bindend studieadvies kunnen hanteren. Dit betekent dat studenten in hun eerste twee jaar de hete adem van het bindend studie advies in hun nek zullen voelen en tijdens hun laatste jaar van hun bachelor met het oog op de toekomst hun schouders er onder zullen zetten. Verder zijn er ook nu al financiële gevolgen voor ieder jaar dat de student uitloopt: het collegegeld van €1496,- moet betaald worden en de studiefinanciering wordt na 4 jaar omgezet in een lening. Genoeg stimulansen zijn derhalve reeds aanwezig.
Overige bezwaren In een aparte brief5 aan de Kamer heeft het ISO het belang van de koppeling van de WHOO en de WFO (leerrechten) benadrukt. Mocht gedurende de behandeling van de WFO duidelijk worden dat de behandeling van de WHOO in deze kabinetsperiode niet mogelijk is, dan mag de leerrechtensystematiek niet van kracht worden. Ofschoon beide wettrajecten technisch gezien afzonderlijk zijn in te voeren, wordt door iedereen het belang van de gemeenschappelijkheid onderkend. Het is van groot belang dat de invoering van leerrechten niet wordt doorgevoerd vanuit prestigeoverwegingen, maar vanuit een goed doordacht plan dat bestendigd wordt in een wetsvoorstel. Een goede wet is belangrijker dan een snelle wet! Een ander zorgenkind is het project Studielink. Hoewel Studielink niet een noodzakelijke voorwaarde is voor het doorvoeren van de leerrechten, is het toch aangevoerd als belangrijk argument voor de soepele invoering van de leerrechtensystematiek. Daarnaast is het als argument gebruikt om de administratieve lasten terug te dringen. Nu Studielink een forse vertraging heeft opgelopen, vallen deze argumenten weg bij het pleidooi voor leerrechten. Het geven van een impuls aan de kwaliteit is prima, maar als de geboden kwaliteit niet toereikend is dan ligt compensatie van leerrechten in de rede. Het is het idee van ‘niet goed, leerrechten terug’. Ook hiervoor dient een wettelijke basis zijn vastgelegd. Er moet in ieder geval een bepaling in de wet worden opgenomen dat studenten die tijdens het volgen van een opleiding geconfronteerd worden met een negatief accreditatiebesluit voor die opleiding, een compensatie voor reeds ingezette leerrechten krijgen.
5
ISO – brief leerrechten en nieuwe wet. maart 2006
7
PROBLEMEN EN AANBEVELINGEN
Leerrechteenheden Jaren, halve jaren, maanden of modules; de eenheid waarin leerrechten ingezet worden is een veelbesproken onderwerp. Op dit moment staan in het wetsvoorstel halfjaarlijks inzetbare leerrechten geformuleerd6. Het ISO streeft naar zo klein mogelijke leerrechteenheden. In het geval van een verkeerde studiekeuze blijft met een halfjaarlijks inzetbaar leerrecht de schade relatief beperkt – er is niet een compleet leerrecht van een jaar weg. Daarnaast is het mogelijk om een half jaar naar het buitenland te gaan, een minor aan een andere instelling te volgen of het tweede deel van het jaar geen onderwijs te volgen. Jaarlijks inzetbare leerrechten doen absoluut geen recht aan de flexibiliteit en keuzevrijheid die studenten bij de discussie omtrent leerrechten zijn voorgehouden. Het is als afronden bij de kassa op hele euro’s. Halfjaarlijks inzetbare leerrechten blijven daarom voor het ISO het minimum! Een nóg betere manier om flexibiliteit voor studenten te waarborgen ligt in het aanbieden van maandelijks inzetbare leerrechten. Voor instellingen maakt het geen verschil met halve jaren, zeker niet als dezelfde peildata gehanteerd worden. Verder wordt voorkomen dat studenten een leerrecht effectueren, zonder dat de student nog ingeschreven staat. Daarnaast heeft de IB-Groep het ISO laten weten dat het wat betreft administratieve lasten niets uitmaakt als er gekozen wordt voor maanden in plaats van (halve) jaren. Ook de VSNU heeft inmiddels laten weten goed uit de voeten te kunnen met maandelijkse leerrechten.
