Langszij meevoeren: Certificaatplicht Pleziervaartuigen die voldoen aan artikel 2 van bijlage II en/of artikel 6 van het BVB zijn certificaatplichtig. Sleepboten die voldoen aan artikel 2 van bijlage II en/of artikel 6 van het BVB zijn certificaatplichtig. Voor sleepboten die als pleziervaartuig gebruikt worden is volgens artikel 6 is een verklaring van de Minister vereist. Dit is volgens de internationaal geldende wetgeving niet nodig. Deze verklaring van de Minister heeft echter ook invloed op het vereiste vaarbewijs.
Langszij meevoeren door pleziervaartuigen Uit de certificaatplicht voor sleepboten vanuit de richtlijn valt af te leiden dat het slepen en duwen of langszij gekoppeld mee voeren van schepen niet vallen onder de in lid 1 bedoelde vaartuigen ook voor andere schepen, dus ook voor pleziervaartuigen gewoon toegestaan is. Hoofdstuk 21 van bijlage II van de richtlijn 2006/87/EG verwijst niet naar Hoofdstuk 16, dit kan tot 2 conclusies leiden: 1. Het langszij meevoeren mag helemaal niet 2. Er worden bij het langszij meevoeren geen extra eisen gesteld. In ieder geval is het niet de bedoeling dat de tabel onder punt 15 ingevuld wordt, hier wordt immers gesproken over beperkingen op grond van hoofdstuk 5 en 16 In het BPR wordt het begrip "klein schip" genoemd. dit zijn schepen met een lengte tot 20 meter (het product van L x B x T wordt hier dus niet gebruikt) met een aantal uitzonderingen waaronder "een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert" Ook hieruit is op te maken dat het slepen en langszij meevoeren van een ander klein schip is toegestaan.
Langszij meevoeren algemeen: Wat betreft het standpunt van ILT dat het langszij meevoeren van schepen zonder dat op punt 15 formatie 11 niet ingevuld is alleen toegestaan is als op beide schepen de voorstuwing in werking is merk ik het volgende op: In artikel 1 van Bijlage II is een gekoppeld samenstel "gekoppeld samenstel": een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel; Hieruit blijkt dat slechts één van de schepen van een aandrijving voorzien hoeft te zijn. De manouvreerbaarheid van een gekoppeld samenstel is voldoende gewaarborgd door artikel 6.21 van het BPR: 1. Een motorschip dat zorgt voor de voortbeweging van een samenstel moet een vermogen hebben dat voldoende is om de goede manoeuvreerbaarheid daarvan te verzekeren.
Mijn conclusie •
Een pleziervaartuig mag een schip dat niet valt onder artikel 2, lid 1 van de richtlijn 2006/87/EG langszij meevoeren en/of slepen. Hiervoor is het niet nodig dat formatie 11 onder punt 15 van het CvO Rijn of CBB is ingevuld.
•
Het slepen of meevoeren van grotere schepen is niet toegestaan, ook niet indien het langszij meevoeren op het CBB wel is toegestaan.
