KUNSTINSTELLINGEN DE WIJKEN IN evaluatie van Cultuurbuur en Musea in de wijken (2e rapportage in het kader van de kwalitatieve evaluatie van het Rotterdamse Actieplan Cultuurbereik)
september 2007 Letty Ranshuysen met medewerking van
Rianne Pruis
SAMENVATTING RAPPORT Met dit onderzoek is gezocht naar de successen en knelpunten die zich voordoen bij de projecten Cultuurbuur en Musea in de wijken. Hierbij zijn de ervaringen van uitvoerders geëvalueerd en is een beeld verkregen van de ervaringen van deelnemers. Dit gebeurde door middel van deskresearch, interviews met uiteenlopende sleutelfiguren, observaties en een groepsdiscussie met LCC-beheerders. Cultuurbuur Er zijn in Rotterdam tien LCC’s gerealiseerd. Het Cultuurbuuraanbod beslaat slechts 10 tot 20% van het totale podiumkunstenaanbod in deze wijkpodia. Hieraan zijn de afgelopen zes jaar zo’n 15.000 bezoeken gebracht: 12.000 aan podiumkunsten en 3.000 aan film. De filmvertoningen zijn gestaakt, omdat daar te weinig belangstelling voor bleek. Er wordt ook geen toneel meer gebracht, omdat het reguliere aanbod van de stadsgezelschappen theatertechnisch of inhoudelijk ongeschikt blijkt voor de wijkpodia. Met de voorstellingen in de LCC’s wordt een geheel ander publiek bereikt dan in de reguliere theaters. Naast geografische- en financiële drempels worden ook sociale- en compententiedrempels verlaagd. Dit laatste gebeurt door voorstellingen op maat, interacties met publiek en diverse randactiviteiten, zoals inleidingen of maaltijden. Door de kleinschaligheid van de LCC’s zit het publiek dicht op de huid van de spelers. Uit observaties en gesprekken met bezoekers blijkt dat het Cultuurbuuraanbod goed kan aanslaan bij in theaterbezoek onervaren publiek. Dit leidt niet direct tot herhalingsbezoek, onder andere omdat dit niet wordt bevorderd door de sociale omgeving van veel wijkbewoners. Daarbij staat de inhoud van de voorstelling, ondanks aanpassingen en randactiviteiten, soms toch nog te ver van hen af, omdat die nogal complex en soms ook erg experimenteel is. Aangezien (klassieke) muziek zich, door de mogelijkheden voor interacties met het publiek, het beste leent voor laagdrempelige wijkvoorstellingen is dit genre binnen Cultuurbuur gaan domineren. Het gemiddelde bezoekaantal per podiumkunstvoorstelling schommelt rond de 70: er is vaak geen sprake van een volledige zaalbezetting. Door de wisseling van de wacht van LCC-beheerders en enkele voortrekkers van Cultuurbuur staan zowel de programmering als de marketing, zes jaar na de start, nog steeds in de kinderschoenen. Momenteel krijgt de marketing een impuls door de ontwikkeling van nieuwe pr-middelen. Hierbij wordt echter te veel ingezet op informatieverstrekking via schriftelijke media en internet en te weinig op doelgroepgerichte marketing via intermediars en ambassadeurs. De door de gezelschappen aangeleverde teksten zijn soms nog te highbrow en er is te weinig aandacht voor doorverwijzing van bereikt publiek naar het overige Cultuurbuuraanbod in het bezochte LCC of naar het overige aanbod van het bezochte gezelschap. Wel krijgen de participerende gezelschappen, steeds meer oog voor referentiekaders en behoeften van onervaren publiek. Om drempels te verlagen zouden ze meer wijkactiviteiten rond of in plaats van voorstellingen willen uitvoeren, zoals: workshops voorafgaand aan voorstellingen of masterclasses voor amateurkunstenaars. Deze activiteiten kunnen zorgen voor actieve participatie en talentontwikkeling. De huidige uitgangspunten en budgetten bieden daar echter te weinig ruimte voor. Knelpunten: Cultuurbuur beperkt zich tot incidenteel aanbod, waarin klassieke muziek is gaan domineren en toneel en film is weggevallen. De verantwoordelijkheid voor de programmering en de marketing wordt heen en weer geschoven tussen de betrokken instanties. Mede hierdoor worden de voorstellingen niet goed in de markt gezet. Bovendien is er weinig kruisbestuiving met amateurkunst en wijkinitiatieven. Musea in de wijken De projecten in het kader van Musea in de wijken vertoonden aanvankelijk weinig samenhang en continuïteit. De eis dat de projecten vernieuwend dienden te zijn, stond methodiekontwikkeling en voortborduren op eerdere ervaringen in de weg. Sommigen musea deden vooral mee om doorstroming van publiek in de wijken naar de musea te realiseren en haakten af toen duidelijk werd dat dit niet zo eenvoudig tot stand komt. Het realiseren van zelfstandig museumbezoek is een langdurig proces en vereist meer investeringen. Momenteel zijn alleen Historisch Museum Rotterdam en Villa Zebra structureel actief in de wijken. Beide musea betrekken een beperkte groep wijkbewoners actief bij projecten, die leiden tot een eindresultaat (veelal een kleinschalige, soms reizende, expositie) die voor een groot publiek is bestemd. Het project Erfgoed in de wijken van het Historisch Museum Rotterdam behelst ook een dergelijke aanpak en hiermee wordt tevens nieuw (multicultureel) erfgoed in kaart gebracht. In de projecten van Villa Zebra zitten elementen van talentscouting en -ontwikkeling, die verder uitgebouwd zouden kunnen worden. Sterk punt van de door deze twee musea ontwikkelde methodieken is de herhaalbaarheid en overdraagbaarheid. samenvatting 2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
Door deelname aan Musea in de wijken krijgen musea meer inzicht in de infrastructuur van wijken en de behoeften van nieuwe doelgroepen. Zo is de staf van het Maritiem Museum door het project Groeten uit Mekka anders gaan denken over allochtonen. Het vooroordeel dat deze doelgroep niet geïnteresseerd is in het reguliere museumaanbod is door ervaringen tijdens het museumbezoek van zo’n 150 moslimvrouwen weerlegd. De bij dit project betrokken museummedewerkers en intermediairs en vooral de geraadpleegde moslima’s zijn zeer positief. Ze vinden het een goede zaak dat wijkbewoners op deze manier bewust worden gemaakt van wat er zoal in de Rotterdamse musea te doen is. Het is daarom een gemiste kans dat er in het verlengde van deze excursies, geen terugkomexcursie met familieleden is georganiseerd. Ook hadden er veel meer mensen bereikt kunnen worden, want museumexcursies worden door de geraadpleegde welzijnwerkers als een zinvolle activiteit ervaren, waar ze graag met hun achterban aan deelnemen. Zij zijn bovendien graag bereid om zo’n uitstapje voor te bereiden, aan de hand van aanwijzingen van het museum. De te bezoeken exposities hoeven niet direct aan te sluiten op de leefwereld van de doelgroep, want wijkbewoners willen ook graag leren over zaken waar men niet mee vertrouwd is. Knelpunten: Het ontbreekt bij Musea in de wijken aan centrale regie en heldere doelstellingen. Er wordt steeds meer ingezet op intensieve wijkprojecten, die niet meteen tot zelfstandig museumbezoek leiden. Hierdoor haken musea af en blijft het beschikbare budget onderbenut. Er komen te weinig geschikte projecten tot stand en succesvolle projecten worden niet uitgebuit. Overkoepelende conclusies Ondanks de gesignaleerde knelpunten zijn er flinke stappen gezet om cultuurparticipatie in de wijken te bevorderen. Hierop kunnen gemotiveerde stedelijke en wijkgebonden partijen voortborduren. Door de samenwerking van de afgelopen jaren neemt het wederzijdse vertrouwen tussen deze partijen toe en ontstaan er nieuwe expertises. Het wijkgericht werken is echter te veel afhankelijk van tijdelijke geldstromen, ad hoc projecten en de toevallige passie van instellingsdirecteuren of makers. Gezien de ambitie van het Rotterdamse college van B en W dat iedere Rotterdammer deelneemt aan het stedelijke kunst- en cultuuraanbod, is het van belang dat de wijkgerichte Actieplan Cultuurbereikprogramma’s worden ingebed in het reguliere beleid van gemeente, deelgemeenten en kunst- en cultuurinstellingen. Er dient structureel tijd en geld voor de wijkgerichte aanpak te worden vrij gemaakt. Daarnaast is het belangrijk de gewenste invulling van dit wijkbeleid helder vast te stellen. Aangetoond is dat nieuw publiek een inspirerende ervaring is te bieden door het naar de wijken brengen van laagdrempelige, maar kwalitatief hoogwaardige voorstellingen of exposities, die speciaal zijn ontwikkeld of die door aanpassingen aansluiten op het referentiekader van cruciale doelgroepen. Dit receptieve aanbod is aan te vullen met reflectieve activiteiten (zoals debatten en nabesprekingen) en productieve activiteiten (zoals workshops en masterclasses), die een brug slaan naar nieuwe doelgroepen en talenten in de wijk helpen ontwikkelen. Momenteel gaat het vooral om het brengen van dit aanbod uit het stadshart naar de omliggende wijken, maar wijkprojecten hoeven zich hier niet tot éénrichtingsverkeer te beperken. Wanneer voor wijkbewoners geschikte voorstellingen of exposities beter tot hun recht komen in een ‘echt’ theater of museum, is het een goed idee om daar groepsexcursies naartoe te organiseren en die te omlijsten met voorbereidende of follow up-activiteiten. Wijkprojecten dienen ongecompliceerd en duurzaam te zijn, zodat ze herhaalbaar zijn in meerdere wijken en de randactiviteiten eenvoudig zijn over te dragen naar gemotiveerde samenwerkingspartners (zoals: het welzijnswerk, dans- en muziekscholen, onderwijsinstellingen, RWT, KOA en kunstenaars in de wijken). Het publieksbereik neemt toe als projecten aansluiten op bestaande wijkinitiatieven, zoals bejaarden- of jeugdinstuiven, de brede school en amateurkunstverenigingen. Publiek kan beter via intermediairs en ambassadeurs in de wijken worden geworven dan via anonieme informatieverspreiding. Er dienen meer prikkels te komen die bereikt publiek stimuleren tot ‘herhaalbezoek’. Leeswijzer Degenen die zich de inhoud van dit rapport snel eigen willen maken, kunnen beginnen met de paragrafen 2.6 en 3.6, waarin de belangrijkste conclusies uit het onderzoek en de succesfactoren en knelpunten op een rij zijn gezet. Daarna biedt het slothoofdstuk een scala aan concrete aanbevelingen voor een effectiever wijkgericht cultuurparticipatiebeleid. Degenen die een beeld willen krijgen van wat Cultuurbuur en Musea in de wijken in gang heeft gebracht, zouden ook de rest van het rapport moeten lezen. Dit geeft een veelzijdig beeld van hoe met het brengen van kunst en cultuur in de wijken nieuw publiek is te bereiken en hoe dit kunst- en cultuurinstellingen inspireert om meer bij de wensen en behoeften van dit nieuwe publiek stil te staan. samenvatting 2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING RAPPORT 1 INLEIDING 1.1 Cultuurbuur en Musea in de wijken 1.2 Theoretische uitgangspunten 1.3 Onderzoeksopzet
1 1 2 4
2 CULTUURBUUR: EEN KWALITEITSIMPULS VOOR LCC’S 2.1 LCC’s 2.3 Samenwerking tussen LCC-beheerders en -bespelers 2.4 Ervaringen van Cultuurbuurgezelschappen 2.5 Drie Cultuurbuurvoorstellingen 2.6 SAMENVATTING
6 6 10 14 19 23
3 MUSEA IN DE WIJKEN: GROETEN UIT MEKKA UITGELICHT 3.1 Ontwikkelingen binnen Musea in de wijken 3.2 Groeten uit Mekka: werving van deelnemers 3.3 Groeten uit Mekka: de wijkbijeenkomsten 3.3 Groeten uit Mekka: de museumexcursie 3.5 Groeten uit Mekka: ervaringen van deelneemsters 3.6 SAMENVATTING
27 27 31 33 34 36 39
4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 4.1 Afstemming van regulier aanbod 4.2 Aanbevelingen
42 42 43
GERAADPLEEGDE LITERATUUR EN DOCUMENTEN
49
BIJLAGE 1: ONDERZOCHTE LCC’S BIJLAGE 2: ONDERZOCHTE GEZELSCHAPPEN BIJLAGE 3: MARKETINGTIPS CULTUURBUUR
51 53 56
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
1 INLEIDING Het Actieplan Cultuurbereik heeft tot doel het culturele bewustzijn van burgers te versterken door het vergroten van zowel de receptieve als actieve participatie aan kunst en cultuur. Daartoe hebben alle provincies en 30 gemeenten een eigen actieprogramma opgesteld, dat ruimte moet bieden aan een gevarieerder cultuuraanbod, het leggen van dwarsverbanden tussen cultuursectoren en het actiever aanspreken van het (potentiële) publiek. Het actieprogramma in Rotterdam verhoging van de deelname van jongeren, allochtonen en bewoners van (achterstands)wijken aan het kunst- en cultuuraanbod van de stad als specifieke doelstelling toegevoegd. Het beleidstraject gaat in 2005-2008 haar tweede planperiode in. Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen is gevraagd om in deze periode kwalitatief onderzoek uit te voeren bij drie deelprogramma’s, die zich vooral richten op de laatst genoemde cruciale doelgroep, de wijkbewoners. Het gaat om: • Cultuurscouts (Ondersteunen van ontluikende culturele initiatieven en talenten in de wijken) • Cultuurbuur (Podiumkunsten in de wijkgebouwen) • Musea en de wijken (Tentoonstellingen voor en met input van wijkbewoners) Behalve over deze drie deelprogramma’s afzonderlijk, zullen aan het einde van dit meerjarige onderzoekstraject ook algemene conclusies worden getrokken over de effecten van de uiteenlopende werkwijzen, waarvoor binnen deze programma’s is gekozen. Op die manier kunnen de Gemeente Rotterdam en de betrokken organisaties leren van de opgedane ervaringen en die toepassen in toekomstig beleid. Bovendien kunnen ook andere gemeenten en organisaties buiten Rotterdam hun voordeel doen met de ervaringen in Rotterdam. Het overkoepelende doel van dit meerjarige onderzoek is dan ook: Het analyseren en vaststellen van effecten van drie deelprogramma’s van het Rotterdamse Actieprogramma Cultuurbereik gedurende de periode 2005-2008 en het benoemen van knelpunten en succesfactoren, zodat van de ervaringen geleerd kan worden voor toekomstige projecten, binnen en buiten Rotterdam. Vorig jaar (2006) zijn de cultuurscouts onderzocht1 en dit jaar (2007) staan de projecten Cultuurbuur en Musea in de wijken centraal. Volgend jaar (2008) zullen de belangrijkste conclusies uit de onderzoeksresultaten uit 2006 en 2007 worden samengevoegd en aangevuld met nog nader te vast te stellen aanvullend onderzoek.
1.1 Cultuurbuur en Musea in de wijken Cultuurbuur richt zich op het versterken van het podiumkunstprogramma in de Locaal Culturele Centra (LCC’s). Dit wordt gerealiseerd door gevestigde Rotterdamse podiumkunstgezelschappen daar te laten optreden. Doel hiervan is het bieden van meer kwalitatief hoogstaand kunst- en cultuuraanbod en het verbreden van het publiek hiervoor. Musea in de wijken richt zich op het laten zien van delen van museumcollecties in de wijken of samen met wijkbewoners ontwikkelen van tentoonstellingen. Doel hiervan is het bevorderen van de cultuurparticipatie door wijkbewoners. Effecten bij publiek Cultuurbuur en Musea in de wijken richten zich vooral op het realiseren van publieksverbreding (slecht bereikte groepen beter bereiken) en publieksvernieuwing (nieuwe publieksgroepen bereiken). Dit gebeurt door het aanbod van gevestigde instellingen vanuit het centrum naar de wijken te brengen, omdat voor veel wijkbewoners de stap naar gevestigde kunst- of cultuurinstellingen in het stadscentrum een stuk groter is dan naar een culturele activiteit in de wijk. Belangrijk is dat dit naar de wijken gebrachte aanbod positieve ervaringen biedt voor wijkbewoners. Want: als de confrontatie met dit aanbod negatief is, zal er bij hen snel het gevoel ontstaan dat kunst en cultuur toch niets voor hen is. Terwijl het Actieplan Cultuurbereik deze houding juist wil doorbreken.
1
Zie voor de resultaten van dit onderzoek: L. Ranshuysen en A. Elffers Culturele bruggenbouwers in de wijken. Evaluatie van de cultuurscouts in vier deelgemeenten (2007) Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
1
Effecten bij participerende kunst- en cultuurinstellingen Uit de landelijke evaluatie van het Actieplan Cultuurbereik blijkt dat kunst- en cultuurinstellingen vaak moeite hebben met het ontwikkelen van drempelverlagende activiteiten. De gemeente Rotterdam wil een culturele infrastructuur opbouwen, die dergelijke activiteiten stimuleert. Hierbij vormen Cultuurbuur en Musea in de wijken belangrijke onderdelen, omdat deze programma’s leiden tot exposities en voorstellingen ‘op maat’. Er ontstaat aangepast en geheel nieuw aanbod. Beoogd wordt om bij gevestigde instellingen een omslag te bewerkstellingen in het denken over dit type vernieuwingen: van ‘verplichting’ naar ‘kansen voor de toekomst’2. Het doel van dit tweede deelonderzoek is: Een beeld krijgen van de effecten van Cultuurbuur en Musea in de wijken (bij de uitvoerende instellingen, de samenwerkingspartners en de bezoekers of deelnemers) om op basis van gesignaleerde knelpunten en succesfactoren aanbevelingen te doen voor de invulling van wijkgericht cultuurbeleid in Rotterdam.
