Kwalitatief onderzoek naar de effecten van het boek ‘Tips van Kids voor Kids’
Masterscriptie Pedagogische Wetenschappen Afdeling Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Leerstoel ontwikkelings- en opvoedingsondersteuning Universiteit van Amsterdam Mej. H.T. Kwadijk
Eerste begeleider: Dr. G.J.M. Stams Tweede begeleider: Drs. L. van Geldorp
Amsterdam, juni 2008
Voorwoord Gedurende mijn stage mijn Stichting de Ster kreeg van drs. L. van Geldorp de opdracht een boek te ontwikkelen voor de kinderen de op Ster- en Maankampen zijn geweest. Tijdens dit vernieuwende, interessante en leerzame en soms moeizame proces heeft zij me gestimuleerd buiten de gebaande paden te kijken. Hiervoor en voor onze samenwerking wil ik haar graag bedanken. Tijdens de ontwikkeling van het boek besprak ik de voortgang met GZ- psychologe Eveline Beerkens. De leerzame brainstorms met haar staan mij helder bij en het was haar idee om het boek als onderwerp van scriptie te nemen. Haar wil ik bedanken daar ik een graantje mee kon pikken van haar eindeloze ervaring en kennis in de kinderpsychologie. Dr. Geert Jan Stams wil ik hartelijk bedanken voor zijn enthousiasme en stimulerende begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie.
2
Abstract
Aim of this study was to examine the intervention: a book called: Tips from kids for Kids’. This book was created as an complement to the Ster en- Maancamps for children from Stichting de Ster. The book is also based on the intervention Ster- and Maancamps. This interventions has the aim to reinforce children’s social competence, for those who suffers from (light) emotional and/or social problems, in order to prevent of decrease serious behavorial or emotional problems. The book, which the children receibe after their camp, is intended for the age from eight ‘till twelve years old. It contains information en handles to increase children’s social competence. This multiple case studie ( N=5) does a research to the effects of the book, with the parents and children who used the book.
Het onderwerp van de scriptie betreft het ‘nazorg’ interventiemiddel: het boek ‘Tips van Kids voor Kids’ als aanvulling op de Ster- en Maankampen van Stichting de Ster. Het boek is gebaseerd op de interventie Ster- en Maankamp. Deze interventie is gericht op het versterken van de sociale competentie van kinderen bij wie sprake is van (lichte) emotionele en/of sociale problemen, om op die manier ernstige problemen te voorkomen of te doen afnemen. Het boek is bestemd voor kinderen van acht tot en met twaalf jaar en bevat informatie en handvaten om de sociale competentie van kinderen te vergroten. In deze multiple case studie ( N=5) wordt gekeken naar de effecten van dit boek- als aanvulling van het Ster- en Maankamp- bij ouders en kinderen die het boek gebruiken.
Inleiding
Doel van deze studie is om het boek ‘Tips van Kids voor Kids’ te evalueren. ‘Tips van Kids voor Kids’ is een sociale vaardigheidstraining in boekvorm voor kinderen. Het boek is een onderdeel van de interventie Ster- en Maankamp. Deze interventie is nu drie jaar operationeel en wil de sociale problemen van kinderen aanpakken door middel van een vijfdaags-kamp; deze interventie is breder opgezet dan de gebruikelijke sociale vaardigheidstraining. Tijdens het kamp vinden er elke dag naast sociale
3
vaardigheidstrainingen, mentormomenten, rollenspelen en bewegingsonderwijs plaats. Daarnaast worden ouders tijdens een terugkomdag betrokken bij de interventie. Deze interventie wil de sociale competentie van kinderen vergroten, waardoor zij niet alleen in staat zullen zijn om sociale taken uit te voeren, maar om ze ook adequaat (in overeenstemming met het kind) uit te voeren. Daarnaast vinden alle activiteiten plaats in een sociale omgeving; de kinderen begeven zich vijf dagen continu onder elkaar. Zij zijn onontkoombaar in contact met leeftijdsgenoten en kunnen zodoende oefenen met hun sociale vaardigheden, zodat zij ook sociaal competent kunnen worden. Voordat het kamp aanvangt worden de kinderen gematched op basis van de aard en ernst van hun sociale problemen. Zogenaamde ‘heterogeniteit’ van de groepjes is hierbij het uitgangspunt. Zo worden kinderen aan elkaar gekoppeld die beide op verschillende gebieden iets van elkaar kunnen leren. Zo wordt een kind met internaliserende problemen gekoppeld aan een kind dat externaliserende problemen vertoont. Bij de matching procedure wordt rekening gehouden met overeenkomsten als leeftijd, geslacht, intelligentie, hobby’s etc. Op deze manier krijgen de kinderen de mogelijkheid optimaal van elkaar te leren.
Gedurende het Ster- en Maankamp staat plezier en veiligheid centraal en wordt er gewerkt op basis van de volgende theoretische leerprincipes waarvan bekend is dat zij effectief zijn bij de behandeling van sociale problemen van kinderen: a. Cognitive gedragstherapie ( exposure-in-vivo, cognitieve herstructuring, leren van probleemoplossende vaardigheden). Een voorbeeld is de de Stoplicht-methode uit PAD-Methode ( Greenberg & Kusche 1994). b. Sociale leertheorie waaronder coping modeling (Krain &Kendall, 2000). c. Sociale informatieverwerkingstheorie waaronder zelfcontrole en emotieregulatie (Harter, 1982; Van Broeck, 1993). Een voorbeeld van emotieregulatie is de Sthermometer. Hiermee observeren de kinderen hoe sterk hun emotie op een bepaald moment is. Op een getekende thermometer geven zij aan op welk moment ze ‘op tilt slaan’. Deze zelfobservatie geeft de kinderen inzicht in de verschillende gradaties van een emotie. Tevens kan dit inzicht in emotie ervoor zorgen dat de emotie afneemt. In dit geval daalt de Sthermometer. Ook zijn deze theorieën toegepast in het boek ‘Tips van Kids voor Kids’. Naar de effecten van de Ster- en maankamp interventie zijn verschillende onderzoeken gedaan. In deze studies werd gekeken naar de volgende constructen: Sociale angst, sociale acceptatie, gevoel van 4
eigenwaarde, sociale problemen en internaliserende en externaliserende problemen. In een gecontroleerde pilotstudie met voor- en nameting, met een wachtlijst controle conditie, werden 180 kinderen tussen de 8 en 12 jaar random toegewezen aan een experimentele (n= 90) en controlegroep (n=90). Er werd een positief effect gevonden op sociale angst (d=23). Na een boosterkamp 6 maanden later (Maankamp) werden grote tot zeer grote positieve effecten gevonden op sociale angst, sociale acceptatie, gevoel van eigenwaarde, sociale problemen en internaliserende problemen en een klein positief effect voor externaliseren. Bij een follow-up (1 jaar, Maankamp) later bleken de positieve effecten nog steeds aanwezig te zijn, behalve voor externaliseren. De effecten van het boosterkamp en de follw-up konden helaas niet vergeleken worden met een controlegroep (Boots, 2008). Om de generalisatie van deze positieve effecten te ondersteunen is een boek ontwikkeld voor de thuissituatie van de kinderen. Een andere aanleiding voor het schrijven van het boek dit boek was het feit dat ouder(s) hebben aangegeven dat zij graag het kind verder willen steunen in de thuissituatie, hetgeen zeer lastig voor hen kan zijn. Zij bleken meer handvaten voor in de thuissituatie nodig te hebben, zodat zij het kind verder kunnen begeleiden in het proces. Daarnaast zijn alle lastige situaties die kinderen op Ster- en Maankamp tot op heden hebben genoemd gebundeld met de bijbehorende tips en trucs om deze situaties aan te pakken. De stichting heeft deze informatie tijdens de kampen verzameld en gebundeld, ook omdat zij deze informatie niet verloren wilden laten gaan. Al deze verschillende oplossingen hebben een grote waarde, daar ze ook van nut kunnen zijn voor andere kinderen. De ideeën van kinderen zijn getoetst aan de relevante hedendaagse literatuur. De theorieën zijn als onderlaag er in verwerkt. De acht onderwerpen (hoofdstukken) komen voort uit de vier basisemoties (boosheid, verdriet, angst en vreugde) en zijn vertaald naar onderwerpen die daaruit voortkomen of ten grondslag aan liggen: Ik ben boos, Ik heb ruzie, Ik heb heimwee, Ik durf niet, Ik ben onzeker, Ik heb geen vrienden, Ik krijg weer de schuld, Ik word gepest. Deze verschillende lastige situaties in de betreffende hoofdstukken zijn opgebouwd volgens de structuur van fig.1. Bij de aanpak van een sociale ontwikkelingstaak zijn vier gedragsmodaliteiten te onderscheiden. De motivationele (willen), de cognitieve (denken), de uitvoerende (doen) en de affectieve (voelen) modaliteiten (Van Lieshout & Haselager, 1995). Sociale competentie kan op basis hiervan uitgesplitst worden in sociaal-emotionele aspecten (voelen/willen), sociale vaardigheden (doen) en sociaal-cognitieve aspecten (denken, perspectief nemen). Sterkamp en Maankamp gaan in op alle aspecten van sociale competentie. Immers cognities (denken) veranderen in nauwe samenhang met 5
gedragsveranderingen (doen), en cognitieve (denken) en zelfcontrole-vaardigheden (voelen/willen) kunnen niet worden aangeleerd zonder methodieken vanuit de sociale vaardigheidsbenadering (doen) (Prins, 1995).
