Leerdoelen aanbieden en evalueren
Een actieonderzoek naar het aanbieden en evalueren van leerdoelen aan een leerling met meervoudige beperkingen Michelle IJntema S1770012 Februari 2013 Masterthesis Onderwijskunde Faculteit Gedrag-‐ en Maatschappijwetenschappen Rijksuniversiteit Groningen Eerste begeleider: Drs. Marieke van Roy Tweede begeleider: Dr. Ernst Thoutenhoofd
Inhoudsopgave Abstract
blz. 3
Samenvatting
blz. 4
Voorwoord
blz. 5
blz. 6
Hoofdstuk 2 – Theoretisch kader
blz. 9
2.1. Leren leren
blz. 9
2.2. Leerdoelen opstellen
blz. 10
2.3. Leerdoelen evalueren
Hoofdstuk 1 – Inleiding
2.2.1 Leerdoelen voor leerlingen me beperkingen in het leren
blz. 14
2.4. Consultatieve leerlingbegeleiding
blz. 18
2.5. Communicatie
blz. 21
2.6. Ernstig meervoudig beperkte leerlingen
blz. 23
Hoofdstuk 3 – Methode
blz. 12
blz. 25
3.1. Onderzoeksdesign
blz. 25
3.2. Respondenten
blz. 28
3.3. Instrumenten
blz. 29
3.4. Literatuuronderzoek
blz. 30
3.5. Analyse
blz. 30
3.6. Storende factoren
blz. 32
blz. 35
4.1. Leerdoelen aanbieden
blz. 35
4.2. Visueel communiceren
blz. 36
4.2.1. Arbeid
blz. 36
4.2.2. Kring
blz. 38
4.3. Auditief communiceren
blz. 41
4.3.1. Arbeid
blz. 41
4.3.2. Kring
blz. 43
Hoofdstuk 4 – Resultaten
1
4.4. Tactiel communiceren
blz. 45
4.5. Reactie van de leerling op communicatie
blz. 46
4.6. Evalueren van leerdoelen
blz. 48
4.6.1. Arbeid
blz. 48
4.6.2. Kring
blz. 49
blz. 51
blz. 55
Hoofdstuk 5 – Conclusie
5.1. Algemene conclusie
Hoofdstuk 6 – Discussie
blz. 57
Referenties
blz. 61
Bijlagen
blz. 67
2
Abstract This thesis is part of the Learning-‐ and Thinking skills project of the University of Groningen. It concerns an action research in secondary education for children with visual disabilities and possible other severe disabilities (the institution in which this research takes place is called Onderwijs Visio Haren). In this case the pupil actually has a visual disability and other severe disabilities like a developmental disability. The teacher has a few years working experience at Onderwijs Visio Haren. This research focuses on the interaction between the teacher and the pupil. It seeks to get an answer to the question how learning objectives can be offered to a pupil with visual-‐ and other severe disabilities in a way that the pupil can understand, and how the teacher and the pupil can evaluate these learning objectives together.
During the research, the researcher and the teacher investigated the way in which the
teacher communicates with the pupil. In addition, they also investigated how the teacher offered the learning objectives. During the first rounds of data collection, the teacher communicated with the pupil using primarily audition. Using consultation methods, the researcher and the teacher evaluated the observed lessons and concluded that auditory learning can be supplemented with visual and tactile learning.
Evaluation was part of the consultation as well. At the start, evaluation was a way to
check if the pupil liked the lesson, instead of looking if and what the pupil had actually learned. Like with offering learning objectives, consultation brought to light that evaluation could also be supported visually and tactually.
Following the consultations, the teacher strived for a more visual and tactile way of
offering learning objectives and evaluating them. The teacher also offered these objectives much more in context. In that way, the lessons became more meaningful to the pupil. Observations on this way of offering and evaluating the objectives showed a pupil who was more active during the lessons and who showed what he had learned during evaluation.
3
Samenvatting Dit onderzoek maakt deel uit van het Denk-‐ en Leervaardighedenproject van de Rijksuniversiteit Groningen. Het betreft een actieonderzoek in het voortgezet speciaal onderwijs waarbij de focus ligt op de interactie tussen de leerkracht en de leerling. Er wordt getracht een antwoord te krijgen op de vraag op welke manier leerdoelen aangeboden kunnen worden aan, en geëvalueerd kunnen worden met leerlingen met ernstig meervoudige beperkingen. De betreffende docent werkt al enige jaren in het voortgezet speciaal onderwijs. De leerling is slechtziend en heeft te maken met verstandelijke en motorische beperkingen. Visio Onderwijs Haren is een school waar leerlingen met dergelijke problemen terecht kunnen.
Tijdens het onderzoek is gekeken naar de manier waarop de leerkracht met de leerling
communiceert en hoe de leerdoelen worden aangeboden. Tijdens de eerste metingen communiceerde de leerkracht voornamelijk auditief met de leerling. Door middel van consultatieve leerlingbegeleiding (CLB) zijn gesprekken gevoerd met de docent naar aanleiding van geobserveerde lessen. Daarin is naar voren gekomen dat het auditief aanbieden van de lesdoelen visueel en tactiel ondersteund kan worden. Ook het evalueren is naar voren gekomen tijdens de consultatieve leerlingbegeleiding. In eerste instantie hield het evalueren voornamelijk in dat er gekeken werd of de leerling de les wel leuk vond, in plaats van te kijken of de leerling ook daadwerkelijk iets heeft geleerd. In het CLB-‐gesprek kwam naar voren dat ook het evalueren visueel en tactiel kan worden ondersteund.
De docent heeft op basis van de CLB-‐gesprekken gezocht naar visuele en tactiele
handelingen die meer recht deden aan het aanbieden en evalueren van leerdoelen. Ook heeft de leerkracht ervoor gekozen de leerdoelen in een context te plaatsen om de lessen meer betekenisvol aan de leerling aan te bieden. De observaties die op dit handelen volgden lieten een meer betrokken leerling zien die tijden het evaluatiemoment heel goed het geleerde kon aangeven.
4
Voorwoord Op deze plaats in mijn thesis wil ik graag een aantal mensen bedanken die mij op zeer verschillende manieren hebben geholpen tot het succesvol schrijven en afsluiten van mijn thesis. Als eerste wil ik Drs. Marieke van Roy en Dr. Ernst Thoutenhoofd bedanken voor de enthousiaste begeleiding gedurende mijn onderzoek en het beoordelen van mijn thesis. Ook wil ik graag alle mensen van Onderwijs Visio Haren bedanken. Ik kan jullie niet bij name noemen, maar voornamelijk de docent en de leerling die zo vaak worden genoemd in deze thesis, heel erg bedankt dat jullie hebben willen meewerken aan dit onderzoek. Ook de ouders van de leerling wil ik graag bedanken voor het geven van toestemming om uw zoon te filmen. Daarnaast wil ik graag mijn ouders, Peter en Anita, bedanken voor jullie steun en jullie altijd aanwezige vertrouwen in mijn kunnen. Steven en Oscar, bedankt dat jullie mij de soms zo broodnodige afleiding bezorgden en tegelijk ook wisten wanneer ik even moest doorzetten. Top! Ingrid en Jorn, enorm bedankt voor al die gezellig uurtjes dat we samen op de faculteit en bij het ambulatorium hebben gewerkt aan onze scripties. De kopjes thee en chocolademelk, het voetballen en overgooien met de tennisbal, ik zal het nooit vergeten! Als laatste wil ik al mijn vrienden en vriendinnen bedanken voor alles, ieder op zijn of haar eigen manier. Met name Laisja, Josefien en Mariska, want jullie hebben wel eens geduld met mij moeten hebben wanneer ik weer eens laat reageerde op een berichtje, uitnodiging of voorstel. Thanks ladies!
5
Hoofdstuk 1 -‐ Inleiding Vanuit een traditioneel standpunt gezien wordt onderwijs opgevat als het overbrengen van kennis van de leerkracht naar de leerlingen. Daarbij is de leerkracht de expert en toetst hij naar verloop van tijd of de leerlingen voldoende kennis opgedaan hebben. Tegenwoordig wordt van het traditionele standpunt afgezien (De Vos-‐ Den Otter, 2005). Onderwijs zou zich niet moeten focussen op de overdracht van kennis van leraren naar leerlingen. Daarentegen moet het zich bezig houden met het fundamentele aspect waar onderwijs voor is bedoeld: leren (Alonso, López, Marique & Viñes, 2008; Leenders, Naafs & Van den Oord, 2010). Alonso et al. (2008) geven de volgende definitie van leren: 'Learning is the acquisition of new mental schemata, knowledge, abilities, skills, etc., that can be used to solve problems potentially more successfully' (p. 1). De docent is natuurlijk niet gelijk uit beeld, hij heeft wel degelijk een rol in het leren van zijn leerlingen. Om de leerstof goed over te brengen zijn leerdoelen nodig. Specifieke leerdoelen geven inzicht in hetgeen bereikt moet worden en geven een duidelijk evaluatiekader (Mager, 1974; Werkgroep DOZ, 1985). Van Berkel (1993) geeft aan dat wanneer er geen doelen zijn waar naartoe gewerkt wordt, het onderwijs zijn relevantie mist en daarbij disfunctioneel is.
Curricula en daarmee lesdoelen worden door de school en de docent bepaald, maar de
Nederlandse overheid geeft wel een richtlijn wat alle leerlingen voor specifieke vakken moeten beheersen. Dit doet zij in de vorm van kerndoelen (zie bijvoorbeeld Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2006). Om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen controleert de Inspectie van het Onderwijs aan de hand van toezichtkaders of scholen de kerndoelen in voldoende mate toepassen. Deze kerndoelen gelden niet alleen voor het regulier basis-‐ en voortgezet onderwijs, maar ook voor het speciaal basis-‐ en voortgezet onderwijs (Inspectie van het Onderwijs, n.d.). In 2009 is een nieuw besluit genomen wat betreft de vastgestelde kerndoelen in het speciaal onderwijs. Het nieuwe besluit bevat algemene kerndoelen en kerndoelen per onderwijscluster geordend (Rijksoverheid, 2009).
De onderwijsinspectie kijkt of de kerndoelen worden behaald, maar om goed onderwijs
te garanderen is het van belang dat de docent ook zelf de kern-‐ en leerdoelen regelmatig
6
evalueert. Wanneer er tussentijds getoetst wordt waar de leerlingen staan in het leerproces krijgt de docent inzicht in de opbrengst van het onderwijs. Daarnaast kan worden bepaald wat er gevraagd wordt van de docent om de leerlingen het gewenste eindniveau te laten behalen. De docent heeft een verscheidenheid aan mogelijkheden tot zijn beschikking om te bepalen of de leerlingen het vooraf geformuleerde leerdoel behaald hebben, bijvoorbeeld geprecodeerde toetsen, essay vragen en mondelinge toets momenten (Van Berkel & Starren, 1993).
Soms wordt er echter meer gevraagd van een docent, in het bijzonder wanneer zij
ernstig meervoudig beperkte leerlingen onderwijzen. Het is echter van belang de leerlingen te blijven zien als gewone leerlingen met mogelijkheden, als leerlingen die recht hebben op onderwijs dat hen helpt zich optimaal te ontplooien en zich tot een autonoom persoon te ontwikkelen (Vlaskamp, 1999). Hier is een perspectief voor nodig, 'een beschrijving van de gewenste situatie of ontwikkeling voor het kind' (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005, p. 44). Aan de hand van het perspectief wordt een hoofddoel vastgesteld dat het perspectief concretiseert. Dit is een doel op de lange termijn. Om het hoofddoel te bereiken worden werkdoelen vastgesteld, ofwel kleine tussendoelen die in korte tijd bereikt kunnen worden (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005).
Zoals reeds is vastgesteld, controleert de Inspectie van het Onderwijs naast het regulier
onderwijs ook het speciaal onderwijs (Inspectie van het Onderwijs, n.d.). Het is daarom ook voor het speciaal onderwijs van belang dat zij haar leerdoelen evalueert.
In Haren staat Visio Onderwijs Haren (hierna: Visio), een afdeling van Koninklijke Visio -‐
expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen (hierna: Koninklijke Visio). Visio biedt onderwijs aan slechtziende of blinde kinderen in het basis-‐ en voortgezet onderwijs. Leerlingen kunnen bij Visio terecht wanneer zij een visuele beperking hebben, maar ook wanneer er sprake is van meervoudige beperkingen (Koninklijke Visio, n.d.). Visio wil onderzoeken op welke manier gecontroleerd kan worden of de lesdoelen bij de leerlingen zijn aangekomen en hoe de lesdoelen geëvalueerd kunnen worden. Het onderzoek zal zich richten op één docent binnen Visio. Deze docent geeft onderwijs aan slechtziende leerlingen tussen de 12 en 15 jaar met een meervoudige beperking en een ontwikkelingsleeftijd van 0 tot 24 maanden. Er is gekozen voor een case study waarbij de docent zich richt op één leerling.
7
De onderzoeksvraag die in dit onderzoek wordt beantwoord is als volgt: Op welke
manier kan gecontroleerd worden of slechtziende leerlingen met een ernstige ontwikkelingsachterstand de lesdoelen begrijpen en hoe kunnen de bereikte lesdoelen samen met de leerling worden geëvalueerd? Hierbij horen de volgende deelvragen: 1. Op welke manier legt de docent de lesdoelen effectief uit aan de leerling? 2. Welke strategie helpt de docent te controleren of de leerling de lesdoelen heeft begrepen? 3. Op welke manier kunnen de docent en de leerling de les en de lesdoelen samen reflecteren? De resultaten van dit onderzoek kunnen door Visio worden gebruikt om het onderwijs verder te ontwikkelen en om vervolgonderzoek op te baseren. Daarnaast zullen de resultaten van belang zijn voor andere onderwijsinstituten voor meervoudig beperkte leerlingen. Tevens kunnen de resultaten een bijdrage leveren aan het tot nu toe beperkte onderzoek dat is gedaan met deze bijzondere doelgroep. Na de inleiding volgt het theoretisch kader. Hier zullen relevante zaken aan de orde komen, zoals het opstellen van leerdoelen en het evalueren ervan. Na het theoretisch kader zal methode van dit onderzoek worden toegelicht. Vervolgens zullen de resultaten besproken worden, waarop ten slotte de conclusie en discussie zullen volgen.
8
Hoofdstuk 2 -‐ Theoretisch kader In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op leren leren (2.1.). Vervolgens wordt het opstellen van leerdoelen behandeld (2.2.) waarna het evalueren van leerdoelen aan bod komt (2.3.). Verder volgt er een bespreking van consultatieve leerlingbegeleiding (2.4.). In 2.5. wordt het begrip communicatie behandeld en ten slotte wordt ingegaan op de doelgroep van de docent waar dit onderzoek zich op richt, namelijk ernstig meervoudig beperkte leerlingen (2.6.).
2.1. Leren leren Dat het niet makkelijk is om een goede definitie te geven van het begrip leren leren bewijzen Hoskins en Frederiksson (2008). Zij halen een onderzoek van Stringher uit 2006 aan, waarin veertig verschillende definitief zijn gevonden voor leren leren. In het onderzoek van Stringher komt naar voren dat verschillende concepten als metacognitie, het sociaal constructivisme, sociaal cognitieve-‐ en sociaal historische benaderingen, levenslang leren en ten slotte assessment studies van invloed zijn op de vele verschillende definities (Hoskins & Frederiksson, 2008).
In principe is leren leren iets triviaals. Iedereen leert vanaf jongs af aan te leren,
beginnend met imitatie. Higgins (2009) haalt Berk aan: 'As social creatures the desire to learn to learn through participating is part of our early development' (p. 3). Het concept van leren leren is de laatste jaren echter uitgebreid. Mensen moeten effectiever, efficiënter en veerkrachtiger worden om te kunnen overleven in een voortdurend veranderende wereld. Hiervoor zijn onder andere metacognitie en zelfregulerend werken voor nodig (Hoskins & Frederiksson, 2008). Sikkens (2012) geeft in haar masterthesis aan dat het niet zozeer meer van belang is wat je weet, maar hoe je het weet.
Internationaal gezien wordt er steeds meer aandacht geschonken aan leren leren (zie
bijvoorbeeld Hautamäki et al., 2002). The European Union (2006) heeft aanbevelingen geschreven met betrekking tot levenslang leren, een concept waar leren leren een belangrijk deel van uitmaakt. In Engeland is in 1997 het RSA project gestart als voorloper op het latere Campaign for Learning, waarbij het implementeren van leren leren op school een belangrijke
9
plek inneemt. Het Denk-‐ en Leervaardighedenproject is geïnspireerd op Campaign for Learning (Thouthenhoofd & Van Roy, 2011). Aangezien dit onderzoek onderdeel is van het Denk-‐ en Leervaardighedenproject, neemt leren leren een belangrijke plek in. Daarnaast is het een doelstelling van Visio Onderwijs Haren om haar leerlingen te leren leren. Daarbij moet wel in gedachten gehouden worden dat dit onderzoek een bijzondere doelgroep betreft. 2.2. Leerdoelen opstellen. Leerdoelen zijn van belang wanneer men een leerling wil leren leren. Daarom neemt het opstellen van leerdoelen in het onderhevige onderzoek een belangrijke plaats in. Het gaat hierbij om hetgeen je op korte termijn met het onderwijs wilt bereiken (Bakx, Ros & Teune, 2012). Mager (1974) wil duidelijk maken dat het belangrijk is om in het onderwijs duidelijk voor ogen te hebben welke doelen worden nagestreefd zodat de manier waarop het doel wordt nagestreefd niet – wellicht onbewust – tot een ongewenste uitkomst leidt. Leerdoelen bevatten intenties. 'Van deze intentie nemen we kennis door middel van een bewering, die een voorgestelde verandering bij een leerling omschrijft. Een bewering die vertelt welk gedrag de leerling vermag te demonstreren, nadat hij op succesvolle wijze leerervaringen heeft verworven en verwerkt' (Mager, 1974, p. 5). Wanneer het woord leerdoel wordt geanalyseerd, dan gaat het erom dat het doel van leren het bereiken van een overkoepelend doel is (Liddell, Hubbard & Werner, 2000). Een leerdoel beschrijft met andere woorden wat een leerling moet kunnen uitvoeren. Deze beschrijving moet wel zo opgesteld zijn dat het meetbaar is zodat het leerresultaat waarneembaar, vast te stellen is. Het gaat in het onderwijs niet slechts om specifieke leerdoelen als het leren van de tafels, maar ook om algemene leerdoelen als het leren plannen (De Block, 1975; Kirkpatrick & Hawk, 2006). Een leerdoel is ingebed in een onderwijsprogramma. Het onderwijsprogramma beschrijft de inhoud van het te geven onderwijs. Een leerdoel past hier in doordat dit het waar te nemen eindgedrag is van het onderwijsprogramma. Het is daarom belangrijk om de leerdoelen scherp te verwoorden, mede omdat wanneer de leerresultaten getoetst worden de mate van succes kan worden vastgesteld (Mager, 1974; Standaert, Troch, Peeters & Piedfort, 2009).