1.2 Theoretische uitgangspunten Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van enkele denkframes die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld als hulpmiddelen bij het doen naar onderzoek ten behoeve van cultuurmarketing. Het gaat om het onderscheiden van de diverse drempels, die mensen kan weerhouden van cultuurparticipatie en om het onderkennen van de diverse behoeften waaraan kunst en cultuur tegemoet kan komen. Drempels voor cultuurdeelname De houding ten opzichte van de gevestigde kunst en cultuur en de intentie om dit te bezoeken verschilt enorm tussen mensen die hiermee ervaring hebben en degenen die dit niet hebben3. Door een opeenstapeling van ervaringen - thuis en buitenshuis - kunnen mensen sociale normen en competenties ontwikkelen, die de belangstelling voor het aanbod in gevestigde cultuurinstellingen bevorderen. Veel mensen maken zich deze normen en competenties echter niet eigen, door de sociale omgeving waarin ze leven en door gebrek aan opleiding of andere vormen van educatie. Hierdoor stuiten ze op socialeen competentiedrempels. Zij voelen zich niet thuis en welkom in kunst- en cultuurinstellingen en missen veelal de voorkennis die nodig is om van het aanbod aldaar te kunnen genieten4. Op basis van deze inzichten en verdere toetsing daarvan met uiteenlopend publieksonderzoek ontwikkelde Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen diverse marketingmodellen voor musea en theaters. Daarin worden de volgende drie typen drempels onderscheiden: • Sociale drempels: de sfeer en entourage, waarin aanbod of activiteiten worden gepresenteerd, schrikken af. • Competentiedrempels: het ontbreekt aan benodigde voorkennis of culturele competenties. • Praktische drempels: entreekosten, tijdsbeslag, geografische afstand en het ontbreken van informatie over entreekosten, tijd en plaats vormen belemmeringen. Uit onderzoek blijkt telkens weer dat sociale- en competentiedrempels die kunst- en cultuuraanbod omgeven veel grotere obstakels vormen voor nieuw publiek dan praktische drempels. Het inspelen op concrete factoren zoals geld, tijd en plaats is vooral effectief bij al bereikt publiek. Onervaren bezoekers dienen er eerst van overtuigd te worden dat het aanbod überhaupt de moeite waard is. Zo lang het aanbod als ‘te vreemd’ of ‘te moeilijk’ wordt ervaren, hebben prijsreducties, aanpassingen in aanvangstijden en het dichter bij huis brengen van het aanbod niet zo veel zin. Toch richten kunst- en cultuurinstellingen zich doorgaans vooral op deze praktische drempels en verzuimen ze de veel belangrijkere sociale- en competentiedrempels aan te pakken. Dit komt onder andere doordat praktische drempels beter zichtbaar en veel gemakkelijker te beïnvloeden zijn. Het verlagen van kennis- en sociale drempels is een moeizaam en tijdrovend proces, dat pas op de lange termijn vruchten afwerpt.
2
Verslag midterm review actieplan Cultuurbereik 2005 - 2008. Regionale bijeenkomst: Zuid-Holland d.d. 10-1- 2007 Dit is onder andere uitgewerkt in K.F. Carthy en K. Jinnett (2001) A New Framework for Building Participation in the Arts. Santa Monica: RAND Corporation. 4 Zie voor een inventarisatie van mogelijke drempels en de wijzen waarop die verlaagd kunnen worden: L. Ranshuysen Handleiding publieksonderzoek in podia en musea (1999) Amsterdam: Boekmanstichting. 3
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
2
Bovendien levert het veel weerstanden op als daadwerkelijk wordt geprobeerd het aanbod beter af te stemmen op de competenties en sociale referentiekaders van nieuw publiek. De angst is groot dat dergelijke aanpassingen tot kwaliteitsverlies zal leiden. In de kunst- en cultuursector worden nieuwe doelgroepen nog al te vaak als een bedreiging ervaren, omdat die op zoek zouden zijn naar plat vermaak. Uit groepsdiscussies met vertegenwoordigers van onervaren publiek, die Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen heeft uitgevoerd, komt echter een veel genuanceerder beeld naar voren. Daaruit blijkt een veel grotere nieuwsgierigheid naar kunst en cultuur dan op basis van de veronderstelde banaliteit van nieuwe publieksgroepen wordt verwacht. Potentieel publiek wordt door deze ‘mythe van het platvloerse publiek’ eerder afgeschermd van het kunst- en cultuuraanbod dan uitgenodigd om hieraan deel te nemen. Om daadwerkelijk nieuw publiek te bereiken, kunnen musea en podiumkunstinstellingen investeren in het verlagen van kennis- en sociale drempels, zonder een knieval te doen naar ‘het grote publiek’. Daarmee wordt geëxperimenteerd binnen Cultuurbuur en Musea in de wijken. Beide programma’s verlagen niet alleen praktische drempels (met name geografische en financiële drempels). Er wordt ook gezocht naar aansluiting op het referentiekader van wijkbewoners door het verlagen van sociale- en competentiedrempels. Met dit onderzoek is in beeld gebracht op welke wijze de diverse drempels worden verlaagd en hoe het publiek hierop reageert. Publieksbehoeften Er is uiteenlopend onderzoek gedaan naar de behoeften die bevredigd kunnen worden door cultuurparticipatie. Op basis van enkele van die onderzoeken5 onderscheiden wij de volgende vier typen behoeften, die een rol kunnen spelen bij bezoek aan kunst en cultuur: • Spirituele behoeften: de dagelijkse beslommeringen vergeten, geïnspireerd worden, tot reflectie aangezet worden. • Emotionele behoeften: aansluiten op eigen ervaringen of identiteit, nostalgie beleven, inleven. • Cognitieve behoeften: iets leren of te weten komen, aansluiting op of verdieping van voorkennis. • Sociale behoeften: vermaak, ontspanning, mensen ontmoeten, gezelligheid zoeken. Deze indeling is te relateren aan de piramide van Maslow, die is gebaseerd op de veronderstelling dat bepaalde behoeften pas opkomen zodra andere behoeften zijn bevredigd. Spirituele behoeften valt samen met wat bij Maslow ‘zelfactualisatie’ heet. Het gaat om behoeften die pas opkomen wanneer alle andere behoeften zijn bevredigd en daarom in de top van de piramide staan. Sociale behoeften staan, net als bij Maslow, onderaan: deze komen direct nadat de basisbehoeften om in leven te blijven (voedsel, beschutting) bevredigd zijn. Op basis van deze behoeftehiërarchie kan worden verondersteld dat personen met weinig ervaring met kunst en cultuur vooral op zoek gaan naar vermaak of gezelligheid wanneer ze musea en theaters bezoeken. Pas als zij meer ervaren worden gaan ze op zoek naar cognitieve prikkels. Daarna worden emotionele prikkels en uiteindelijk spirituele ervaringen gezocht. Uit eerder (kwantitatief en kwalitatief) onderzoek blijkt inderdaad dat hoe minder ervaring met kunst en cultuur een publieksgroep heeft, hoe belangrijker de factor ontspanning is en hoe zwaarder de sociale behoeften wegen6. Het lijkt echter aannemelijk dat behoeften aan emotionele en spirituele impulsen niet pas ontstaan nadat cognitieve behoeften zijn bevredigd. Deze typen behoeften zijn immers niet afhankelijk van culturele competentie, maar hangen samen met de sociale omgeving of subcultuur waarin iemand verkeert en individuele kenmerken. Met dit onderzoek wordt verkend in hoeverre de vier typen behoeften meespelen bij de waardering van wijkbewoners voor de activiteiten van Cultuurbuur en Musea in de Wijken. Hierbij is aandacht besteed aan de mate waarin het aanbod aansluit op de diverse behoeften van bezoekers.
5
C. Farnbauch, M. Lakin-Hayes & J. Yoshitomi (2004) Frameworks for Revealing Public Value in the Arts. Ohio Arts Council, Morris, G. (2005) Never mind the widt, feel the quality. From market research to visitor insight. (Inleiding op congres museummarketing MARKET’EUM d.d. 15-3-2005) en Roose en Waege (2002) Van passant tot connaisseur. Een empirische studie over de interne gelaagdheid en de esthetische verwachtingen van het hedendaagse theaterpubliek. Gent: Steunpunt Re-creatief Vlaanderen. (Working paper 2002-6). Plus uiteenlopend publieksonderzoek door Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. 6 L. Ranshuysen, L. (2003) MuseumMonitor 2003 Amsterdam: Nederlandse Museumvereniging en L. Ranshuysen en A. Elffers (2004) Meegenomen worden in een andere wereld. Gezinnen, 50-plussers en excursiegroepen over het Zuiderzeemuseum.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
3
1.3 Onderzoeksopzet Een eerste inventarisatie van de huidige stand van zaken bij de deelprogramma’s Cultuurbuur en Musea in de wijken vond plaats door een uitgebreide analyse van beschikbare beleidsdocumenten en twee aanvullende interviews. De eerste met Geert ter Steeg, die vanaf de aanvang als projectleider bij Cultuurbuur betrokken was: eerst als zakelijk leider van het RO Theater, later als directeur van theater Lantaren/Venster. Het tweede interview was met de voormalig projectleider Musea in de wijken en directeur van het Historisch museum Hans Walgenbach. Op basis van dit vooronderzoek is, in overleg met de begeleidingscommissie7, de onderzoeksopzet uitgewerkt. De centrale onderzoeksvragen zijn: 1. Leiden de ervaringen die de stedelijke kunst- en cultuurinstellingen in de wijken opdoen tot nieuwe inzichten over andere doelgroepen dan hun reguliere publiek en tot nieuwe benaderingswijzen van die groepen? 2. Zijn er aanwijzingen dat Cultuurbuur en Musea in de wijken erin slagen om wijkbewoners een positieve ervaring te bieden, die hun houding ten aanzien van kunst en cultuur positief beïnvloedt? 3. Wat zijn de belangrijkste knelpunten en succesfactoren van deze deelprogramma’s en in hoeverre zijn die te relateren aan de onderscheiden drempels en publieksbehoeften? Cultuurbuur Dit programma is onderzocht door interviews over de werkwijze en resultaten met Johan van Herpen, stedelijk programmeur bij de dienst Sport en Recreatie, die ten tijde van het onderzoek verantwoordelijk was voor de programmering van Cultuurbuur, en Judith van der Heijden, communicatiemedewerkster bij de dienst Sport en Recreatie, die de LCC-beheerders ondersteunt bij de marketing van Cultuurbuur. Om een beeld te verkrijgen van de ervaringen met en oordelen over Cultuurbuur bij de LCC-beheerders vond er een paneldiscussie plaats met zes beheerders, die in overleg met de begeleidingscommissie zijn geselecteerd. Het betreft hier LCC’s die zo veel mogelijk over de stad Rotterdam zijn verspreid (zie bijlage 1 voor een beschrijving van deze LCC’s). Er is gekozen voor een groepsdiscussie in plaats van interviews, omdat hierbij interactie plaatsvindt tussen de beheerders. Zij zetten eigen denkbeelden af tegen die van anderen of borduren voort op wat een ander zegt. Hierdoor komt er meer informatie boven tafel dan bij face-to-face gesprekken. Bovendien is er een corrigerende factor: opvattingen worden ter discussie gesteld en zo van hun al te individuele invalshoeken ontdaan. Geraadpleegde LCC-beheerders: Lydia Kaldenberg van LCC De Hoekstee in Hoek van Holland Wil Hendriks van LCC de Castagnet in Hillegersberg-Schiebroek Marja de Vries van LCC de Zevensprong in Hoogvliet
Wensley Gefferie van LCC Lombardijen in Lombardijen Willem Rijnberk van LCC ’t Klooster in Feyenoord Alsindo Silva van LCC de Larenkamp in Charlois
Tevens zijn er vertegenwoordigers van zes podiumkunstgezelschappen geïnterviewd, om na te gaan hoe deze gezelschappen de voorstellingen in de LCC’s vormgeven en wat zij daarvan opsteken. Het gaat om drie orkesten, twee dansgezelschappen en één toneelgezelschap (zie bijlage 2 voor beschrijvingen van deze gezelschappen en hun voorstellingen). De twee jeugdtheatergezelschappen (Meekers Uitgesproken Dans en Het Waterhuis) zijn niet meegenomen, omdat de beleving van volwassen publiek in dit onderzoek centraal staat. Geïnterviewde contactpersonen van podiumkunstgezelschappen: S Sophie Lambo (zakelijk leider van Conny Janssen Danst) en Conny Jansen (artistiek leider van Conny Janssen Danst) S Maureen Hol (assistent artistiek directeur/ speciale projecten en buitenland bij Scapino Ballet: voorheen hoofd publiciteit en marketing) S Marko Kalkman (artistiek leider en mede-oprichter) van Intorno Ensemble S Ariadne Veenhuizen (manager Marketing en Communicatie) van het Rotterdams Philharmonisch Orkest S Miranda Rademaker (zakelijk leider en violiste) van het Rotterdams Kamerorkest S Gerda Roest (hoofd publiciteit RO Theater) en Jeanet van der Valk (hoofd educatie RO Theater)
7
De begeleidingscommissie van dit onderzoek bestaat uit: Frank Huysmans (onderzoeker, Sociaal Cultureel Planbureau), Sandra Trienekens (onderzoeker, Erasmus Universiteit), Frits Wielders (beleidsmedewerker Kunst & Cultuur, Johan de Wittcollege) en Olga Smit (senior beleidsmedewerker bij de Dienst Kunst en Cultuur van de gemeente Rotterdam). Deze personen hebben door hun commentaar op de conceptversie een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van dit rapport.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
4
Aan het einde van het seizoen 2006/2007 zijn drie Cultuurbuurvoorstellingen voor volwassenen geobserveerd op basis van een standaardprotocol, waarbij ook diverse bezoekers zijn ondervraagd. Dit levert uiteraard geen representatief beeld op van de effecten bij het publiek, maar biedt wel enige inzichtgevende impressies van de wijze waarop het zo’n voorstelling kan beleven. Geobserveerde voorstellingen Compact Dance 4 – Scapino Ballet Rotterdam – LCC de Larenkamp Operette Live – Intorno Ensemble – LCC de Zevensprong Presentatie van muziek uit Noordelijke landen - Rotterdams Kamerorkest – LCC de Castagnet
Tot slot is telefonisch navraag gedaan bij Piet Elenbaas (projectleider KOA bij de Stichting Kunstzinnige Vorming) en Corry Prins (zakelijk leider bij het Onafhankelijk Toneel). De evaluatie van Cultuurbuur biedt een schets van de ontwikkelingen binnen dit programma en gaat in op de ervaringen van de uitvoerders (medewerkers Sport en Recreatie (SenR), LCC-beheerders en podiumkunstgezelschappen). Daarnaast biedt het een impressie van publieksreacties. Musea in de wijken In het voorjaar van 2007 zijn drie projecten in het kader van Musea en de wijken afgerond, die in het kader van dit onderzoek zijn doorgelicht door middel van interviews met projectverantwoordelijken. In deze interviews is nadrukkelijk is gezocht naar leerpunten voor de musea. Het eerste project betreft Achter gesloten deuren van het Rotterdams Historische Museum. Hierover is gesproken met Hans Walgenbach, tijdens het inventariserende interview. Bovendien is de expositie waarop dit project aansloot grondig bekeken. Het tweede project betreft Talent uit Hoogvliet van Villa Zebra. Dit is geëvalueerd met Fred Wartna (directeur van Villa Zebra). Aangezien hij tevens de huidige coördinator van Musea en de wijken is, is bij hem tevens doorgevraagd naar ontwikkelingen binnen het gehele programma. Het derde project Groeten uit Mekka van het Maritiem Museum is uitgebreid besproken met projectleider Andrea Kieskamp en educator Janine Jongen. Vervolgens is één van deze projecten geselecteerd om een beeld te krijgen van ervaringen van deelnemers. Achter gesloten deuren viel af omdat de activiteiten binnen dit project te vluchtig waren en te lang geleden plaatsvonden. Talent uit Hoogvliet van Villa Zebra kwam meer in aanmerking voor onderzoek onder deelnemers. Dit betreft echter kinderen, die in schoolverband deelnamen. Aangezien er al veel onderzoek is gedaan naar educatieve museumprojecten met kinderen8 en er veel minder bekend is over educatieve projecten voor volwassenen, is ervoor gekozen om in te zoomen op de deelnemers van Groeten uit Mekka. Aan dit project namen 150, grotendeels allochtone, vrouwen deel. Deze vrouwen werden benaderd via intermediairs: opbouwwerkers, sociaal-cultureel werkers en vrijwilligers, die met multiculturele vrouwengroepen werken. Vier van deze intermediairs zijn, deels telefonisch en deels face to face, geïnterviewd om het project vanuit hun perspectief te evalueren. Geïnterviewde intermediairs bij Groeten uit Mekka: S Sefa Akbulut, opbouwwerkster in de Afrikaanderwijk. S Marion Schachtschabel, trajectbegeleidster Leer- en Ontmoetingsproject voor Vrouwen. S Joke Slotegraaf, sociaal-cultureel werkster volwassenen en ouderen Stichting Welzijn Feijnoord. S Diana Weeda, bestuurslid Vrouwenhuiskamer-NISA 1&2.
Tot slot vond er een groepsdiscussie plaats met vijf moslima’s die deelnamen aan Groeten uit Mekka, in hun vrouwenhuiskamer in Feyenoord. Het gaat om: vier Turkse vrouwen en een Irakese vrouw, in de leeftijd tussen de 25 en 40 jaar. Hiermee is een beeld verkregen van de ervaringen en evaluaties van de deelneemsters van dit project. De evaluatie van Musea in de wijken biedt een schets van de ontwikkelingen binnen dit programma en zoomt in op het project Groeten uit Mekka, vanuit de ervaringen van de museummedewerkers die dit project uitvoerden, de intermediairs die deelneemsters wierven en enkele van die deelneemsters.
8
Zie voor een (niet uitputtend) overzicht van onderzoek naar cultuureducatie: www.cultuurnetwerk.org/studiecentrum.htm.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
5
2 CULTUURBUUR: EEN KWALITEITSIMPULS VOOR LCC’S Cultuurbuur vindt plaats in de LCC’s en is daardoor sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen binnen die wijkpodia. Daarom schetsen we eerst de situatie van de LCC’s om vervolgens in te zoomen op de doelstellingen en resultaten van Cultuurbuur, op basis van documentanalyse en interviews met de projectleider van Cultuurbuur (Geert ter Steeg) en de stedelijke programmeur en de communicatiemedewerker van Sport en Recreatie (Johan van Herpen en Judith van der Heijden). Aan de hand van een groepsdiscussie met zes LCC-beheerders9 en interviews met vertegenwoordigers van zes participerende podiumkunstgezelschappen komen de ervaringen en reflecties van de LCC-bespelers aan bod. Eerst wordt eerst ingegaan op de samenwerking tussen LCC-beheerders en -bespelers. Vervolgens op de doelstellingen, het aanbod en de leerervaringen van de zes onderzochte gezelschappen. Om een beeld te geven van wat het publiek zoal kan ervaren bij Cultuurbuurvoorstellingen, eindigt dit hoofdstuk met een impressie van de reacties van het publiek bij de drie geobserveerde voorstellingen.
