Laten we met Jezus’ tussenkomst een dankoffer brengen aan God: het huldebetoon van lippen die zijn naam prijzen, ononderbroken. Gemeenteleden, familie, vrienden, bekenden, collega's, Gemeente van Chrístus, De eerste keer dat ik hier in Zoelen voorging – begin november – ging het over ogen, over zien. Het ging erover dat je verblind kunt raken, en dat we zieners en nieuwe ogen nodig hebben. Vanmiddag gaat het niet over ogen, maar over lippen. Ik beloof u dat ik de komende zondagen niet álle zintuigen zal langsgaan, Maar deze moet u vanmiddag mij maar gunnen: na de ogen, nu de lippen. Laten we een dankoffer brengen aan God, schrijft de Hebreeënbrief, Het huldebetoon van onze lippen. Als je precies leest, staat er: de vrúcht, het resultáát van onze lippen. Nou, dat is een prima Bijbeltekst toch, voor een dag als vandaag? We zingen in deze dienst behoorlijk wat lofliederen, de toon is uitbundiger dan anders. Er is het koor. En straks, aan het eind, vullen we de kerk nog – hoop ik tot aan de nok met 'U zij de glorie' – Lippen die Gods naam prijzen. Dat kun je inderdaad wel zeggen over een dag als vandaag. En terecht, toch? Ik bedoel: Het is toch een feestelijke dag als een nieuwe predikant aantreedt? Een poosje vacant zijn, is niet erg. Maar een nieuwe dominee geeft vaak toch weer nieuw elan, En misschien nieuwe mensen, die van de rand in de kerk komen. Ik kan u onmogelijk in twee woorden zeggen wat deze dag voor míj betekent, Maar dat ik het een mooi, ontroerend en feestelijk moment vind waarop ik nu écht aan de gemeente van Zoelen word verbonden, Dat staat als een paal boven water. En dat we daarvoor als gemeente en predikant God danken, Dat is niet meer dan logisch. *** En toch, als het daarbij blijft – bij een stichtelijke oproep om te zingen en te bidden – dan mis je wel iets van het grote drama achter dit Bijbelvers. Een drama dat ook alles te maken heeft met hoe wij, nu in de 21e eeuw geloven.
Voor de joodse christenen aan wie de brief is gericht, zijn het spannende tijden. Door de regels heen lees je hoe de druk steeds groter wordt om van je geloof te vallen. Allereerst was daar de constante verleidng om terug te keren naar het Jodendom, met zijn oude gebruiken en zijn offers. Die eeuwenoude godsdienst met zijn heerlijke, heldere, duidelijke regels. Waardoor je precies wist waar je aan toe was. Kom terug, zeiden de joodse buren misschien wel tegen die eerste christenen. Jezus, de Zoon van God? De tempel, die er niet meer toe doet? Aan wat voor waanidee lever je jezelf uit? Nog veel ernstiger wellicht is de politieke en de maatschappelijke druk die op die eerste christenen steeds groter wordt. Overheid en omstanders lijken steeds minder geduld te hebben met die volgelingen van Christus, die anders zijn. Er wordt al over vervolging gesproken, Weliswaar nog niet 'tot bloedens' toe, zoals de schrijver stelt. Maar dat komt nog wel. Dan moet je waarschijnlijk aan keizer Nero te denken. Die we allemaal wel kennen uit geschiedenisboekjes en kruiswoordpuzzels. Toen een grote brand Rome verwoestte, had hij de christenen de schuld gegeven. En in orgiën van geweld had hij ze laten oppakken, en terechtstellen. De apostelen Petrus en Paulus waren daarbij geweest, gaat het verhaal. Vreselijk was dat. Maar telkens duurden ze maar kort, die geweldsuitbarstingen. Onder keizer Domitianus zou de vervolging systematischer worden. Minder gewelddadig, maar veel geraffineerder. Niet meer soldaten, maar ambtenaren zouden de taak op zich nemen. 'Het is alleen een kwestie van voor de keizer even wat wierook offeren', zeiden ze tegen de mensen die werden aangebracht. 'Even met je lippen eer bewijzen aan de keizer. Even laten zien dat je gewoon mee wilt doen. Dan laten we je met rust.' Een klein offertje aan de keizer, aan de goden van de eeuw. Dat is alles. Laten we met Jezus’ tussenkomst een dankoffer brengen aan God: het huldebetoon van lippen die zijn naam prijzen, ononderbroken. De keizer kan krijgen wat des keizers is. We houden ons echt wel aan de wet, we betalen keurig ons belastinggeld. We dragen overal ons steentje bij. Maar ons hart, de vrucht van onze lippen – die krijgt hij niet. En alle andere machten ook niet. ***