10
De Block (1975), Lindvall (1969) en Gagné (1962) laten vele classificaties van leerdoelen
zien. Mager (1974) noemt het niet expliciet, maar hij gebruikt operationele leerdoelen aangezien de einddoelen worden vastgelegd in gedragstermen (Horn, 1976). De Block (1975) geeft aan dat ondanks dat er vele classificaties zijn, leerdoelen alleen effectief zijn wanneer deze expliciet, realiseerbaar en waardevol zijn.
Om te zorgen dat de leerdoelen gehaald worden is het, zoals eerder genoemd, van
belang dat ze scherp worden geformuleerd (Bakx, Ros & Teune, 2012). Om leerdoelen scherp te formuleren bestaan een aantal handreikingen. Zo is het ten eerst van belang dat elk persoon die de leerdoelen onder ogen krijgt begrijpt wat de opsteller ervan voor bedoeling had. Het leerdoel is pas duidelijk geformuleerd wanneer zowel de lezer als de opsteller precies hetzelfde doel voorhebben. Om te bewerkstelligen dat iedereen hetzelfde leerdoel voor de leerling voor ogen heeft, moeten woorden die op verschillende manieren geïnterpreteerd kunnen worden, vermeden worden (Mager, 1974). Ten tweede moet een leerdoel het gewenste gedrag beschrijven welke de leerling geacht wordt te halen. Om dit te beschrijven is het van belang te bepalen welk eindgedrag als voldoende wordt gekwalificeerd als blijk dat de leerling het leerdoel heeft behaald. Daarnaast moet worden vastgesteld aan welke voorwaarden het als voldoende gekwalificeerde eindgedrag behoort te voldoen (Mager, 1974; Kirkpatrick & Hawk, 2006; Werkgroep DOZ, 1985). Wanneer het leerdoel is vastgesteld is het van belang dat het meetbaar wordt geformuleerd (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005; Mager, 1974). De leerling is bijvoorbeeld na een bepaalde leerperiode in staat om de tafels van één tot en met tien foutloos op te zeggen. Of de leerling is in staat na een bepaalde leerperiode logaritmische vergelijkingen foutloos op te lossen. Deze leerdoelen zijn meetbaar opgesteld, men kan daadwerkelijk controleren of de leerling de beoogde kennis heeft opgedaan. Dit in tegenstelling tot het volgende leerdoel: De leerling begrijpt na leerperiode X de waterkringloop. Bij dit leerdoel is niet duidelijk vast te stellen of de leerling weet wat de waterkringloop is en hoe deze werkt omdat er geen criteria zijn waaraan de kennis moet voldoen. Naast het meetbaar formuleren van de leerdoelen kunnen ook de tijd waarbinnen een leerdoel behaald moet worden en eventuele hulpmiddelen
11
beschreven worden (Standaert, Troch, Peeters & Piedford, 2009). Bijvoorbeeld: De leerling moet binnen vijf weken de tafels één tot en met tien uit zijn hoofd kunnen opzeggen. Dit leerdoel geeft aan dat de leerling tien weken de tijd heeft om de tafels te leren en dat het daarbij geen hulpmiddelen mag gebruiken. Ten slotte moet worden vastgesteld wanneer het leerdoel voldoende is afgesloten (Mager, 1974; Kirkpatrick & Hawk, 2006; Bakx, Ros & Teune, 2012). In het voorbeeld van de logaritmische vergelijkingen zou een leerling een voldoende resultaat kunnen behalen wanneer hij minimaal zeven van de tien vergelijkingen foutloos kan oplossen. Het leerdoel zou nu kunnen zijn: De leerling is in staat om in vijftig minuten ten minste zeven van de tien logaritmische vergelijkingen foutloos op te lossen met behulp van een rekenmachine. Horn (1976) vult de theorie van Mager (1974) aan, aangezien er een probleem naar voren kwam tijdens het operationaliseren van leerdoelen. Wanneer leerlingen gecontroleerd worden op het feit of ze de leerdoelen behaald hebben, moeten ze feitelijk kennis reproduceren van wat voorheen al geleerd is. Het denkproces wordt hiermee namelijk niet vastgelegd en dit is wel van belang bij cognitieve vaardigheden als begrip, analyse en toepassing. Het verschil tussen het leerdoel van Mager (1974) en de aanvulling van Horn, (1976) is dat het leerdoel van Mager een kennisdoel heeft, terwijl een leerdoel met aanvulling van Horn een bredere invulling heeft. De opgedane kennis kan in verscheidene situaties toegepast worden. Een leerdoel kan nu als volgt worden geoperationaliseerd, tijdsbepaling en eventuele hulpmiddelen niet meegenomen: De leerling is in staat om enkelvoudige lineaire vergelijkingen, meervoudige lineaire vergelijkingen en logaritmische vergelijkingen op te lossen.
2.2.1 Leerdoelen voor leerlingen met beperkingen in het leren Nijland (2011) verwijst naar het afgelopen decennium, waarin steeds meer belangstelling ontstond voor onderwijs aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. De door haar aangehaalde Salamanca-‐verklaring (Unseco, 1994) benadrukt het recht van onderwijs voor ieder kind. De verklaring onderstreept dat ook kinderen met ernstige meervoudige beperkingen ontwikkelingsmogelijkheden hebben welke optimaal ontwikkeld moeten worden, onder andere via onderwijs.
12
Onderwijs komt volgens Stoep, Van Balkom, Luiken en Van der Schuit (2009) pas
volledig tot zijn recht wanneer het om betekenisvol leren gaat. De leerdoelen moeten de leerling boeien en nieuwsgierig maken. Dit kan door middel van een ankeractiviteit, dit is een activiteit welke motiveert om te gaan leren. Ook het aanbieden van verschillende materialen die samenhangen met de ankeractiviteit bieden ruimte voor betekenisvol leren. Stoep et al. (2009) halen het voorbeeld aan van Maikel. Maikel gaat de komende periode bezig met koken. Als ankeractiviteit gaat hij samen met een aantal klasgenoten naar de keuken van een activiteitencentrum, waar hij pannenkoeken en koekjes gaat bakken. In de periode die volgt wordt er op school allerlei materiaal aangeboden dat te maken heeft met koken, zoals pannen, een fornuis en voedsel. Door het aanbieden van deze materialen is het leerdoel minder abstract voor Maikel waardoor hij de andere activiteiten behorende bij dit thema beter in de context kan plaatsen. Nijland (2011) benadrukt dat het van belang is de mogelijkheden en beperkingen van de individuele leerlingen mee te nemen in het passend maken van het onderwijs. Leerdoelen kunnen worden gevormd aan de hand van curricula welke zijn aangepast voor de doelgroep. Ook moet rekening gehouden worden met de extra behoeften die deze leerlingen hebben. Zij hebben vaak de hele dag door (medische) zorg en behandeling nodig waardoor zorg en onderwijs niet van elkaar te scheiden zijn. Onderwijs-‐ en zorgaanbod moeten complementair aan elkaar zijn. Het is zelfs zo dat juist doordat onderwijs en zorg elkaar aanvullen, onderwijs aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen mogelijk is (Nijland, 2011).
Het is onduidelijk hoe leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen precies leren.
Aangenomen wordt dat deze leerlingen kunnen leren door zowel klassieke als operante conditionering en door accommodatie (exploreren van mogelijkheden) en assimilatie (inslijpen door herhaling) (Vlaskamp, 2011). In het kort houden klassieke en operante conditionering het volgende in. Klassieke conditionering gaat uit van een drietal principes. 1) Bereidheid: onvervulde behoeften leiden tot intrinsieke motivatie. 2) Herhaling: hoe vaker een poging tot resultaten leidt, des te sneller wordt dit gedrag weer vertoond. 3) Effect: 'hoe beter het resultaat, hoe sterker het leereffect' (Vlaskamp, in: Maes, Vlaskamp & Penne, 2011, p.62). Operante conditionering draait om het positief bekrachtigen van gewenst gedrag en het
13
negatief versterken van ongewenst gedrag. Bij leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen werkt voornamelijk het positief bekrachtigen van gewenst gedrag (Vlaskamp, 2011).
Leren via conditionering staat recht tegenover het principe van leren leren. Het gaat bij
leren leren om een proces van ontdekkend leren. Metacognitie en zelfregulerend leren zijn termen die veelvuldig gebruikt worden bij leren leren (Stringher, 2006). Hautamäki et al. (2002) geven aan dat leren leren draait om het vermogen en de bereidheid van de leerling om zich aan te passen aan nieuw te leren taken. Het gaat dan om iets dat toegepast kan worden in verschillende situaties. Leren leren vereist dan ook bewuste aandacht, aangezien het proces op verschillende momenten in verschillende situaties en op verschillende plekken moet kunnen worden toegepast (Black, McCormick, James & Pedder, 2006). 2.3. Leerdoelen evalueren Na een bepaalde periode aan een bepaald doel gewerkt te hebben, tussen beiden latend of de leerling door conditionering heeft geleerd of met behulp van het principe van leren leren, wil de docent ook graag weten of en wat de leerlingen precies geleerd hebben. Er vind een evaluatie plaats. De Bruyne (1983) laat zien dat er voor evaluatie in het onderwijs een drietal componenten nodig zijn, namelijk doelstellingen, een beginsituatie en een onderwijsleerproces. De doelstellingen en de beginsituatie moeten op elkaar worden afgestemd om zo een plan voor het onderwijsleerproces te kunnen formuleren en uiteindelijk deze ook uit te voeren. Nu komt evaluatie om de hoek kijken. Het onderwijsleerproces en de afstemming daaraan voorafgaand worden geëvalueerd om zo de resultaten terug te koppelen aan de doelstellingen en de beginsituatie. Hiermee wordt een cyclus benadrukt. De eventueel opgetreden veranderingen kunnen van invloed zijn op een nieuwe beginsituatie, nieuwe doelstellingen en een ander onderwijsleerproces (De Bruyne, 1983).
Nu de cyclus bekend is, is het ook mogelijk een definitie van evaluatie te geven. Van der
Linden, Meijer en Vos (in: Vos & Knuver, 2000) omschrijven evaluatie als volgt: 'Het systematisch verzamelen van gegevens over leerlingen, klassen, docenten, scholen, besturen, faciliteiten, e.d. op een aantal welomschreven variabelen met het doel hieruit een beoordeling
14
van de kwaliteit van het onderwijs af te leiden en besluitvorming ten aanzien van het onderwijs mogelijk te maken’ (p. 59). De Bruyne (1983) en ook Kremer en Janssens (in: Vos & Knuver, 2000) geven een minder ruime definitie. De definities die zij geven komen bijna woordelijk overeen. Er is gekozen om de definitie van De Bruyne te geven omdat deze gestructureerder en daardoor duidelijker is. De definitie die hij geeft is de volgende: 'Evaluatie is een tweeledig proces waarbij de onderwijsgevende 1.
informatie verzamelt over het onderwijsleerproces, en
2.
deze informatie interpreteert (uitlegt, betekenis geeft) met het oog op de te nemen beslissingen over de voortgang van dat proces' (p. 5). Vervolgens worden er een viertal functies van evaluatie onderscheiden, namelijk: 1)
Plaatsing en selectie van leerlingen. Hier wordt gekeken naar welk type onderwijs een leerling behoort te gaan en/of hij daar ook wordt toegelaten. 2) Sturing van het onderwijsleerproces. Bij deze functie wordt gekeken of de leerlingen wel genoeg opsteken van de aangeboden leerstof. 3) Signalering en diagnose om te remediëren. Er wordt gekeken of de leerling het onderwijsprogramma kan volgen op een gemiddeld niveau. Als dit niet het geval is, dan wordt gekeken naar de oorzaak en een oplossing. Ten slotte is er punt 4) resultaatbepaling. Hier wordt beoordeeld of de leerling 'in voldoende mate aan bepaalde criteria heeft voldaan' (Vos & Knuver, 2000, p. 60). Voeten (2000) voegt hier aan toe dat evaluatie de resultaten van het leerproces vaststelt en beoordeelt. Docenten stellen zo vast wat de leerlingen precies geleerd hebben en waarin zij extra begeleiding nodig hebben of wellicht welke delen van de instructie aandacht of zelfs herziening behoeven. Het vaststellen van hetgeen de leerlingen geleed hebben, welke vorderingen daardoor gemaakt zijn en waar de leerling(en) extra ondersteuning nodig heeft, wordt ook wel formatieve evaluatie genoemd (Voeten, 2000). Scheerens, Glas en Thomas (2003) benadrukken dat het om een evaluatie gaat welke het gehele leerproces voortduurt. Daarbij worden leerlingen gestuurd in hun leerproces richting de onderwerpen welke belangrijk zijn voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden. In het streven naar actieve en onafhankelijke leerlingen, moeten de leerlingen in de gelegenheid worden gesteld om hun eigen leren te
15
evalueren (Voeten, 2000; Bakx, Ros & Teune, 2012). Naast formatieve evaluatie bestaat er ook summatieve evaluatie. Hier wordt het gehele proces, het eindproduct beoordeeld. Het is een laatste, definitieve beoordeling (Scheerens, Glas & Thomas, 2003; Bakx, Ros & Teune, 2012). Een voorbeeld hiervan is de beslissing of een leerling naar het volgende leerjaar over kan. Het gaat er bij evaluatie in het onderwijs dus vooral om het geven van een waardeoordeel dat de kwaliteit van het onderwijs vastlegt. Daarbij is het van belang dat gedrag en praktische vaardigheden die het onderwijs getoond moeten worden zoveel mogelijk aansluiten op realistische en dagelijkse omstandigheden (Vos & Knuver, 2000). Dit sluit aan bij het begrip onderwijsleerproces welke De Bruyne (1983) omschrijft. Het onderwijsleerproces beschrijft hij als 'al datgene wat de leerlingen in staat zijn op de een of andere zijn te demonsteren of te rapporteren' (p. 18). Met andere woorden, leerdoelen behoren zo te zijn opgesteld dat leerlingen kunnen demonstreren of rapporteren dat zij daadwerkelijk iets hebben geleerd. Dan volgt de vraag wanneer er geëvalueerd moet worden. De Bruyne (1983) geeft aan dat er niet één juist tijdstip bestaat. Afhankelijk van de situatie en afhankelijk van het onderwijs dat gegeven wordt kan er tijdens de les worden geëvalueerd, maar ook meteen na de les, na een aantal lessen of soms zelfs over een nog grotere tijdsperiode. Ongeacht wanneer de evaluatie het beste plaats kan vinden is het van belang dat deze ook daadwerkelijk plaatsvindt. Zonder evaluatie is het onmogelijk te weten waar de leerlingen staan en kan zo niet adequaat worden omgegaan met hun behoeften. Evaluatie tijdens en meteen na de les kan ook heel goed feedback zijn. Feedback is het geven van zoveel informatie dat de leerling succesvol verder wordt geholpen in zijn leerproces en waarbij de leerling wordt gemotiveerd. Door de gegeven feedback ligt het leerdoel dichter in het bereik van de leerling. Het bereiken van leerdoelen heeft een positief effect op het zelfbeeld en de schoolcarrière (Mayer, 2008). Bongaards en Sas (2008) raden verder aan om juist bij kinderen met leerproblemen feedback als vast onderdeel op te nemen in het behandelingsplan. Op die manier kan er planmatig en heel bewust worden beïnvloed, juist omdat dan elke kleine vooruitgang wordt bekrachtigd. Hiervoor moet een leerkracht een beeld
16
hebben van alle kleine stapjes of tussendoelen die leiden naar het einddoel welke is opgesteld voor de leerling, anders is planmatig feedback geven vrijwel onmogelijk. Daarnaast moet de feedback reëel zijn want, zo zeggen Bongaards en Sas (2008), alleen als de leerling zelf inziet dat hij iets heeft geleerd zal dit effect hebben.
De vraag is nu hoe deze informatie verwerkt moet worden richting leerlingen met
ernstige meervoudige beperkingen. Vlaskamp, Poppes en Zijlstra(2005) hebben uitgebreid beschreven hoe men van een persoonsbeeld een voorlopig einddoel kan maken. Met andere woorden een perspectief waar samen met de leerling naartoe wordt gewerkt. Via doelen voor de korte termijn, de zogenoemde werkdoelen, wordt gewerkt aan een deel van het hoofddoel. Om te onderzoeken of het werkdoel bereikt is of dat men op de goede weg zit kan rapportage een handig hulpmiddel zijn. Het proces, wat gebeurt er precies tijdens de les of de activiteit, en het resultaat zijn daarbij de twee belangrijkste onderdelen. De belangrijkste vraag is of de activiteit of les is uitgevoerd zoals het oorspronkelijk was bedoeld. Op die manier kan duidelijk worden hoe en waarom een doel al dan niet behaald is. Aangezien er vaak meerdere personen met één leerling werken is het handig een universeel schema te hebben welke iedere begeleider en docent begrijpt. Hoofdpunten voor een dergelijk schema zijn: De datum, de vraag of de les of activiteit is uitgevoerd zoals gepland en indien dit niet het geval is waarom niet? Vervolgens het specifieke rapportagepunt welke in relatie staat met het werkdoel. En ten slotte kunnen er bijzonderheden worden vermeld welke relevante informatie bevatten voor de evaluatie van de les, de activiteit en/of het werkdoel (zie voor een voorbeeld van een rapportageschema Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005, p. 75).
Wanneer blijkt dat een werkdoel te hoog of juiste te laag gesteld is voor een leerling,
dan is er een tussentijdse evaluatie nodig. Er wordt gekeken wat het hoofddoel voor de leerling is en hoe een nieuw werkdoel kan bijdragen aan het uiteindelijk door de leerling te behalen hoofddoel (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Een hulpmiddel bij het evalueren van de werkdoelen is de Goal Attainment Scale (hierna: GAS). Een GAS heeft 4 schalen. Vlaskamp, Blokhuis en Ploemen (1996) geven de volgende beschrijving:
17
'+2
Hier staat wat met wil bereiken.
+1
Hier wordt opgeschreven wat we zien als een stap in de goede richting.
0
Omschrijft de situatie zoals die nu is, de beginsituatie.
-‐1
Omschrijft een achteruitgang ten opzichte van de beginsituatie' (p. 43).
