P508859
afgiftekantoor Gent X UROBEL
Stapelplein 32, 9000 Gent
UROBEL M
jaargang 2007 année nummer 8 numéro
A
G
A
Z
I
N
E
EDITIE VERPLEEGK UN - DIGEN EDITION INFIRMIER(E )S
MULTIDISCIPLINAIRE UITGAVE VOOR HET UROLOGISCHE ZORGGEBIED MAGAZINE INTERDISCIPLINAIRE DANS LE DOMAINE DES SOINS UROLOGIQUES
Redactioneel / Editorial Voor u gelezen / Lu pour vous ‘t Kleinste kamertje / La petite chambre
3 4 6
STENEN: “Calciumarme- of rijke voeding voor nierstenen? Een mooi voorbeeld van het belang van onderzoekmethoden.” “Behandeling van nierstenen” “Medicatieschema bij nierkoliek in verschillende ziekenhuizen” “PNL” “Preventie van nierstenen: informatie voor patiënten” “Soorten nierstenen”
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd1 1
12
14 19 23 25 29
Nieuws / Nouvelles “Nieuws uit de vereniging - Familiegerichte zorg” “Fixatie balonkatheters” “Nieuws uit de firma” “9th International Meeting of the EAUN”
32 41 46 49
Agenda
50
04-12-2007 09:30:01
VIA07N0007896
25 50 100 50 100
mg mg mg mg mg
x x x x x
4 4 4 12 12
€ € € € €
35,73 40,78 45,48 101,96 116,03
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL: VIAGRA® 25 mg filmomhulde tabletten. VIAGRA® 50mg filmomhulde tabletten. VIAGRA® 100mg filmomhulde tabletten. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING: Elk tablet bevat 25, 50 of 100mg sildenafil, als het citraat. FARMACEUTISCHE VORM: Filmomhulde tablet. De 25mg tabletten zijn blauwe filmomhulde, afgeronde diamantvormige tabletten, gemerkt met aan de ene zijde “PFIZER” en aan de andere “VGR 25”. De 50mg tabletten zijn blauwe filmomhulde, afgeronde diamantvormige tabletten, gemerkt met aan de ene zijde “PFIZER” en aan de andere “VGR 50”. De 100mg tabletten zijn blauwe filmomhulde, afgeronde diamantvormige tabletten, gemerkt met aan de ene zijde “PFIZER” en aan de andere “VGR 100”. THERAPEUTISCHE INDICATIES: Behandeling van mannen met erectiestoornissen, dit is het onvermogen een erectie te krijgen en te behouden, voldoende voor bevredigende seksuele activiteit. Voor de werkzaamheid van VIAGRA® is seksuele prikkeling noodzakelijk. DOSERING EN WIJZE VAN TOEDIENING: Voor oraal gebruik. Gebruik door volwassenen: De aanbevolen dosis is 50mg, in te nemen naar behoefte ongeveer één uur voorafgaand aan seksuele activiteit. Op grond van de effectiviteit en de tolerantie kan de dosis worden verhoogd tot 100mg of worden verlaagd naar 25mg. De maximaal aanbevolen dosis is 100mg. De maximaal aanbevolen doseringsfrequentie is éénmaal per dag. Wanneer VIAGRA® tegelijk met voedsel wordt ingenomen kan, ten opzichte van een nuchtere toestand, het intreden van de werking worden vertraagd. Gebruik door ouderen: Een aanpassing van de dosering is bij ouderen niet nodig. Gebruik bij patiënten met verminderde nierfunctie: De aanbevolen doseringen beschreven bij ‘Gebruik door volwassenen’ zijn van toepassing op patiënten met lichte tot matige nierfunctiestoornissen (creatinine klaring=30-80ml/min). Daar deklaring van sildenafil verminderd is bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen (creatinine klaring<30ml/ min) dient een dosering van 25mg teworden overwogen. Gebaseerd op effectiviteit en de tolerantie, kan de dosis worden verhoogd tot 50mg en 100mg. Gebruik bij patiënten met verminderde leverfunctie: Daar de klaring van sildenafil is verminderd bij patiënten met leverfunctiestoornissen (zoals cirrose), dient een dosis van 25mg te worden overwogen. Gebaseerd op de effectiviteit en de tolerantie, kan de dosis worden verhoogd tot 50mg en 100mg. Gebruik bij kinderen: VIAGRA® is niet geïndiceerd voor personen beneden 18 jaar. Gebruik bij patiënten die andere geneesmiddelen gebruiken: Met uitzondering van ritonavir, waarvoor gelijktijdige toediening met sildenafil niet wordt aanbevolen, dient een startdosis van 25mg te worden overwogen bij patiënten die gelijktijdig worden behandeld met CYP3A4remmers (zie hoofdstuk Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie). CONTRA-INDICATIES: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Overeenkomend met zijn bekende effect op het stikstofmonoxide/ c y c l i s c h guanosinemonofosfaat (cGMP) mechanisme, heeft sildenafil versterking van het hypotensieve effect van nitraten laten zien. Gelijktijdige toediening van stoffen die stikstofmonoxide afgeven (zoals amylnitriet) of nitraten, ongeacht welke vorm, is daarom gecontraindiceerd. VIAGRA® is gecontraïndiceerd bij patiënten met visusverlies in één oog als gevolg van een niet-arterieel anterieur ischemisch oogzenuwlijden (non-arteritic anterior ischaemic optic neuropathy, NAION), ongeacht of dit voorval gerelateerd was aan eerdere blootstelling aan een PDE5-remmer of niet. Geneesmiddelen voor de behandeling van erectiestoornissen, waaronder sildenafil, dienen niet gebruikt te worden door mannen voor wie seksuele activiteit wordt afgeraden (bijvoorbeeld patiënten met ernstige cardiovasculaire stoornissen zoals instabiele angina of ernstig hartfalen). De veiligheid van sildenafil is niet onderzocht in de volgende patiëntengroepen en daarom is het gebruik gecontra-indiceerd bij: patiënten met ernstige leverfunctiestoornis, patiënten met hypotensie (bloeddruk <90/50 mmHg), patiënten die recent een beroerte of een myocardinfarct hebben doorgemaakt en bij patiënten met erfelijke degeneratieve retinale stoornissen, zoals retinitis pigmentosa (een minderheid van deze patiënten heeft een genetische afwijking van retinale fosfodiësterases). BIJWERKINGEN: De volgende bijwerkingen (incidentie 1%) zijn gedurende placebo gecontroleerd klinisch onderzoek gemeld bij patiënten behandeld met de aanbevolen dosering sildenafil. Cardiovasculair: hoofdpijn (10.8%), blozen (10.9%), duizeligheid (1.2%). Maagdarmkanaal: dyspepsie (3.0%). Respiratoir: verstopte neus (2.1%) Zintuigen: verandering van het gezichtsvermogen (2.5%, mild en van voorbijgaande aard, voornamelijk een gekleurde waas voor de ogen, maar ook een toename van de gevoeligheid voor licht of wazig zien). In studies bij vaste doses kwamen bij een dosis van 100mg dyspepsie (12%) en veranderingen in het gezichts vermogen (11%) relatief vaker voor dan bij lagere doses. Er waren meldingen van spierpijn wanneer sildenafil werd toegediend in hogere frequenties dan het aanbevolen doseringsschema. De bijwerkingen waren licht tot matig van aard en de incidentie en de ernst waren dosisafhankelijk. Gedurende postmarketing surveillance zijn de volgende ongewenste voorvallen soms of zelden gemeld: Immuunsysteemaandoeningen: overgevoeligheidsreacties. Oogaandoeningen: oogpijn, rode ogen/bloeddoorlopen ogen. Cardiovasculair: Tachycardie, ventriculaire aritmie, myocardinfarct, instabiele angina, plotselinge hartdood, hypotensie, hypertensie, epistaxis, syncope, cerebrovasculaire hemorragie, transiente ischemische aanvallen. Maagdarmstelselaandoening: Braken. Huiduitslag. Voortplantingsstelsel en borstaandoeningen: lang aanhoudende erectie, priapisme. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN: Pfizer Limited, Sandwich, Kent CT13 9NJ, Verenigd Koninkrijk. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN: EU/1/98/077/001-012. DATUM VAN EERSTE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING: 14 september 1998/14 september 2003. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST Juni 2006. Pfizer N.V. Pleinlaan 17, 1050 Brussel. 1. Mulhall J et al. Erectile Dysfunction : Monitoring Response to Treatment in Clinical Practice - Recommendations of an international Study Panel. J Sex Med 2007;4:448-464
Hardere erectie. Betere seks. Seksuele tevredenheid 1
0000_A4+notice NL good.indd 1 6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd2 2
23/11/07 12:35:41 04-12-2007 09:30:06
Redactioneel / Editorial
Het zal je maar overkomen. We kennen ze, de patiënten met nierstenen. Met spoed, meestal naar het ziekenhuis, met veel pijn, kreunen, soms braken. Het zal je maar overkomen, vrachtwagenchauffeur, in file op de E40 of Brusselse ring. Of een dakwerker op de kerktoren van Geel-Bel. Of Sven Nys tijdens de eindspurt? Of Leterme op de eindmeet van het Belgische verhaal? De koning met zijn nieuwe heup, een niercrisis tijdens het militaire defilé. Een zeurende pijn die steeds toeneemt en niet meer om uit te staan is. Beren van mensen, geblokte kerels, ijzersterk, met handen om u tegen te zeggen. Ze komen binnen op spoed, rollen en krollen op de brancard. Eerst de pijn bestrijden en dan zien wie de dader is. Blaasstenen
Dikwijls een kleine steentje, niet groter dan een speldekop. Maar met een velkracht van een bruine beer. Wat een klein steentje al dan niet kan aanrichten. Soms zijn ze toch groot. Dikwijls niet zo pijnlijk, maar des te gevaarlijker voor de nieren. Ook de blaas kan delen in de klappen: grote stenen, kleine stenen, gepolijste stenen, … Je zou voor minder veel gaan drinken. U hebt goed geraden: deze keer gaat het over “stenen” . Paul De Beuckeleer Hoofdredactie
Ca arrive comme ça. On les connaît, les patients souffrant de calculs rénaux. Vite, vite. Le plus souvent à l’hôpital. Ils ont très mal, ils gémissent, ils vomissent parfois. Ca arrive comme ça. Un chauffeur poids lourd, bloqué sur la E40 ou sur le ring de Bruxelles. Un couvreur au sommet de la Basilique. Sven Nys durant le sprint final. Leterme dans la dernière ligne droite jusqu’au n°16 de la rue de la Loi. Le Roi et sa nouvelle hanche: crise rénale au beau milieu du défilé. Une douleur lancinante, qui s’intensifie peu à peu jusqu’à devenir intenable. Des armoires à glace, des grands costauds, capables de vous soulever d’une seule main. Ils arrivent aux urgences, se tordant de douleur sur un brancard. Commencer par combattre la douleur, puis identifier le coupable. Souvent une toute petite pierre, pas plus grande que la tête d’une aiguille. Mais qui vous renverse avec la force d’un taureau. Tout ce qu’une toute petite pierre peut provoquer. Mais parfois, le calcul est assez gros. Souvent, la douleur n’est pas si forte, ce qui est encore plus dangereux pour les reins. La vessie peut elle aussi en faire les frais : des grosses pierres, des petites pierres, des pierres polies, … On se mettrait à boire pour bien moins que ça. Comme vous l’avez deviné, les “pierres” sont au centre de ce numéro. Paul De Beuckeleer Rédacteur en chef UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
3
12:35:41 6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd3 3
04-12-2007 09:30:07
Voor u gelezen / Lu pour vous
Meer prostaatkanker bij wie alleen dochters heeft Israëlische onderzoekers doen opmerkelijke vaststelling: Mannen die alleen dochters hebben, zouden veel vaker prostaatkanker ontwikkelen dan vaders met zonen én dochters, of met alleen zonen. Prostaatkanker treft vooral mannen boven de 65 en komt meer voor dan longkanker. Dat er een genetische factor is die prostaatkanker mee kan veroorzaken, wisten de wetenschappers al langer. Mannen van wie de vader, een oom of een broer prostaatkanker heeft (gehad), lopen meer risico. Maar nu hebben Israëlische onderzoekers de link gelegd tussen prostaatkanker en het hebben van alleen vrouwelijke nakomelingen. De kans dat een man die drie dochters en geen zonen heeft, prostaatkanker ontwikkelt, zou 60 procent hoger liggen. Het Israëlisch onderzoek was erg omvangrijk. Ruim 38.000 mannen werden onderzocht. Van hen hadden er 712 prostaatkanker. Mannen die alleen dochters hebben, zouden een 40 procent groter risico lopen om prostaatkanker te ontwikkelen. Het probleem als zodanig zou evenwel niet bij de dochters liggen, zo benadrukken niet alleen de Israëlische onderzoekers maar ook Britse wetenschappers die de studie onder de loep namen. Dochters zijn immers niet verantwoordelijk voor de prostaatkanker van hun vader. Ook de hypothese dat mannen met dochters zich door de vrouwelijke bezorgdheid alleen maar sneller zouden laten onderzoeken, klopt niet. Waaraan het wel zou kunnen liggen, is het Y-chromosoom. Alleen mannen hebben een Y-chromosoom, vrouwen hebben dat niet. Om zonen te krijgen moet een man het Y-chromosoom doorgeven. Volgens de Britse onderzoekers moet er in die richting verder worden gezocht. Het zou kunnen dat de genetische oorzaak van het nietdoorgeven van het Y-chromosoom (waardoor een man alleen dochters verwekt) en prostaatkanker dezelfde is. De Israëlische studie is slechts de start, luidt het. Gazet van Antwerpen
750.000 Belgen lijden aan erectieproblemen Een man op de drie tussen 30 en 70 jaar heeft erectieproblemen. Dat blijkt uit de resultaten van de enquête Pride. Uit het onderzoek blijkt dat de terughoudendheid omtrent erectieproblemen niet verminderd is en dat die zowel leeft bij mannen 4
zelf als bij Belgische artsen. In België heeft 87 procent van de mannen matige tot ernstige erectieproblemen. De oorzaak is organisch en kan dus in 74 procent van de gevallen opgespoord worden. De terughoudendheid en het gebrek aan informatie verhinderen het zoeken van hulp. Volgens de studie kaart slechts 26 procent van de mannen het probleem aan bij hun dokter. Meer dan zes op de tien mannen wacht meer dan een jaar vooraleer ze die stap zetten. Ook de arts brengt het probleem vaak met enige aarzeling aan. Erectieproblemen zijn vaak de eerste tekenen van ernstige cardiovasculaire problemen. Gazet van Antwerpen
Hormonentherapie minder gebruikt In Vlaanderen is het gebruik van hormonale substitutietherapie (HST) in 2005 gehalveerd tegenover 2001. Dat zegt VLDpoliticus en huisarts Patrik Vankrunkelsven. In 2001 raakte bekend dat het gebruik van hormonale substitutietherapie voor vrouwen in de menopauze ook nadelen heeft. Zware en slecht uitgebalanceerde dosissen zouden aanleiding geven tot meer borstkanker. Artsen pasten sindsdien de therapie aan. Het aantal borstkankers zou volgens Vankrunkelsven in die periode zijn gedaald. Althans, in Limburg, want in Antwerpen stéég het aantal borstkankers in vergelijking met 2001. Gazet van Anwterpen
Doof door Viagra WASHINGTON – Gebruikers van Viagra en andere erectiebevorderende middelen lopen de kans hun gehoor te verliezen. Dat zegt de Amerikaanse Food and Drug Administration. Het bewijs is nog niet geleverd, maar de FDA heeft sinds 1996 wel 29 meldingen van plotseling gehoorverlies. De organisatie vindt dat de waarschuwing dan ook moeten worden meegenomen in de bijsluiter. Datzelfde geldt overigens voor Cialis en Levitra. Ook Revatio krijgt de toevoeging in de USA. In de Amerikaanse bijsluiter wordt al terloops gemeld dat hoorproblemen zouden kunnen ontstaan, maar de FDA vindt dat die melding er nu prominenter in moet komen. www.fda.gov Gazet van Antwerpen
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd4 4
04-12-2007 09:30:12
Aantal Publiekstabletten prijs
Terugbetaald WIGW Gewoon (75%)
EMS-07-08/07-4342
Een nieuwe aanpak voor patiënten met overactieve blaas syndroom
Emselex® 7,5
98
Emselex® 15
28
(85%)
52,53 129,94
13,13
7,88
23,90
15,90
28
61,52
15,38
9,23
98
155,19
23,90
15,90
Benaming : Emselex 7,5 mg tabletten met verlengde afgifte. Emselex 15 mg tabletten met verlengde afgifte. Samenstelling en vorm: Elke tablet bevat 7,5 mg of 15 mg darifenacine (als hydrobromide). Indicaties: Symptomatische behandeling van aandrang (urge) incontinentie en/of toegenomen mictie frequentie en verhoogde aandrang zoals kan optreden bij patiënten met overactieve blaas syndroom. Posologie: Voor oraal gebruik. Volwassenen (≥ 18 jaar): De aanbevolen startdosering is 7,5 mg per dag. 2 Weken na het starten van de behandeling dienen patiënten opnieuw geëvalueerd te worden. Voor deze patiënten die een grotere symptoomverlichting nodig hebben, mag de dosering worden verhoogd tot 15 mg per dag, afhankelijk van de individuele respons. Emselex dient eenmaal per dag ingenomen te worden met vloeistof. De tabletten kunnen met of zonder voedsel worden genomen, en moeten in hun geheel doorgeslikt worden, niet gekauwd, verdeeld of geplet. Oudere patiënten (≥ 65 jaar): De aanbevolen startdosering voor de oudere patiënten is 7,5 mg per dag. 2 Weken na starten van de behandeling dienen patiënten opnieuw geëvalueerd te worden voor werkzaamheid en veiligheid. Voor die patiënten die een aanvaardbaar tolerantieprofiel hebben maar een grotere symptoomverlichting nodig hebben, mag de dosering worden verhoogd tot 15 mg per dag, afhankelijk van de individuele respons. Kinderen: Emselex wordt niet aanbevolen voor het gebruik bij kinderen jonger dan 18 jaar vanwege een gebrek aan gegevens over veiligheid en werkzaamheid. Gebruik bij nierinsufficiëntie: Er is geen aanpassing van de dosering nodig bij patiënten met nierinsufficiëntie. Niettemin is voorzichtigheid geboden wanneer deze populatie wordt behandeld. Gebruik bij leverinsufficiëntie: Er is geen aanpassing van de dosering nodig bij patiënten met milde leverinsufficiëntie (Child Pugh A). Niettemin is er een risico op verhoogde blootstelling in deze populatie. Bij patiënten met matige leverinsufficiëntie (Child Pugh B), mogen patiënten alleen behandeld worden indien de voordelen opwegen tegen de risico’s, en de dosering moet beperkt worden tot 7,5 mg per dag. Patiënten die gelijktijdig behandeld worden met stoffen die krachtige CYPD6-remmers of matige CYP3A4-remmers zijn: Bij patiënten die stoffen krijgen die krachtige CYPD6-remmers zijn zoals paroxetine, terbinafine, kinidine en cimetidine, dient de behandeling te starten met de 7,5 mg dosering. De dosering mag getitreerd worden tot 15 mg per dag om een verbeterde klinische respons te krijgen mits de dosis goed verdragen wordt. Niettemin is voorzichtigheid geboden. Bij patiënten die stoffen krijgen die matige CYP3A4-remmers zijn zoals fluconazol, grapefruitsap/pompelmoessap en erytromycine, is de aanbevolen startdosering 7,5 mg per dag. De dosering mag getitreerd worden tot 15 mg per dag om een verbeterde klinische respons te krijgen mits de dosis goed verdragen wordt. Niettemin is voorzichtigheid geboden. Contra-indicaties: Emselex is gecontra˚ndiceerd bij patiënten met overgevoeligheid voor het werkzaam bestanddeel of voor één van de hulpstoffen, urineretentie, gastrische retentie, ongecontroleerd nauwe kamerhoek glaucoom, myasthenia gravis, ernstige leverinsufficiëntie (Child Pugh C), ernstige colitis ulcerosa, toxisch megacolon, gelijktijdige behandeling met krachtige CYP3A4-remmers. Bijwerkingen: Overeenkomstig met het farmacologisch profiel waren de meest gerapporteerde ongewenste effecten droge mond (respectievelijk 20,2% en 35% voor de 7,5 mg en 15 mg dosis, 18,7% na flexibele dosis titratie, en 8% - 9% voor placebo) en constipatie (respectievelijk 14,8% en 21% voor de 7,5 mg en 15 mg dosis, en 20,9% na flexibele dosis titratie, en 5,4% - 7,9% voor placebo). Anticholinerge effecten zijn over het algemeen dosisafhankelijk. Nochtans waren de stopzettingspercentages bij patiënten omwille van deze ongewenste effecten laag (droge mond: respectievelijk 0% en 0,9% en constipatie: 0,6% - 2,2% voor darifenacine, afhankelijk van de dosis, en respectievelijk 0% en 0,3% voor placebo, voor droge mond en constipatie). Ongewenste reacties met Emselex 7,5 mg en 15 mg tabletten met verlengde afgifte: Frequentie schatting: zeer vaak (≥1/10), vaak (≥1/100 tot <1/10), soms (≥1/1.000 tot <1/100). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Lichaam als geheel: Vaak: Buikpijn, hoofdpijn. Soms: Accidenteel letsel, astenie, gelaatsoedeem. Cardiovasculair: Soms Hypertensie. Spijsvertering: Vaak: Nausea, dyspepsie. Soms: Flatulentie, diarree, ulceratieve stomatitis. Voeding en stofwisseling: Soms: Perifeer oedeem, verhoogde SGPT, verhoogde SGOT, oedeem. Zenuwstelsel: Soms: Duizeligheid, slapeloosheid, abnormaal denken, slaperigheid. Ademhaling: Soms: Dyspnoe, rhinitis, toegenomen hoest. Huid en aanhangsels: Soms: Rash, droge huid, pruritus, zweten. Speciale zintuigen: Vaak: Droge ogen. Soms: Abnormaal zicht waaronder wazig zicht, smaakverstoring. Urogenitaal: Soms:Urineretentie, urineweginfectie, urineweg stoornis, impotentie, vaginitis, blaaspijn. In de pivotale klinische studies met doses van Emselex 7,5 mg en 15 mg werden ongewenste effecten waargenomen zoals in de tabel hierboven weergegeven. De meeste van de ongewenste effecten waren mild of matig van intensiteit en leidden niet tot stopzetten in het merendeel van de patiënten. De behandeling met Emselex kan symptomen geassocieerd met galblaas ziekte maskeren. Niettemin was er geen verband tussen het optreden van bijwerkingen met betrekking tot de gal bij patiënten behandeld met darifenacine en toenemende leeftijd. De incidentie van ongewenste effecten met de doses van Emselex 7,5 mg en 15 mg nam af tijdens de behandelingsperiode tot 6 maanden. Een vergelijkbare trend werd ook waargenomen voor de stopzettingspercentage. Registratiehouder en registratienummer: Novartis Europharm Limited, Wimblehurst Road, Horsham, West Sussex, RH12 5AB, Verenigd Koninkrijk - EU/1/04/294/001-006 / 013 / 015-020 / 027. Aflevering: op medisch voorschrift. Datum van de laatste bijwerking van de tekst: 23.03.07.
*Terugbetaald volgens de criteria van terugbetaling die in het Belgische Staatsblad verschenen zijn: Ministerieel besluit van 16 april 2007 (hoofdstuk IV - Bf - §268).
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd5 5
04-12-2007 09:30:15
‘t Kleinste kamertje / La petite chambre 6
Waarom moet ik plassen als ik stromend water zie? Een antwoordje op deze vraag van Jan Bruyndonckx Mechelen door redacteur Kim De Rijck in De Standaard (wetenschapswinkel) donderdag 6 april 2006
Water zien, horen of voelen doet sommige mensen naar het toilet rennen. “Soms is het vallen van regen zelfs een stimulans om te plassen”, zegt Hendrik Cammu, gynaecoloog aan de Vrije Universiteit Brussel. Volgens hem zit het in de eigen wil, en brengen we klaterend water associatief in verband met het toiletbezoek. “Denk maar aan de manier waarop ouders soms hun kind stimuleren om te plassen: ze doen het geluid van stromend water na: ‘wisiwisiwis:’ Ook in het ziekenhuis worden dergelijke truukjes toegepast. “Jongetjes die een piemeloperatie hebben ondergaan zijn daarna soms bang om te plassen”, vertelt Karel Everaert, uroloog aan de Universiteit Gent. “Dan draaien we een kraan open en lukt het wel. Bij vrouwen die te weinig controle hebben over hun blaas en klagen dat ze vaak ‘te laat’ komen, doen we soms een blaasonderzoek. Om de samentrekking van de blaas te kunnen observeren en de oorzaak te onderzoeken, zetten we die reflex ook in gang door water te laten stromen of door hun handen nat te maken:’ “Het fenomeen is zelfs bekend bij dieren. Een paard bijvoorbeeld reageert heel gevoelig op stromend water:’ Niet alleen water leidt tot plasdrang. “Een andere typische ‘noodsituatie’ is wanneer je thuiskomt na het winkelen”, vertelt Hendrik Cammu. “Je hebt lang niet kunnen plassen en je weet dat er thuis een toilet is. Zodra je de sleutel in het slot steekt, wordt de drang om te plassen plots heel groot. Het mechanisme is in gang gezet, de blaas begint samen te trekken, en vaak moeten de boodschappen in de gang worden achtergelaten om tijdig bij toilet te zijn.” Ook koude voeten en stress zetten soms aan tot toiletbezoek. Karel Everaert verklaart het fenomeen vanuit de hersenstructuur. “Het hersencentrum dat de plasdrang onderdrukt ligt vlak naast het hersendeel dat emoties verwerkt. Men vermoedt dat ze elkaar door die ruimtelijke nabijheid beïnvloeden. Denk maar aan het kleine meisje dat in haar broek plast omdat haar vader zich boos heeft gemaakt. Of aan het toiletbezoek vlak voor een examen: ‘Bij pasgeboren baby’s is dat hersencentrum voor plascontrole nog niet uitgerijpt. Dat duurt gemiddeld een of twee jaar; vanaf die leeftijd kunnen kinderen leren hun blaas te beheersen. Je kan het ook afleren. Het kan ook lastig zijn, elke keer dringend moeten plassen bij angst, stress, of als je water ziet lopen. “Meestal besef je dat het onnodig is”, zegt Cammu, “en geef je onmiddellijk een tegenreactie door de bekkenbodem dicht te knijpen. Het plasmechanisme ontspant daardoor weer.’ De plotse plasdrang is dus een heel normaal fenomeen, “maar de ene mens is er gevoeliger voor dan de andere. Er zijnmensen met een ‘nerveuze blaas’ die er aanleg voor
hebben. Als de gevoeligheidsdrempel echt te laag ligt, kan het ziekelijk zijn. Ik krijg meermaals per week dergelijke patiënten over de vloer:’ Bestaat er een manier om die vervelende reflexen ‘uit te wissen’? “Jazeker”, zegt Cammu, “als het echt te erg is, kan gedragstherapie helpen. Daarbij wordt de overdreven gewoonte afgeleerd. De patiënt moet bij de overbodige aandrang leren denken ‘neen, mijn blaas is nog niet vol’. Deze ‘herconditionering” is de sleutel van de behandeling, als er tenminste niets fundamentelers scheelt met de blaas. Kinesitherapie kan ook helpen de drang te onderdrukken. Door de bekkenbodem dicht te knijpen sluit je de plasbuis en dan ontspant de blaas zich weer. Soms moeten patiënten opschrijven hoe vaak per dag ze gaan plassen, en er dan op te letten iedere dag een beurt minder te gaan. De Standaard, Wetenschapswinkel, Gossetlaan 28, 1702 Groot-Bijgaarden,
[email protected]
Duitser valt tijdens plaspauze van brug De Duitser Heinrich Mannhaim (34) zal zich zijn plasje in de buitenlucht nog lang heugen. De man kwam vast te zitten in een file bij Neukloster in Noord-Duitsland. Omdat hij nodig naar de wc moest, besloot hij in de openlucht zijn blaas te legen. In het donker raakte hij echter gedesoriënteerd en viel van de brug van de A20. Hij liep daarbij een lichte hersenschudding op en hij raakte in shock. De Morgen
Auto viezer dan toiletpot De autobestuurders gebruiken hun auto als een vuilbak op 4 wielen en bevatten 330.000 maal meer bacteriën dan de gemiddelde WC pot. Ze wassen hun auto maar enkele malen per jaar zodat er maandenlang allerhande vuil (zoals etensresten) in de wagen achterblijft.