Waar het hart vol van is, zeggen wij wel, daar loopt de mond van over. Waar je over praat, daar ben je mee bezig. Kijk je naar de optelsom van iemands woorden, in Bijbels spraakgebruik: de vrucht van zijn lippen, dan weet je waar zijn hart ligt. Vertelt u mij wat er voor op uw tong ligt, dan kan ik vertellen wat voor mens u bent. En nu zeggen christenen, toen en vandaag nog steeds: Ons hart ligt niet bij de keizer, niet bij allerlei vaste rituelen, niet bij onze carrière en wat mensen van ons vinden, niet bij onze spullen en ons huis, en hoe we dat allemaal nog mooier kunnen maken. Natuurlijk kopen we dingen, maar de god van de economie hoeft van ons geen knieval te verwachten. Wij hopen op iets ánders dan succes en populariteit in deze wereld. Als je ons hoort praten, dan hebben we het over iets anders dan zelfontplooiing en alleen maar genieten. Ons hart behoort niet aan ons huis, onze baan, zelfs niet aan onze familie en dit land, deze geweldig mooie grond. Dat wil niet zeggen dat we er niet van kunnen houden, Maar ons hárt ligt bij Christus. En dat kun je horen aan onze mond, en zien aan onze handen. Waar uw schat is, zegt Jezus, daar zal ook uw hart zijn. De schrijver van de Hebreeënbrief vat deze christelijke oerhouding samen in een heel bekend geworden Bijbelvers, het vers hiervóór. Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende. Of in de Nieuwe Bijbelvertaling: Onze stad is niet blijvend, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt. Onze stad, onze pòlis – het woord politiek komt daar vandaan – ligt niet hier, of dat nu Jeruzalem is, de stad van de godsdienstigheid, of Rome, de stad van de wereld, van de cultuur – ónze stad ligt niet hier. Onze stad komt nog. Die tekst betekent dus niet, zoals ze wel vaak is uitgelegd, dat wij allemaal een keer afscheid moeten nemen. We hebben hier geen blijvende stad ... 'Hoe jammer, hoe vreselijk ook, maar we gaan allemaal een keer.' Nee, 'Wij hebben hier geen blijvende stad' is geen noodlot van 'we moeten helaas eens van dit lieve leven afscheid nemen', maar dat is een keuze, een levens-keuze. Zelfs al zouden we hier een blijvende stad kúnnen hebben, dan zouden we het nog niet wíllen! ***
Volgelingen van Christus zijn pelgrims, ze zijn op reis. Dat is misschien lastig om voor je te zien in een eeuwenoude kerk als deze. En als je zelf in deze streek misschien zo diepgeworteld bent als een boom: Op reís? Maar, volgelingen van Christus zijn pelgrims. Ze wonen wel ergens, in Zoelen, in Tiel of waar ook, maar dan slaan ze hun tentpinnen nooit te diep in de grond. Want door hun geloof zien ze achter en onder en in déze wereld een ándere wereld. Een wereld waar geen angst meer is – maar liefde de dienst uitmaakt, waar mensen elkaar vergeven en waar het een sport zal zijn wie de minste is. Een wereld waar God alles zal zijn – in allen. De Bijbel noemt die wereld 'het Koninkrijk van God'. Als je kijkt naar waar wij met ons hoofd zitten, en met ons hart, dan zitten we daar. Als je kijkt naar het resultaat van onze lippen, hier in de kerk, dan hebben we het dáárover. En de rest vinden we bijzaak. Zijn gelovigen dan wereldmijders, zweverige types die achter de dikke muren van hun hoge kerkgebouwen lekker met elkaar fantaseren