Wanneer er bij de evaluatie van het werkdoel blijkt dat de behaalde score op de GAS +2 is, geeft dit aan dat het werkdoel is behaald en kan er een nieuw werkdoel opgesteld worden welke een stapje verder gaat in de richting van het einddoel. Het kan natuurlijk ook zijn dat blijkt dat de leerling maar een deel van het werkdoel heeft behaald of misschien zelfs wel is blijven staan op het vertrekpunt. Op dat moment zijn de rapportages van groot belang. Deze kunnen inzicht geven waar het fout is gegaan (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005).
Ook het hoofddoel en het perspectief worden geëvalueerd. Dit gebeurt door te kijken
naar de resultaten van alle tussenliggende werkdoelen. Met alle betrokkenen wordt gekeken of de vooraf vastgestelde stappen zijn gezet en of daardoor het gewenste resultaat is behaald. Naast een afsluitend moment is de evaluatie ook een startpunt. Er wordt opnieuw gekeken waar de leerling staat en wat voor hem of haar nu wenselijk is. Want uiteindelijk draait het allemaal om de behoeften van de leerling (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). 2.4. Consultatieve leerlingbegeleiding Een van de methoden om meer te halen uit het aanbieden en evalueren van leerdoelen bij leerlingen waar de docent het gevoel heeft dat dit problematisch verloopt, is consultatieve leerlingbegeleiding (hierna: CLB). CLB is een methode van begeleiding waarbij het kind centraal staat, maar de begeleiding via de leerkracht verloopt. De leerling wordt hierdoor indirect geholpen (Hermans, Vanhaute, Colpin & Ghèsquiere, 2007). Het gaat bij CLB om het veranderen. Veranderen in de zin van het oplossen van het probleem waar de leerkracht mee te maken heeft en tegelijkertijd het verder professionaliseren van de leerkracht (Van de Putte, David, Vandevelde, De Weelde & Van den Abbeelde, 2009). Dit gebeurt doordat de leerkracht en de begeleider samen kijken naar de huidige onderwijssituatie en van daaruit kijken naar wat wenselijk is (Meijer, 2009). Brown, Pryzwansky en Schulte (2001) gaan iets verder in hun
18
beschrijving. Zij zeggen niet alleen dat CLB de leerkracht professionaliseert, maar dat het de leerkracht ook helpt bij het ontwikkelen van een houding en vaardigheden. Hierdoor leert de leerkracht soortgelijke problemen in de toekomst zelf op te lossen.
CLB bestaat na de introductie uit een vijftal fasen, namelijk: 1) de probleemidentificatie;
2) de probleemanalyse; 3) het opstellen van een plan van aanpak; 4) de uitvoering van het plan van aanpak, en 5) de evaluatie (Hermans et al., 2007). Meijer (2009) voegt de laatste twee fasen samen tot een. Er is voor gekozen om de indeling van Hermans et al. (2007) aan te houden om zo onderscheid te kunnen maken tussen de uitvoering en de evaluatie van de aanpak. Deze vijf fasen worden hieronder besproken. Eerst volgt echter een toelichting op de introductie.
Tijdens de introductie wordt aan de leerkracht of aan het gehele team duidelijk
gemaakt wat CLB precies inhoudt en wat ervan verwacht mag worden (Hermans et al., 2007). CLB vereist inspanningen van de leerkracht. Daarom worden er tijdens de introductie afspraken gemaakt betreffende de begeleiding zodat de begeleiding past binnen de door de school opgezette zorgstructuur. Ook wordt besproken wat het doel achter de begeleiding is, hoe de gesprekken verlopen en de leerkracht kan aangeven wat zijn of haar verwachtingen zijn van de CLB (Meijer, 2009). Meijer (2009) heeft al deze fasen uitgewerkt in een soort stappenplan. Dit stappenplan wordt beknopt beschreven in hoofdstuk 3. Voor een uitgebreide versie wordt verwezen naar het boek Leerkrachten begeleiden bij passend onderwijs van Wim Meijer (2009).
Na de introductie volgt fase 1, de probleemidentificatie. Hier wordt de leerkracht
gevraagd wat het probleem is dat hij ervaart (Van de Putte et al., 2009). Samen met de begeleider worden de problemen geconcretiseerd en uiteindelijk helder geformuleerd zodat er een duidelijk onderwijsprobleem aan het licht komt. Problemen die niets met onderwijs te maken hebben worden eerst ter zijde geplaatst, zodat de oplossingen specifiek op het onderwijs van toepassing zijn. Wanneer er meerdere onderwijsproblemen zijn wordt een prioritering gemaakt, waarbij het meest urgente probleem als eerste wordt aangepakt (Meijer, 2009).
In fase 2, de probleemanalyse, wordt het probleem verder geanalyseerd. Specifieke
factoren die een rol speelden bij het ontstaan van het probleem en factoren die een rol spelen
19
in het in stand houden van het probleem worden vastgesteld (Meijer, 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen directe factoren en indirecte factoren (Van de Putte et al., 2009). Ook de onderwijsleersituatie waarin het onderwijsprobleem zich voordoet wordt vastgesteld. Wanneer duidelijk is waar het fout is gegaan en welke factoren een rol spelen in het in stand houden van het probleem, dan is de tweede fase afgerond (Meijer, 2009).
Fase 3, het opstellen van een plan van aanpak, borduurt verder op fase 1 en fase 2. Het
gaat nu om wat de leerkracht wil bereiken, wat dit voor de onderwijsleersituatie gaat betekenen en hoe de veranderingen worden ingevoerd. Daarnaast wordt vastgesteld welke begeleiding de leerkracht ontvangen gaat tijdens de uitvoering van het plan van aanpak en hoe het hele proces uiteindelijk wordt geëvalueerd (Meijer, 2009).
Tijdens fase 4 in wordt het plan van aanpak uitgevoerd. De begeleider begeleidt de
leerkracht tijdens dit proces en helpt bij het omgaan met de problemen die de leerkracht tegenkomt (Van de Putte et al., 2009). Eventueel wordt het plan bijgesteld wanneer dit wenselijk is. Omdat het plan vaak een gedragsverandering van de docent vraagt, kan videobegeleiding helpen om tijdens het uitvoeren van het plan de zwakke maar zeker ook de sterke punten van de docent naar boven te halen. Zo kan de docent beter richting een positief resultaat werken (Meijer, 2009).
Als laatste volgt de evaluatie, fase 5. De grote vraag is of het gestelde doel bereikt is
(Van de Putte et al., 2009). Hieromheen worden er vragen gesteld betreffende de implementatie van het plan, is het de docent gelukt het plan uit te voeren? Wat is het resultaat? Ook wordt er gekeken of de probleemanalyse juist was. De laatste vraag is de vraag of het proces kan worden afgesloten of dat er nog een vervolg aan gegeven moet worden (Meijer, 2009).
Het idee achter het observeren van lesmomenten, en daarmee het gedrag van de
leerkracht, is dat de leerkracht zich bewust wordt van zijn eigen gedrag. Door deze bewustwording kunnen er gericht veranderingen worden doorgevoerd in onderwijssituaties of de manier waarop de leerkracht dingen aanpakt. Deze veranderingen worden op hun beurt positief of negatief bekrachtigd door het gedrag van de derde partij, de leerlingen (Brown et al., 2001).
20
2.5. Communicatie In de bovenstaande paragraaf is naar voren gekomen dat gedrag van invloed is op de onderwijssituatie en op de reactie van de leerlingen (Brown et al., 2001). Een belangrijk onderdeel van het gedrag van de leerkracht omvat communicatie. Communicatie brengt informatie over, het is een middel om een ander duidelijk te maken wat je bedoelt, wat je wilt etc. Communicatie kent vele vormen (Romski, Cevcik & Fonseca, 2003), waardoor er veel verschillende definities van het begrip communicatie bestaan. Roemer en Van Dam (2004) laten in hun boek Verstaanbaar maken verschillende definities zien. Zelf kiezen zij voor de definitie van Van der Maat: 'Er is sprake van communicatie wanneer een persoon (de ontvanger) betekenis verleent aan het gedrag (verbaal en/of non-‐verbaal) van de ander (de zender)… Het is een continu proces dat plaatsgrijpt tussen personen die tot elkaar staan in de complementaire verhouding van zender en ontvanger, waarbij boodschappen, die verschillende vormen kunnen aannemen, via een of meerdere kanalen van de ene persoon naar de andere worden overgebracht' (in: Roemer & Van Dam, 2004, p. 27, 28). Aansluitend op de definitie van communicatie wordt er in de literatuur veel gesproken over augmentative and alternative communication. Augmentative and alternative communication, in Nederland beter bekend onder de term Ondersteunende Communicatie, is een manier van communiceren waarbij verschillende onderdelen van communicatie wordt gebruikt. Er kan gebruik worden gemaakt van visuele, auditieve en/of tactiele communicatie. Denk hierbij aan handgebaren, officiële gebarentaal en computers die voor de gebruikers spreken (Romski, Cevcik & Fonseca, 2003). Maar ook het gebruik van pictogrammen en tastbare voorwerpen zijn manieren om te communiceren (Stoep, Van Balkom, Luiken & Van der Schuit, 2009). Communiceren met pictogrammen kan in verschillende gradaties worden toegepast. Van Balkom en Welle Donker –Gimbrère (1994) laten zien dat pictogrammen zowel in een reeks aangeboden kunnen worden, bijvoorbeeld om duidelijk te maken dat je samen met papa en mama (pictogram 1) in de auto (picotgram 2) naar huis (pictogram 3) gaat, maar ook als enkel symbool, bijvoorbeeld om duidelijk te maken dat je gaat eten. Ook laten Van Balkom en Welle Donker –Gimbrère (1994) zien dat tastbare voorwerpen symbool kunnen staan voor iets,
21
bijvoorbeeld de les die komen gaat. In het voorbeeld van Maikel (zie 2.2.) zou er een pictogram gebruikt kunnen worden met de afbeelding van bijvoorbeeld een pan, maar er zou ook gekozen kunnen worden om hem een pollepel aan te bieden als symbool voor de kookles die komen gaat. Het gebruik van pictogrammen en tastbare voorwerpen is niet per definitie een methode welke alleen wordt gebruikt door ernstig meervoudig beperkte mensen. In ons eigen dagelijks leven maken we hier ook veelvuldig gebruik van. Denk eens aan de symbolen die we kennen voor bijvoorbeeld het toilet, de uitgang, het station, etc. Daarnaast maken ook wij gebruik van gebaren en mimiek om het gesprokene lading mee te geven (Van Balkom & Welle Domker-‐ Gimbrère, 1994). Naast deze vormen van communicatie kunnen ernstig meervoudig beperkte leerlingen ook leren lezen. Het gaat dan veelal om beginnende geletterdheid. Hierbij leren de leerlingen lezen door middel van plaatjes en pictogrammen. Deze plaatjes en pictogrammen vertellen het verhaal. Natuurlijk hangt het af van het ontwikkelingsniveau van de leerling in hoe verre deze in staat is om te leren lezen (Stoep, Van Balkom, Luiken & Van der Schuit, 2009). Zowel Roemer en Van Dam (2004) als Oskam en Scheres (2000) halen het in tabel 2 beschreven, door Verpoorten aangepaste communicatiemodel van Shane aan:
22
Tabel 1: Communicatiemodel van Shane aangepast door Verpoorten Symbolisch (linguïstische codes) Pre-‐symbolisch (concreet voorstellings-‐ en verwijzings-‐ materiaal) Non-‐symbolisch
Non-‐vocaal Gebaren Officiele gebarentaal Natuurlijke handgebaren Handalfabet Gebarensystemen Modelvoorwerpen Vervangende voorwerpen Aanwijzen, manipuleren van voorwerpen
Schrift Alfabet Blissymbolen Pictogrammen
Vocaal Praten Zingen
Tekeningen Plaatjes Foto’s
Ruimtegebruik Bewegen (Aan)kijken Houding Fysiologische reacties
Imiterend verklanken Aandacht trekken en vasthouden Gerichte vocalisaties (geen woorden) Lachen Kreunen Zuchten Gillen Huilen
Bron: Roemer en Van Dam, 2004. Pagina 29.
2.6. Ernstig meervoudig beperkte leerlingen De leerlingen waar dit onderzoek zich op richt, en waar al enige malen over is gesproken, hebben meervoudige beperkingen. Voor de leerkracht vergt het extra inspanning om te achterhalen wat deze leerlingen precies bedoelen als ze communiceren. Daarnaast kost het ook meer moeite om de leerdoelen aan te bieden en te evalueren. Om deze reden is het noodzakelijk om enige achtergrondinformatie te verschaffen over meervoudig beperkte leerlingen. Deze achtergrondinformatie helpt de overige theorie en de resultaten beter te plaatsen. Als eerste worden in deze paragraaf de oorzaken van ernstige meervoudige beperkingen beknopt besproken en daarna wordt er ingegaan op een aantal beperkingen van de betreffende leerlingen. De oorzaken voor het hebben van ernstige meervoudige beperkingen liggen op verschillende gebieden. Zo kan het onder andere gaan om een chromosoomafwijkiing, infecties, stofwisselingsziekten, afwijkingen in het zenuwstelsel, etc. (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Een van de belangrijkste beperkingen die de leerlingen waarop dit onderzoek zich richt is een verstandelijke beperking. De Amarican Association on Mental Retardation (Luckasson,
23
Borthwick-‐Duffy, Buntinx, Coulter, Craig, Reeve, Schalock, Snell, Spitalnik, Spreat & Tassé, 2002) definieert een verstandelijke beperking als volgt: 'Mental retardation is a disablity characterized by significant limitations both in intellectual functioning ans in adaptive behavior as expressed in conceptual, social, and practical adaptive skills. This disability originates before age 18' (p. 13). Dosen (2005) geeft verder aan dat de beperkingen in het intellectuele functioneren van de persoon een IQ betreft van 70 of lager.
Naast een verstandelijke beperking hebben de betreffende leerlingen ook een visuele
beperking, zij zijn slechtziend. Slechtziendheid houdt in dat 'de gezichtsscherpte van het beste oog, ondanks optimale bril/lenscorrectie, slechter is dan een derde tot een vierde, maar beter dan drie zestigste. (Een gezichtsscherpte van een vierde betekent dat men pas op één meter kan onderscheiden, wat het normale oog al op vier meter onderscheidt). Een tweede criterium voor slechtziendheid is de omvang van het gezichtsveld. Is dit kleiner dan 30° dan ontstaat al een flinke dosis oncorrigeerbaar functievlies. De grens voor blindheid ligt bij een gezichtsscherpte van drie-‐zestigste en een gezichtsveld van 10°' (Gunther in: Nakken, 1993, p. 75).
Naast de verstandelijke en visuele beperkingen hebben de leerlingen ook te maken met
motorische beperkingen (zij kunnen veelal niet lopen en zelfstandig zitten). De leerlingen kunnen zich ook niet uitdrukken in gesproken taal of gebaren. In plaats daarvan maken zij gebruik van geluiden en bewegingen om duidelijk te maken wat ze bedoelen (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het bewust bewegen van de ledematen en spasmen, een probleem waar een aantal leerlingen mee te maken hebben. Ook problemen met eten, zoals kauwen en slikken, en epilepsie komen voor (Nakken, 1993; Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005).
24
Hoofdstuk 3 -‐ Methode In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke manier het onderzoek is opgezet en opgebouwd. Eerst wordt het onderzoeksdesign besproken, waarop de populatie en de steekproef beschreven wordt. Hierop volgen de instrumenten, de analyse en het literatuuronderzoek. Ten slotte worden een aantal storende factoren besproken. 3.1. Onderzoeksdesign Het onderhavige onderzoek betreft een kwalitatief en exploratief actie onderzoek. Kwalitatief onderzoek draait om de kwaliteit of de waarde van de onderzochte eigenschap zoals die geldt binnen de gemeenschap waarin de eigenschap van belang is, en niet om de kwantiteit (Wester, 2000). Daarbij kijken onderzoekers die kwalitatief onderzoek doen naar de context en naar de verschillende interpretaties van betrokkenen betreffende de te onderzoeken eigenschap (Neuman, 2006). Het onderzoek is exploratief van aard aangezien er nog geen tot zeer weinig soortgelijke onderzoeken zijn gedaan en er daarom nog weinig systematisch georganiseerde kennis voorhanden is. Met andere woorden: het aanbieden en evalueren van leerdoelen met meervoudig beperkte leerlingen is pionierswerk. Het theoretisch raamwerk is hierdoor niet ‘kant-‐en-‐klaar’ maar bestaat uit een koppeling van bestaande, op zichzelf staande theorieën, toegepast op een voor dit onderwerp nieuwe doelgroep (Van Loon, Van der Meulen & Minnaert, 2011). Ten slotte is dit een actie onderzoek omdat het een doelgericht praktijkonderzoek is, uitgevoerd door de docent, waarbij nieuwe inzichten die ontstaan in de loop van het onderzoek ook meteen worden toegepast in de praktijk om zo te onderzoeken of deze een verbetering opleveren (Klein, 2012). Volgens Ponte (2002) worden deze veranderingen voornamelijk in het handelen van de docent zelf gezocht en op de situatie waarin het handelen plaatsvindt. Greenwood en Levin (1998) vullen het bovengenoemde verder aan door te stellen dat het niet alleen het proces is van de docenten, maar dat zij samenwerken met professionele onderzoekers om zo te werken aan een betere onderwijssituatie.
25
Gezien het onderzoek zich specifiek richt op één leerkracht en één leerling, is er sprake
van een case study (Van Loon, Van der Meulen & Minnaert, 2011). Carr (2002) haalt 13 kenmerken aan waaraan een case study moet voldoen. Niet alle kenmerken zijn relevant voor dit onderzoek, maar een aantal zijn dat wel. Zo stelt Carr (2002) dat het voor case studies onder andere van belang is om pre-‐experimentele informatie te vergaren. Aangezien speciaal onderwijs aan meervoudig beperkte leerlingen mij totaal onbekend was, heb ik eerst gedurende een aantal weken enige dagen in de betreffende klas geobserveerd om op die manier een beeld te krijgen van de leerlingen, hun mogelijkheden en de manier waarop de leerkracht met hen werkt.
