LDD-programma Vlaamse verkiezingen zaterdag 21 maart 2009 Thermae Palace Hotel Oostende Vlaanderen studeert De kwaliteit van ons onderwijs wordt de laatste jaren bedreigd door ideologisch gedreven hervormingen. We zullen zeer dringend een aantal grondige correcties doorvoeren om de kwaliteit van ons onderwijs te verbeteren en de hoogwaardigheid van de uit te reiken diploma’s toekomstgericht te waarborgen. Onderwijs streeft naar het overbrengen van kennis, het aanleren van vaardigheden en het aanbrengen van attitudes. Door het verwerven van algemene en professionele kennis, het aanleren van sociaal nuttige vaardigheden en het aanbrengen van attitudes die de sociale weerbaarheid bevorderen, dienen de kansen van onze jongeren op de competitieve en internationale arbeidsmarkt maximaal te worden gevrijwaard. We investeren dan ook maximaal in het onderwijsbeleid omdat kennisarmoedebestrijding het meest effectieve wapen tegen de kansarmoede is. We streven naar een maximale zelfstandigheid voor elke onderwijsinstelling. Mits het eerbiedigen van de algemene leerplannen en de diplomavoorwaarden en het eerbiedigen van de grondwettelijke en civiele waarden van onze samenleving, heeft elke school het recht haar eigen filosofische, religieuze en pedagogische klemtonen te leggen. Het pedagogisch project dat elke school vrij opstelt, is de enige evaluatiebasis voor de onderwijsinspectie. We zorgen ervoor dat de erin vervat zijnde voorwaarden frequent worden gecontroleerd door een efficiënte inspectie. We bewerkstelligen tevens dat scholen meer autonomie krijgen tegenover de bestaande netten. We maken het zo soepel mogelijk om uit de bestaande netten te treden of om van net te veranderen. Het onderwijs is slechts aanvullend ten opzichte van de opvoedingsopdracht van de ouders. Het is dan ook niet de taak van de school om het eventuele gebrek aan verantwoordelijkheid bij de ouders in het opvoedingstraject van hun kinderen op te vangen. Wij bewerkstelligen dan ook dat de school het recht wordt verleend om leerlingen die zich systematisch storend opstellen daadwerkelijk te laten verwijderen. Kinderen met zware gedragsstoornissen horen niet thuis in gewone scholen maar in instellingen die de bijzondere noden van deze kinderen adequaat kunnen beantwoorden (BUZO, BLO, instellingen van Bijzondere Jeugdzorg). Het behoort tot de plicht van de ouders om ervoor te zorgen dat hun kinderen voldoen aan de leerplicht. Ze komen die plicht niet na als ze hun kinderen aan een onderwijsinstelling toevertrouwen, maar nalaten om hem of haar op regelmatige wijze de lessen te laten bijwonen. Frequent spijbelgedrag verstoort bovendien de ordentelijke organisatie van het onderwijs op school. Indien uit een beleidsmatige evaluatie zou blijken dat de leerplicht als excuus wordt gebruikt om kinderen niet de lessen te laten bijwonen, voeren we de schoolplicht in. Indien ouders spijbelen oogluikend toestaan, zal worden overwogen om het kindergeld (het opvoedingsloon) geheel of gedeeltelijk in te houden.