2.1 LCC’s In 2001 ontstond het plan om wijkaccommodaties in Rotterdam te transformeren in Locale Cultuur Centra (LCC’s). Deze LCC’s dienden het culturele klimaat in de wijken te stimuleren. De gemeente stelde een budget beschikbaar, waarmee LCC ’t Klooster in het wijkgebouw aan het Afrikaanderplein werd gerealiseerd. Daarna was er weinig aandacht voor de verwezenlijking van andere LCC’s. Door positieve ervaringen met andere cultuurprojecten in de wijk, waaronder Cultuurbuur, en door de grote aandacht voor wijken in de Rotterdamse Cultuurnota kregen de LCC’s een nieuwe impuls in 2004. Een LCC dient een duidelijk identificeerbare plek in een deelgemeente te zijn, met een gemengd aanbod van professionele gezelschappen, tentoonstellingen, workshops en van locaal aanbod in de vorm van community arts en amateurkunst. Door kruisbestuiving tussen professionele- en amateurkunst uit het centrum en de wijk moet een gedifferentieerd aanbod ontstaan, dat zorgt voor een sterkere infrastructuur van culturele netwerken en culturele mobiliteit bevordert. Uiteindelijk dient dit tot een groter publiek voor kunst en cultuur in Rotterdam te leiden10. Het aanbod in de LCC’s dient zoveel mogelijk uit te gaan van de wensen en behoeften van wijkbewoners en in te spelen op de situatie in de wijk, maar bij de samenstelling van het programma blijft kwaliteit het belangrijkste criterium. Realisering van 10 LCC’s Het streven was dat in april 2007 tien van de circa 30 wijkaccommodaties omgevormd zijn tot LCC’s. Dit is gelukt, want Rotterdam kent momenteel de volgende 10 LCC’s: Castagnet (in Hillegersberg-Schiebroek) ‘t Kapelletje (in Rotterdam Centrum) Larenkamp (in Charlois) Piet Hein (in Delfshaven) Zevenkamp, voorheen de Scheg (in Prins Alexander)
S S S S S
-
Hoekstee (in Hoek van Holland) ‘t Klooster (in Feyenoord) Lombardijen (in IJsselmonde) Tamboer (in Kralingen-Crooswijk) Zevensprong (in Hoogvliet)
Deze LCC’s werden mogelijk gemaakt door stedelijke middelen. Alle deelgemeenten kregen de gelegenheid om een plan voor een LCC in te dienen. Zodra een plan was goedgekeurd, leverde de gemeente een eenmalige investeringsbijdrage ten behoeve van de aanpassingen van het wijkgebouw die nodig zijn voor cultuurprogrammering, zoals het inrichten van een theaterzaal. Dit geld lijkt over het algemeen goed geïnvesteerd in de benodigde hardware, maar de bespelers signaleren wel enkele knelpunten. Zo is de tribune in LCC de Castagnet erg lastig in elkaar te zetten en staat de tribune in LCC De Zevenkamp haaks op het podium. De gemeente Rotterdam stelt jaarlijks voor elke LCC een activiteitenbudget van 10.000 euro beschikbaar, daarnaast is er de bijdrage via het Actieplan Cultuurbereik voor Cultuurbuur. Van de betreffende deelgemeenten wordt verwacht dat zij elk ook 10.000 euro activiteitenbudget inleggen.
9
Zie bijlage 1 voor een beschrijving van de LCC’s die in de paneldiscussie waren vertegenwoordigd. Notitie Lokale Cultuur Centra. Rotterdam 16 juli 2004.
10
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
6
De invulling van de LCC-programma’s wordt jaarlijks door de deelgemeenten ingediend bij de dienst Kunst & Cultuur. Nadeel hiervan is dat de jaarprogrammering hierdoor al vastligt, waardoor er weinig ruimte is voor spontane activiteiten. Flexibel programmeren wordt ook belemmerd doordat de bijdrage voor de programmering van de gemeente en deelgemeente slechts zo’n 10% van de inkomsten van een wijkgebouw beslaat. De overige 90% komt uit verhuringen aan organisaties die kantoor houden of regelmatig activiteiten organiseren in het pand. Dit overschaduwt de culturele functie. Door verhuringen zijn ruimtes niet beschikbaar voor culturele activiteiten, zoals repetities van locale of bovenlocale gezelschappen. Terwijl dit een grote meerwaarde kan hebben, omdat die gezelschappen dan als tegenprestatie voorstellingen verzorgen. “Om een sterker cultureel profiel te kunnen ontwikkelen, zou de zaal eigenlijk altijd beschikbaar moeten zijn voor cultuur: er zou meer structureel geld beschikbaar moeten komen voor de culturele programmering. Wijkgebouwen durven het momenteel niet aan om nietculturele verhuurders af te stoten om plaats te maken voor meer cultuur”, meent stedelijk programmeur Van Herpen. De meeste geraadpleegde beheerders beamen dat ze hun LCC door de vele welzijnsactiviteiten te weinig kunnen profileren als cultureel centrum: “Door de mix met welzijnsactiviteiten komen de mensen toch vooral voor het kopje koffie.” Een eenzijdige culturele programmering heeft echter ook nadelen. Zo meldt de beheerder van LCC De Zevensprong dat door de verplaatsing van sportactiviteiten en de kinderinstuif naar andere locaties, als gevolg van de omvorming tot LCC, het veel moeilijker is geworden om degenen die op welzijnsactiviteiten afkomen door te sluizen naar een Cultuurbuurvoorstelling. In LCC De Tamboer vallen de bezoekcijfers bij Cultuurbuur tegen, omdat er weinig andere activiteiten in dit gebouw zijn en er daardoor weinig reden tot inloop is. De realisering van de LCC’s heeft geleid tot een ‘organisatieshuffle’. Aanvankelijk werd er in de LCC’s doorgewerkt met de beheerders van die accommodaties, maar al gauw bleek dat die niet allemaal over voldoende affiniteit met cultuur beschikten of de benodigde competenties ontbeerden. Met een herschikking is getracht de juiste personen op de juiste plaats te krijgen. Dit gebeurde op basis van een IQtest, een rollenspel en inventarisatie van de eigen wensen. Met deze reorganisatie werden er tevens twee beheerders als duo gekoppeld aan twee wijkaccomodaties of LCC’s. De één is bedrijfleider bedrijfsvoering, de ander is meer gericht op externe contacten (bedrijfsleider algemeen) en ‘gaat meer de wijk in’, om contacten te leggen met mogelijke samenwerkingspartners en publiciteit te genereren. Voor LCC’s relevante culturele projecten Naast de projecten Cultuurbuur en Musea in de wijken en de cultuurscouts lopen er in Rotterdam nog meer wijkgerichte cultuurprojecten, waarbinnen de LCC’s een belangrijke rol spelen. Zo startte de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam (SKVR) in 2001 met Kunst Onder Andere (KOA) om kinderen en jongeren die niet op het reguliere aanbod van de SKVR afkomen te bereiken met community arts, workshops en talentontwikkelingstrajecten. KOA verzorgt presentaties van locaal talent in de LCC’s, bijvoorbeeld van kinderen die zijn gescout via brede schoolactiviteiten, en biedt ondersteuning bij de realisatie van wijkfestivals, die deels in LCC’s plaatsvinden. Daarnaast is er Music Matters, waarbij uiteenlopende culturele- en welzijnsinstellingen zich inzetten om middels muziek integratie te bevorderen. In het kader van het deelproject Music in the Street zijn vier wijken omgedoopt tot muziekwijk: hierbij nemen LCC’s een centrale plek in. Via workshops, optredens, samenspeelavonden, open repetities en muziekfestivals komen wijkbewoners in aanraking met het diverse muzikale aanbod in hun wijk. Elke wijk legt een eigen accent: Hillegersberg-Schiebroek (LCC Catagnet) klassieke muziek, Feijenoord (LCC ’t Klooster) percussie, Hoek van Holland (LCC De Hoekstee) popmuziek en Lombardijen (LCC Lombardijen) muziek en dans. Een derde project dat de werking van LCC’s verstrekt is het echte Rotterdamse open podium, een talentenjacht van Theater Zuidplein, met voorrondes in LCC Castagnet en LCC Lombardijen. Tot slot is het Rotterdams Wijk Theater (RWT) actief in de LCC’s: het brengt daar voorstellingen die nauw aansluiten op het referentiekader van wijkbewoners. Er zijn al met al veel instellingen en personen betrokken bij het cultuuraanbod in LCC’s. Het gaat om ‘natuurlijke partners’, die elkaar veelal goed weten te vinden. Om meer structuur in de steeds wisselende samenwerkingsverbanden te krijgen wordt er gewerkt aan het opbouwen van kernteams rond de LCC’s. Daarin zouden de bedrijfsleider algemeen, de locale cultuurscout, een vertegenwoordiger van KOA en van de wijkbibliotheken zitting moeten nemen. Dit ligt in de lijn van het convenant tussen SenR, KOA en de cultuurscouts en de intentieverklaring die SenR met de bibliotheek Rotterdam is aangegaan.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
7
2.2 Cultuurbuur Cultuurbuur beoogt mensen, die normaal gesproken niet of weinig in aanraking komen met professionele kunst en cultuur, in hun eigen wijk kennis te laten maken met aanbod van gevestigde podiumkunstgezelschappen. Het doel is om wijkbewoners een blijvend cultureel aanbod in hun eigen leefomgeving te bieden11. Door op wijkpodia te spelen, zijn nieuwe doelgroepen te bereiken. Het bereiken van zoveel mogelijk wijkbewoners staat daarbij niet voorop. Belangrijker is om de mensen die worden bereikt een bijzondere ervaring mee te geven, zodat ze meer open gaan staan voor kunst en cultuur in het algemeen. Dit hoeft niet meteen te leiden tot een bezoek aan reguliere theaters. “Het kennismaken met podiumkunsten en het bevorderen van een positieve houding daar tegenover, is al een mooi resultaat”, meent voormalig projectleider Geert ter Steeg. De Cultuurbuurvoorstellingen Voor opname in het Cultuurbuur-aanbod zijn de volgende criteria opgesteld: S Een professionele productie van een ensemble/gezelschap/maker, waarvan het werk structureel of bij herhaling projectmatig gesubsidieerd wordt door de Gemeente Rotterdam, S Een productie met een goede artistieke kwaliteit en met een herkenbaarheid in relatie tot het (reguliere) werk van de betreffende instelling/maker, S Er dient een serie van tenminste vijf voorstellingen te worden aangeboden, maar hiervan kan worden afgeweken bij de introductie van nieuwe bespelers. Momenteel zijn er zeven podiumkunstgezelschappen bij Cultuurbuur betrokken. Tabel 1 toont om welke gezelschappen het gaat, hoe vaak die speelden en hoe veel publiek ze trokken in 2006. We zien dat het drie dansgezelschappen betreft (waaronder één voor de jeugd), drie muziekgezelschappen (waarvan er twee zowel voorstellingen voor de jeugd als voor volwassenen maken) en één jeugdtheatergezelschap. Volgens Ter Steeg: “Allemaal gezelschappen die de politieke correctheid voorbij zijn en zich hier niet louter mee bezighouden om extra subsidie binnen te halen”. Het bezoekersaantal varieert enorm per voorstelling: van 21 bij een voorstelling van Meekers Uitgesproken Dans in LCC De Larenkamp tot en met 152 bij een uitvoering van Scapino in LCC De Hoekstee. Bij de meeste voorstellingen is geen sprake van volledige zaalbezetting. TABEL 1: CULTUURBUURGEZELSCHAPPEN EN HUN BEREIK IN 2006 Gezelschap Discipline Aantal voorstellingen Publieksbereik Conny Janssen Danst moderne dans 1 50 Intorno Ensemble klassiek voor de jeugd 1 62 Meekers Uitgesproken Dans dans voor de jeugd 1 21 Het Waterhuis* jeugdtheater 1 20 De Ontbranding12 jongerentheater (12+) 3 231 Rotterdams Kamerorkest klassieke muziek 2 171 Rotterdams Philharmonisch Orkest (blazersensemble) licht klassiek 4 626 Rotterdams Philharmonisch Orkest (strijkers) licht klassiek 2 151 Rotterdams Philharmonisch Orkest klassiek voor de jeugd 1 138 Scapino Ballet moderne dans 6 472 Totalen 22 1.942 * Het Waterhuis speelde ook 7 keer op een wijkfestival in Feyenoord, waarmee 1.670 bezoekers zijn getrokken In bijlage 2 zijn beschrijvingen van deze voorstellingen opgenomen.
Tabel 2 (zie volgende pagina) geeft per onderzochte LCC een inschatting van het aandeel Cultuurbuurvoorstellingen binnen hun jaarlijkse podiumkunstenaanbod. We zien dat dit varieert van 8% tot en met 22%. Deze voorstellingen maken dus slechts een heel bescheiden onderdeel uit van het totale podiumkunstenaanbod in de LCC’s.
11
Uit: Jaarverslag Wijk-Podium-Kunst 2001. De Ontbranding, die ook in het overzicht is opgenomen, is geen professioneel gezelschap en behoort daarom formeel niet bij de Cultuurbuurgezelschappen. De participatie in 2006 betrof een pilot, die uiteindelijk niet is gecontinueerd.
12
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
8
TABEL 2: AANDEEL CULTUURBUURVOORSTELLINGEN totaal aantal aantal aandeel voorstellingen Cultuurbuur Cultuurbuur LCC Castagnet ca. 40 ca. 4 22% LCC De Hoekstee ca. 20 ca. 4 20% LCC ‘t Klooster ca. 40 ca. 4 10% LCC de Larenkamp ca. 40 ca. 3 8% LCC Lombardijen ca. 30 ca. 3 10% LCC de Zevensprong ca. 30 ca. 5 17% Bron: informatie uit taakstellingen van deelgemeenten (zie ook bijlage 1) en uit groepsdiscussie met LCC-beheerders
Geen toneel Het huidige Cultuurbuuraanbod omvat geen toneel voor volwassenen. Het RO Theater heeft wel meegedaan, maar is afgehaakt. Met de geraadpleegde vertegenwoordigers van het RO (Gerda Roest en Jeanette van der Valk) is nagegaan waarom. Zij vertelden dat uit ervaringen met de Cultuurbuur blijkt dat RO-producties beter tot hun recht komen in voor grote producties ingerichte theaters. Het gaat veelal om groot gemonteerde voorstellingen met een complex decor, die een groter speeloppervlak, een zijtoneel en een toneeltoren nodig hebben. Die faciliteiten hebben de LCC’s niet. Het RO brengt ook wel kleinere voorstellingen, maar dan gaat het vaak om monologen en die vereisen een concentratie van het publiek, die door onervaren theaterbezoekers in de wijken veelal niet is op te brengen. Anders dan bij dans of muziek geldt dat er geen compilatie gemaakt kan worden van toegankelijke onderdelen van het repertoire. Daarbij komt dat appreciatie voor toneel afhankelijk is van de kennis van de Nederlandse taal en meer intellectuele inspanningen kan vergen dan beleving van muziek of dans. Dit maakt het lastiger om deze podiumkunst naar wijkpodia te verplaatsten. Het ontwikkelen van speciale producties voor de LCC’s is te kostbaar, omdat het maar om een serie van zo’n 5-10 voorstellingen gaat. Bovendien past dit, volgens Roest en Van der Valk, niet goed in de opdracht van het RO. Uit de historie van Cultuurbuur blijkt echter dat de inzet voor wijkvoorstellingen vooral afhangt van de interesse hiervoor binnen het gezelschap. In 2003 ontwikkelde het RO een herkenbare, humoristische voorstelling voor Cultuurbuur (Blote Mien). Geert ter Steeg, indertijd zakelijk leider bij het RO Theater, was toen de ‘trekker’ van Cultuurbuur, de twee actrices die dit stuk maakten hadden zin en tijd om dit te doen en de financiële tegemoetkoming, de uitkoopsommen van de LCC’s, maakten deze productie mogelijk. De komst van artistiek leider Alize Zandwijk zou bij het RO nieuwe kansen kunnen scheppen om aanbod voor Cultuurbuur te creëren (zie paragraaf 2.4). Cinema Lokaal Naast het podiumkunstenaanbod is er een door theater Lantaren/Venster ontwikkeld programma van acht arthousefilms en jeugdfilms gerealiseerd, onder de noemer Cinema Lokaal. Op basis van de ervaringen daarmee ontwikkelde Lantaren/Venster dit jaar een meer intensief wijkgericht concept. Een reizende bioscoop waarbij niet alleen de film, maar de hele setting (inclusief hardware) op locatie wordt verzorgd. Op die manier kan er een echte bioscoopsfeer ontstaan. Er vond een pilot plaats om filmtitels en werkwijze te testen, maar dit plan is inmiddels afgelast omdat de uitvoering financieel onhaalbaar bleek. Bovendien vielen de filmbezoekcijfers tegen: er is te weinig belangstelling voor de films die Cinema Lokaal bracht. Tabel 3 toont dat het bezoekgemiddelde per filmvertoning gestaag daalde van 44 naar 30, terwijl bij podiumkunsten geen sprake is van een dalende trend. Daar schommelt het bezoekgemiddelde rond de 70 bezoekers per voorstelling. TABEL 3: AANTAL CULTUURBUURVOORSTELLINGEN EN BEZOEKCIJFERS aantal gemiddeld aantal voorstellingen Seizoen bezoekers *1 aantal bezoekers PODIUMKUNSTEN FILM PODIUMKUNSTEN FILM PODIUMKUNSTEN FILM 2001/2002 24 1.500 63 2002/2003 22 1.885 86 2003/2004 28 1.763 63 2004/2005 *2 51 25 2.895 1.092 56 44 2005/2006 *3 28 25 2.089 883 75 35 2006/2007 22 39 1.571 1.179 71 30 Totalen 175 89 11.703 3.154 *1 Deze gegevens zijn niet helemaal compleet, omdat het publieksbereik van enkele voorstelling niet bekend is. *2 In 2005 vond de manifestatie KOORTS plaats, waarbinnen verbindingen werden gelegd tussen de grootstedelijke locaties van cultuur en kleinschalige locaties in de wijken. Dit zorgde voor extra Cultuurbuuraanbod. *3 De voorstellingen van het Waterhuis bij het festival op het Arfikaanderplein zijn niet meegeteld.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
9
Doelgroepen De doelgroepen van Cultuurbuur zijn locatiegebonden en afhankelijk van de functie die het LCC historisch vervulde. Bij de meeste LCC’s bestaat de doelgroep uit in het verleden opgebouwd publiek. Sommige LCC’s boden een dependance voor de SKVR of voor de jeugdtheaterschool en hadden zodoende al enige affiniteit met podiumkunsten. Anderen hadden daar veel minder ervaring mee. Globaal wordt gemikt op de volgende doelgroepen: 1. bestaande bezoekers, 2. nieuwe bezoekers via sleutelfiguren en 3. politieke bezoekers van de deelgemeenten13. Met de omvorming van wijkcentra naar LCC’s zijn veel welzijnsfuncties naar de achtergrond gedrongen, om ruimte te maken voor culturele activiteiten. In LCC Lombardijen is bijvoorbeeld sinds kort meer ruimte voor culturele activiteiten voor jongeren, nu de ouderenzorg niet meer in het gebouw zit. LCC’s krijgen van hun deelgemeente een taakstelling opgelegd. LCC ’t Klooster heeft bijvoorbeeld de opdracht om per jaar naast drie Cultuurbuurvoorstellingen voor volwassenen het volgende te realiseren: 12 jeugdvoorstellingen (4-12 jaar), 3 theatervoorstellingen voor jongeren en 2 urbanmuziekavonden, 6 voorstellingen voor 60-plussers en 3 amusementsvoorstellingen voor een breed publiek. De Castagnet dient extra aandacht te geven aan 55-plussers en jongeren van 12-18 jaar en aan klassieke muziek (inclusief cross overs met andere muziekstijlen). Daarnaast zijn er literaire avonden, die zijn voortgekomen uit het succesvolle kunstfestival dat elk jaar door wijkbewoners wordt georganiseerd14. Bij De Hoekstee is een sterk accent op muziek gelegd15. De ene LCC-beheerder kan beter uit de voeten met het door de deelgemeente opgelegde profiel dan de andere. Zo vraagt de beheerder van De Castagnet zich af waarom die zich moet toeleggen op klassieke muziek, terwijl er al zoveel op dat gebied in zijn wijk gebeurt. Terwijl de beheerder van de Hoekstee erg tevreden is met het toegeschreven muziekprofiel, aangezien het verzorgingsgebied veel amateurmusici huisvest. Al met al hebben de LCC’s nog geen helder doelgroepenbeleid. Hier en daar zijn doelgroepen benoemd, maar er is geen sprake van op deze groepen gerichte strategieën voor de langere termijn.
