Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd Deel 1: Grondgebonden agrarische bedrijven en duurzame locaties intensieve veehouderij
afdeling Ruimte, 18 december 2012 concept
1. Inleiding ......................................................................................................3 1.1. Aanleiding: behoefte aan beleidskader voor afwijken of partieel herzien 3 1.2. Juridische status .......................................................................................... 3 1.3. Opzet.............................................................................................................. 3
2. ‘Duurzame locaties’ intensieve veehouderij............................................5 2.1. Hoofdstuk 9 Verordening ruimte ................................................................. 5 2.2. Grondgebonden agrarisch bedrijven .......................................................... 7 2.3. Duurzame locatie? ........................................................................................ 8 2.3.1. Ja, mits-gebieden .................................................................................................. 10 2.3.2. Nee, tenzij-gebieden.............................................................................................. 10 2.3.3. Nee-gebieden ........................................................................................................ 12
3. Slot ............................................................................................................13 3.1. Inwerkingtreding......................................................................................... 13 3.2. Evaluatie en actualisatie............................................................................. 13
4. Bijlagen.....................................................................................................14 1. Kaart duurzame locaties intensieve veehouderij (gebieden)...................... 14 2. Beoordelingstabel duurzame locaties intensieve veehouderij................... 14
2
1. Inleiding 1.1. Aanleiding: behoefte aan beleidskader voor afwijken of partieel herzien Naar verwachting wordt in mei 2013 het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Landerd vastgesteld. Het plan heeft een conserverend karakter (geldende rechten worden bestendigd) en kent wat betreft veehouderij geen wijzigingsbepalingen. Ondanks het conserverend karakter kunnen altijd verzoeken worden ingediend om van het bestemmingsplan af te wijken of het plan partieel te herzien. Voor een goede afhandeling van die verzoeken is een beleidsnotitie opgesteld. Bij elke afwijking of herziening moet worden gemotiveerd dat aan het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ wordt voldaan. Daarbij dient rekening te worden gehouden met wet- en regelgeving en gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid. De onderhavige notitie vormt onderdeel van het kwaliteitskader voor het buitengebied dat vooralsnog uit twee delen zal bestaan. In dit kwaliteitskader worden enkele open normen uit de Verordening ruimte op gemeentelijk niveau uitgewerkt. In dit eerste deel gaat het om de begrippen ‘grondgebonden agrarische bedrijven’ en ‘duurzame locaties voor intensieve veehouderij’. Wanneer deze begrippen nader zijn ingevuld, kan relatief eenvoudig worden beoordeeld of aan een concreet initiatief medewerking kan worden verleend en zo ja, onder welke voorwaarden. Zo wordt ook tegemoetgekomen aan de maatschappelijke roep om indringender en eenduidiger toetsing van ontwikkelingen van intensieve veehouderij. De notitie geldt ook voor soortgelijke ontwikkelingen in het buitengebied die in een ander bestemmingsplan dan het bestemmingsplan Buitengebied vallen. Vanwege de leesbaarheid wordt alleen over het bestemmingsplan Buitengebied gesproken.
1.2. Juridische status Wat betreft de juridische status van deze notitie is van belang dat het bevoegde bestuursorgaan ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht “handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”. Wordt wegens bijzondere omstandigheden van de in deze notitie opgenomen beleidsregels afgeweken, dan moet dat uiteraard goed worden gemotiveerd. Het kwaliteitskader kan niet (geheel) in een bestemmingsplan worden verwerkt, omdat het een dynamisch en modulair karakter heeft. Zo kunnen bijvoorbeeld de uitkomsten van de gezondheidseffectscreening (GES), die naar verwachting het eerste kwartaal van 2013 door de GGD Hart voor Brabant zal worden uitgevoerd, effect hebben op het beleid en tot aanpassingen leiden. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen rondom de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) en eventuele nieuwe toetsingskaders1.