20 Miljoen bacteriën De Britse keten benzinestations Jet stelde dit vast na onderzoek van monsters uit 250 auto’s. Dat meldde de Britse krant The Sunday Mirror. Bestuurders van Vauxhall, de Britse variant van Opel, zijn het vuilst. Die omringen zich tijdens een ritje met gemiddeld 20 miljoen bacteriën. Audi- en Volvo-rijders volgen dan met respectievelijk 7,7 miljoen en 6,5 miljoen bacteriën. Maar wie met een rode auto rijdt verzamelt zelfs meer vuil dan automobilisten met een andere kleur auto. Cel vandewinkel
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd6 6
04-12-2007 09:30:16
lilly_c
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd7 7 lilly_corporte.indd 1
04-12-2007 13-02-2007 09:30:21 17:18:20
Your partner in
urology
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd8 8
04-12-2007 09:30:21
Des conducteurs employent leur voiture comme une cuvette à roues et une voiture peut contenir 330.000 fois plus de microbes qu’une cuvette moyenne. Ils lavent leur voiture seulement quelques fois par annéet et ainsi il y a beaucoup de saleté dans la voiture.
verwennen met waterdouches en föhns die het gebruik van toiletpapier overbodig maken. Een grote toiletproducent, Toto Ltd, loopt voorop in de industrie. De laatste designs van slimme toiletten, de Z-Serie, combineren het nu standaard bidet-toilet met nieuwe technologie waarmee onder meer de bloeddruk kan worden gemeten en urinetests kunnen worden gedaan.
20 millions de microbes. La chaine britanique de stations – services JET a constaté ceci apres une analyse d’échantillions pris dans 250 voitures., publiait « The Sunday mirror ». Les conducteurs d’une Vauxhall sont les plus sales. Ils s’entournent pendant une promenade d’en moyen de 20.000 millions de microbes. Des conducteurs d’une Volvo ou Audi suivent avec 6 a 7 millions de microbes. Et bizard est que si un conducteur conduit une voiture rouge il rassemble plus saleté que des chauffeurs d’une voiture d’une autre couleur. Cel vandewinkel
Hi-tech toilet in opmars in Japan Van eenvoudige hurktoiletten tot high-techvoorzieningen die meer op de cockpit van een vliegtuig lijken. Japanse toiletten maakten in enkele decennia tijd een revolutionaire ontwikkeling door. In de nieuwste designs is zelfs de mogelijkheid opgenomen je bloeddruk te meten. Taboes rond bepaalde lichaamsfuncties zorgden er jarenlang voor dat toiletten zo onzichtbaar mogelijk werden gehouden of zelfs buitenshuis. Ook in luxueuze hotels is het soms voor buitenlandse gasten moeilijk om het kleinste kamertje te vinden. Maar die schroom is langzaam aan het verminderen. “De Japanners realiseren zich dat de oude gewoonte om het gesprek over het toilet te vermijden alleen maar leidt tot vieze buitentoiletten. Tegenwoordig heeft het toilet in Japanse huizen een prominente plaats”, zegt Koo Ue, woordvoerder van de Japanse Toiletassociatie (JTA). Volgens Ue weerspiegelt de huidige trend de Japanse fascinatie voor een schone en gezonde levensstijl. De inhaalslag ging snel. Ue en anderen die waterclosets gekoppeld aan rioleringen promoten, melden een snelle vooruitgang. Het gebruik van het WC ligt volgens de Japanse Rioolassociatie rond 88 procent, veel hoger dan de 50 procent van nog maar tien jaar geleden. De toiletten zelf maakten ook een ontwikkeling door. Ze werden uitgerust met verwarmde zittingen, bidetfuncties en een indrukwekkend aantal technische snufjes die de gebruiker
“Het nieuwste Toto-toilet, dat gezondheidsgegevens bijhoudt, is heel erg gewild bij eigenaren van nieuwe huizen en dure hotels”, zegt Chino, woordvoerder van Daiwa Huizen, een groot huisvestingsbedrijf. De hoge prijzen van de hi-techtoiletten, tussen 2.500 en 3.600 euro exclusief hoge installatiekosten, schrikken de nieuwe huiseigenaren niet af. Chino beweert dat de trend laat zien hoezeer het toilet in aanzien is gestegen. Maar die verandering kwam niet vanzelf. Atsushi Kato, expert in sanitaire kwesties die lange tijd heeft gelobbyd voor betere sanitaire voorzieningen in het land, zegt dat de ontwikkeling begon met de groei van de economie in jaren zeventig en tachtig. “De mensen konden daardoor betere huishoudelijke apparaten kopen, zoals koelkasten en wasmachines. In die tijd probeerden wij de overheid te overtuigen van het belang van betere sanitaire voorzieningen. Voorlichting aan het publiek heeft voor een belangrijk deel bijgedragen aan het succes van nu”, legt hij uit. De JTA geeft nog steeds seminars en workshops waarin een verband wordt gelegd tussen gezondheid en schone toiletten. Het gebruik van spoelwater in toiletten was in de Japanse cultuur ongebruikelijk, zegt Kato. De methode raakte echter snel ingeburgerd nadat mensen er de voordelen van zagen. Een belangrijk onderdeel van het voorlichtingsprogramma is de instelling van een Japanse Toiletdag, jaarlijks op 10 november. Dergelijke initiatieven helpen de Japanners hun schroom te overwinnen als toiletbezoek ter sprake komt. Ondanks de vooruitgang en het enthousiasme over de hightech, heeft 30 procent van de Japanners volgens het ministerie van Bouw nog geen op het riool aangesloten watercloset. Om te komen tot een dekking van 100 procent, zegt Kato, moet eerst de overheid ervan overtuigd worden dat meer geld nodig is voor sanitaire voorzieningen op het platteland. Daar wonen weinig mensen en vaak zijn zij al wat ouder. Zij geven de voorkeur aan de verouderde buitentoiletten. Gazet van Antwerpen
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd9 9
‘t Kleinste kamertje / La petite chambre
Voiture plus sale que cuvette.
9
04-12-2007 09:30:22
Your partner in
urology
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd10 10
04-12-2007 09:30:22
Een veertienjarige jongen uit het Nederlandse Oirsbeek heeft woensdagochtend op het St. Janscollege met vuurwerk een wcpot opgeblazen. De directie heeft de dader geschorst, net als zijn leeftijdsgenoot uit Brunssum die het vuurwerk mee had genomen. In de woning van die jongen werd negentien kilo vuurwerk aangetroffen. Het incident gebeurde vlak voor het einde van de ochtendpauze. De scholier van 3-havo ging met het vuurwerk naar een toilet, stak het lont aan en gooide het in een wcpot. Een enorme knal liet de wc-pot uit elkaar spatten. Een conciërge wist de dader snel op te sporen. De jongen had het vuurwerk even eerder van een eveneens veertienjarige leerling van 4-havo gekregen. Het duo is aangehouden en geschorst. Ze komen wel naar school, maar krijgen geen les. Ze moeten in een aparte ruimte strafwerk maken. De ouders van de jongens hebben excuses aangeboden en willen de schade vergoeden.
Mogelijke gevangenisstraf voor schelden tegen wc Tegen een vrouw in de Amerikaanse staat Pennsylvania die binnen het gehoor van haar buren obsceniteiten schreeuwde in verband met haar overlopende wc is een proces-verbaal opgemaakt wegens verstoring van de openbare orde. Dawn Herb hangt negentig dagen gevangenisstraf en een boete tot driehonderd dollar boven het hoofd. “Ik begrijp er niets van: ik was in mijn huis, ik was niet buiten of dronken,” zei Herb tegen een lokale krant. “De wc overstroomde en water liep mijn keuken in en ik riep naar mijn dochter dat ze een dweil moest pakken.” Wat ze precies zei weet Herb niet meer, maar ze heeft toegegeven dat ze donderdagavond meerdere krachttermen heeft geuit bij een geopend badkamerraam. Haar buurman, een lokale politeagent die op dat moment geen dienst had, vroeg haar of dat wat stiller kon. Toen het gevloek toch aanhield, belde de agent de politie. De Amerikaanse Civil Liberties Union, een prominente burgerrechtenorganisatie, is het niet eens met het proces-verbaal. “Je kan niet iemand vervolgen voor het uitschelden van een politieagent of een wc,” zei een advocaat van de organisatie.
‘t Kleinste kamertje / La petite chambre
Jongen blaast wc-pot school op
Gazet van Antwerpen Gazet van Antwerpen
Lijst van de adverteerders / Liste des annonceurs ASTRA TECH BENELUX B. BRAUN MEDICAL ACTREEN B. BRAUN MEDICAL ACTREEN BAYER HEALTHCARE LEVITRA BAYER HEALTHCARE CIPROXINE ELI LILLY BENELUX
P. 35 COVER 4 COVER 3 P. 8 P. 10 P. 7
NOVARTIS EMSELEX NOVARTIS ZOMETA OLYMPUS BELGUM PHIZER UCB PHARMA UROTEX MEDICAL ZAMBON
P. 5 P. 7 P. 28 COVER 2 P. 45 P. 31 P. 21
Thema’s voor de volgende edities van UROBEL Magazine:
• Incontinentie bij ouderen • Pediatrische urologie • Traumata • Blaascarcinoom
februari ‘08 mei ’08 september ’08 december ’08
• Incontinence chez les personnes âgées fév. ‘08 • L’urologie pédiatrique mai ’08 • Traumatismes septembre ’08 • Carcinome de la vessie décembre ’08
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd11 11
11
04-12-2007 09:30:23
Dossier / Dossier
Calciumarme- of rijke voeding voor nierstenen? Een mooi voorbeeld van het belang van onderzoeksmethoden Prof. dr. W. Oosterlinck-Gent Calciumoxalaatstenen maken zowat 90% van de nierstenen uit in België. Zowat 20% van de bevolking heeft er last van op een moment van zijn leven en meestal in de periode tussen de 20 en de 60 jaar, de actieve bevolking dus. Sommige van deze patiënten zijn “steenvormers” en maken meerdere steenepisodes door in hun leven. Deze dienden dan ook verder onderzocht te worden naar een oorzaak voor hun steenaanmaak.
er dus voor dat er weinig oxalaten overblijven in de darm voor resorptie. Dit vormt de theoretische ahtergrond. Maar hiermee was nog niet bewezen dat een normaal calciuminname of calciumsupplementen in het dieet betere resultaten gaf. Er werd daarom een grootscheepse prospectieve, gerandomiseerde fase 3 studie opgestart met 3 onderzoeksarmen.
Blaasstenen
Vermits calcium een component aanmaakt van het calciumoxalaat was het logisch te veronderstellen dat een verminderde calciumuitscheiding via de urine minder steenvorming zou betekenen. Dit werd dan ook eind de jaren 60 onderzocht door 2 onafhankelijk van elkaar werkende onderzoekers: dhr.Pak en Coe. Beiden toonden ook aan dat het aantal stenen dat de patiënten maakten na een calciumarm dieet beduidend daalden in vergelijking met de periode ervoor, tijdens dewelke patiënten geen dieet volgden. Sindsdien werden dan ook melkproducten, de belangrijkste bron van calcium in ons dieet, afgeraden. Dit bleef zo tot 1993 toen zich een radicale ommekeer voordeed in de dieetadviezen. Hoe kwam dat? Reeds vrij snel moesten beide onderzoekers vaststellen dat heel wat patiënten, ondanks hun lage calciumuitscheiding in de urine, toch nog calciumoxalaatstenen bleven ontwikkelen, zij het dan minder talrijk dan voorheen omdat ze onder behandeling ook meer water gingen drinken. Dit bracht hen tot verdere onderzoeken. De oxalaatuischeiding steeg onder calciumarm dieet en vermits de affiniteit van een calciumion ten opzichte van een oxalaation dermate groot is, ging elk calciumion zich toch met een oxalaation gaan verenigen om het calciumoxalaat te vormen,dat bij sommigen kristalliseerde en tenslotte een steen te vormde. Het stijgende gehalte aan oxalaat in de urine bleek het gevolg van een hogere resorptie vanuit de darm. Door de mindere calciuminname werd het oxalaat uit de andere voedingsmiddelen niet meer aan calcium gebonden ter hoogte van de maag en darm. Calciumoxalaat in een vorm van oxalaat die niet kan worden opgenomen via de darm en verlaat het lichaam via de faeces. Een rijke calciuminname zorgt 12
De eerste groep kreeg het klassieke calciumarm dieet als advies. Een tweede groep kreeg het advies voldoende melk- en kaasproducten te gebruiken en tenslotte de derde groep kreeg a priori een supplement bij van 500 mg calcium per dag. Allen kregen ze de raad veel te drinken en ze werden ook opgevolgd met urineonderzoeken om na te kijken of de urine-uitscheiding klopte met wat de patiënt vertelde. In een calciumarm dieet moest natuurlijk het calcium dalen: de drankgewoonten werden nagekeken en de volumes die op 24 u aan urine geproduceerd werden. Het resultaat was precies wat de theorie liet vermoeden: de patiënten met de hoogste calciumuitscheiding, nl. deze met 500 mg supplement, hadden het minst nierstenen. Na 25 jaar aan de patiënten een calciumarm dieet te hebben aangeraden moesten we plots een bocht van 180° maken!! Ondertussen werd ook duidelijk waarom de ene patiënt met een hoge calciumoxalaatuitscheiding geen stenen maakte en de andere wel. Calciumoxalaat is in vrijwel iedere persoon op verschillende momenten van de dag in overmaat aanwezig. Citraat leek hier de belangrijkste remmer te zijn van de kristalvorming en een tekort aan citraat leidt tot hogere kristallisatiegraad en dus steenvorming van het calciumoxalaattype. Citraatbepalingen zijn sindsdien dan ook routine geworden in de urine. Bij te weinig aan citraat adviseert men het drinken van enkele glazen sinaasappelsap verdeeld over de dag. Dit bevat veel citraat en is een eenvoudige manier om hieraan te verhelpen. Bij velen is dit voldoende om de niersteenvorming te doen ophouden. Bij pure calciumoxalaatstenen zal men dus tevens de raad geven zeker voldoende calciumrijke voeding (melk en melkspijzen) te gebruiken al dan niet met een supplement aan calcium en Vit. D3 wanneer ze geen melkspijzen lusten. Vit. D ontstaat in de huid door inwerking van het zonlicht. De bedoeling van dit schrijven van deze bijdrage is tweeërlei. Eerst en vooral wil ik nog eens de zeer stevige mythe dat een calciumarm dieet is aangewezen bij nierstenen onderuit halen
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd12 12
04-12-2007 09:30:25
zowel arts als patiënt weet natuurlijk wat hij eet. Dubbel blind onderzoek vermijdt de subjectieve rapportering door patiënt of arts die één of ander type van behandeling beter gezind zijn dan de andere. Het gebruiken evenwel van bij lot toegewezen behandeling in verschillende onderzoeksgroepen is een absolute voorwaarde wil men tendentieuze selectie vermijden. Ondertussen is dit standaard geworden en zou de vergissing van de zestiger jaren niet meer mogelijk zijn. De uitslagen van grote prospectief gerandomiseerde studies kunnen uiteindelijk leiden tot het formuleren van richtlijnen die met een hoge graad van evidentie kunnen worden gepropageerd in gans de medische wereld. Ze vormen dan ook de ruggengraat van de actueel steeds meer en meer verschijnende richtlijnen ter behandeling van bepaalde aandoeningen.
Dossier / Dossier
en de juiste instructies benadrukken. Ten tweede wil ik aan de hand van dit voorbeeld aantonen hoe belangrijk een correcte methodiek bij wetenschappelijk klinisch onderzoek is. Het vergelijken van twee historische groepen om de efficiëntie van een behandeling aan te raden is volledig aangepast. Deze vergelijking kan natuurlijk verschillen aantonen die dan verdere studie noodzakelijk maakt om uit te maken waar het verschil precies kan in zitten. De fout in dit geval was dat er geen gebruik werd gemaakt in de jaren ’60 van een prospectief gerandomiseerde studies. Een onderzoeksmethode die pas sindsdien ingang en grote verbreidheid heeft gekregen. Ideaal zou dit onderzoek ook nog dubbel blind moeten gebeuren waarbij noch de arts noch de patiënt precies weet welke therapie hij toegediend krijgt. In het voorliggend geval (dieet) is dit natuurlijk niet mogelijk want
Calculs rénaux : régime riche ou pauvre en calcium? Un bel exemple de l’importance des méthodes d’examen Prof. dr. W. Oosterlinck-Gent Les calculs d’oxalate de calcium représentent près de 90% des calculs rénaux en Belgique. Environ 20% de la population en souffre à l’un ou l’autre moment de sa vie, le plus souvent entre l’âge de 20 et 60 ans, soit durant la période de vie active. Certains de ces patients sont des “producteurs de calculs” et connaissent plusieurs épisodes lithiasiques au cours de leur vie. Ces patients doivent donc subir des examens complémentaires afin de détecter la cause de cette production. Le calcium étant un composant de l’oxalate de calcium, il semblait logique de supposer qu’une réduction de l’excrétion de calcium via l’urine se traduirait par une diminution de la formation de calculs. A la fin des années 60, Pak et Coe ont dès lors mené, chacun de son côté, des travaux de recherche visant à étudier cette hypothèse. Tous deux ont démontré que le nombre de calculs produits par les patients après un régime pauvre en calcium était significativement inférieur au nombre observé durant la période précédente, alors que les patients ne suivaient aucun régime particulier. A partir de ce moment, les produits laitiers ont été déconseillés puisqu’ils constituent la première source de calcium dans notre alimentation. Cette recommandation a d’ailleurs prévalu jusqu’en 1993, année où les conseils diététiques ont subi un bouleversement radical. A quoi ce revirement de situation est-il dû ? Assez rapidement, les
deux investigateurs avaient déjà dû constater qu’un grand nombre de patients continuaient à développer des calculs d’oxalate de calcium en dépit de leur faible excrétion urinaire de calcium. Bien sûr, ces calculs étaient moins nombreux qu’auparavant, mais les patients sous traitement buvaient aussi plus d’eau. Ce constat les a amenés à poursuivre leurs recherches. L’excrétion d’oxalate augmentait en cas de régime pauvre en calcium. Etant donné l’immense affinité d’un ion de calcium vis-à-vis d’un ion d’oxalate, chaque ion de calcium allait quand même se lier à un ion d’oxalate pour constituer l’oxalate de calcium, qui se cristallisait chez certains, pour finalement former un calcul. L’augmentation de la concentration d’oxalate dans l’urine était en fait la conséquence d’une résorption intestinale plus élevée. Suite à l’absorption réduite de calcium, l’oxalate issu des autres aliments ne se liait plus au calcium au niveau de l’estomac et de l’intestin. L’oxalate de calcium est une forme d’oxalate qui ne peut pas être absorbée via l’intestin, et qui quitte donc l’organisme via les fèces. Un régime riche en calcium engendre une faible résorption intestinale d’oxalates résiduels. Voici la théorie. Mais cela ne prouvait en rien qu’un régime normocalcique ou que la prise de suppléments de calcium donnait de meilleurs résultats. C’est pourquoi il a été décidé de mener une étude prospective de phase 3, à grande échelle et randomisée sur 3 bras. Le premier groupe a suivi le traditionnel régime pauvre en calcium. Le deuxième groupe s’est vu conseiller une UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd13 13
13
04-12-2007 09:30:31
Dossier / Dossier
consommation suffisante de lait et de produits laitiers. Quant au troisième groupe, il a reçu a priori un supplément de 500 mg de calcium par jour. Tous les participants étaient invités à boire beaucoup d’eau et subissaient des analyses d’urine régulières afin de contrôler si l’excrétion urinaire correspondait aux observations rapportées par les patients. Le régime pauvre en calcium devait naturellement s’accompagner d’une baisse du calcium: l’étude suivait les habitudes des patients en matière de consommation de liquides, ainsi que les volumes d’urine produits sur 24 heures. Le résultat correspondait exactement à ce que la théorie donnait à penser: les patients qui avaient l’excrétion calcique la plus élevée, c’est-à-dire ceux qui prenaient un supplément de 500 mg par jour, avaient le moins de calculs rénaux. Après avoir conseillé un régime pauvre en calcium pendant 25 ans, nous devions subitement prendre un virage à 180°! Dans le même temps, nous avons aussi compris pourquoi un patient ayant une excrétion d’oxalate de calcium élevée produit des calculs, tandis qu’un autre n’en développe pas. Tout le monde (ou presque) a, à divers moments de la journée, trop d’oxalate de calcium dans l’organisme. Le citrate semble être le principal inhibiteur de cristallisation, et un déficit en citrate entraîne un degré plus élevé de cristallisation, et donc la formation de calculs d’oxalate de calcium. Le dosage du citrate est donc devenu un examen de routine dans l’analyse d’urine. Si le patient a trop peu de citrate, on lui conseillera de boire quelques verres de jus d’orange, à répartir sur la journée. Ce jus contient beaucoup de citrate et c’est une manière simple de soulager le problème. Chez beaucoup, cette solution suffit à stopper la formation de calculs rénaux. Dans le cas de calculs d’oxalate de calcium purs, on conseillera donc également une alimentation suffisamment riche en calcium (lait et produits laitiers), et éventuellement un supplément en calcium et en vitamine D3 si le patient n’aime pas les produits laitiers. La vitamine D apparaît dans la peau sous
l’effet de la lumière du soleil. L’objectif de cet article est double. Je tiens avant tout à casser le mythe très tenace du régime pauvre en calcium indiqué en cas de calculs rénaux et à insister sur les instructions adéquates. Ensuite, je souhaite mettre cet exemple à profit pour démontrer l’importance d’une méthodologie correcte dans la recherche clinique scientifique. La comparaison de deux groupes historiques pour conseiller l’efficacité d’un traitement est entièrement adaptée. Cette comparaison peut naturellement révéler des différences, qui justifient des études complémentaires afin de déterminer l’origine de ces différences. Dans le cas qui nous occupe, l’erreur vient du fait que les études des années 60 n’étaient ni prospectives ni randomisées. Evidemment, puisque cette méthode n’a été introduite et largement répandue que plus tard. Idéalement, ces recherches auraient également dû être réalisées en double aveugle, c’est-à-dire sans que ni le médecin ni le patient ne connaisse le traitement administré. Ce n’est naturellement pas possible dans le cas présent (régime), puisque tant le médecin que le patient connaissent le régime alimentaire suivi. Les études en double aveugle empêchent toute subjectivité de la part du patient ou du médecin, qui sont toujours susceptibles d’être mieux disposés à l’égard de l’un ou l’autre traitement. Toutefois, l’utilisation d’un traitement attribué au hasard dans différents bras d’étude est une condition absolue si l’on veut éviter une sélection tendancieuse. Cette méthode est aujourd’hui devenue la méthode de référence, et les erreurs des années 60 seraient désormais impossibles. Les résultats de grandes études prospectives et randomisées peuvent finalement mener à la formulation de directives pouvant être propagées dans l’ensemble de l’univers médical avec un haut degré de certitude. Ils constituent donc l’épine dorsale des recommandations de plus en plus fréquentes pour le traitement de certaines affections.
Behandeling van Nierstenen Dr .Thomas Adams H-Hart ziekenhuis Tienen Urolithiasis mag met recht en reden aanspraak maken als zijnde de oudste pathologie ter wereld. Reeds in de Egyptische oudheid worden gevallen gevonden en de oudste medische geschriften maken er melding van. Vanaf de late middeleeuwen worden de zogenaamde steensnijders populair. Gedurende vele eeuwen kan de behandeling van stenen ter hoogte van de urinewegen rekenen op grote aandacht van de urologen/steensnijders. Het aandachtspunt van de urologie is de laatste jaren wel verschoven door de opkomst van nieuwe, minder invasieve behandelingsmethoden. Toch blijft urinaire lithiasis een belangrijke plaats opeisen in de alledaagse 14
urologische praktijk. Een update van de huidige kennis rond behandeling is bijgevolg noodzakelijk.