2.3 Samenwerking tussen LCC-beheerders en -bespelers Binnen Cultuurbuur werken twee sectoren samen met geheel verschillende bedrijfsculturen en doelstellingen. Dit is niet altijd gemakkelijk. “Omdat cultuur niet in de haarvaten van de SenR zit, dienden we er voor te waken dat we de LCC’s niet overstroomden met onze zendingsdrift”, blikt voormalig projectleider Ter Steeg terug, “Sommige LCC-beheerders misten de geestdrift om voor Cultuurbuuraanbod te gaan”. Dit probleem is aangepakt met de hiervoor beschreven ‘organisatieshuffle’, waardoor de meer bezielde beheerders aan een LCC werden gekoppeld. Toch blijkt het enthousiasme onder de beheerders voor Cultuurbuur wisselend. De een zegt: “Als programmeur van mijn winkeltje ben ik heel trots dat ik zulke coryfeeën mag boeken”, maar een ander stelt: “Als ik een locaal zangkoor programmeer is de hele zaal vol, als ik dan kijk hoeveel moeite ik moet doen voor Cultuurbuur vraag ik me af waar ik het allemaal voor doe.” Cultuurbuur levert veel extra werk op. Niet alleen ten behoeve van de marketing, maar ook door de opbouw van het decor en de eisen ten aanzien van de theatertechniek. Die inspanningen staan niet altijd in verhouding tot de resultaten, want voor de LCC-beheerders zijn ‘kijkcijfers’ belangrijk en die vallen soms tegen. Toch lijken de meesten het ‘sociaal rendement’ uiteindelijk belangrijker te vinden dan ‘commercieel gewin’. De rol van de LCC-beheerders De LCC-beheerders raken steeds beter ingespeeld op Cultuurbuur. Het komt niet meer voor dat de theatertechnicus van een gezelschap niet op tijd aan de slag kan of zelf de tribune nog moet opbouwen. “We raken aan elkaar gewend”, vertelt de Scapinomedewerkster, “onze dansers beseffen nu dat LCC’s niet over dezelfde faciliteiten beschikken als reguliere theaters.” De LCC-beheerders zijn dan ook goed te spreken over de samenwerking met Scapino. Dit komt onder andere doordat Scapino alle contacten zelf legt, terwijl bij de andere gezelschappen meer via de stedelijke programmeur wordt geregeld. Toch zijn LCC-beheerders ook over de andere gezelschappen goed te spreken. 13
O. van Oort Communicatieplan Cultuurbuur seizoen 2003-2004 (2003) Rotterdam: Sport en Recreatie. De organisator van dit festival komt in paragraaf 2.5 aan het woord, omdat ze bij een geobserveerde voorstelling zat. 15 Zie bijlage 1 voor programmeringaccenten van de andere LCC’s. 14
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
10
De een zegt over Meekers Uitgesproken Dans: “Die brengen een zeer toegankelijk aanbod voor een breed publiek en stellen weinig technische voorwaarden.” Het aanbod van Conny Janssen Danst wordt als ‘erg toegankelijk’ en ‘humoristisch’ gekenschetst. Over de musici van het RPhO is gezegd: “Ze maken altijd leuke voorstellingen en we waren in het begin verbaasd dat het zulke leuke gasten zijn. Ze trekken ook de wijken in, om publiek te zoeken.” Over Het Waterhuis is opgemerkt dat daar altijd zeer enthousiast door het publiek op wordt gereageerd.
De zes geraadpleegde LCC-beheerders voor LCC Het Klooster
In de groepsdiscussie blijkt dat de beheerders zich niet altijd bewust zijn van het bijzondere karakter van de Cultuurbuurvoorstellingen en dat ze soms slecht op de hoogte zijn van de inhoud van deze voorstellingen. Bij de start van Cultuurbuur werd een previewdag georganiseerd, waarbij alle gezelschappen een voorproefje toonden. Dit werd door alle betrokkenen zeer gewaardeerd: “Daardoor werden we echt enthousiast gemaakt.” De Scapino-medewerkster bevestigt dit: “Sommige beheerders zagen eerst niets in dans, maar gingen bij het zien van de voorstelling overstag en boekte die alsnog.” De previewdag raakte echter al snel in het slop. “Erg jammer, want nu zijn we niet goed in staat om reclame te maken”, vinden de beheerders. Terwijl mond-tot-mondreclame cruciaal is voor het over de streep trekken van nieuw publiek. Zo attendeerde de beheerder van LCC De Hoekstee de bezoekers van een bingoavond op een voorstelling van het Rotterdams Wijktheater. Als extra stimulans deelde ze 240 vrijkaarten uit. Daarvan zijn er uiteindelijk zo’n 200 gebruikt. Het uitdelen van vrijkaartjes is geen gek idee, want ondanks de zeer lage toegangsprijzen (1 tot en met 6 euro) werpt dit toch een drempel op. Dit bleek bijvoorbeeld bij voorstellingen van Het Waterhuis in LCC ‘t Klooster. Daar waren gratis kaartjes voor rondgestuurd: per huishouden één kaartje. Toen wijkbewoners met dat gratis kaartje kwamen en merkten dat ze voor andere toegangskaartjes 3 euro moesten betalen, haakten ze af. Uit de bezoekcijfers van Cinema Lokaal blijkt dat de kinderfilm Molletje vele malen beter werd bezocht bij gratis vertoningen (gemiddeld 167 bezoekers) dan toen er toegang werd geheven (gemiddeld 29 bezoekers). Men geeft nu eenmaal niet graag geld uit aan zaken waarmee men niet bekend is en dan kan een vrijkaartje een zetje geven. Sommige beheerders gaan nog verder om Cultuurbuuraanbod te promoten. Zo wordt in LCC De Zevensprong voorafgaand aan elke voorstelling de lijst met vaste bezoekers afgebeld, om ze op die voorstelling te attenderen. Prikkelende randactiviteiten vormen ook een effectieve manier om publiek op de been te krijgen. Zo krijgen bezoekers van LCC De Castagnet voor een paar euro extra een VIParrangement: dan worden ze aan een tafel dicht bij het podium gezet en krijgen ze in de pauze drankjes en hapjes. Een ander succesvol voorbeeld is de koppeling van de Operettevoorstelling van het Intorno Ensemble aan een maaltijd16.
16
Zie de beschrijving van deze voorstelling in paragraaf 2.5.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
11
Programmeringsperikelen De Rotterdams Raad voor Kunst en Cultuur concludeerde vorig jaar dat er door gebrek aan deskundigheid bij de beheerders te weinig wijkgebonden wordt geprogrammeerd in de LCC’s en pleitte daarom voor een begeleidingstraject voor deze beheerders17. De programmering van Cultuurbuur wordt door de beheerders nog steeds als ‘een rommeltje’ ervaren. Dit lijkt mede het gevolg van de wisseling van verantwoordelijke personen, naast de LCC-beheerders is ook de stedelijke programmeur onlangs vervangen en de projectleider had er geen tijd meer voor. Aanvankelijk was er een programmaraad actief met vertegenwoordigers van LCC’s en gezelschappen. “Het ging om een informeel feedbackclubje”, vertelt Ter Steeg, “waarin we bediscussiëerden welke voorstellingen en werkwijzen goed werken en waarom”. Het idee was om de LCC-beheerders verantwoordelijk te maken voor het Cultuurbuuraanbod in hun locatie, zodat dit goed aansluit op hun eigen context. De stedelijke programmeur zou daar slechts ruggesteun bij bieden. In de huidige praktijk programmeert Van Herpen in samenspraak met de LCC-beheerders. Die geven aan dat zijn inzet weliswaar werk uit handen neemt, maar: “Het kost uiteindelijk toch veel tijd om de verdere organisatie te doen. Er komt toch nog veel papierwerk bij kijken. En omdat we geen direct contact hebben met de gezelschappen ontbreekt nu de ‘feeling’ met de voorstellingen.” De meeste bespelers vinden het prettig dat de programmering via één centrale persoon verloopt. “Het is goed als de programmering in overleg met de LCC-beheerders plaatsvindt, omdat zij weten wat voor mensen er in de wijk wonen, maar: er moet ook ruimte zijn om dingen te doen waarvan zij denken dat het niet aanslaat. Daarvoor heb je een professionele programmeur nodig”. Bovendien kampen de kleinere gezelschappen met tijdgebrek: “Het is fijn als het regelen van Cultuurbuur niet helemaal op ons bord komt te liggen.” Door de centrale bemiddeling is geregeld dat elke producties in ieder geval vijf keer wordt geboekt. Dit is belangrijk, want anders is het financiële risico te groot. Zo stelt Marco Kalkman van het Intorno Ensemble: “Het kost ons een hoop tijd en geld om een Cultuurbuurvoorstelling te ontwikkelen. We kunnen het ons niet permitteren dat die dan te weinig wordt geboekt. De LCC-beheerders moeten erop vertrouwen dat de Cultuurbuurgezelschappen goede voorstellingen neerzetten, die adequaat door Van Herpen over de verschillende LCC’s worden verdeeld.” Met de huidige werkwijze komt de progammering echter veel te laat rond: in juni 2007 is nog geen programma bekend voor het nieuwe seizoen. “Hoe later in het jaar er geselecteerd wordt, hoe lastiger het is om nog een geschikte voorstellingstijdstip te vinden”, geven de beheerders aan. Bovendien blijft er door de late boekingen soms te weinig tijd over om flyers of affiches te realiseren en te verspreiden. Voor de gezelschappen leveren de late boekingen ook de nodige problemen op. Ze zouden elk seizoen graag één folder met alle voorstellingen in LCC’s willen maken in plaats van aldoor losse flyers, maar dat is bij de huidige werkwijze niet mogelijk. De gezelschappen zouden het liefst in april/mei vastleggen wat en wanneer ze het komende seizoen gaan spelen in de LCC’s. Conny Janssen Danst en het Rotterdams Kamerorkest werken per productie met wisselende free lancers, waardoor Cultuurbuurvoorstellingen gekoppeld moeten worden aan een lopende tournee. Hoe eerder ze een en ander kunnen vastleggen, hoe beter. Scapino kampt minder met logistieke beperkingen, omdat de gehele crew in vaste dienst is, maar het moet wel rekening houden met ARBO-voorwaarden. De marketing van Cultuurbuur Uit de jaarverslagen is op te maken dat de marketing van Cultuurbuurvoorstellingen zeer moeizaam verloopt. Dit is onder andere het gevolg van het gebrek aan deskundigheid bij de LCC-beheerders. Daarom is er in 2002 een free lance communicatiedeskundige aangetrokken, Olga van Oort, om de promotie van Cultuurbuurvoorstellingen te ondersteunen. Zij maakte onder andere een communicatieplan dat de beheerders als checklist kunnen gebruiken. Toch signaleerde de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur in 2006 dat, evenals de programmering, ook marketing bij de LCC’s nog lang niet voldoet18. Standaard leveren de gezelschappen publiciteitsmateriaal aan: soms in de vorm van kant en klare folders en affiches, soms in de vorm van (digitale) teksten en foto’s die de beheerders kunnen verwerken in zelf gemaakte flyers. De beheerders zijn vervolgens verantwoordelijk voor de verspreiding in de wijk. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het insteken van folders in huis-aan-huisbladen.
17 Driemaal is scheepsrecht. Een pleidooi voor professionalisering van locale cultuur centra in Rotterdam. Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, mei 2006. 18 Zie noot 17.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
12
De marketeer van het RPhO merkt op: “We werken in de promotie niet goed samen. We leveren een voorstelling af en zorgen voor publiciteitsmateriaal en verder is het aan hen.” Sommige gezelschappen benaderen zelf ook de locale pers, verenigingen en scholen in de wijk om bekendheid te geven aan hun voorstelling, waardoor dit dubbel gebeurt. De taakverdeling is dan ook ‘schimmig’ genoemd en zowel beheerders als bespelers vinden dat ze langs elkaar heen werken. Scapino neemt in de contracten met LCC’s standaard op dat ze alleen komen als er minimaal vijftig kaarten zijn verkocht. Ook andere vertegenwoordigers van de gezelschappen vinden dat er best voorwaarden gesteld mogen worden aan de beheerders over de publiciteitsvoering, want: “Nu is er soms sprake van éénrichtingsverkeer als het gaat om de inzet voor promotie.” De meeste gezelschappen klagen ook dat er te weinig budget is voor de marketing van Cultuurbuur. Scapino vraagt de afgelopen jaren geld aan voor extra publiciteitsinspanningen bij de dienst Kunst & Cultuur. Daardoor is er bijvoorbeeld ruimte om het Scapino-krantje Spitz huis-aan-huis te verspreiden. Het is al met alniet duidelijk wie er nu precies verantwoordelijk is voor de publiciteitsvoering binnen de LCC’s. Als gevolg van het doorschuiven van de beheerders moeten bovendien de netwerken in de wijk weer opnieuw worden opgebouwd. Communicatiemedewerker van SenR, Van der Heijden, tracht op verschillende manieren meer continuïteit en elan te brengen in de marketing van Cultuurbuur. Aanvankelijk gaf de SenR een interne nieuwsbrief uit (De Kunstkabouter), met verslagen over Cultuurbuurvoorstellingen, informatie en marketingtips voor de LCC-beheerders. Deze nieuwsbrief is later vervangen door een website (www.cultuurbuur.nl), die zowel intern als extern werd ingezet. Deze site werkte niet goed en wordt momenteel vervangen. Ten eerste door de site van het Rotterdams Uitburo (www.rotterdamsuitburo.nl), waar elke LCC een eigen pagina heeft. Daarnaast zal het binnenkort mogelijk zijn om via www.rotterdam.nl naar eigen pagina’s van de LCC’s te klikken, waarop praktische informatie staat en doorverwijzing naar de programma-overzichten op de site van het Uitburo. “Vanaf september 2007 gaan beide sites ‘knallen’ ”, verwacht Van der Heijden. Zij richtte ook een communicatieraad op, waarin de LCC-beheerders zitting hebben. Deze raad komt zo’n acht keer per jaar bij elkaar om thema’s te bespreken, zoals: publieksbereik en doelgroepen, communicatie (boodschap, keuze media en planning) en de toekomstvisie voor Cultuurbuur. Binnen het raamwerk van die bijeenkomsten wordt een cursus opgezet door communicatiedeskundigen van de Stichting Centrum voor Dienstverlening. Op basis hiervan zal het communicatieplan uit 2002 worden geactualiseerd. Een ander actiepunt van Van der Heijden betreft de realisatie van de al in 2002 beoogde database met adresgegevens en voorkeuren van Cultuurbuurpubliek19. Dit is nog steeds niet tot stand gekomen omdat sommige LCC-beheerders geen adressenbestanden van hun bezoekers op kunnen bouwen: “In Schriebroek is het geen probleem, maar in Feyenoord geven de mensen geen adresgegevens.” Er is nu een begin gemaakt met de opbouw van een database met adressen van LCC-bezoekers, waarvan ook de leeftijd en interesses worden geregistreerd, zodat er straks doelgroepgerichte mailings de deur uit kunnen. De gezelschappen beschikken overigens al over uitgebreide adressenbestanden van hun bezoekers, die deels in het verzorgingsgebied van de LCC’s wonen, maar die worden niet benut voor Cultuurbuur, omdat daarmee geen nieuw publiek wordt bereikt. Van der Heijden ontwikkelde ook een on line agenda, die via intranet door de beheerders is aan te vullen en waarmee het beschikbare digitale pr-materiaal is te verspreiden. Er wordt dus hard aan gewerkt aan het stroomlijnen van de publiciteitsvoering, want: “We moeten niet bij elke voorstelling weer opnieuw bedenken hoe we het publiek gaan bereiken, er moet een blauwdruk komen, die de beheerders als onderlegger kunnen gebruiken”, aldus Van der Heijden. Ze merkt daarbij op dat er gezocht wordt naar de juiste verhouding tussen ‘de eigenheid’ van de afzonderlijke LCC’s en ‘de gemeenschappelijkheid’: “De LCC’s moeten meer als één front naar buiten treden”. Daarnaast dient Cultuurbuur een helder merk te worden. Het zou mooi zijn als de wijkbewoners het Cultuurbuurlogo als een betrouwbaar kwaliteitsstempel gaan beschouwen. Uit de gesprekken over de marketing van Cultuurbuur valt op hoe sterk er wordt geleund op promotie via schriftelijke media en internet: de aandacht voor mond-tot-mondreclame via persoonlijke netwerken lijkt, een enkele uitzondering daargelaten, marginaal.