1.3. Opzet In hoofdstuk 2 wordt uitgewerkt hoe moet worden getoetst of een locatie als ‘duurzaam’ kan worden aangemerkt. Alleen op duurzame locaties is doorontwikkeling mogelijk op grond van de provinciale Verordening ruimte. Volgens de verordening geldt de voorwaarde van een duurzame locatie niet voor grondgebonden agrarische be1
Zoals de AMvB fijn stof, aanpassing(en) van de Verordening ruimte, de Omgevingswet, een mogelijk verbod op pelsdierenhouderij, etc.
3
drijven. Omdat in de praktijk discussie is ontstaan over welke melkveebedrijven grondgebonden zijn, wordt hier in deze notitie afzonderlijk op ingegaan. Zo wordt duidelijk wanneer er sprake moet zijn van een duurzame locatie, als voorwaarde voor het verlenen van medewerking aan een initiatief. Vervolgens worden achtereenvolgens gebieden aangewezen waar in beginsel sprake is van een duurzame locatie (‘ja, mits-gebieden’), gebieden waar in beginsel geen sprake is van een duurzame locatie (‘nee, tenzij-gebieden’) en tot slot gebieden waar in ieder geval geen sprake is van een duurzame locatie (‘nee-gebieden’). Hoofdstuk 3 regelt het een en ander over inwerkingtreding, evaluatie en actualisatie en verantwoording van deze notitie. Tot slot bevat hoofdstuk 4 bevat enkele bijlagen ten behoeve van de uitvoeringspraktijk.
4
2. ‘Duurzame locaties’ intensieve veehouderij 2.1. Hoofdstuk 9 Verordening ruimte Ten tijde van het opstellen van deze notitie luidt artikel 9.3 van de Verordening ruimte: 1.
2.
3.
4.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied: a. bepaalt dat nieuwvestiging van een intensieve veehouderij niet is toegestaan; b. bepaalt dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden; c. kan bepalen dat hervestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij zijn toegestaan op een duurzame locatie tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha in welk geval ten minste 10% van het bouwblok wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing; d. kan voorzien in uitbreiding van bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha op een duurzame locatie in welk geval ten minste 10% van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing; e. kan bepalen dat vormverandering van een bouwblok voor intensieve veehouderij is toegestaan op een duurzame locatie; f. kan bepalen dat de bouw van een voorziening voor het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting is toegestaan; g. kan binnen het bouwblok voorzien in niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 11. Uit de toelichting bij een bestemmingsplan blijkt ten aanzien van een duurzame locatie als bedoeld in het eerste lid, onder b en d, dat: a. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot hervestiging, omschakeling of uitbreiding ter plaatse; b. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte; c. de beoogde ontwikkeling zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft ammoniak, geur en fijn stof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar is. Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het eerste lid, onder b, in werking is getreden, geldt de regel dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden. In afwijking van het eerste lid, onder d, is voor bouwblokken die op 20 maart 2010 een omvang hebben van 1,5 ha of meer en geheel zijn benut, eenmalig uiterlijk tot 1 januari 2013 vergroting van het bouwblok toegestaan om bij een gelijk blijvend aantal dieren te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen.
Zonering Uit het eerste lid van artikel 9.3 van de Verordening ruimte (zie kader boven) volgt dat in de ‘verwevingsgebieden’ hervestiging van, omschakeling naar of uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van intensieve veehouderij mogelijk is, mits sprake is van een ‘duurzame locatie’ en bouwvlakken niet groter worden dan 1,5 hectare.2 Ten minste 10% van het bouwvlak moet worden aangewend voor goede landschappelijke inpassing. Nieuwvestiging is niet mogelijk. Het vierde lid bepaalt dat bouwvlakken die op 20 maart 2010 een omvang hadden van 1,5 hectare en geheel werden benut, eenmalig uiterlijk tot 1 januari 2013 tot boven de 1,5 hectare mochten worden vergroot om bij een gelijkblijvend aantal dieren te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen. 2
Overigens is dit inclusief de oppervlakte die eventueel voor grondgebonden (melkrund)veehouderij wordt gebruikt en onafhankelijk van de verhouding tussen de twee bedrijfstakken.