Diagnose Een patiënt met nierkoliek presenteert zich meestal met typische flank pijn, dikwijls uitstralend richting genitale regio. Meestal is er bewegingsdrang aanwezig. Regelmatig is er nausea, soms moet de patiënt braken. Af en toe is er wat lichte temperatuursstijging. Sommige patiënten klagen van urgency, mictiedrang en af en toe is er macroscopische hematurie. Klinisch onderzoek toont een soepel abdomen met de karakteristieke nierslagpijn. Urine analyse toont hematurie met aanwezigheid van kristallen.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd14 14
04-12-2007 09:30:32
Behandeling Een patiënt die zich aanmeldt met een nierkoliek heeft eerst en vooral pijnstilling nodig. Dit gebeurt preferentieel door het toedienen IM/IV/suppo van NSAID (Diclofenac). Buscopan® heeft als nadeel dat het de peristaltische werking van de ureter stillegt, wat bij NSAID’s niet het geval is. Diclofenac kan wel de glomerulaire filtratie rate beïnvloeden bij patiënten met verminderde renale functie. Morfine derivaten worden gebruikt wanneer onvoldoende pijnstilling kan worden bekomen met NSAID. Atropine wordt hieraan geassocieerd om het verhoogde risico op braken te verminderen. De diurese verhogen heeft vooren tegenstanders. Een geforceerde diurese kan de peristaltische werking van de ureter stilleggen. Wanneer de pijnklachten van de patiënt onder controle zijn, moet er een evaluatie gebeuren van de lithiasis. Hoe groot is de steen/stenen en wat is de vorm en locatie? We weten dat tot 80% van de stenen met een diameter tot 4 à 5 mm spontaan zullen passeren en geen ‘invasieve’ therapie behoeven. Daartegenover staat dat de kans op spontane passage van stenen groter dan 7 mm zeer klein is. De algemene passage rate van ureterstenen is: - Proximale ureterstenen 25% - Mid-ureterale stenen 45% - Distale ureterstenen 70% Het verwijderen van stenen is meestal geïndiceerd indien ze groter zijn dan 6 à 7 mm. Het is eveneens geïndiceerd in de volgende gevallen: - Persisterende pijn ondanks adequate medicatie - Persisterende obstructie met risico op aantasting van de nierfunctie - Stenen in de aanwezigheid van urinaire infectie - Risico op pyonefrose of urosepsis - Bilaterale obstructie
Voor de actieve behandeling van ureterstenen worden deze ruwweg ingedeeld in 4 soorten en 3 locaties. Soorten - Radio-opake stenen - Infectie stenen/ stenen in de aanwezigheid van urinaire infectie - Urinezuur stenen/ uraat stenen - Cystine stenen Locaties - Proximale ureter - Mid-ureter - Distale ureter Actieve behandeling kan dan bestaan uit: - ESWL: extracorporele shock wave lithotripsie - PNL: percutane nefrolitholapaxie - Ureterorenoscopie met steenverbrijzeling in situ en/of verwijdering dmv. Dormia sonde - Plaatsen van Double J ureterstent - Open of laparoscopische retroperitoneale chirurgie - Orale chemolyse - Antibiotica
Extracorporele shock wave lithotriptor De drie types shock wave generatoren (electrohydraulisch, electromagnetisch en piëzoelectrisch) hebben als doel het opwekken van een schokgolf. Deze schokgolf wordt gefocust op de steen over een zo breed mogelijk huidoppervlak. Dit om de zogenaamde ingangsletsels te beperk. Naargelang de samenstelling van de steen wordt thiazide, alkaline citraat, allopurinol, pyridoxine en/of antibiotica toegediend. In het geval cystine stenen wordt kalium citraat toegediend om de pH> 7,5 te houden. In sommige gevallen wordt captopril of thiola gegeven. Algemeen wordt aangeraden om een uitgebalanceerd en evenwichtig dieet te volgen waarin alle voedingsgroepen vertegenwoordigd zijn. Het gebruik van fruit en groenten wordt aangemoedigd omwille van de aanwezigheid van vezels. Enkel fruit en groenten rijk aan oxalaten moet worden vermeden, zoals rabarber, spinazie, thee bladeren, noten en cacao. Inname van calcium mag niet worden verhinderd, tenzij daar zeer gegronde redenen voor zijn. Dit om een exces van oxalaat te vermijden waarmee calcium in het serum een complex aangaat.
Percutane nefrolitholapaxie (PNL)/ endoscopische toegangsweg Naargelang de grootte en de lokalisatie van de steen/stenen kan gekozen worden voor een percutane of uteroscopische toegang.PNL wordt meestal gebruikt in het geval van een UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd15 15
Dossier / Dossier
Bloed analyse mag niet worden vergeten met bepaling van leucocytose, serum creatinine, CRP en ionogram. Verdere diagnose gebeurt door middel van radiologische onderzoeken, waarbij eerst en vooral een radiologisch overzicht verricht wordt van nierstreek en blaasstreek. Dit wordt aangevuld met een echografisch onderzoek van het abdomen. Met behulp van deze onderzoeken kunnen de meeste stenen worden gevonden. Indien echografie en Rx het probleem niet in het licht kunnen stellen, wordt een CT scan à blanc van het abdomen verricht. Dit onderzoek heeft een in verschillende studies een sensibiliteit tot 100% indien het wordt verricht met een helicoïdale multi-slice CT. Het grote voordeel is dat met dit onderzoek reconstructies in coronale en sagittale vlakken mogelijk zijn, wat de interpretatie van de beelden vergemakkelijkt CT scan heeft de intraveneuze urografie bijna volledig in de vergeetput doen belanden. Toch heeft dit onderzoek af en toe nog nut en mag zeker niet worden vergeten.
15
04-12-2007 09:30:33
Dossier / Dossier
groot steenvolume dat het collecterend systeem obstrueert. Dikwijls gaat het om grote stenen gelocaliseerd in de renale pelvis, m.a.w. in de bovenste urinaire tractus. De nier wordt via een calyx aangeprikt, het traject wordt gedilateerd en een Amplatz nefrostomie katheter wordt geplaatst. Via deze toegang kan de steen dan worden verbrijzeld/verwijderd via ultrasone, electrohydraulische, laser of mechanische benadering. Voor stenen in de lagere ureter wordt meestal geopteerd voor een endoscopische/ ureteroscopische behandeling. Een flexibele of semi-rigide ureteroscoop wordt ingebracht, al dan niet na de ureter gedilateerd te hebben. De steen wordt opgezocht en in situ verbrijzeld en/of verwijderd. De in situ verbrijzeling kan op verschillende manieren gebeuren: ultrasoon, electrohydraulisch of mbv. laser. Verwijdering gebeurt klassiek door een Dormia sonde. Stenen ter hoogte van de proximale ureter worden preferentieel via ESWL behandeld. Indien dit te gecompliceerd is kan eventueel een laserlithotripsie overwogen worden of wordt de zogenaamde ‘push back’ behandeling toegepast, waarbij de steen wordt teruggeduwd tot in nier en aldaar verbrijzeld.
Plaatsen van een Double J ureterstent Het plaatsen van een Double J ureterstent is eveneens een behandeling voor lithiasis van de urinaire tractus en werkt niet enkel pijnstillend. De stent veroorzaakt een dilatatie van de ureter en dankzij de peristaltische werking van de ureter kan de steen mogelijk spontaan passeren. Na het plaatsen van een Double J ureterstent kan ook een ESWL behandeling verricht worden. De succes ratio zal wel minder zijn aangezien de stent een deel van de afgeleverde energie absorbeert. Het plaatsen van een stent is niet altijd zonder risico: perforatie van de ureter is altijd mogelijk en er zijn patiënten die de stent niet kunnen verdragen. Koliekachtige pijnen tgv. backflow van urine en urgency symptomen zijn legio.
Open/Laparoscopische retroperitoneale chirurgie
benadering van steenpathologie. Er wordt dan ook aangeraden om deze patiënten door te verwijzen naar centra waar deze ervaring nog wel voorradig is.Laparoscopische benadering kan voor een aantal patiënten eveneens een mogelijkheid zijn, waarbij er een duidelijk verminderde morbiditeit is ten opzichte van de open toegang. In het geval van koraalstenen is laparoscopie echter van beperkt nut. De literatuur hierover is meestal anecdotisch. De ingrepen die worden uitgevoerd omvatten: - Pyelotomie - Pyelonephrotomie - Ureterotomie - Pyeloplastie - Partiële nefrectomie en nefrectomie - Verwijderen van de steen met reïmplantatie van de ureter Het is bewezen dat de zogenaamde ‘stone free rate’ van deze invasieve behandelingsmethoden superieur is aan deze van de minimaal invasievere.
Besluit Het armamentarium van de uroloog voor de behandeling van lithiasis is bijzonder uitgebreid. Voor een en dezelfde steen zijn verschillende benaderingen mogelijk. Het is de taak van de uroloog om voor zijn patiënt steeds de minst invasieve en tegelijkertijd meest efficiënte benadering te kiezen. Hierbij mag ook het kostenplaatje niet uit het oog verloren worden, waarbij de uroloog meer en meer zal geresponsabiliseerd worden door het RIZIV. Patiënten vragen meer en meer een behandeling die hen niet beperkt in hun mogelijkheden. De minder invasieve therapieën zijn echter niet altijd even succesvol. Dit heeft uiteraard zijn gevolg voor de ‘stone free rate’ waardoor dikwijls multipele behandelingen noodzakelijk blijken. In vroeger tijden werd de steensnijder dikwijls gelyncht omdat de patiënt overleed ten gevolge van de behandeling. Wij kunnen ons gelukkig prijzen dat dit neveneffect van behandeling zo goed als verdwenen is.
Door de opkomst van minimaal invasieve technieken hebben de meeste centra nog maar weinig ervaring met de open
16
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd16 16
04-12-2007 09:30:33
Dr. Thomas Adams H-Hart ziekenhuis Tienen La lithiase urinaire peut sans conteste revendiquer son statut de plus vieille pathologie au monde. On en trouve déjà des cas au temps des Pharaons, et les ouvrages de médecine les plus anciens y font référence. Dès la fin du moyen-âge, les “casseurs de pierres” étaient très populaires. Pendant de nombreux siècles, le traitement de calculs au niveau des voies urinaires a pu compter sur une grande attention des urologues/casseurs de pierres. Mais ces dernières années, l’urologie à légèrement déplacé ses centres d’intérêt suite à l’apparition de nouvelles méthodes thérapeutiques, moins invasives. Malgré tout, la lithiase urinaire continue à prendre une place importante dans la pratique urologique quotidienne. C’est pourquoi il est indispensable de passer en revue les connaissances actuelles en matière de traitement.
Diagnostic Un patient qui souffre de colique néphrétique présente généralement une douleur typique au niveau du flanc, douleur qui irradie souvent en direction de la région génitale. Dans la plupart des cas, le patient ne parvient pas à rester immobile. Les nausées sont fréquentes, les vomissements occasionnels. De temps en temps, on note une légère hausse de la température corporelle. Certains patients se plaignent d’urgence mictionnelle et l’on observe de temps à autre une hématurie macroscopique. L’examen clinique révèle un abdomen souple avec reins douloureux à la palpation. L’analyse d’urine montre une hématurie avec présence de cristaux. L’analyse sanguine ne doit pas être oubliée, avec dosage des leucocytes, créatinine sérique, CRP et ionogramme. Pour le reste, le diagnostic repose sur des examens radiologiques, en commençant tout d’abord par un bilan radiologique de la région des reins et de la vessie. Ce bilan est ensuite complété par une échographie de l’abdomen. Ces examens permettent de détecter la plupart des calculs. Si l’écho et la radio ne peuvent mettre le problème au jour, on effectue un CT scan à blanc de l’abdomen. Plusieurs études ont démontré une sensibilité à 100% pour cet examen lorsqu’il est réalisé avec un scanner hélicoïdal multicoupe. Le grand avantage de cet examen est qu’il permet les reconstructions en coupes coronale et sagittale, ce qui facilite l’interprétation des images. Le CT scan a quasi complètement envoyé l’urographie intraveineuse aux oubliettes. De temps en temps, cet examen reste toutefois utile et ne doit certainement pas être totalement perdu de vue.
Traitement Un patient qui se présente avec une colique néphrétique a avant tout besoin d’analgésie. On administre alors de préférence un
AINS (diclofénac) en IM/IV/suppo. Buscopan® a l’inconvénient de stopper l’activité péristaltique au niveau de l’uretère, ce qui n’est pas le cas des AINS. Le diclofénac peut toutefois influencer la filtration glomérulaire chez les patients dont la fonction rénale est diminuée. Lorsque les AINS ne permettent pas de soulager suffisamment la douleur, on utilise des dérivés de la morphine. L’atropine y est alors associée afin de réduire le risque accru de vomissements. Les avis sont partagés quant à l’utilité d’augmenter la diurèse. En effet, une diurèse forcée peut stopper l’activité péristaltique au niveau de l’uretère. Une fois la douleur du patient sous contrôle, il convient d’évaluer la lithiase. Quelles sont les dimensions, la forme et la localisation du calcul/des calculs? Nous savons que jusqu’à 80% des calculs d’un diamètre allant jusqu’à 4 à 5 mm seront expulsés spontanément et qu’ils ne nécessitent donc pas de traitement “invasif”. Par contre, la probabilité d’une expulsion spontanée est très faible pour les calculs de plus de 7 mm. Le pourcentage général d’expulsion des calculs urétéraux est : Uretère proximal: 25% Uretère médian: 45% Uretère distal: 70% La résection est généralement indiquée lorsque les calculs font plus de 6 à 7 mm. Elle est également indiquée dans les cas suivants: - Douleur persistante malgré une médication adéquate - Obstruction persistante avec risque d’atteinte de la fonction rénale - Calculs en présence d’une infection urinaire - Risque de pyonéphrose ou de septicémie à point de départ urinaire - Obstruction bilatérale Pour le traitement actif des calculs urétéraux, ceux-ci sont grossièrement classés selon 4 types et 3 localisations. Types - Calculs radio-opaques - Calculs infectieux/calculs en présence d’une infection urinaire - Calculs d’acide urique / calculs d’urate - Calculs de cystine Localisations - Uretère proximal - Uretère médian - Uretère distal Le traitement actif peut consister en: - LECOC: lithotripsie extracorporelle par ondes de choc - NLPC: néphrolithotomie percutanée - Urétérorénoscopie avec fragmentation du calcul in situ et/ou ablation au moyen d’une sonde de Dormia - Pose d’une sonde urétérale JJ - Chirurgie ouverte ou laparoscopique rétropéritonéale - Chimiolyse orale - Antibiotiques UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd17 17
Dossier / Dossier
Traitement des calculs rénaux
17
04-12-2007 09:30:35
Dossier / Dossier
Lithotriteur extracorporel par ondes de choc Les trois types de générateurs (électrohydraulique, électromagnétique et piézoélectrique) ont pour but de générer une onde de choc. Cette onde de choc cible le calcul sur la plus grande surface de peau possible afin de limiter ce que l’on appelle les “lésions d’entrée”. En fonction de la composition du calcul, on administre du thiazide, du citrate alcalin, de l’allopurinol, de la pyridoxine et/ou des antibiotiques. S’il s’agit de calculs de cystine, on administre du citrate de potassium afin de maintenir le pH au-dessus de 7,5. Dans certains cas, on donne du captopril ou du thiol. Il est généralement conseillé de suivre un régime varié et équilibré, dans lequel tous les groupes alimentaires sont représentés. La consommation de fruits et de légumes est encouragée pour l’apport de fibres. Seuls les fruits et légumes riches en oxalates doivent être évités, comme la rhubarbe, les épinards, les feuilles de thé, les noix et le cacao. La prise de calcium ne doit pas être réduite, sauf s’il existe des raisons légitimes de la limiter. Le but est d’éviter un excès d’oxalate, avec lequel le calcium forme un complexe dans le sérum.
Néphrolithotomie percutanée (NLPC) / abord endoscopique Selon la taille et la localisation du calcul/des calculs, on peut opter pour un abord percutané ou utéroscopique. La NLPC est le plus souvent appliquée en présence d’un calcul volumineux, qui obstrue le système collecteur. Souvent, il s’agit de gros calculs situés dans le bassinet du rein, c’est-à-dire dans le tractus urinaire supérieur. Le rein est ponctionné via un calice, le trajet est dilaté et un drain de néphrostomie (gaine d’Amplatz) est posé. Cet accès permet alors de fragmenter/extraire le calcul par ultrasons, laser, intervention électrohydraulique ou mécanique. Pour les calculs situés dans l’uretère inférieur, on opte généralement pour un traitement endoscopique/urétéroscopique. On insère un urétéroscope flexible ou semi-rigide, éventuellement après avoir dilaté l’uretère. On cherche le calcul afin de le fragmenter sur place et/ou de le retirer. La fragmentation peut se faire de diverses façons: par ultrasons, par traitement électrohydraulique ou par laser. L’ablation se fait traditionnellement au moyen d’une sonde de Dormia. Les calculs situés au niveau de l’uretère proximal sont traités de préférence par LECOC. Si ce traitement est trop compliqué, on peut éventuellement envisager une lithotripsie au laser ou un traitement “push back”, qui consiste à repousser le calcul dans le rein avant de l’y fragmenter.
Pose d’une sonde urétérale JJ L’implantation d’une sonde urétérale JJ peut également être utilisée en traitement d’une lithiase du tractus urinaire. 18
Cette méthode ne se limite pas à soulager la douleur du patient. La sonde provoque une dilatation de l’uretère, dont l’activité péristaltique rend possible l’expulsion spontanée du calcul. Un traitement LECOC peut aussi être instauré après la pose d’une sonde urétérale JJ. Le taux de réussite est toutefois moindre, car la sonde absorbe une partie de l’énergie délivrée. La pose d’une sonde n’est pas toujours sans risque: une perforation de l’uretère est toujours possible et certains patients ne supportent pas la sonde. Ainsi, les douleurs coliques dues au reflux urinaire et les symptômes d’urgence sont légion.
Chirurgie ouverte / laparoscopique rétropéritonéale Depuis l’avènement des techniques mini-invasives, la plupart des centres n’ont plus qu’une faible expérience de l’approche ouverte de la pathologie lithiasique. Il est dès lors conseillé d’adresser ces patients à des centres suffisamment expérimentés en la matière. L’abord laparoscopique, dont le taux de morbidité est nettement inférieur à celui de l’abord ouvert, peut également être une possibilité pour un certain nombre de patients. Mais la laparoscopie a peu d’utilité en cas de calculs coralliformes. La littérature à ce sujet est généralement anecdotique. Les interventions réalisées sont : - Pyélotomie - Pyélonéphrotomie - Urétérotomie - Pyéloplastie - Néphrectomie partielle ou néphrectomie - Ablation du calcul avec réimplantation de l’uretère Il a été prouvé que le pourcentage de patients sans calculs (stone free rate) traités par ces méthodes invasives est supérieur à celui enregistré pour les traitements mini-invasifs.
Conclusion L’arsenal dont l’urologue dispose pour le traitement de la lithiase est particulièrement vaste. Diverses approches sont possibles pour un seul et même calcul. Il revient à l’urologue de toujours choisir l’approche la moins invasive et la plus efficace. Le tout sans oublier le coût de la procédure, car l’urologue y sera de plus en plus responsabilisé par l’INAMI. Les patients sont de plus en plus demandeurs d’un traitement qui ne limite pas leurs capacités. Mais les thérapies moins invasives ne donnent pas toujours d’aussi bons résultats. Cela a naturellement des conséquences sur le “stone free rate”, se traduisant souvent par la nécessité de traitements répétés. Autrefois, le casseur de pierres était fréquemment lynché car les patients décédaient des suites du traitement. Estimonsnous heureux que cet effet secondaire du traitement ait quasi disparu.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd18 18
04-12-2007 09:30:35
Cel Vandewinkel AZ Jan Palfijn ZNA Het is goed van eerst even een volledig protocol of staand order voor behandeling van nierkoliek te geven. Elk ziekenhuis heeft zijn eigen protocol: het protocol van het UZ Gent geef ik hier als voorbeeld. Na dit protocol zullen we de medicatieschema’s van de andere ziekenhuizen aan bod laten komen.
Behandeling van nierkoliek UZ Gent staand order nr.
Versie 1.0
TREFWOORDEN:
TOEPASSINGSGEBIED:
Nierstenen, nierkoliek, koliek
Patiënten gevolgd door de dienst urologie Patiënt met vermoedelijke of bevestigde diagnose van nierstenen.
ALGEMENE REGELS Nierkoliek is een plots opkomende hevige pijn. De pijn kan zich situeren ter hoogte van de nier, ter hoogte van de liesstreek tot en met de penis of schaamlip. De pijn zorgt voor vrij veel ongemak, de patiënt weet zich meestal geen goede houding te geven. Soms kan een koliek gepaard gaan met onpasselijkheid of braken. Bevraag de patiënt naar maaglast of maagulcus (tegenindicaties voor NSAID). Zo ja, verwittig de arts. Het staand order wordt niet opgestart. VOORSCHRIFT Stap 1: Patiënt heeft geen infuus: Geef 1 ampul Diclofenac 75 mg/3ml intramusculair. Evalueer het effect na 15 à 30 minuten. Indien na 30’ de pijn blijft aanhouden ga over naar stap 2 Indien de patiënt pijnloos was en opnieuw pijn heeft, herhaal 1 maal stap 1 (Maximum dosis Diclofenac = 2 ampullen of 150 mg/24 uur). Patiënt heeft een infuus: Geef 1 ampul Diclofenac 75mg/3ml in 100 ml NaCl0,9% intraveneus over een kwartier. Evalueer het effect na 15 à 30 minuten.
Indien na 30’ de pijn blijft aanhouden ga over naar stap 2 Indien de patiënt pijnloos was en opnieuw pijn heeft, herhaal 1 maal stap 1 (Maximum dosis Diclofenac = 2 ampullen of 150 mg/24 uur). Stap 2: Geef 1 ampul Dipidolor® 20mg/ 2ml traag intramusculair Evalueer het effect na 15 à 30 minuten. Verwittig de behandelende arts indien stap 2 na 30 minuten geen effect heeft. Herhaal zo nodig na 6 uur. Maximum dosis Dipidolor® = 4 ampullen of 80 mg per 24u Rapportage Noteer de gegeven medicatie op het medicatieblad van de patiënt. Informeer de behandelende arts bij het eerstvolgende contact over het opstarten van de medicatie. AANDACHTSPUNTEN Indien de patiënt in de voorgeschiedenis maagulcus of andere tegenindicaties heeft voor NSAID moet de arts verwittigd worden. Houd de patiënt na het geven van Dipidolor liefst in bed gedurende de eerste 30 minuten (duizeligheid, slaperigheid). Geef de patiënt tijdens de koliekaanval geen drinken, wel wanneer de patiënt pijnvrij is. Koliekpijn wordt uitgelokt door belemmering van de afvoer van de nier. VOORWAARDEN Het staand order dient geïndividualiseerd te worden in het verpleegkundig dossier van de patiënt alvorens men het staand order mag toepassen.
STANDAARD PIJNPROTOCOL NIERKOLIEKEN DIENST UROLOGIE Geen infuus - Suppo Voltaren® 100 mgr. (max. 3X/d.) - Dolantine® 100 mgr. IM ( max. 400 mgr/24 uur) - Vochtrestrictie in de acute fase= ½ l. / 24 h. - Applicatie locale warmte Infuus - 1 L. / 24 h. + 200 mgr. Papaverine forte® - Suppo Voltaren® 100 mgr. (max. 3X/d.) - Perfusalgan® 1 gr. IV ( max. 6 x / dag) - Dolantine® 100 mgr. IM ( max. 400 mgr/24 uur) - Applicatie locale warmte UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd19 19
Dossier / Dossier
Medicatieschema bij nierkoliek in verschillende ziekenhuizen
19
04-12-2007 09:30:37
Dossier / Dossier
BIJ VERBOD NSAID’S Geen infuus - Dafalgan forte® 1 gr. p.o. - Dolantine® 100 mgr. IM ( max. 400 mgr/24 uur) - Dipidolor® 20 mgr. IM - Applicatie locale warmte Infuus - Perfusalgan® 1 gr. IV ( max. 6 x / dag) - Dolantine® 100 mgr. IM ( max. 400 mgr/24 uur) - Dipidolor® 20 mgr. IM - Applicatie locale warmte AZ Jan Palfijn ZNA Infuus: 1l over 24u met 2amp. Papaverine Bij pijn: 1amp voltaren IM max. 2 per dag (geen maagulcus!) Zo nog pijn: 1cc fortal IM Geen infuus: 3 x 1t diclofenac en 3x 1t. buscopan oraal AZ St Jan Brugge Acute fase Infuus: 1l NaCl met procaïne over 24u 2 x 1 amp. voltaren IM Bij blijvende pijn 4 x 1 fl. perfusalgan IV en buscopan (compositum) 10mg tot 4x1 per dag Sint Dympna Geel Infuus: 1l glucose 5% met 200 mg papaverine 2 x 1 amp voltaren IV Omic 0.4 2 x 1 co per dag, ook bij vrouwen of infuus: sorbitol-procaine max 1lt/24u buscopan (comp) IV bij pijn apranax 2 x 1co indien klein steentje
In 3 van de 4 schema’s wordt er bij het infuus papaverine bijgedaan. Voltaren of diclofenac wordt in alle ZH gebruikt en heeft meestal ook het beste effect. Als dit onvoldoende is wordt er dikwijls nog een morfine derivaat gegeven. Oraal wordt ook altijd de combinatie van NSAID (diclofeac enz.) en buscopan gegeven. In 1 ziekenhuis wordt er zelfs extra 2 x 1 co omic gegeven. Belangrijk is wel dat de pijn steeds moet weg zijn als de procedure gevolgd wordt. Is dit niet het geval moet dadelijk de arts verwittigd worden omdat de pijn dan een andere oorzaak heeft dan een steentje. Zo kan er een nierinfarct bezig zijn of een rupturerend nierarterie aneurysma.
Wat valt er op bij deze schema’s? In alle ziekenhuizen wordt de urine gezeefd met een calcucatch (In 1 ZH enkel bij de mannen). Overal geldt de regel: bij pijn vocht beperking en bij geen pijn normale vochtinname. (In 1 ZH is er nog een 2e schema waar het net andersom is en dit is fout want als de nier gestuwd is krijgt men pijn en dan moet er vochtbeperking zijn.)
Verkrijgbaar bij de firma ANFO Medische apparatuur en instrumenten. Nijverheidsweg 2 bus B 5492 NK Sint-Oedenrode (NL) Telefoon: 0031 413 479544 anfo@kpn-officedsl.nl Worden geleverd per doos van 12 aan 8,60 euro/stuk (zonder BTW), ten laste van de patiënt. In Nederland wordt dit product door de zorgverzekering vergoed aan 12,90 euro.
Handig Aan patiënten die last hebben van nierstenen wordt meestal de boodschap gegeven om het uitgeplaste niersteentje op te vangen. Dit niet alleen als objectief bewijs dat het steentje uitgeplast is, maar ook om eventueel onderzoek op het steentje te kunnen doen. Een handig hulpmiddeltje om aan de patiënt mee te geven is de Calcucatch.