Fig.1 Structuur van ieder hoofdstuk:
Aanleiding
Lastige situatie + bijkomend gevoel
denken
Gevolg: andere situatie en uitkomst
doen
Gevolg: andere situatie en uitkomst
In het boek wordt verder gebruik gemaakt van de Stoplichtmethode. Het beloningssysteem uit de Sterkampen komt terug in het boek in de vorm van stickers die de kinderen zichzelf kunnen geven. De ‘Sthermometer’ wordt voorin het boek uitgelegd, en door het boek heen als advies voor bepaalde problemen gegeven. Het boek is geschreven voor kinderen en is gericht op het vergroten van het inzicht in sociale situaties en het uitbreiden van oplossingsvaardigheden. Door middel van: 1) Een concreet en praktisch handvat te bieden aan het kind om op het moment dat een lastige situatie zich voordoet, naar gerichte oplossingen te zoeken (eventueel met hulp van een veilig volwassen persoon). 2) Diverse tips van andere kinderen te lezen.
6
3) De onderliggende theorieën gericht op het vergroten van het inzicht in lastige situaties en verschillende oplossingsvaardigheden zijn er op een speelse wijze in verwerkt. Zo kan er direct en indirect door kind (en volwassene) mee gewerkt worden. 4) Kinderen de mogelijkheid te geven om (samen met een volwassene) een plan van aanpak op te stellen. 5) De gekozen oplossing van de lastige situatie, na afloop te evalueren en eventueel te belonen aan de hand van het beloningssysteem. Door middel van een multiple case studie wordt getracht antwoord te verkrijgen op de volgende vragen: -
Wat zijn de effecten van het boek bij kinderen die het gebruiken?
-
Helpt het boek om kinderen (zelfstandig) hun sociale competenties verder te ontwikkelen?
-
Op welke punten kan het boek verbeterd worden om het doel te bereiken?
Methoden
Participanten Voor dit onderzoek participeerden vijf gezinnen waarvan de kinderen op Sterkamp en/of Maankamp zijn geweest. Eén ouder en één kind van elk gezin doet mee aan het interview. Bij Stichting de Ster kregen 30 gezinnen het boek ‘Tips van Kids voor Kids’ gratis opgestuurd, aangezien zij lid waren geworden van de Sterpoli van de Stichting (een online pedagogisch adviesorgaan). Uit deze groep werden 6 gezinnen geselecteerd, waarbij getracht werd vijf verschillende leeftijden te benaderen. De gezinnen zijn geselecteerd op basis van de volgende criteria: 1) Het boek is in bezit van het gezin, 2) Het boek wordt of is gebruikt door het gezin. Ook werd er gekeken naar sekse, drie jongens en drie meisjes werden als eerste benaderd. Uiteindelijk voldeden vijf gezinnen aan alle eisen en waren bereid mee te werken. De kinderen van de groep participanten bestaan uit éen jongen van tien jaar, éen jongen van elf jaar, éen meisje van tien jaar en twee meisjes van elf jaar. Verder participeerden alleen moeders van de kinderen.
7
Onderzoeksdesign Dit onderzoek betreft een multiple case-studie.
Materialen Om diepgaande informatie over het gebruik van het boek, eventuele verbeteringen en bepaalde effecten van het boek bij de respondenten te achterhalen, is gekozen voor face-to face- interviews. Omdat tijdens een interview dieper kan worden ingegaan op bepaalde onderwerpen dan bij vragenlijsten of enquêtes, maakt het interview bij uitstek een methode om de ervaringen van individuen op een diepgaande manier in kaart te brengen Het aantal interviews is beperkt gehouden omdat gewoonlijk na een aantal diepte-interviews verzadiging optreedt (nieuw interview levert geen nieuwe informatie) (Baarda, e.a. 2001). Het interview is ontwikkeld door de onderzoeker zelf. De interviews zijn voor ouders en kinderen bijna hetzelfde, de vragen bij de ouders zijn vaak omgezet naar wat hun kind doet met het boek (zie bijlage). De interviews beslaan onderwerpen 1) hoe en wanneer het boek gebruikt wordt, 2) Wat er van het boek gebruikt wordt, 3) wat men van de vormgeving vindt en 4) welke onderwerpen gemist worden en ideeën voor verbeteringen. De interviews werden bij de respondenten thuis afgenomen. Dit om de respondent niet te belasten met reizen en om geluidsoverlast op de taperecorder te voorkomen. Bij de respondent thuis werd eerst het kind geïnterviewd en daarna de ouder, dit om zoveel mogelijk beïnvloeding van de antwoorden van het kind te voorkomen. Bij alle interviews bleef de ouder bij het interview met het kind, dit werd door de onderzoeker als keuze aan het kind gelaten. Op deze keuze antwoordde ieder kind: “maakt me niet uit” , waarna vervolgens de ouder ervoor koos om te blijven zitten. Het vermoeden dat het kind dan teveel sociaal wenselijke antwoorden zou geven, leek minder waarschijnlijk door de sfeer die tijdens interviews voelbaar was. Tijdens de kampen leren de kinderen heel erg te uiten wat zij zelf vinden en voelen, dit ‘sterkamp gevoel’ leek ook tijdens de interviews bij de ouder en kind aanwezig te zijn. Ieder interview bij de kinderen werd voorafgegaan met de mededeling dat geen enkel antwoord goed of fout is, dat alles gezegd mag worden, en dat erom gaat wat het de respondent vindt. Ook werd medegedeeld dat de interviews anoniem zouden zijn. Door vooral zo goed mogelijk te luisteren en geen testsfeer te creëren, voelen deelnemers zich veiliger de onderzoeker in vertrouwen te nemen. De onderzoeker nam een open houding aan. De mate waarin deelnemers bereid zijn hun ervaringen met de interviewer te delen , hangt namelijk ook af van de openheid van de interviewer zelf. Hoe minder 8
onderzoekers over zichzelf vertellen, hoe algemener, minder specifiek en ook minder persoonlijk de antwoorden zijn. De onderzoeker gaf de kinderen wel complimenten over de manier hoe ze aan het interview deelnamen, niet over de antwoorden zelf (“dat kan je goed vertellen”). Dit had vaak als gevolg dat de kinderen wat uit hun verlegenheid kwamen en meer en makkelijker gingen vertellen.