5
Binnen de ‘landbouwontwikkelingsgebieden’ geldt ingevolge artikel 9.4 van de verordening hetzelfde regime als binnen verwevingsgebieden, doch voor de landbouwontwikkelingsgebieden wordt de voorwaarde van een ‘duurzame locatie’ niet gesteld. Overigens zijn de mogelijkheden voor ontwikkeling van intensieve veehouderij op basis van de verordening in het algemeen aanzienlijk beperkter dan op basis van de inmiddels ingetrokken reconstructieplannen. De discussie en besluitvorming naar aanleiding van het burgerinitiatief inzake negatieve gevolgen van schaalvergroting van de intensieve veehouderij (“megastallen-néé!”) heeft namelijk ook voor de landbouwontwikkelingsgebieden grote gevolgen gehad. In vergelijking met hetgeen in de reconstructieplannen was opgenomen, zijn de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven beperkt en is nieuwvestiging van intensieve veehouderijen uitgesloten. Wij zijn bovendien van mening dat ook binnen de landbouwontwikkelingsgebieden niet bij voorbaat sprake is van een ‘duurzame locatie’, aangezien ook daar de volksgezondheid in het geding kan komen en er bepaalde landschappelijke, cultuurhistorische of natuurwaarden van toepassing kunnen zijn. Ten aanzien van ontwikkelingen van intensieve veehouderij maakt de gemeente Landerd dus geen onderscheid tussen verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden en zal altijd een toets aan de hand van deze notitie plaatsvinden. Tevens achten wij omschakeling naar intensieve veehouderij binnen de gehele gemeente in beginsel niet mogelijk. Hier kan uitsluitend van worden afgeweken, wanneer op een andere locatie een intensieve veehouderij staakt en daardoor een knelpunt wordt weggenomen. Beleidsregel 1: Ook binnen landbouwontwikkelingsgebieden moet sprake zijn van een duurzame locatie. Omschakeling naar intensieve veehouderij is binnen de gehele gemeente in beginsel niet mogelijk. Hier kan uitsluitend van worden afgeweken, wanneer op een andere locatie een intensieve veehouderij staakt en daardoor een knelpunt wordt weggenomen. Uit artikel 9.2 van de verordening volgt dat binnen ‘extensiveringsgebieden’ geen nieuwvestiging, uitbreiding van bouwvlakken, hervestiging van of omschakeling naar intensieve veehouderij mogelijk is. Het vierde lid regelt bovendien dat ook uitbreiding van bebouwing binnen het bestaande bouwvlak in deze gebieden sinds 1 oktober 2010 niet meer mogelijk is. In deze gebieden kan dan ook geen sprake zijn van een duurzame locatie. Begrip ‘duurzame locatie’ In het tweede lid van artikel 9.3 van de Verordening ruimte geeft de provincie aan wat in ieder geval ten aanzien van een ‘duurzame locatie’ moet worden gemotiveerd. Ontwikkeling is mogelijk, mits er sprake is van aantoonbaar ruimtelijk-economische belangen, zuinig ruimtegebruik en er vanuit het oogpunt van milieu (met name ammoniak, geur, fijn stof en gezondheid voor mensen) en ruimte (met name natuur, landschap en cultuurhistorie) geen doorslaggevende belemmeringen zijn. De provinciale definitie wordt in paragraaf 2.3 aan de hand van de aanwijzing van gebieden en het formuleren van randvoorwaarden op gemeentelijk niveau uitgewerkt en verduidelijkt.
6
Geiten- en schapenhouderijen Naar aanleiding van de Q-koorts en gelet op de voortdurende onduidelijkheid rond het gezondheidsrisico voor mensen, is de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen verlengd tot 1 juni 2013. Artikel 9.6 van de Verordening ruimte luidt: In afwijking van het bepaalde in dit hoofdstuk geldt tot 1 juni 2013 de regel dat: a. uitbreiding, hervestiging en omschakeling naar een geiten- of schapenhouderij niet zijn toegestaan; b. vergroting van de bebouwing ten behoeve van een geiten- of schapenhouderij welke op de peildatum 12 december 2009 aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk verleende vergunning niet is toegestaan.