Programme médicamenteux pour colique néphrétique dans différents hôpitaux Cel Vandewinkel AZ Jan Palfijn ZNA Il me semble judicieux de commencer par reprendre un protocole ou ordre permanent complet pour le traitement de la colique néphrétique. Chaque centre hospitalier a son propre protocole: je prendrai celui de l’UZ Gent à titre d’exemple. 20
Après ce protocole, j’aborderai les programmes médicamenteux des autres hôpitaux.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd20 20
04-12-2007 09:30:37
-ONURIL G n ZAKJE
6,É"Ê*1 ÉäÈÓääÈ
6ANAF DE STE CYSTITIS EN IN GEVAL VAN REPETITIEVE CYSTITIS
DAGEN COMPLETE BEHANDELING IN ENKELE INNAME - 6// Ê6 Ê Ê*," 1 / , Ê" 1,ÊÎÊÊ, 1/Ê6"",Ê , ÊÃvÞViÊÌÀiÌ>®Ê Ê6 Ê /Ê
- Ê" 1,ÊÎÊ}Ê À>Õ>>ÌÊÛÀÊ`À>Ê7// 6 Ê Ê7 /// 6 Ê- -/ ÊÕÀÊLiÛ>ÌÊx]ÈΣÊ}ÊvÃvÞViÊÌÀiÌ>]ÊiµÕÛ>iÌÊ>>ÊÎÊ}ÊvÃvÞVi°Ê,
1 /- Ê6",ÊÀ>Õ>>ÌÊÛÀÊ`À>°Ê/ ,* 1/- Ê / -Ê" 1,ÊvÃvÞViÊÌÀiÌ>®ÊÃÊ>>}iÜiâiÊLÊ>}i]Ê>VÕÌi]ÊiÌ}iV«ViiÀ`i]ÊL>VÌiÀliÊ ÕÀiÜi}viVÌiÃÊLÊÛÜ>ÃÃiiÊVÞÃÌÌî]ÊÛiÀÀâ>>ÌÊ`ÀÊ>>ÊvÃvÞViÊ}iÛi}iÊii°Ê "- , Ê Ê7< Ê6 Ê/" ÊÊ ÃiÀ}Ê Ê>VÕÌi]ÊiÌ }iV«ViiÀ`iÊÕÀiÜi}viVÌiÃ]ÊÛiÀÀâ>>ÌÊ`ÀÊiiÊi]Ê}iÛi}Ê>>Ê" 1,\Ê£Êâ>iÊÛ>ÊÎÊ}ÊvÃvÞViÊÊiiÊjj>}iÊ>i°ÊÊ Ê >VÕÌiÊ viVÌiÃÊ Û>Ê`iÊ>}iÀiÊÕÀiÜi}iÊVÞÃÌÌÃ]ÊiÌ}iÊÕÀiÌ
ÀÌîÊÛiÀÀâ>>ÌÊ`ÀÊ>>Ê" 1,Ê}iÛi}iÊii]ÊÛÃÌ>>ÌÊiiÊjj>}iÊ>iÊÛ>Ê
iÌÊ}iiià ``iÊ£Êâ>iÊÛ>ÊÎÊ}®ÊÊÌiÊ}iiâi°Ê}iÛ>ÊÛ>Ê«iÀÃÃÌiÀi`iÊvÊÌiÀÕ}iÀi`iÊviVÌiÃ]Ê`À}ÌÊiiÊiiÀÊ`i«}>>`Ê`iÀâiÊâV
Ê«]ÊÛiÀÌÃÊ`iâiÊ}iÛ>iÊ `ÜÃÊÜâiÊ«Ê}iV«ViiÀ`iÊÕÀ>ÀiÊ>>`i}i°Ê7âiÊÛ>ÊÌi`i}Ê" 1,ÊÜÀ`ÌÊ«}iÃÌÊÊiiÊ
>vÊ}>ÃÊÜ>ÌiÀÊiÊÜÀ`ÌÊ}iiÊLÊÛÀiÕÀʼÃÊ À}iÃÊÕV
ÌiÀ]ʼÃÊ>Û`ÃÊÛÀÊ
iÌÊÃ>«iÊ}>>ÊvÊÓÊDÊÎÊÕÕÀÊÛÀÊ`iÊ>>Ì`]ÊÌiiÃÊ>ÊVÌi°Ê " /, / -ÊÊÊii`iÊÛiÀ}iÛi}
i`ÊÛÀÊvÃvÞViÊ vÊÛÀÊiiÊiÝV«lÌÊÛ>Ê
iÌÊ«À`ÕVÌ°ÊÊ ÀÃÌ}iÊiÀÃÕvwVlÌiÊVÀi>Ìi>À}Ê VÀÊÊ£äÊÉ°®° iÌÊÌi`iiÊ>>Ê`iÀiÊ`iÀÊ`iÊxÊ>>À°*>ÌlÌiÊ`iÊ
i`>ÞÃiÊ`iÀ}>>°Ê 7 , Ê1ÌÊÃV
iÊÃÌÕ`iÃÊiÊ«ÊL>ÃÃÊÛ>Ê`iÊ>Ài>}iÊ>ÀÌiÀÛ>À}ÊiÌÊ" 1,Ê}iÛiiÀÊxÊiÊ`ÃiÃÊ«iÀÊ>>À®ÊÊ ÛiÀÃV
i`iÊ>`iÊLÌÊ`iÊV`iÌiÊÛ>Ê}iiÊ}iÜiÃÌiÊivviVÌiÊ>>}ÊÌiÊ}}i°Ê iÊÛ}i`iÊ}iÜiÃÌiÊivviVÌiÊÜiÀ`iÊLiÃV
ÀiÛiÊV`iÌiÊÊ£¯®\Ê Ê>ÃÌÀÌiÃÌ>>ÊÃÌiÃi\Ê`>ÀÀii]Ê>ÕÃi>]Ê>>}>ÃÌÊÊÕ`\ÊÀ>Ã
]Ê«ÀÕÀÌÕÃÊÊ iÌÀ>>ÊâiÕÜÃÌiÃi\Ê
v`«]Ê>ÃÌ
ii]ÊÛiÀÌ}ÊÊ1À}iÌ>>ÊÃÌiÃi\ÊÛ>}ÌÃÊÊ`iâiÊ }iÜiÃÌiÊivviVÌiÊÛiÀ`ÜiÊiV
ÌiÀÊëÌ>>ÊiÊÛÕ}Êâ`iÀÊëiVwiiÊLi
>`i}°Ê"ÛiÀ}iÛi}
i`ÃÀi>VÌiÃ]ÊVÕÃivÊ>>vÞ>Ýi]ÊÜiÀ`iÊâi`iÊÜ>>À}ii°Ê , -/,/ "1 ,Ê< " Ê 6É-Ê °Ê iÕÌiÀ>>Ê£ÊÊ£ääÊ ,1-- Ê, -/,/ 1 ,Ê£Îx ,ÈäÊ 6 , -7< Ê"«Êi`ÃV
ÊÛÀÃV
ÀvÌ°Ê /1Ê 6 Ê Ê/-/ Ê ,< Ê6 Ê Ê/ -/ÊiLÀÕ>ÀÊÓääx
,iviÀiÌiÃÊ\ÊÊ£°Ê7iÌiÃV
>««iiÊLÃÕÌiÀÊÕÀÁÊviLÀÕ>ÀÊÓääxÊÊÓ°Ê,V
>Õ`Ê °]Êi`°Ê>°Êv°Ê£x®ÆÊÓx\Ê£x{£xÊ,i«iÌÌiÛiÊVÞÃÌÌÃÊrÊÊ{Êi«Ã`iÃÊ«iÀÊ>>À®ÊÊÎ°Ê iv>`ÊiÌÊ>°]Ê`Û>ViÊÊ/
iÀ>«ÞÊ6Ê£{ÊcÓÊ>ÀV
É«ÀÊ£Ç\Ê{ÈÎÊÊ{°ÊLÊiÌÊ>°]ÊÌ°Ê-Þ«°Ê,iÊ£nÇ®Ê\ÊÓxäÓx{
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd21 21
04-12-2007 09:30:39
Dossier / Dossier
Traitement de la colique néphrétique
22
UZ Gent - Ordre permanent n°
Version 1.0
MOTS-CLES :
CHAMP D’APPLICATION:
Calculs rénaux, colique néphrétique, Patients suivis par le colique service d’urologie Patients avec diagnostic présomptif ou confirmé de calculs rénaux
REGLES GENERALES La colique néphrétique est une douleur intense qui apparaît brutalement. La douleur peut se situer au niveau du rein, au niveau du creux inguinal jusqu’au pénis ou aux grandes lèvres inclus(es). La douleur engendre un grand inconfort, le patient ne parvenant généralement pas à trouver une position qui l’agrée. Parfois, une colique peut s’accompagner de nausées ou de vomissements. Demandez au patient s’il souffre de troubles gastriques ou d’un ulcère à l’estomac (contre-indications aux AINS). Dans l’affirmative, avertissez le médecin. L’ordre permanent n’est pas lancé. PRESCRIPTION 1re étape : Le patient n’a pas de perfusion : Donnez 1 ampoule de diclofénac 75 mg/3ml par voie intramusculaire. Evaluez l’effet après 15 à 30 minutes. Si la douleur persiste au bout de 30 minutes, passez à la 2e étape. Si la douleur réapparaît après avoir disparu, répétez 1 fois la 1re étape (dose maximum de diclofénac = 2 ampoules ou 150 mg/24 heures). Le patient a une perfusion : Donnez 1 ampoule de diclofénac 75mg/3ml dans 100 ml de NaCl 0,9% en perfusion intraveineuse de quart d’heure. Evaluez l’effet après 15 à 30 minutes. Si la douleur persiste au bout de 30 minutes, passez à la 2e étape. Si la douleur réapparaît après avoir disparu, répétez 1 fois la 1re étape (dose maximum de diclofénac = 2 ampoules ou 150 mg/24 heures). 2e étape : Donnez 1 ampoule de Dipidolor® 20mg/ 2ml par injection intramusculaire lente. Evaluez l’effet après 15 à 30 minutes. Avertissez le médecin traitant si aucun effet n’est apparu 30 minutes après la 2e étape. Si nécessaire, répétez l’opération après 6 heures. Dose maximum de Dipidolor® = 4 ampoules de 80 mg/24 heures. Rapport Notez le traitement médicamenteux donné dans le dossier du patient. Dès votre contact suivant, informez le médecin traitant de l’instauration du traitement médicamenteux. ATTENTION Si le patient a des antécédents d’ulcère gastrique ou d’autres
contre-indications aux AINS, vous devez avertir le médecin. Après l’administration de Dipidolor®, maintenez de préférence le patient alité durant 30 minutes (vertiges, somnolence). Ne donnez pas à boire au patient pendant la crise de colique, mais bien lorsque la douleur a disparu. La douleur colique est déclenchée par une obstruction de l’évacuation du rein. CONDITIONS L’ordre permanent doit être individualisé dans le dossier infirmier du patient avant de pouvoir être appliqué.
PROTOCOLE STANDARD CONTRE LA DOULEUR EN CAS DE COLIQUE NEPHRETIQUE SERVICE UROLOGIE Pas de perfusion - Suppo Voltaren® 100 mg (max. 3x/j) - Dolantine® 100 mg IM (max. 400 mg/24 heures) - Restriction hydrique en phase aiguë = ½ l / 24 h - Application de chaleur locale Perfusion - 1 l / 24 h + 200 mg Papaverine forte® - Suppo Voltaren® 100 mg (max. 3x/j) - Perfusalgan® 1 g IV (max. 6 x / jour) - Dolantine® 100 mg IM (max. 400 mg/24 heures) - Application de chaleur locale SI AINS INTERDITS Pas de perfusion - Dafalgan forte® 1 g p.o. - Dolantine® 100 mg IM (max. 400 mg/24 heures) - Dipidolor® 20 mg IM - Application de chaleur locale Perfusion - Perfusalgan® 1 g IV (max. 6 x / jour) - Dolantine® 100 mg IM (max. 400 mg/24 heures) - Dipidolor® 20 mg IM - Application de chaleur locale AZ Jan Palfijn ZNA Perfusion: 1l sur 24h avec 2 amp. de Papaverine Si douleur: 1 amp. de Voltaren IM max. 2 par jour (si pas d’ulcère gastrique !) Si douleur persistante: 1 cc Fortal IM Pas de perfusion: 3 x 1t diclofénac et 3 x 1t Buscopan per os AZ St Jan Brugge Acute fase Phase aiguë Perfusion: 1l NaCl + procaïne sur 24h 2 x 1 amp. Voltaren IM Si douleur persistante: 4 x 1 fl. Perfusalgan IV et Buscopan (compositum) 10mg jusqu’à 4x1 par jour Sint Dympna Geel Perfusion: 1l glucose 5% + 200 mg papavérine
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd22 22
04-12-2007 09:30:40
Il est important que la douleur disparaisse toujours. Dans le cas contraire, le médecin doit être averti immédiatement car la douleur n’est alors pas due au calcul. Elle peut, par exemple, signaler un infarctus rénal ou une rupture d’anévrisme de l’artère rénale.
Qu’est-ce qui frappe dans ces programmes? Dans tous les hôpitaux, l’urine est filtrée au moyen d’un Calcucatch (dans 1 hôpital, seulement chez les hommes). Une règle s’applique partout: restriction hydrique en cas de douleur et prise hydrique normale en l’absence de douleur. (Un hôpital a encore un 2e protocole, qui préconise le contraire. C’est une erreur, car la douleur vient de l’obstruction du rein. Il faut donc restreindre la prise hydrique.) Trois des 4 protocoles prévoient l’ajout de papavérine à la perfusion. Tous les hôpitaux utilisent Voltaren ou diclofénac, qui ont d’ailleurs généralement le plus d’effet. Si c’est insuffisant, on donne souvent un dérivé de la morphine. Lorsque le traitement se fait par administration orale, on donne toujours l’association AINS (diclofénac, etc.) et Buscopan. Un hôpital préconise même l’administration supplémentaire de 2 x 1 co Omic.
Pratique Les patients qui souffrent de calculs rénaux sont souvent invités à recueillir le calcul après expulsion. Non seulement pour prouver que le calcul a effectivement été évacué, mais aussi pour éventuellement pouvoir l’analyser. Pour ce faire, on peut remettre un petit outil pratique au patient: le Calcucatch. Disponible auprès de la firme ANFO (vente de matériel et d’instruments médicaux) Nijverheidsweg 2 bus B 5492 NK Sint-Oedenrode (Pays-Bas) Téléphone: 0031 413 479544 E-mail: anfo@kpn-officedsl.nl. Ils sont vendus par boîte de 12, au prix de 8,60 euros/pièce (hors TVA), à charge du patient. Aux Pays-Bas, ce produit est remboursé 12,90 euros.
Dossier / Dossier
2 x 1 amp. Voltaren IV Omic 0.4 2 x 1 co par jour, y compris chez les femmes ou: perfusion 1l sorbitol-procaïne sur 24h si douleur: buscopan (comp) IV si calcul petit: apranax 2 x 1 co
PNL Carmen De Paepe, OK-verpleegkundige, UZ Gent, Bestuurslid Urobel.
Wat is PNL? PNL staat voor percutane nefrolitholapaxie. Of het via de huid benaderen van de nier en vervolgens een steen verbrijzelen dmv utrasone golven.
bij de steen. Deze wordt via een perfusieleiding aan een flesje contraststof gekoppeld. Na het verwijderen van de cystoscoop wordt een blaassonde geplaatst. De sonde en urethraalkatheter worden aan elkaar bevestigd door middel van kleefpleisters. De benen van de patiënt worden nu terug vlak gelegd. Deel 2: de PNL. De patiënt wordt in buiklig geplaatst met extra kussens onder buik, thorax, voeten en hoofd en er worden armsteunen geplaatst.
Wanneer doet men PNL? PNL is voornamelijk aangewezen bij grote, harde stenen (groter dan 20mm) en stenen die zich lokaliseren in de nier, de nierkelken of hoog in de ureter. Procedure in het operatiekwartier. De procedure van het verbrijzelen bestaat uit 2 delen. Deel 1: de cystoscopie. De patiënt wordt op een röntgendoorlaatbare tafel geplaatst. Hij wordt onder algemene narcose gebracht en de benen worden in de beenhouders gelegd. De uroloog voert de cystoscopie uit en plaatst een zo dik mogelijke urethraalkatheter zo dicht mogelijk
De uroloog maakt een kleine incisie ter hoogte van de rug. De contrastvloeistof kan nu inlopen via de urethraalkatheter. Aan de hand van de röntgenopnames prikt de uroloog met een dunne punctienaald de nier, de nierkelken of de ureter aan (afhankelijk van de lokalisatie van de steen). Deze wordt verder gedilateerd tot de nefroscoop van 4 mm hierdoor kan. Op de nefroscoop wordt een camera gemonteerd zodat we de steen nu op het TV scherm kunnen zien. Het werkinstrument of lithoclast wordt via een zijkanaal van de nefroscoop ingebracht. Hiermee wordt door middel van ultrasone golven de steen gefragmenteerd. Tijdens het fragmenteren wordt de nier continu gespoeld met een fysiologische oplossing. Simultaan wordt er UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd23 23
23
04-12-2007 09:30:41
Dossier / Dossier
gecontroleerd vloeistof aangezogen alsook kleine fragmenten van de steen. Iets grotere stukjes kunnen met een paktangetje naar buiten gebracht worden. Als de steen klein genoeg is kan men stoppen met de ingreep. Er wordt een siliconen drain achtergelaten en een verband op de wonde gekleefd. De patiënt wordt op de rug gelegd, de urethraalkatheter en sonde worden verwijderd en de patiënt ontwaakt uit de narcose. De vloeistof die tijdens de ingreep werd afgezogen wordt gezeefd en de fragmenten worden opgestuurd voor steenonderzoek.
Nazorg Na de ingreep gaat de patiënt naar de ontwaakkamer en terug naar de afdeling. De volgende dag, afhankelijk van de hematurie, wordt de drain van de patiënt afgeklemd. Indien de patiënt kolieken doet wordt de klem van de drain terug opengezet. Loopt de nier goed af, dan wordt de drain verwijderd. De punctieplaats/ex-drain plaats wordt opgevolgd op lekkage. De patiënt kan terug naar huis wanneer de drain 24 uur verwijderd is.
NLPC Carmen De Paepe, infirmière de salle d’opération à l’UZ Gent, membre du conseil de gestion d’Urobel.
Qu’est-ce que la NLPC? NLPC est l’abréviation de néphrolithotomie percutanée. Il s’agit d’aborder le rein à travers la peau, puis de broyer un calcul au moyen d’ondes à ultrasons.
Quand pratique-t-on une NLPC? La NLPC est principalement indiquée pour les calculs durs et de grande dimension (plus de 20mm) et pour les calculs localisés dans le rein, dans les calices rénaux ou dans la partie haute de l’uretère. Procédure suivie au bloc opératoire. La procédure de fragmentation se déroule en 2 parties. 1re partie: la cystoscopie. Le patient est installé sur une table radiotransparente. Il est mis sous anesthésie générale et ses jambes sont placées dans les étriers. L’urologue pratique la cystoscopie et insère la plus grosse sonde urétérale possible le plus près possible du calcul. Cette sonde est reliée à un flacon de produit de contraste via une ligne de perfusion. Une fois le cystoscope retiré, une sonde vésicale est posée. La sonde vésicale et la sonde urétérale sont fixées l’une à l’autre au moyen de pansements adhésifs. Les jambes du patient sont redescendues sur la table.
s’écouler via la sonde urétérale. Sur la base des radiographies, l’urologue ponctionne le rein, les calices rénaux ou l’uretère (en fonction de l’emplacement du calcul) au moyen d’un fin trocart. L’urologue dilate la zone jusqu’à ce que le néphroscope de 4 mm puisse passer. Le néphroscope est équipé d’une caméra, qui permet de visualiser le calcul sur le moniteur. L’instrument de travail, baptisé lithotriteur, est inséré via un canal latéral du néphroscope. Ce lithotriteur fragmente le calcul au moyen d’ondes à ultrasons. Pendant la fragmentation, le rein est rincé en continu au soluté physiologique. Dans le même temps, le liquide contrôlé est aspiré, ainsi que les petits fragments du calcul. Les morceaux plus importants peuvent être extraits à l’aide d’une petite pince. L’intervention peut être interrompue lorsque le calcul est suffisamment petit. Un drain en silicone est alors laissé sur place et la plaie est pansée. Le patient est mis en décubitus dorsal, la sonde urétérale et la sonde vésicale sont retirées et le patient est réveillé. Le liquide aspiré pendant l’intervention est filtré et les fragments de calcul sont envoyés au labo pour analyse.
Post-traitement Après l’intervention, le patient part en salle de réveil, puis retrouve le service d’urologie. Le lendemain, en fonction de l’hématurie, on clampe le drain. Si le patient a des coliques, on rouvre le drain. Le drain est retiré lorsque le rein se vide bien. Le site de ponction/l’endroit où le drain était posé est surveillé pour détecter tout signe de fuite. Le patient peut rejoindre son domicile 24 heures après le retrait du drain.
2e partie: la NLPC. Le patient est placé en position ventrale. Des coussins sont ajoutés sous son abdomen, son thorax, ses pieds et sa tête. Des appuie-bras sont installés. L’urologue pratique une petite incision au niveau du dos. Le produit de contraste peut 24
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd24 24
04-12-2007 09:30:42
Dr. Ben Van Cleynenbreughel
Dossier / Dossier
Preventie van nierstenen: informatie voor patiënten Dienst Urologie U.Z. Leuven
DRINKEN, DRINKEN, DRINKEN Het meest probate middel om nierstenen te voorkomen, is drinken. Hoe meer vocht men uitscheidt, hoe lager de concentratie wordt van de risicostoffen die in de urine kristallen kunnen vormen. Door de urine te verdunnen, gaat men de vorming van kristallen tegen. Om dat doel te bereiken moet men dagelijks wel ongeveer 2,5 tot 3 liter vocht opnemen. Op warme dagen en wanneer men veel zweet, drinkt men best nog meer. Meerdere studies hebben aangetoond dat meer drinken degelijk een effect heeft. De beste manier om de nodige hoeveelheid dagelijks te drinken is een bepaalde hoeveelheid vocht klaar te zetten, bijvoorbeeld twee flessen mineraalwater, tweemaal een grote pot thee enzovoort. Op die manier heeft men een duidelijk zicht op de hoeveelheid die men drinkt. Wachten tot men dorst heeft, is géén goede methode. Dorst is immers een signaal van het lichaam dat het vocht te kort komt. Dat men geen dorst heeft, betekent dus niet dat men voldoende drinkt. Het aantal maal dat men per dag moet gaan plassen, de hoeveelheid die men daarbij plast en de kleur van de urine, leveren ook goede gegevens op. Wanneer men slechts 3 of 4 maal per dag moet gaan plassen, drinkt men te weinig. Hetzelfde geldt wanneer de urine vrij donker kleurt. Urine moet helder van kleur zijn. Het is van belang deze vochtinname te spreiden over de ganse dag én, ideaal, ook over de nacht. Door ‘s avonds te drinken moet men waarschijnlijk in de loop van de nacht opstaan om te gaan plassen, maar dat kan tegelijk een aanleiding vormen om een glaasje water te drinken en zo de doorstroming van de nieren voldoende hoog te houden.
Welke drank? Gewoon water geniet de voorkeur. Het maakt niet uit of men daarbij kiest voor plat of bruis, mineraal of kraantjeswater. Meer water drinken, heeft géén nadelige gevolgen voor de gezondheid. Dit kan niet gezegd worden van veel andere oplossingen, zoals het vermijden van bepaalde voedingsmiddelen, het gebruik van geneesmiddelen enzovoort. waarbij het risico op problemen toch iets hoger ingeschat mag worden. Water brengt ook geen energie aan, wat wel het geval is bij nagenoeg alle andere dranken. Meer water drinken is daarom uiteindelijk de veiligste, de beste en ook de goedkoopste oplossing voor het vermijden van nierstenen. Of hard water een invloed heeft op het ontstaan van
Blaasstenen
nierstenen is al jaren een onderwerp van onderzoek en debat. De resultaten schommelen beide richtingen uit en een overduidelijk bewijs is er nog steeds niet. Wel zijn er af en toe individuele rapporten van mensen met nierstenen die zeer calciumrijk water dronken en waarbij met vermoedde dat er een verband was tussen beide. Zulke rapporten van afzonderlijke gevallen leveren echter onvoldoende bewijs voor het besluit dat hard water de oorzaak is van de nierstenen en dat dit soort water best vermeden wordt. Voorlopig lijkt er bijgevolg geen reden om hard kraantjeswater af te raden. Melk bevat veel calcium dat bovendien gemakkelijk opgenomen wordt in het lichaam. Op het eerste gezicht pleit dit tegen het gebruik van melkproducten, maar dit is slechts schijn. Er is namelijk vastgesteld dat mensen die veel melkproducten nuttigen, minder last hebben van nierstenen.
Alleen in beperkte mate Een aantal frisdranken vergroten de kans op nierstenen. Bovendien bevatten frisdranken meestal veel suiker (en dus energie). Er zijn dus goede redenen om ze te vermijden, zeker voor mensen met gewichtsproblemen. Grote hoeveelheden fruitsap zijn ook niet de ideale oplossing. Fruitsappen bevatten doorgaans ook veel suiker (en dus energie). Grote hoeveelheden pompelmoes- of appelsap lijken het ontstaan van nierstenen schijnbaar zelfs nog in de hand te werken.
Onduidelijke invloed Zwarte en groene thee en koffie bevatten vrij veel oxalaten, maar lijken het ontstaan van nierstenen niet echt in de hand te werken. Er is dus geen reden om ze te mijden, maar grote hoeveelheden zijn niet aangewezen. Alcohol bevordert de uitscheiding van oxalaten en urinezuur, maar lijkt geen negatieve UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd25 25
25
04-12-2007 09:30:43
Dossier / Dossier
invloed uit te oefenen in verband met nierstenen. Lichte kruidenthee’s, bijvoorbeeld van munt, linde, kamille enzovoort zijn vermoedelijk geschikt als drank, al ontbreken daarvoor duidelijke gegevens. HEEFT HET ZIN DE VOEDING AAN TE PASSEN?
De beste oplossing voor nierstenen is vermijden dat je ze krijgt. Het meest doeltreffende middel is veel drinken. Een calciumrijk dieet, met weinig dierlijke eiwitten en een beperkt gebruik van zout lijkt de beste uitkomst te bieden, op voorwaarde dat men voldoende blijft drinken. De samenstelling van nierstenen is momenteel goed gekend. We weten dus welke stoffen erin voorkomen. We weten ook hoe deze stoffen via de voeding in het lichaam terechtkomen. Het aanpassen van de voeding lijkt bijgevolg aantrekkelijk om nierstenen te voorkomen, maar dat blijkt gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wat nierstenen juist doet ontstaan, blijft immers nog altijd onduidelijk. De voeding speelt ongetwijfeld een rol, maar het is zeker niet de enige factor. Individuele verschillen in de stofwisseling, erfelijke kenmerken enzovoort spelen ook mee, maar hoe deze factoren zich tot elkaar verhouden, is nog niet duidelijk.
Calcium De meeste nierstenen bevatten calcium. Nochtans heeft het geen zin de opname van calcium te beperken. Integendeel, dit lijkt veeleer een nadelig effect te hebben. Mensen die een calciumarm dieet volgen, onder andere door zuivelproducten te vermijden, krijgen gewoonlijk meer nierstenen dan mensen die een gewone of een calciumrijke voeding gebruiken. Eén van de redenen daarvoor lijkt de volgende te zijn. Calcium kan zich in de darm binden aan de oxalaten die zich in het voedsel bevinden. Door de binding met calcium worden deze oxalaten niet uit het voedsel opgenomen zodat ze later ook niet via de urine uitgescheiden hoeven te worden. Bij mensen met een calciumrijke voeding meet men gemiddeld minder oxalaten in de urine. Hierdoor neemt de kans op de vorming van calciumoxalaatstenen (die het meest voorkomen) ook af. Calcium is een belangrijke stof in de voeding en vervult een belangrijke rol in het lichaam. Beenderen bestaan voor een groot deel uit calcium, maar wat slechts weinig mensen weten, is dat calcium ook zeer belangrijk is voor de goede werking van de meeste cellen overal in het lichaam. Het is nodig b.v. voor de samentrekking van de spiercellen, de geleiding van zenuwprikkels, de afscheiding van hormonen, de klontervorming van bloed, enz, ... Diverse mechanismen die op elkaar inspelen, regelen nauwkeurig de hoeveelheid calcium in en buiten de cellen, in het bloed en in de botten. Dagelijks wordt er een 26
massa calcium opgenomen uit de voeding, maar er wordt evengoed een massa calcium weer uitgescheiden via de urine. Het is dus vrij normaal dat de urine veel calcium bevat. Dit behoort tot de normale regelingsprocessen van het lichaam. Ongeveer 98 procent van het calcium in het lichaam zit opgeslagen in de botten. Wanneer men een calciumarm dieet begint te volgen, haalt het lichaam het calcium waar dat te vinden is, namelijk uit de botten. Een calciumarm dieet is bijgevolg op termijn nadelig voor de botten.