Na deze observatieperiode is het onderzoek begonnen. Als eerste is een zogenoemde 0-‐
meting of voormeting gedaan. De 0-‐meting is uitgevoerd om het startpunt van dit onderzoek te beschrijven. Eventuele veranderingen in de data kunnen op deze manier duidelijker onderscheiden worden aangezien er een basis ter vergelijking is. Deze veranderingen kunnen vervolgens een verklaring zijn voor de interventie (Baarda & De Goede, 2001). De 0-‐meting en de daaropvolgende metingen zijn wekelijks uitgevoerd door te filmen tijdens een arbeidsmoment (de leerling werkt tijdens dit moment aan een bepaalde taak) en een kringmoment (de dagindeling wordt hier besproken). Een arbeidsmoment is een tijdperiode waarin de leerkracht individueel of met een klein aantal leerlingen aan een bepaalde taak werkt, bijvoorbeeld het leren herkennen van bestek. Tijdens het kringmoment zit de leerkracht samen met alle leerlingen en eventueel een aantal assistenten in de kring. De dagindeling wordt hier doorgenomen zodat er structuur wordt geboden en de leerlingen weten waar zij aan toe zijn. Tijdens de eerste kring van de dag bespreken de leerlingen ook wat zij de dag ervoor thuis of in de woongroep hebben gedaan. Zo krijgt iedereen een beeld van het leven van de leerlingen en kunnen de leerkracht en de assistenten bepaalde gedragingen, bijvoorbeeld als leerlingen niet bij de les te krijgen zijn, of het humeur van de leerlingen beter plaatsen. Tevens zijn de kringen de momenten waarop aan de leerlingen wordt gecommuniceerd aan welk(e) leerdoel(en) zij die dag gaan werken. Door middel van consultatiegesprekken met de leerkracht zijn deze lesmomenten vervolgens besproken.
26
Tijdens deze gesprekken wordt getracht het handelen van de leerkracht te linken aan het gedrag van de leerling(en). De leerkracht wordt zo bewuster van de effecten van zijn of haar handelen op de leerlingen. Met andere woorden, de consultatiegesprekken zijn de interventies en de lesmomenten de resultaten van de interventies. Na de 0-‐meting zijn er tijdens de interventie respectievelijk drie metingen bij het kringmoment en vier metingen bij het arbeidsmoment uitgevoerd, telkens gevolgd door een consultatiegesprek met de docent. Ten slotte zijn de eindmetingen bij zowel het arbeidsmoment als het kringmoment uitgevoerd en zijn de laatste consultatiegesprekken gevoerd. Alle metingen en consultatiegesprekken zijn op video opgenomen. Tussen de 0-‐meting en de eerstvolgende meting zat drie weken als gevolg van een themaweek en de herfstvakantie, hierna volgt een tussenliggende periode van steeds één week. Als uitzondering hierop geldt een tijdsperiode van twee weken tussen meting twee en meting drie van het kringmoment als gevolg van een studiedag. Zie ook tabel 1 voor een schematische weergave van de meetmomenten. De data van dit onderzoek bestaat hieruit volgend uit twee voormetingen, negen interventiemetingen, twee eindmetingen en in totaal dertien consultatiegesprekken met de leerkracht. In de consultatiegesprekken is voornamelijk ingegaan op de leerkracht en de leerling waar dit onderzoek zich op richt. Echter, bij de consultatiegesprekken over het kringmoment komen soms ook de andere leerlingen aan bod omdat alle leerlingen samen verantwoordelijk zijn voor de dynamiek en het leren van dit specifieke leermoment.
27
Tabel 2: Schema metingen
Arbeidsmoment + Kringmoment + Duur gebruikte Duur gebruikte consultatiegesprek consultatiegesprek arbeidsmoment kringmoment
Week 1
0-‐meting
0-‐meting
11 min. 37 sec.
10 min. 5 sec.
Week 2
Themaweek
Themaweek
Week 3
Herfstvakantie
Herfstvakantie
Week 4
Meting 1
Meting 1
Niet gebruikt
Niet gebruikt
Week 5
Meting 2
Meting 2
9 min. 4 sec.
19 min. 23 sec.
Week 6
Meting 3
Studiedag
Niet gebruikt
Week 7
Meting 4
Meting 3
23 min.
16 min. 18 sec.
Week 8
Eindmeting
Eindmeting
21 min. 30 sec.
16 min. 34 sec.
3.2. Respondenten Dit onderzoek vindt plaat bij Visio Onderwijs Haren, een afdeling van Koninklijke Visio -‐ expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen. Het betreft een cluster 1 school waar zowel basisonderwijs als voortgezet onderwijs wordt gegeven. Cluster 1 scholen bieden onderwijs aan kinderen met een visuele beperking en aan kinderen met een meervoudige beperking waaronder een visueel handicap (Rijksoverheid, 2009; 2012).
Binnen Visio Onderwijs Haren zijn verschillende klassen met leerlingen op verschillende
niveaus. Dit onderzoek richt zich specifiek op één leerkracht van het speciaal voortgezet onderwijs welke les geeft aan in totaal vijf leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen (zie 2.6.). Er is besloten het onderzoek te richten op een tweetal lesmomenten in de week. Dit heeft als consequentie dat het onderzoek zich op slechts één leerling en de leerkracht kan richten als gevolg van de onderwijsplanning en de zorgbehoeften die de leerlingen hebben. Er moet extra rekening gehouden worden met de onderwijsplanning omdat sommige leerlingen vakken volgen bij andere leerkrachten. Daarnaast vergen de zorgbehoeften veel tijd. Ter
28
illustratie: een bezoekje aan het toilet kan zomaar een half uur duren aangezien sommige leerlingen bij elke stap van het toiletbezoek geholpen moeten worden. De reden om het onderzoek bij deze leerkracht te implementeren is dat zij zelf heeft gevraagd om haar op deze manier te ondersteunen. De betreffende vrouwelijke leerkracht heeft een aantal jaren ervaring in het voortgezet speciaal onderwijs en is al enige jaren aan Visio Onderwijs Haren verbonden. De leerling betreft een jongen in de tienerleeftijd. Het is een visueel beperkte leerling met een ontwikkelingsleeftijd van ongeveer twaalf maanden. Naast zijn visuele beperking en lage ontwikkelingsleeftijd heeft de leerling ook te maken met lichamelijke beperkingen en wordt communiceren bemoeilijkt door lage communicatieve vaardigheden. Het is van belang deze kenmerken mee te nemen in het onderzoek, omdat zij van invloed zijn op de beslissingen van de leerkracht betreffende het onderwijs dat zij biedt en de interactie tussen de leerling en de leerkracht (Visio, personal communication, November 20, 2012). 3.3. Instrumenten
Video-‐observaties:
Van
alle
arbeidsmomenten,
kringmomenten
en
consultatiegesprekken zijn video-‐opnames gemaakt. Deze zijn allemaal geobserveerd door middel van de ontwikkelde observatieschema’s. Om de betrouwbaarheid van observaties te controleren, heeft een tweede observator ongeveer 20% van de fragmenten geobserveerd. Over deze gegevens is een interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend middels Kendall’s tau en Spearman’s rho. De Kendall’s tau is 0,706 en de Spearman’s rho 0,802. Beide betrouwbaarheden komen boven de minimumgrens van 0,7 uit voor een goede betrouwbaarheid.
Consultatiegesprekken: Voorafgaand aan een consultatiegesprek is eerst samen met de
leerkracht het lesmoment teruggekeken. Aan de hand hiervan wordt een gesprek gevoerd. De bedoeling van de consultatiegesprekken is de leerkracht bewust te maken van haar eigen gedrag om zo veranderingen door te voeren. De focus van de gesprekken ligt steeds op hoe het gedrag van de leerkracht kan zorgen dat de leerling meer leert.
29
3.4. Literatuuronderzoek Het literatuuronderzoek is voornamelijk gedaan om het theoretisch kader en het analyseschema voor de filmfragmenten op te stellen. Er is voornamelijk gezocht binnen databases, zoals ERIC en PiCarta. Daarnaast is ook de catalogus van de Rijksuniversiteit Groningen geraadpleegd en is gezocht naar relevante literatuur in de literatuurlijst van de masterthesis van Annet Sikkens (2012). Binnen de databases is gezocht op termen als ´learning goals´, ´learning objectives´, ´evaluating learning objectives´, ´leerdoelen opstellen´, ´leerdoelen evalueren´, ´consultatieve leerlingbegeleiding´ en ´meervoudig beperkt´. De gevonden literatuur is vervolgens op basis van de titel en de abstract geselecteerd. Daarnaast is ook gekeken naar het jaar van uitgave, om zo veel mogelijk recent onderzoek te gebruiken. Wanneer er alleen ‘oude’ literatuur te vinden was, is ter ondersteuning gezocht naar recenter materiaal. Waar mogelijk is dit vervolgens bijgevoegd. Naast deze methoden is ten slotte ook gebruik gemaakt van cited references om op die manier meer literatuur te vinden. Een opmerking moet worden geplaatst bij het gebruik van het Handboek van Visio. Dit is een samengestelde handleiding, bestaande uit literatuur van onder andere Vlaskamp. Voor meer informatie en inzage wordt verwezen naar Visio Onderwijs Haren. 3.5. Analyse
Communicatie van leerkracht: Veel van de communicatie dat voorkomt in het klaslokaal
waar dit onderzoek heeft plaatsgevonden, gebeurt op initiatief van de leerkracht. Er kan grofweg onderscheid gemaakt worden tussen visuele, auditieve en tactiele communicatie (Romski, Cevcik & Fonseca, 2003). Deze ‘grove’ vormen zijn nog verder te specificeren. Het handboek van Visio laat een aantal methoden zien waarop een leerkracht kan communiceren met een leerling. Ondergebracht in de drie categorieën zijn dit:
Visueel: aankijken van de leerling en het visueel aanbieden van lesmateriaal. Auditief: vertellen, zingen en vertalen van wat de leerling duidelijk probeert te maken.
Tactiel: de hand van de leerling vastpakken, de leerling aanraken.
Aan de hand van observaties in de klas zijn de categorieën verder aangevuld. Onder andere het volgen van de kijkrichting van de leerling en het interpreteren van visueel, auditief en tactiel
30
gedrag van de leerling zijn toegevoegd aan de categorieën. Ook Romski, Cevcik en Fonseca (2003) gaan verder in op het visueel aanbieden van lesmateriaal. Zij noemen specifiek pictogrammen en tastbare voorwerpen als visuele middelen om. Deze twee punten vallen beide onder het visueel aanbieden van lesmateriaal. Uiteindelijk zijn de categorieën uitgewerkt en gebruikt in het observatieschema zoals te zien is in tabel 3. Aangezien er regelmatig meerdere van de genoemde handelingen uit tabel 3 gelijktijdig worden uitgevoerd, is ervoor gekozen deze niet allemaal te scoren maar te kiezen voor de meest dominante handeling. Tabel 3: Observatiepunten docent Visueel
Observatie Docent kijkt leerling aan Docent volgt de kijkrichting van de leerling Docent probeert visueel de aandacht te trekken (zwaait, wijst, beweegt, draait het hoofd van de leerling, etc) Docent biedt lesmateriaal visueel aan Docent vertaalt kijkgedrag van de leerling naar communicatie (interpreteert)
Auditief Docent vertelt de leerling iets (vertellen, uitleggen) Docent zingt Docent luistert naar wat de leerling vertelt Docent vertaalt geuite taal van de leerling (interpreteert) Tactiel Docent pakt de hand(en) van de leerling Docent raakt de leerling aan (niet specifiek de handen) Docent vertaalt wat de leerling duidelijk wil maken met aanraking (interpreteert) Communicatie van meervoudig beperkte leerlingen: Ondanks dat het grootste deel van de communicatie op initiatief van de leerkracht gebeurt, is het niet zo dat de leerlingen nietszeggend en starend voor zich uit kijken. Het tegendeel is waar. In paragraaf 2.5. is het door Verpoorten aangepaste communicatiemodel van Shane aangehaald (in: Roemer & Van Dam, 2004). Hierin worden communicatiemethoden genoemd met een hoog niveau (symbolische communicatie) en van lager niveau (zowel pre-‐symbolisch als non-‐symbolisch). Aan de hand van de pre-‐symbolische en non-‐symbolische communicatie, alsmede door observaties in de klas
31
voorafgaand aan het onderzoek en het handboek van Visio (Visio, 2005), zijn de volgende communicatiemethoden voor leerlingen vastgesteld en gebruikt in het observatieschema: •
Wegkijken
•
Weggooien
•
Aanwijzen
•
Aanraken
•
Aankijken/bekijken
•
Geluid maken
•
Bewegen
•
Aangeven/aanwijzen van het gevraagde
Aan de hand van deze punten en tabel 3 is het observatieschema opgesteld. Deze is te vinden in de bijlagen.
Echter, niet alleen het gedrag van de leerling is belangrijk bij dit onderzoek. Op basis van
de principes van consultatieve leerlingbegeleiding (zie 2.4.) blijkt dat door het gedrag van de leerkracht veranderingen bij de leerlingen tot stand kunnen komen (Meijer, 2009). Dit principe is niet alleen bekend in de begeleiding van leerkrachten en leerlingen, maar ook in de onderwijspsychologie. Zo laat Tomic (1993) op basis van eerder onderzoek al zien dat instructiegedrag of activiteiten van de leerkrachten van invloed zijn op doelen die zij met de leerlingen willen bereiken. En Roemer en Van Dam (2004) laten zien dat elke handeling, gedraging, gezichtsuitdrukking en intonatie van de leerkracht een boodschap overbrengt naar de leerlingen.
Aan de hand van bovenstaande is een analyseschema opgesteld. Deze is te vinden in de
bijlagen. 3.6. Storende factoren Gedurende het onderzoek zijn een aantal storende factoren aan bod gekomen waar rekening mee moet worden gehouden in de communicatie en de onderwijsleersituatie. Zo viel bijvoorbeeld al snel op dat het tijdstip dat de leerling met het vervoersbusje van huis wordt
32
opgehaald van invloed is op de capaciteit van de leerling om prikkels tot zich te kunnen nemen. In een ‘vroege’ week, de leerling wordt dan een uur eerder opgehaald dan normaal, is het vermogen om goed om te gaan met prikkels gedurende de dag veel lager dan in de ‘normale’ week.
Naast het tijdstip waarop het vervoersbusje komt is ook de dynamiek in de klas van
invloed op de onderwijsleersituatie. Wanneer één leerling niet goed in zijn vel zit, is dit van invloed op de rest van de leerlingen. Er kunnen dan signalen van stress voorkomen, maar ook de aandacht van de les is (tijdelijk) afgeleid. Ditzelfde effect kan voorkomen als de les op een ongewoon tijdstip wordt onderbroken, bijvoorbeeld als een van de leerlingen eerder uit de kring weg moet voor een andere les.
Naast bovengenoemde vormen van ruis kan er ook sprake zijn van ruis binnen de
onderwijssetting. Wanneer niet alleen de leerkracht maar ook zorgassistenten zich mengen in een onderwijssetting zoals het kringmoment, krijgen de leerlingen in plaats van imput van enkel de docent, input van twee of drie personen. Dit kan voor verwarring zorgen bij de leerlingen. Wie moeten ze volgen en wie of wat is belangrijker zijn dan vraagstukken waar de leerlingen mee te maken hebben. Benadrukt moet worden dat de zorgassistenten absoluut onmisbaar zijn, maar dat er bewust nagedacht moet worden over de effecten die het heeft wanneer er input komt van meerdere personen tijdens onderwijssettingen.
Ten slotte is er ook sprake van moeizame communicatie. De leerkracht, klassen assistent
en de zorg assistent kunnen de leerlingen ondanks hun beperkte communicatieve vaardigheden goed begrijpen. Desondanks zijn er altijd situaties waarop geluiden, bewegingen en dergelijke niet goed kunnen worden geïnterpreteerd.
Er zijn ook een aantal methodologische punten die als bedreigende factoren voor het
onderzoek kunnen gelden. Een van deze punten betreft uitval. In eerste instantie was het onderzoeksdesign zo opgezet dat er drie leerlingen betrokken zouden zijn bij het onderzoek. Voor een leerling is echter geen toestemming gekregen. Ook het werken met deze leerling zonder hem/haar in beeld te brengen was niet mogelijk in verband met zorgbehoeften tijdens de lesmomenten. De tweede leerling was vanwege medische redenen langere tijd niet aanwezig op school waardoor het praktisch gezien niet mogelijk was hem/haar onderdeel te
33
laten zijn van het onderzoek. Voor leerling nummer drie is toestemming gekregen en deze leerling is tijdens alle lesmomenten aanwezig geweest.
Ten slotte was mijn eigen onervarenheid in het voeren van consultatiegesprekken soms
een belemmerende factor. Hierdoor is wellicht minder informatie naar boven gekomen dan wanneer een ervaren persoon deze gesprekken zou hebben gevoerd. Door de consultatiegesprekken tussendoor te analyseren met een ervaren begeleider hoop ik de effecten van mijn onervarenheid tot een minimum te beperken. Tijdens de analyses zijn de videobeelden bekeken en is stilgestaan bij opvallende punten die we tegenkwamen. Deze punten kunnen slaan op verschillende dingen zoals het analytisch vermogen van de docent in wat zij ziet, punten waarin ik mijzelf zou kunnen verbeteren zoals het doorvragen op gemaakte opmerkingen, gedrag van de leerling op een impuls van de leerkracht etc.