Als gevolg van deze provinciale bouwstop zijn de geiten- en schapenhouderijen in het bestemmingsplannen Buitengebied van een aanduiding voorzien. In het bestemmingsplan Graspeel zal dit ook gebeuren. Op het moment dat voldoende duidelijkheid bestaat over het gezondheidsrisico zal een aanpassing van de verordening worden overwogen. Zodra het bouwverbod is opgeheven, dienen ontwikkelingen bij deze bedrijven ook aan deze notitie te worden getoetst.
2.2. Grondgebonden agrarisch bedrijven Provinciale definitie Aangezien grondgebonden agrarische bedrijven niet als intensieve veehouderij worden aangemerkt, is op dergelijke bedrijven de voorwaarde van een ‘duurzame locatie’ niet van toepassing. Artikel 1.1, lid 36, van de Verordening ruimte geeft een definitie van ‘grondgebonden agrarisch bedrijf’: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. De toelichting op de definitie luidt (ged.): In de definitie is expliciet bepaald dat grondgebonden melkveehouderijen niet onder de definitie intensieve veehouderij vallen. Dit zijn in ieder geval melkrundveehouderijen die op de huiskavel en de directe omgeving voldoende areaal grond ter beschikking hebben voor ruwvoederproductie en/of weidegang. Een indicatie voor de aard van de bedrijfsvoering wordt gegeven door het gebruikte stalsysteem en de feitelijke inrichting van de stal. Voor de vraag of er voldoende areaal grond voor ruwvoederproductie aanwezig is, wordt nagegaan hoe de ligging van de stallen ten opzichte van aangrenzende gronden en de omvang van aangrenzende gronden is. Het raadplegen van de vereiste milieuvergunning of melding en de meitellingen zijn tevens een hulpmiddel. Bij een aanvraag voor uitbreiding van het bedrijf moet de ondernemer het al dan niet grondgebonden zijn onderbouwen. […]
Bij het toepassen van een beweidingssysteem verblijven de koeien een aantal maanden in de zomerperiode een substantieel deel van de dag buiten het dierverblijf in de wei voor ruwvoeropname van gras. Daardoor is de jaarrond ammoniakemissie vanuit het dierenverblijf lager dan bij permanent opstallen. Gemeentelijke uitwerking De algemeen geformuleerde indicatoren in de (toelichting op) de definitie door de provincie (zie kader boven) laten ruimte voor interpretatie, waardoor in de praktijk ten aanzien van de melkrundveehouderij veelal gebruik wordt gemaakt van een handreiking die in samenwerking tussen de gemeenten Oss en St. Anthonis, SRE Milieudienst en RMB Cuijk is voorgelegd aan IGO adviescommissie Landbouw en Milieu en MOLO werkgroep Veehouderij en Milieu. In die handreiking is een systematiek uitgewerkt waarbij is uitgegaan van hetgeen in de verordening en de toelichting daarop over grondgebonden melkrundveehouderij is geregeld. Daarbij is rekening gehouden met de bedoeling van de provincie, gelet op de besluitvorming in gedeputeerde staten en provinciale staten naar aanleiding van het debat over megastallen.