1
Het volgen van het kleuteronderwijs moet zoveel mogelijk worden aangemoedigd om te vermijden dat leerlingen met een achterstand inzake taalkennis en sociale vaardigheden aan het lager onderwijs moeten beginnen. Deze aanmoediging kan onder meer bestaan in het gemoduleerd inhouden van het kindergeld indien men zijn kinderen geen kleuteronderwijs laat volgen. Het watervaleffect is een gekende kwaal in ons onderwijssysteem. Ouders maken soms een verkeerde inschatting van de mogelijkheden van hun kinderen en sturen hen naar een richting waarvoor zij niet geschikt zijn. Deze kinderen hebben daardoor veelal te kampen met leerstoornissen en verliezen hierdoor meestal kostbare tijd door van richting te moeten veranderen. We bestrijden dit watervaleffect door een versterking van het studieadvies bij het beëindigen van de lagere school. Op basis van een algemene kennis- en vaardigheidstest dient het Centrum voor Leerlingenbegeleiding een gemotiveerd advies te verstrekken waarin wordt aangegeven welke studierichtingen al dan niet bij de leerling past. Het watervaleffect wordt ook aangepakt door kinderen in de lagere school meer vertrouwd te maken met technische en manuele vaardigheden. Kinderen die zich daartoe meer geroepen voelen, zullen bij het verlaten van de lagere school spontaan hun voorkeur laten blijken voor het technisch of beroepsonderwijs. Leerlingen met lichte leerstoornissen, zoals leesstoornissen, schrijfstoornissen, tekenstoornissen en ADHD (leerzorgniveau II) moeten zoveel mogelijk in het gewone onderwijs geïntegreerd worden. Om de leerlingen met lichte leerstoornissen op te vangen wordt gestreefd naar kleinere klassen. Nagegaan wordt of daartoe de opvang via het inschakelen van bijzondere leerkrachten (GOK en BPT), die leerlingen tijdens de lesuren een bijzondere begeleiding geven, kan worden afgebouwd. Mocht dit mogelijk zijn kunnen de klassen zonder noemenswaardige meerkost worden verkleind. De leerlingen met zware gedragsstoornissen en een sterke cognitieve achterstand (leerzorgniveau III en IV) horen niet in het gewone onderwijs thuis. Zij moeten opgevangen worden in het BLO en het BUSO. We hervormen daartoe het BUSO. . Hoogbegaafde leerlingen zijn zo ver voorop in hun ontwikkeling dat zij zich in de les vervelen. Dit leidt tot gedragsstoornissen en zelfs tot een hoge graad van zelfmoorden. Wij zorgen ervoor dat het omgaan met hoogbegaafden, ingebouwd wordt in het opleidingpakket van leerkrachten. Wij bewerkstelligen tevens dat het voor hoogbegaafden vlot mogelijk wordt gemaakt naar hogere klassen over te stappen en versneld hun studies af te werken. Wij willen het vak Economie veralgemeend invoeren, zodat leerlingen in alle studierichtingen meer vertrouwd worden met het belang en de werking van de bedrijfswereld. Dit beoogt ook het tekort aan ondernemerschapsmentaliteit op te vangen. Permanent overleg tussen het onderwijs en de bedrijven moet zowel het wetenschappelijk onderzoek als het ondernemerschap bij jongeren stimuleren. Beleidsmatig streven we naar een nieuwe dagindeling voor de leerlingen. Idealiter worden tijdens de voormiddagen énkel kennisvakken gedoceerd, terwijl in de namiddag minder kennisintensieve vakken (muziek, sport, cultuur, enz.) aan bod komen.
2
Een systeem dat theoretisch gescheiden ontwikkeling verdraagt leidt tot apartheid, en de basis van de ontwikkeling is juist de school. We zorgen er dan ook voor dat met uitzondering van de religieus of moraal-filosofisch geïnspireerde lessen (godsdienst, zedenleer, …) alle schoolactiviteiten gemeenschappelijk georganiseerd worden, inclusief het schoolzwemmen. Orde en discipline op school moeten uit de taboesfeer worden gehaald. Een goed gestructureerde omgeving, waarin de leerkrachten autoriteit uitstralen, is belangrijk voor het behoorlijk functioneren van de school en voor de sociale ontwikkeling van de leerling. Schooldirecties en leerkrachten moeten daarom opnieuw de autoriteit krijgen om orde en discipline op school te handhaven. We faciliteren daartoe beleidsmatig het aanstellen van een studieprefect of provisor. Het terugdringen van het watervaleffect en het herwaarderen van de richtingen uit het beroepsonderwijs zal evenwel niet kunnen beletten dat een aantal jongeren in deze richting effectief schoolmoe zijn. Door hen te verplichten verder school te lopen worden zijzelf ongelukkig en verstoren zij de normale werking van de school. Wij verlagen daartoe de leerplicht tot 16 jaar. Een leerling kan aldus de school