Resultaten Algemene indruk Op de vraag wat ouders van het boek vinden, antwoorden zij allen zeer positief: “ontzettend leuk, echt een cadeautje gevoel!” Daarvoor zijn verschillende redenen: het boek werkt zowel als een positieve herinnering aan het kamp als het helpen herinneren aan wat de kinderen hebben geleerd op kamp. Tevens is het boek een ondersteuning voor de ouders als zij hun kinderen willen bijstaan: “er staan gewoon heel veel dingen in, ook wat je als ouder goed kunt gebruiken om tips te geven…” . Kinderen noemen de praktische voordelen van boek : “ Ik vind het wel handig, want je kan er dingen opzoeken die je vergeten bent” en “ Ik vind het wel een goed boek, want je kan er van alles in schrijven en je kan plannen helemaal uitdenken en je ook zien hoe anderen het hebben opgelost, dat vind ik heel goed eigenlijk”.
Het gebruik van het boek Wanneer? Op de vraag aan ouders of hun kind het boek gebruikt, blijken alle kinderen het boek te gebruiken. Wel met volgende twee voorwaarden: bij vier gezinnen wordt het boek gebruikt nadat de ouder daar initiatief in heeft genomen: “Op een gegeven moment zeg ik dan, als hij ergens tegen aan loopt, joh, zullen we ’s kijken hoe dat in het Sterboek gaat?”. Als tweede voorwaarde wordt de situatie waarin het kind verkeert, genoemd. Het boek wordt alleen gebruikt als een lastige situatie zich aandient: “alleen op het moment dat het weer moeilijker wordt, zeg ik: joh, ga er dan weer ’s in lezen”, en wordt dus niet gelezen op ‘goede’ momenten: “momenteel niet, want het gaat nu goed met haar”. Ouders en kinderen gebruiken het boek ‘als het wat slechter gaat’ en niet ‘als het goed gaat’. 9
Ook kinderen werd deze vraag gesteld, waarbij vier kinderen met een open antwoord kwamen waar of op wat voor manier het boek gebruikt was: “Ik heb ‘m laatst nog gebruikt, want ik heb een heel vervelend kindje in de klas en die zit me de hele tijd uit te dagen. En toen hebben weer samen in geschreven (met moeder, I.) en een plan gemaakt hoe ik, ja…hem kan negeren”.
Wat? Op de vraag bij welke situaties het boek gebruikt werd, werden bij alle ouders minimaal drie onderwerpen uit het boek genoemd. Van alle acht onderwerpen uit het boek bleken zeven onderwerpen minimaal twee keer toepasbaar bij de gezinnen. ‘Ik heb geen vrienden’ en ‘Ik ben Onzeker’ werden het vaakst genoemd, zij komen beiden bij vier kinderen voor. Het onderwerp ‘Ik heb Heimwee’ werd nooit genoemd en is vier keer expliciet aangegeven als niet toepasbaar: “Ja, ja, heimwee niet, maar voor de rest herkent ze zich in alle hoofdstukken. Ja, echt alles”. De onderwerpen sluiten aan de bij situaties die de kinderen tegenkomen: “Ja, ja, het is heel herkenbaar, vooral bij hem met boos en ruzie..’ik heb weinig vrienden’, dat zijn echt onderwerpen die hij tegenkomt..’Ik krijg weer de schuld’ ook…”. Bij de kinderen werd deze vraag anders beantwoord. Er werden maximaal twee onderwerpen per kind gebruikt. Later in het interview werden meer voorbeelden gegeven door de kinderen, waaruit bleek dat er meer onderwerpen werden gebruikt, zodat het uiteindelijk overeen kwam met de antwoorden van hun ouders. Eén kind gebruikt geen specifiek hoofdstuk, maar het hele boek: “Als ik verdrietig was, ging ik gewoon het boekje doorkijken en hoe ik me voelde, dan ging ik dat lezen. Dat vond ik leuk om te doen en dat hielp bij mijn verdriet”.
Hoe? Alle kinderen konden duidelijk hun positieve ervaringen vertellen op welke manier ze het boek hadden gebruikt bij bepaalde situaties:“nou, bijvoorbeeld als ik moet turnen. Dan moet ik dingen doen die ik eng vind. En dan voordat ik ga turnen, lees ik het boekje even door en dan doe ik er gewoon een paar uitkiezen. Desnoods schrijf ik die op een blaadje en die neem ik dan mee. En: “Nou, ik was vroeger wel veel verdrietig omdat ik niet veel vrienden en vriendinnen had enzo en toen heb ik oplossingen bedacht en toen heb ik een beetje vriendinnen gekregen en toen heb ik mezelf een stermoment gegeven.(…)Nou, toen heb ik bedacht dat ik er wat meer naar mensen toe moest stappen 10
en…verder kon ik niks bedenken en toen heb ik dat maar geprobeerd en dat lukt een beetje. Toen heb ik het nog een keer geprobeerd en toen ging het beter en toen was het goed gegaan”. Eén kind had zelf geen voorbeelden, maar zijn moeder wel: “En dan vraag ik erna wat ie gedaan heeft. Soms vertelt ie echt oplossingen die hij uit het boek heeft geprobeerd. Bijvoorbeeld met harde stem vragen of hij mee mag doen, of gewoon mee gaan doen met vriendjes”.
Inhoud Inleiding van het boek De uitleg in het begin van het boek beslaat de informatie hoe de rest van het boek te gebruiken. Deze informatie is aan de kinderen verteld en mee geoefend op de Ster- en Maankampen. Op de vraag aan de kinderen wat ze van de uitleg vinden, werd dan ook unaniem geantwoord dat deze informatie al bekend was en alleen handig als je iets vergeten was. Om diezelfde reden hadden twee kinderen de inleiding dan ook niet gelezen: “die heb ik eigenlijk niet gelezen, want ik wist eigenlijk al hoe alles werkte”. De ouders vonden het voornamelijk leerzaam voor hen zelf. Op deze manier konden zij zelf lezen wat de kinderen op de kampen precies hadden geleerd: “nou, het leuke is, je krijgt natuurlijk heel veel van Sterkamp mee, maar nu lees je echt hoe het werkt. Voor hem was het herkenbaar, voor mij was het : o, hebben jullie dat zo geleerd. En heel duidelijk van echt..dat je dan zelf eigenlijk ook op die manier doet..eerst even een stapje terug en nadenken over wat ik zal doen..zo moeten volwassenen het eigenlijk doen, ja dat is heel helder”. Een ouder gaf bij deze vraag aan dat ze ook wel een soort begeleidende informatie voor de ouders zelf miste. Alhoewel ze daarbij vermeldt: “maar eigenlijk staat het ook bij een van de eerste tips: zoek iemand die je kan helpen”.
Het beloningssysteem Achterin het boek bevindt zich een aantal stickerpagina’s met de afbeelding van vier soorten sterren, allen met een verschillende uitdrukking van trots en stoer. Deze stickers kunnen aan het eind van ieder hoofdstuk worden geplakt, waar men zich zelf kan belonen voor zelf beschreven oplossingen of pogingen tot een oplossing van lastige sociale situaties. Op vraag aan de ouders of hun kind de stickers gebruikt, antwoordden drie ouders dat dit niet het geval is, of bijna niet om verschillende redenen. Alle drie voegden ze daaraan toe dat ze het een goed 11
systeem vonden: “maar ik denk dat het goed is voor kinderen, dat je emotie kan aangeven…hoe heb ik het gedaan, dat ze zich er bewust van worden. En dan is dit een mooie manier. Ja, het is jammer dat zij er niet zoveel mee gedaan hebben, maar dat is omdat het al beter ging toen het boekje kwam”. Twee ouders gaven aan dat het beloningssysteem gebruikt word, en wat ze daarvan vinden: “Oja, dat is helemaal goed. Dit is een daad stellen, is echt heel compleet,ja, ja. Ja, I.(dochter) vindt het echt heel leuk, ja geweldig…je kan misschien helemaal niet meteen zien dat het sterren zijn hè, maar zij weet het..daar kan je dan gewoon lol om hebben. Nee, dat is precies goed, ja”. Op de vraag wat de kinderen van de stickers vinden, beginnen alle kinderen hardop te lachen en geven aan ze leuk en grappig te vinden; “ik vind het wel grappig, die is heel sterk en die ook en die is wel heel leuk. Ik vind die het leukst; ‘ik heb het verdiend’..hahaha”. Een kind twijfelde nog tussen welke methode ze moest gebruiken bij de stickers: “…er staat iets over sterstickers, maar dat snapte ik niet want..eigenlijk..je kan liegen over dat je het hebt gedaan, maar ook niet. Maar toen had mamma het uitgelegd en toen snapte ik het wel”. De drie kinderen die de stickers gebruiken laten aan de onderzoeker hun geplakte stickers zien en vertellen daar de reden bij: “Nou, de eerste is dat ik mezelf buitengesloten voelde en toen dat ik dat gezegd had kwamen ze ook vaker vragen of ik bij hun kwam zitten…op school hadden we een kringgesprek en als je wat dwars zat kon je dat zeggen”.