Dierlijke eiwitten Minder dierlijke eiwitten (proteïnen) eten en het zoutgebruik beperken, heeft eveneens een gunstig effect voor de preventie van nierstenen, vooral in combinatie met een calciumrijk dieet. Dierlijke proteïnen worden in het lichaam verwerkt. De afvalstoffen van dat proces stimuleren via ingewikkelde processen de uitscheiding van calcium. De verhoogde concentratie van calcium in de urine vergroot de kans dat dit calcium zich daar met oxalaten bindt en zo het ontstaan van nierstenen bevordert. Dierlijke proteïnen leiden ook tot een verhoogde uitstoot van urinezuur en dat is ongewenst. Uit urinezuur vormen zich gemakkelijk kleine kristallen. Daarop kunnen zich andere stoffen afzetten. De aanwezigheid van urinezuurkristallen bevordert dus het ontstaan van nierstenen.
Zout Een beperking van het zoutgebruik is nuttig omdat zout de uitscheiding van calcium in de urine vergroot Een zout- en eiwitarm dieet is bovendien ook nuttig ter voorkoming van hart- en vaatziekten.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd26 26
04-12-2007 09:30:47
Dr Ben Van Cleynenbreughel Service Urologie U.Z. Leuven
BOIRE, BOIRE, BOIRE Pour éviter les calculs rénaux, le moyen le plus efficace consiste à boire. Plus on élimine de liquide, plus la concentration de substances à risque susceptibles de former des cristaux dans l’urine est faible. En diluant l’urine, on prévient la formation de cristaux. Pour atteindre cet objectif, il faut boire environ 2,5 à 3 litres par jour. Lorsque la température est élevée et lorsque l’on transpire beaucoup, il vaut mieux boire encore plus. Plusieurs études ont démontré qu’une augmentation de l’absorption de liquide a bel et bien un effet. Le meilleur moyen de boire la quantité journalière requise est de préparer sa ration quotidienne dès le matin, par exemple deux bouteilles d’eau minérale, deux grandes théières, etc. Cela permet de voir clairement les quantités absorbées. Attendre la sensation de soif n’est pas la bonne méthode. En effet, la soif est un signal qu’envoie l’organisme pour signaler qu’il manque de liquide. Le fait de ne pas avoir soif ne signifie donc pas que l’on boit en quantités suffisantes. Le nombre de mictions journalières, le volume et la couleur de l’urine fournissent également de bonnes informations. Celui qui n’urine que 3 ou 4 fois par jour ne boit pas assez. Idem si l’urine est foncée. L’urine doit avoir une couleur claire. Il est important de répartir cette prise hydrique sur l’ensemble de la journée, et idéalement aussi sur la nuit. En buvant le soir, on devra vraisemblablement se relever dans le courant de la nuit pour se rendre aux toilettes. Mais c’est également une bonne occasion de boire un verre d’eau et d’ainsi maintenir la circulation rénale à un niveau suffisant.
Quelles boissons ? La préférence doit être donnée à l’eau. Peu importe qu’elle soit plate ou pétillante, en bouteille ou du robinet. Boire plus d’eau n’a aucune conséquence négative sur la santé. On ne peut pas en dire autant pour de nombreuses autres solutions - comme l’exclusion de certains aliments, l’utilisation de médicaments, etc. - qui comportent un risque plus élevé de problèmes. L’eau n’est pas calorique, contrairement à presque toutes les autres boissons. Boire plus d’eau est donc finalement la solution la plus sûre, la plus efficace et la moins chère pour éviter les calculs rénaux. L’influence potentielle de l’eau dure sur le développement de calculs rénaux fait l’objet de recherches et de débats depuis
des années. Les résultats sont équivoques et il n’existe encore aucune preuve manifeste, ni dans un sens ni dans l’autre. Il existe néanmoins quelques rapports de personnes souffrant de calculs rénaux, qui buvaient de l’eau très riche en calcium et chez qui on a soupçonné un rapport entre les deux. Mais ces mentions de cas isolés ne fournissent pas de preuve suffisante pour conclure que l’eau dure est la cause des calculs rénaux et qu’il vaut mieux éviter ce type d’eau. Il n’y a donc actuellement aucune raison de déconseiller l’eau du robinet si elle est dure. Le lait contient beaucoup de calcium, qui est facilement absorbé par l’organisme. A première vue, cet argument plaide contre la consommation de produits laitiers, mais les apparences sont parfois trompeuses. En effet, il a été constaté que les sujets qui consomment beaucoup de produits laitiers souffrent moins de calculs rénaux.
En quantités limitées Certains sodas augmentent le risque de calculs rénaux. Généralement, ils renferment en outre beaucoup de sucre (et donc de calories). Il existe donc de bonnes raisons de les éviter, surtout en cas de problèmes de poids. Le jus de fruits en grandes quantités n’est pas non plus la solution idéale. D’autant plus que la plupart des jus de fruits contiennent aussi beaucoup de sucre (et donc de calories). Qui plus est, il semble qu’une grande consommation de jus de pamplemousse ou de pomme favorise l’apparition de calculs rénaux.
Influence incertaine Le thé (noir et vert) et le café contiennent pas mal d’oxalates, mais ils ne semblent pas réellement favoriser le développement de calculs rénaux. Il n’y a donc aucune raison de les exclure, même s’ils ne sont pas indiqués en grandes quantités. L’alcool favorise l’excrétion d’oxalates et d’acide urique, mais ne semble pas exercer d’influence négative en ce qui concerne les calculs rénaux. Les tisanes légères - par exemple à la menthe, au tilleul, à la camomille, etc. - sont supposées être des boissons adéquates, mais nous manquons de données probantes à leur sujet. EST-IL UTILE DE MODIFIER L’ALIMENTATION ? La meilleure solution en matière de calculs rénaux est d’éviter d’en avoir. Pour ce faire, le moyen le plus efficace est de boire beaucoup. Un régime riche en calcium, pauvre en protéines UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd27 27
Dossier / Dossier
PREVENTION DES CALCULS RENAUX: informations destinées aux patients
27
04-12-2007 09:30:52
Dossier / Dossier
animales et pauvre en sel semble donner les meilleurs résultats, à condition que le sujet continue à boire en quantités suffisantes. La composition des calculs rénaux est aujourd’hui bien connue. Nous connaissons donc les substances qui s’y retrouvent. Nous savons aussi comment ces substances arrivent dans l’organisme au travers de l’alimentation. Par conséquent, il semble séduisant d’adapter le régime alimentaire pour prévenir les calculs rénaux. Mais c’est plus facile à dire qu’à faire. En effet, le facteur qui déclenche l’apparition de calculs rénaux reste un mystère. L’alimentation joue certainement un rôle, mais elle n’est sûrement pas le seul facteur. Les différences interindividuelles dans le métabolisme, les caractéristiques héréditaires, etc. jouent aussi un rôle, mais l’interaction de ces facteurs reste floue.
Calcium La plupart des calculs rénaux contiennent du calcium. Pourtant, il est inutile de limiter la consommation de calcium. Cette restriction semble au contraire avoir un effet néfaste. Les personnes qui suivent un régime pauvre en calcium, en évitant entre autres les produits laitiers, ont habituellement plus de calculs rénaux que les personnes qui mangent normalement ou qui ont un régime riche en calcium. Cela peut s’expliquer comme suit. Le calcium peut se lier dans l’intestin aux oxalates issus de l’alimentation. En se liant au calcium, ces oxalates ne sont pas absorbés, ce qui les empêche d’être ensuite éliminés
28
dans l’urine. Chez les personnes dont l’alimentation est riche en calcium, on mesure en moyenne moins d’oxalates dans l’urine. Le risque de formation de calculs d’oxalate de calcium (les plus fréquents) diminue de ce fait. Le calcium est un composant important de l’alimentation, et il remplit un rôle important dans l’organisme. Les os se composent en grande partie de calcium, mais ce que peu de gens savent, c’est que le calcium est aussi très important pour le bon fonctionnement de la plupart des cellules du corps. Il est par exemple nécessaire pour la contraction des cellules musculaires, pour la conduction des stimuli nerveux, pour la production d’hormones, pour la coagulation du sang, etc. Divers mécanismes - qui agissent en interaction - régulent minutieusement la quantité de calcium au sein et en dehors des cellules, dans le sang et dans les os. Chaque jour, on absorbe une grande quantité de calcium via l’alimentation, mais on en élimine aussi une grande quantité via l’urine. Il est donc plutôt normal que l’urine contienne beaucoup de calcium. Cela fait partie des processus normaux de régulation de l’organisme. Environ 98% du calcium présent dans l’organisme sont stockés dans les os. Lorsque l’on commence à suivre un régime hypocalcique, le corps va chercher le calcium là où il se trouve, c’est-à-dire dans les os. A terme, un régime pauvre en calcium a donc des conséquences négatives sur les os.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd28 28
04-12-2007 09:30:52
Un régime pauvre en protéines animales et pauvre en sel est aussi bénéfique pour la prévention des calculs rénaux, surtout s’il est associé à un régime riche en calcium. Les protéines animales sont transformées dans l’organisme. Les déchets de ce processus stimulent l’élimination du calcium via des processus complexes. La concentration accrue de calcium dans l’urine augmente le risque de liaison in situ aux oxalates, ce qui favorise l’apparition de calculs rénaux. Les protéines animales induisent également une émission accrue d’acide urique, ce qui n’est pas souhaitable. En effet, l’acide urique forme facilement de petits cristaux, sur lesquels d’autres substances peuvent se déposer. La présence
de cristaux d’acide urique favorise donc le développement de calculs rénaux.
Sel Il est utile de limiter sa consommation de sel car celui-ci augmente l’élimination de calcium dans l’urine. Un régime pauvre en sel et en protéines est en outre utile en prévention des affections cardiovasculaires. Traduction d’un texte extrait de la brochure d’information sur les calculs rénaux, mis à la disposition des patients de l’UZ Leuven.
Dossier / Dossier
Protéines animales
Soorten nierstenen Jeanne Leën, Verpleegkundige Urologie, U.Z. Leuven Nierstenen komen in allerhande kleuren, vormen en samenstellingen voor. Er zijn al meer dan 200 verschillende stoffen aangetroffen in nierstenen. Ongeveer 80 % van alle nierstenen bevat calcium. Calciumoxalaat stenen komen het meest voor (70-75 %), men ziet ze 2x meer bij mannen dan bij vrouwen en personen tussen 30 en 50 jaar lopen het meest gevaar. De vorming van calciumoxalaat stenen is een multi-factorieel proces. Dieet kan individueel een grote invloed hebben op de ontwikkeling van stenen (té rijk dieet of te weinig vochtinname). Ook zijn chronische letsels, veroorzaakt door congenitale of aangeworven metabole stoornissen dikwijls een aanleiding tot de vorming van calciumoxalaat stenen. Verder kunnen darmstoornissen (Morbus Crohn) en Hyperparathyroïdie de oorzaak zijn. Calciumoxalaat komt voor in 2 verschillende vormen: - Ca-Ox monohydraat steen is compact en de kleur is bruin of zwart. De vorming hiervan wordt bevorderd door hoge urinaire oxalaatzuur concentraties. Deze harde stenen zijn moeilijk te desintegreren met ESWL. - Hoge concentraties calcium en magnesium zijn daarentegen verantwoordelijk voor de vorming van Ca-Ox dihydraat stenen of kristallen die lichtgeel van kleur zijn. Ze zijn gemakkelijker te behandelen met E.S.W.L. maar er is ook méér kans op recidief. Urinezuur stenen vormen 15 % van alle nierstenen. De meeste patiënten zijn iets ouder, dikwijls boven de 60 jaar. Jongere urinezuur steenvormers zijn vaak zwaarlijvig. Mannen hebben 2 tot 4x meer kans op urinezuur stenen.
Aangezien urinezuur stenen gevormd worden in een zure urine, kan een individueel dieet een belangrijke factor zijn in de vorming van deze stenen. Een voeding, rijk aan proteïnen en een hoge consumptie van alcoholische dranken (rode wijn, UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd29 29
29
04-12-2007 09:30:56
Dossier / Dossier
porto) verhogen de uitscheiding van urinezuur en geven lagere pH waarden in de urine. 20-40 % Van de jichtpatiënten vormen herhaaldelijk urinezuurstenen. Urinezuur stenen zijn de enige soort stenen die opgelost kunnen worden door medicatie (alcaliniseren van de urine). Struviet stenen worden altijd veroorzaakt door een bacteriële urineweg infectie (Proteus, Providentia, Klebsiella, Pseudomonas) en komen 2x meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Urineweginfecties zijn het gevolg van hoge ammonium concentraties en pH waarden >7.0, waardoor de oplosbaarheid van fosfaat vermindert en kristalisatie ontstaat. Bij struviet stenen is een hoog urinedebiet en aanzuren van urine zeer belangrijk om de bacterie te bestrijden (uit te wassen) en de verhoogde fosfaatsaturatie te verminderen. Cysteïne stenen: incidentie is 1-2 %. Deze stenen worden veroorzaakt door een aangeboren, erfelijk renaal defect. De tubulaire reabsorpsie van aminozuren,cysteïne, argenine, lysine en ornithine is verminderd. Stenen worden vooral gevormd door overmatige excretie van de cysteïne in de urine.
Steenformatie kan heel vroeg optreden, vanaf de adolescentie. Een zeer hoge diurese (ook ’s nachts) is van essentieel belang (tot 4 L/d). Bij alcalinisatie van de urine zou de pH moeten komen tot 7.5-8. Verder kan de oplosbaarheid van de steen medicamenteus verhoogd worden. Aan te raden is één maal een chemische analyse van een geëvacueerde steen uit te voeren. Herhaalde analyses zijn niet zinvol, gezien patiënten bijna altijd dezelfde stenen opnieuw vormen. Bij recidiverende steenvormers is een 24-uurs urinecollectie en uitgebreide bloedname zinvol om eventuele metabole ziektes op te sporen.
Referenties 1. Patiëntenbrochure Nierstenen, afd. urologie U.Z. Leuven 2. Ben Van Cleynenbreugel: “Urolithiasis”, cursus voor verpleegkundigen 3. Albrecht Hesse (Bonn), Hans-Göran Tiselius (Stockholm), Andrea Jahnen (Bonn) Urinary Stones - Diagnosis, Treatment and Prevention of Recurrence
Types de calculs rénaux Jeanne Leën, Verpleegkundige Urologie, U.Z. Leuven Il existe des calculs rénaux de toutes les couleurs, de toutes les formes et de toutes les compositions. On a déjà dénombré plus de 200 substances différentes dans les calculs rénaux. Environ 80% des calculs rénaux contiennent du calcium. Les plus fréquents sont les calculs d’oxalate de calcium (70-75 %). Ils touchent 2x plus les hommes que les femmes, les sujets âgés de 30 à 50 ans présentant le risque le plus élevé. La formation de calculs d’oxalate de calcium est un processus multifactoriel. Au niveau individuel, le régime alimentaire peut avoir une grande influence sur le développement des calculs (alimentation trop riche ou prise hydrique trop faible). Les lésions chroniques, causées par des troubles métaboliques congénitaux ou acquis, entraînent aussi souvent la formation de calculs d’oxalate de calcium. D’autres causes peuvent être les troubles intestinaux (maladie de Crohn) et l’hyperparathyroïdie. L’oxalate de calcium se présente sous 2 formes différentes; le calcul de Ca-Ox monohydrate est compact et de couleur brune ou noire. Sa formation est favorisée par les hautes concentrations urinaires d’acide oxalique. Ces calculs durs sont difficiles à désintégrer par LECOC. Les concentrations élevées de calcium et de magnésium sont, par contre, responsables de la formation de calculs de Ca-Ox 30
dihydrate ou de cristaux de couleur jaune pâle. Ces calculs se traitent facilement par LECOC, mais les risques de récidives sont aussi plus élevés. Les calculs d’acide urique représentent 15% des calculs rénaux. La plupart des patients atteints sont un peu plus âgés, souvent au-delà de 60 ans. Chez les jeunes, les calculs d’acide urique se retrouvent surtout chez les sujets obèses. Les hommes ont un risque 2 à 4x plus élevé que les femmes d’avoir des calculs d’acide urique. Comme les calculs d’acide urique se forment dans une urine acide, le régime alimentaire peut jouer un rôle important dans leur formation. Une alimentation riche en protéines et une grande consommation de boissons alcoolisées (vin rouge, porto) augmentent l’élimination d’acide urique et donnent des pH inférieurs dans l’urine. Entre 20 et 40% des goutteux fabriquent des calculs d’acide urique à répétition. Les calculs d’acide urique sont les seuls calculs à pouvoir être dissous par traitement médicamenteux (alcalinisation de l’urine). Les calculs de struvite sont toujours causés par une infection bactérienne des voies urinaires (Proteus, Providentia, Klebsiella, Pseudomonas) et touchent 2x plus de femmes que d’hommes. Les infections urinaires sont la conséquence de fortes concentrations d’ammonium et d’un pH >7,0, ce qui réduit la solubilité du phosphate et induit une cristallisation. Dans le cas de calculs de struvite, il est très important de veiller à un débit urinaire élevé et d’acidifier l’urine pour combattre
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd30 30
04-12-2007 09:30:57
que les patients reforment presque toujours les mêmes calculs. En cas de récidives, il semble indiqué de collecter les urines pendant 24 heures et de faire un bilan sanguin complet en vue de détecter une éventuelle maladie du métabolisme.
Les calculs peuvent se former très tôt, dès l’adolescence. Une diurèse très élevée (y compris la nuit) est essentielle (jusqu’à 4 l/j). En cas d’alcalinisation de l’urine, le pH devrait atteindre 7,5-8. Pour le reste, on peut augmenter la solubilité du calcul par un traitement médicamenteux. Il est conseillé de procéder à une analyse chimique d’un calcul évacué. Mais il est inutile de répéter les analyses étant donné
1. Patiëntenbrochure Nierstenen, afd. urologie U.Z. Leuven 2. Ben Van Cleynenbreugel: “Urolithiasis”, cursus voor verpleegkundigen 3. Albrecht Hesse (Bonn), Hans-Göran Tiselius (Stockholm), Andrea Jahnen (Bonn) Urinary Stones - Diagnosis, Treatment and Prevention of Recurrence
Références
Dossier / Dossier
(éradiquer) la bactérie et faire baisser la saturation accrue en phosphate. Les calculs de cystine ont une incidence de 1 à 2%. Ces calculs sont causés par une déficience rénale congénitale héréditaire, caractérisée par une réduction de la réabsorption tubulaire d’acides aminés, de cystine, d’argentine, de lysine et d’ornithine. Les calculs sont principalement formés par l’excrétion excessive de cystine dans l’urine.
UROTEX medical bv Gespecialiseerd in Urodynamica Advies en service op maat -diverse systemen voor flowmetrie en urodynamica voor elke praktijksituatie -urodynamische meetcatheters Microtip Waterdruk Luchtdruk
www.urobel.be Voor meer informatie: Website : www.urotex.nl e-mail :
[email protected] telefoon : +31 317 613842
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd31 31
31
04-12-2007 09:30:58
Nieuws / Nouvelles
Familiegerichte zorg: een zorgmodel waarbij de partner vanaf de diagnose betrokken wordt bij de opmaak van het zorgplan Soin à vocation familiale: un modèle de soins dans lequel la partenaire est impliquée dès le diagnostic dans l’établissement du plan de soins Luc De Laere - gespecialiseerd prostaatverpleegkundige AZ Sint-Jan AV te Brugge.
Inleiding Prostaatkanker is in de industriële landen de meest frequente kanker bij mannen. De gestegen incidentie wordt enerzijds veroorzaakt door de toenemende gemiddelde leeftijd van de bevolking en onze Westerse levensstijl maar anderzijds ook omdat de kanker steeds vroeger ontdekt wordt. Men schat dat in de Westerse landen het risico op een microscopische kanker 30% bedraagt. Aangezien deze kankers echter traag groeien is het risico op een klinische prostaatkanker 10%. 1 op de 10 mannen boven de 50 jaar zal dus een evolutieve prostaatkanker ontwikkelen indien het gezwel niet tijdig wordt opgespoord en behandeld. Over de oorzaken van prostaatkanker is nog weinig met zekerheid gekend. Wel weten we dat prostaatkanker vaker voorkomt bij mannen in West - Europa en de Verenigde Staten. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de voedingsgewoonten. Ook is bekend dat veranderingen in de hormonale regeling van de prostaat een belangrijke rol spelen in het ontstaan van prostaatkanker. Erfelijkheid speelt ook een rol. Volgens bepaalde studies zouden de mannen met een directe verwante met prostaatkanker, een tot drie keer hoger risico lopen. Alleen een preventief onderzoek en een vroege diagnose van de prostaatkanker geven de meeste kans op genezing. Een jaarlijkse controle vanaf de leeftijd van 50 jaar bij een goed voorgelichte patiënt is daarom zeer zinvol. Preventief onderzoek naar prostaatkanker is aanbevolen vanaf de leeftijd van 40 jaar bij mannen van wie de vader of een broer prostaatkanker heeft gehad. Wanneer een man geconfronteerd wordt met prostaatkanker heeft hij de keuze uit verschillende behandelingsopties. Hij zal de behandelingskeuze voor zijn gelokaliseerd prostaatcarcinoom (watchful waiting, chirurgie, brachytherapie of externe radiotherapie) laten beïnvloeden door zijn huisarts, de behandelende uroloog, de prostaatverpleegkundige, zijn partner, zijn kinderen, zijn naaste omgeving, … Opdat de patiënt een gefundeerde keuze zou kunnen maken, is een multidisciplinaire voorlichting een noodzaak. Hierbij moeten alle behandelingsopties en de daarmee gepaard gaande fysieke 32
Luc De Laere - infirmier de la prostate AZ Sint-Jan AV à Bruges.
Introduction Du cancer de la prostate est le cancer le plus fréquent chez des hommes dans les pays industrialisés. L’incidence augmentée est causée- d’une part - par l’âge moyen élevé de la population et notre style de vie occidental, mais – d’autre part- aussi par la détection plus tôt de cancer. On estime que dans les pays occidentaux le risque à un cancer microscopique est 30%. Car ces cancers grandissent lentement, le risque à un cancer de la prostate clinique est 10%. Donc 1 sur 10 hommes de 50 ans et plus développera un cancer de la prostate évolutif si le tumeur n’est pas détecté et traité à temps. Il n’est pas encore certain quelles sont les causes du cancer de la prostate. On sait si que le cancer de la prostate se manifeste plus fréquemment chez des hommes dans l’Europe occidentale et dans les EtatsUnis. Il est probable que les habitudes alimentaires sont la raison. Il est aussi connu qu’un changement dans la régulation hormonale de la prostate joue un rôle important dans la genèse de cancer de la prostate. Un autre aspect est la hérédité. D’après certaines études, les hommes avec un parent direct avec cancer de la prostate auraient un jusqu’à trois fois plus de risque. Seulement un examen préventif et un diagnostic tôt de cancer de la prostate donnent la plus grande chance à guérison. Un contrôle annuel depuis l’âge de 50 ans chez un patient bien informé est alors très sensé. De la recherche préventive de cancer de la prostate est recommandée depuis l’âge de 40 ans chez des hommes dont le père ou un frère a eu du cancer de la prostate. Quand un homme est confronté avec cancer de la prostate, il a la choix entre plusieurs options de traitement. Il laissera influencer sa choix de traitement pour son carcinome de la prostate localisé (watchful waiting, chirurgie, brachythérapie, ou radiothérapie externe) par son médecin de famille, l’urologue traitant, l’infirmier de la prostate, sa partenaire, ses enfants, son entourage,… Pour que le patient pourrait faire une choix réfléchie, une information multidisciplinaire est nécessaire. Il faut discuter - à une façon compréhensible - toutes les options de traitement et les conséquences physiques relatées. Chaque traitement implique quand-même un nombre de comorbidités:
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd32 32
04-12-2007 09:30:59
Waarom een familiegerichte zorg? Ongeveer drie op de vier families zullen in hun leven geconfronteerd worden met kanker. Bij deze families registreert men, na de kankerdiagnose, een gemiddelde daling van 63 % van de familiale levenskwaliteit. De diagnose van prostaatkanker treft dus niet alleen de man en zijn partner maar alle familieleden. Stress, onrust, pijn, vermoeidheid, concentratiestoornissen, eetstoornissen, angst om te sterven en financiële zorgen zijn maar enkele van de emoties waarmee de familieleden, vanaf de diagnosestelling tot na de behandeling (tot op het moment van genezing of van eventueel herval), geconfronteerd worden. De inclusie van de partner en de familieleden bij de opmaak van het zorgplan is dus imperatief waardoor er niet alleen een optimale ondersteuning gerealiseerd wordt voor de patiënt maar ook voor elk individueel familielid. Aandacht voor het functioneren van de familie bij de opmaak van het zorgplan is onmisbaar. Het is belangrijk voor de zorgverlening om de familiale interacties te observeren en te verstaan. Welke zijn de angsten en hoe verloopt de ondersteuning? Welke is de familiale perceptie? Deze perceptie is belangrijk want deze staat het dichtst bij de beleving van de patiënt en kan dus dienen als handleiding alvorens bepaalde interventies te implementeren. De familie is de bron voor een complete en accurate verzameling van de gegevens die we nodig hebben bij de opmaak van het zorgplan. En dan is er ook nog de interactie tussen de familie en de patiënt. Het functioneren van de familie beïnvloedt de manier waarop de patiënt met zijn ziekte omgaat en omgekeerd zal het functioneren van de familie mede bepaald worden door de wijze waarop de patiënt met zijn prostaatkanker omgaat. Er is dus een correlatie tussen de gezondheid en de prognose van de patiënt enerzijds en het algemeen welgevoelen van de familie als geheel en van elk familielid afzonderlijk anderzijds. De aandacht voor en de invulling van de emotionele noden is een onmisbaar onderdeel van de familiegerichte zorg. Maar naast de emotionele support is het ook belangrijk dat de familieleden betrokken worden bij de technische aspecten van de zorgverlening en dat deze informatieve support ook blijft bestaan eens de patiënt het ziekenhuis heeft verlaten. Deze informatieve en emotionele betrokkenheid van de familieleden bij het plannen en het uitvoeren van de zorg zal er toe leiden dat de patiënt veel beter ondersteund wordt.
incontinence, troubles d’érection et dysfonction intestinale. Le patient et sa partenaire doivent être suffisamment informés sur ces faits et d’avance. Il est aussi important que la partenaire, dès le diagnostic, est impliquée dans l’établissement du plan de soins. Cela augmente la réduction de peur et il est positif pour le soin holistique général pour l’homme avec cancer de la prostate.