Flexibele inzet van uitlooprechten Bij de introductie van de leerrechtensystematiek is steevast verwezen naar de flexibiliteit die leerrechten voor studenten met zich meebrengt. Over de samenstelling van de leerrechten en uitlooprechten is gekozen voor een constructie waarbij 4 soorten leerrechten te onderscheiden zijn. De student krijgt leerrechten voor één bachelor- en één masteropleiding, inclusief een uitlooprecht voor de beide fases. De oorspronkelijke C + 2 constructie is aangepast naar C(bachelor) + 1 jaar uitloop en C(master) + 1 jaar uitloop7. Om studenten daadwerkelijk flexibiliteit te bieden, is het vanzelfsprekend de inzet van de uitlooprechten aan de student over te laten. Het koppelen van het uitlooprecht aan een studiefase druist in tegen de wens van flexibiliteit. Daarnaast blijkt uit de praktijk dat studenten vaker in de bachelor uitlopen dan in hun master. Wordt het systeem ingevoerd met de starre uitlooprechten, dan worden studenten aan het eind van hun bachelor plotseling geconfronteerd met het hoge instellingscollegegeld. Er bestaat dan de kans dat deze studenten stoppen met hun studie, waardoor ze noch een bachelor- noch een masteropleiding hebben afgerond. Door de uitlooprechten flexibel te maken, wordt dit probleem omzeild.
6 7
kamerstuk 30 387, nr. 2 – art. I, onderdeel A, art. 1.1 kamerstuk 30 387, nr. 2 – art. I, onderdeel R, art. 7.42c
8
‘Oplossing’ hbo-wo-bocht Om de gewraakte hbo-wo-bocht te ondervangen is er gekozen voor een rigoureuze oplossing: het uitlooprecht is slechts bij één studie inzetbaar8. Dat betekent dat een student bij het gelijktijdig starten van twee opleidingen zich geen uitloop kan permitteren, zonder met het hoge instellingscollegegeld in aanraking te komen. In de praktijk is het zo dat veel studenten na hun eerste jaar een tweede studie gaan combineren met hun eerste studie. Een student zal, ervan uitgaande dat de eerste studie nominaal wordt doorlopen, de tweede studie als studie van de eerste keuze aanmerken. Zodoende kan het uitlooprecht toch worden aangewend voor de tweede studie. Een ander gevaar is dat de tweede studie wordt gestopt zodra de student met instellingscollegegeld te maken krijgt. Eén ding is in elk geval zeker: de maatregel is weinig lonend voor excellente studenten. Dat is natuurlijk niet te rijmen met de grote behoefte aan dergelijke studenten. Het terugdraaien van bovenstaande wijziging (het uitlooprecht bij slechts één studie), zou dergelijke problemen voor excellente studenten voorkomen.
Horizonbepaling instellingscollegegeld Op dit moment is in het wetsvoorstel bepaald dat tussen 2007 en 2010 een regeling van gemaximeerd collegegeld geldt. De staatssecretaris heeft de Kamer op 27 april 2005 voorgehouden om de beslissing om de horizonbepaling los te laten niet vast te stellen: “over een paar jaar kan worden bezien of dit maximum kan worden losgelaten.”9 In het ingediende wetsvoorstel is de staatssecretaris teruggekomen op deze uitspraken. Het is de bedoeling dat het instellingscollegegeld na 2010 vrijgegeven wordt. Het ISO vindt dit geen goede zaak. Het is nu nog onbekend op wat voor wijze het instellingscollegegeld gedifferentieerd wordt. Daarnaast is het geheel onbekend hoe sterk studenten reageren op de differentiatie van het instellingscollegegeld. Het ligt meer voor de hand een evaluatiemoment in de toekomst in te bouwen, nadat er meer inzicht is over de dynamiek van het instellingscollegegeld. Over een paar jaar kan er wellicht beslist worden of de horizonbepaling wordt losgelaten. Wat daarnaast uiterst belangrijk is, is dat het maximaal te lenen bedrag via het collegegeldkrediet10 bij de IB-Groep nimmer overschreden mag worden door het instellingscollegegeld. (3.16a, 2e lid, WSF 2000)
Differentiatie instellingscollegegeld Er zijn reeds diverse signalen door instellingen afgegeven met betrekking tot de hoogte van het instellingscollegegeld. Er is nu al een soort ratrace ontstaan tussen universiteiten hierover. In de Memorie van Toelichting wordt gesproken over verschillende groepen studenten waarvan instellingscollegegeld wordt verlangd11. De wettekst zelf laat een dergelijke keuze echter geheel in het midden. Door de instellingen wordt er aangestuurd op één regime van instellingscollegegeld. Op dit moment zijn er nog verschillende soorten instellingscollegegeld voor verschillende groepen studenten: deeltijdstudenten, 30- plussers en studenten van buiten de EER. Kamerstuk 30 387, nr. 9 – art. I, onderdeel R, art. 7.42j Kamerstuk 29 853, nr. 17 – p. 9 10 Kamerstuk 30 387, nr. 2 – art. IV, onderdeel F, art. 3.16a, 2e lid 11 Kamerstuk 30 387, nr. 3 – paragraaf 3.4.3 8 9
9
Het is absoluut niet te rechtvaardigen om studenten een instellingscollegegeld van € 12 000,- in rekening te brengen, terwijl er nog maar een paar pagina’s van een scriptie moeten worden afgerond. Het ISO ziet graag dat de wet op enigerlei wijze voorziet in het toespitsen van het instellingscollegegeld op diverse groepen studenten.