verlaten na het tweede jaar van de tweede graad. Wij stellen deze leerlingen in staat om zich verder te vervolmaken via ‘training on the job’. Dit wordt georganiseerd via het uitwerken van een intensief samenwerkingsverband tussen de school en het bedrijfsleven. De ex-leerling kan dan via een bekwaamheidsproef een ‘certificaat van vakbekwaamheid’ bekomen. Om tot deze proef te worden toegelaten moet de ex-leerling in het tweede jaar van de tweede graad geslaagd zijn geweest en moet hij/zij kunnen staven dat hij/zij tenminste twee jaar in het betrokken vakdiscipline was tewerkgesteld. We zorgen ervoor dat leerlingen uit het beroepsonderwijs die de derde graad hebben behaald de kans krijgen om een zevende specialisatiejaar te volgen. Als zij op het einde van dit specialisatiejaar geslaagd zijn, wordt hen de mogelijkheid geboden om hoger onderwijs aan te vatten. Naast hun vorming op het vlak van beroepsbekwaamheid schenken wij blijvende aandacht aan de algemene vorming van de leerlingen in het beroepsonderwijs. De algemene vorming wordt het best gedoceerd door vakbekwame leraren die hun bijzondere kennis over een vakgebied in de lessen kunnen valoriseren. Daartoe wordt het ‘Project Algemene Vakken’ (PAV) en ‘Integrale Opdrachten’ (IO) waarbij de afzonderlijke vakken niet meer op zichzelf staan, maar door éénzelfde leerkracht op een zogenaamd samenhangende wijze worden gedoceerd, definitief stop gezet. Hierdoor worden leraren immers gedwongen les te geven over materies en onderwerpen waarvoor zij niet of onvoldoende werden opgeleid. De algemene vakken in het beroepsonderwijs dienen dan ook exclusief te worden gegeven door de leraren die voor deze vakken zijn opgeleid. Om te vermijden dat directieleden zich vastbijten in hun functies en in de school zogenaamde ‘machtsbastionnetjes’ uitbouwen, zorgen wij ervoor dat directiefuncties een tijdelijk karakter krijgen. Daartoe wordt gestreefd naar termijnen van vijf jaar, die éénmaal kunnen worden hernieuwd.
3
Inzake de financiering van de scholen voeren wij een volledige gelijkschakeling door en dit voor alle scholen, onafhankelijk van het net waartoe zij behoren. De recent ingevoerde financieringscriteria die er zogenaamd op gericht zijn om de kansengelijkheid te bevorderen worden afgeschaft. Zo wordt de schooltoelage bepaald door het opleidingsniveau van de moeder, het aantal leerlingen dat recht heeft op een schooltoelage, de thuistaal van de leerling (anderstaligheid geeft recht op meer toelage), de woonplaats en de opgelopen schoolachterstand van de kinderen in de buurt. Deze financieringscriteria zijn niet alleen stigmatiserend voor de leerling en zijn/haar ouders, maar kan er ook toe leiden dat een school de verpaupering zal aanmoedigen om zo de kas van de school te spekken. De ‘gelijkheid van uitkomst’-gedachte die achter deze criteria schuilgaat en pleit voor een financiering, gestoeld op objectieve criteria zoals leerlingenaantal, studieaanbod en curriculum, wordt geenszins gedeeld. Door een gericht beleid dat kleinere klassen mogelijk maakt, dat leraren een bijzondere opleiding geeft om met kansarmere leerlingen om te gaan, door de taalachterstand van allochtone jongeren al in de kleuterklas aan te pakken, wordt dit ‘gelijke uitkomsten’beleid bovendien volstrekt overbodig gemaakt. De maximumfactuur wordt afgeschaft. Onder het mom van de kosteloosheid van het onderwijs en gelijke kansen is deze factuur recentelijk herleid tot belachelijk lage bedragen. Daardoor moeten de scholen hetzij waardevolle nevenschoolse initiatieven schrappen, hetzij allerlei bedelactiviteiten organiseren. Het wordt dan ook noodzakelijk geacht om een realistisch beleid te voeren inzake bijkomende schooluitgaven waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van de ouders. Daartoe zullen we in de eerste plaats de scholen responsabiliseren. We zorgen er tevens voor dat ouders die de bijkomende schooluitgaven niet kunnen betalen beroep kunnen doen op OCMW-hulp. In de verschillende ‘rankings’ komt geen enkele Vlaamse universiteit voor in de eerste honderd. Dit is zorgwekkend omdat Vlaanderen in onze globaliserende economie moet mikken op een kenniseconomie, wat een toename van hoogopgeleiden impliceert. Daarin spelen universiteiten en hogescholen een cruciale rol. Het zwakke presteren van de Vlaamse universiteiten is tevens sociaal onverantwoord, temeer de kwaliteitsdaling vooral de door de belastingsbetaler gefinancierde opleiding treft. Enkel de hogere inkomensklassen kunnen