Pourquoi un soin à vocation familiale? Environ trois sur quatre familles seront confrontées dans leur vie avec du cancer. Chez ces familles on enregistre, après le diagnostic de cancer, une réduction moyenne de 63% de la qualité de vie familiale. Le diagnostic de cancer de la prostate ne touche pas seulement l’homme et sa partenaire mais tous les parents. Du stress, de l’agitation, de la douleur, de la fatigue, des troubles de concentration, des troubles de l’appétit, de la peur de mourir et des soucis financiers sont seulement quelques des émotions avec lesquels les parents, depuis le diagnostic jusqu’à après le traitement (jusqu’au moment de guérison ou de herval éventuel), sont confrontés. L’inclusion de la partenaire et des parents pendant l’établissement du plan de soins est donc impératif de sorte qu’on ne réalise pas seulement une assistance individuelle pour le patient mais également pour chaque parent individuel. Il est indispensable de prêter de l’attention au fonctionnement de la famille pendant l’établissement du plan de soins. Il est important pour l’attribution de soins d’observer et de comprendre les interactions familiales. Quelles sont les peurs et comment-il se passe l’assistance? Quelle est la perception familiale? Cette perception est importante parce qu’elle se trouve la plus proche à l’expérience du patient et elle peut servir de mode d’emploi avant d’implémenter certaines interventions. La famille est la source pour la compilation complète et minutieuse de données qui sont nécessaires pour l’établissement du plan de soins. Et il reste aussi encore l’interaction entre la famille et le patient. Le fonctionnement familial influence la manière à laquelle le patient manie sa maladie, et inversement la manière à laquelle le patient manie son cancer de la prostate déterminera aussi le fonctionnement familial. Il y a donc une corrélation entre la santé et la prognose du patient d’une part et le bien-être général de la famille comme unité et de chaque parent comme individu d’autre part. L’attention pour et l’interprétation des besoins émotionnels est un aspect indispensable du soin à vocation familiale. Mais sauf l’assistance émotionnelle, il est aussi important que les parents sont impliqués dans les aspects techniques de l’attribution de soins et que cette assistance informative continue aussi à exister quand le patient a quitté l’hôpital. Cet engagement informatif et émotionnel des parents pendant l’organisation et l’exécution du soin mènera au fait que le patient est mieux aidé. UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd33 33
Nieuws / Nouvelles
gevolgen op een verstaanbare manier besproken worden. Iedere behandeling impliceert immers een aantal co-morbiditeiten: incontinentie, erectiestoornissen en darmdisfunctie. De patiënt en zijn partner moeten daarover op voorhand voldoende ingelicht worden. Het is ook belangrijk dat de partner, vanaf de diagnose, mee betrokken wordt in de opmaak van het zorgplan. Dit verhoogt de angstreductie en draagt positief bij tot de algemene holistische zorg voor de man met prostaatkanker.
33
04-12-2007 09:31:01
Nieuws / Nouvelles
De man met een gelokaliseerd prostaatcarcinoom en zijn partner
L’homme avec un carcinome de la prostate localisé et sa partenaire
De partner van de man, die met prostaatkanker wordt geconfronteerd, is het ergst getroffen van alle familieleden daar zij meestal de belangrijkste zorgverlener is en belast is met de meeste emotionele support. Partners melden dat er vanaf de diagnose en tijdens de behandeling bepaalde dimensies in hun leven veranderd zijn. Zo is de relatie met de zieke partner veranderd. Ze hebben nu ook een nieuwe rol, deze van verzorgende. De herinneringen krijgen plots een andere dimensie en ze ervaren alles in het leven anders. Koppels reageren heel verschillend op de diagnose kanker. Er zijn koppels die zullen functioneren als een eenheid. Er zijn koppels die onafhankelijk van elkaar, maar op een gelijk niveau zullen functioneren en er zijn koppels die onafhankelijk zullen functioneren en waarbij één van de partners zich in een ondergeschikte positie bevindt. Koppels die beter met de diagnose kunnen omgaan zijn de koppels die functioneren als een eenheid. Ze zullen de kracht vinden om zich te informeren en om gebruik te maken van alle mogelijke externe voorzieningen.
La partenaire de l’homme, qui est confronté avec cancer de la prostate, est touchée le plus de tous les parents parce qu’elle est plutôt l’attributrice de soins la plus importante et elle est chargée avec la plupart de l’assistance émotionnelle. Des partenaires mentionnent que certaines dimensions dans leur vie ont changé depuis le diagnostic et pendant le traitement. Ainsi, la relation avec le partenaire malade a changé. Elles ont maintenant aussi un nouveau rôle, celui de soigneuse. Les souvenirs ont tout à coup une autre dimension et elles expériencent tout dans la vie autrement. Des couples réagissent très différent au diagnostic de cancer. Il y a des couples qui fonctionneront comme une unité. Il y a des couples qui fonctionneront indépendamment mais à un même niveau et on a des couples qui fonctionneront indépendamment et dans lesquels un des partenaires se trouve dans une position inférieure. Des couples qui peuvent meilleur manier le diagnostic, sont les couples qui fonctionnent comme une unité. Ils trouveront la force de s’informer et d’employer toutes les dispositions externes possibles. Grâce à leur faculté d’adaption, ils communiqueront meilleur et ils trouveront des manières à pouvoir manier la maladie et les circonstances changées. Des couples qui fonctionnent indépendamment et/ou dans lesquels un des partenaires se trouve dans une position inférieure, ils se sentiront impuissants, ils communiqueront plus difficilement, ils manieront plus difficilement la maladie et ils emploieront peu l’assistance externe ou l’attribution de soins. Il est donc important de savoir comment le couple fonctionne quand on établit le plan de soins. Le patient peut aussi quitter l’hôpital plus tôt ce qui implique que la partenaire devient une attributrice de soins plus importante. Le médecin de famille et les infirmiers à domicile sont responsables pour les soins à domicile plus techniques, mais la plus grande aide est, quand le patient quitte l’hôpital, la tâche de la partenaire.
Dankzij hun aanpassingsvermogen zullen ze beter met elkaar communiceren en zullen ze manieren vinden om met de ziekte en de veranderde omstandigheden te kunnen omgaan. Koppels die onafhankelijk van elkaar functioneren en/of waarbij één van de partners zich in een ondergeschikte positie bevindt, zullen zich machteloos voelen, moeilijker met elkaar communiceren, moeilijker met de ziekte omgaan en weinig gebruik maken van externe ondersteuning of dienstverlening. Het is dus belangrijk om te weten hoe het koppel functioneert bij de opmaak van het zorgplan. De patiënt wordt ook steeds vroeger uit het ziekenhuis ontslagen wat met zich meebrengt dat de partner een steeds belangrijker zorgverlener wordt. Voor de meer technische thuiszorg staan de huisarts en de thuisverpleegkundigen in maar de meeste mantelzorg is, eens de patiënt uit het ziekenhuis wordt ontslagen, de taak van de partner. Een professionele telefonische support kan hierbij een belangrijke angstreductie bij het gezin realiseren. De patiënt vindt het ook belangrijk dat zijn partner erbij is want voor hem is zijn partner de meest belangrijke ‘andere’. Hij vindt het belangrijk dat zijn partner erbij is tijdens het meedelen van de diagnose. De man met een nieuw gediagnosticeerde prostaatkanker vindt het belangrijk dat zijn partner mee helpt beslissen over de behandeling. De partner is, tijdens de behandeling en de periode erna, een steun en toeverlaat voor de patiënt. De partner moet erbij omdat de patiënt dit wil! 34
Une assistance professionnelle téléphonique peut réduire fortement la peur chez la famille sur ce terrain. Le patient le trouve aussi important que sa partenaire est là parce que pour lui la partenaire est ‘l’autre’ la plus importante. Il le trouve important que sa partenaire lui accompagne pendant la communication du diagnostic. L’homme avec un cancer de la prostate récemment diagnostiqué le trouve important que sa partenaire aide à décider sur le traitement. La partenaire est, pendant le traitement et la période après, un support et réconfort pour le patient. Elle doit être là parce que le patient le veut !
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd34 34
04-12-2007 09:31:01
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd35 35
04-12-2007 09:31:02
Nieuws / Nouvelles
Emotionele en fysieke antwoorden en ervaringen die door de man en zijn partner geformuleerd worden wanneer ze met prostaatkanker worden geconfronteerd
Réponses émotionnelles et physiques et Expériences qui sont formulées par l’homme et sa partenaire quand ils sont confrontés avec cancer de la prostate
De meest voorkomende emotionele antwoorden zijn angst, depressie, woede, onrust, afkeer en eenzaamheid. Andere mogelijke emotionele antwoorden zijn verwarring, pijn, onzekerheid en hopeloosheid. Als reactie op de diagnose prostaatkanker, ervaren sommige personen frustratie, bezorgdheid en machteloosheid. Partners formuleren soms ook ontkenning en schuldgevoelens wanneer hun man met prostaatkanker wordt geconfronteerd. De onzekerheid is één van de sterkste emotionele antwoorden die mee de houding zal bepalen tegenover de gekozen behandeling en tegenover het verloop van de ziekte. Zo zal de onzekerheid het positivisme tegenover de genezing van de ziekte afzwakken, de stress vergroten en de sociale en familiale ondersteuning ondermijnen. Deze onzekerheid treft alle familieleden en daarom moet de zorgverlening erop gericht zijn om vooral ook deze mensen te onderrichten en te ondersteunen. Fysieke antwoorden die geformuleerd worden tijdens de confrontatie met prostaatkanker zijn: vermoeidheid, concentratiestoornissen, slapeloosheid, eetstoornissen, verlies aan eetlust, maar ook de lichamelijke klachten die geassocieerd worden met stress, angst en depressie. Naast de emotionele en fysieke antwoorden kennen de partners van prostaatkankerpatiënten heel nieuwe ervaringen zoals rolveranderingen, moeilijkheden om de dagdagelijkse bezigheden te verrichten, verandering van werk en financiële problemen. Sommige partners pretenderen dat er niets aan de hand is en anderen bereiden zich dan weer voor op het overlijden van hun partner. De ontkenning dat het dagelijkse leven overhoop gehaald werd tengevolge van de zorg voor de zieke partner, leidt soms tot moeilijkheden bij de planning van de tijdsbesteding.
Les réponses émotionnelles les plus fréquentes sont peur, dépression, colère, inquiétude, dégoût et solitude. D’autres réponses émotionnelles possibles sont confusion, douleur, incertitude et état désespéré. Comme réaction sur le diagnostic de cancer de la prostate, certaines personnes expériencent de la frustration, de la préoccupation et de l’impuissance. Des partenaires formulent parfois aussi de la négation et des sentiments de culpabilité quand leur homme est confronté avec du cancer de la prostate. L’incertitude est une des réponses les plus puissantes qui déterminera partiellement l’attitude face au traitement choisi et face à l’évolution de la maladie. Ainsi, l’incertitude faiblira la positivisme face à la guérison de la maladie, augmentera le stress et ébranlera l’assistance sociale et familiale. Cette incertitude touche tous les parents et à cause de cela l’attribution de soins doit être orientée surtout à enseigner et aider ces personnes. Des réponses physiques qui sont formulées durant la confrontation avec cancer de la prostate sont : fatigue, troubles de concentration, insomnie, troubles de l’appétit, perte de l’appétit, mais aussi des plaintes physiques qui sont associées avec du stress, de la peur et de la dépression.Sauf les réponses émotionnelles et physiques, les partenaires des patients avec cancer de la prostate connaissent de nouvelles expériences comme des changementes de rôle, des difficultés à faire des activités quotidiennes, du changement de travail et des problèmes financiers. Certaines partenaires prétendent qu’il n’y a aucun problème et d’autres se préparent à la mort de leur partenaire. La négation que la vie quotidienne était troublée par le soin pour leur partenaire malade, mène parfois aux difficultés pendant le planning de l’emploi du temps.
Methodes om met de ziekte om te gaan Er zijn twee methodes (gedragingen) waarop partners en familieleden van patiënten met prostaatkanker met de diagnose omgaan: interne en externe gedragingen. Bij interne gedragingen gaat het om rolflexibiliteit, probleemoplossend gedrag tussen de familieleden onderling en het bespreekbaar maken van de manier waarop de diagnose wordt ervaren. Bij externe gedragingen gaat het om het zoeken naar informatie en sociale support, tijd nemen om openlijk te communiceren over de ziekte, tijd nemen om de diagnose te verwerken, aanpassen van de dagelijkse taken zo dit noodzakelijk blijkt, gebruik maken van alle mogelijke bestaande ondersteuningen, … Om een positieve ingesteldheid te behouden en de moed niet te verliezen gaan bepaalde familieleden zich informeren 36
Méthodes pour manier la maladie Il existe deux méthodes (comportements) auxquels des partenaires et parents des patients avec cancer de la prostate manient le diagnostic : des comportements internes et externes. Quant aux comportements internes, il s’agit de flexibilité de rôle, comportement afin de résoudre des problèmes entre les parents et faire discutable la façon à laquelle le diagnostic est expériencé. Quant aux comportements externes, il s’agit de chercher de l’information et de l’assistance sociale, prendre le temps à communiquer franchement sur la maladie, prendre le temps à accepter le diagnostic, adapter les tâches quotidiennes s’il est nécessaire, utiliser toutes les assistances existantes possibles, ... Afin de conserver des tendances positives et de ne
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd36 36
04-12-2007 09:31:03
Nood aan informatie en ondersteuning Meestal willen de familieleden veel informatie. Elk van de familieleden zit met unieke vragen waar ze een antwoord op zoeken. Elk heeft zijn eigen bezorgdheden. Als professionele zorgverstrekker kun je hierbij een invulling geven maar het is de patiënt die beslist hoeveel informatie er gegeven wordt en aan wie deze informatie gegeven wordt. In hun zoektocht naar kennis over de ziekte en zijn gevolgen gaan de koppels diverse bronnen gaan raadplegen. Bronnen van informatie zijn vrienden, familieleden, andere mannen met prostaatkanker, boeken, het internet, … Het is een hele opdracht om in dit kluwen van gegevens, die soms conflicterend zijn, de informatie te vinden die van toepassing is voor het koppel in kwestie. Daarom is de begeleiding van een professionele gezondheidswerker (huisarts, uroloog, gespecialiseerde verpleegkundigen, psycholoog)
pas perdre le courage, certains parents s’informent sur la maladie, le diagnostic, le traitement et ses conséquences. Ils vont parler avec d’autres parents, amis ou collaborateurs professionnels et volontaires. D’autres personnes vont –après la confrontation avec cancer de la prostate chez leur partenaire- se retirer avec ce partenaire malade et se dévouer complètement au soin pour ce partenaire. Ils trouvent de la force dans les souvenirs au passé quand tout était encore ‘différent et bon’. Il n’est certainement pas toujours facile pour la partenaire et les parents à continuer à organiser la vie familiale. Sauf l’attention et le soin multiples qu’on a pour le parent malade, on doit régler le ménage, on doit exercer un emploi, on a des obligations sociales, ... A cause de cela, il est important que les lignes de communication restent ouvertes et que les parents se soutiennent et vont partager les tâches, et qu’ils aident l’un et l’autre. Généralement, la partenaire va reléguer au second plan ses propres besoin et se concentrer sur son homme malade. Ella va essayer de tenir à distance de leur homme malade les soucis quotidiens afin de lui protéger contre le stress qui est associé avec tout cela. La partenaire va tenter de conserver le plus possible les habitudes familiales et elle va prendre son nouveau rôle de soigneuse en offrant le plus possible de l’assistance et de l’aide à son homme et cela à partir du diagnostic jusqu’au traitement et plus tard. Toutefois, il est important que la partenaire a aussi de l’attention pour ses propres besoins et qu’elle se réalise qu’elle ne doit pas se sentir coupable si elle prend parfois de temps pour soi-même et si cela sent bien. Cela peut être une manière de charger ses accus et c’est nécessaire si elle veut continuer à réaliser toutes ses tâches à long terme. De la communication avec les autres parents, amis, collègues et attributeurs de soins professionnels peut aider.
Besoin à information et assistance Généralement, les parents veulent beaucoup d’information. Chaque des parents a des questions uniques auxquelles ils cherchent une réponse. Chaque parent a ses propres préoccupations. Comme fournisseur de soins, tu peux le déterminer aussi un peu mais c’est le patient qui décide combien d’information est donnée et à qui on donne cette information. Dans leur quète à connaissance sur la maladie et ses conséquences, les couples vont consulter des sources diverses. Des sources d’information sont des amis, des parents, d’autres hommes avec cancer de la prostate, des livres, l’internet, ... C’est une tâche énorme de trouver l’information qui est applicable au couple en question dans l’abondance de données, qui sont parfois inconciliables. Pour cette raison, l’assistance par un travailleur de santé professionnel (médecin de famille, urologue, infirmiers spécialisés, psychologue) est une nécessité. De la connaissance tenira ouvertes les lignes de communication entre les parents et permettra le dialogue entre les travailleurs de santé et le couple. Puisque toujours UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd37 37
Nieuws / Nouvelles
over de ziekte, de diagnose, de behandeling en de gevolgen van de behandeling. Ze gaan praten met andere familieleden, vrienden of professionele en vrijwillige medewerkers. Andere personen gaan zich, bij de confrontatie met prostaatkanker bij hun partner, terugtrekken met die zieke partner en zich volledig toewijden aan de zorg voor die partner. Ze putten kracht uit de herinneringen aan het verleden toen alles nog ‘anders en goed’ was. Het is zeker niet altijd gemakkelijk voor de partner en de familieleden om het gezin zo goed mogelijk draaiende te houden. Naast de vele aandacht en zorg die er is voor het zieke familielid, moet er gezorgd worden voor het huishouden, moet er een job uitgeoefend worden, moet er voldaan worden aan sociale verplichtingen, … Daarom is het belangrijk dat de communicatielijnen openblijven en dat familieleden elkaar ondersteunen en de taken gaan verdelen, elkaar helpen. Veelal zal de partner haar eigen noden en behoeften naar de achtergrond verwijzen en zich enkel focussen op haar zieke man. Ze zal de dagelijkse beslommeringen proberen weg te houden van haar zieke man in een poging om hem te beschermen tegen de stress die hiermee gepaard gaat. De partner zal proberen om de familiale patronen zoveel mogelijk te bewaren en ze zal haar nieuwe rol van verzorgende opnemen om zoveel mogelijk ondersteuning en hulp te kunnen bieden aan haar man en dit vanaf de diagnose tot en met de behandeling en daarna. Toch is het belangrijk dat de partner ook aandacht heeft voor haar eigen noden en behoeften en dat ze inziet dat ze zich hierover niet schuldig moet voelen als ze nu en dan eens tijd neemt voor zichzelf en zich daar goed bij voelt. Dit kan een manier zijn om zich te herbronnen en is noodzakelijk als ze al haar taken op langere termijn wil blijven realiseren. Communicatie met de andere familieleden, vrienden, collega’s en professionele hulpverleners kan hierbij helpen.
37
04-12-2007 09:31:04
Nieuws / Nouvelles
een noodzaak. Kennis zal de communicatielijnen tussen de familieleden openhouden en zal de dialoog tussen de gezondheidswerkers en het koppel mogelijk maken. Steeds meer patiënten willen trouwens inspraak in de keuze van de behandeling en daarom is kennis over de ziekte en de behandelingsmogelijkheden en morbiditeiten een onmisbaar gegeven. Deze betrokkenheid van het koppel zal ertoe leiden dat ze meer achter hun beslissing zullen staan en dat ze mentaal gesterkt zullen zijn tijdens het verwerkingsproces van de ziekte. Er is ook de nood aan ondersteuning, zowel psychologisch als emotioneel. Psychologische ondersteuning is nodig opdat de familie als eenheid zou kunnen blijven functioneren met behoud van het individuele zelfbeeld. Ieder familielid heeft haar/zijn eigen noden en erkenning en invulling van deze noden is belangrijk. Hiervoor moeten de gezinsleden kunnen terugvallen op de dialoog met elkaar en met professionele hulpverleners en moeten ze kunnen beroepen op thuiszorgdiensten, zelfhulpgroepen en mantelzorg. Zo zal de kans op stress, onrust en depressie gereduceerd worden waardoor de draagkracht, die nodig is om voor de zieke partner te zorgen, groter wordt. Emotionele ondersteuning is noodzakelijk opdat de zorgenden en de man met prostaatkanker hun draagkracht zouden kunnen behouden. De diagnose prostaatkanker maakt vele emoties los en het aan elkaar kunnen uiten van wat er leeft bij elk van de leden van het gezin is dan ook zeer belangrijk. Zo zal er een betere ondersteuning komen van elkaar en van de zieke partner. De noden zijn variabel in tijd en kunnen verschillen van persoon tot persoon. Ze kunnen afhankelijk zijn van de cultuur, de leeftijd, het bevattingsvermogen en de draagkracht van elk van de familieleden. Een persoonlijk aangepaste invulling van die noden is dan ook aan de orde.
Intimiteit en seksualiteit Het seksueel functioneren en de intimiteit worden anders na de diagnose en de behandeling van prostaatkanker De diagnose en de behandeling hebben niet alleen hun weerslag op de patiënt maar zeker ook op zijn omgeving. Het zelfbeeld verandert en hierdoor verandert ook de relatie met de anderen. Het gewijzigd seksueel functioneren zal de levenskwaliteit verminderen en daarom is het belangrijk dat bij de opmaak van het zorgplan ook de seksualiteit aan bod komt. Het seksueel disfunctioneren schept bij de man met prostaatkanker verwarring, angst, ontgoocheling en soms woede. Hij voelt zich geen man meer en wordt geconfronteerd met schuldgevoelens omdat hij zijn partner niet meer de nodige intimiteit kan verschaffen. Ook de ervaring met incontinentie is nefast voor het seksueel functioneren. Het ongewilde urineverlies tast zijn zelfbeeld en zelfvertrouwen aan wat de seksualiteitsbeleving zeker niet ten goede komt. Een goede voorlichting vanwege de professionele gezondheidswerkers en een open communicatie tussen de partners onderling zal 38
plus de patients veulent de la participation dans la choix du traitement et à cause de cela il est indispensable d’avoir de la connaissance sur la maladie et les possibilités de traitement et des morbidités. Cet engagement du couple mènera au fait qu’ils sont plus sûrs de leur décision et qu’ils ont plus de force mentale pendant le processus d’acceptation de la maladie. Il y a aussi un besoin à une assistance, psychologique et émotionnelle. De l’assistance psychologique est nécessaire de sorte que la famille puisse continuer à fonctionner comme unité en conservant l’image de soi individuel. Chaque parent a ses propres besoins et il est important de reconnaître et d’interpréter ces besoins. Pour cela, les parents doivent pouvoir s’appuyer sur le dialogue mutuel et le dialogue avec les soigneurs professionnels et ils doivent pouvoir faire appel aux services à domicile, aux groupes d’entraide et à l’aide informelle. Ainsi, la chance à stress, inquiétude et dépression est réduite ce qui augmente les possibilités qui sont nécessaires pour soigner le partenaire malade. De l’assistance émotionnelle est nécessaire de sorte que les soigneurs et l’homme puissent conserver leurs possibilités. Le diagnostic de cancer de la prostate apporte beaucoup d’émotions et il est alors très important de pouvoir exprimer ce qui vit chez chaque des membres de la famille. De cette façon, il y a un meilleur support mutuel en du partenaire malade. Les besoins sont variables dans le temps et peuvent varient de personne à personne. Ils peuvent dépendre de la culture, de l’âge, de la faculté de compréhension et des possibilités de chaque des parents. Il faut interpréter individuellement ces besoins.
Intimité et sexualité Le fonctionnement sexuel et l’intimité changent après le diagnostic et le traitement du cancer de la prostate. Le diagnostic et le traitement n’ont pas seulement effet sur le patient mais certainement aussi sur son entourage. L’image de soi change et à cause de cela la relation avec les autres change aussi. Le fonctionnement sexuel changé réduira la qualité de vie et donc il est important que la sexualité joue également un rôle durant l’établissement du plan de soins. La dysfonction sexuelle cause chez l’homme avec cancer de la prostate de la confusion, de la peur, de la déception et parfois de la colère. Il ne se sent plus homme et il est confronté avec des sentiments de culpabilité parce qu’il ne peut plus offrir à sa partenaire l’intimité nécessaire. Aussi l’expérience avec incontinence est néfaste pour le fonctionnement sexuel. La perte involontaire d’urine affecte son image de soi et sa confiance en soi ce qui n’est pas positif pour l’expérience sexuelle. Une bonne information de la part des soigneurs professionnels et une communication ouverte entre les partenaires contribueront au fait que ces morbidités sont mises en perspectif et que les partenaires continueront à s’appuyer et s’encourager. L’inquiétude diminuera et on maniera meilleur ces gênes généralement temporaires. Cela montre encore une fois que l’inclusion de la partenaire dans l’établissement du plan de
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd38 38
04-12-2007 09:31:04
Een goede familiegerichte zorg voldoet aan bepaalde kenmerken: - De relatie tussen de familie en de professionele gezondheidsverstrekker is onbevooroordeeld en gebaseerd op eerlijke en open communicatie. - De familie wordt gerespecteerd voor hun kennis over de patiënt en ze wordt gezien als een constante in het leven van de patiënt. - De diversiteit van de familie wordt gerespecteerd alsook hun individuele normen. - Er wordt informatie gegeven aan de familie die begrijpelijk is voor elk van de leden. Er is bewijs van dit begrip via communicatie. - De familieleden worden betrokken in de opmaak van het zorgplan en de uitvoering van de zorg. - De zorgverlener stimuleert normaal en autonoom functioneren. - De zorgverlener houdt rekening met alle familieleden en erkent dat de patiënt met prostaatkanker niet altijd de enige zorg is van de familie. - De verzorgende rol van de familie wordt ondersteund en er is support voor de fysieke en emotionele noden (teaching, communicatie, telefonische support, zelfhulpgroepen)
Tot slot Wanneer partners vanaf de diagnose betrokken worden bij de opmaak van het zorgplan, krijgen ze direct belangrijke informatie over de ziekte, de behandeling van de ziekte en over de gevolgen van die behandeling. Ze zullen zo alles beter begrijpen en ze
soins est nécessaire. Ainsi, la partenaire pourra meilleur porter le rôle sexuel changé, le rôle soignant et le rôle assistant. Il est aussi important que -quand le couple veut formuler le fonctionnement sexuel changé- on pourvoit le temps et l’espace nécessaires. Cela demande parfois beaucoup de courage du couple à formuler ses problèmes. Quand ils ne se sentent pas entendus à un certain moment, il est possible qu’on aurait besoin de beaucoup de temps avant de retrouver le courage pour cela. Parfois tu dois - comme soigneur - faire discutable comme premier la sexualité, mais après les couples sont reconnaissants. La sexualité est et reste importante, aussi après le diagnostic et le traitement de cancer de la prostate. L’implémentation de la sexualité dans le plan de soins n’est donc pas une option mais une nécessité.
Un bon soin à vocation familiale remplit quelques caractéristiques : - La relation entre la famille et le soigneur professionnel est sans préjugés et basée sur une communication honnête et ouverte; - La famille est respectée pour sa connaissance sur le patient et elle est vue comme une constante dans la vie du patient. - On respecte la diversité de la famille et aussi leurs normes individuels. - On donne à la famille de l’information qui est compréhensible pour chaque des parents. Il y a de la preuve de cette compréhension par de la communication. - Les parents sont impliqués dans l’établissement du plan de soins et l’exécution du soin. - Le soigneur stimule un fonctionnement normal et autonome. - Le soigneur respecte tous les parents et reconnaît que le patient avec cancer de la prostate n’est pas toujours le seul soin de la famille. - Le rôle soignant de la famille est soutenu et il y a de l’assistance pour les besoins physiques et émotionnelles (teaching, communication, assistance téléphonique, groupes d’entraide).