De kinderverhalen Het begin van iedere hoofdstuk wordt ingeleid door een verhaal van een kind. Tijdens de terugkomdag van de Ster- en Maankampen is aan de hand van drie vragen op papier gevraagd wat kinderen wel eens meemaakten, bijvoorbeeld: 1. wat gebeurde er een keer voordat je gepest werd? 2. Wat gebeurde er daarna? 3. Wat voelde je toen? of 1. Had je wel eens geen of weinig vrienden? 2. Wat gebeurde er toen? 3. Wat voelde je toen?. De kinderen konden zelf een onderwerp kiezen, en aan de hand van de vragen een verhaal schrijven. Daarbij werd verteld dat ze een verhaal konden schrijven voor andere kinderen die dezelfde onderwerpen lastig vinden, en dat ze hen daarmee konden helpen. Tevens werd verteld dat hun verhaal anoniem zou blijven. In de verhalen beschrijven ze hun beleving van bijvoorbeeld boos zijn, gepest worden, geen vrienden hebben. Elk verhaal is afgedrukt in het handschrift van het kind. Ouders vinden deze verhalen leuk, herkenbaar en prettig om te lezen. Zowel voor zichzelf (“..hoe denken andere kinderen…want ik heb niet zoveel vergelijkingsmateriaal dus dat is eigenlijk wel 12
leuk”) als voor hun kinderen: “Vind ik echt leuk gedaan. Juist omdat het op die manier geschreven is, herkent ze het veel sneller als wanneer het een verhaaltje is wat uit onze beleving zo zou kunnen gebeuren. Dus is iets wat veel meer pakt, veel meer aansluit. Ze zien gewoon dat ze niet de enige met dat soort problemen. Dat is voor hen gewoon heel doorslaggevend”. Eén ouder gaf aan dat er meer van dat soort verhaaltjes gewenst zijn, bijvoorbeeld dat er ook een oplossing wordt uitgeschreven door een kind: “Maar voor mij zouden er wel meer van die verhaaltjes van kinderen in mogen. Bij de oplossingen bijvoorbeeld. Daar zijn de kinderen toch in geïnteresseerd; dit ziet er voor een kind natuurlijk veel vrolijker uit en denkt wat heeft die nou weer meegemaakt en dit is natuurlijk heel formeel (wijst naar de getypte tekst). Dus ik denk dat bij ieder onderwerp wel een paar van die verhaaltjes kunnen”. De kinderen zijn ook erg enthousiast over de verhalen en tevens blijken deze het meest gelezen onderdeel van boek. Het gevoel er niet alleen in te staan lijkt het belangrijkste effect ervan: “Nou, dan weet je dat niet de enige bent die ook bijvoorbeeld wordt gepest. Ja, en dat weet je ook wat andere mensen hebben gedaan om te zorgen dat het niet meer zo is. En die oplossingen werken dan meestal wel want die oplossingen hebben zij ook al gebruikt. Of geprobeerd te gebruiken”. Ook één kind geeft aan dat meerdere verhalen prettig zouden zijn, in combinatie met meerdere tekeningen van kinderen: “Ik zou, je hebt nu een tekening, maar ik zou twee verschillende doen om te kijken wat zou iemand anders dan doen deze persoon. Dus ik bedoel een tekening met een verhaaltje en nog een tekening met een verhaaltje. Of dat er dan verschil zit tussen de dingen is of dat het hetzelfde is. Want je kan heel erg boos zijn en ook een beetje niet duidelijk boos zijn”.
De kindertekeningen Ieder hoofdstuk begint met een kindertekening. Om deze tekeningen te verkrijgen is op twee Sterkampen en op de terugkomdagen gevraagd aan kinderen of zij een tekening wilde maken bij de onderwerpen van het boek. Zij konden zelf hun onderwerp uitkiezen. Uit alle tekeningen werden de degenen die het meest het onderwerp verbeeldde, uitgekozen en afgedrukt in het boek. De ouders en kinderen zijn positief over deze tekeningen. Ouders vinden ze vooral leuk: “ja, echt heel leuk, leuk bedacht omdat op die manier te doen. Het gaat echt over elk onderwerp”. Kinderen benoemen vooral waar de tekeningen voor staan als hen gevraagd wordt wat ze ervan vinden: ”ze zijn heel grappig maar ze bedoelen echt wat er bij staat. Sommigen zijn ook leuk versierd en deze bijvoorbeeld, hier staat het echt uitgelegd”.
13
Schrijfgedeeltes In het boek zijn verschillende ruimtes om zelf te schrijven. Na ieder hoofdstuk kan een kind bij een stoplicht opschrijven wat zijn of haar moeilijke situatie is en welke oplossingen daarvoor zijn bedacht, mochten deze niet in het boek staan. Ook op iedere beloningspagina kan geschreven worden waarom er een sticker verdiend is. Niet alle kinderen gebruiken de schrijfruimtes, of omdat ze er geen zin in hebben of omdat er geen reden toe was. Van de kinderen die wel in het boek schrijven, vindt een ouder dat de schrijfruimtes van de beloningspagina’s wel erg klein zijn: “Nou, en ik vond het ook wel prettig dat ze het in zo’n klein blokje kreeg..want ik ben er niet bij als ze schrijft, want zo privacy wil ze wel. Want het is best klein…het kan voor kleinere kinderen best een drempel zijn, dat kan ik me best voorstellen. Want ik vind dat ze het heel compact heeft benoemd, ik vind het heel knap hoe ze dat heeft samengevat. Misschien is dan weer A4 makkelijker, maar A4 is weer geen boekje. Kijk, want hier (haar Sterboek van Sterkamp, A4 formaat) heeft ze helemaal volgeplakt en getekend, ik denk dat kinderen dat wel leuk vinden hoor”. Een andere ouder vindt dat er bij de stoplichten te weinig ruimte is: “Op zich is het wel genoeg ruimte, als je niet te groot schrijft. Want ik heb dit toen voor hem opgeschreven..en je kan het maar een keer gebruiken bij een onderwerp..of je moet een soort ringband maken dat je hem er later tussen kan doen. Want boos en ruzie zijn toch wat hij het meest gebruikt..en in de toekomst heeft ie dat ook nog nodig…want als je dan een beetje visueel maakt. Dus ja, extra pagina’s zou fijn zijn”. Ook bij navraag bij de kinderen worden er door drie kinderen geschreven in het boek. Een kind schreef er nooit in, behalve: “Soms, ja…samen hebben we dat opgeschreven. Maar éen keer. Voor de rest praat ik er gewoon met mamma over, maar dit keer dacht ik ja, dat was ingewikkeld ja, …maar meestal heb ik het in mijn hoofd”. Twee kinderen schrijven daadwerkelijk bij de stoplichten hun zelfbedachte oplossingen een uitgeschreven plan. Of zoals een kind het beschrijft:” Als je er dan op kan komen, dan is het wel handig. Ik heb eigenlijk zelf niet gebruikt, omdat ik het niet nodig heb. En ik heb pas een keer een oplossing moeten bedenken, nou, die gaat niet zo snel mijn hoofd meer uit”. Er wordt meer geschreven bij de successen, als er een sticker geplakt moet worden.