7
Dit heeft geresulteerd in een systematiek die niet in strijd is met de verordening en die praktisch en controleerbaar is. In de volgende alinea wordt deze systematiek samengevat weergegeven. Melkrundveehouderijen met een bouwvlak kleiner dan 1,5 hectare of minder dan 200 koeien worden in beginsel als grondgebonden beschouwd. Wanneer sprake is van een bouwvlak groter dan 1,5 hectare of meer dan 200 koeien, moet worden getoetst aan de minimale huiskavel voor beweiden. Volgens het rapport “Een definitie voor grondgebonden veehouderij” van het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) bedraagt de oppervlakte huiskavel 0,125 hectare per koe (8 koeien per hectare). Een bedrijf met 200 koeien moet dus over een huiskavel van 25 ha beschikken. Onder huiskavel worden die gronden verstaan die direct aansluitend aan het bedrijf zijn gelegen, met een maximale afstand van de stal tot het perceel van 1 kilometer. Een aanvullende, doch niet noodzakelijke of doorslaggevende, indicatie voor grondgebondenheid is het kunnen beschikken over voldoende areaal grond voor ruwvoerproductie. Daar is sprake van wanneer minimaal 80% van de ruwvoerwinning afkomstig is van gronden die zijn gelegen binnen een straal van 14 km rondom de betreffende bedrijfslocatie. Deze gronden moeten in eigendom zijn of daar moet een langjarige pacht (minimaal 4 jaar) voor gelden. Wij kunnen ons vinden in deze systematiek en zullen die dan ook hanteren bij de toetsing van concrete ontwikkelingen. Indien niet aan de voorwaarde van een minimale huiskavel voor beweiden wordt voldaan, moet advies worden opgevraagd bij de commissie Advies Agrarische Bouwaanvragen (AAB). Indien de AAB negatief adviseert (“het bedrijf is niet grondgebonden”), dan is sprake van intensieve veehouderij en moet worden voldaan aan de voorwaarde van een duurzame locatie. Beleidsregel 2: Wanneer een bedrijf groter dan 1,5 ha of met meer dan 200 stuks rundvee zich op grondgebondenheid beroept, dient het dat zelf aan de hand van de hierboven beschreven systematiek aan te tonen. Daarbij is uitsluitend de minimale oppervlakte van de huiskavel doorslaggevend.
2.3. Duurzame locatie? Beoordelingscriteria gebaseerd op uitgekristalliseerde wet- en regelgeving Voor de beoordeling of sprake is van een duurzame locatie, dient in de eerste plaats rekening te worden gehouden met aspecten die (vaak tot op detailniveau) in wet- en regelgeving en daaruit voortvloeiend beleid zijn geregeld, zoals milieutechnische voorschriften met betrekking tot stikstof, geur, fijn stof, ammoniak, dierenwelzijn, etc. Bij toepassing van dit onderdeel van het toetsingskader is de gemeentelijke beleidsvrijheid in beginsel beperkt. De impact van bijvoorbeeld een zeugenbedrijf is echter van een andere orde dan die van een vleesvarkensbedrijf. Vanwege een gradatie in ontwikkelingsmogelijkheden, de benodigde ontwikkelingsruimte per type bedrijf en de onbekende strategieën van ondernemers, is het niet mogelijk gebleken in deze notitie algemene geldende normen op te nemen, laat staan bepaalde locaties op voorhand als ‘duurzaam’ te bestempelen. De gemeente toetst elk initiatief op een evenredige verdeling van de beperkte milieuruimte. Daarbij moet in ieder geval worden aangetoond dat de op dat moment best beschikbare en betaalbare technieken worden gebruikt die leiden tot een beperkte milieubelasting, rekening houdend met het type en de grootte van het bedrijf en de milieusituatie en –belasting ter plaatse. Er wordt een afweging op lokaal niveau gemaakt, waarbij op te leggen maatregelen altijd proportioneel moeten zijn. Beoordelingscriteria gebaseerd op regelgeving en beleid dat nog in ontwikkeling is
8