34
Hoofdstuk 4 -‐ Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken. Hierbij is gebruik gemaakt van de observatieformulieren van de in 3.1. beschreven lesmomenten. Ook zijn er citaten uit de CLB-‐ gesprekken toegevoegd om doelen, interpretaties en ervaringen van de docent te koppelen aan de observaties. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd: Als eerste wordt het aanbieden van leerdoelen besproken (4.1.) waarna opeenvolgend visueel communiceren (4.2.), auditief communiceren (4.3.) en tactiel communiceren (4.4.) volgen. In elk van deze paragraven worden zowel de arbeids-‐lesmomenten als de kringmomenten besproken. Ten vijfde wordt besproken hoe de leerling reageert op de veranderingen die de leerkracht doorvoert (4.5.). En als laatste wordt het evalueren van leerdoelen besproken (4.6.). 4.1. Leerdoelen aanbieden Het actieonderzoek is gestart naar aanleiding van een vraag van de docent. Zij wil graag weten hoe ze de leerdoelen effectief kan uitleggen aan en evalueren met haar leerlingen. Deze vraag is ontstaan nadat Visio Onderwijs Haren heeft besloten om dit schooljaar (2012/2013) modules in te voeren in het onderwijsprogramma. Het invoeren van modules was een noodzakelijke stap, aangezien de onderwijsinspectie in haar rapport heeft gesteld dat de opbrengsten van het onderwijs nog onvoldoende in beeld zijn gebracht. Hiervoor zijn volgens de Inspectie doelen nodig op schoolniveau en op groepsniveau (Inspectie van het Onderwijs, 2011). De leerdoelen zijn uiteindelijk verwoord in de modules. Tijdens de CLB-‐gesprekken is aandacht geschonken aan het aanbieden van leerdoelen, aangezien het effectief aanbieden van leerdoelen van cruciaal belang is (Higgins, 2009). De docent geeft in deze gesprekken aan dat zij samen met haar team nog zoekende is naar de manier waarop de modules in de klas moeten worden geïmplementeerd. De modules zijn naar haar mening niet specifiek genoeg gericht op haar leerlingen, maar richten zich meer op leerlingen met een hoger niveau. 'En daarin is het nog wel lastig te vinden van hé, hoe ga je nu dat doel stellen en welk doel vindt jij belangrijk voor deze leerling. Je hebt verschillende fasen
35
zeg maar, en mijn leerlingen zitten voornamelijk in fase 1, waarin ze de materialen verkennen die in fase 4 compleet gebruikt worden. En daardoor heb ik wel eens het gevoel van ‘wij moeten hier mee starten alleen dit is zo basis dat het doel nog heel moeilijk met de leerlingen te bespreken is’. … Dan is je doel wel eens een beetje ver gezocht. In dat opzicht zit nog wel wat te leren'. Om een duidelijker beeld te krijgen wat de leerling aan de gestelde doelen heeft, zijn de docent en de onderzoeker tijdens de CLB-‐gesprekken ingegaan op de manier waarop de gestelde leerdoelen volgens de docent moeten worden geïmplementeerd. Het aanbieden van lesdoelen is door middel van de observatieschema’s geanalyseerd. Daarbij is gelet op de frequentie van het aanbieden van de lesdoelen (zie bijlage 3). Aan de hand van deze analyse blijkt dat er tijdens de kring iets minder aan leerdoelen wordt gewerkt dan tijdens het werken. Een verklaring kan worden gezocht in de kring zelf. Aangezien de eerste kring een opstart is van de dag en de tweede kring de leerlingen voorbereidt op wat verder gaat komen die ochtend, wordt er gedurende de ongeveer 10 minuten dat de kring duurt met alle leerlingen gewerkt. De aandacht van de docent moet dan worden verdeeld over vier of vijf leerlingen in plaats van over een, twee of maximaal drie leerlingen.
Om de leerdoelen duidelijk te maken aan de leerling is communicatie nodig. In de
paragraven 4.2., 4.3. en 4.4. wordt het aanbieden van leerdoelen verder besproken aan de hand van respectievelijk visuele, auditieve en tactiele communicatie. 4.2. Visueel communiceren 4.2.1. Arbeid Tijdens de arbeidsmomenten wordt er door de leerling gewerkt aan verschillende leerdoelen. Omdat de docent tijdens het werken aan deze leerdoelen regelmatig meerdere handelingen gelijktijdig uitvoert, is er voor dit onderzoek een keuze gemaakt betreffende welk observatiepunt wordt gescoord en welke niet. Daarbij is gekeken welke handeling de dominante handeling is, deze is vervolgens gescoord op het observatieschema. Het gevolg van deze methode is dat de observatiepunten ‘De docent kijkt de leerling aan’, ‘De docent volgt de kijkrichting van de leerling’ en ‘De docent probeert visueel de aandacht van de leerling te trekken’, nooit zijn geobserveerd door de observator. Deze punten worden wel uitgevoerd door
36
de docent, maar ze zijn in dit onderzoek nooit een dominante handeling geweest. In het verdere hoofdstuk worden deze drie punten buiten beschouwing gelaten.
Aan de resultaten van de observaties is te zien dat de docent naarmate het onderzoek
vorderde steeds meer gebruik is gaan maken van het visueel aanbieden van lesdoelen en de materialen die daar bij horen. Waar er bij de 0-‐meting 9 keer gebruik werd gemaakt van het visueel aanbieden van het lesmateriaal, gebeurde dit in de opvolgende lesmomenten respectievelijk 11, 20 en ten slotte 10 keer. Het gaat om respectievelijk 36%, 42,3%, 51,3% en 38,5% van de totale communicatie. De oplopende lijn, met uitzondering van de laatste meting, is het gevolg van een consultatieve leerling begeleiding gesprek (hierna: CLB-‐gesprek). In deze gesprekken is op regelmatige basis gezocht naar methoden om de leerdoelen voor de leerling duidelijker aan te bieden. De docent zegt over een van de lessen: 'Aan de hand van de tips die jij me vorige week had gegeven om echt met tastbare materialen [te werken], hebben we eerst het servies verkend zeg maar. Je ziet dat hij meer betrokken is doordat hij ook meteen de materialen kan voelen en bekijken. Later in de les over feesten, hebben we Sint Maarten, Sinterklaas en Kerst besproken, kon je helemaal zien van ‘ik weet het wel’. Van dit is dit en dit is dit, en dat is dat. En dit liedje hoort bij deze materialen. Eigenlijk wel heel goed volgens mij'.
Naast het visueel aanbieden van de lesdoelen en –materialen, valt ook het vertalen (het
interpreteren) van kijkgedrag van de leerling door de docent onder visueel communiceren. Tijdens het onderzoek heeft het observatiepunt ‘Docent vertaalt het kijkgedrag van de leerling naar communicatie (interpreteert)’ een piek gehad in het aantal observaties (N=2, N=2, N=6, N=1). Er kan hier niet worden gesproken over een zichtbare toename. Desondanks is het interpreteren van kijkgedrag een punt waar de docent expliciet op let. Ze zegt over een van de 11 keer dat het geobserveerd is: 'Ik zag bij [de leerling] veel meer betrokkenheid, en ook als ik met een andere leerling bezig was, dat hij zoiets had van ‘ja maar ik wil ook, ik wil meer’. Dat vind ik wel heel leuk om te zien, dat hij toch wel heel erg graag wilde werken aan de opdracht'. Op de vraag hoe de leerkracht dit dan ziet in het gedrag van de leerling antwoordt zij als volgt: 'Het kijken waar ik naartoe ga, wat ik dan aanbied en wat je dan ziet als zijn verwachting. Dat heb ik dan geïnterpreteerd van ‘ik wil daar mee verder’. En dat dan ook doen, en dat je dan ook wel weer die alertheid hebt'. Met andere woorden leidt het visueel aanbieden van leerdoelen
37
en het interpreteren van kijkgedrag tot een grotere alertheid en betrokkenheid van de leerling tijdens het werken.
Tot nu toe is de eindmeting buiten beschouwing gelaten. Deze laat een daling van
visuele communicatie zien welke bijna gelijkwaardig is aan de 0-‐meting. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de docent tijdens deze les zonder ondersteuning drie leerlingen tegelijk heeft begeleid, terwijl er bij de andere lesmomenten een op een wordt gewerkt of met ondersteuning van een of twee zorgassistenten. Buiten het feit om dat er minder visueel gecommuniceerd werd, was het volgens de docent wel een heel effectieve les: 'Hij werd heel erg alert en geprikkeld door wat er aan zijn hand zat (inpakpapier, red.). Hij wilde het graag pakken, het pulken en werd er enthousiast van naar mijn idee. Hij bleef ook gewoon bezig, terwijl ik even met [een andere leerling] bezig was, dat hij even niet de aandacht had. Hij bleef even afwachten, [maar] ging wel verder met de taak. Dat zag je ook bij [andere leerling nummer 2], waarvan ik zoiets had van ‘hé, dit is een beetje nieuw voor mij’. Heel bijzonder'. De docent geeft verder aan dat het goed is om individueel werken met het werken in een groepje af te wisselen: 'Soms is een op een beter, en als je echt gewoon aan een doel wilt werken met een leerling is dat ook wel eens handig, en soms is een groepsdoel het best. … Het kan juist zijn dat je (de leerling, red.) denkt van ‘dat vind ik niks aan’. Maar als jouw buurman of buurvrouw heel enthousiast is en het gaat doen en het leuk lijkt, wil jij ook. Dus het werkt twee kanten op denk ik'. 4.2.2. Kring Bij de kringmomenten wordt gewerkt aan drie punten, namelijk: 1) De sociaal emotionele ontwikkeling bevorderen. Bij dit doel wordt gebruik gemaakt van schriftjes die door de ouder(s)/verzorger(s) thuis/op de groep worden geschreven. Op die manier kan de leerling aan zijn of haar klasgenoten 'vertellen' wat hij/zij na schooltijd thuis of bij de woongroep heeft gedaan. 2) Een algemeen tijdsbesef bijbrengen. De docent maakt hiervoor gebruik van de weekbalk. Er wordt iedere dag aan de leerlingen gevraagd om aan te wijzen welke dag van de week het is. En ten slotte 3) de dagindeling aan de leerlingen vertellen. In de kring wordt verteld wat de leerlingen het betreffende dagdeel of een gedeelte daarvan gaan doen. Het
38
kringmoment is een samengestelde les van twee kringen, de eerste kring aan het begin van de dag en een tweede kring na de ochtendpauze. In de eerste kring worden bovengenoemde activiteiten gedaan. De tweede kring bestaat uit een terugkoppeling van wat er al is gebeurd en blikt vooruit op wat er de rest van de ochtend gaat gebeuren.
Op basis van de eerste observaties concluderen de docent en onderzoeker samen dat er
tijdens de beide kringmomenten weinig lesdoelen, en daarmee lesmateriaal, visueel wordt aangeboden. Waar het bij de 0-‐meting om een totaal van 2 keer gaat, biedt de docent in de daaropvolgende kringen het materiaal respectievelijk 6, 6 en 8 keer visueel aan. Wanneer er in het algemeen over visuele communicatie gesproken wordt, neemt dit toe van 11,1% van de totale communicatie naar respectievelijk 30% in de 2e meting, 43,5% in de 3e meting en 42,1% in de eindmeting. Een voorbeeld hiervan is het aanbieden van de schriftjes. De docent las deze eerst gewoon voor zonder de schriften aan de leerlingen te laten zien. Vanaf het moment dat dit wel gebeurt zie je bij de leerling andere reacties: 'de betrokkenheid [is groter] als de materialen in de kring mee gaan. Alleen doordat de ramenwasser er vandaag was, was [de leerling] afgeleid en had je hem niet direct weer goed te pakken. Maar met zijn schriftje [was hij er weer bij], dat hij wou bladeren'. Bij visueel communiceren, gaat het er om dat woorden ondersteund worden met beelden.
In de CLB-‐gesprekken na afloop van de kringmomenten komen verschillende punten
naar voren. Als eerste is er tijdens het CLB-‐gesprek na de 0-‐meting aan de docent gevraagd wat zij wil bereiken met de kringmomenten. Daarop antwoordt zij als volgt: 'Ik wil graag bereiken dat alle leerlingen zich bewust zijn van wat de andere leerlingen daarvoor gedaan hebben en ook waar we verder die dag naartoe gaan. Bijvoorbeeld dat er boodschappen gedaan zijn door een leerling en een begeleider en dat de andere leerlingen ook weten van 'hé er zijn boodschappen gedaan omdat we straks gaan koken en dan kunnen we het daarna gaan opeten''.
Om dit doel te bereiken is er door de docent en de onderzoeker over gesproken om ook
meer lesmateriaal visueel aan de bieden in de kring en niet alleen tijdens het werken. De docent was hier in het begin enigszins sceptisch over. Dit heeft een aantal redenen. De eerste reden is het gebrek aan tijd, want er is per kring ongeveer 10 minuten beschikbaar. Tijdens het
39
gesprek kwam het onderwerp aan bod om de schriftjes visueel aan de leerlingen aan te bieden. 'Qua tijd dat beschikbaar is voor de kring is dit (de schriftjes alleen voorlezen, red.) handiger, omdat je dan sneller met de schriftjes bezig bent en ook meer aandacht hebt voor wat ze gedaan hebben in plaats van alleen voor het schrift'. De tweede reden betreft de verwerkingstijd van de leerlingen. Het aanbieden van lesmateriaal als symbool voor het werk dat de leerlingen na de kring gaan doen is teveel voor de leerlingen. 'Ze hebben een verwerkingstijd nodig, en als je dan de materialen al pakt dan zijn ze daar al in geprikkeld. Of dat dan ook echt aankomt op dat moment nog, omdat je al best wel lang in de kring zit… dan denk ik dat je het beter kunt introduceren als ze allemaal aan tafel zitten en pas dan weer aandacht hebben voor het volgende'.
Ondanks de twijfels heeft de docente toch besloten te kijken wat de resultaten zijn
wanneer de lesdoelen en lesmaterialen visueel aangeboden worden. In de lesobservatie die volgt op het CLB-‐gesprek valt op dat de docent meer oog heeft voor visuele communicatie. Ze merkt dat de leerling wordt afgeleid door beweging buiten de klas en onderbreekt dan de kring om te laten zien wat er gebeurt. Ook het visueel aanbieden van materiaal wordt ingevoerd. Dit liep nog niet helemaal soepel, de docent moest de materialen tijdens de kringmomenten nog pakken, maar na een keer proberen is de docent wel gematigd positief. Over het visueel aanbieden van de schriftjes zegt ze: 'Ik denk dat het wel effect heeft en dat als je het wat vaker doet, dat het dan ook wat makkelijker gaat van wie welk schriftje is. En dat het dan ook leuker is om naast de persoon te gaan zitten. Alleen zit ik nu toevallig naast [de leerling] omdat hij gefilmd mag worden. Maar het zou heel erg leuk zijn om dan ook tussen de anderen in te gaan zitten op dat moment'. Het is voor de leerlingen belangrijk dat er niet teveel tegelijk veranderd wordt omdat de leerlingen niet teveel veranderingen tegelijkertijd aankunnen. De docent heeft ervoor gekozen de lesdoelen en lesmaterialen in de beide kringmomenten visueel aan te blijven bieden. Daarbij is ze ook kritisch over haar handelen. Toen de leerlingen er tijdens de laatste kring (tweede kring van de eindmeting) niet bij waren zegt ze het volgende over de situatie: 'Ze waren nog bezig met de pauze of met wat ze daarvoor gedaan hadden. En mijn verwerking was daarin misschien best wel snel daarin, dat ik langzamer moest aanbieden. Of wat meer tijd gunnen om het uit de leerlingen te laten komen in plaats
40
van alles te laten zien en [verder te gaan]'. Op de laatste vraag of de docent resultaten ziet vanaf de 0-‐meting tot en met de eindmeting antwoordt ze als volgt: 'Jawel, want ik denk dat je uiteindelijk wel een stukje bewustwording bij iedere leerling op zijn of haar niveau gecreëerd hebt. Toch van 'hé we krijgen iets aangeboden, daar doen we wat mee'. En dan laten we het weer terugkomen. En dan gaan we weer verder. En het zal wel jaren duren voordat je dat helemaal goed ingeslepen hebt en dat ze echt zoiets hebben van 'hé!''. De docent is positief over de resultaten en is van plan het visueel aanbieden van de lesdoelen en lesmaterialen door te zetten. 4.3. Auditief communiceren 4.3.1 Arbeid Net als het geval is bij de visuele communicatie, is er bij auditieve communicatie een observatiepunt nooit gescoord. Het gaat in dit geval om het punt 'Docent luistert naar wat de leerling zegt'. Het blijkt bij nadere analyse dat dit punt niet gescoord is omdat de docent daar altijd een interpretatie aan geeft en bij de leerling duidelijk probeert te krijgen of dit juist is. Vandaar dat deze communicatie onder het punt 'Docent vertaalt de geuite taal van de leerling (interpreteert)' geobserveerd is in plaats van onder het punt 'Docent luistert naar wat de leerling zegt'. Dit punt wordt daarom in het verdere hoofdstuk buiten beschouwing gelaten.
Tijdens het analyseren van de gegevens valt als eerste op dat de leerkracht auditief is
ingesteld, zij vertelt met name wat er tijdens de les moet gebeuren. Van alle keren dat er auditief wordt gecommuniceerd, bedraagt het punt 'Docent vertelt de leerling iets' 92,9% van de auditieve communicatie. Wanneer zowel visuele communicatie, auditieve communicatie en tactiele communicatie worden meegenomen, bedraagt het percentage 'Docent vertelt de leerling iets' 52%. Wanneer auditieve communicatie tegen de totale communicatie afgezet wordt, bedraagt de auditieve communicatie 56%. In de onderstaande tabel staat de plaatsgevonden auditieve communicatie van de 0-‐meting.
41
Tabel 4: 0-‐meting arbeid, auditieve communicatie Observatie
N 13 0 0 1
Percentage van totaal 52% 0% 0% 4%
Percentage van subgroep 92,9% 0% 0% 7,1%
Docent vertelt de leerling iets Docent zingt Docent luistert naar wat de leerling zegt Docent vertaalt de geuite taal van de leerling (interpreteert) Totaal auditieve communicatie
14
56%
100%
Na de 0-‐meting heeft er geen duidelijk daling in het de totale auditieve communicatie. Over de vier metingen heen heeft de docent gemiddeld 13,5 keer per arbeidsmoment gebruik gemaakt van auditieve communicatie. Observatiepunt 'Docent vertelt leerling iets' neemt over de vier metingen wel af. Gemiddeld vertelt de docent de leerling 9,5 keer per arbeidsmoment iets tegen 13 keer bij de 0-‐meting. Er kan echter niet bewezen worden waarom de auditieve communicatie afneemt. Daar is tijdens de CLB-‐gesprekken verder geen aandacht aan geschonken.
Een ander opvallend punt is dat er tijdens de eerste les niet is gezongen terwijl er in de
andere drie arbeidsmomenten 3 à 4 keer werd gezongen. Iedere les wordt normaal gesproken begonnen met een lied en afgesloten met een lied. Liedjes zingen wordt daarnaast ook gebruikt om tijdens een lesmoment opgebouwde spanning te doen afnemen, waardoor de leerling weer in staat is om verder te werken. Of: 'Als het echt niet gaat zoals ik zou willen of de alertheid is helemaal weg, dan is zingen ook weer een ingang om weer verder te komen'. Voor het observatiepunt 'Docent vertaalt de geuite taal van de leerling' wordt door de docent de uitleg gegeven dat de leerling zeer betrokken was bij de les, dat hij veel initiatief liet zien gedurende de les waar zij goed op kon inspringen.