Kleuren Er worden vier kleuren in het boek gebruikt die steeds op dezelfde manier terugkomen in een rand om de bladzijde. Met rood wordt het probleem aangegeven (‘Ik ben Boos, wat nu?’), met oranje alle 14
oplossingen die je kan denken en doen, bij groen kunnen de eigen oplossingen geschreven worden en op de gele bladzijden worden de beloningsstickers geplakt. De voorkant van boek is nachtblauw met een gele sticker. Deze manier van vormgeving is gekozen om het aantrekkelijker voor kinderen te maken. Het steeds terugkeren van dezelfde kleuren bij dezelfde thema’s heeft als doel om overzicht en duidelijkheid te creëren. De kinderen vinden de kleuren vrolijk: “Dat vind ik heel vrolijk en alles! Het ziet er allemaal zo vrolijk uit ! Geel, rood en oranje zit erbij..leuke vrolijke kleuren. Alleen de voorkant ziet er een beetje donker uit”. De ouders hebben dezelfde mening over de kleuren : “Ja, duidelijk en vrolijk. De kleuren komen elke keer weer terug, ja, heel leuk” en een ouder vindt het daarbij ook aansluiten met Stichting de Ster: “ja, superleuk. Dat is toch leuk voor kinderen. En dat met die tekeningen en alles, echt hoe Sterkamp is, hoe jullie zijn”.
Leesniveau Informatie over het leesniveau van het boek is alleen bij de ouders verkregen. De kinderen van alle ouders zijn tien en elf jaar, maar de mening over het niveau wisselde nogal. Een ouder vond het te makkelijk voor haar elf-jarige dochter: “ja, ik vind het soms te makkelijk. Maar goed, het is moeilijk daar iets over te zeggen”. Drie ouders vonden het goed te lezen voor hun kind, al dachten ze dat als een kind leesproblemen had of jonger is dan tien jaar is, het leesniveau te hoog ligt: “Ik vond het wel makkelijk om te lezen, ik moet er wel bij zeggen als een kind problemen heeft met lezen, dan wordt het lastig. Want als het begrijpend lezen niet helemaal onder de knie hebben, of dyslectisch zijn, dan wordt het lastig. Maar ja, daar heb je ook een moeder voor om het uit te leggen of voor te lezen. Maar als het kind een jaar of acht, negen is dan is het moeilijk denk ik”.
Opbouw (probleem- denken- doen- stoplicht - beloning) In het boek heeft ieder hoofdstuk heeft dezelfde indeling, zoals bij de kleuren is beschreven. Getracht is op een zo duidelijk mogelijke manier het Stoplicht-systeem in ieder hoofdstuk te verwerken, zodat dit voor kinderen duidelijk en overzichtelijk is. Alleen de ouders is gevraagd wat zij van deze opzet vinden. Ouders vinden dit overzichtelijk en herkenbaar voor kinderen: “Ik vind het wel echt mooi gedaan, als ik dat nu weer zie; “Help, wat kan ik 15
doen?” ja, dat is wel echt wat bij kinderen werkt. Het is gewoon een hele simpele manier van A naar B naar C , oplossingen en weer terug, als iets niet werkt..Die methodiek is goed, duidelijker”.
Aanbeveling voor anderen Aan alle kinderen is gevraagd of zij zelf het boekje aan andere kinderen zouden aanbevelen. Een kind vond dit niet nodig, alle andere kinderen wel: “Ja, als je problemen hebt…eigenlijk vind ik dat ieder kind wel zo’n boekje moet, voor elke situatie. Want er staan voor iedereen eigenlijk wel tips in. Ja, als je boos bent , van waar, wat en hoe en als je ergens mee zit dan kun je daar ook inkijken. Want er zitten soms wel eens kinderen bij mij in de klas die ergens mee zitten en dat ze dan gewoon kunnen kijken hoe ze daar mee om kunnen gaan. Want als je dan iemand vervelend vindt uit de klas hoe je dan..wat je dan kan doen”.
Verbeteringen Op de vraag of er onderwerpen gemist werden, antwoordden twee ouders met een aanvulling. Een ouder wilde graag een hoofdstuk voor broertjes en zusjes, zodat zij weten hoe ze met lastige eigenschappen van hun broer of zus om moeten gaan. “Maar voor mezelf heb ik zoiets van: er zou ook wel een hoofdstukje bij mogen zitten voor de broertjes en zusjes ofzo (...) En dan zouden hun ook misschien tips eruit kunnen halen om hun zus bij te staan. Want dat is gewoon heel erg moeilijk”. Een andere ouder miste een gedeelte over verliefdheid en lichamelijke aantrekkingskracht van en tussen kinderen en hoe haar kind daarmee om kan gaan als ze er niet aan toe is. Eén kind miste aanwijzingen over hoe je met een bereikte vriendschap kan omgaan: “Nou, bijvoorbeeld, bij ‘ik heb weinig vriendinnen wat nu?’ staan tips bij maar dat je er ook in kan doen: ‘stap 2: hoe ga ik met mijn vriendinnen om?Als diegene alsmaar afzegt bijvoorbeeld. Of hoe weet ik of dat een echte vriendin is? Dat die niet met je omgaat omdat je toevallig een leuk spelletje hebt. En als je dan bij hun wil spelen, laten ze je zitten”. Op de vraag of er oplossingen werden gemist, kwam geen bevestigend antwoord. Eén kind gaf aan dat als er een oplossing niet aanwezig was, hij die wel zelf bedacht en kon opschrijven bij de pagina met het stoplicht.
16
Een ouder en een kind gaven aan dat de papiersoort die is gebruikt bij de schrijf- en tekengedeeltes niet altijd even goed werkt: “ik zou…hier….misschien normaal papier doen, want dit is een beetje moeilijk om te tekenen. Ja, ik probeerde wel een beetje, maar dan moest ik het een kwartier laten drogen voordat het bleef staan”. De voorkant van het boek kan volgens de kinderen wel wat aanpassingen gebruiken: “Mag wat vrolijker, beetje saai voor een kinderboekje. Al is die ster wel goed gekozen, want het is natuurlijk sterkamp. Je kan bijvoorbeeld op de ster een gezichtje maken, zoals op de stickers en je zou wat meer kleuren kunnen kiezen..of gewoon een leuk randje eromheen”. De ouders vinden het zelf een mooie voorkant, maar zien wel dat hun kinderen daar anders over denken: En ja, de voorkant, het gaat om de inhoud maar het moet uitnodigen. En hij heeft wel iets met die voorkant, dat het anders zou moeten, denk ik. Ja, ik hou hier wel van. Want je word al overvoerd met speelgoed en schreeuwerigheid, en dat is hier niet.
Begrip Alle kinderen begrijpen waar het boek toe dient en hoe de verschillende onderdelen gebruikt kunnen worden. Ouders zijn niet nodig om de bedoeling van het boek uit te leggen. Alle kinderen geven aan de uitleg niet gelezen te hebben of af en toe, omdat ze alles nog wisten van Ster- en Maankamp. Zonder er specifiek naar te vragen gaven alle kinderen uitleg over de verschillende onderdelen. Het begrip van het algemeen gebruik blijkt uit het eerste kopje ‘Hoe?’ in de resultaten paragraaf. Het begrip van het ‘denken’ van oplossingen kwam als volgt naar voren “Ik vind het wel ..nou..(kijkt bij oplossingen voor ‘ik heb geen vriendjes’) het eerste vind ik wel handig; dat je jezelf aardig vindt zeg maar en dat er genoeg kinderen zijn. Als je dat denkt zeg maar, geeft dat je misschien zelf wat kracht om dat te kunnen leren”. Het verschil tussen het denken en doen van oplossingen werd begrepen: “Meestal de eerste tips; die je doet. Want denken kan ik niet goed, dan word ik alleen nog maar bozer en als ik dingen doe dan gaat het beter bij mij”. Uit de resultaten paragraaf van het beloningssysteem geven de antwoorden van de kinderen aan dat zij het systeem goed begrijpen.