Anderzijds dient rekening te worden gehouden met criteria die niet (tot op detailniveau) in wet- en regelgeving zijn geregeld en waarbij er een grotere mate beleidsvrijheid is voor de gemeente. Daarbij moet worden gedacht aan de afweging omtrent zuinig ruimtegebruik (locatietoets), bedrijfseconomische belangen en volksgezondheid. Aan deze categorie wordt hieronder kort aandacht besteed. Zuinig ruimtegebruik In geval van hervestiging kan alleen sprake zijn van een duurzame locatie wanneer uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat binnen het desbetreffende gebied geen alternatieve bestaande locaties beschikbaar zijn. De AAB beoordeelt concrete initiatieven ten aanzien van zuinig ruimtegebruik. Uit het onderzoek moet blijken welke inspanningen zijn verricht bij het zoeken naar vrijgekomen locaties en moet per onderzochte locatie worden gemotiveerd waarom een bepaalde locatie wel of niet geschikt is voor de hervestiging van het bedrijf. Bij uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande bebouwing of moet, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare ruimte. Noodzaak: economische duurzaamheid Een tweede criterium waarbij er sprake is van een grote mate van beleidsvrijheid, is de ‘economische duurzaamheid’ van het bedrijf. Daarbij dient onder andere te worden bekeken of er een bedrijfseconomische noodzaak is het bedrijf uit te breiden of te verplaatsen. Een en ander is uiteraard sterk afhankelijk van ontwikkelingen in markt en maatschappij, de bedrijfsspecifieke situatie en de strategie van de ondernemer. Zo is bijvoorbeeld de noodzakelijke omvang van een zeugenbedrijf van een andere orde dan die van een vleesvarkensbedrijf. Het is dan ook niet mogelijk algemene normen vast te stellen voor de omvang van bedrijven. De commissie AAB beoordeelt concrete initiatieven ten aanzien van een duurzame economische omvang. Volwaardigheid en voldoende continuïteit zijn belangrijke toetsingsaspecten bij de vraag of uitbreiding, verplaatsing of vormverandering noodzakelijk is. Volksgezondheid In het algemeen geldt dat te allen tijde sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Een goed woon- en leefklimaat vormt daar een belangrijk aspect van, waardoor dus ook de volksgezondheid moet worden beschermd. Vooralsnog bestaat echter nog veel onduidelijkheid over de relatie tussen omvang en type bedrijf, de locatie en de gezondheidseffecten. Zo ontbreekt een toereikend landelijk toetsingskader. De huidige wetgeving is namelijk vooral gericht op geurhinder en fijn stof en niet op de biologische agentia zoals endotoxinen en micro-organismen die de gezondheid van mensen kunnen aantasten, waardoor in het ruimtelijke ordeningsproces het gevaar dreigt dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de gezondheidsrisico’s die mogelijk een gevolg zijn van intensieve veehouderij. Om die reden hebben wij een gebiedsindeling gemaakt, waarbij onder andere afstandscriteria een rol spelen. Gebiedsindeling Aan de hand van de hierboven geschetste toetsingskaders is een gebiedsindeling gemaakt. Op de als bijlage 1 opgenomen Kaart duurzame locaties intensieve veehouderij is deze gebiedsindeling weergegeven. Om te beginnen zijn gebieden aangewezen waarbinnen op basis van de beschikbare gegevens een ‘ja, mits’-regime geldt. Aldaar is ontwikkeling mogelijk, mits aan de van toepassing zijnde randvoorwaarden uit wet- en regelgeving en daaruit voortvloeiend beleid wordt voldaan. Vervolgens zijn gebieden aangewezen waar ingevolge de huidige inzichten in beginsel geen sprake is van duurzame locaties (‘nee, tenzij-
9
gebieden’). Tot slot zijn die gebieden aangewezen waar in ieder geval geen sprake kan zijn van duurzame locaties (‘nee-gebieden’). Beleidsregel 3: Bij een ontwikkeling van intensieve veehouderij dient altijd eerst de kaart Duurzame locaties intensieve veehouderij te worden geraadpleegd.