19
Zie jaarverslag Wijk-podium-kunst 2001.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
13
2.4 Ervaringen van Cultuurbuurgezelschappen Met vertegenwoordigers van de Cultuurbuurgezelschappen die voor volwassenen optreden, is ingegaan op hun ervaringen. Twee daarvan (Scapino en het RPhO) waren al voor de opzet van Cultuurbuur actief in de wijken. Twee andere (het RO-theater en Conny Jansen Danst) zijn vanaf het begin betrokken, maar het RO zag na enkele seizoenen, vanwege de hiervoor aangegeven redenen, geen kans meer om geschikte voorstellingen aan te bieden en Conny Jansen lukte dit de afgelopen twee seizoenen niet, door logistieke problemen. De laatste twee (het Rotterdams Kamerorkest en het Intorno Ensemble) zijn vorig jaar betrokken geraakt (zie bijlage 2 voor een beschrijving van deze gezelschappen en een overzicht van hun voorstellingen). Doelstellingen en doelgroepen Evenals bij de initiatiefnemers van Cultuurbuur het geval is, staat ook de gezelschappen niet voor ogen dat het in de wijken bereikte publiek doorstroomt naar de reguliere theaters. Conny Janssen stelt: “We willen een draagvlak creëren dat breder is dan de schouwburg. Programmeren in wijken is niet alleen een politiek speerpunt, het hoort ook bij mij als mens om dit te doen. Het is belangrijk om mensen te prikkelen. Misschien dat sommigen door deze kennismaking naar een theater gaan, maar dat is niet het voornaamste doel.” Scapino wil: “Mensen die normaal niet naar het theater gaan toch dans bieden, omdat alle Rotterdammers er recht op hebben om ons te zien. Veel van onze medewerkers willen meer voor de samenleving betekenen dan alleen mooie dansvoorstellingen maken”. Het RO Theater wilde, toen het nog participeerde in Cultuurbuur, ‘confrontatie en ontmoeting’ met wijkbewoners bewerkstelligen. Het RPhO vindt het belangrijk om in de wijken te spelen, omdat het een Rotterdams gezelschap is: “We zijn een stedelijk orkest en willen ons aan de gehele Rotterdamse bevolking tonen”. De twee geraadpleegde dansgezelschappen hebben geen helder beeld van het publiek dat ze in de wijken willen bereiken. De marketeer van Conny Jansen Jansen stelt: “Daar denken we niet zo over na. Maar het publiek is wel heel verschillend per voorstelling”. De medewerker van Scapino zegt: “Iedereen mag komen, maar ik denk dat we vooral mensen bereiken die al geïnteresseerd zijn in cultuur: je moet niet proberen mensen die niets met cultuur hebben naar zo’n voorstelling te trekken. Het zal deels gaan om alleenstaande 40-plussers, die niet zo gemakkelijk naar een theater in het centrum gaan, maar wel naar dans op televisie kijken.” De marketeer van het RPhO meent dat er in de wijken publiek wordt bereikt, dat veelal wel ervaring heeft met klassieke muziek, maar dat De Doelen ‘te imponerend’ vindt en het daarom prettiger vindt in een LCC een concert te bezoeken. Uit de observaties uit het vorige hoofdstuk blijkt echter dat er op Cultuurbuurvoorstellingen ook mensen afkomen, die helemaal niets met gevestigde kunst en cultuur hebben en daar onverwachts positieve ervaringen mee opdoen. Het Intorno Ensemble heeft een veel duidelijker beeld van de doelgroepen die het met Cultuurbuur wil bereiken. Het wil mensen die nooit in theaters komen ervaringen met klassieke podiumkunsten bieden. Cultuurbuur vormt voor dit gezelschap geen nevenactiviteit, zoals bij de andere gezelschappen het geval is, maar valt binnen de kerntaak. De mate van complexiteit en onconventionaliteit van het aanbod In de inleiding van dit rapport is ingegaan op sociale- en competentiedrempels die de gevestigde kunsten omgeven en zorgen voor een selectief publieksbereik. Om na te gaan in hoeverre het reguliere aanbod van de Cultuurbuurgezelschappen deze drempels opwerpt, is de vertegenwoordigers van deze gezelschappen gevraagd hun aanbod te plaatsen op twee schalen: de een geeft de mate van complexiteit weer, de ander de mate van onconventionaliteit20. Een voorstelling is complex wanneer die moeilijk toegankelijk is en voorkennis vereist. Conventionaliteit hangt samen met sociale normen. Een voorstelling is onconventioneel wanneer het gaat om niet gangbaar repertoire, of wanneer gangbaar repertoire op een ongewone wijze wordt gespeeld, of wanneer er op andere wijze traditionele culturele of maatschappelijke conventies worden doorbroken. Hoe complexer of onconventioneler een voorstelling is, hoe minder toegankelijk het is.
20 De parameters ‘complexiteit’ en ‘onconventionaliteit’ zijn afkomstig uit een baanbrekend onderzoek uit 1990: Podiumkunsten & Publiek van Maas, Verhoeff en Ganzeboom.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
14
COMPEXITEIT / ONCONVENTIONALITEIT VAN HET REGULIERE AANBOD VAN DE BESPELERS 1
2
3
4
5
6
eenvoudig X Conny Jansen Danst traditioneel X eenvoudig Scapino traditioneel eenvoudig X*1 RPhO traditioneel X X*1 eenvoudig Rotterdams kamerorkest traditioneel X eenvoudig X X X X X X Intorno Ensemble traditioneel X X X X X X eenvoudig X*3 RO Theater*2 traditioneel X*3 *1: Speciale producties van het RPhO. *2: Het RO is alleen de eerste jaren actief geweest binnen Cultuurbuur. *3: Familievoorstellingen van het RO.
7
8
9
10
X X X X X X
X X
X X X X
X X X X
complex onconventioneel complex onconventioneel complex onconventioneel complex onconventioneel complex onconventioneel complex onconventioneel
Bovenstaand schema geeft de inschaling van de onderzochte gezelschappen aan. De voorstellingen van Conny Janssen Danst zijn redelijk eenvoudig en niet erg onconventioneel. “Ze zijn heel verhalend en herkenbaar, het gaat over mensen”, geeft marketeer Lambo aan. Het aanbod van Scapino is veel complexer en experimenteler. “Bij ons krijgen mensen iets voorgeschoteld wat ze helemaal niet verwachten”, stelt Scapinomedewerkster Hol. Het RO Theater maakt zeer complexe en onconventionele producties: ze krijgen een 9 of 10 op beide schalen. Dit heeft te maken met de opdracht om grensverleggend theater te brengen. De familievoorstellingen zijn veel meer toegankelijk (die krijgen op beide schalen een 4), maar die zijn groot gemonteerd en kunnen daardoor niet in de te krappe LCC’s worden gebracht. Het aanbod van het RPhO en het Rotterdams Kamerorkest is traditioneel, maar complex. Sommige RPhO-producties, zoals Muziekaal Verhaal (concerten waarbij symfonische muziek aangevuld wordt met een verteller en visuele middelen) en de Promenade Concerten (aanstekelijke muziek die in een ongedwongen sfeer wordt gebracht) zijn iets onconventioneler en eenvoudiger. Het aanbod van het Intorno Ensemble bestrijkt de hele range van beide parameters: “We maken voorstellingen op maat”, vertelt Kalkman, “Daarbij kan het gaan om zware kunstvoorstellingen voor de ingewijde liefhebber, maar ook om voorstellingen die zich richten op het referentiekader van andere doelgroepen. Soms ontwikkelen we een voorstelling die betrekkelijk eenvoudig is, maar wel erg onconventioneel. Dit geldt bijvoorbeeld voor sommige jeugdvoorstellingen.” Aanpassingen en randactiviteiten Over het algemeen zijn de Cultuurbuurvoorstellingen complex en soms ook experimenteel. Dit geldt echter niet voor het Intorno Ensemble. “Het is onze core-business om rekening te houden met het referentiekader van nieuw publiek. We hebben daar plezier in. We ontwikkelen liever een voorstelling voor een achterstandswijk dan voor een concertgebouw.” Intorno maakt de voorstellingen zo toegankelijk mogelijk, als de inhoud toch te moeilijk is, wordt er een inleiding georganiseerd. De voorstelling Operette Live21 is speciaal voor de wijken ontwikkeld: “Onze spelers weten hoe het publiek reageert op bepaalde liedjes en dat nemen we mee bij de keuze van het repertoire.” Er is dus bewust gekozen voor liedjes die bekend zijn: “Dat de mensen meezingen, is voor ons geen verrassing.” De kindervoorstellingen van het RPhO, waarbij vaak wordt samengewerkt met Kalkman, zijn ook inhoudelijk op de doelgroep toegespitst en er is een acteur die het verhaal vertolkt. Door deze aanpassingen zijn er geen randactiviteiten nodig. De voorstellingen van de ensembles (strijkers of trombones) worden wel ingeleid en tussentijds regelmatig onderbroken voor een uitleg bij het muziekstuk. Die uitleg hangt af van de zaal: de inleider van de ensembles vraagt bij binnenkomst wat voor soort publiek er in de zaal zit en houdt daar rekening mee. Tegen meezingen heeft het RPhO ook helemaal geen bezwaar. Bij de uitvoering van het programma van het trombone-ensemble Into the Movies in seizoen 2003/4 werd gebruikt gemaakt van een flip-over bord, waarop de bekende liedjes (zoals Do re mi uit de Sound of Music) uitgeschreven waren, zodat het gehele publiek in volle borst kon meezingen.
21
Zie de beschrijving van de uitvoering van Operette Live in LCC De Zevensprong in paragraaf 2.5.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
15
Conny Janssen past de voorstelling waarmee ze op tournee is aan op de omvang en technische mogelijkheden van de wijkpodia: “Als een voorstelling met tien dansers niet opgevoerd kan worden, maken we de voorstelling passend voor zes dansers. We bespreken vooraf goed wat mogelijk is en vervolgens ga je met je mensen herbouwen, je stuk hervormen en opnieuw monteren, waar we dan ook apart voor repeteren.” Bovendien voegt ze randactiviteiten aan de voorstelling toe. Voorafgaand is er interview met haar, waarin zij uitlegt hoe een dansstuk tot stand komt: “Door te vertellen over de voorstelling haal je de abstractie weg, waardoor mensen het stuk ineens wel begrijpen.” Vervolgens vindt een openbare repetitie plaats met de dansers: “Op deze manier kunnen mensen inzicht krijgen in het ambacht. Ze zien hoe een voorstelling gemaakt wordt: welke keuzes we maken en waarom. Ze ontdekken dat die keuzes vaak op gevoel worden gemaakt. In de uiteindelijke voorstelling zien ze stukken terug, die in de repetitie tot stand zijn gekomen. Dit levert herkenning op.” Soms wordt de inhoud van de voorstelling ook aangepast: “Dit was bij Album Familiar niet nodig, omdat het zeer toegankelijk is en slechts 25 minuten duurde. Rebound is vooral praktisch aangepast. In het decor werden geen achter- en zijwanden geplaatst en de choreografie werd hier en daar aangepast aan de omvang van het podium. Bij In Two Minds werd het stuk verkort en het introverte eraf gehaald, zodat het toegankelijker werd”22.
Conny Jansen Danst: Album familiar en Rebound
Het Rotterdams Kamerorkest spant zich ook erg in om bruggen te slaan naar nieuw publiek. Zakelijke leider en violiste Rademaker ervaart dat er rond klassieke muziek ‘een raar sfeertje’ is ontstaan: “Men kent vaak veel deuntjes, door ringtones en muziek bij reclames, en vindt die best mooi, maar de sfeer in de concertzalen levert enorme drempels op. Veel mensen zijn niet vertrouwd met de etiquette (wanneer moet je klappen en zo) en willen niet voor schut staan.” Voor haar zijn de wijkconcerten dè manier om mensen op een informele manier kennis te laten maken met klassieke muziek. De presentatie die we in LCC Castagnet gaven23, is speciaal voor Cultuurbuur ontwikkeld: “We zijn gewend aan het geven van een inleiding, maar hierbij geven we voortdurende toelichtingen waardoor het meer een openbare repetitie is.” Scapino brengt vaak compilatievoorstellingen (Compact Danc 1,2, 3 en 4), waarbij veilige stukken worden gecombineerd, die zich in het theater al hebben bewezen. “We willen kwaliteit brengen, maar wel voor een breed publiek: dus moeten we drempels verlagen. De mensen verwachten een zekere mate van vermaak. Daarom laten we juist gekke stukken zien en laten we hele zware kost achterwege. En we kiezen voor korte stukken om een te lange spanningsboog te vermijden.” Scapino verzorgde eens een ‘studiovoorstelling’in LCC De Castagnet. Eerst werd er uitleg gegeven over het dansstuk, daarna werd een fragment getoond: “Dat is net zoiets als een openbare repetitie, maar de dansers hebben wel hun kostuums aan.” Scapino wil dus best rekening houden met het referentiekader van het wijkpubliek, maar: “Er kan niet verwacht worden dat we alles opvangen. Een doelgroep als Turkse vrouwen ligt niet binnen ons bereik.” Het stuk It’s a beautiful world dat Scapino het komende seizoen brengt, is heel geschikt voor Cultuurbuur: “Het heeft een mooi toneelbeeld en bestaat uit korte fragmenten met een mix van eigentijdse dansstijlen en elementen van folklore- en showdans met afwisselende muziek van onder andere Johnny Cash, Bach en Liza Minnelli.