17
Zelfstandig of samen problemen oplossen Hoewel ouders zijn dan in het algemeen niet nodig om de inhoud van het boek uit te leggen, zijn ze wel nodig om het boek daadwerkelijk te gebruiken. Soms alleen om hun kind op het idee te brengen, soms om samen aan het werk te gaan in het boek. “…het is meer dat ik zie dat ze ergens meer worstelt en dat ik dan zeg; heb je daar met Sterkamp niet iets over geleerd? Ik breng haar even op het idee, zo van wat is je handelingsrepertoire ook al weer…” en “een week geleden heb ik hem er zelf echt bijgepakt , zo van nou kom op, je bent hartstikke down, dan gaan we het gewoon ’s effe opschrijven…enne de uitslag hebben we er niet in gezet, maar dat was hartstikke goed gegaan, ook die dagen er na”. De oorzaak hiervan kan ook aan de situatie zelf liggen die het kind tegenkomt. Sommige situaties zijn zo lastig dat hulp van een ouder sowieso gewenst is. Een andere ouder kan haar kind beter helpen via het boek dan direct: “Nou, ik vind het leuk dat het ‘van de kids voor de kids’ is. Ze nemen het sneller aan als het een ander kind is die dat meegemaakt heeft en een oplossing heeft verzonnen dan als ik zeg: dat kan je ook zo doen”.(….)”Dan zeg ik; Joh, moet je luisteren, dat kan je ook zo en zo doen, want dat heb ik gelezen”. Een ouder benoemt het voordeel van haar hulp en initiatief bij het boek: Zij krijgt meer inzicht in de denkwereld van haar kind en heeft via het boek meer ruimte om haar kind te helpen: “Het eerste moment was mijn aanzet…ik heb wel vaker ,ook daarna, gezegd: “ok, Stermoment!” Ja, dat was een moment dat ik echt dacht: ja, het is ook wel echt een instrument voor ouders en kinderen. Ook omdat ik vind dat dingen bespreekbaar moet blijven thuis..en zo kan je er een situatie voor creëren thuis. Dan kan dat boekje dat wel makkelijker maken…dan kan ik vragen : hé, hoe zit het met de stermomenten?”. Twee ouders benoemen specifiek dat zij zelf veel aan de tips uit het hebben: “ook wat je als ouder goed kunt gebruiken om tips te geven; zo van probeer dat ’s en dat ‘s”.
18
Discussie
In deze multiple case studie werd een nieuw onderdeel van de interventie Ster- en Maankamp onderzocht. Het doel van deze interventie is om generalisatie te ondersteunen van de geleerde sociale vaardigheden. Door middel van interviews werd getracht te achterhalen wat de effecten zijn van het boek ‘Tips van Kids voor Kids’ bij de kinderen die het boek gebruiken. Tevens werd gekeken of het boek helpt om kinderen zelfstandig hun sociale competenties verder te ontwikkelen. Een deel van de vragen van de interviews was er op gericht om te achterhalen op welke punten het boek verbeterd kan worden. Ouders en kinderen zijn overwegend positief over het boek. Alle kinderen hebben het doel van het boek duidelijk begrepen, uit de antwoorden bleek dat zij allen begrepen wat je met het boek kan doen en hoe de onderdelen gebruikt konden worden. Een kind twijfelde over de wijze van het zichzelf belonen, maar na overleg met haar moeder werd dit duidelijk. Ouders zijn dan ook niet nodig om het boek uit te leggen. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat alle kinderen op de Ster- en maankampen voldoende hebben geleerd om het boek te zelfstandig te begrijpen. De uitleg was voor hen dan ook overbodig, of om soms iets terug te lezen wat vergeten was. Alle onderwerpen uit het boek zijn toepasbaar in de situaties die de kinderen tegenkomen in hun leven. Het onderwerp ‘Heimwee’ werd nooit herkend. Toch is dit geen reden om het onderwerp uit boek te laten verdwijnen. Heimwee komt niet bij deze groep respondenten voor, maar uit de kampen (en de screening vooraf) blijkt dat veel kinderen hiermee worstelen. De stickers en het bijbehorende beloningssysteem wordt door ouders en kinderen enthousiast onthaald. Toch blijkt in de praktijk dat drie kinderen daadwerkelijk dit systeem gebruiken. De reden dat de twee andere kinderen het niet gebruiken hebben niet perse met het systeem zelf te maken; met het ene kind ging het volgens haarzelf en haar moeder zo goed, dat het boek momenteel niet op die manier gebruikt werd. Een andere moeder wijdde het aan een stickersysteem wat zij in huis toepaste; zij dacht dat haar zoon daarom niet met nog een stickersysteem aan de gang ging. De geschreven kinderverhalen werden het meest positief beoordeeld van alle onderwerpen, zowel door ouders als kinderen. Erkenning en herkenning zijn hierbij belangrijke gevoelens. Voor kinderen is het belangrijk te weten dat zij niet alleen in hun situatie staan. Als gevolg hiervan gaan zij makkelijker het probleem aan met de gedachte; “als zij het kunnen, kan ik het ook”. Er werd door twee
19
respondenten gevraagd om meer van dat soort verhalen, ook in de vorm van oplossingen. Bij toekomstige veranderingen aan het boek, moet dit zeker in acht worden genomen. Sommige ouders denken dat het boek te moeilijk is voor kinderen van acht jaar. In de toekomst zal de AVI van het boek moeten worden vastgesteld om hier antwoord op te geven. Mocht het te moeilijk zijn voor deze jongere doelgroep, dan hoeft niet meteen het niveau verlaagd te worden. Met hulp van ouders kan het boek dan samen worden gebruikt. Dat dit geen nadelige gevolgen heeft blijkt uit de resultaten van dit onderzoek. Het boek helpt ook ouders hun kinderen te helpen. Het geeft hen inzicht in welke oplossingen er zijn die ze hun kinderen kunnen geven. Tevens is het boek een manier om samen met hun kind bepaalde problemen te bespreken en ze aan te pakken. De vraag van dit onderzoek of het boek kinderen helpt om zelfstandig hun problemen op te lossen, moet dan ook negatief beantwoord worden. De vraag is alleen of dat juist niet positief is; problemen die eerder ook niet zelfstandig werden aangepakt worden nu samen met of door initiatief van ouders aangegaan en opgelost. Ouders krijgen meer inzicht in het denken van hun kinderen, en kinderen zijn meer open naar hun ouders. Deze ondersteuning en controle van ouders is van groot belang voor de latere ontwikkeling van het kind. Uit verschillende studies blijkt dat kinderen die meer steun en controle ontvangen van hun ouders, meer zelfvertrouwen hebben en een positiever psychologisch welbevinden ervaren dan kinderen die minder steun van hun ouders ontvangen. Tevens is betrokkenheid en ouderlijke ondersteuning verbonden aan een kleinere kans op later delinquent gedrag ( Gorman-Smith e.a., 1998; Loeber e.a., 2000; Scholte, 2001).
Uit dit onderzoek komt naar voren dat kinderen met dit boek hun sociale competenties verder ontwikkelen, met behulp van hun ouders.
Aanbevelingen voor het boek Uit de interviews kwamen ook ideeën om het boek te verbeteren. Ten eerste is de voorkant niet aantrekkelijk genoeg voor de kinderen. Deze zal moeten worden aangepast meer in de stijl van de binnenkant van het boek. Ten tweede zullen de makers van het boek moeten nadenken over papiersoort van het schrijfgedeelte. Al had maar een respondent daar last van, het is belangrijk dat het papier zich leent en uitnodigt om er met alle soorten pennen en pootloden goed op te kunnen schrijven. Tevens moet de layout van de schrijfruimtes opnieuw bekeken worden; of er meer ruimte gecreëerd worden bij de beloningspagina’s zodat kinderen uitgebreid kunnen beschrijven hoe het is gegaan. 20
De geschreven kinderverhalen hebben zo een positief effect op de kinderen, dat moet worden bekeken op welke manier er meer van de ze verhalen in het boek kunnen worden verwerkt, bijvoorbeeld ook in de vorm van oplossingen. Een ouder mist een gedeelte voor broertjes en zusjes. In de toekomst kan worden bekeken of dit daadwerkelijk nodig is, of dat het teveel de privacy schaadt van het kind van wie het boek is. Een ander belangrijk nadeel van een dergelijk thema in het boek is een vorm van stigmatisering: de eigenaar van het boek krijgt zo een flinke stempel en een uitzonderingspositie in het gezin. Een andere ouder mist een gedeelte over de seksualiteit, maar dan vooral het verschil in ontwikkeling hiervan bij kinderen. Zij vroeg zich af hoe haar kind kon leren daar niet in mee te gaan als zij hier niet aan toe is. De mening van de onderzoeker is dat hier niet wordt gedoeld op een hoofdstuk over seksualiteit, maar hoe haar dochter ‘nee’ kan leren zeggen. In het hoofdstuk ‘Ik ben Onzeker’ wordt daar aandacht aan besteed.