bijgevolg de kwaliteitsdaling van de officiële diploma’s compenseren door hun kinderen duurdere bijkomende opleidingen in het buitenland te laten volgen. Een volgehouden inspanning om de kwaliteit van het universitaire en het hogere onderwijs in Vlaanderen fors te verhogen is dan ook dringend noodzakelijk. We zorgen daartoe voor een passende beleidsaanpak. Er wordt afgestapt van het dogma inzake de schaalvergroting in het hoger onderwijs, wat heeft geresulteerd in verregaande associaties tussen universiteiten en hogescholen. In Vlaanderen is het aanbod decretaal beperkt tot zes universiteiten en tweeëntwintig hogescholen, in associatie met deze universiteiten. Het om budgettaire redenen verder verminderen van dit aanbod zal onherroepelijk resulteren in een verdere massificatie met een verdere kwaliteitsdaling tot gevolg. Samenwerking op bepaalde domeinen kan nuttig zijn, maar mag niet ten koste gaan van de onderwijskwaliteit. Zo zal de praktijk waarbij een soort monopolie op een bepaalde studierichting wordt toegekend aan een beperkt aantal instellingen, er toe leiden dat elke stimulans om de kwaliteit te verhogen wegvalt. De concurrentie moet volop spelen, zodat alle instellingen aangespoord worden de nodige inspanningen te doen in het streven naar excellentie. Bovendien krijgen sommige hogescholen in het kader van dergelijke associaties een universitair statuut.
4
Deze uniformisering zal onvermijdelijk het niveau van de universiteiten verder doen dalen, en moet bijgevolg absoluut worden vermeden. Wij maken dringend werk van een ruimer aanbod aan universiteiten en hogescholen met een betere verhouding docenten/studenten. De verruiming van het aanbod bewerkstelligen wij via het ontwikkelen van nieuwe initiatieven in Vlaanderen én via het beleidsmatig faciliteren van buitenlandse initiatieven om in Vlaanderen vestigingen uit te bouwen. Dergelijke nieuwe initiatieven vereisen uiteraard een erkenning. Daartoe streven wij naar geuniformiseerde erkenningscriteria, opgesteld in samenwerking met een accreditatieagentschap op Europees niveau. De uiteindelijke beslissing inzake de erkenning van een instelling dient door dit agentschap, zonder enige politieke interventie, te kunnen worden genomen. Het universitaire en het hogere onderwijs wordt grotendeels via belastingen gefinancierd. We behouden deze publieke financiering grotendeels met dien verstande dat er voor alle jongeren een gelijke behandeling geldt. Dit doen we via een veralgemeend systeem van studiecheques. Alle jongeren van 18 jaar ontvangen een studiecheque die hen het recht geeft op vijf jaar hogere studies (drie jaar bachelor en één of twee jaar master). Verder universitair onderwijs is op kosten van de student, desgevallend via het afsluiten van een (renteloze) studielening. De jongeren kunnen gedurende hun hele leven gebruik maken van deze studiecheques. Wie van deze studiecheques geen gebruik wil maken zal deze vanaf een zekere leeftijd kunnen aftrekken van zijn belastingen. Universiteiten moeten zelf kunnen het inschrijvingsgeld bepalen, alsook de inhoudelijke criteria vastleggen om studenten toe te laten. Onvermijdelijk zal het inschrijvingsgeld aan de topuniversiteiten hoger liggen. Om te beletten dat enkel kinderen van welstellende ouders de kans krijgen op het volgen van een dergelijke topopleiding, wordt een systeem van (renteloze) studieleningen ingevoerd. Deze (renteloze) lening dient om de hoge studiekosten te betalen en wordt afbetaald na het beëindigen van de studies, wanneer het diploma op de arbeidsmarkt verzilverd wordt. Beleidsmatig wordt er aan de universiteiten en de hogescholen qua werking en structuren een grotere autonomie verleend. Daartoe wordt het onder meer mogelijk gemaakt dat de rector, de directeur of de decaan, daadwerkelijk een manager is, die het recht heeft professoren aan te werven, hun verloning te onderhandelen en bij hen bij slecht functioneren te ontslaan. Professoren krijgen een decretaal vastgestelde minimumwedde. De universiteiten mogen hier bovenop bonussen uitkeren ten einde effectief topkwaliteit te kunnen aantrekken. Het toekennen van grotere flexibiliteit aan de universiteiten en hogescholen, moet hen eveneens toelaten om naar Angelsaksisch model een onderscheid te maken tussen onderzoeks- en doceeropdrachten. Hierbij wordt er enerzijds gewerkt met toponderzoekers die zich in hoofdzaak toeleggen op researchactiviteiten, en anderzijds met docenten die zich in essentie focussen op het lesgeven.