Schakelprogramma’s Het is inherent aan het bachelor-mastersysteem dat er in bepaalde gevallen deficiënties moeten worden weggewerkt, voorafgaand aan het volgen van de masteropleiding. Een grote groep hbo-studenten, en wo-studenten vanuit een ander domein, volgen daartoe een schakelprogramma. Omdat schakelprogramma’s niet geregistreerd zijn in het CROHO, zal het inzetten van een leerrecht niet mogelijk zijn. In de paragraaf over uitlooprechten in de Memorie van Toelichting wordt hier notie van gemaakt: “(…) waarbij de onderwijskundige aansluiting van opleidingsroutes voor studenten en de gewenste verdieping tot uitloop kunnen leiden.” Hiermee wordt geïmpliceerd dat bij het volgen van een voorbereidend traject – de onderwijskundige aansluiting van opleidingsroutes – het master- uitlooprecht ingezet zou mogen worden. Het ISO pleit ervoor om schakelprogramma’s vast te leggen in het CROHO als onderdeel van de bachelor- of als masteropleiding, zodat de student hier een uitlooprecht in kan zetten. Een andere mogelijkheid is om standaard wettelijk collegegeld te vragen aan studenten die een schakelprogramma volgen.
Profileringsfonds Op dit moment zijn er veel gelabelde potjes met geld bij de hoger onderwijsinstellingen aanwezig. Het instellen van een profileringsfonds is op zich begrijpelijk, maar de keuze om instellingen zich te laten profileren op de omvang, de hoogte van de financiële middelen van het profileringsfonds, is onbegrijpelijk. De medezeggenschap heeft in de toekomst slechts inspraak op de samenstelling van het fonds. Concreet kan dat betekenen dat die medezeggenschap tien euro mag verdelen over allerlei bestuurlijke actieve studenten. Als de wetgever medezeggenschap en excellentie daadwerkelijk een stevige positie wil geven, dan ligt het voor de hand een ondergrens vast te stellen wat betreft de hoogte van het budget dat voor het profileringsfonds wordt aangewend. Een oplossing is om een deel van de financiële middelen van de dynamisch onderwijsopslag te oormerken voor het profileringsfonds.
Aanspraak op profileringsfonds Studenten moeten tijdens hun studieperiode aanspraak kunnen maken op middelen uit het profileringsfonds, en niet pas nadat de student door zijn leerrechten is12. Studenten met bijvoorbeeld een bestuursfunctie hebben straks in feite twee keuzes. De student in kwestie kan beslissen om zich in te schrijven maar geen leerrecht in te zetten. De consequentie is dat de actieve student wordt geconfronteerd met het (hoge) instellingscollegegeld. De andere keuze is om na het opraken van de leerrechten een compensatie te claimen. Het probleem is dat de student hier geen zekerheid over heeft tot het moment dat hij al uit zijn leerrechten is, want hij heeft geen garantie dat er daadwerkelijk geld aan hem besteed gaat worden. Daarnaast moeten instellingen actief gaan bijhouden welke student in 12
Kamerstuk 30 387, nr. 2 – onderdeel BB, art. 7.51
10
een bepaald jaar een extra-curriculaire activiteit heeft gedaan. Dit veroorzaakt nodeloze bureaucratie. Deze twee scenario’s dragen niet bij aan begeisterung en zullen onherroepelijk leiden tot calculerend gedrag. De bepaling dat een student die een leerrecht inzet geen ondersteuning vanuit het fonds mag krijgen moet daartoe worden geschrapt.