Methodologische overwegingen Tijdens het onderzoek bleken de herkenbaarheid en begrip van de interview onderwerpen, gelet op de respons, goed. De ouders en ouders hebben uitgebreid informatie verschaft om een duidelijk beeld te krijgen van het gebruik en het effect van het boek. Er was weinig ‘probing’ nodig om de respondenten te laten vertellen, uitgebreide informatie werd voornamelijk zonder doorvragen gegeven. Een kind antwoordde voornamelijk met korte antwoorden als ‘ja’, ‘nee’ en ‘soms’. Doorvragen had geen effect en werd ook ongemakkelijk voor het kind. Zijn moeder kon daarentegen genoeg informatie geven over haar kind. Er zou een vorm van inschikkelijkheid bij de beantwoording van de vragen kunnen zijn, aangezien de onderzoeker ook de schrijver is van het boek en haar naam voorin het boek wordt vermeld. Naar alle waarschijnlijkheid is hier geen sprake van, aangezien de onderzoeker benadrukt heeft dat er geen goede en foute antwoorden bestaan en dat niet bekend wordt wie wat gezegd heeft. Ook gaf zij aan dat ze op zoek was naar kinderen die nog goede ideeën hadden om het boek nog beter te maken. De kinderen gaven de indruk zich totaal niet bewust te zijn dat de interviewer ook de schrijver was. De ouders voelden zich duidelijk niet geremd in het geven van negatieve antwoorden, hun voornaamste focus lag op wat het beste voor hun kind is. De interviews zijn niet afgenomen door een onafhankelijk persoon; de maker van het boek is ook de onderzoeker. De mogelijkheid bestaat, daar de onderzoeker zelf de interpretatie doet van de 21
interviews, zij deze te positief beoordeelt. Eventueel zou in de toekomst het onderzoek herhaald kunnen worden door een onafhankelijk persoon. Daarentegen is het doel van dit onderzoek om verbeteringen uit de interviews te genereren, de onderzoeker is dus niet specifiek gericht op positieve antwoorden maar juist op punten waarover de respondent negatief oordeelt. De respondenten waren zeer gemotiveerd om mee te doen. Het was duidelijk te merken dat ervaringen bij Stichting de Ster een zeer positieve uitwerking hebben; de meeste ouders gaven aan de telefoon al aan dat “alles wat Sterkamp te maken heeft, leuk is en welkom”. Van geringe motivatie was absoluut geen sprake. Alle respondenten kregen een klein cadeautje als dank voor hun medewerking (na de interviews). De betrouwbaarheid van het onderzoek verhoudt zich op twee niveau’s: 1: Naar alle respondenten is in het uitgeschreven interview teruggemaild, met de vraag of de respondenten vonden dat deze waarheidsgetrouw zijn uitgeschreven. (twee wel, drie niet geantwoord). 2: Door de onderzoeker is gekeken naar de overeenkomsten tussen de antwoorden van het kind en zijn ouder. Deze waren op éen antwoord na allemaal overeenkomstig. Hieruit kan worden geconcludeerd dat kinderen geen antwoorden verzonnen hebben, of te inschikkelijk vragen hebben beantwoord. Tevens hebben alle respondenten het boek gekregen van de Stichting. Het boek is dus niet besteld (wat ook mogelijk is), ouders en kinderen wisten niet van te voren wat ze van het boek konden verwachten. Ouders die het boek bestellen bij de stichting kunnen een voorsprong hebben op een positieve instelling over het boek.
Conclusie en aanbevelingen Er zijn nauwelijks actuele cijfers beschikbaar die een indicatie geven van de psychosociale ontwikkeling en het welbevinden van kinderen in Nederland. Uitzondering vormen de signaleringsgegevens van de jeugdgezondheidszorg, die bij 25% van de 5 tot 15 jarigen één of meer psychosociale problemen constateren (Brugman, 2001), het bevolkingsonderzoek van Burger (2001) dat tot een percentage van 14% komt en het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau en TNO naar de leefsituatie, het welzijn, de tijdsbesteding en het voorzieningengebruik onder 4776 kinderen van 0 tot 12 jaar (Zeijl et al., 2005). Daaruit bleek dat 4-8% van de Nederlandse kinderen psychosociale problemen heeft, waarbij opvalt dat de bevindingen van ouders over de mate waarin hun kind psychosociale problemen heeft lager uitvallen (4-6% van de kinderen) dan die van professionals in de jeugdgezondheidszorg die bij 1128% van de jeugdigen problemen signaleren. Dit onderzoek laat tevens zien dat jongens vaker 22
psychosociale problemen hebben dan meisjes. Hetzelfde geldt voor kinderen van ouders met een lagere opleiding en voor kinderen van moeders die jonger waren dan 27 jaar bij de geboorte van hun kind. Er zijn meerdere interventies in Nederland die zich richten op deze kinderen met psychosociale problemen. Over het algemeen kan gesteld worden dat korte termijneffecten van de sociale vaardigheidstrainingen als middelgroot (Beelmann et al., 1994; Schneider, 1992) en lange termijneffecten als klein gekwalificeerd kunnen worden (Beelmann et al., 1994). Men zou kunnen stellen dat de sociale vaardigheidstraining, zoals deze tot op heden is uitgevoerd, niet resulteert in grote blijvende veranderingen in sociale vaardigheden. Daarnaast is onduidelijk in hoeverre de effecten van de sociale vaardigheidstraining generaliseerbaar zijn (Beelmann et al. 1994). Prins (1995) stelt dat kinderen die sociaal vaardig zijn niet ook direct als sociaal competent aangemerkt kunnen worden. Een kind is pas dan sociaal competent wanneer deze de belangrijke sociale taken ook met goed gevolg, dus zoals bedoeld, kan uitvoeren. Als laatste dient opgemerkt te worden dat de sociale vaardigheidstraining tot op heden weinig plaats laat voor het betrekken van ouders. Uit onderzoek komt echter naar voren (Gillham et al., 2006) dat het betrekken van ouders bij de behandeling van hun kinderen heilzaam kan werken. Dit laatste wordt bevestigt door Van Aken (2005) in zijn rede, waar hij niet alleen de ouders van belang vindt, maar de hele sociale context van het kind. Het belang van ‘Care’-denken in plaats van ‘Cure’ bij de ontwikkeling van interventies; de sociale context moet zorgen voor kinderen, op elk moment van de ontwikkeling. Het kind en zijn omgeving is te allen tijde veranderlijk, wat betekent dat interventies zich niet op een moment moeten richten, en niet garant kunnen staan voor lange termijn resultaten. Voor een goed resultaat is een vorm van continue aandacht en zorg nodig; “De beste voorspelling voor het functioneren van een kind morgen, is het functioneren van het kind vandaag “, aldus Van Aken. Het boek ‘Tips van Kids’ is nog geen vorm van continue aandacht, maar wel een eerste stap in de richting. De interventie Ster- en Maankamp heeft tot nu toe op lange termijn grote effecten en is beter generaliseerbaar dan de andere vergelijkbare interventies. Deze effecten beklijven nog beter door gebruik van instrument Tips van Kids voor Kids’, blijkt uit deze studie. Kinderen oefenen (met plezier) met sociale taken en worden gestimuleerd zelf oplossingen te bedenken, uit te voeren en te evalueren. Verschillende taken blijken met goed gevolg te zijn uitgevoerd (bijvoorbeeld door twee vrienden gemaakt te hebben). Door middel van het boek vind er zorg en onderhoud plaats bij de kinderen, na afloop van de kampen. Het boek vergroot tevens de betrokkenheid, controle en ondersteuning van 23
ouders bij hun kinderen, wat de welzijn van het kind in het algemeen, en de ontwikkeling van sociale vaardigheden in het bijzonder ten goede komt. In de toekomst verdient een kwantitatief onderzoek aanbeveling, om zo een kruisvalidering te verkrijgen over de effecten van het boek ‘Tips van Kids voor Kids’. Tevens kan men onderzoeken hoe het boek als interventie werkt, zonder de voorgaande Ster- en Maankampen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat kinderen ook met het boek alleen hun sociale competenties kunnen vergroten, daar sommige negatieve effecten van de interventie Ster- en Maankamp (zolas groepsdruk) weg vallen. Ook valt hiermee een generalisatie probleem weg; de interventie wordt direct toegepast in de situaties waar het nodig is; thuis en op school.