5
Het Vlaams wetenschap- en innovatiebeleid is bijzonder ingewikkeld en provincialistisch (cf. conclusie rapport Soete) omdat het wordt gekenmerkt door een versnippering van middelen en een onoverzichtelijk kluwen van innovatie-instrumenten. We bewerkstelligen een transparante en laagdrempelige dienstverlening. Dit impliceert dat we de procedures voor steunaanvraag drastisch zullen vereenvoudigen en we de steunaanvragen bovendien elektronisch afhandelbaar zullen maken. Dit impliceert tevens dat we het aantal steunmaatregelen drastisch zullen verminderen. Hoewel er momenteel tientallen IWTadviseurs ter beschikking staan van onze Vlaamse bedrijven, zweven er rond het IWT en de Europese programma's voor onderzoek en innovatie, tientallen consultancy-firma's die Vlaamse bedrijven en instellingen met raad en daad bijstaan tegen een fikse vergoeding. Dit is een teken aan de wand dat de aanvraagprocedures bij de Vlaamse overheid te log en te ingewikkeld zijn. We zullen er tevens voor zorgen dat de beslissingstermijnen voor het toekennen van financiële steun aanzienlijk worden ingekort. We bewerkstelligen dat de beschikbare innovatie-instrumenten voldoende gekend zijn. Daartoe zullen we de beschikbare instrumenten en procedures duidelijk, eenvormig en in overleg met de middenveldorganisaties communiceren. Dit is dringend noodzakelijk temeer de projectfinancieringsmogelijkheden van het IWT én de steunmaatregelen voor het voorbereiden van Europese projecten bij veel Vlaamse bedrijven momenteel volkomen onbekend zijn. Wij bewerkstelligen dat de financiering van het fundamenteel onderzoek in de eerste plaats wordt gebaseerd op excellentie en dat de gehanteerde verdeelsleutel daarom veel sterker dan vandaag zal dienen af te hangen van de output van de universiteiten en dit zowel op vlak van wetenschappelijke publicaties als van octrooien en de creatie van spin-offs. ‘Peer review’ met inschakeling van internationale experts dient hierbij een belangrijke rol te spelen. Momenteel worden de schaarse financiële middelen voor fundamenteel onderzoek verdeeld over de universiteiten aan de hand van de zogenaamde BOF-sleutel die op een ontransparante manier berekend wordt en voor een groot deel de bestaande machtsverdeling tussen de universiteiten in stand houdt zonder al te veel rekening te houden met de kwaliteit en de valorisatie van het uitgevoerde onderzoek. Voor een groot deel is deze BOF-sleutel dan ook louter gebaseerd op afspraken tussen de universiteiten. Om de nieuw te hanteren verdeelsleutel te monitoren zullen we een performant wetenschapsinformatiesysteem uitwerken en operationaliseren dat effectief toelaat om de efficiëntie van het wetenschapsbeleid op te volgen en dat tevens ten dienste staat van de onderzoekers en hen toelaat langs elektronische weg zowel projectvoorstellen in te dienen als hun wetenschappelijk curriculum bij te houden. Dit wetenschapsinformatiesysteem moet ook openstaan voor de Vlaamse bedrijven die zo opportuniteiten ter valorisatie van Vlaamse onderzoeksresultaten in een vroeg stadium kunnen detecteren. Vlaanderen heeft de voorbije 15 jaar stelselmatig de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling verhoogd. In functie van het nastreven van efficiëntie laten we de relatie tussen deze verhoging van de publieke uitgaven en deze van de private sector onderzoeken, en trekken we hieruit de passende beleidsconclusies.