Tijdens het laatste CLB-‐gesprek over het werken komt duidelijk naar voren dat het voor
de leerlingen beter is dat er zo weinig mogelijk ruis in de klas is. Ruis in de zin van geluid. 'Hun fysus is minder dan dat van ons. Wat wij zien, zeg maar ruis (verstoring van de les, red.), moeten zij allemaal binnenkrijgen via het gehoor. En dat vervolgens een plek geven wat dat dan is'. Tijdens het observeren van de lesmomenten en in de CLB-‐gesprekken komt naar voren dat
42
de ruis voornamelijk ontstaat wanneer de zorgassistent(en) zich mengen in een onderwijssetting. De leerlingen krijgen dan in plaats van input van enkel de docent, input van twee of drie personen. Dit kan voor verwarring zorgen bij de leerlingen. Met het team zijn verschillende afspraken gemaakt om de ruis zo veel mogelijk te vermijden. 'We hebben er met het team over gehad en we hebben ook gezegd: 'waarschijnlijk is het ook gewoon goed dat als je met de jongens aan de gang gaat, dat de meiden ergens anders les krijgen van iemand en dat dat niet altijd in de klas gebeurt'. Of, nu waren de meiden ook weg, maar in ieder geval dat je veel meer zegt van iemand zorgt voor de randvoorwaarden en nou ja voor het eten, drinken, de verschoningen, iemand gaat weg met een aantal leerlingen en iemand blijft met ze in de klas. Dan bereik je toch wel veel meer. Anders moeten ze zich richten op veel meer, nou ja, dingen, prikkels'. 4.3.2 Kring Als eerste valt op dat de docent tijdens de 0-‐meting zeer auditief is ingesteld. Maar liefst 83,3% van de totale communicatie is auditief. Het valt op dat wanneer er enkel naar de te observeren punten wordt gekeken, 61,1% van de totale communicatie valt onder het observatiepunt 'Docent vertelt de leerling iets'. Wanneer er alleen wordt gekeken naar de auditieve communicatie bedraagt dit zelfs 73,3% zoals in tabel 5 te zien is. Tabel 5: 0-‐meting kring, auditieve communicatie Observatie
N 11 2 0 2
Percentage van totaal 61,1% 11,1% 0% 11,1%
Percentage van subgroep 73,3% 13,3% 0% 13,3%
Docent vertelt de leerling iets Docent zingt Docent luistert naar wat de leerling zegt Docent vertaalt de geuite taal van de leerling (interpreteert) Totaal auditieve communicatie
15
83,3%
100%
43
Tijdens het onderzoek is de auditieve communicatie in percentage afgenomen tot gemiddeld 52,2%. Daarbij valt op dat geen enkel individueel observatiepunt extreem afneemt, alle punten nemen iets af getuige tabel 6.
Tabel 6: Aandeel auditieve communicatie Observatiepunt Docent vertelt de leerling iets Docent zingt Docent luistert naar wat de leerling zegt Docent vertaalt de geuitte taal van de leerling (interpreteert) Totaal auditieve communicatie
Meting (aantal + percentage) 0-‐meting meting 1 meting 2 eindmeting 11 -‐ 61,1% 10 -‐ 34,5% 9 -‐ 39,1% 9 -‐ 47,3% 2 -‐ 11,1% 4 -‐ 13,8% 2 -‐ 13,8% 1 -‐ 5,3% 0 0 0 0 2 -‐ 11,1%
1 -‐ 3,4%
1 -‐ 4,3%
0
15 -‐ 83,3%
15 -‐ 51,7%
12 -‐ 52,2%
10 -‐52,6%
De kring is een moment in de klas waarbij regelmatig ruis optreedt. Het gebeurt regelmatig dat er een leerling later de kring in komt of er eerder weer uit moet door zorgbehoeften of door de planning van andere lessen buiten de klas. Ondanks de ruis die dan ontstaat, geeft de docent aan dat ze het heel belangrijk vindt dat iedereen mee doet aan de kring ook al gaat er iemand eerder weg. 'Ze worden allemaal even onderbroken in de verbondenheid van de kring. Er gaat iemand uit, er gebeurt wat, er wordt heen en weer gelopen, er gaat een deur open die anders dicht is in de school omdat je meestal door de andere deur naar buiten gaat. Dat zijn allemaal prikkels die anders niet gehoeven hadden als je de kring eerst afsluit en dan weg gaat. Maar ja dat heb je wel eens met tijd. Wat je kan doen is [dat de andere leerling] niet mee [doet] met de kring. ... Maar juist het stukje kring en het samen starten vind ik heel belangrijk. En dan moet je dus de afweging maken van aan de ene kant de kring en dat die dan wat rommeliger eindigt of doe je dan de kring met minder kinderen en dat niet iedereen de ochtend goed mee start. En dat zijn de keuzes die je moet maken. Jammer dat het aan het eind even wat rommeliger verloopt dan dat je zegt ‘die doet niet mee met de kring’ want dan ben je de dag niet gestart. Dat is een belangrijk punt vind ik'.
44
Auditieve communicatie blijft tijdens de kringmomenten een belangrijke manier van
communiceren. Van de totale communicatie blijft ongeveer 50% auditief. 4.4. Tactiel communiceren Aangezien er weinig aandacht is geschonken aan tactiele communicatie tijdens het onderzoek, worden arbeid en kring samen besproken in deze paragraaf.
Wanneer de observatieschema’s worden geanalyseerd, blijkt dat het minimale aandeel
van tactiele communicatie 4,3% (N=1) van de totale communicatie is. Het maximale aandeel van de tactiele communicatie is 17,2% (N=5). Ook blijkt dat de docent gemiddeld 2,5 keer per lesmoment gebruik heeft gemaakt van tactiele communicatie. Tabel 7: Overzicht van tactiele communicatie Observatie
Totale tactiele communicatie Docent pakt de handen van de leerling 5 Docent raakt de leerling aan 5 Docent vertaalt wat de leerling duidelijk wil 10 maken met de aanraking (interpreteert) Totaal tactiele communicatie 20
Tactiele communicatie bij arbeid 4 1 7
Tactiele communicatie bij kring 1 4 3
12
8
In bovenstaande tabel is te zien dat er meer tactiele communicatie wordt gebruikt tijdens arbeidsmomenten. Er is tijdens de CLB-‐gesprekken geen specifieke aandacht geschonken aan het tactiel aanbieden van lesmaterialen en leerdoelen. De docent heeft tijdens de laatste lessen echter veel tactiel gewerkt. Tijdens de laatste les van dit onderzoek heeft ze een van beide handen van de leerlingen ingepakt. Het was de bedoeling dat de leerlingen hun hand weer los peuterden. Op de vraag waarom deze keer voor de tactiele werkwijze is gekozen, antwoordt de docent als volgt: 'Nou ik was aan het nadenken van wat is dicht bij hun beleving en dan kom je automatisch uit op hun handen, want ... dan kun je de ene hand inpakken en dan kunnen ze met de andere hand scheuren. Als je iets anders inpakt dan staat het van ze af en is de kans dat ze het weggooien veel groter. En dan is het doel niet behaald, dat ze kunnen pakken en voelen
45
en scheuren en het hele ervaren van iets ingepakt hebben'. Uit de analyse van de observatie van deze laatste les komt naar voren dat de leerlingen geïntrigeerd waren door hun ingepakte hand. Allemaal hebben ze hun hand goed bestudeerd en zijn daarna actief bezig gegaan om hun hand weer uit te pakken. Over de leerling waar dit onderzoek zich op richt zegt de docent nog: 'Hij was gewoon lekker gemotiveerd. Dicht bij zijn belevingswereld, dat het pakkend was voor hem'. Dit is een tactiele manier van werken, maar deze manier van werken is niet te scoren op het observatieformulier. 4.5. Reactie van de leerling op communicatie In onderstaande tabel staat een overzicht van de reacties die de leerling gedurende de metingen heeft gegeven. De reactienummers die in het rood gearceerd zijn, zijn nader geanalyseerd. Zie hiervoor ook bijlage 4. Aan de andere reacties wordt hier geen aandacht meer geschonken. Het betreft hier 80,2% van alle reacties. Tabel 8: Reacties van de leerling aan de hand van het observatieschema Reactie nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Totaal
Lesmomenten A0 4 5 5 9 2 25
K0 1 3 1 10 1 1 1 18
A1 6 4 1 10 2 2 1 26
K1 1 1 6 14 5 2 29
A2 1 7 2 20 7 1 38
K2 1 4 2 9 5 3 22
A3 1 3 1 13 1 5 2 26
K3 3 6 1 7 2 18
Totaal 2 0 1 9 34 11 0 1 0 0 87 5 41 14 202
A0 = 0-‐meting arbeid; K0 = 0-‐meting kring; A1= Arbeid meting 1; K1 = Kring meting 1; A2 = Arbeid meting 2; K2 = Kring meting 2; A3 = Eindmeting arbeid; K3 = Eindmeting kring. Zie voor de reactienummers van de leerling het observatieschema in bijlage 1.
46
Uit de analyse blijkt dat de leerlingen het meest reageren op de punten ‘Docent biedt lesmateriaal visueel aan’, ‘Docent vertaalt kijkgedrag van de leerling naar communicatie (interpreteert)’, ‘Docent vertelt de leerling iets’ en ‘Docent zingt’. 137 van de in totaal 162 reacties (= 84,6%) die de leerling gegeven heeft, vallen onder deze vier observatiepunten. Verder blijkt uit de analyse dat de leerling de helft van de tijd luistert door de docent of het lesmateriaal aan te kijken/ te bekijken. Dit is in vergelijking met het kijken naar de docent of iets dat aangeboden wordt om wat duidelijk te maken of een keus te maken en het zelf aangeven/aanwijzen van iets dat wordt gevraagd, redelijk passief. Voor de leerlingen met een iets hoger niveau in dezelfde klas, wordt nu gewerkt aan een weekplan met daarop per dag de activiteiten. Het resultaat daarvan is: 'In plaats van dat je dat in de kring gaat vertellen, kunnen ze dat ook zelf aangeven: ‘We gaan zo meteen dat doen’'. Op de vraag of dit met de autonomie van de leerlingen te maken heeft antwoordt de docent als volgt: 'Dat zit er steeds meer in, in de structuur, dat ze zelf meer dingen kunnen reguleren'. Het is de bedoeling dat de leerlingen met een lager ontwikkelingsniveau houvast krijgen aan deze manier van werken. 'Ik denk dat [deze leerlingen] uiteindelijk ook meer mee gaan krijgen, mee resoneren, heet dat dan'.
In bovenstaande tabel valt ook te zien dat er elke les één of meerdere reacties zijn
geweest die niet worden omschreven in de communicatietheorie (zie 2.5.) en daardoor geen keuzemogelijkheid is bij het observatieformulier. Elke keer dat er een andere reactie gegeven werd, is genoteerd wat voor reactie dit was. Het merendeel van de notities beschrijft dat de leerling afwezig is, in zijn eigen wereld zit en kijkt naar zijn rolstoel. Ook komt eenmaal voor dat de docent om de hand van de leerling vraagt om hem een goede morgen te wensen. De leerling lukt dit niet en dus pakt de docent de hand van de leerling. In dit geval wordt er iets gevraagd, maar houdt de spierspanning van de leerling hem tegen om zelf het gevraagde uit te voeren. De docent helpt de leerling door zijn hand te pakken zodat de leerling met enige hulp het gevraagde kan uitvoeren.
Naast het afwezig zijn en met hulp datgene doen wat de docent vraagt zorgt ook ruis
ervoor dat de leerling andere reacties geeft dan verwacht wanneer er geen ruis is. Zo zorgen bijvoorbeeld glazenwassers door het wassen van de ramen gedurende de les en leerlingen die eerder uit de kring weg moeten voor ruis. De leerling wordt hierdoor afgeleid waardoor de
47
docent eerst veel moeite moet doen om de leerling weer bij de les te krijgen, alvorens de les kan worden voortgezet. Een middel om de leerling weer zo ver te krijgen dat hij verder kan met de les is het zingen van een liedje omdat dit, zoals in 4.3.1. duidelijk werd, een ingang is om weer verder te komen. 4.6. Evalueren van leerdoelen 4.6.1. Arbeid Tijdens het eerste CLB-‐gesprek is aan de docent gevraagd hoe zij op dat moment de lessen met de leerling evalueert. Ze geeft aan dat 'je probeert te achterhalen wat hij of zij ervan vond. Dan kun je stellen van dat heb je goed gedaan! En aan het enthousiasme van de leerlingen kun je pijlen of ze de lessen wel of niet leuk vonden'. Op die manier wordt het aangeboden leerdoel echter niet geëvalueerd, maar wordt slechts gekeken of de leerling de les interessant vond of niet. Gedurende de CLB-‐gesprekken is daarom aandacht besteed aan het evalueren van de leerdoelen. Naarmate de docent de leerdoelen meer visueel is beginnen aan te bieden, doet ze dit ook met de evaluatie. Ook de mate waarin feedback wordt gegeven is gestegen. In onderstaande tabel staat een overzicht. De leerkracht geeft de leerling hierbij aan of hij wel of niet goed bezig is met het werken aan het leerdoel. Daarbij geeft de docent aan dat ze onder het werken zoveel mogelijk probeert terug te koppelen naar de leerling. Een verklaring waarom het geven van feedback zo is toegenomen kan in principe niet aan de hand van de CLB-‐ gesprekken worden gegeven aangezien hier niet over is gesproken. Tabel 9: Evalueren tijdens arbeid Feedback geven op werken aan leerdoel Leerdoel evalueren Totaal
Meetmoment: A0 A1 5 6
A2 8
A3 10
Totaal 29
0 5
3 11
2 12
6 35
1 7
48
Zoals de leerkracht aangeeft in het laatste CLB-‐gesprek blijft evalueren een ingewikkeld proces. De leerlingen laten tijdens het ingebouwde evaluatiemoment hetzelfde gedrag zien dat vergelijkbaar is met het gedrag tijdens de les zelf. 'Maar ja, is dat … omdat ze weer iets in de handen hebben, of is het een gedrag omdat ze dat herkennen als zijnde, dat.. Dat is heel moeilijk te interpreteren. Dan zul je echt nog veel vaker exact datzelfde moeten doen en dan kijken van ‘wat gebeurt er precies’. Maar het was wel mooi om te zien, dat ze repeterend gedrag hadden'. Tijdens het CLB-‐gesprek na de tweede meting (A2) geeft de leerkracht extra betekenis aan bovengenoemde uitspraak. Daar zegt ze: 'het was meer om, je hebt het (het lesdoel, red.) in het begin geïntroduceerd, en anders is het een loos iets zeg maar. En als je het nog weer terugpakt van 'dit is uiteindelijk de bedoeling'. Ik denk dat [de leerling] dan af en toe wel eens iets heeft van ‘hé’'. Op de vraag waar de leerkracht ‘hé’ dan aan ziet komt de volgende response: 'Kijkgedrag, als je hem iets vraagt dat hij instemmend reageert, dat soort hele kleine dingetjes'. 4.6.2. Kring De leerkracht geeft tijdens het eerste CLB-‐gesprek over het werken aan dat er in de kring meer aandacht is voor het evalueren van de leerdoelen. Wanneer tijdens de 0-‐meting de eerste kringmomenten worden geobserveerd, blijkt dat er met evalueren wordt bedoeld of de leerling het leuk gevonden heeft. Tijdens de beide kringen worden de verschillende leerdoelen eenmalig aangeboden en dat er niet wordt geëvalueerd. De leerling ontvangt daarnaast eenmaal feedback tijdens deze beide kringen. Naarmate het visueel aanbieden van de lesdoelen tijdens het werken wordt ingevoerd, blijkt dat de docent tijdens de tweede kring met de leerlingen gaat evalueren wat zij voor deze kring hebben gedaan. Tijdens de eerste kring worden de lesdoelen namelijk aangeboden en tijdens de tweede kring worden deze geëvalueerd. Dit verklaart ook waarom er maximaal één evaluatie plaatsvindt terwijl er twee kringen op een dag zijn. De leerling werkt tussen de twee kringen in namelijk aan één leerdoel, welke in de eerste kring is geïntroduceerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de evaluatiemomenten tijdens de kring.
49
Tabel 10: Evalueren tijdens de kring* Feedback geven op werken aan leerdoel Leerdoel evalueren Totaal
Meetmoment: K0 K1 1 2
K2 2
K3 3
Totaal 8
0 1
1 3
1 4
3 11
1 3
*Per meting zijn zowel de eerste kring en de tweede kring van de dag opgenomen.
50
Hoofdstuk 5 -‐ Conclusie Gedurende de maanden waarin dit onderzoek heeft plaatsgevonden is getracht door middel van de consultatiegesprekken een antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag: Op welke manier kan gecontroleerd worden of slechtziende leerlingen met een ernstige ontwikkelingsachterstand de lesdoelen begrijpen en hoe kunnen de bereikte lesdoelen samen met de leerling worden geëvalueerd?
Het mes snijdt hier spreekwoordelijk aan twee kanten, namelijk aan de kant van de
leerling en aan de kant van de leerkracht. De leerling heeft behoefte aan voor hem passend onderwijs (Nijland, 2011) waarbij zijn ontwikkelingsmogelijkheden optimaal worden benut (Unesco, 1994) en wat aansluit bij zijn belevingswereld. De leerkracht ontwikkelt door dit onderzoek vaardigheden (Brown et al., 2001) en een kritische houding ten opzichte van zichzelf waardoor zij zichzelf professionaliseert (Van de Putte et al., 2009).
Dit heeft te maken met de eerste deelvraag van dit onderzoek, namelijk: Op welke
manier legt de docent de lesdoelen effectief uit aan de leerling? Om de mogelijkheden van de leerling optimaal te benutten tijdens het aanbieden van de lesdoelen is tijdens de CLB-‐ gesprekken aandacht geschonken aan communicatie. Romski, Cevcik en Fonseca (2003) laten zien dat er visuele, auditieve en tactiele communicatie bestaat. Verpoorten (in: Roemer & Van Dam, 2004) verdeelt dit verder in symbolische, pre-‐symbolische & non-‐symbolische vocale en non-‐vocale communicatie.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de lesmaterialen vaak de lesdoelen symboliseren.
De leerling en zijn klasgenoten hebben meervoudige beperkingen, waardoor veel met symbolen wordt gewerkt om te communiceren. De leerkracht blijkt tijdens het aanbieden van lesdoelen voornamelijk auditief te zijn ingesteld. De leerling vertoont volgens de leerkracht regelmatig afwezig gedrag. Vanaf het moment dat de communicatie meer visueel is ingesteld en daarbij de leerdoelen door middel van materialen worden aangeboden zodat de leerling deze kan zien en voelen, reageert de leerling alerter. Daarnaast helpt het aanbieden van de lesdoelen in de context ook om meer betekenis te geven aan de les. Zo levert papier scheuren alleen minder leerresultaat op dan wanneer het in de context van cadeautjes uitpakken wordt aangeboden. Niet alleen de betreffende leerling maar ook zijn klasgenoten zijn veel actiever betrokken en
51
'met het cadeautjes uitpakken [weten ze nu] van 'hé hiervoor leer ik ... papier scheuren''. Deze manier van communiceren sluit, zoals de docent zelf concludeerde, aan bij de belevingswereld van de leerling. Uit de CLB-‐gesprekken blijkt heel duidelijk dat de leerling veel meer reageert en meer betrokken is bij zijn eigen leerproces wanneer het auditief aanbieden van de lesdoelen wordt ondersteunt door het visueel en tactiel aanbieden.