2.3.1. Ja, mits-gebieden De initiatiefnemer dient te allen tijde aan te gegeven op welke wijze wordt voldaan aan de randvoorwaarden die in de als bijlage 2 opgenomen Beoordelingstabel duurzame locaties intensieve veehouderij zijn opgenomen. Voor het opstellen van de tabel is aansluiting gezocht bij de provinciale Handleiding duurzame (project)locaties intensieve veehouderij en de provinciale notitie over toepassing van die handleiding.3 Waar noodzakelijk, zijn er randvoorwaarden geschrapt of juist toegevoegd als gevolg van gewijzigde of nieuwe (criteria in) wet- en regelgeving en beleid. Daarbij kan worden gedacht aan de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening, de Verordening ruimte, de Verordening stikstof en Natura2000, de Verordening geurhinder en veehouderij 2008, etc. De beoordelingstabel bevat weinig tot geen harde normen. Indien er sprake is van een stapeling van bijvoorbeeld cultuurhistorische, aardkundige of landschappelijke waarden, zal de kans op een duurzame locaties echter geringer zijn. Hoe deze afweging uitvalt is altijd maatwerk en moet blijken uit de integrale omgevingstoets, waarin minimaal aan alle in de beoordelingstabel genoemde aspecten aandacht wordt besteed. 2.3.2. Nee, tenzij-gebieden In gebieden waar de volksgezondheid in het geding is of kan komen doordat daar veel mensen tegelijk aanwezig zijn en in gebieden waar de ruimte voor ontwikkeling zeer beperkt is, doordat andere functies (zoals wonen, recreatie, natuur) of cultuurhistorische/landschappelijke waarden daar het primaat hebben, is in beginsel geen sprake van een duurzame locatie. Het gaat om de volgende gebieden: •
•
•
de bebouwingsconcentraties (linten, clusters en enkele grotere recreatieterreinen), inclusief een zone van 250 meter4 om deze gebieden en om de kernen Schaijk, Reek en Zeeland; de gebieden die in het bestemmingsplan Buitengebied aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid’ (Rietbroek, inclusief Beerse Overlaat); de gebieden die in het bestemmingsplan Buitengebied zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling’;
3
De handleiding heeft, doordat de reconstructieplannen inmiddels zijn ingetrokken, geen juridische status meer. 4 De afstandsmaat van 250 meter is overgenomen uit het Informatieblad Intensieve veehouderij en Gezondheid – Update 2011 van de GGD. Binnen deze afstand zijn hogere concentraties fijn stof, endotoxinen en veespecifieke MRSA-bacterie gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten. De GGD heeft deze afstand opnieuw geadviseerd in haar brief d.d. 11 december 2012 n.a.v. het rapport van de Gezondheidsraad “Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen”. Voor de kaart die als bijlage bij deze notitie is opgenomen, is een gemiddelde kaveldiepte van 50 meter vanuit het midden van de weg gehanteerd. Vanuit dat punt is de zone van 250 meter weergegeven.
10
• •
•
de gebieden die in het bestemmingsplan Buitengebied aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘aanlegvergunning aardkundig waardevol’ (de Wijstgronden); de ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij als zeer kwetsbaar aangewezen (binnen de ecologische hoofdstructuur gelegen) voor verzuring gevoelige gebieden, inclusief een zone van 250 meter daaromheen; een zone van 250 meter om de ecologische hoofdstructuur (waaronder de Graspeelloop).
Binnen deze gebieden is ontwikkeling van intensieve veehouderij uitsluitend onder aanvullende randvoorwaarden mogelijk, zoals hierna wordt beschreven. Maatlat Duurzame Veehouderij Aangetoond moet worden dat de betreffende (natuur)waarden afdoende worden beschermd. Het bedrijf moet in aanvulling op de randvoorwaarden uit de beoordelingstabel aantonen dat het na ontwikkeling zal voldoen aan het ten tijde van indiening van de aanvraag voor het betreffende bedrijf geldende ambitieniveau conform de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) van Stichting Milieukeur (SMK). De MDV is een certificatieschema met als doel het bevorderen van investeringen in een duurzame veehouderij. De huidige maatlat ziet op het bouwen of verbouwen van stallen en waardeert alleen aanpassingen die bovenwettelijk zijn. Veestallen die voldoen aan de criteria van de maatlat tonen daarmee aan dat