Overzicht relevante regelgeving. Richtlijn 2006/87/EG Artikel 2 Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is overeenkomstig bijlage II, artikel 1.01, op de volgende vaartuigen van toepassing: a) vaartuigen met een lengte (L) van 20 m of meer; b) vaartuigen waarvan het volume, berekend uit het product lengte (L) x breedte (B) x diepte (D), 100 m^3 of meer bedraagt. 2. Bovendien is deze richtlijn overeenkomstig bijlage II, artikel 1.01, van toepassing op alle: a) sleep- en duwboten die zijn bestemd om de in lid 1 bedoelde vaartuigen of drijvende inrichtingen te slepen, te duwen of langszij gekoppeld mee te voeren; voor het vervoer van passagiers bedoelde vaartuigen welke, naast de bemanning, meer dan twaalf passagiers vervoeren; c) drijvende inrichtingen. (bedoeld wordt drijvende werktuigen?) 3. Van deze richtlijn zijn uitgesloten: a) veerboten; b) marineschepen; c) zeeschepen, met inbegrip van zeesleepboten en zeeduwboten die i) in getijdenwateren varen of stilliggen ii) tijdelijk op binnenwaterwegen varen mits zij voorzien zijn van: - een certificaat van conformiteit met het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS), of een gelijkwaardig certificaat, een certificaat van conformiteit met het Internationale Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, of een gelijkwaardig certificaat en een IOPP-certificaat ten bewijze van conformiteit met het Internationale Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 (MARPOL); of - voor niet onder de onder het eerste streepje bedoelde verdragen vallende passagiersschepen: een in overeenstemming met Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen1 afgegeven certificaat inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen; of - voor pleziervaartuigen die niet onder bovengenoemde verdragen vallen: een certificaat van de vlagstaat.
Richtlijn 2006/87/EG – Bijlage II DEEL I Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.01 Definities
In dit reglement wordt verstaan onder: Typen vaartuigen 5. "motorschip": een motortankschip of een motorvrachtschip; 6. "motortankschip": een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen in vaste tanks en gebouwd om door middel van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging zelfstandig te varen; 7. "motorvrachtschip": een schip, niet zijnde een motortankschip, dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging zelfstandig te varen; 9. "sleepboot": een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen; 10. "duwboot": een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel; 18. "passagiersschip": een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers; 20. "schip voor dagtochten": een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 21. "hotelschip": een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 25. "pleziervaartuig": een schip, niet zijnde een passagiersschip, dat is bestemd voor sportieve en recreatieve doeleinden; Samenstellen van vaartuigen 29. "samenstel": een hecht samenstel of een sleep; 30. "formatie": vorm van de samenstelling van een samenstel; 31. "hecht samenstel": een duwstel of een gekoppeld samenstel; 32. "duwstel": een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken; 33. "gekoppeld samenstel": een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel; 34. "sleep": een samenstel van één of meer vaartuigen, drijvende inrichtingen of drijvende voorwerpen, dat wordt gesleept door één of meer tot het samenstel behorende vaartuigen met motoraandrijving; Hoofdstuk 16 Artikel 16.03 Vaartuigen die geschikt zijn om een gekoppeld samenstel voort te bewegen
Op vaartuigen die bestemd zijn om een gekoppeld samenstel voort te bewegen moeten bolders of gelijkwaardige inrichtingen aanwezig zijn die het door hun aantal en opstelling mogelijk maken
een afdoende verbinding tot stand te brengen tussen de gekoppelde vaartuigen. Artikel 16.06 Proefvaarten met samenstellen
Uitgewerkt in aanwijzing 1 en aanwijzing 2. 1. Met het oog op de toelating als duwboot of motorschip voor het voortbewegen van vaartuigen in een hecht samenstel en met het oog op het plaatsen van een desbetreffende aantekening in het communautair binnenvaartcertificaat bepaalt de commissie van deskundigen welke formaties haar voor onderzoek moeten worden getoond en laat zij proefvaarten als bedoeld in artikel 5.02 uitvoeren met het samenstel in de verzochte formatie(s) die haar het meest ongunstig voorkomen. Daarbij moet dit samenstel aan de artikelen 5.02 tot en met 5.10 voldoen. De commissie van deskundigen vergewist zich ervan of een hechte verbinding van alle vaartuigen van het samenstel bij de volgens hoofdstuk 5 voorgeschreven manoeuvres verzekerd is. Hoofdstuk 21 Artikel 21.01 Algemene bepaling