24
Referenties Aken Van, M. (2002). Rede: Ontwikkeling van relaties. Faculteit sociale wetenschappen, Universiteit Utrecht. Baarda, D.B, Goede De, M.P.M., Teunissen, J. Basisboek kwalitatief onderzoek voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek (2001). Houten, Stenfert Kroese. Beelman, A., Pfingsten, U. & Losel, F. (1994). Effects of training social competence in children: A meta-analysis of recent evaluation studies. Journal of clinical child psychology, 23 (3), 260-271. Brugman, E., Reijneveld, SA., Verhulst F.C., Verloove-Vanhorick, S.P. (2001). Identifìcation and management of psychosocial problems by Preventive Child Healthcare. Arch Pediatr Adol Med 155, 462-9. Burger, H. (2001). Epidemiologie van psychische problemen en gedragsproblemen in Nederland. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 79 (8), 513-519. Boots, L. (2008). In press. Gillham et al. (2006). School–based Prevention of Depression and Anxiety Symptoms in Early Adolescence: A Pilot of a Parent Intervention Component. School Psychology Quarterly, 21 (3), 323-348. Gorman-Smith, D., Tolan, P. H., Loeber, R., & Henry, D. B. (1998). Relation of family problems to patterns of delinquent involvement among urban youth. Journal of Abnormal Child Psychology, 26 (5), 319-333. Greenberg, L. S. & Kusche, C. A. (1994). The PATHS curriculum:Promoting alternative thinking strategies. Seattle, WA: Developmental Research and Programs. Harter, S. (1982). A developmental perspective on some parameters of self-regulation in children. In P. Karoly & F.H. Kanfer (Eds.), Self-management and behavior change. New York: Pergamon Press. Krain, A. L., & Kendall, P. C. (2000). The role of parental emotional distress in parent report of child anxiety. Journal of Clinical Child Psychology, 29, 328-335. Lieshout, C. van & Halselager G. (1995). Probleemgedrag in het perspectief van ontwikkeling. In A. Collot d’Escury-Koenigs, T. Engelen-Snaterse & E. Mackaay-Cramer (Red.), Sociale vaardigheidstrainingen voor kinderen. Lisse: Swets & Zeitlinger. Loeber, R., Drinkwater, M., Yin, Y., Anderson, S. J., Schmidt, L. C., & Crawford, A. (2000). Stability of family interaction from ages 6 to18. Journal of Abnormal Child Psychology, 28 (4), 353-369. Prins, P. (1995). Sociale vaardigheidstraining bij kinderen in de basisschoolleeftijd; programma’s, effectiviteit en indicatiestelling. In A. Collot d’ Escury-Koenigs, T. Engelen-Snaterse & E. Mackaay-Cramer (Red.), Sociale vaardigheidstrainingen voor kinderen. Lisse: Swets & Zeitlinger Scholte, R.H.J., Van Lieshout, C.F. N., Van Aken, M.A.G. (2001). Perceived Relational Support in adolescence: Dimensions, Configurations, and Adolescent Adjustment. Journal of research on adolescence, 11(1), 71-94
25
Schneider, B. H. (1992). Didactic Methods for enhancing children’s peer relations: a quantative
review, Clinical
Psychology Review, 12, 363-382 Van Broeck, N. (1993). Cognitieve gedragstherapie bij kinderen met psycho-somatische klachten. In P.J.M. Prins (red.), gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen (pp. 337-352). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum. Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S. & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland. Den Haag/ Leiden: Sociaal en Cultureel Planbureau/ TNO kwaliteit van leven.
26
Bijlage I: De interviews
Interview Ouder Gebruik: 1. Wat vind u van het boek? ...doorvragen... Bv “leuk”: hoe merkt u dat? Bv: “saai”: hoe merkt u dat? 2. Gebruikt uw kind het boekje? 3. Wanneer gebruikt uw kind het boek? Bij welke situaties? Of... welk deel wordt het meest gebruikt door uw kind? 4. Kijkt u wel eens samen met uw kind naar het boek? 4a.Op wat voor manier? Leg uit.....
Inhoud: 1. Wat vindt u van de onderwerpen in het boek? a. Mist u of uw kind bepaalde onderwerpen? b. Mist u of uw kind bepaalde oplossingen? c. Sluit het aan bij de situaties die bij uw kind voorkomen? 2. Wat vindt u van het niveau van het boek ten opzichte van het lees-denkniveau van uw kind? a. Wat vond u van de uitleg in het begin van het boek? 3. Maakt u kind gebruik van de stickers? a. Op welke manier? b. Wat vindt uw kind van het belonen met stickers?
4. Maakt uw kind gebruik van de schrijfruimtes in het boek? a. op welke manier? Of, kunt u daar een voorbeeld van geven?
27
5. Wat vindt u van de geschreven verhalen van de andere kinderen in het boek?
Vormgeving: 6. Wat vindt u van de indeling van het boek (probleem-denken-doen-stoplicht) 7. Hoe denkt u over de gebruikte kleuren in het boek? 8. Wat vindt u van de tekeningen in het boek? a. de kindertekeningen b. de stertekeningetjes bij de uitleg
Verbeteringen 9. Wat zou u willen veranderen aan het boek? -Gebruik................................................................... -Inhoud.................................................................... -vormgeving........................................................... Wat zou uw kind, denkt u, willen veranderen aan het boek? -Gebruik..................................................................... -Inhoud...................................................................... -vormgeving.................................................................
Interview Kind
Gebruik: 1. Wat vindt je van het boek? ...doorvragen... Bv “leuk”: Wat vindt je leuk? Bv: “saai”: Wat vindt je saai? 2. Gebruik je het boekje? Waarom? 3. Wanneer gebruik je het boek? Bij welke situaties? Of... welk deel gebruik je het meest? (4. Kijk je wel eens samen met je ouders naar het boekje?) 28
4a.Op wat voor manier? Leg uit.....
Inhoud: 5.Wat vindt je van de onderwerpen in het boek?....leg uit. a. Mis je bepaalde onderwerpen? b. Mis je bepaalde oplossingen? a. Wat vindt je van de uitleg in het begin van het boek?Leg uit... 6.Gebruik je de stickers achterin het boek? a. Op welke manier? b. Wat vindt je van de stickers?... Leg uit 7. Gebruik je de schrijfruimtes in het boek? a. op welke manier? Of, kunt je daar een voorbeeld van geven? 8. Wat vindt je van de geschreven verhalen van de andere kinderen in het boek?
Vormgeving: 9. Wat vindt je van de gebruikte kleuren in het boek? 10. Wat vindt je van de tekeningen in het boek? 11. Wat vindt je van de voorkant van het boek? c. de kindertekeningen d. de stertekeningetjes bij de uitleg
Verbeteringen Wat zou je willen veranderen aan het boek? -Gebruik................................................................... -Inhoud (de tekst en/of de onderwerpen).................................................................... -vormgeving (hoe het er uit ziet)...........................................................
29
30