En conclusion Quand des partenaires sont impliqués dans l’établissement du plan de soins dès le diagnostic, elles recoivent directement de l’information importante sur la maladie, le traitement de la maladie et les conséquences de ce traitement. De cette façon, elles comprennent tout meilleur et elles peuvent mieux porter le soin pour le partenaire avec cancer de la prostate. Elles vont communiquer plus facilement et plus ouvertement, entre soi et avec leurs soigneurs professionnels. Elles se sentiront plus impliquées, ce qui renforcera la relation. UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd39 39
Nieuws / Nouvelles
ertoe bijdragen dat deze morbiditeiten in perspectief worden gebracht en dat de partners elkaar zullen blijven ondersteunen en aanmoedigen. De onrust zal verminderen en het omgaan met deze meestal tijdelijke ongemakken zal beter verlopen. Het pleit nogmaals voor de inclusie van de partner bij de opmaak van het zorgplan. Zo zal de partner beter de veranderde seksuele, ondersteunende en verzorgende rol kunnen dragen. Het is ook belangrijk dat wanneer het koppel het veranderde seksueel functioneren wil verwoorden, daar de nodige tijd en ruimte wordt voor voorzien. Het vraagt van het koppel soms heel wat moed om deze problemen onder woorden te brengen. Wanneer ze zich op zo’n moment niet gehoord voelen, zou het lang kunnen duren voor ze daar weer de moed kunnen voor opbrengen. Soms moet je als hulpverlener als eerste de seksualiteit ter sprake brengen maar achteraf zijn de koppels dankbaar dat dit is gebeurd. Seksualiteit is en blijft belangrijk, ook na de diagnose en de behandeling van prostaatkanker. Het implementeren van de seksualiteit in het zorgplan is dus geen optie maar een must!
39
04-12-2007 09:31:05
Nieuws / Nouvelles
zullen de zorg voor de partner met prostaatkanker beter kunnen dragen. Ze zullen gemakkelijker en opener communiceren, onderling en met hun professionele gezondheidsverstrekkers. Ze zullen zich meer betrokken voelen wat op zijn beurt de relatie zal versterken. De zorg zal hierdoor gemakkelijker verlopen en aan kwaliteit winnen. De kans op angst en depressies zal afnemen. De zorg voor de patiënt blijft natuurlijk heel belangrijk en het is en blijft de patiënt die beslist hoeveel informatie hij toelaat voor ieder familielid afzonderlijk, maar het is een uitdaging voor de gezondheidswerkers om een evenwicht te vinden in de zorg voor de patiënt en zijn familie. Een goed gebalanceerde familiegerichte zorg zal ten goede komen aan de uitkomst van de zorg. Hierbij is de dialoog een belangrijk hulpmiddel waarmee de noden en behoeften kenbaar gemaakt worden, waarmee emotionele en psychologische ondersteuning wordt gegeven en waarmee het veranderde seksueel functioneren onder woorden kan worden gebracht.
A cause de cela, le soin deviendra plus facile et la qualité augmentera. La chance aux peurs et dépressions diminuera. Il est évident que le soin pour le patient reste très important et c’est le patient qui décide combien d’information il permet pour chaque parent individuel, mais c’est un défi pour les soigneurs à trouver un équilibre dans le soin pour le patient et sa famille. Un soin à vocation familiale bien balancé influencera positivement le soin. Un aide important est le dialogue avec lequel on montre les besoins, avec lequel on donne de l’assistance émotionnelle et psychologique et avec lequel on peut formuler le fonctionnement sexuel changé.
Referenties / Références Barg, F.K., Pasacreta, J.V., Nuamah, I.F., & Robinson, K.D. (1998). A description of a psychoeducational intervention for family caregivers of cancer patients. Journal of Family Nursing, 4(4), 394-413. Butler, L., Downe-Wamboldt, B., Marsh, S., Bell, D. & Jarvi, K. (2001). Quality of life post radical prostatectomy: A male perspective. Urologic Nursing, 21(4), 283-288. Carlson, L.E., Bultz, B.D., Speca, M., & St. Pierre, M. (2000). Partners of cancer patients: Part I. Impact, adjustment, and coping across the illness trajectory. Journal of Psychosocial Oncology, 18(2), 39-57. Chaitchik, S., Kreitler, S., Rapoport, Y., & Algor, R. (1992). What do cancer patients’ spouses know about the patients? Cancer Nursing, 15(5),353-362. Chan, C.W.H., & Chang, A.M. (1999). Stress associated with tasks for family caregivers of patients with cancer in Hong Kong. Cancer Nursing, 22(4), 260-265. Davison, B.J., & Degner, L.F. (1997). Empowerment of men newly diagnosed with prostate cancer. Cancer Nursing, 20(3), 187-196. Ey, S., Compas, B.E., Epping-Jordan, J.E., & Worsham, N. (1998). Stress responses and psychological adjustment in patients with a cancer and their spouses. Journal of Psychosocial Oncology, 16(2), 59-77. Feldman-Stewart, D., Brundage, M.D., & Mackillop, W.J. (2001). What questions do families of patients with early-stage prostate cancer want answered? Journal of Family Nursing, 7(2), 188-207. Germino, B.B., Mischel, M.H., Belyea, M., Harris, L., Ware, A., & Mohler, J. (1998). Uncertainty in prostate cancer: Ethnic and family patterns. Cancer Practice: A Multidisciplinary Journal of Cancer Care, 6(2), 107113. Harris, K.A. (1998). The informational needs of patients with cancer and their families. Cancer Practice: A Multidisciplinary Journal of Cancer Care, 6(1), 39-46. Hutchfield, K. (1999). Family-centered care: A concept analysis. 40
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd40 40
04-12-2007 09:31:05
UROLOGISCH VERPLEEGKUNDIGE? Word nu lid voor slechts
€ 15 door het bedrag te storten op rekening 001-3024515-34 met vermelding van uw naam en thuisadres
Uw voordelen: •
U krijgt dit interessante tijdschrift gratis op uw thuisadres toegestuurd.
•
U geniet van een korting op alle organisaties, (congressen, cursussen, colloquia, ...) van Urobel.
•
U wordt persoonlijk op de hoogte gehouden van wat er zich in de urologische sector afspeelt.
•
U kan deelnemen aan werkgroepen opgericht door Urobel.
•
U maakt deel uit van een actieve vereniging die ook naar u luistert.
INFIRMIER(E)S EN UROLOGIE? Devenez membre pour pas plus que
€ 15 Versez les 15 euros sur le compte 001-3024515-34 avec les mentions suivantes : votre nom, votre adresse personnelle, le nom de votre hôpital
FIXATIE ballonkatheters Als vereniging ondersteunen wij ook studenten die een eindwerk willen maken over een urologisch onderwerp. - Nico De Clercq Samen met Nico zetten wij een enquête op het net dat zijn medestudenten aanzette om na te gaan of verblijfskatheters gefixeerd werden. U leest zijn artikel hieronder.
Votre avantages: •
Vous recevrez cet intéressant magazine à domicile.
•
Vous recevrez une réduction sur toutes les activités organisées par Urobel (colloques, congrès, cours, ...).
FIXATIE ballonkatheters Nico de Clerq Omdat er slechts weinig literatuur omtrent de fixatie van ballonkatheters te vinden is, leek het zinvol om hierover een project te realiseren. De voor- en nadelen van fixatie en niet-
Nieuws / Nouvelles
Journal of Advanced Nursing, 29(5), 11781187. Laizner, A.M., Yost, L.M.S., Barg, F.K., & McCorkle, R. (1993). Needs of family caregivers of persons with cancer: A review. Seminars in Oncology Nursing, 9(2), 114-120. Lavery, J.F., & Clarke, V.A. (1999). Prostate cancer: Patients’ and spouses’ coping and marital adjustment. Psychology Health and Medicine, 4(3), 289-302. Lewis, F.M. (1993). Psychosocial transitions and the family’s work in adjusting to cancer. Seminars in Oncology Nursing, 9(2), 127-129. Litwin, M.S., Melmed, G.Y., & Nakazon, T. (2001). Life after radical prostatec-tomy: A longitudinal study. The Journal of Urology, 166, 587-592. Maliski, S.L., Heilemann, M.V., & McCorkle, R. (2001). Mastery of postprostatectomy incontinence and impotence: His work, her work, our work. Oncology Nursing Forum, 28(6), 985-992. Moore, K.N., & Estey, A. (1999). The early post-operative concerns of men after radical prostatectomy. Journal of Advanced Nursing, 29(5), 1121-1129. Naitoh, J., Zeiner, R.I., & Dekernion, J.B.(1998). Diagnosis and treatment of prostate cancer. American Family Physician, 57(7), 1531-1539. Penson, R.T., Gallagher, J., Gioiella, M.E.,Wallace, M., Borden, K., Duska,L.A., et al. (2000). Sexuality and cancer: Conversation comfort zone. The Oncologist, 5(4), 336-344. Persson, L., Rasmusson, M., & Rahm- Hallberg, I.R. (1998). Spouses’ view during their partners’ illness and treatment. Cancer Nursing, 21(2),97-105. Sormanti, M., & Kayser, K. (2000). Partner support and changes in relationships during life-threatening illness: Women’s perspectives. Journal of Psychosocial Oncology, 18(3), 45-62. Steele, R.G., & Fitch, M.I. (1996). Copingstrategies of family caregivers of home hospice patients with cancer. Oncology Nursing Forum, 23(6),955-960. Stommel, M., & Kingry, M. (1991). Support patterns for spouse-caregivers of cancer patients. Cancer Nursing, 14(4), 200-205. Waldron, T. (2002). Sexual dysfunction after prostate cancer. Cure, 28(2), 36- 38
•
Vous êtes tenu personnellement au courant de toutes les nouveautés en urologie.
•
Vous pouvez participer au groupes de travail d’Urobel.
•
Vous devenez membre d’une association active qui vous écoute.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd41 41
41
04-12-2007 09:31:06
Nieuws / Nouvelles
fixatie, alsook nieuwe systemen die fixatie makkelijker moeten maken, worden in dit werk besproken. Dit afstudeerproject had als doel een initieel onderzoek te voeren en een deur te openen naar verder onderzoek omtrent het fixatiegedrag aangaande ballonkatheters op de verschillende afdelingen in het ziekenhuis en in de thuisverpleging.
Studie Om de theoretische beschouwingen aangaande dit onderwerp te bespreken was een grondige literatuurscreening nodig. De elektronische databanken Pubmed en Invert werden hiertoe geconsulteerd. Het was echter niet eenvoudig om relevante literatuur te vinden. Er is wel veel literatuur voorhanden over urinaire infecties die ontstaan ten gevolge van blaaskatheterisatie: soorten infectie, ontwikkeling van infectie, behandeling en medicatie. De focus ligt echter op de fixatie van urinaire ballonkatheters. Om een beeld te krijgen van het fixatiegedrag van Vlaamse verpleegkundigen werd een enquête opgesteld, gebaseerd op de bevindingen van de literatuurstudie. Om deze enquête in een aantrekkelijke en gebruikersvriendelijke vorm te gieten werd gebruik gemaakt van SNAP, een softwareprogramma dat gebruikt wordt om online-enquêtes te maken. Het internet is immers een medium dat meer en meerbekend raakt bij alle groepen van de bevolking, en het biedt de vorser meerdere mogelijkheden. Een van de voordelen is de snelheid waarmee een vragenlijst kan worden ingevuld en teruggestuurd, wat slechts een beperkt beslag legt op de tijd van de respondent. De output van de bekomen antwoorden op de enquête worden hieronder besproken.
Output Er werden uiteindelijk 172 respondenten geteld, waaronder hoofdzakelijk studenten verpleegkunde gevolgd door verpleegkundigen uit het werkveld en lectoren uit de opleiding verpleegkunde. Uit de vraag of bij de geobserveerde patiënt de ballonkatheter al dan niet gefixeerd was, blijkt er geen noemenswaardig verschil te bestaan tussen het aantal gefixeerde en niet gefixeerde katheters. De literatuurstudie heeft echter aangetoond dat het niet fixeren van katheters gepaard gaat met een risico op letsel en /of infectie voor de patiënt. De krachten die op de niet gefixeerde katheter kunnen inwerken zijn niet verwaarloosbaar. De urine die zich in de collector bevindt, oefent een tractie uit op het enige bevestigingsmiddel van de katheter, namelijk de ballon van 10 of 20 cc in de blaas. Het is niet verwonderlijk dat deze kracht drukletsels kan veroorzaken in de blaas ter hoogte van de blaashals. Ook de meatus ondervindt deze drukkracht. Bij 27 patiënten met een transurethrale katheter bleken 22 niet gefixeerde katheters lekkage tot gevolg te hebben. Het is een logisch gevolg dat door de niet-fixatie meer tractie ontstaat op de ballon en zo het adequaat functioneren van de sfincter 42
FIXATION des sondes à ballonnets En tant qu’association, nous soutenons aussi des étudiants désireux de réaliser un travail de fin d’étude sur un sujet lié à l’urologie. - Nico De Clercq En collaboration avec Nico, nous avons mis sur le net une enquête mise au point par ses collègues-étudiants sur la fixation des sondes à demeure. Découvrez son article ci-dessous.
FIXATION des sondes à ballonnets Nico de Clerq Au vu du peu de littérature disponible en matière de fixation des sondes à ballonnets, il semblait tout indiqué de réaliser un projet sur le sujet. Ce travail aborde les avantages et inconvénients de la fixation et de la non-fixation, ainsi que les nouveaux systèmes supposés faciliter la fixation. L’objectif de ce projet de fin d’étude était de mener une enquête initiale et d’ouvrir une porte vers de plus amples recherches sur les habitudes de fixation des sondes à ballonnets dans les différents services de l’hôpital et dans les soins à domicile.
Etude Une revue approfondie de la littérature était indispensable pour débattre des considérations théoriques concernant ce sujet. Pour ce faire, nous avons consulté les banques de données électroniques Pubmed et Invert. Il n’a toutefois pas été simple de trouver de la littérature pertinente. Par contre, la littérature était prolixe sur les infections urinaires faisant suite à une cathétérisation vésicale: types d’infections, développement de l’infection, traitement et médication. Mais notre intérêt se portait sur la fixation des sondes à ballonnets urinaires. Pour connaître les habitudes en matière de fixation du personnel infirmier flamand, nous avons composé une enquête sur la base des constatations de notre revue de la littérature. Pour donner à l’enquête une forme attractive et conviviale, nous avons utilisé le programme SNAP, un logiciel utilisé pour faire des enquêtes en ligne. En effet, l’internet est un média qui est de plus en plus connu dans tous les groupes de la population et qui offre de nombreuses possibilités aux investigateurs. L’un des avantages est la rapidité avec laquelle le questionnaire peut être rempli et renvoyé. La personne interrogée ne doit donc pas y consacrer trop de temps. Nous présentons ci-dessous un résumé des réponses fournies aux questions de l’enquête.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd42 42
04-12-2007 09:31:06
Réponses Au final, 172 personnes ont participé à l’enquête : il s’agissait essentiellement d’étudiants infirmiers, suivis d’infirmiers en exercice et de lecteurs enseignant dans les formations du personnel infirmier. La question portant sur la fixation de la sonde à ballonnet chez les patients observés n’a pas révélé de différence significative entre le nombre de sondes fixées et le nombre de sondes non fixées. Or, la revue de la littérature indiquait que la non-fixation de sondes s’accompagne d’un risque de lésion et/ ou d’infection pour le patient. Les forces susceptibles d’agir sur la sonde non fixée ne sont pas négligeables. L’urine qui se trouve dans le collecteur exerce une traction sur la seule fixation de la sonde, à savoir le ballonnet de 10 ou 20 cc dans la vessie. Il n’est pas étonnant que ces forces puissent occasionner des lésions de pression dans la vessie, et plus précisément au niveau du col vésical. Le méat supporte lui aussi cette pression. Sur 27 patients dotés d’une sonde transurétrale, 22 sondes non fixées ont conduit à des fuites. C’est une conséquence logique de l’augmentation, due à la non-fixation, de la traction sur le ballonnet, ce qui va influencer négativement le fonctionnement du sphincter. L’ouverture de la vessie se referme moins bien autour de la sonde, ce qui favorise les fuites. L’urine peut ainsi s’écouler le long de la face externe de la sonde. Les principales conséquences négatives de cette traction indésirable se manifesteront naturellement lors de la manipulation du système complet : la sonde, la tubulure et le collecteur. Lorsque le patient est retourné dans son lit ou lorsqu’il se déplace, tout le poids du collecteur est transféré sur la sonde. Il n’est pas non plus totalement impensable que la tubulure reste accrochée quelque part et qu’elle engendre ainsi encore un peu de pression sur le col vésical et le méat. Par ailleurs, nous avons aussi remarqué que, quand la sonde était fixée, les systèmes alternatifs n’étaient que peu utilisés pour prévenir toute traction. Les systèmes tels que Statlock® ne sont pas ou peu utilisés. On peut se demander si les infirmières, les médecins et les autres soignants sont réellement ouverts à ces innovations. Ces prestataires de soins sont-ils conscients de l’existence de ces alternatives ou est-ce plutôt une question de méfiance ? D’autres recherches seront nécessaires pour répondre à cette question. Dans 90% des cas, les sondes fixées sont protégées de la traction par un bon vieux sparadrap. Or, les études sur le sujet ont montré que ce mode de fixation a pas mal de désavantages. Selon Hanchett (2002), s’il s’agit effectivement d’une fixation très simple et bon marché, le pansement se détache très facilement. On note aussi souvent des irritations cutanées à différents degrés. En outre, il reste toujours des résidus d’adhésifs puisqu’il faut sans cesse fixer et refixer la sonde. Ces résidus capturent divers micro-organismes qui, à court terme, peuvent engendrer une contamination extraluminale. Ces bactéries peuvent aussi migrer vers la vessie et ainsi causer une cystite. Les résultats donnent aussi d’intéressantes informations en ce qui concerne le site de fixation. L’enquête révèle que, chez UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd43 43
Nieuws / Nouvelles
negatief gaat beïnvloeden. De opening van de blaas wordt minder goed afgesloten rondom de katheter en gaat lekkage in de hand werken. De urine kan aldus langs de buitenzijde van de katheter naar buiten vloeien. De grootste negatieve gevolgen van deze ongewenste tractie zullen zich uiteraard manifesteren bij het manipuleren van het volledige gesloten systeem: de katheter, leiding en collector. Als de patiënt in bed gedraaid wordt of als hij zich verplaatst, wordt het volledige gewicht van de collector op de katheter overgeplaatst. Het is ook niet ondenkbaar dat de leiding ergens blijft haken en zo ook druk veroorzaakt op de blaashals en meatus. Verder werd gezien dat, wanneer de katheter dan wel gefixeerd bleek, er slechts weinig alternatieve systemen gebruikt worden om tractie te vermijden. Systemen als dat van Statlock® worden niet of slechts nauwelijks aangewend. Men kan zich de vraag stellen of de verpleegkundigen, artsen en andere verzorgenden wel openstaan voor deze innovaties. Zijn deze hulpverleners zich bewust van het bestaan van deze alternatieven of is het eerder een kwestie van wantrouwen? Om op deze vraag een antwoord te vinden zal er nog verder onderzoek moeten gevoerd worden. De gefixeerde katheters werden in 90% van de gevallen tegen tractie beveiligd door middel van de aloude kleefpleister. Uit onderzoek is echter gebleken dat deze manier van fixatie behoorlijk wat minpunten heeft. Volgens Hanchett (2002) is dit wel een heel goedkope en eenvoudige manier van fixatie, maar deze tape komt echter snel los. Er worden ook dikwijls huidirritaties van verschillende graad opgemerkt. Ten gevolge van het steeds opnieuw fixeren van de katheter blijven bovendien steeds kleefresten aanwezig. Hierin blijven verschillende microorganismen kleven, die op korte termijn aanleiding kunnen geven tot extraluminale contaminatie. Deze bacteriën kunnen ook migreren naar de blaas en zo cystitis veroorzaken. Ook over de manier van fixeren leveren de resultaten interessante bevindingen. Uit de enquête blijkt dat er bij mannen met een verblijfskatheter bijna evenveel op de buik (33) als op de dij (26) wordt gefixeerd. Uit onderzoek (Sienty & Dawson, 1999) is gebleken dat bij de man best op de pubis wordt gefixeerd. Op deze manier wordt de peniscrotale hoek overwonnen en wordt druknecrose op deze plaats vermeden. Bij de vrouwelijke patiënt wordt de katheter het best gefixeerd op de dij omdat zij uiteraard geen problemen hebben met druk op de peniscrotale hoek. Uit het onderzoek bleek dat toch bij 3 vrouwen de katheter op de buik gefixeerd was. Het dient wel gezegd dat deze foutieve fixatie minder nadelige gevolgen zal hebben dan een bij de man cfr. druknecose. Het is opvallend dat er twee katheters gefixeerd waren aan het bed van de patiënt. Het hoeft geen deskundige uitleg om duidelijk te maken dat dit echt uit den boze is. Als de patiënt zich nog maar even verlegt of wordt verlegd zonder de bevestiging los te maken dan ontstaat er tractie op de blaashals en de meatus. Bij het bekijken van de resultaten kan men zich de vraag stellen hoe het komt dat er twijfel is betreffende de plaats van fixatie. Weten de verpleegkundigen niet hoe te fixeren?
43
04-12-2007 09:31:07
Nieuws / Nouvelles
Zou dit te wijten zijn aan een gebrekkige opleiding of is er eerder sprake van een tekort aan bijscholing. Bestaan er verschillende protocols inzake fixatie van katheterfixatie op de verschillende afdelingen of is er een invloed van de persoonlijke voorkeur van de arts of verpleegkundige? Het zou evenwel ook kunnen dat er sprake is van nalatigheid bij de verpleegkundige. Verder onderzoek dat zich op deze vragen richt, zou hier verduidelijking kunnen brengen.
Conclusies Uit het onderzoek en uit de literatuurstudie is gebleken dat het erg belangrijk is om te fixeren. Als de twee componenten enquête en literatuur met elkaar vergeleken worden komt men tot de constatatie dat er heel wat risico’s worden gelopen door het ontbreken van eenduidigheid omtrent het al dan niet fixeren van de urinaire katheter. De mogelijke complicaties ten gevolge van niet fixatie zijn niet te onderschatten. Blijkbaar bestaan er nog onduidelijkheden omtrent de fixatie en is het wenselijk dat het fixatiegedrag van verpleegkundigen en de protocols ter fixatie nog verder worden onderzocht. Het was de bedoeling om een deur te openen naar verder onderzoek en men kan wel stellen dat de resultaten die in dit werk werden opgenomen de nood naar meer onderzoek verder heeft aangewakkerd.
Referenties / Références Hanchett Marilyn (2002). Techniques for Stabilizing Urinary Catheters. American Journal of Nursing, Vol.102, No.3, 44-48 Sienty Mary K. (1999). Preventing Urosepsis from Indwelling Urinary Catheters. American Journal of Nursing, Vol. 99, No.1, 24C-24H Eileen Toughill (2005). Indwelling Urinary Catheters. American Journal of Nursing Vol. 105, No. 5, 35-37 Pomfret, I., Wells, M. (2006) Urinary Catheter Problems. Journal of Community Nursing Vol.20, Issue 7, 14-18 Bierman, S., Carignan, M. (2003) Prevention of Adverse Events associated with Urinary tract Catheterisation. Managing Infection Control September 2003, 42-49 Klumper, B., Pieters R. (2000) Verblijfskatheter thuis. Nursing, November, p 6 Ceuleers K. (1997). Blaaskatherisatie Retrieved from the Web 10/1/2007 http:// www.traumato.ehealth.be Zoet G. (2001) Externe katheter: praktische tips en informatie. Lecturo December 2002,pp 10-15. Gavind K, Noehr S, Walter S. Biofeedback and physiotherapy versus hysiotherapy al one in the treatment of genuine stress urinary incontinence. Int Urogynecol J 1996; 7: 339-43. Hay-Smith EJC, Bø K, Berghmans LCM, Hendriks HJM, de Bie RA, van Waalwijk van Doorn ESC. Pelvic floor muscle training for urinary incontince in women (Cochrane Review). In: The Cochrane Library, Issue 4, 2005. Richtlijn urine-incontinentie. Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, 2004
44
l’homme, la sonde à demeure est presque aussi souvent fixée sur l’abdomen (33) que sur la cuisse (26). Or, une étude (Sienty & Dawson, 1999) a montré que le meilleur endroit pour fixer une sonde chez un homme est le pubis. Cela permet de surmonter l’angle pénoscrotal et de prévenir les nécroses de pression à cet endroit. Chez les femmes, la sonde est de préférence fixée sur la cuisse, car elles n’ont évidemment pas de problème de pression au niveau de l’angle pénoscrotal. L’enquête révèle quand même que 3 femmes avaient leur sonde fixée sur l’abdomen. Il faut reconnaître que cette erreur de fixation aura moins de conséquences négatives chez la femme que chez l’homme (nécrose de pression). Assez étonnamment, deux sondes avaient été fixées au lit du patient. Pas besoin d’être un expert pour savoir que cette méthode est à proscrire. Il suffit que le patient change ou soit changé de position sans que la fixation ne soit défaite pour qu’une traction s’exerce sur le col vésical et sur le méat. Au vu des résultats, on peut se demander comment il se fait qu’il y ait de tels doutes concernant le site de fixation. Le personnel infirmier ne sait-il pas fixer une sonde ? Serait-ce dû à un manquement dans leur formation ou plutôt à un manque de formation complémentaire ? Existe-t-il plusieurs protocoles en matière de fixation de sondes, qui seraient différents d’un service à l’autre, ou est-ce une question de préférence personnelle du médecin ou de l’infirmière ? Il se pourrait toutefois qu’il soit aussi question de négligence dans le chef du personnel infirmier. D’autres recherches, spécifiquement ciblées sur ces questions, pourraient apporter les éclaircissements nécessaires.
Conclusions L’enquête et la revue de la littérature nous apprennent que la fixation est très importante. Si l’on compare l’enquête et la revue de la littérature, on constate que le manque de cohérence sur la fixation de la sonde urinaire entraîne pas mal de risques. Il ne faut pas sous-estimer les complications faisant suite à la non-fixation d’une sonde. Les habitudes en matière de fixation manquent encore manifestement de clarté et il est à souhaiter que les habitudes des infirmières et les protocoles en matière de fixation soient étudiés plus en détail. Notre but était d’ouvrir une porte pour d’autres recherches, et nous pouvons dire que les résultats présentés dans ce travail ont encore souligné davantage la nécessité de mener de plus amples investigations.
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd44 44
04-12-2007 09:31:08
Connecting with science
“UCB is connecting science in new ways, notably chemistry and biology, illuminating the biological pathways involved in severe diseases.”
UCB has a passionate, long-term commitment to finding more effective treatments for several specific neurological diseases, immunological disorders and cancers. Our challenge is to help patients and families living with the physical and social burden of severe diseases. It holds out the promise of a new generation of therapies that will enable them to enjoy more normal, everyday lives. www.ucb-group.com
The next generation biopharma leader
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd45 45
04-12-2007 09:31:22
Nieuws / Nouvelles
Nieuws uit de firma’s
Nouvelles des firmes
EURON, nieuw gamma incontinentieproducten !
EURON, nouvelle gamme de protections !