Op pleziervaartuigen zijn voor wat betreft bouw en uitrusting slechts de artikelen 21.02 en 21.03 van toepassing. Artikel 21.02; Toepasselijkheid van Deel II
1. Op pleziervaartuigen zijn van toepassing: a. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.01, 3.02, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 3.03, eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, en 3.04, eerste lid; b. hoofdstuk 5; c. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.01, eerste lid, en 6.08; d. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.01, eerste en tweede lid, 7.02, 7.03, eerste en tweede lid, 7.04, eerste lid, en 7.05, tweede lid, en artikel 7.13 voor pleziervaartuigen met een éénmansstuurstand voor het varen met behulp van radar; e. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.01, eerste en tweede lid, 8.02, eerste en tweede lid, 8.03, eerste en derde lid, 8.04, 8.05, eerste tot en met tiende lid en dertiende lid, artikel 8.06, artikel 8.07, artikel 8.08, eerste, tweede, vijfde, zevende en tiende lid, artikel 8.09, eerste lid, artikel 8.10; f. van hoofdstuk 9: artikel 9.01, eerste lid, van overeenkomstige toepassing; g. (gewijzigd op grond van 2008/87/EG) van hoofdstuk 10: de artikelen 10.01, tweede, derde en vijfde tot en met veertiende lid, artikel 10.02, eerste lid onderdelen a,tot en met c, en tweede lid onderdelen a en e tot en met h, en 10.03, eerste lid onderdelen a, b en d; er moeten echter ten minste twee blustoestellen aan boord aanwezig zijn; en voorts de artikelen 10.03, tweede tot en met zesde lid, 10.03a, 10.03b, 10.03c, en 10.05 h. hoofdstuk 13; i. hoofdstuk 14.
Binnenvaartwet Artikel 7 Certificaatplicht
1. Het is verboden een schip te gebruiken zonder de vereiste geldige certificaten. 2. Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel
anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de soorten certificaten van onderzoek en de categorieën van binnenschepen aangewezen waarvoor een certificaat van onderzoek vereist is.
Binnenvaartbesluit Artikel 1; Definities
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder: passagiersschip: binnenschip niet zijnde een veerpont of een veerboot dat is bestemd of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanningsleden; pleziervaartuig: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding; sleepboot: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor het slepen van schepen en niet is bestemd voor het zelfstandig vervoeren van goederen; sleepduwboot: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor het slepen of duwen van schepen en niet is bestemd voor het zelfstandig vervoeren van goederen; Artikel 6; Certificaatplicht
Voor de volgende categorieën van binnenschepen is een certificaat van onderzoek vereist: a. binnenschepen met een lengte van ten minste 20 meter; b. binnenschepen waarvoor het product van lengte, breedte en diepgang ten minste 100 m³ bedraagt, Let op: voor de diepgang de definitie uit artikel 1 van het binnenvaartbesluit aanhouden, dus zonder kiel of andere uitstekende delen. c. sleepboten, duwboten of sleepduwboten, tenzij: 1º ze niet onder de criteria genoemd in de onderdelen a of b vallen; 2º ze blijkens een verklaring van Onze Minister uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig, en 3º ze overeenkomstig de voorwaarden gesteld op die verklaring worden gebruikt; d. passagiersschepen; e. veerponten die zijn bestemd of worden gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanningsleden; f. veerboten; g. drijvende werktuigen; h. binnenschepen die gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vervoeren; i. binnenschepen die krachtens het Binnenvaartpolitiereglement of het Rijnvaartpolitiereglement 1995 zijn toegelaten tot het ligplaats nemen langszijde van een binnenschip als bedoeld in onderdeel h; of j. samenstellen van hecht aan elkaar verbonden schepen met een gezamenlijke afmeting als bedoeld in onderdeel a of b. Toegevoegd vanuit Staatsblad 2010, 811 k. bunkerstations met een afmeting als bedoeld in de onderdelen a of b. Artikel 7; Geen certificaatplicht