In principe zit er geen verschil in het visueel aanbieden (laten zien en aanraken) van de
lesdoelen tijdens de arbeidsmomenten en de kringmomenten. Over beide onderwijsmomenten zegt de leerkracht dat de leerling alerter reageert en dat er meer bewustzijn is gecreëerd. De cijfers laten zien dat het aanbieden van visueel lesmateriaal bij zowel het werken als in de kring toeneemt. Vooral de kringmomenten laten een eenduidige stijging zien. Aan de hand van de CLB-‐gesprekken valt af te leiden dat de stijging ook daadwerkelijk komt doordat de docent bewust de materialen visueel en tactiel is gaan aanbieden. De cijfers schommelen bij het visueel aanbieden van lesmateriaal tijdens het werken (N=7, N=9, N=14 en N=9 tijdens de opeenvolgende metingen). Zij zijn hierdoor lastiger te interpreteren, maar gezien het gemiddelde van alle metingen (gem. = 9,75) hoger ligt dan de 0-‐meting (N=7) kan gezegd worden dat er een stijging is. Een gevolg hiervan is ook dat het auditief communiceren licht daalt. Tijdens het werken bij de 0-‐meting werd het observatiepunt 'Docent vertelt de leerling iets' 13 keer geobserveerd terwijl het gemiddelde 9,5 keer is over alle observaties. Voor de kring zijn deze cijfers enigszins anders, namelijk 11 observaties bij de 0-‐meting en een gemiddelde van 9,75 observaties over alle vier metingen.
Samenvattend luidt het antwoord op de eerste deelvraag dat het voor de leerling
effectief lijkt te zijn wanneer de lesdoelen visueel worden ondersteund met lesmaterialen die symbool staan voor de komende les. Het is niet duidelijk of de daling van het auditief communiceren te maken heeft met de stijging van het visueel communiceren. Daarnaast is het in de context plaatsen van het lesdoel een hulpmiddel om meer betekenis te geven aan het lesdoel en om de les meer te plaatsen binnen de belevingswereld van de leerling.
De tweede deelvraag is: Welke strategie helpt de docent te controleren of de leerling de
lesdoelen heeft begrepen? Mager (1974) en Vlaskamp, Poppes en Zijlstra (2005) laten zien dat het begint met formuleren van meetbare leerdoelen. Standaert et al. (2009) geven als
52
aanvulling hierop dat ook de tijd waar binnen een leerdoel moet worden behaald en de eventuele hulpmiddelen die gebruikt mogen worden beschreven kan worden.
Het duidelijk en meetbaar formuleren van leerdoelen was voor de docent soms lastig.
Ze geeft zelf aan dat de leerdoelen soms zo basaal zijn dat het lastig is daar stapjes in te zien om zo te werken aan het hoofddoel. De doelen waaraan is gewerkt waren soms ook meteen de einddoelen. Toch is tijdens de CLB-‐gesprekken naar voren gekomen dat het wel mogelijk is om subdoelen te beschrijven en deze meetbaar op te stellen.
Tijdens het aanbieden van de weekbalk is het hoofddoel het ontwikkelen van tijdsbesef.
Daarbij werd alleen de huidige dag aangeboden om aan te wijzen welke dag het is. De docent maakt tijdens een CLB-‐gesprek duidelijk dat het de bedoeling is dat de leerlingen uiteindelijk uit een groter aanbod van dagen de juiste dag kunnen aanwijzen. Dit is een nieuw doel geworden welke duidelijk is: uit het aanbod van dagen de juiste dag aanwijzen, en meetbaar: de leerling wijst de juiste dag aan of niet. De docent heeft ervoor gekozen om twee dagen aan te bieden tijdens de kring, de betreffende dag en de dag ervoor. Tijdens het CLB-‐gesprek nadat de weekbalk voor het eerst op deze manier is aangeboden, wordt er door de docent geconcludeerd dat de leerling en zijn klasgenoten meer weten en kunnen dan zij vooraf had gedacht. Het heeft de leerkracht verbaasd doen staan dat de leerling de juiste dag op de weekbalk kon aanwijzen als er meerdere dagen tegelijkertijd aangeboden worden. 'Ik denk dat het (de juiste dag aanwijzen, red.) heel bewust is'.
Een eenduidige strategie voor elk leerdoel is er niet. De juiste strategie hangt van het
leerdoel en de leerling af hoe goed het werken gaat en daarmee dus ook de controle of de leerling het einddoel heeft begrepen. Het opstellen van een duidelijk en meetbaar leerdoel is daarbij een hulp. Er zijn nog wel enkele aanknopingspunten in de manier waarop de leerling reageert op de communicatie. Uit de resultaten is gebleken dat de leerling het meest reageert op de punten ‘Docent biedt lesmateriaal visueel aan’, ‘Docent vertaalt kijkgedrag van de leerling naar communicatie (interpreteert)’, ‘Docent vertelt de leerling iets’ en ‘Docent zingt’. Deze observatiepunten lijken hiermee een belangrijk onderdeel te vormen voor het verkrijgen van aandacht van de leerling bij de les en de lesdoelen.
53
De laatste deelvraag is als volgt: Op welke manier kunnen de docent en de leerling de
les en de lesdoelen samen reflecteren? Het gaat hier om het geven van feedback (Mayer, 2008) en het evalueren van het lesdoel en de resultaten van het werken. Voeten (2000) geeft aan dat de resultaten van het leerproces worden vastgesteld en beoordeeld tijdens de evaluatie. Belangrijk hierbij is de vraag of de leerling 'in voldoende mate aan bepaalde criteria heeft voldaan' (Vos & Knuver, 2000, p. 60).
De docent heeft in een van de eerste CLB-‐gesprekken aangegeven dat het evalueren van
de les voornamelijk inhoudt dat er gekeken wordt of de leerling de les wel leuk vond en enthousiast reageert wanneer er wordt teruggekoppeld. Nadat de lesdoelen en -‐materialen visueel en tactiel werden aangeboden, is ook het evalueren door nogmaals visueel de materialen aan te bieden en te laten voelen ingevoerd. Er wordt zo gekeken of de leerling repeterend gedrag laat zien, eigenlijk wordt er een assessment uitgevoerd om te kijken of de leerling iets geleerd heeft.
Ook hier is het aanbieden van het materiaal waardevoller wanneer dit in een context
gebeurt en aansluit bij de belevingswereld van de leerling. De docent heeft tijdens het evalueren van bijvoorbeeld het werken aan de feestdagen niet alleen de zak met cadeautjes van Sinterklaas opnieuw laten zien en voelen, maar ze zingt dan ook een liedje over Sinterklaas. De betekenis van de zak met cadeautjes wordt op deze manier groter. Dit gebeurt ook wanneer er aan andere feestdagen wordt gewerkt. De leerling haalt op deze manier nogmaals op wat hij de betreffende les geleerd heeft, vooral omdat het een combinatie van visueel en auditief contact is, plus dat de lesmaterialen gevoeld kunnen worden. Zo krijgt de leerling op verschillende momenten meerdere stimuli aangeboden welke hem helpen de les goed in de context te plaatsen.
Naast het nogmaals aanbieden van dezelfde materialen kan er ook gekozen worden
voor het nogmaals aanbieden van een 'opdracht' van de les maar dan op een iets andere wijze. Er kunnen bijvoorbeeld andere materialen worden aangeboden welke symbool staan voor dezelfde feestdagen. Of door te vragen naar de lepel in plaats van de vork waarmee is gewerkt tijdens het arbeidslesmoment.
54
De resultaten laten zien dat de docent tijdens het werken in toenemende mate gebruik
is gaan maken van het evalueren van de leerdoelen. De docent geeft echter wel aan dat het moeilijk is te controleren of de leerling de leerdoelen echt begrepen heeft. Het zou namelijk ook kunnen dat de leerlingen gedrag laten zien dat vergelijkbaar is met het gedrag tijdens de les zelf omdat ze weer iets in de handen hebben.
Resumerend kan nu de hoofdvraag worden beantwoordt: Op welke manier kan
gecontroleerd worden of slechtziende leerlingen met een ernstige ontwikkelingsachterstand de lesdoelen begrijpen en hoe kunnen de bereikte lesdoelen samen met de leerling worden geëvalueerd?
Het aanbieden van lesdoelen is bij deze leerling het meest effectief wanneer de
auditieve instructie wordt gecombineerd met het visueel en tactiel aanbieden van het lesdoel en daarmee ook het lesmateriaal. Wanneer het lesmateriaal in de context wordt geplaatst, dus bijvoorbeeld het papier scheuren in de context van cadeautjes uitpakken, dan wordt de les betekenisvoller en sluit dit meer aan op de belevingswereld van de leerling. Het resultaat is dat de leerling alerter is. Of de leerling ook daadwerkelijk begrepen heeft wat het lesdoel is en of hij snapt dat er geëvalueerd wordt blijft een interpretatie van de leerkracht. Het enige dat kan worden gezegd is dat de leerling alerter reageert wanneer de lesdoelen tijdens het aanbieden en evalueren visueel en tactiel worden aangeboden. 5.1. Algemene conclusies Enkele van de bovengenoemde conclusies zijn met enige voorzichtigheid door te trekken naar de gehele onderwijspraktijk voor leerlingen met soortgelijke beperkingen. Er kunnen geen statistische toetsen op de data worden uitgevoerd door dat zowel de leerkracht als de leerling niet random gekozen zijn. De leerkracht heeft zichzelf aangemeld voor het onderzoek en ook de leerling was geen willekeurige keus. Als gevolg hiervan kunnen er geen significante veranderingen worden aangetoond welke van toepassing zijn op de gehele populatie docenten en leerlingen in een vergelijkbare situatie. Er zijn echter een aantal punten welke een indicatie vormen dat zij van toepassing zijn op de betreffende populaties.
Een van deze punten is consultatieve leerlingbegeleiding (CLB). CLB is een methode
waarbij de leerling centraal staat maar indirect wordt geholpen. De begeleiding verloopt via de
55
leerkracht en gaat in op een probleem dat de leerkracht ervaart (Hermans et al., 2007; Van de Putte et al., 2009). Vanuit het probleem dat de leerkracht ervaart wordt gekeken naar een wenselijke onderwijssituatie (Meijer, 2009) waaraan vervolgens gewerkt kan worden. Deze methode van kijken naar en werken aan de onderwijsleersituatie heeft in het onderhavige onderzoek een positieve bijdrage geleverd en zou alle docenten in dit specifieke werkveld kunnen ondersteunen in de onderwijspraktijk. Het biedt de docent namelijk de mogelijkheid om het eigen handelen te reflecteren. Daarnaast kunnen de reacties van de leerling op het handelen van de leerkracht en op het onderwijsmateriaal worden bestudeerd, ook als de docent de aandacht richt op een andere leerling doordat de les wordt gefilmd. Dit geeft extra inzichten in de manier waarop de lessen effectiever kunnen worden aangeboden, zodat de leerlingen maximaal profijt kunnen trekken van de les.
Een tweede punt betreft het aanbieden en evalueren van leerdoelen. Dit onderzoek
heeft laten zien dat de leerling alerter reageert wanneer het aanbieden en evalueren van de leerdoelen visueel en tactiel wordt ondersteund. In de CLB-‐gesprekken zijn ook de klasgenoten van de betreffende leerling een enkele keren besproken. Zij laten dezelfde positieve reacties zien als de leerling waarop dit onderzoek zich richt. Het punt dat alle leerlingen in de klas positief reageren op het visueel en tactiel ondersteund aanbieden van de leerdoelen en het evalueren hiervan, biedt perspectief voor de gehele doelgroep. Stoep et al. (2009) laten zien dat het aanbieden van pictogrammen en vastbare voorwerpen een beproefde manier van communiceren is voor leerlingen met beperkingen. Het aanbieden en evalueren van leerdoelen op een vergelijkbare manier kan leerlingen in deze doelgroep helpen de leerdoelen beter te begrijpen.
56
Hoofdstuk 6 -‐ Discussie In dit hoofdstuk worden de beperkingen van dit onderzoek besproken en worden aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan. Tevens worden er een drietal adviezen gegeven welke in de onderwijspraktijk kunnen worden doorgevoerd. Een van de beperkingen waar dit onderzoek tegen aan loopt is dat er geen professional is geweest die de CLB-‐gesprekken heeft uitgevoerd. Omdat ik deze gesprekken zelf heb gevoerd met de docent is er wellicht niet uitgehaald wat eruit gehaald had kunnen worden. Dit is voornamelijk het geval omdat ik nog nooit een dergelijk gesprek heb gevoerd voor aanvang van het onderzoek en het met een theoretische voorbereiding moest doen. Gedurende het onderzoek heb ik wel een aantal keren de gesprekken terug gekeken met een ervaren persoon, waardoor ik mijzelf verder heb kunnen ontwikkelen en de gevolgen van mijn onervarenheid hopelijk tot een minimum zijn beperkt. Ik zou iedereen aanraden eerst een training te volgen in het voeren van CLB-‐gesprekken alvorens er ook daadwerkelijk mee te beginnen.
Een tweede beperking van dit onderzoek is dat er tijdens de CLB-‐gesprekken naar voren
kwam dat er een studiedag is gepland tussen de metingen door. Dit heeft als gevolg gehad dat de docent niet alle beoogde veranderingen door heeft kunnen voeren omdat er eerst duidelijkheid moest komen over de algemene leerlijn die Visio wil gaan volgen. Om voor de leerlingen zo veel mogelijk duidelijkheid te verschaffen, heeft de docent ervoor gekozen eerst de resultaten van de studiedag af te wachten voor er verdere veranderingen worden doorgevoerd. Dit is heel logisch en in de praktijk zal het veel vaker voorkomen. Voor een onderzoek is het echter fijn van te voren te weten dat dit soort dagen zijn ingepland, zodat er vooraf rekening mee gehouden kan worden.
Een andere beperking bevat tegelijkertijd ook een aanbeveling voor vervolgonderzoek.
Het gaat hier om het al eerder aangehaalde statistische probleem. De gegevens zijn slechts rechtstreeks van toepassing op de interactie tussen deze docent en deze leerling als gevolg van niet random gekozen respondenten. Om het onderzoek op de gehele betreffende populaties docenten en leerlingen te betrekken is het nodig dat er een random steekproef getrokken wordt uit deze populaties van docenten en leerlingen. Pas wanneer dit gebeurt kunnen er
57
conclusies getrokken worden welke meer zeggen dan alleen over de interactie van deze docent met deze leerling.
Een vierde punt betreft de tactiele communicatie. Deze heeft in het onderhevige
onderzoek een ondergeschikte rol gehad, mede doordat het observatieformulier het tactiel aanbieden van lesdoelen en lesmaterialen niet dekt. Hierdoor zou er een vertekening kunnen zijn ontstaan in het beeld dat over de communicatie is geschept. Om hier zeker van te zijn zou er in een vervolgonderzoek meer aandacht moeten worden geschonken aan tactiele communicatie. Dit kan onder andere door het tactiel communiceren verder uit te breiden in het observatieschema.
Hieruit voortvloeiend zou er meer aandacht geschonken kunnen worden aan het
expliciteren van dominante handelingen die worden geobserveerd. Vooraf opgestelde duidelijke criteria zouden de onderzoeker kunnen helpen in zijn of haar besluitvorming welke handeling dominant is en welke van ondergeschikt belang. Wellicht zouden er ook combinaties van handelingen geobserveerd kunnen worden aangezien het visueel en tactiel aanbieden van lesmaterialen vaak gelijktijdig gebeurt. Dit zou ook een positief effect kunnen hebben op de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Deze is nipt voldoende wanneer de laagst gevonden waarde wordt gebruikt, namelijk een Kendall's tau van 0,706.
Een laatste aanbeveling voor vervolgonderzoek van mijn kant betreft het team wat
verantwoordelijk is voor de leerlingen van een klas. In dit onderzoek is alleen de leerkracht meegenomen. Het is echter zo dat niet alleen deze leerkracht met de leerlingen werkt. In deze situatie is er onder andere sprake van een duobaan en zijn er een aantal assistenten die (bijna) dagelijks met de leerlingen werken. Zij zijn professionals op hun respectievelijke gebieden en hebben inzichten welke de leerkracht wellicht over het hoofd ziet. Om nog meer uit een dergelijk onderzoek te halen zouden zij geïnterviewd kunnen worden om visies en inzichten uit verschillende gezichtspunten mee te nemen. Dit levert ongetwijfeld een rijker beeld en wellicht betere resultaten op omdat zo eigenaarschap van het onderzoek bij elk teamlid wordt gecreëerd. Het draagvlak wordt groter.
58
Na de beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek genoemd te hebben, zou ik ook graag een drietal aanbevelingen doen aan Visio en wellicht aan andere scholen die met meervoudig beperkte leerlingen werken. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de observaties van de verschillende lesmomenten en de CLB-‐gesprekken.
Het eerste punt betreft de reeds besproken ruis, ofwel verstoringen van de les. Tijdens
de observaties en CLB-‐gesprekken is naar voren gekomen dat het vaak handig is om zorgassistenten te betrekken bij de les vanwege de extra handen die kunnen helpen waar dit nodig blijkt te zijn. Maar er is ook naar voren gekomen dat de leerlingen rustiger en alerter zijn wanneer de zorgassistenten niet in de klas aanwezig zijn omdat ze zich dan op slecht een persoon hoeven te richten, namelijk de docent. De docent is dan de enige persoon die tegen de leerling praat en hem of haar leerdoelen aanbiedt, dit reduceert het aantal prikkels voor de leerlingen. Buiten kijf staat dat de zorgassistenten onmisbaar zijn in de klas, maar om de leerling het beste te bieden zou het goed zijn te kijken wanneer de extra handen nodig zijn en wanneer de docent het alleen af kan.