over een wereld die er niet is? Welnee. Ook al is de stad, de wereld waarin ze wonen, niet blijvend, je kunt wel op ze rekenen. En juist omdat zíj niet op succes in deze wereld rekenen, krijgen ze vaak ontzettend veel innerlijke ruimte om er te zijn voor mensen aan wie anders niemand denkt. In de eeuwen na de Hebreeënbrief ontstond bij christenen bijvoorbeeld de praktijk om die doden te begraven, die in de beschaafde Romeinse wereld soms letterlijk aan de kant gesmeten waren. Om hen een waardige begrafenis te geven. En nog steeds vind je overal ter wereld, ook op plaatsen hier in dit dorp, gelovigen die zich inzetten voor mensen die het moeilijk hebben. Niet omdat er voordeel mee te behalen valt, maar gewoon – omdat het goed is. Laten we met Jezus’ tussenkomst een dankoffer brengen aan God: het huldebetoon van lippen die zijn naam prijzen, ononderbroken. Het gaat over God en zíjn stad, hier in de kerk. Dát ligt op onze lippen. En houd de liefdadigheid en de onderlinge solidariteit in ere, want dat zijn offers waarin God behagen schept. We geloven niet alleen met onze lippen, maar ook met onze handen. ***
Gemeente van Zoelen Misschien hebt u wel zitten luisteren en gedacht: nou, die nieuwe dominee weet nog maar weinig van hoe het hier gaat in de gemeente, want wat hij nou net allemaal zei, dat je met je hart en je lippen niet aan déze stad moet hangen, maar de stad die komt moet verwachten, Dat is mooi, zo zouden we allemaal wel moeten leven, Maar in de praktijk zie je daar maar weinig van. Het gaat er hier veel aardser aan toe dan die nieuwe dominee misschien wel denkt! Nu zou het best kunnen dat het er hier aards aan toegaat, Ik hoef alleen maar in mijn eigen hart te kijken om te weten hoe dat aardse eruit ziet. Vaak zit je veel te veel met je hart – en met alles wat je zegt – bij de drukte van alledag, en word je daar zozeer door opgeslokt dat je aan enige bezinning nauwelijks toekomt. Kijk, geloven is niet vanzelfsprekend. Dat zeg ik niet, en dat zegt de schrijver van de Hebreeënbrief al helemáál niet. Zoals het leven van bijvoorbeeld een plantje ook niet vanzelfspekend is. Als je er niets aan doet, gaat het dood. Als je niets doet, is 'niet-geloven', 'niet-uitkijken' naar de stad die komt, de standaardmodus. Maar nu hoop ik … Als u aan mij vraagt wat ik nu hóóp van mijn werk hier, dan is het: dat we, als we bij elkaar komen, Als we het avondmaal vieren, kinderen en misschien ook wel volwassenen zullen dopen, Als we zullen zingen en bidden en iets van wat we over hebben in de collectezak doen, Dan hóóp ik Dat we dan hier iets van die stad van de toekomst zullen ervaren, Dat die dan hier in de Stefanuskerk – al is het misschien telkens voor even – zijn tenten zal opslaan. En dat die voortdurende ervaring ons zal veranderen, iets ín ons – als gemeente en predikant – zal bewerken, al is het misschien maar klein en gebrekkig, Iets van geloof, iets van hoop, iets van liefde. Iets van diepe rust omdat we mogen wonen in de liefde van God iets van onrust ook omdat het nog niet zo ver is. Samen, klonk het net in het formulier, zullen dienaar van het Woord en gemeente toeleven naar de grote Dag van God.
Ik zal u voor gaan in de lofzang, al kan ik zelf niet zo goed zingen, maar u begrijpt wat ik bedoel. Ik zal u oproepen vol te houden, het geloof niet te laten versloffen, de hoop niet te laten doodbloeden, de liefde niet te laten verkillen. Ik hoop dat u ook op míj zult letten. En moge dan, in de woorden van de Hebreeënbrief, de God van de vrede ons toerusten met al het goede, zodat we zijn wil kunnen doen. Moge hij in ons datgene tot stand brengen wat hem welgevallig is, Door Jezus Christus, aan wie de eer toekomt, tot in alle eeuwigheid. Amen.