22 23
In bijlage 2 zijn de genoemde voorstellingen van Conny Jansen Danst kort beschreven. De uitvoering van het Rotterdams Kamerorkest in LCC De Castagnet is beschreven in paragraaf 2.5.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
16
Er blijkt een duidelijke samenhang tussen podiumkunstdiscipline en de mate van vraaggericht werken. Bij muziek zijn veel meer aanpassingen mogelijk dan bij dans, dat weer verder kan gaan dan toneel. Hoe meer kansen er zijn om aanbod toe te spitsen op nieuwe doelgroepen, hoe groter het publieksbereik blijkt uit de navolgende grafiek. Daaraan is te zien dat de gemiddelde bezoekcijfers bij de voorstellingen van Scapino gestaag daalden, terwijl die bij het RPhO juist toenemen. Dit orkest trok aanvankelijk veel minder publiek (circa 70 bezoekers versus circa 150 bij Scapino), maar het bezoekgemiddelden bij beide gezelschappen is de laatste seizoenen vrijwel gelijk (circa 80). Dat Scapino aanvankelijk het meeste publiek trok, zal komen door de grote naamsbekendheid. Het is goed mogelijk dat dit gezelschap door het oudere publiek nog geassocieerd werd met de laagdrempelige dansstukken die het vroeger bracht (zoals De Notekraker of Pulcinelle). Publiek dat met deze verwachting komt, wordt echter met iets geheel anders geconfronteerd. Uit de observatie van de uitvoering door Scapino in LCC De Larenkamp blijkt dat dit een heel bijzondere ervaring op kan leveren, die men niet had willen missen. Maar: dit leidt niet tot herhalingsbezoek, want daar is het toch iets ‘te vreemd’ voor. Onervaren danspubliek gaat nu eenmaal eerder naar sprookjesballetten dan naar abstracte dans, met minder aansprekende verhaallijnen, muziek, kostuums en decors24. GEMIDDELDE BEZOEKCIJFERS PER SEIZOEN BIJ MUZIEK EN DANS
160 140 120 100 80
RPh O
60
Scapin o
40 20 0 2001/2
2002/3
2003/4
2004/5
2005/6
2006/7
Bron: door RPho en Scapino aangeleverde bezoekgegevens
Het valt op dat de drie muziekgezelschappen, die met hun aanbod het beste kunnen inspelen op publieksbehoeften, ook de meest toegankelijke promotieteksten schrijven. Het nadenken over het referentiekader van publiek bij de ontwikkeling van nieuw aanbod, werkt door in de marketing omdat de bespeler weet voor wie de voorstelling bedoeld is en zich daar nadrukkelijker op kan richten. Meerwaarde voor de gezelschappen De gezelschappen doen grote investeringen om passend aanbod voor Cultuurbuur te realiseren. Deze investeringen staan niet in verhouding tot de uitkoopsommen, die variëren van 800 tot en met 1.400 euro. De werkelijke kosten liggen vele malen hoger. De bespelers brengen vooraf vaak een bezoek aan de LCC’s waar ze gaan spelen, om te kijken wat de mogelijkheden zijn: dat kost tijd die niet in rekening wordt gebracht. “Het moet er allemaal nog even bij worden gedaan”, is een terugkerende verzuchting, en: “We kijken niet echt naar het beschikbare budget. Er moet gewoon een goede voorstelling staan.” In het vorige hoofdstuk kwam al aan de orde dat het voor de kleinere gezelschappen een heel gepuzzel is om de Cultuurbuurvoorstellingen in het verlengde van een tournee te realiseren. Ook voor de grote gezelschappen is het ‘een gedoe’, omdat ze ‘niet zijn uitgerust voor al die kleine boekinkjes’. Dat ze zich blijven inspannen voor Cultuurbuur is niet alleen het gevolg van hun missie, maar ook omdat dit een imagoverandering bewerkstelligt. Met de wijkvoorstellingen kunnen de gezelschappen laten zien dat ze open te staan voor alle inwoners van Rotterdam. Bovendien wordt deelname aan Cultuurbuur als bijzonder leerzaam ervaren. Zo krijgt het Intorno Ensemble de kans om te experimenteren met nieuwe vormen, die wisselwerking met het publiek mogelijk maken en de betrokkenheid van onervaren bezoekers stimuleert. Bij de jeugdopera De gelukkige familie kon het publiek kiezen uit twee verhalen: “Als bespeler weet je vaak al welk verhaal er gekozen zal worden, maar het lijkt of de bezoekers het zelf bepalen en zo betrek je ze er meer bij.” 24
L. Ranshuysen Aanbod, vraag en marketing van dans in regiotheaters. (2004)
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
17
Ook het RPhO en het Rotterdams Kamerorkest experimenteren met interactie. De Cultuurbuurensembles bestaan uit musici, die graag in contact treden met hun publiek. Tijdens de geobserveerde uitvoeringen was dan ook duidelijk te zien met hoeveel plezier er tussen het musiceren door uitleg werd gegeven. Het RPhO heeft door de lange ervaring met wijkconcerten het nodige opgestoken. “We weten nu dat we door de tussentijdse toelichtingen het publiek gedurende een uur bij de les kunnen houden: door vooraf te vertellen waar het publiek op moet letten blijft het geconcentreerd. We hebben kunnen ervaren dat die interacties tussendoor geen afbreuk doen aan de kwaliteit van de voorstelling. We leren welke instrumenten of composities geschikt zijn voor concerten in de LCC’s”. Het Rotterdams Kamerorkest heeft geleerd om een toegankelijk stuk als opstap te gebruiken, om daarna een veel complexer muziekstuk te kunnen presenteren. Violiste Rademaker deed ook leerzame ervaringen op met de lessen in brugklassen in het kader van Music in the streets: “Deze lessen sloegen goed aan bij allochtone leerlingen. We lieten hen zelf op een viool spelen en ze kregen er natuurlijk geen fatsoenlijk geluid uit. Daarna liet ik horen hoe een viool kan klinken: daar stonden ze dan wel even van te kijken.” Tevens ontdekte ze dat het, ondanks de enthousiaste respons, heel lastig is om leerlingen tot een concertbezoek te verleiden. “Wanneer de docent dit oppakt, zou het wellicht wel lukken”, veronderstelt ze, ”maar dan nog zou het het beste zijn als het concert onder schooltijd plaatsvond.” Een LCC-beheerder vertelde dat de voorstelling De vrouw die tegen de deur aanliep, een monoloog van een mishandelde vrouw van het RO Theater, voor heftige reacties uit het publiek zorgde van vrouwen die deze situatie herkenden. Daarmee leerde de uitvoerende actrice dat publiek in een LCC zich heel anders kan gedragen dan gedisciplineerd theaterpubliek. Nieuwe activiteiten Door ervaringen met Cultuurbuur ontstaan nieuwe ideeën voor activiteiten in de wijken bij de gezelschappen. Te beginnen bij het RO Theater. Ter sprake kwam al dat een groot deel van RO-aanbod zich lastig naar de LCC’s laat verplaatsten, omdat deze podia te krap zijn voor groot gemonteerde stukken. Bovendien is dit aanbod niet laagdrempelig en is het, anders dan bij dans of muziek, niet mogelijk om een compilatie te maken van toegankelijke onderdelen uit het repertoire. Het ontwikkelen van speciale, meer toegankelijke, producties voor de wijken vergt een grote investering in tijd en geld en vereist beschikbaarheid van gemotiveerde acteurs. Wellicht biedt de nabije toekomst nieuwe mogelijkheden. “De interesse van de nieuwe artistiek leider Alize Zandwijk ligt bij de mensen in de stad. Zij wil daar echt iets mee doen en inspiratie halen uit de mensen in de wijken. Bovendien zijn haar toneelstukken veel ‘rauwer’ dan die van haar voorganger Guy Cassiers. Daardoor zijn ze toegankelijker voor een breder publiek”, stelt RO-marketeer Roest. Zandwijk maakt momenteel een voorstelling met Rotterdamse vrouwen met verschillende culturele achtergronden en van alle leeftijden, in het kader van het festival De Wereld van Witte de With. Van der Valk meent dat het niet altijd nodig is om de belevingswereld van het publiek centraal te stellen: “Er zijn andere manieren om de kloof tussen publiek en makers te dichten. Kunst is meer dan een vrije tijdsbesteding, het heeft ook een vormende component: kunstbeleving is niet alleen ontspanning, maar vraagt ook om inspanning. Voor kunst geldt dat je voor een mooi uitzicht eerst een berg moet beklimmen”. Daarom zou ze graag workshops organiseren in de wijken, waarin deelnemers op een actieve manier kennis maken met de basiselementen van toneel. Door zelf te spelen of kostuums, decor, muziek en licht te ontwerpen, ontdekken zij dan hoe een voorstelling tot stand komt en wat theater maken inhoudt. Dergelijke workshops organiseert ze al voor scholen, verenigingen, organisaties en bedrijven en dit kan ook voor LCC’s. Als follow-up zouden dan excursies vanuit de wijken naar een voorstelling in het RO Theater of de schouwburg georganiseerd kunnen worden. Dit overwint meteen het probleem dat groot gemonteerde theater niet in de wijken gespeeld kan worden. Daarnaast ziet Van der Valk mogelijkheden binnen de jongerenprojecten, die het RO al enige jaren uitvoert. Daarvoor auditeren zo’n 90 jongeren uit geheel Rotterdam: die zouden ook nadrukkelijker in de wijken geworven kunnen worden. De vertegenwoordigers van Scapino en het Rotterdams Kamerorkest geven ook aan dat ze workshops willen verzorgen in een wijk als ‘opwarming’ voor een optreden. Rademakers vertelt: “Dit hebben we nu gedaan op scholen, maar we kunnen dit waarschijnlijk beter aanbieden aan verzorgingstehuizen en ouderensoosen. Bij ouderen slaat onze muziek beter aan en dit vergroot de kans dat zij tot een daadwerkelijk bezoek aan ons concert komen.” Indien de bespelers zich niet kunnen vrijmaken voor zulke introductieworkshops is het alternatief geopperd om de SKVR ‘vooruit te sturen’. Daarnaast is aangegeven dat hierbij ook kan worden samengewerkt met de brede school of buitenschoolse opvang, als het om activiteiten voorafgaand aan jeugdvoorstellingen gaat.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
18
De geraadpleegde vertegenwoordigers van gezelschappen blijken voorstanders van kruisbestuivingen tussen professionele- en amateurkunstenaars. Rademakers organiseerde masterclasses voor amateurmusici na ontmoetingen met hen tijdens een Cultuurbuurconcert. “Het niveau van de deelnemers ging met sprongen omhoog. We kunnen zorgen voor een enorme kwaliteitsimpuls bij amateurs. Ik zie wel iets in een project dat uitmondt in een concert in een LCC, waarin de deelnemers van masterclassen de betreffende wijk samen met ons orkest musiceren”. De andere geraadpleegde gezelschappen dragen ook aan dat ze graag met amateurkunstenaars in de wijken zouden werken. Scapino traint dansers om les te geven aan amateurs: “Dit jaar wordt er op scholen proefgedraaid, zodat dansers zelfvertrouwen kunnen opbouwen. Als dit goed uitpakt, kunnen we dit concept in de wijken uitvoeren. In Zuid zijn veel jongeren met eigen dansculturen, die voor onze dansers nieuw zijn. Door samen voorstellingen te ontwikkelen, leren professionele- en amateursdansers van elkaar. Conny Jansen heeft al de nodige ervaring opgedaan met het samenwerken met amateurs, zij is daar al begin jaren ’90 van de vorige eeuw mee begonnen25. Ze zou haar dansers dit ook graag in het kader van Cultuurbuur willen laten doen, om ‘iets terug te doen voor de stad’.
2.5 Drie Cultuurbuurvoorstellingen Om een beeld te geven van wat het publiek zoal kan ervaren bij Cultuurbuurvoorstellingen is het publiek geobserveerd van drie voorstellingen. Dit levert uiteraard geen representatief beeld op van de effecten bij het publiek, maar biedt wel enige inzichtgevende impressies van hun reacties.
Non Sequitur
Drowning Lessons
Compact Dance 4 van het Scapino Ballet Rotterdam (zondagmiddag 1 april 2007: LCC De Larenkamp, entree: € 4.-, met Rotterdampas: € 3,-) In de LCC-maandfolder stond aangekondigd: ‘In COMPACT DANCE 4 drie dansstukken van de hand van artistiek leider/choreograaf Ed Wubbe’. Nicht Zutreffendes Streichen, een intiem portret van een man en een vrouw die elkaar nabij zijn en toch verwijderd. Non Sequitur, een spannende, sensuele en uitdagende solo voor een danseres. The Green, waarin zeven dansers het op een groene grasmat opnemen tegen de machtige Johannes Passion van Bach. Geen al te makkelijke tekst en weinig aansprekende titels. Toch zaten er zo’n 40 mensen in de zaal, waarvan de meerderheid, zoals uit gesprekken met hen bleek, nog nooit moderne dans had gezien. Een groep feestelijk geklede vrouwen, op het oog ouder dan 70 jaar, één moeder met een jonge dochter, een jong stel en enkele oudere echtparen. Er waren veel in theaterbezoek onervaren ouderen doordat de voorstelling was ingepast in de zondagmiddagactiviteiten voor senioren. Hoewel het om abstracte dans ging, leek dit publiek een geslaagde middag te hebben. Dit kwam vooral door de virtuositeit en inzet van de dansers, waar het publiek bovenop zat. De inleiding vooraf hielp ook. Daarin werd uitgelegd dat dans de moeder is van alle kunsten, omdat het lichaam het overneemt waar woorden te kort schieten. De inleider wees erop dat het publiek over hetzelfde instrumentarium beschikt als waar de dansers gebruik van maken: een romp met twee armen en benen.
25
Zie L. Ranshuysen Dans op Drift 1992-1996. Evaluatie van een meerjarig dansstimuleringsproject. (1996)
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
19
Deze inleiding had beslist een drempelverlagende waarde. Geen overbodige luxe, want het eerste stuk was erg zwaar. Er was geen muziek, wel werden er Engels teksten uitgesproken en de kostuums waren erg sober. Een toeschouwer verzuchte: “Ze hebben helemaal geen mooie kleren aan.” Daarna werd het aanbod veel lichter. Bijvoorbeeld met het, niet vooraf aangekondigde, stuk Drowning Lessons, waarbij danseressen verdrinken in hun tutu’s: dat leverde een prachtig toneelbeeld op. Opmerkingen uit de nagesprekken met diverse bezoekers zijn: “Het is een heel goed kennismakingsprogramma”, “Ik had nog nooit zoiets gezien en vond het heel bijzonder” en “Ik zal niet snel nog eens naar zoiets gaan, maar ik vind het wel een heel bijzondere ervaring”. Operette Live van het Intorno Ensemble (donderdagmiddag 19 april 2007: LCC De Zevenspong, entree: € 2,- of € 6,- met Indische maaltijd) De voorstelling was slecht aangekondigd: zo was er niets over te vinden op internet. Het programma betrof liederen uit de hoogtijdagen van de romantische operette en was ingepast in de maandelijkse ouderensoos, met een maaltijd na. Er waren zo’n veertig autochtone ouderen, die waarschijnlijk regelmatig naar die soos komen. Daarnaast drie allochtone en een autochtone moeders, met in totaal vier kinderen. Vrouwen domineerden: slechts vijf mannen waagden zich aan de romantische operetteklanken. Rollators en rolstoelen werden keurig geposteerd naast de ingang van de zaal en dankzij de attente opvang van de LCC-beheerster wisten alle bezoekers een plekje te bemachtigen op de kleine tribune die voor tweederde was gevuld. Toen de begeleidende pianist plaatsnam, werd het stil in de zaal en nog stiller werd het toen Margreet Schuemie en Annelies Prins al zingend en in prachtige kostuums opkwamen. Gedurende een uur werden zo’n tien melodieën van de componisten Hendl, Strauss, Stolz, Offenbach en Léhar gebracht. Vanwege de geringe omvang van de zaal was een microfoon niet nodig. De zang werd telkens onderbroken door korte introducties van het volgende lied door de pianist. Hij vertelde over het muzikale oeuvre van de betreffende componist. Ook lichtte hij toe hoe de operette als nieuwe operavorm is ontstaan uit experimenten met de ‘zware opera’. Dit gebeurde op aanstekelijke wijze: het publiek moest regelmatig lachten en schuwde niet om tussendoor opmerkingen te plaatsen. Door de informele houding van de bespelers en de intimiteit van de zaal werd het een heel toegankelijke en gevarieerde voorstelling, die goed aansloeg bij het publiek. Aanvankelijk was het, op wat kleutergebrabbel na, doodstil in de zaal. Maar op een zeker moment klonk een zacht geneurie. Dat ging, door aanmoediging van de bespelers, al snel over in een uitbundig meezingen, want velen kenden de teksten van de liederen. Het ensemble genoot zichtbaar van het enthousiasme bij het publiek, dat meedeinde op de nostalgische klanken uit hun jeugd. De pianist had er zelfs zoveel schik in gekregen, dat hij het publiek een toegift gaf waar de zangeressen niet op waren voorbereid. Na snel geblader in hun partituren, vonden zij het juiste lied, dat enthousiast werd meegezongen. Na een groot applaus verliet het publiek de zaal om aan te schuiven voor het diner. Uit de publieksreacties bleek dat men vooral had genoten van de bekende melodieën, want: “Je weet waar ze over zingen”. De intimiteit van de zaal maakten de voorstelling extra bijzonder: “Erg leuk dat het zo dichtbij is, in plaats van in een grote zaal en toch gaven de artiesten zich helemaal.” De combinatie met het eten werd als een goede formule ervaren. Dit gaf een belangrijke extra reden om te komen. Veel bezoekers waren bekend met opera en operette en bezochten in hun vroegere jaren regelmatig een theater. Het ‘kleine AOWtje’ werd door de geraadpleegde bezoekers als grootste hindernis naar voren gebracht, waardoor ze niet meer gingen. Andere belemmeringen bleken invaliditeit en het overlijden van de echtgenoot. De ouders van de LCC-beheerder, waren uit IJsselmonde gekomen en vertelden dat ze altijd uitkeken naar deze culturele activiteiten: “Dat is echt een uitje voor ons”. Heel soms bezoeken ze wel eens operette in een theater. Een ander koppel betreft een vrouw van een jaar of negentig met haar dochter van ongeveer zestig jaar. Ze bezoeken vrijwel alle activiteiten voor ouderen in deze LCC. Zij worden dan gebeld door een medewerker of ze weer komen. Vooral de moeder had enorm genoten van de operette. Ze heeft zelf haar hele leven in zangkoren gezeten en is dan ook bekend met deze muziek. Slechts één vrouw vond de voorstelling verschrikkelijk. De zang deed pijn in haar oren en ze is daarom snel naar buiten gegaan. Haar buurvrouw aan tafel is het daar niet mee eens en vond de zang juist heel mooi. “Smaken verschillen”, concluderen beiden en in een aangename sfeer wordt de maaltijd voortgezet.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
20
Het Rotterdams Kamerorkest