Een tweede aanbeveling betreft het aanbieden van lesdoelen in een context. Tijdens de
periode dat het onderzoek bij Visio heeft gelopen, zijn er verschillende manieren gebruikt om lesdoelen aan te bieden. Zo is het lesdoel op zichzelf aangeboden, bijvoorbeeld papier scheuren, en in een context, bijvoorbeeld door het papier scheuren te linken aan het uitpakken van cadeautjes. Zowel de literatuur als de analyses van de lessen laten zien dat het aanbieden van de lesdoelen in een geschikte context de leerling helpt om betekenis te geven aan het leerdoel. Daarnaast blijkt uit de CLB-‐gesprekken en de observaties van de lessen dat de leerling alerter reageert en worden zijn leerresultaten beter. Door de lesdoelen altijd in de context aan te bieden kan de leerkracht meer bereiken met de leerling.
De laatste aanbeveling sluit hier enigszins op aan. In de CLB-‐gesprekken is naar voren
gekomen dat de docent het soms lastig vindt om de doelen uit de module te vertalen naar lesdoelen. Een van de oorzaken is dat de docent de einddoelen vaak ziet als een doel dat niet op te splitsen is in kleinere stapjes of subdoelen. In een van de CLB-‐gesprekken is de docent gevraagd hoe zij gewerkt heeft naar het einddoel van bestek sorteren. Daarin blijkt dat er onbewust veel stapjes zijn doorgevoerd om tot het eindresultaat te komen. Wanneer de
59
leerkracht (of de module!) de subdoelen zou uitwerken in voor de leerling te behalen kleine stapjes op weg naar het einddoel, dan krijgt de leerling meer succeservaringen en heeft ook de docent sneller het idee daadwerkelijk iets te bereiken. Met het afsluiten van mijn masterthesis hoop ik dat mijn onderzoek een aanzet is om meer aandacht te schenken aan de onderwijsbehoeften van ernstig meervoudig beperkte leerlingen en daarmee ook het professionaliseren van hun leerkrachten. Ik heb met eigen ogen kunnen aanschouwen dat de leerlingen meer mogelijkheden hebben dan vaak op het eerste gezicht wordt gedacht. En ze verdienen het ook! De glimlach op een gezicht wanneer iets lukt, wanneer de leerling zich begrepen voelt en goed in zijn vel zit, dat zijn onbetaalbare momenten die het waard zijn om voor te vechten. Referenties
60
Alonso, F., Lopez, G., Manrique, D. & Vines, J. M. (2008). Learning objects, learning objectives and learning design. Innovations in Education and Teaching International, 45(4), 389-‐400. Baarda, B. D. & De Goede, M. P. M. (2001). Basisboek methoden en technieken (3rd ed.). Groningen: Stenfert Kroese. Bakx, A., Ros, A. & Teune, P. (2012). Opbrengstgericht onderwijs ontwerpen. Bussum: Coutinho. Bilo, R. A. C. & Voorhoeve, H. W. A. (2008). Kind in ontwikkeling. een handleiding bij de observatie van jonge kinderen (7th ed.). Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Black, P., McCormick, R., James, M. & Pedder, D. (2006). Learning how to learn and assessment for learning: A theoretical inquiry. Research Papers in Education, 21(2), 119-‐132. doi: 10.1080/02671520600615612 Bongaards, B. & Sas, J. (2008). Praktijkboek leerlingenzorg. omgaan met zorgleerlingen in de school. (2nd ed.). Groningen/Houten: Noordhoff. Brown, D., Pryzwansky, W. B. & Schulte, A. C. (2001). Psychological consultation. introduction to theory and practice (5th ed.). Boston: Allyn and Bacon. Carr, A. (2002). Prevention: What works with children and adoloscents?. Londen: Routledge. De Block, A. (1975). Taxonomie van leerdoelen. Antwerpen: Scriptoria. De Bruyne, H.C.D. (1983). Evalueren in de klas. Amsterdam: Van Goor Zonen. De Vos-‐Den Otter, M. (2005). De 'leer'-‐kracht van de leerling. De leraar als coach. speciale onderwijszorg in het voortgezet onderwijs. (pp. 57-‐79). Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Dosen, A. (2005). Psychische Stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijk handicap. Een integratieve benadering bij kinderen en volwassenen. Assen: Van Gorcum. European Union. (2006). RECOMMENDATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE
COUNCIL of 18 December 2006 on key competences for lifelong learning. Official Journal
of the European Union, 10-‐18.
Gagne, R. M. (1965). Educational objectives and human performance. In J. D. Krumbholtz (Ed.), Learning and the educational process (). Chicago: Rand McNally. Greenwood, D. J. & Levin, M. (1998). Introduction to action research. social research for social change. Thousand Oaks: SAGE.
61
Gunther, F. A. (1993). Visueel-‐en-‐verstandelijk gehandicapten. In H. Nakken (Ed.), Meervoudig gehandicapten. een zorg apart (pp. 74-‐112). Rotterdam: Lemniscaat. Hautamäki, J., Arinen, P., Eronen, S., Hautamäki, A., Kupianien, S., Lindblom, B., Niemivirta, M., Pakaslahti, L., Rantanen, P. and Scheinin, P. (2002). Assessing Learning-‐ to-‐Learn: A Framework. Helsinki: Centre for Educational Assessment, Helsinki University / National Board of Education. Hermans, N., Vanhaute, V., Colpin, H. & Ghèsquiere, P. (2007). Consultatieve leerlingbegeleiding bij kinderen met ADHD. Tokk, 32(3), 98-‐107. Higgins, S. (2009). Learning to Learn. Retrieved 1/18, 2013, from http://www.beyondcurrenthorizons.org.uk/wp-‐ content/uploads/ch3_final_stevenhiggins_final.pdf. Horn, R. (1976). Leerdoelen en leerprestaties [Lernziele und Schulerleistung -‐ Die Evaluation von Lernzielen im Kognitiven Bereich] (P. Knoers Trans.). Groningen: Wolters-‐Noordhoff. Hoskins, B., & Fredriksson, U. (2008). Learning to Learn: What is it and can it be measured? (Report No. JRC Scientific and Technical Report EUR 23432 EN). doi: 10.2788/83908 Inspectie van het Onderwijs. (2011). Rapport van bevindingen. Onderzoek naar kwaliteitsverbetering op Visio Onderwijsinstelling Haren, Cluster 1. (No. H3061275). Retrieved 1/31, 2013, from http://toezichtkaart.owinsp.nl/zoekresultaat#6. Inspectie van het Onderwijs. (n.d.). Toezichtkaders. Retrieved 10/5, 2012, from http://www.onderwijsinspectie.nl/onderwerpen/Toezicht/Toezichtkaders. Kirkpatrick, J. & Hawk, L. (2006). Curricula and evaluation: Maximizing results. T+d, 60(6), 61-‐62. Klein, S. H. (2012). Action research: Before you dive in, read this! In S. H. Klein (Ed.), Action research methods. plain and simple (pp. 1-‐20). New York: Palgrave Macmillan. Koninklijke Visio. (n.d.). Meervoudige beperking. Retrieved 10/5, 2012, from http://www.visio.org/visuele-‐beperking/meervoudige-‐beperking. Leenders, Y., Naafs, F. & Van den Oord, I. (2010). In Leenders Y., Veenman S. and Wiltink H. (Eds.), Effectieve instructie. leren lesgeven met het activerende directe instructiemodel (6th ed.). Amersfoort: Wilco.
62
Liddell, D. L., Hubbard, S. & Werner, R. (2000). Developing interventions that focus on learning. New Directions for Student Services, (90), 21-‐33. Lindvall, G. D. (Ed.). (1969). Defining educational objectives (5th ed.). Pittsburgh: University of Pittsburgh. Luckasson, R., Borthwick-‐Duffy, S., Buntix, W.H.E., Coulter, D.L., Criag, E.M., Reeve, A., Schalock, R.L., Snell, M.E., Spitalnik, D.M., Spreat, S., & Tassé, M.J. (2002). Mental retardation: Definition, classification, and system of supports (10thed.). Washington: American Association on Mental Retardation. Mager, R. F. (1974). Leerdoelen formuleren, hoe doe je dat? [Preparing instructional objectives] (T. Oudkerk Pool Trans.). Groningen: Wolters-‐Noordhoff. Mayer, R. E. (2008). Teaching by giving productive feedback. Learning and intruction (2nd ed., pp. 258-‐291). Upper Saddle River (NJ): Prentice Hall. Meijer, W. (2009). Leerkrachten begeleiden bij passend onderwijs. Amersfoort: CPS. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. (2006). Kerndoelen primair onderwijs. Nakken, H. (1993). Meervoudig gehandicapten. een kwestie van definitie. In H. Nakken (Ed.), Meervoudig gehandicapten. een zorg apart. (pp. 13-‐33). Rotterdam: Lemniscaat. Neuman, W. L. (2006). Social research methods. qualitative and quantitave approaches (6th ed.). Boston: Pearson/Allyn and Bacon. Nijland, M. (2011). Passend onderwijs. In B. Maes, C. Vlaskamp & A. Penne (Eds.), Ondersteuning van mensen met ernstige meervoudige beperkingen. handvatten voor een kwaliteitsvol leven (1st ed., pp. 215-‐227). Leuven/Den Haag: Acco. Oskam, E. & Scheres, W. (2000). Totale communicatie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. Ponte, P. (2002). Onderwijs van eigen makelij : Procesboek actieonderzoek in scholen en opleidingen. Soest: Nelissen. Rijksoverheid. (2009). Besluit van 18 mei 2009, houdende de vaststelling van kerndoelen voor het speciaal onderwijs (besluit kerndoelen WEC). Staatsblad Van Het Koninkrijk Der Nederlanden, pp. 248-‐43. Rijksoverheid. (2012). Speciaal onderwijs. Retrieved 11/5, 2012, from http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-‐onderwijs/speciaal-‐onderwijs?Ns_
63
campaign=Thema-‐onderwijs_en_wetenschap&ro_adgrp=Passend_onderwijs_speciaal _onderwijs&ns_mchannel=sea&ns_source=google&ns_linkname=%2Bspeciaal%20%2Bond erwijs&ns_fee=0.00&gclid=CIeiy8Wu8a8CFUdItAodmTsBUw. Roemer, M. & Van Dam, L. (2004). Verstaanbaar maken. communicatie met mensen met een zeer ernstige verstandelijke (meervoudige) handicap: Inventarisatie en overdracht van ervaringskennis. Universiteit Maastricht. Romski, M., Sevcik, R. A. & Fonseca, A. H. (2003). Augmentative and alternative communication for persons with mental retardation. In L. Abbeduto (Ed.), Language and communication in mental retardation (pp. 255-‐280). Amsterdam etc.: Elsevier Academic Press. Scheerens, J., Glas, C. & Thomas, S. M. (2003). Educational evaluation, assessment, and monitoring. A systemic approach. Lisse: Swets & Zeitlinger. Sikkens, A. J. (2012). Het effect van coaching van de docent bij het toepassen van de Denkstimulerende Gespreksmethodiek als onderdeel van het Eigen Initiatief Model. Standaert, R., Troch, F., Peeters, I. & Piedfort, S. (2009). Leren en onderwijzen. inleiding tot de algemene didactiek. (4th ed.). Leuven/Den Haag: Acco. Stoep, J., Van Balkom, H., Luiken, H. & Van der Schuit, M. (2009). Het KLINc-‐atelier: Een speel-‐ en leeromgeving voor niet-‐ of nauwelijks sprekende peuters en kleuters met een verstandelijke of meervoudigde beperking,. In H. Van Balkom (Ed.), Communicatie op eigen wijze. Theorie en praktijk in zorg, het onderwijs en de ondersteuning voor mensen met een auditief-‐communicatieve en verstandelijke beperking (pp. 231-‐244). Leuven/ Den Haag: Acco. Stringher, C. (2006). Learning competence: An italian exploratory research in elementary schools. Learning to learn network meeting report from the second meeting of the network (). Ispra: CRELL/JRC. Thouthenhoofd, E.D., & Van Roy, A.C.M. (2011). Initiating practitioner research into self-‐ organising learning. Retrieved 1/7 2012, from: http://www.academia.edu/1691871/Initiating_practitioner_research_into_self-‐o rganising_learning
64
Tomic, W. (1993). Leraarsgedrag en leerresultaten van leerlingen. In W. Tomic, & P. Span (Eds.), Onderwijspsychologie. beinvloeding, verloop en resultaten van leerprocessen (pp. 233-‐249). Utrecht: LEMMA. Unesco. (1994). The salamanca statement and framework for action on special needs education. (). Van Balkom, L. J. M., & Welle Domker-‐ Gimbrère, M. G. E. (1994). Kiezen voor communicatie. een handboek over communicatie van mensen met een motorische of meervoudigde handicap. (2nd ed.). Nijkerk: Intro. Van Berkel, H. J. M. (1993). Beoordelen in stappen. In H. J. M. Van Berkel, & A. E. Bax (Eds.), Beoordelen in het onderwijs. een handleiding voor het construeren van toetsen en het evalueren van leerdoelen en onderwijsvormen (pp. 1-‐6). Houten/Zaventum: Bohn Stafleu Van Loghum. Van Berkel, H. J. M. & Starren, J. (1993). Beoordelen met studietoetsen. In H. J. M. Van Berkel & A. E. Bax (Eds.), Beoordelen in het onderwijs. een handleiding voor het construeren van toetsen en het evalueren van leerdoelen en onderwijsvormen. (pp. 13-‐19). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum. Van de Putte, I., David, R., Vandevelde, S., De Wilde, J. & Van den Abbeele, G. (2009). Zoektocht naar een begeleidingsmanier ter ondersteuning van leraren in klassen met leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Impuls, 40(1), 27-‐37. Van Loon, D., Van der Meulen, B. F. & Minnaert, A. E. M. G. (2011). Effectonderzoek in de gedragswetenschappen. methodologische moeilijkheden en mogelijkheden. Den Haag: Boom Lemma. Visio. (2005). Vijf wijzer. Ontwikkelboek voor leerlingen met een IQ tussen 0 en 35 met bijkomende problematiek. Vlaskamp, C. (1999). Een eigen perspecief. een programma voor mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Assen: Van Gorcum. Vlaskamp, C. (2011). Kijken naar ontwikkeling. In B. Maes, C. Vlaskamp & A. Penne (Eds.), Ondersteuning van mensen met ernstige meervoudige beperkingen. handvatten voor een kwaliteitsvol leven. (pp. 59-‐73). Leuven/Den Haag: Acco.
65
Vlaskamp, C., Blokhuis, A. & Ploemen, M. (1996). Gewoon bijzonder. opvoeden van kinderen met een ernstige meervoudige handicap. Assen: Van Gorcum. Vlaskamp, C., Poppes, P. & Zijlstra, R. (2005). Een programma van jezelf. een opvoedingsprogramma voor kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. Assen: Van Gorcum. Voeten, M. J. M. (2000). Evalueren van leervorderingen. In R. J. Bosker (Ed.), Evalueren in het onderwijs (3rd ed., pp. 15-‐40). Alphen aan den Rijn: Samsom. Vos, H. J. & Knuver, J. W. M. (2000). Standaarden in het onderwijs. In R. J. Bosker (Ed.), Evalueren in het onderwijs (3rd ed., pp. 59-‐76). Alphen aan den Rijn: Samsom. Werkgroep DOZ. (1985). Leerdoelen formuleren (5th ed.). Amsterdam: VBBSPO. Wester, F. (2000). Methodische aspecten van kwalitatief onderzoek. In F. Wester, A. Smaling & L. Mulder (Eds.), Praktijkgericht kwalitatief onderzoek (pp. 15-‐40). Bussum: Coutinho.
66
Bijlagen
67
Bijlage 1: Observatieschema arbeids-‐ en kringmomenten Wat Visueel
Auditief Tactiel
Observatie Docent kijkt leerling aan Docent volgt de kijkrichting van de leerling Docent probeert visueel de aandacht te trekken (zwaait, wijst, beweegt, draait het hoofd van de leerling, etc) Docent biedt lesmateriaal visueel aan Docent vertaalt kijkgedrag van de leerling naar communicatie (interpreteert) Docent vertelt de leerling iets (vertellen, uitleggen, vragen) Docent zingt Docent luistert naar wat de leerling vertelt Docent vertaalt geuite taal van de leerling (interpreteert) Docent pakt de hand(en) van de leerling Docent raakt de leerling aan (niet specifiek de handen) Docent vertaalt wat de leerling duidelijk wil maken met aanraking (interpreteert)
Nr
Reactie leerling
Opvallendheden/ruis etc.
Wat
Observatie
Aantal keer voorgekomen
Evaluatie Docent maakt leerdoel aan leerling duidelijk
Er wordt aan het leerdoel gewerkt
De docent geeft feedback
Het leerdoel wordt geevalueerd
68
Reactie leerling: Leerling maakt duidelijk door / maakt keus door: 1 2 3 4 5 6
Wegkijken Weggooien Aanwijzen Aanraken Aankijken/bekijken Geluid maken
Leerling maakt contact door: 7 8 9 10
Geluiden Aanraken Bewegen (zonder aanraken) Aankijken, (be)kijken, wegkijken
Leerling luistert door: 11 12 13
Aankijken Geluiden te maken als reactie Aangeven/aanwijzen van het gevraagde
Anders: 14
Anders, namelijk:
69
Bijlage 2: Analyseschema CLB-‐gesprekken CBL-‐gesprek over arbeid/kring in week ____ Fase 1&2: Terugblikken en situatie verduidelijken •
Hoe is de les verlopen volgens de leerkracht? (Zijn de afspraken van een vorige keer doorgevoerd, wat zijn de resultaten daarvan)
•
Welke leerdoelen had de docent?
•
Zijn de leerdoelen besproken?
•
Wat is het resultaat van de nieuwe aanpak? (Voor de leerling, voor de docent, voor de
medeleerlingen etc.) •
Is dit positief of negatief / blijvend of juist niet
•
Wat heeft de leerkracht er zelf van geleerd?
Fase 3: Verbeterplan opstellen •
Wat wil de leerkracht aanpakken/verbeteren?
•
Welk doel hoopt de docent daarmee te bereiken?
Fase 4: Evaluatie / afspraken •
Wat heeft de leerkracht aan dit gesprek gehad?
•
Welke afspraken zijn er voor de volgende les gemaakt?
70
Bijlage 3: Tabellen bij 4.1. Tabel A: Werken aan leerdoelen tijdens arbeid Leerdoel duidelijk maken aan de leerling Werken aan het leerdoel Totaal
Meetmoment: A0 A1 2 3
A2 4
A3 4
Totaal 13
2
2
4
2
10
4
5
8
6
23
Meetmoment: K0 K1 3 4
K2 3
K3 4
Totaal 14
1
2
2
2
7
4
6
5
6
21
Tabel B: Werken aan leerdoelen tijdens de kring Leerdoel duidelijk maken aan de leerling Werken aan het leerdoel Totaal
71
Bijlage 4: Reactie van leerling op communicatie
72