zij kunnen voldoen aan duurzaamheidsdoelstellingen van overheidsregelingen zoals MIA (Milieu Investeringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen). Deze doelstellingen zijn weergegeven in concrete criteria op het gebied van ruwvoerproductie, beweiden, ammoniakemissie, dierenwelzijn, diergezondheid en energie. De deelnemende bedrijven worden op tal van aspecten beoordeeld met punten en moeten een bepaalde totale score behalen om een stalcertificaat te kunnen verkrijgen. Voor bedrijven met grote en zeer grote aantallen dieren geldt een hoger ambitieniveau op de maatlatten dierenwelzijn en diergezondheid: het minimaal aantal te behalen punten voor de MDV op de maatlatten dierenwelzijn en diergezondheid is op verzoek van de overheid afhankelijk gemaakt van het aantal dieren op het bedrijf. De maatlat heeft een dynamisch karakter; aanpassing van de maatlat vindt jaarlijks plaats, waardoor maximaal wordt ingespeeld op de nieuwste (technologische) ontwikkelingen. Beleidsregel 4: Indien het bouwvlak waar een ontwikkeling betrekking op heeft voor tenminste 10% binnen een ‘nee, tenzij-gebied’ ligt of zal liggen, moet worden aangetoond dat aan het betreffende ambitieniveau van de maatlat duurzame veehouderij zal worden voldaan. Individuele GES Gelet op de Wet publieke gezondheid en de voortdurende onduidelijkheid omtrent de mogelijk nadelige gevolge van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden neemt de gemeente Landerd uitdrukkelijk haar eigen verantwoordelijkheid, waarbij zij wordt geadviseerd door de GGD Hart voor Brabant die naar verwachting het eerste kwartaal van 2013 een globale gezondheidseffectscreening (GES) opstelt. Vooruitlopend op de uitkomsten van dat GES zijn rondom bebouwingsconcentraties, waar veel mensen tegelijk aanwezig zijn, zones aangewezen waar in beginsel geen sprake is van een duurzame locatie. Indien sprake is van ligging in een beschermingszone van een bebouwingsconcentratie, dan moet middels een individueel gezondheidseffectscreening (GES) worden aangetoond dat vanuit het aspect volksge-
11
zondheid geen belemmeringen bestaan om aan de ontwikkeling medewerking te kunnen verlenen. Naar aanleiding van de conclusies uit het globale en individuele GES moet kunnen worden beoordeeld of sprake is van een duurzame locatie. Op termijn kunnen de beschermingszones van bebouwingsconcentraties eventueel worden bijgesteld. Beleidsregel 5: Indien het bouwvlak waar een ontwikkeling betrekking op heeft voor tenminste 10% in een beschermingszone van een bebouwingsconcentratie ligt of zal liggen, moet middels een individuele GES worden aangetoond dat vanuit het aspect volksgezondheid geen belemmeringen bestaan.
2.3.3. Nee-gebieden In gebieden waar ingevolge wet- en regelgeving en/of provinciaal beleid geen ontwikkeling van intensieve veehouderij is toegestaan, kan geen sprake zijn van een duurzame locatie. Het gaat om de volgende gebieden: •
de extensiveringsgebieden zoals aangewezen in de Verordening ruimte.
Binnen deze gebieden is ontwikkeling van intensieve veehouderij uitgesloten.
12
3. Slot 3.1. Inwerkingtreding Deze notitie treedt in werking daags na bekendmaking in het huis-aan-huisblad ‘de Arena’.
3.2. Evaluatie en actualisatie Bij alle partijen bestaat de behoefte aan een zo helder mogelijke afbakening van de relevante begrippen. Daarbij mag echter niet uit het oog worden verloren dat elke uitwerking en aanduiding een bepaalde mate van tijdgebondenheid bevat. Nieuwe kennis en nieuw verworven inzichten (met name over de relatie tussen intensieve veehouderij en gezondheid), maar ook nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied kunnen leiden tot een noodzakelijke bijstelling. Tot slot kunnen nieuwe toetsingskaders hier hun uitwerking op hebben en tot aanpassing nopen. Gelet op het dynamische en modulaire karakter van de notitie zal deze over een jaar, maar zo nodig eerder, worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld, aangevuld en geactualiseerd op basis van ontwikkelingen die zich in die periode hebben voortgedaan, alsmede op basis van eventuele nieuwe inzichten.
13
4. Bijlagen 1. Kaart duurzame locaties intensieve veehouderij (gebieden) 2. Beoordelingstabel duurzame locaties intensieve veehouderij
14