Het certificaat van onderzoek is niet vereist voor: a. binnenschepen voorzien van een geldig certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte: 1º. met inachtneming van artikel 9; van dit besluit; en 2º. mits voldaan wordt aan de technische eisen op grond waarvan dat certificaat is verleend;
b. zeeschepen voorzien van een geldig certificaat of document, afgegeven door of namens de bevoegde autoriteiten van de Staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren, op grond waarvan de vaart op zee mag worden ondernomen, mits voldaan wordt aan de technische eisen op grond waarvan die certificaten zijn verleend; c. binnenschepen voorzien van een ander geldig document dan in onderdeel a bedoeld, dat door de bevoegde autoriteiten in het buitenland ten bewijze van de deugdelijkheid van het binnenschip is afgegeven, mits voldaan wordt aan de technische eisen op grond waarvan dat document is afgegeven en voor zover: 1°. afgegeven ter uitvoering van bindende besluiten van organen van de Europese Unie, 2°. anderszins afgegeven ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, of 3°. door Onze Minister erkend in bij regeling van Onze Minister vast te stellen gevallen; d. binnenschepen die uitsluitend door spierkracht worden voortbewogen; e. drijvende werktuigen die zich in een grind- of zandgat bevinden; f. binnenschepen die in aanbouw zijn of waarmee een proefvaart wordt ondernomen; g. binnenschepen met permanente ligplaats, uitsluitend gebruikt voor bewoning en zonder eigen aandrijving dan wel anderszins niet voor de vaart geschikt, ook gedurende de tijd van verslepen. h. schepen bestemd tot het redden van drenkelingen.
Binnenvaartregeling Artikel 1.1 Begripsbepalingen
1. In deze regeling wordt verstaan onder: duwstel: hecht samenstel van schepen, waarvan ten minste één is geplaatst voor het schip met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide schepen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel. Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd schip waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken; gekoppeld samenstel: samenstelling van langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het schip met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel; hecht samenstel: een duwstel of een gekoppeld samenstel;.
BPR Artikel 1.01. Betekenis van enkele uitdrukkingen
In dit reglement wordt verstaan onder: A. Typen schepen 1°. schip: elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water; 2°. motorschip: schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid, wanneer het wordt gesleept of geduwd; 3°. groot schip: schip niet zijnde een klein schip; 4°. klein schip: schip waarvan de lengte minder dan 20 m bedraagt, waartoe als de lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van a. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert; b. een passagiersschip; c. een veerpont die vaart op een vaarweg van de klasse II of hoger, zoals vastgesteld door de
Conférence Européenne des Ministres de Transport en opgenomen in het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 februari 2006, nr. RWS/SDG/2006/21059 inhoudende de Richtlijnen vaarwegen 2005 (Stcrt. 2006, 32); d. een vissersschip; e. een duwbak; 5°. snel schip: groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen; 6°. passagiersschip: schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren; .... B. Samenstellen 1°. samenstel: a. sleep; b. duwstel; c. gekoppeld samenstel; d. samenstel van een of meer motorschepen en een alleenvarend motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel dat door deze motorschepen wordt geassisteerd; 2°. sleep: samenstel van een of meer motorschepen en een of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen dan wel voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen; 3°. duwstel: hecht samenstel van een of meer duwboten en een of meer andersoortige schepen, waarvan er tenminste één is geplaatst voor een der duwboten; 4°. gekoppeld samenstel: samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst voor het motorschip dat dient voor het voortbewegen en het sturen van het samenstel; 5°. assisteren: bijstaan door een of meer motorschepen van een alleenvarend motorschip dan wel van een duwstel of van een gekoppeld samenstel bij het zich voortbewegen en bij het sturen of bij een van deze handelingen; Artikel 6.21. Manoeuvreerbaarheid van schepen en van samenstellen
1. Een motorschip dat zorgt voor de voortbeweging van een samenstel moet een vermogen hebben dat voldoende is om de goede manoeuvreerbaarheid daarvan te verzekeren. 9 juni 2014 T.L.C. Molkenboer