6
We bewerkstelligen dat er meer doctoraatbeurzen beschikbaar worden gesteld aan Vlaamse doctoraatsstudenten zonder daarom de kwaliteitseisen voor het toekennen van een beurs te verlagen. Doctoraten in samenwerking met de industrie worden beleidsmatig gestimuleerd en gebeuren via een uniek loket dat ondergebracht wordt bij het FWO. We voorzien tevens voldoende, desgevallend bijkomende middelen om uitmuntende buitenlandse studenten de kans te geven om in Vlaanderen een doctoraat voor te bereiden en aan wetenschappelijk onderzoek te doen. Dit beleidsaspect integreren we in het Vlaams beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. We voorzien bovendien extra middelen die we aanwenden om de mobiliteit en de uitwisseling van onderzoekers tussen de academische en industriële wereld te bevorderen. Door het falen van het Belgische systeem is voor onze Vlaamse onderzoekers momenteel veel moeilijker om samen te werken met collega's uit Brussel of Wallonië dan met collega's van de rest van de wereld. We streven ernaar dat via het afsluiten van samenwerkingsakkoord met de andere gewesten deze handicap wegvalt. We proberen tevens te bewerkstelligen dat via het afsluiten van bilaterale akkoorden met andere landen of regio's op vlak van O&O de samenwerking op een meer transparante manier gebeurt en volgens objectieve criteria. Belangrijke aandacht zal hierbij gaan naar die regio's die grenzen aan Vlaanderen om zo tot een O&O Euregio te komen. Inzake nieuwe uitvindingen proberen we de interfacediensten aan onze Vlaamse universiteiten te versterken. Vastgesteld wordt immers dat ondanks het feit dat er aan de hogescholen, onderzoeksinstellingen en universiteiten in Vlaanderen vrij veel patenten worden genomen, deze uitvindingen slechts zelden hun weg vinden naar de markt en dat de positieve impact op de Vlaamse economie bijgevolg erg beperkt is. Ook de creatie van spin-offs gebaseerd op onderzoeksresultaten en patenten bekomen aan onze universiteiten en onderzoeksinstellingen blijft ondermaats. Dit heeft twee oorzaken: Vlamingen hebben onvoldoende ondernemersmentaliteit (met 3% scoren we erg laag) en er is een tekort aan risicokapitaal voor de verschillende fases van een opstartende kennisintensieve onderneming. Daartoe zullen we het ondernemerschap en het zaaikapitaal fiscaal stimuleren. We ontwikkelen fiscale instrumenten die het verschaffen van zaai(en groei)kapitaal aantrekkelijk maken zodat bedrijven in die belangrijkste eerste fases van hun ontwikkeling in Vlaanderen voldoende gesteund worden en uitvindingen niet onmiddellijk in buitenlandse handen terechtkomen. Volgens de Lissabon-doelstelling moet Vlaanderen 3% van zijn uitgaven spenderen aan Onderzoek en Ontwikkeling (O&O): 1% overheidsuitgaven en 2% private middelen. De Vlaamse overheid zit vandaag op 0,70%. Voor ons is het essentieel dat Vlaanderen tijdens de volgende legislatuur niet alleen de 1% haalt maar dat ook bijzondere aandacht wordt besteed aan het optimaal gebruik van deze middelen. De 3%-norm mag echter niet als een fetisj worden aanzien. Ierland, een land dat binnen Europa vaak als een economisch voorbeeld geldt maakt optimaal gebruik van fiscale stimuli die niet worden meegerekend voor de 3% doelstelling. Daarom streven we naar een optimale mix van fiscale stimuli en gerichte subsidiëring.
7
Bestuurlijk zijn wij van oordeel dat het wetenschap- en innovatiebeleid in essentie dient te steunen op vijf bestaande overheidsinstellingen, met elk met hun eigen finaliteit: de Vlaamse Raad voor WetenschapsBeleid (VRWB) dient te adviseren; de beleidsuitvoering dient te geschieden door het instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT), het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO) en het Agentschap Economie; het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) dient de beleidsevaluatie en –voorbereiding te verzorgen. Logischerwijze zullen we de andere instellingen van het beleidsdomein op korte termijn evalueren en doorlichten. Indien de feitelijke meerwaarde niet bewezen kan worden moeten ze ophouden te bestaan en opgenomen worden in de reeds vermelde instellingen. De vrijgekomen middelen zullen we rechtstreekse injecteren in het beleidsdomein wetenschap en innovatie.
8