- De gekleurde PE buitenlaag werd vervangen door een witte, katoenaanvoelende laag met kleurcodering voor meer discretie en comfort - De luchtdoorlatende zones van de ééndelige verbanden Euron Form laten de huid vrij ademen - De vertrouwde verpakking werd in een nieuw jasje gestopt
- Le PE extérieur est remplacé par un voile blanc avec code couleur pour plus de discrétion et de confort - Les côtés en non-tissé des changes complets Euron Form permettent à la peau de respirer - Les emballages ont été entièrement relookés
Prostaatcursus 2007 - 2008
nam hiervoor het initiatief om op 16 november alle actoren en de overheid samen te roepen met als bedoeling het oprichten van een interdisciplinaire werkgroep. Urobel is als vereniging ook afgevaardigd in deze werkgroep en zal proberen de verpleegkundige in de zorg voor de prostaatpatiënt een prominente plaats te laten innemen.
Op 22 oktober is de eerste cursus “referentieverpleegkundige prostaat” van start gegaan. Uiteindelijk zijn we met 19 geïnteresseerde en gemotiveerde verpleegkundigen van over gans Vlaanderen gestart om de zorg voor de patiënt met prostaatproblemen beter te leren kennen en verpleegkundig te optimaliseren. Natuurlijk zal er een belangrijk aandeel weggelegd zijn voor prostaatkanker, maar we vergeten de goedaardige vergroting, de prostaatontsteking e.d. niet. Meest belangrijk is de patiënt, zijn klachten, zijn belevenis, zijn angst, zijn omgeving, … en wat wij voor hen kunnen betekenen.
Docentendag 2007 De Katholieke Hogeschool Sint Lieven, campus Dirk Martens, te Aalst was zo vriendelijk om ons te ontvangen voor de, al reeds 5de docentendag. Deze dag die heel speciaal bedoeld is om docenten op de hoogte te brengen van vernieuwingen in de urologische zorg wordt sterk gewaardeerd door de docenten.
Nood aan een heldere aanpak van postaatkanker! Prostaatkanker is een ziekte die tot heel wat controverse en bijgevolg ook heel wat verwarring leidt. Moeten we screenen op prostaatkanker of niet? Moet elke prostaatkanker behandeld worden? Welke behandeling krijgt de voorkeur? Welke informatie moet een patiënt krijgen? De Vlaamse Liga tegen Kanker 46
Het geeft hen de mogelijkheid om een aantal dingen bij te leren, een aantal dingen in vraag te stellen, en ook de werkomgeving van de collega’s eens te bezoeken. Thema’s van deze docentendag waren: de suprapubische sonde, evidence based nursing – de verblijfsonde, robotgeassisteerde laparoscopische
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd46 46
04-12-2007 09:31:23
Ambulatoire : 286,83 € Hôpital : 285,05 €
HELP DEFEND YOUR
PATIENTS’ INDEPENDENCE WHEN BONE METASTASES STRIKE Dénomination : Zometa 4 mg poudre et solvant pour solution pour perfusion. Composition et forme : Un flacon contient 4 mg d’acide zolédronique (anhydre), correspondant à 4,264 mg d’acide zolédronique monohydraté. Indications: Prévention des complications osseuses (fractures pathologiques, compression médullaire, irradiation ou chirurgie osseuse, hypercalcémie induite par des tumeurs) chez des patients atteints de pathologie maligne à un stade avancé avec atteinte osseuse. - Traitement de l’hypercalcémie induite par des tumeurs (TIH). Posologie : Zometa doit être utilisé par des médecins qui ont l’expérience de l’administration des bisphosphonates par voie IV. Prévention des complications osseuses chez des patients atteints de pathologie maligne à un stade avancé avec atteinte osseuse : Adulte et sujet âgé : La dose recommandée dans la prévention des complications osseuses chez des patients atteints de pathologie maligne à un stade avancé avec atteinte osseuse est de 4 mg de Zometa solution pour perfusion reconstituée puis diluée (dans 100 ml de solution de chlorure de sodium à 0,9 % m/v ou de solution de glucose à 5 % m/v) administrée par perfusion intraveineuse d’une durée d’au moins 15 minutes toutes les 3 à 4 semaines. Les patients devront aussi recevoir, par voie orale, un apport de 500 mg de calcium et de 400 UI de vitamine D par jour. Traitement de l’hypercalcémie induite par des tumeurs : Adulte et sujet âgé : La dose recommandée dans l’hypercalcémie (calcémie corrigée en fonction de l’albumine ≥ 12,0 mg/dl ou 3,0 mmol/l) est de 4 mg de Zometa solution pour perfusion reconstituée puis diluée (dans 100 ml de solution stérile de chlorure de sodium à 0,9 % m/v ou de glucose à 5 % m/v), administrée par perfusion intraveineuse unique de 15 minutes. Les patients doivent être correctement hydratés avant et après l’administration de Zometa. Répétition du traitement de l’hypercalémie induite par des tumeurs : Des données limitées sont disponibles sur les répétitions de traitement des patients ayant une TIH. Insuffisance rénale : TIH : Le traitement par Zometa des patients ayant une hypercalcémie induite par des tumeurs et présentant également une atteinte rénale sévère devra être envisagé uniquement après l’évaluation des risques et des bénéfices de ce traitement. Dans les études cliniques, les patients ayant une créatininémie > 400 μmol/l ou > 4,5 mg/dl ont été exclus. Aucune adaptation de la dose n’est nécessaire chez les patients présentant une hypercalcémie induite par des tumeurs avec une créatininémie < 400 μmol/l ou < 4,5 mg/dl. Prévention des complications osseuses chez des patients atteints de pathologie maligne à un stade avancé avec atteinte osseuse : A l’initiation du traitement par Zometa des patients avec un myelome multiple ou avec atteintes osseuses métastatiques secondaires à des tumeurs solides, la créatininémie et la clairance à la créatinine (ClCr) devront être évaluées. ClCr est calculée selon la formule de Cockcroft-Gault à partir de la créatininémie. Zometa n’est pas recommandé chez des patients présentant une atteinte rénale sévère avant l’initiation du traitement, atteinte rénale qui est définie par une ClCr < 30 ml/min pour cette population. Dans les études cliniques menées avec Zometa, les patients ayant une créatininémie > 265 μmol/l ou 3,0 mg/dl étaient exclus. Chez les patients avec des métastases osseuses présentant une atteinte rénale légère à modérée avant l’initiation du traitement, atteinte rénale qui est définie par une ClCr de 30 à 60 ml/min, la dose recommandée de Zometa est la suivante : Clairance à la créatinine initiale (ml/min): °> 60, °°50–60, °°°40–49, °°°°30–39; Dose recommandée de Zometa*: °4,0 mg, °°3,5 mg*, °°°3,3 mg*, °°°°3,0 mg*. *Les doses ont été calculées en vue d’atteindre une valeur de l’ASC de 0,66 (mg•h/l) (pour une ClCr = 75 ml/min). L’objectif étant que chez les patients avec atteinte rénale, les doses réduites de Zometa permettent d’obtenir la même ASC que celle observée chez des patients avec une clairance à la créatinine de 75 ml/min. Après l’initiation du traitement, la créatininémie devra être mesurée avant chaque administration de Zometa et le traitement devra être suspendu si la fonction rénale s’est détériorée. Dans les études cliniques l’altération de la fonction rénale était définie comme suit : - Une augmentation de 0,5 mg/dl ou 44 μmol/l chez les patients qui avaient une valeur de la créatinine de base normale (< 1,4 mg/dl ou < 124 μmol/l). - Une augmentation de 1,0 mg/dl ou 88 μmol/l chez les patients qui avaient une valeur de la créatinine de base anormale (> 1,4 mg/dl ou > 124 μmol/l). Dans les études cliniques, le traitement par Zometa était repris uniquement lorsque la valeur de la créatininémie était revenue la valeur de base ± 10%. Le traitement par Zometa devra être repris à la même dose que celle administrée avant l’interruption du traitement. Instructions pour préparer les doses réduites de Zometa : Prélever un volume approprié de la solution reconstituée (4 mg/5 ml) comme suit : 4,4 ml pour une dose de 3,5 mg ; 4,1 ml pour une dose de 3,3 mg ; 3,8 ml pour une dose de 3,0 mg. Pour toute information concernant la reconstitution et la dilution de Zometa, se reporter au RCP complet. L’utilisation de Zometa chez l’enfant n’a pas été étudiée. Zometa ne devra pas être utilisé chez cette population de patients jusqu’à ce que des données supplémentaires soient disponibles. Contre-indications : Zometa poudre pour solution pour perfusion est contre-indiqué chez la femme enceinte, la femme allaitante et les patients présentant une hypersensibilité cliniquement significative à l’acide zolédronique, à d’autres bisphosphonates ou à l’un des excipients présents dans la formulation de Zometa. Effets indésirables : La fréquence des effets indésirables de Zometa 4 mg repose principalement sur le recueil des données lors du traitement chronique. Les effets indésirables de Zometa sont similaires à ceux rapportés avec les autres bisphosphonates, on peut s’attendre à ce qu’ils surviennent chez approximativement un tiers des patients traités. L’administration intraveineuse a été le plus souvent associée à un syndrome pseudo-grippal chez environ 9 % des patients, incluant des douleurs osseuses (9,1 %), de la fièvre (7,2 %), de la fatigue (4,1 %) et des frissons (2,9 %). Occasionnellement, des cas d’arthralgies et de myalgies, ont été rapportés chez environ 3 % des patients. Il n’y a pas d’information disponible sur la réversibilité de ces effets indésirables. Fréquemment, la réduction de l’excrétion rénale du calcium est accompagnée d’une baisse asymptomatique de la phosphatémie (chez environ 20 % des patients), ne nécessitant pas de traitement. La calcémie peut être abaissée à des valeurs d’hypocalcémie asymptomatique chez environ 3 % des patients. Des effets indésirables gastro-intestinaux, tels que des nausées (5,8 %) et des vomissements (2,6 %) ont été rapportés après une perfusion intraveineuse de Zometa. Occasionnellement, des réactions locales au point d’injection telles que rougeur ou œdème et/ou douleurs ont aussi été observées chez moins de 1 % des patients. Une anorexie a été rapportée chez 1,5 % des patients traités par Zometa 4 mg. Peu de cas d’éruption cutanée ou de prurit ont été observés (moins de 1 %). Comme avec d’autres bisphosphonates, des cas de conjonctivite, chez approximativement 1 % des patients ont été rapportés. Il a été rapporté des cas d’altération de la fonction rénale (2,3 %) ; bien que l’étiologie semble être multifactorielle dans de nombreux cas. Sur la base d’une analyse groupée des études contrôlées versus placebo, une anémie sévère (Hb < 8,0 g/dl) a été rapportée chez 5,2% des patients ayant reçu Zometa versus 4,2% des patients ayant reçu le placebo. Les réactions indésirables suivantes, énumérées ci-après, ont été collectées dans des études cliniques et principalement après l’administration chronique du traitement par l’acide zolédronique : Les réactions indésirables sont classées par ordre de fréquence décroissante et utilisant la convention suivante : très fréquente (≥ 1/10), fréquente (≥ 1/100, < 1/10), peu fréquente (≥ 1/1000, < 1/100), rare (≥ 1/10000, < 1/1000), très rare (< 1/10000) incluant les cas isolés. Affections hématologiques et du système lymphatique : Fréquent : anémie. Peu fréquent : thrombocytopénie, leucopénie. Rare : pancytopénie. Affections du système nerveux : Fréquent : céphalée. Peu fréquent : étourdissements, paresthésie, trouble du goût, hypoesthésie, hyperesthésie, tremblements. Affections psychiatriques : Peu fréquent : anxiété, troubles du sommeil. Rare : confusion. Affections occulaires: Fréquent : conjonctivite. Peu fréquent : vision trouble. Très rare : uvéite, épisclérite. Affections gastro-intestinales: Fréquent : nausées, vomissements, anorexie. Peu fréquent : diarrhée, constipation, douleurs abdominales, dyspepsie, stomatite, bouche sèche. Affections respiratoires, thoraciques et médiastinales : Peu fréquent : dyspnée, toux. Affections de la peau et du tissu sous–cutané : Peu fréquent : prurit, éruptions cutanées (y compris éruptions érythémateuses et maculaires), transpiration accrue. Affections musculosquelettiques, osseuses et systémiques : Fréquent : douleurs osseuses, myalgie, arthralgie. Peu fréquent : crampes musculaires. Affections cardiovasculaires : Peu fréquent : hypertension. Rare : bradycardie. Affections du rein et des voies urinaires : Fréquent : atteintes rénales. Peu fréquent : insuffisance rénale aiguë, hématurie, protéinurie. Affections du système immunitaire : Peu fréquent : réactions d’hypersensibilité. Rare : oedème de Quincke (angioneurotique). Troubles généraux et anomalies au site d’administration : Fréquent : fièvre, syndrome pseudo-grippal (y compris fatigue, frissons, malaise et bouffée vasomotrice). Peu fréquent : asthénie, œdème périphérique, réactions au site d’injection (y compris douleurs, irritation, tuméfaction, induration), douleur thoracique, prise de poids. Anomalies des tests de laboratoire : Très fréquent : hypophosphatémie. Fréquent : augmentation de la créatinémie et de l’uricémie, hypocalcémie Peu fréquent : hypomagnésémie, hypokaliémie. Rare : hyperkaliémie, hypernatrémie. Depuis la commercialisation, des cas d’ostéonécroses (principalement de la mâchoire) ont été rapportés, principalement chez des patients atteints d’un cancer et traités par des bisphosphonates, y compris Zometa. Beaucoup de ces patients présentaient des signes d’infection locale y compris une ostéomyélite et la majorité des cas concernait des patients atteints d’un cancer et ayant subi une extraction dentaire ou d’autres chirurgies dentaires. L’ostéonécrose de la mâchoire présente de multiples facteurs de risque bien documentés incluant le diagnostic d’un cancer, les traitements associés (par exemple : chimiothérapie, radiothérapie, corticothérapie) et des affections associées (par exemple : anémie, troubles de la coagulation, infection, maladie buccale préexistante). Bien que la causalité n’a pas été établie, il est prudent d’éviter une chirurgie dentaire dont la guérison pourrait être retardée. Dans de très rares cas, les effets suivants ont été rapportés : hypotension entraînant une syncope ou un collapsus cardio-vasculaire principalement chez des patients avec des facteurs de risques sous-jacents, somnolence, bronchoconstriction.. Titulaire et numéro d’enregistrement : Novartis Europharm Limited - Wimblehurst Road – Horsham - West Sussex, RH12 5AB - Royaume Uni – EU/1/01/176/001-003. Délivrance : sur prescription. Date de mise à jour de la notice : 04.06.07 ZOM-06-06/07-4154 07/07
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd47 47
04-12-2007 09:31:33
Nieuws / Nouvelles
prostatectomie, medisch en verpleegkundig en geïntegreerde onderwijsvernieuwing. Hartelijk dank aan de Hogeschool en in het bijzonder aan Mevr. Decnijf voor de gastvrije ontvangst.
PIRUS toneel Urobel ondersteunt reeds lange tijd de patiëntenvereniging PIRUS. Samen hebben we nu het plan opgevat om een toneelstuk rond incontinentie te brengen. Robin David (regisseur) is momenteel druk aan het schrijven aan een monoloog, die vermoedelijk door Karin Jacobs zal gespeeld worden. Een vrouw met incontinentie vertelt haar lief en leed, de soms hilarische, soms intrieste momenten die iemand door het ongewenst urineverlies meemaakt. Bedoeling is om de drempel te verlagen en het brede publiek te informeren over de zorg voor incontinentie. Tevens willen we dit toneelstuk ook gebruiken als drukkingsmiddel naar de overheid om een zorgpad voor de personen met ongewild urineverlies uit te werken. Alle financiële steun is nog welkom. Wil je in de toekomst dit toneelstuk in jullie regio laten spelen, aarzel niet om ons te contacteren.
Voorstelling van de Vlaamse continentierichtlijn Op maandag 22 oktober stelden we fier de Vlaamse continentierichtlijn voor in het Vlaams Parlement.
Lidgeld 2008 We hopen dat je tevreden was over jouw vereniging in 2007, en wij beloven nog beter ons best te doen voor 2008. We kunnen geen vereniging zijn zonder leden, denk er dus aan je lidmaatschap voor 2008 tijdig te vernieuwen.
Nieuw programma We werken momenteel aan een vernieuwing van onze administratie. Dank zij de hulp van Janique, die iedere vrijdag als vrijwilligster komt werken, kunnen we jullie al wat meer service bieden. We hopen met een nieuw ledenprogramma die service nog verder te kunnen uitbreiden en jullie via e-mail, nieuwsbrieven, website nog meer en specifiek in jullie interessegebied te kunnen informeren.
Pensioen Paul Eind augustus is Paul De Beuckeleer, bestuurslid van het eerste uur, met pensioen gegaan. Maar wees niet ongerust, we verliezen geen bestuurslid, maar hebben nu een hoofdredacteur voor het tijdschrift met een zee van tijd. Al betwijfelen we of hij wel meer tijd zal hebben dan vroeger.
Eind 2006 ontvingen we van Minister Vervotte een projectsubsidie voor de uitwerking van een verpleegkundige richtlijn voor de continentiezorg in de residentiële ouderenzorg. Vertrekkend vanuit de beschikbare literatuur heeft de projectgroep een richtlijn uitgewerkt, die de verpleegkundigen en verzorgenden ondersteund in het nemen van beslissingen en het uitvoeren van de zorg. Natuurlijk werken we liefst multidisciplinair, maar de richtlijn kan volledig op eigen initiatief door de verpleegkundige geactiveerd worden. Er wordt nog volop verder gewerkt aan de website die de zorgverleners moet ondersteunen in de uitvoering van de zorg. In het volgende tijdschrift, met als thema: incontinentie bij de oudere, komen we hier uitvoeriger op terug. 48
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd48 48
04-12-2007 09:31:34
The 9th International EAUN Meeting will be held in conjunction with the 23rd Annual EAU Congress from 26 to 28 March 2008 in Milan, Italy. Last year the EAUN meeting attracted no less than 245 nurses with experience in urological care. Strong proof of the growing interest among professional nurses in Europe to share their knowledge and get the latest updates about their profession. Next year the programme is even more exciting. We hope we may again welcome participants from more than 25 countries in Milan. The programme looks promising indeed; we have lined up state-of-the-art lectures, symposia on various topics, discussions on clinical practices and an optional visit to a Milan hospital, Università Vita Salute San Raffaele. This year we grouped the sessions on incontinence on Thursday and on urological cancers on Friday to make it easier for participants to also visit the Milan hospital and the exhibition. As you can see in the programme below, the champagne reception will be organized again and so will the after session drinks. A great way to get to know your colleagues in a more informal manner. An interesting new session this year is the ’EAUN Nursing Research Competition’. In this session 6 nominees will discuss their research plans with an experienced board and get feedback. The best plan will receive € 2,50. Please check www.eaumilan2008.org under ‘9th EAUN meeting’ for the latest programme updates and information. Wednesday, 26 March 12.00 - 15.00 Hospital visit 15.00 - 15.30 Italian nurses societies meeting 15.30 - 16.00 Break 16.00 - 16.15 EAUN Opening EAU Secr.-Gen.P-A. Abrahamsson, Malmö (SE) EAUN Chair B. Thoft, Aarhus (DK) 16.15 - 16.45 State-of-the-art lecture Who was who in urology D. Schultheiss, Giessen (DE) 16.45 - 17.00 Good Practices in Health Care on Condomcatheters - introduction 17.00 - 18.00 Champagne Reception Sponsored by HOLLISTER EUROPE LTD
Thursday, 27 March 09.00 - 12.30 Hospital visit* 08.30 - 09.30 Symposium How to lead a nurse-led clinic 09.30 - 10.00 Break 10.00 - 12.00 ESU Course Neurogenic bladder Chair: J. Van Moorselaar, Amsterdam (NL) 12.00 - 13.00 Lunch 13.00 - 14.30 Oral Abstract Session Chairs: P. Slappendel, Arnhem (NL), R. Pieters, Ghent (BE) 14.30 - 14.45 Break 14.45 - 15.15 State-of-the-art lecture Chronicurogenital pain management - guidelines update A. Baranowski, London (GB) 15.15 - 15.45 State-of-the-art lecture How to implement new procedures I. Madsen, Århus (DK), V. Krøll, Århus (DK) 15.45 - 16.00 Break 16.00 - 17.00 Symposium Catheterization in the non- neurogenic bladder or “No touch” catheterization in a hospital setting 17.00 - 18.00 After Session Drinks Sponsored by ASTRA TECH AB Friday, 28 March 08.15 - 09.30 Symposium Maintaining bone health in metastatic urological cancers: The role of bisphosphonate therapy 09.30 - 10.00 Break 10.00 - 10.45 State-of-the-art lecture Prostate cancer: Family care for patients and spouses L. Northouse, Ann Arbor, MI (USA) 10.45 - 11.15 Break 11.15 - 12.30 EAUN nursing research competition - Learning session and educational grant awarded. Supported by an unrestricted educational grant from FERRING PHARMACEUTICALS 12.30 - 13.30 Lunch 13.30 - 15.15 Poster Abstract Session Chairs: V. Geng, Lobbach (DE), K-D. Plothe 15.15 - 15.45 Break 15.45 - 16.00 Awards Session Awards supported by an unrestricted educational grant from HOLLISTER EUROPE LTD 16.00 - 17.00 EAUN General Assembly Chair: B. Thoft, Aarhus (DK) 17.00 - 18.00 After Congress Drinks
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd49 49
Nieuws / Nouvelles
9th International Meeting of the EAUN
49
04-12-2007 09:31:35
Agenda BAU congres Kortrijk Vrijdag 14 en zaterdag 15 december 2007 Zaterdag 15 december: verpleegkundig congres Urobel Kortrijk
4th international consultation on incontinence 4-5 juli 2008 Paris
38th Annual meeting International Continence Society 20-24 october 2008 Cairo - Egypt
Fevrier 2008
Redactieraad / Comité de rédaction Prof. Dr. R. Andrianne Dr. P. Dekuypere Prof. Dr. K. Everaert Dr. K. D’Hauwers Prof. Dr. S. Keuppens Dr. G. Hendrickx Prof. Dr. W. Oosterlinck Dr. L. Hoekx Prof. Dr. H. Van Poppel Dr. W. Kerckhaert Prof. Dr. A. Verbaeys Dr. J. Mattelaer Prof. Dr. J.J. Wyndaele Dr. D. Ost Dr. T. Adams Dr. B. Sinilon Dr. J. Ampe Dr. H. Van Der Eecken Dr. I Billiet Dr. B. Verheyden Dr. A. De Brouwer Dr. G. De Meerleer Dr. P. De Jonge Dr. F. Deroo Dr. F. Debroeck Hilde Heyman Dr. J. Deganck Auteurs Paul De Beuckeleer, Ronny Pieters, Cel Vandewinkel, Dr. K. van Renterghem, Dr. Van Hoof, Prof. Dr. Hubert Claes, Luc De Laere, Dr. Gerrit Nijssens, Dr. Benny Verheyden, M. Hendrickx, Dr. Adams, Nico de Clerq, Carmen De Paepe, Jeanne Leën, Dr. Mattelaer Johan, Prof. Oosterlinck, Dr. B. Van Cleynenbreughel
Colloque francophone sur le changement de la sonde suspubienne
Verantwoordelijke uitgever / Editeur responsable Ronny Pieters
Voorstelling papers van de prostaatcursus
Redactiesecretariaat en administratie / Secrétariat de rédaction et administration Ronny Pieters Urobel vzw - U.Z. Gent De Pintelaan 185 BE - 9000 Gent Tel.: 09 240 27 65 Fax: 09 240 38 89 Website: www.urobel.be E-mail:
[email protected]
25 april 2008 Brugge
Congres Urobel regio Hasselt Maart 2008
Terugkomdag voor de cursisten referentieverpleegkundige (in)continentie Mei 2008
De namiddag van de urostoma patient September 2008
Docentendag Oktober 2008
Start van de cursus referentieverpleegkundige (in)continentie Oktober 2008
Avondcolloquium Urobel November 2008
Bestuursvergaderingen 2008: 21 januari - 10 maart - 19 mei - 29 september - 24 november 2008 50
Hoofdredactie / Rédacteurs en chef Paul Debeuckeleer Ingrid Van Neyghen Jan Hendrickx Ronny Pieters Piet Eelen Cel Vandewinkel Nadine Buttiens Dr. J. Braeckman
Advertentie-exploitatie / Exploitation publicitaire TENACS O.H.P. publishing & communication bvba Mark Caelenberghe Stapelplein 32 BE - 9000 Gent tel.: +32 9 225 82 04, fax: +32 9 225 03 76 e-mail:
[email protected] BTW BE 0417.377.340 RPR Gent Alle rechten voorbehouden. Tous droits réservés. Noch de redactie noch de uitgever kunnen aansprakelijk gesteld worden voor de inhoud van de artikelen en advertenties. Deze vallen steeds onder de verantwoordelijkheid van de auteurs, respectievelijk adverterende firma’s. La rédaction et l’éditeur déclinent toute responsabilité visà-vis le contenu des articles ou les annonces publicitaires. Toute responsabilité reste chez les auteurs, respectivement les firmes qui font de la publicité. UROBEL Magazine verschijnt vier maal per jaar in twee versies, een versie voor het urologische artsenkorps en een versie voor de urologisch verpleegkundigen. UROBEL magazine wordt bedeeld per post. UROBEL Magazine paraît quatre fois par an en deux versions, une version pour les urologues et autres médecins actif dans le domaine de l’urologie et une version pour les infirmi(è)er(e)s dans le domaine des soins urologiques. UROBEL Magazine est distribué par la poste. Oplage / Tirage: 2000 ex. (1400 inf - 400 uro - 200 ab) © 2007, uitgever: Tenacs o.h.p. bvba
UROBEL Magazine | 8/2 | december - décembre 2007
B 6821 urobelMAG_07_VERPL_DEF.indd50 50
04-12-2007 09:31:35
Actreen® Glys Cathéters prélubrifiés pour autosondage urinaire Grande liberté en toute sécurité et simplicité Pas de contact entre la sonde et les mains
.ELATON
Homme "OÔTE AVEC SONDES STÏRILES ,ONGUEUR CM
.ELATON
Femme
° °
"OÔTE AVEC SONDES STÏRILES ,ONGUEUR CM
2ÏFÏRENCE * * * * * * * * * * * * * * * * * *
CNK
4YPE Homme 4IEMANN
"OÔTE AVEC SONDES STÏRILES ,ONGUEUR CM
Ø #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #(
"OÔTE AVEC SONDES STÏRILES ,ONGUEUR CM Homme
.ELATON
4IEMANN
4YPE Homme
!CTREEN 'LYS 3ET
"OÔTE AVEC SONDES STÏRILES ,ONGUEUR CM
Femme .ELATON
!CTREEN 'LYS #ATH
"OÔTE AVEC SONDES STÏRILES ,ONGUEUR CM
Ø #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #( #(
2ÏFÏRENCE * * * * * * * * * * * * * * * * *
CNK
0OUR PLUS DINFORMATIONS WWWNOTOUCHBE .OUVEAU REMBOURSEMENT DEPUIS LE JUILLET ""RAUN -EDICAL .63! s /UT 0ATIENT -ARKET s 7OLUWELAAN B $IEGEM s 4ÏL s &AX