Presentatie van Rotterdams Kamerorkest (woensdag 23 mei: LCC De Castagnet, entree: € 6,-) Dit concert werd helder aangekondigd met: ‘Deze avond laat het orkest u meebeleven hoe het te werk gaat. Niet alleen krijgt u prachtige muziek uit de Noordelijke landen te horen, maar er wordt ook van alles verteld over de composities en het orkest, waarbij het publiek actief betrokken wordt’. De opkomst viel erg tegen. Vooral omdat musici van het orkest in het kader van Music Matters26 ter introductie bij 15 brugklassen (vooral VMBO) in de wijk langs waren geweest. Er zat echter geen enkele jongere in de zaal: de circa 35 bezoekers telden vooral 50-plussers en daarnaast enkele vertegenwoordigers van S&R, die er waren omdat cultuurwethouder Kaya ook aanwezig was. Dit publiek telde enkele onervaren bezoekers. Zo vertelde een vrouw dat ze eigenlijk voor het wekelijkse linedance kwam, maar dat ging niet door: “Dus toen ben ik maar gebleven.” Ze kwam overigens wel eens in het Stadstheater van Zoetermeer (“Dat is veiliger dan in het centrum van Rotterdam”), maar bezoekt nooit klassieke muziek (“Ik zou wel willen, maar krijg mijn man niet mee”). Een theater heeft haar voorkeur boven de veel minder aantrekkelijke ambiance van dit LCC. Een andere bezoekster, een oudere vrouw in een rolstoel, vertelt: “Ik ging vroeger wel naar het theater met mijn man, maar nu kan dat niet meer. Zo’n concert in de buurt is een uitkomst. Gelukkig werd ik er door iemand van het bejaardenhuis waar ik woon op gewezen, anders had ik het niet geweten. Er zou veel meer herrie over gemaakt moeten worden. Ze krijgen de zaal wel vol voor bingo, maar niet voor klassieke muziek.” De vrouw werd begeleid door een vrijwilliger, die nooit naar klassieke muziek gaat, maar wel naar popconcerten. Ondanks de tegenvallende opkomst kondigde dirigent Conrad van Alphen enthousiast het eerste muziekstuk aan, een mars van Dag Wiren uit zijn serenade voor strijkorkest. Na afloop daarvan vroeg hij naar de indrukken van de zaal. Men vond het vooral een vrolijk stuk. Dat klopte volgens Van Alphen, waarop hij op een aanstekelijke wijze van wal stak over de rol van een dirigent en het repetitieproces, waardoor het muziekstuk de vorm kreeg zoals we die hadden gehoord. Hierbij demonstreerde hij hoe verschillend de diverse instrumenten kunnen klinken. Alhoewel hij soms voor de leek weinig vertrouwde muziektermen hanteerden, waren zijn toelichtingen goed te volgen. De invloed van een dirigent werd nog beter invoelbaar, toen toeschouwers werden uitgenodigd om zelf een stukje te dirigeren. Afhankelijk van de dirigeerstijl speelde het orkest bij de ene ‘dirigent’ heel anders dan bij de andere. Daarna kwamen er enkele vragen uit de zaal. Zelfs de popliefhebber kwam met een vraag. De vragen werden deels door orkestleden beantwoord, die plezier leken te hebben in deze interacties. Vervolgens werd het volgende muziekstuk geïntroduceerd: Musica Dolorosa van Peteris Vasks. Een heel ander stuk, want veel droeviger en moeilijker. Van Alphen legde uit dat het is geïnspireerd door het sterven van de zus van de componist en liet enkele fragmenten spelen, om dit toe te lichten. Zo bleek een fragment de aflopende hartslag van de stervende vrouw te verbeelden. Aangezien sommige stukken uit niet gemakkelijk in het gehoor liggende klankcombinaties bestaat, merkte Van Alphen op: “Als je dit zo maar hoort, denkt u ‘komt het ooit nog goed met dit orkest’, maar nu u weet wat de muziek wil vertellen, kunt u er veel meer in horen.” Wanneer het gehele stuk wordt gespeeld, blijkt het inderdaad geen gemakkelijke kost. De twee hiervoor geïntroduceerde bezoeksters vonden bij navraag het eerste stuk dan ook veel mooier, ondanks de uitgebreide introductie bij het tweede stuk. Toch heeft vooral de 26
Zie de toelichting op Music Matters in paragraaf 2.1.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
21
oudere, invalide dame enorm genoten. De popliefhebber die haar begeleid, hield nog steeds niet van klassieke muziek en was blij dat het concert niet te lang duurde, zodat hij nog naar het voetbal op tv kon kijken. Maar ook hij vond het een boeiende bijeenkomst. Uit de vragen van andere bezoekers bleek dat zij meer ingewijd waren in klassieke muziek: ze vroegen dan ook waar het orkest nog meer optreedt de komende tijd. Deze bezoekers gaan dus ook naar reguliere concerten, maar stellen zo’n intiem optreden met toelichtingen en mogelijkheid tot het stellen van vragen enorm op prijs. Intermezzo met twee ervaren Cultuurbuurbezoekers Onder het publiek zaten ook twee vrouwen die jaarlijks een Kunstfestival in Schiebroek organiseren (dit jaar voor de 15e keer), verantwoordelijk zijn voor de literaire avonden in LCC De Castagnet en daar vroeger ook theateravonden organiseerden. Zij blijken niet zo te spreken over Cultuurbuur. “Het is nog te veel een eenheidsworst: er wordt te weinig gelet op de specifieke situatie van de wijk. SenR programmeert van een te grote afstand”, vinden ze, “Toen wij bijvoorbeeld in het verleden hier een Klezjmergroep lieten spelen, brachten we ze eerst in contact met een amateurgezelschap in de wijk, dat het optreden kon verlevendigen. Daar is overigens nog een blijvende samenwerking uit ontstaan.” Daarnaast klagen deze dames over de ongezellige aankleding van de zaal en de slechte opvang van de bespelers: “Wij investeerden veel meer in de randvoorwaarden en legden zowel artiesten als publiek in de watten. We kleedden de zaal mooi aan met draperieën en zorgden voor versnaperingen. Nu is het net een gymnastiekzaal. In de wijk hoor je ook dat ze de entourage van vroeger missen.” Het blijkt dan ook dat deze dames veel tijd staken in de programmering: “We boekten niets voordat we het hadden gezien en overlegden ook altijd uitgebreid met de artiesten. Dat doen we nog steeds: als Kees van Kooten komt, dan sturen we vooraf wat wijkkrantjes toe, zodat hij daar iets mee kan doen in zijn voordracht.” De geringe opkomst wijten ze aan het feit dat er al meer dan genoeg klassiek aanbod is in de wijk, bijvoorbeeld in de Goede Herderkerk en de Hildegardiskerk. Hiermee beamen ze de eerdere constatering dat de taakstelling vanuit de deelgemeente om extra aandacht te besteden aan klassieke in dit LCC niet zo zinvol is. Uit navraag bij de beheerder van De Catagnet blijkt dat deze dames altijd bijzonder goed werk verrichten: “Door hun uitstekende netwerk kregen zij de zaal altijd vol.” Hij probeert dan ook zo veel mogelijk met hen samen te werken, maar door de teleurstelling over hoe Cultuurbuur uitpakt, is hun bereidheid tot samenwerking niet zo groot.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
22
2.6 SAMENVATTING De ontwikkelingen binnen Cultuurbuur zijn sterk afhankelijk van de wijze waarop de LCC’s evolueren. De LCC’s lijken bij de overgang van welzijnsinstelling naar cultuurcentrum verstrikt te zijn geraakt in een zoektocht naar een duidelijke identiteit. Er zijn 10 LCC’s in Rotterdam, die wat betreft omvang en historie sterk uiteen lopen en elk hun eigen doelgroepen hebben. Ze beschikken doorgaans over de benodigde theatertechnische faciliteiten, maar er hangt geen bruisende sfeer. De omvorming tot LCC’s hebben tot nu toe slechts marginale veranderingen te weeg gebracht in programma en publiek. Daarom pleiten sommigen ervoor dat de LCC’s alle welzijnsfuncties afstoten om een volledig cultuurprofiel te ontwikkelen. In het kader van het streven naar een breed publieksbereik lijkt dit echter geen goed idee: want juist doordat de LCC’s ook niet culturele functies hebben, komt daar publiek dat doorgaans nooit theaters bezoekt. Door de wisseling van de wacht van alle LCC-beheerders en van enkele voortrekkers van Cultuurbuur is er weinig sprake van continuïteit binnen dit project. De effectieve previewdag is in het slop geraakt, evenals de programmeringsraad. De programmering verloopt weinig efficiënt: het aanbod voor het seizoen 2007/2008 was in de zomer van 2007 nog niet bekend. Daarnaast wordt nog steeds gezocht naar een adequate invulling van de marketing van Cultuurbuur. Ondanks al deze perikelen zijn er de afgelopen zes jaar zo’n 15.000 bezoeken door wijkbewoners gebracht aan kwalitatief hoogstaand aanbod van uiteenlopende podiumkunsten (bijna 12.000 bezoeken) en arthouse films (ruim 3.000 bezoeken)27. Zo’n 10-20% van het totale podiumkunstenaanbod in de LCC’s betreft Cultuurbuurvoorstellingen: het gaat per LCC om 3-5 Cultuurbuurvoorstellingen per seizoen. Daar zit geen toneel meer bij, omdat het type toneel dat de stadsgezelschappen brengen theatertechnisch of inhoudelijk niet geschikt is voor wijkpodia. De filmvoorstellingen zijn gestaakt omdat de bezoekcijfers het laatste seizoen tegenvallen (gemiddeld 30 bezoekers versus 71 bij podiumkunstvoorstellingen) en het vernieuwde Cinema Lokaalconcept te kostbaar was. Zowel de initiatiefnemers van Cultuurbuur als de deelnemende gezelschappen streven niet naar doorstroming van publiek vanuit de LCC’s naar de stedelijke theaters. Voorstellingen in de wijken organiseren, is voor de gezelschappen een manier om iets terug te doen voor de stad en haar bewoners. Ze zouden zelfs nog wel meer wijkactiviteiten rond of in plaats van voorstellingen willen uitvoeren, zoals: workshops voorafgaand aan voorstellingen (die verder gaan dan een inleiding doordat het publiek actief betrokken wordt), masterclasses voor amateurkunstenaars (die kunnen uitmonden in voorstellingen met professionele- en amateurkunstenaars) of community arts-projecten. Opvallend is dat het geobserveerde publiek minder ervaring met podiumkunsten blijkt te hebben dan de gezelschappen verwachten. Sommige bezoekers zijn zichtbaar onder de indruk van de vakmanschap en inzet van de spelers, die vanuit het centrum naar hun wijk komen. De geobserveerde muziekuitvoeringen blijken goed aan te sluiten op de emotionele behoefte van het wijkpubliek, doordat ze herkenning bieden. Het aanbieden van een aansluitende maaltijd sluit goed aan op sociale behoeften. Competentie drempels worden, met meer of minder succes, verlaagd door interacties met het publiek en sociale drempels verdwijnen als de voorstelling wordt ingebed in een bestaande activiteit (zoals een bejaarden- of jeugdinstuif). Deze positieve ervaringen leiden niet meteen tot herhalingsbezoek, onder andere omdat wijkbewoners in hun sociale omgeving niet gemakkelijk iemand vinden die mee wil naar een Cultuurbuurvoorstelling. Bovendien staat de inhoud van de voorstelling, ondanks pogingen om aan te sluiten op het referentiekader van het publiek, soms toch nog te ver van de wijkbewoners af. Een deel van het aanbod is tamelijk complex en soms ook erg experimenteel, waardoor het te weinig houvast biedt. Dit laatste geldt vooral voor Scapino. Alhoewel dit gezelschap speciale compilatievoorstellingen ontwikkelt, blijft de inhoud daarvan toch erg abstract. Uit het dalende publieksbereik bij de voorstellingen van dit gezelschap blijkt dat de drempelverlagende inleidingen er (nog) niet in slagen om de kloof tussen aanbod en publiek te overbruggen. Opvallend is dat het RPhO wel elk jaar meer publiek bereikt. Muziekuitvoeringen kunnen dan ook veel gemakkelijker op maat worden gemaakt dan dans of toneel, waar de artistieke autonomie van de maker veel meer voorop staat. Dit verklaart meteen waarom (klassieke) muziek de boventoon is gaan voeren binnen Cultuurbuur: muziek leent zich veel meer voor wijkgerichte voorstellingen dan het type dans of toneel dat gesubsidieerde gezelschappen brengen. 27
Aangezien een wijkbewoners meerdere bezoeken kan hebben gebracht, spreken we over bezoeken in plaats van bezoekers.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
23
Successen Realisatie van 10 LCC’s Er zijn 10 LCC’s gerealiseerd, verspreid over geheel Rotterdam. Deze beschikken over redelijk goed geoutilleerde podia, waarop professionele gezelschappen kunnen spelen. In die LCC’s zijn diverse culturele- en welzijnsinstellingen actief die met elkaar samenwerken, waardoor de stedelijke gezelschappen nieuw en ander publiek kunnen bereiken dan in de reguliere podia. Er zijn flinke stappen gezet om cultuurparticipatie in de wijken te bevorderen, waarop gemotiveerde stedelijke en wijkgebonden partijen kunnen voortborduren. Groeiend vertrouwen tussen LCC-beheerders en -bespelers Door de samenwerking van de afgelopen jaren neemt het wederzijdse vertrouwen tussen LCC- beheerders en -bespelers gestaag toe. De LCC-beheerders raken er langzamerhand van doordrongen dat de Cultuurbuurgezelschappen bijzondere voorstellingen neerzetten. Alhoewel de bezoekaantallen bij Cultuurbuur lager liggen dan bij de meer laagdrempelig overige voorstellingen in de LCC’s, gaan de beheerders toch steeds meer het sociale belang van dit project inzien. Ondersteund door een door SenR ingezet deskundigheidsbevorderingstraject zullen ze zich meer gaan inzetten voor de marketing van Cultuurbuur. De betrokken podiumkunstgezelschappen exploreren hun mogelijkheden als het gaat om wijkgerichte activiteiten. Hierdoor zijn gemotiveerde gezelschappen boven komen drijven, die in staat zijn om passend aanbod te ontwikkelen. Zij blijken in staat om kwalitatief hoogstaande, maar ook toegankelijke voorstellingen te brengen op wijkpodia. Inbedding marketing Door de ontwikkeling van enkele marketingtools, zoals: een adressendatabase, een on line agenda voor intern gebruik, de communicatieraad en twee nieuwe sites, wordt de marketing van Cultuurbuur momenteel aangepakt. Ook is er een deskundigheidsbevorderend traject van start gegaan. Dit biedt kansen voor een betere benuttig van de beschikbare geld- en tijdsbudgetten van zowel de LCC’s als de bespelers. Drempelverlaging, kwaliteit en intimiteit Met Cultuurbuur worden naast geografische- en financiële drempels ook sociale- en compententiedrempels verlaagd. Er worden voorstellingen op maat ontwikkeld, er is oog voor interacties met publiek en er zijn randactiviteiten, zoals inleidingen of maaltijden. De kwaliteit en het enthousiasme van inleiders en spelers overwinnen barrières. Door de veel kleinere schaal van de LCC’s ten opzichte van reguliere podia zit het publiek dicht op de huid van de spelers, waardoor de voorstellingen veel meer indruk maken dan in grote zaal. Met name de brengers van klassieke muziek (het RPhO, Intorno Ensemble en het Rotterdams Kamerorkest) weten het publiek er echt bij te betrekken door tussentijdse toelichtingen. Wijkbewoners doen hierdoor positieve ervaringen op met kunstvormen, waarmee ze nooit of zelden in aanraking komen. De intimiteit en de interactie met podiumkunstenaars vormen ook een meerwaarde voor publiek dat reeds ervaring heeft met podiumkunsten. Vruchtbare experimenten met presentatievormen LCC-bespelers krijgen de kans om in een intieme setting nieuw publiek te laten kennis maken met hun aanbod. Daarbij kan worden geëxperimenteerd met presentatievormen en randactiviteiten voor geheel nieuwe doelgroepen. De leerervaringen zijn niet alleen van belang voor de invulling van toekomstige wijkactiviteiten, maar kunnen ook doorspelen in het reguliere aanbod. Gezelschappen krijgen meer oog voor het referentiekader en behoeften en wensen van onervaren publiek. Knelpunten Onduidelijke rolverdeling Zowel de programmering als de marketing van Cultuurbuur verloopt weinig transparant en de verantwoordelijkheid hiervoor wordt heen en weer geschoven tussen de betrokken instanties (dienst Kunst en Cultuur, SenR, gezelschappen en LCC’s) en functionarissen (projectleider, stedelijk programmeur, artistiek leiders of marketeers van gezelschappen en LCC-beheerders). Hierdoor worden sommige taken dubbel uitgevoerd, terwijl er ook grote gaten vallen.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
24
De LCC-beheerders stellen zich nog te veel op als exploitanten van wijkgebouwen in plaats van culturele ondernemers. Daarom is de tussenkomst van de stedelijke programmeur noodzakelijk, maar hierdoor hebben de beheerders te weinig feeling met het aanbod van de gezelschappen. Waardoor ze niet alleen niet goed kunnen selecteren, maar ook te weinig over de geboekte voorstellingen weten om potentieel publiek te enthousiasmeren. Bovendien worden de Cultuurbuurprogramma’s per LCC niet op tijd ingevuld. Zowel de LCC-beheerders als de bespelers weten te laat waar ze aan toe zijn, wat leidt tot irritaties en tot te weinig ruimte voor de marketing van de voorstellingen. Onduidelijke profilering De subsidie voor culturele activiteiten is minimaal en vindt op projectbasis plaats. Hierdoor ontplooien de LCC’s nog te weinig culturele activiteiten. Bovendien beschikken de beheerders over te weinig tijd en deskundigheid om een volwaardige cultureel programma te realiseren. De beoogde wijkgebonden profielen van de LCC’s komen nog te weinig uit de verf. Nadelen van afstoting welzijnsfunctie De huidige koers lijkt te zijn dat de LCC’s alle welzijnsfuncties afstoten om zich te kunnen ontpoppen tot bruisende culturele podia. Dit lijkt geen vruchtbare weg, want de huidige LCC’s kunnen zich nooit meten met de stedelijke cultuurinstellingen. Bovendien kan zo’n ‘arty’-sfeer intimiderend werken en nieuwe sociale drempels opwerpen. Scheiding tussen culturele activiteiten en de overige vrije tijdsactiviteiten, versterkt het vooroordeel dat kunst en cultuur voor een ander slag mensen is. Wanneer er in de LCC ook een bingo-avond en klaverjasclub plaatsvindt, is het mogelijk om het publiek dat daarop afkomt door te verwijzen naar podiumkunstvoorstellingen. Ook is het mogelijk om een voorstelling in te bedden in een bestaande activiteit. Door het inpassen van een Cultuurbuurvoorstelling in een ouderenprogrammering of kinderinstuif wordt er publiek bereikt dat anders niet naar zo’n voorstelling komt. Aanvankelijk zaten de oude functies de nieuwe culturele functies in praktische zin wel eens in de weg: door ruimtegebrek en het te kort op elkaar plannen van de verschillende activiteiten, maar deze kinderziektes zijn inmiddels verholpen. Inadequate marketing Ondanks de ondersteuning die SenR biedt, is er nog steeds geen professionele marketing van Cultuurbuur gerealiseerd. Een adressendatabase en goede zichtbaarheid op het internet is, 6 jaar na de start van Cultuurbuur, nog steeds niet gerealiseerd. Het benaderen van de locale pers en amateurkunstverenigingen gebeurt dubbel (zowel door LCC-beheerder en –bespeler), terwijl andere marketinginspanningen achterwege blijven. Zo wordt er te weinig aandacht besteed aan het beoogde nieuwe publiek. Dit is niet alleen het gevolg van de gesignaleerde onduidelijke rolverdeling en gebrek aan deskundigheid bij de LCC-beheerders. De gezelschappen blijken nog te veel uit te gaan van het traditionele publiek. Bij de promotie wordt sterk ingezet op informatieverstrekking via websites, persberichten, flyers en affiches, terwijl algemeen bekend is dat dit niet de aangewezen weg is om nieuw publiek over de streep te trekken, omdat die informatie alleen wordt opgepikt door mensen die al geïnteresseerd zijn 28. Ook het taalgebruik is soms nog te veel gericht op ervaren podiumkunstpubliek. Bovendien krijgen enthousiast gemaakte Cultuurbuurbezoekers te weinig aanknopingspunten aangeboden om zich verder te oriënteren op het verdere Cultuurbuuraanbod in de bezochte LCC of het reguliere aanbod van het bezochte gezelschap. Herhaalbezoek in of buiten de wijk wordt nauwelijks gestimuleerd. Het opbouwen van een adressenbestand van Cultuurbuurbezoekers, waar momenteel aan wordt gewerkt, heeft alleen zin als er ook strategieën worden ontwikkeld die deze mensen stimuleren om, eventueel met anderen, terug te komen. Daarnaast ontbreekt het aan een heldere doelgroepenafbakening, waardoor er te weinig wordt nagedacht over wensen en behoeften van specifieke publieksgroepen. Te hoge drempels bij professioneel toneel Momenteel ontbreekt het aan toneel binnen het Cultuurbuuraanbod. Dit wordt door de geraadpleegde sleutelfiguren als volgt verklaard. Anders dan bij dans of muziek geldt dat er geen compilatie gemaakt kan worden van toegankelijke onderdelen van toneelrepertoire.