Vergoeden collegegeld vanuit profileringsfonds In het wetsvoorstel is bepaald dat de middelen van het fonds doelmatig besteed moeten worden. Van niet-doelmatige besteding van de rijksbijdrage is sprake als een deel daarvan wordt gebruikt voor het op enige manier compenseren van het door studenten betaalde collegegeld of examengeld.13 Het is volstrekt onlogisch dat een dergelijke bepaling wordt opgenomen. Dit is juist een onderdeel van het profileringsfonds waarbij ruimte moet worden gegeven aan de keuzes en voorkeuren die instelling en studenten overeen komen, ofwel ruimte om te profileren. Het ISO pleit er voor deze bepaling te schrappen.
Koninklijke route De staatssecretaris doet voorkomen dat er extra leerrechten worden verstrekt indien een student met een hbo-propedeusegetuigschrift naar een wo-bacheloropleiding overstapt. Deze compensatie geldt echter niet voor studenten die een vwo-achtergrond hebben. Concreet betekent het dat een student met een vwo- diploma, die een hbo-getuigschrift behaald heeft en overstapt naar een wo-bacheloropleiding, nog maar twee jaar aan leerrechten overhoudt voor een driejarige studie14. Er wordt dus een jaar aan leerrechten onttrokken. Op de hbo- bacheloropleiding had de desbetreffende student namelijk vier jaar leerrechten, maar na een jaar studeren en de overstap naar een wo-bacheloropleiding zijn daar nog maar twee van over. Als je ook nog eens bedenkt dat het om een relatief klein aantal studenten gaat, ligt het voor de hand deze merkwaardige inperking van de flexibiliteit te schrappen.
Extra leerrechten voor gezondheidszorg en onderwijs Studenten die een nieuwe opleiding op het gebied van gezondheidszorg of onderwijs starten, krijgen een compleet pakket aan extra leerrechten15. Deze aanspraak op leerrechten kan echter niet gemaakt worden als je al een graad hebt behaald in één van deze twee gebieden óf indien je eerder een studie hebt gevolgd binnen de genoemde gebieden. De laatstgenoemde voorwaarde is een schoolvoorbeeld van de rigide uitwerking van het huidige wetsvoorstel. Een voorbeeld: studenten die zijn uitgeloot voor de studie geneeskunde zullen als parkeerstudie een verwante opleiding, uiteraard binnen het domein gezondheidszorg, willen volgen. Dat zal echter ten koste gaan van de leerrechten die in een later stadium nodig zijn bij de studie geneeskunde. Vanuit het perspectief van de leerrechten is het logischer een parkeerstudie te kiezen die buiten het domein gezondheidszorg valt. Het ISO is van mening dat deze bepaling ongunstige effecten zal hebben en ziet graag een verandering van het wetsvoorstel op dit punt. Daarnaast gaat het om een relatief klein aantal studenten en studenten mogen maximaal tweemaal meeloten. Kamerstuk 30 387, nr. 3 – paragraaf 3.5.1 Kamerstuk 30 387, nr. 7 – paragraaf 3.2 15 Kamerstuk 30 387, nr. 2 – art. I, onderdeel R, art. 7.42g 13 14
11
Afschaffen van maximale meeneembaarheid resterende rechten. Binnen het kader van het ‘leven lang leren’ is het vanzelfsprekend dat resterende leerrechten in een later stadium ingezet mogen worden. Wat echter géén recht doet aan snelle studenten is de maximering van resterende leerrechten tot het maximum van één jaar16. Daarmee wordt de snelle student niet beloond, en het ondermijnt de gedachte achter de ‘leven lang leren’ filosofie. Het schrappen van deze bepaling ligt derhalve in de rede.
16
Kamerstuk 30 387, nr. 2 – art. I, onderdeel R, art. 7.42e
12