28
Het selectieve bereik van deze promotiemiddelen wordt keer op keer bevestigd door onderzoek onder theaterpubliek door Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
25
Daarbij komt dat appreciatie voor serieus toneel onder meer afhankelijk is van de kennis van de Nederlandse taal en meer intellectuele inspanningen vergt dan beleving van muziek of dans. Dit maakt het aanbod van de toneelgezelschappen minder geschikt om naar de wijkpodia te verplaatsen: de competentiedrempels zijn te hoog en er is te weinig aansluiting op emotionele behoeften (herkenning). Ook blijkt dat door theatertechnische beperkingen in de LCC’s de veelal groot gemonteerde toneelvoorstellingen niet goed uit de verf kunnen komen. Uit de historie van Cultuurbuur blijkt echter dat indien gemotiveerde stafleden, makers en spelers zich verenigen, het wel mogelijk is om passend toneelaanbod te ontwikkelen. Weinig wisselwerking tussen Cultuurbuurgezelschappen, publiek en amateurkunstenaars De bespelers zouden graag meer activiteiten in de wijken ontplooien, maar met de huidige budgetten is dat niet mogelijk. De uitkoopsommen zijn al te krap om de voorstellingen op maat optimaal te kunnen realiseren, waardoor er geen tijd en geld overblijft voor andere activiteiten, zoals inleidende workshops, folow up’s in de vorm van masterclasses of samenwerkingsprojecten met de brede school of amateurkunstenaars. Dat is jammer, want dergelijke extra activiteiten blijken, vooral bij toneel en dans, nodig om werkelijk een brug te kunnen slaan naar het publiek. Cultuurbuur is te veel een nevenactiviteit voor de gezelschappen. Hierdoor blijft het beperkt tot incidentele voorstellingen. De in het advies van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur29 beoogde kruisbestuiving tussen stedelijk aanbod, amateurkunstuitingen en community arts op locaal niveau wordt op deze manier niet gerealiseerd. De beleidsmatige aandacht voor community arts sluit aan bij de politieke aandacht voor wijkgericht werken, sociale cohesie, cultuurparticipatie en sociale inclusie. Bij community arts-projecten gaat het om een duidelijke interactie of ontmoeting tussen kunstenaars en deelnemers, gelijkwaardigheid en het idee dat iedereen creatief kan zijn. De kunstenaar is zowel artistiek als sociaal-maatschappelijk gemotiveerd. Het gaat om kunst die wordt beoefend voor (en met medewerking van) mensen die er in het gangbare kunstcircuit niet aan te pas komen30. In de LCC’s zijn instellingen actief, die deskundig zijn op het gebied van community arts (zoals RWT en KOA) of die ervaring hebben met het betrekken van wijkbewoners bij kunstprojecten (zoals de stichting NRC met de cultuurscouts en de SKVR). Deze partijen en de LCC-beheerders weten elkaar soms te vinden, maar de beschikbare expertises lijken te weinig te worden benut. Hierdoor worden er kansen gemist om wijkbewoners meer bij Cultuurbuur te betrekken via communty arts-propjecten en hebben de professionele podiumkunstenaars van de stadsgezelschappen geen inbreng bij wijkprojecten.
29 Zie: Driemaal is scheepsrecht. Een pleidooi voor professionalisering van locale cultuur centra in Rotterdam. Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, mei 2006. 30 Een afspiegeling van de enorme diversiteit binnen het explosief groeiende veld van community arts is te vinden in: Community Arts Kunst en Kunde. Verslag & reflecties van een expert meeting 12 december 2006 (Redactie: E. van Erven en P. van den Hurk) Rotterdam: CODARTS hogeschool voor de kunsten, mei 2007.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
26
3 MUSEA IN DE WIJKEN: GROETEN UIT MEKKA UITGELICHT In het kader van Musea in de wijken worden tentoonstellingen en andere activiteiten in de wijken georganiseerd om bruggen te slaan tussen de musea in het centrum en nieuwe publiek in de omliggende wijken. De coördinatie van dit programma lag aanvankelijk in handen van de directeur van het Historisch Museum Rotterdam, Hans Walgenbach, en is later overgenomen door de directeur van Villa Zebra, Fred Wartna. Op basis van documentanalyse en interviews met deze twee coördinatoren wordt in dit hoofdstuk eerst een historische schets van Musea in de wijken gegeven. Dan volgt een beschrijving van de in 2007 gerealiseerde projecten. Vervolgens wordt één project, Groeten uit Mekka, uitgelicht31. Dit is geëvalueerd aan de hand van interviews met de twee museummedewerkers, die dit project uitvoerden (Andrea Kieskamp Janine Jongen) en met vier intermediars uit het welzijnswerk, via wie de grotendeels allochtone deelneemsters voor dit project zijn geworven. De ervaringen van deze deelneemsters zijn in beeld gebracht door een groepsdiscussie met vijf van hen.
3.1 Ontwikkelingen binnen Musea in de wijken De aan Musea in de wijken deelnemende musea wilden in die eerste jaren nieuwe activiteiten te ontwikkelen, die ‘lagen tussen een reizende expositie en een echt museum’, vertelt huidig coördinator Wartna. “We wilden op wijkniveau samenwerken om het cultuuraanbod daar meer populair te maken. Het museale moest naar de wijken en de wijken moesten meer het museum in.” Er zijn toen uiteenlopende projecten gerealiseerd. In 2002 werkten Het Wereldmuseum, Museum Boijmans Van Beuningen en het Historisch Museum Rotterdam samen in het project Loket op Zuid. In de Konmar op de Kop van Zuid werd gedurende zeven weken een atelier ingericht door het Wereldmuseum en het Historisch Museum Rotterdam in samenwerking met kunstenaarscollectief Wandschappen32. Er werd een scala van activiteiten georganiseerd, waarbij het Konmarpersoneel en bewoners en ondernemers uit de wijk actief betrokken werden. In 2004 werd er een expositie over slavernij door het Wereldmuseum in het wijkmuseum in Hillesluis tot stand gebracht en werd de Dag van het kroeshaar georganiseerd in Theater Zuidplein. Rond de expositie Meesters van Middelland in het Historisch Museum Rotterdam werd in de wijk Middelland een fotoproject en twee workshops (één op een basisschool en één in een buurthuis) georganiseerd. Rond de expositie Zinnen en Minnen in Museum Boijmans Van Beuningen werd in het Oude Westen, in samenwerking met KOA, een educatief fotoproject gerealiseerd. In 2005 zijn door grotendeels dezelfde musea opnieuw diverse ad-hoc projecten gerealiseerd: alleen was het Wereldmuseum vervangen door de Kunsthal. Alle projecten kwamen tot stand op initiatief van de musea, waarbij al snel werd samengewerkt met cultuurscouts, om zinvolle verbindingen tot stand te brengen tussen wijkinitiatieven, wijkbewoners en musea33. De beoogde samenwerking tussen musea kwam dus aanvankelijk op gang, maar in 2006 en 2007 zijn vooral het Historisch Museum en Villa Zebra nog actief binnen Musea in de wijken. Hierdoor is het voor dit traject beschikbare budget slechts ten dele benut. Dit komt onder andere doordat de voortrekkers van dit programma binnen Boijmans en het Wereldmuseum van baan veranderden. Door het wegvallen van deze verbindende krachten en de verzelfstandiging van musea kregen wijkprojecten geen prioriteit meer bij deze musea. Uit het eerste kwalitatieve onderzoek van het Rotterdamse Actieplan Cultuurbereik bleek al dat musea niet altijd staan te trappelen om in de wijken actief te zijn. Het ontbreekt vaak aan steun vanuit de directie, omdat museumdirecteuren het meer voor de hand vinden liggen dat de wijkbewoners naar musea toekomen dan andersom. Walgenbach stelt dat er functieverschuivingen plaats moeten vinden in een museum als het in de wijken actief wil zijn. “Dit is niet iets wat je er als museum even bij doet. Het vraagt om de nodige investeringen en bovendien vereist dit specifieke expertises, die musea doorgaans niet in huis hebben.” Uit de evaluaties van de uitvoerders van gerealiseerde projecten blijkt dat het om moeizame processen gaat, met veel trial en error. “Het vereist een grote vastberadenheid en sterke motivatie om hiermee door te gaan” signaleert Wartna, “bijkomend probleem is dat educatoren zich te veel laten overvleugelen door conservatoren.” 31
In paragraaf 1.3 is toegelicht waarom Groeten uit Mekka centraal staat in dit onderzoek. Dit kunstenaarscollectief komt uitgebreid aan de orde in het 1e deel van de kwalitatieve evaluatie van het Actieplan Cultuurbereik, omdat het regelmatig actief is in de Rotterdamse wijken (zie: L. Ranshuysen en A. Elffers (2006) Culturele bruggenbouwers in de wijken. Evaluatie van de cultuurscouts in vier deelgemeenten). Voor meer informatie over dit spraakmakende project: Rotterdamse Kunststichting (2006) Loket op Zuid. Rotterdams kunstproject stimuleert tot bezoek aan musea. 33 Begeleidende brief bij verslagen projecten 2005 van coördinator Fred Wartna d.d. 28-2-2006. 32
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
27
Alhoewel de publiekstaken van het museum ruim 30 jaar geleden gelijkwaardig zijn gemaakt aan de behoudstaken34, worden educatoren volgens Wartna nog steeds niet serieus genomen. In 2006 constateerde de dienst Kunst en Cultuur dat de Musea in wijkenprojecten in de tijd en onderling weinig continuïteit tonen als het gaat om gekozen gebied, methodiek en publieksbereik35. Dit is vreemd, aangezien continuïteit het uitgangspunt is in de in mei 2005 uitgebrachte notitie van de kerngroep van participerende musea36. In deze notitie zit echter een merkwaardige contradictie, want één van de criteria waaraan de projecten moeten voldoen, is dat “het plan origineel, vernieuwend of oorspronkelijk zijn”. Zo’n vernieuwingseis staat de beoogde continuïteit in de weg en blokkeert de mogelijkheid om succesvol gebleken methodieken verder uit te werken en te herhalen: dit werkt in de hand dat er alleen ‘losse flodders’ worden gerealiseerd. Een andere verklaring voor de gebrekkige samenhang is dat er geen duidelijke regie is. De coördinator doet Musea in de wijken naast zijn reguliere werk als museumdirecteur en fungeert vooral als ‘doorgeefluik’. Hij kan dus niet echt initiëren. “Ik ben afhankelijk van de plannen die de musea inleveren: daar kan ik weinig in sturen. Bovendien is de spoeling dun, waardoor er weinig keuze is”, vertelt Wartna, “Musea zouden uitgedaagd moeten worden op basis van een heldere opdracht, bijvoorbeeld om een project te ontwikkelen voor een bepaalde doelgroep of een bepaalde wijk. Het beste plan wordt dan gehonoreerd”. Continuïteit werd aanvankelijk gezocht in de keuze van locaties in de wijken, die ruime tijd beschikbaar zijn. Rond zo’n locatie konden musea dan samenwerken en investeren in het opbouwen van publiek. Het was echter niet de bedoeling om op wijkniveau minimusea te stichten. Dit is niet haalbaar omdat het vaak niet mogelijk is om delen van museale collecties buiten het museum ten toon te stellen, door eisen op het gebied van klimatisering, licht en beveiliging. Bij presentaties buiten het museum zijn alleen objecten te gebruiken, die geen grote waarde hebben of gemakkelijk te vervangen zijn. Hierdoor kwam het voor dat wijkbewoners thuis over objecten van dezelfde of zelfs hogere kwaliteit beschikten dan in de vitrines in wijkgebouwen te zien waren. Dan krijgen wijkbewoners geen goed beeld van de veel meer indrukwekkende collecties die in musea te zien zijn en dat is geen goede reclame voor musea. Mede hierdoor zijn de twee ‘diehards’ die elk jaar Museum in de wijkenprojecten uitvoeren (het Historisch Museum Rotterdam en Villa Zebra) zich op andere activiteiten gaan richten. Zij streven een intensiever contact met wijkbewoners na dan alleen met expositiebezoek mogelijk is. Inleidingen, rondleidingen, workshops of het samen met wijkbewoners ontwikkelen van tentoonstellingen maken veel meer los dan een vluchtig tentoonstellingsbezoek. Beide musea ontwikkelen werkwijzen waarbij een beperkte groep actief betrokken raakt en het eindresultaat - veelal een kleinschalige, soms reizende, expositie - voor een veel grotere groep is bestemd. Naast de werkwijzen evolueerde ook de doelstelling. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat het nieuwe publiek dat op wijkactiviteiten afkwam, verleid zou worden om ook de musea zelf te bezoeken. Tegenwoordig gaat het er veel meer om dat er in de wijken verassende confrontaties tot stand komen tussen publiek dat nooit in musea komt en museaal aanbod. Walgenbach stelt: “We hoeven ze niet naar het museum te halen. Het gaat er vooral om dat wijkbewoners ontdekken wat een museum eigenlijk is en doet en wat het voor hen kan betekenen. Dat ze beseffen dat er een grote diversiteit aan musea is”. Wartna zegt hierover: “We zijn nu wel zo realistisch om vooral in te zetten op beweging naar de wijken toe, de vice versa beweging is veel meer een lange termijndoelstelling geworden. Vooralsnog maken wijkbewoners kennis met het museale op hun eigen plek en vindt er een kennismaking plaats. Dit kan een vraag articuleren: wat is er te doen in het museum dat dit organiseert?” Het afhaken van de musea die aanvankelijk meededen, lijkt onder andere te komen doordat die musea beseften dat Musea in de wijken geen marketinginstrument is dat snel successen boekt. Zo blijkt uit het interview met de medewerkers van het Maritiem Museum dat ze het belangrijk vinden dat Musea in wijken leidt tot ‘echt museumbezoek’: “Waarom zou je mensen in de wijk gaan uitleggen hoe een museum eruit ziet. Laat ze gewoon komen kijken”.
34
Naar een nieuw Museumbeleid. Museumnota van het ministerie van WVC (1976) Brief d.d. 31-1-2006 van Dienst Kunst en Cultuur aangaande subsidie-aanvraag Musea in de wijken 36 Actieprogramma Cultuurbereik: Musea en de wijken. Uitgangspuntennotitie van het overleg van uitgenodigde instellingen. Rotterdam 2005. 35
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
28
“Als musea iets in de wijken willen doen, weten ze nu wel veel beter de weg en ze hebben veel meer inzicht in de infrastructuur van verschillende wijken”, stelt Wartna. Er zijn contacten gelegd met cultuurscouts en er is gebleken dat die ‘een en ander kunnen voorkoken’. In de uitgangspuntennotitie staat dan ook dat musea bij wijkactiviteiten uit moeten kunnen gaan van een culturele infrastructuur, die door de cultuurscouts in kaart is gebracht en van een wijk die enigszins rijp is gemaakt voor samenwerking met musea. Wartna signaleert dat de cultuurscouts, doordat ze veelal uit de culturele sector komen en geen welzijnsachtergrond hebben, niet altijd gemakkelijk de juiste netwerken kunnen aanboren, maar al doende worden de welzijnsnetwerken steeds meer in kaart gebracht. Wartna noemt dit ‘dynamische kennis’: “We komen ergens binnen, in een school of LCC, en kunnen met nieuwe projecten voortborduren op eerder gelegde contacten.” De samenwerking met de scouts leidt er ook toe dat die steeds beter de mogelijkheden van musea leren kennen, waardoor ze eerder aan een museum denken bij de ontwikkeling van nieuwe projecten in ‘hun’ deelgemeente. In de eerste helft van 2007 zijn er drie Museum in de wijkenprojecten gerealiseerd. Daarnaast is het project Erfgoed in de wijken opgestart. Het gaat om de volgende projecten. Historisch Museum: Achter gesloten deuren Het Historisch Museum Rotterdam organiseerde het project Achter gesloten deuren, rond een expositie rond lingerie met dezelfde titel. Deze tentoonstelling bracht twee collecties samen: lingerie en deuren. Er werden associaties gelegd tussen stukken uit beiden collecties in vorm, functie, betekenis en uitstraling. Om andere doelgroepen dan normaal te bereiken, zijn de volgende wijkgerichte activiteiten georganiseerd: een rondleiding langs een aantal bijzondere deuren en raamexposities in de wijk en een tentoonstelling in het Oostelijk Zwembad, met foto’s van deuren en badpakken uit de collectie van het museum. Dit project bleek zich niet voor een uitgebreide evaluatie te lenen, omdat het te weinig substantieel was. Het is daarom alleen doorgelicht door een bezoek aan de expositie en een kritische beschouwing van het projectplan en het publiciteitsmateriaal. Daaruit is te concluderen dat het concept achter de tentoonstelling tamelijk abstract is en daardoor slecht aansluit op wijkbewoners met weinig culturele competenties. De aansprekende en herkenbare ingangen die deze expositie bood, namelijk onderkleding en de prachtige voorbeelden daarvan uit de textielcollectie, zijn als gevolg van het ingewikkelde en overheersende tentoonstellingsconcept niet goed benut. Terwijl juist met textiel veel nieuw en cultureel divers publiek is te bereiken, zoals blijkt uit de succesvolle textielprojecten, die kunstenares Tonny van Someren in hetzelfde museum heeft gepresenteerd. Een ander bezwaar is dat het weliswaar prachtige affiche van een halve naakte vrouw in een strak ingesnoerd korset (zie hiernaast) niet aansluit op het referentiekader van een groot deel van de wijkbewoners: de islamitische allochtonen. Ook de expositie toonde enkele expliciete beelden van blote vrouwen (zie hierboven) waardoor deze doelgroep in ieder geval buiten het bereik van dit project viel. Historisch Museum: Erfgoed in de wijken De gebrekkige aansluiting op het referentiekader van wijkbewoners die uit het laatste door Historisch Museum Rotterdam gerealiseerde Museum in de wijkenproject naar voren komt, staat haaks op de grote bereidheid om af te stemmen op wat leeft in de wijken binnen het project Erfgoed in de wijken van hetzelfde museum. Dit programma is naast Musea in de wijken opgezet, omdat cultureel erfgoed tot de prioriteiten van het gemeentelijke en landelijke cultuurbeleid behoort. Daarbij komt dat erfgoed vanwege de laagdrempeligheid en herkenbaarheid zeer geschikt is om cultuurparticipatie te realiseren37. Het Historisch Museum Rotterdam ziet de Erfgoed in de wijkenprojecten niet alleen als een manier om haar collectie uit te breiden, maar ook als ‘een zoektocht naar andere vormen van museum-zijn’38. 37 38
Format Aanvraag Actieplan Cultuurbereik 2005/2008. Verslag werkbezoek Historisch Museum Cultureel Erfgoed in de wijken 12 april 2006.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
29
De bedoeling was dat meerdere musea, waaronder het Wereldmuseum, hierbij betrokken zouden zijn, maar in de praktijk vult het Historisch Museum Rotterdam dit geheel alleen in. Dit museum organiseerde in 2005 een expertmeeting, om te zoeken naar methoden voor de verzameling van objecten waarmee een collectie wordt opgebouwd, die de naoorlogse stadsgeschiedenis representeert. Uiteindelijk is gekozen voor een generatiemodel, in combinatie met een wijkgerichte aanpak. Het uitgangspunt is om via school, bibliotheek of andere instellingen in de wijk, inzicht te verwerven in het materieel en immateriële erfgoed dat (groot)ouders zouden willen overdragen aan kinderen die in het multiculturele Rotterdam volwassen worden. De inschakeling van wijkbewoners bij de verwerving van cultureel erfgoed maakt het mogelijk om nieuwe Rotterdammers bij de stad te betrekken. Doelstellingen van Erfgoed in de wijken zijn: 1. Betrokkenheid stimuleren van bewoners bij de geschiedenis van de wijk en de stad. 2. Verwerving van cultureel erfgoed dat een representatief beeld geeft van recente sociale en cultuurhistorische veranderingen in de stad. 3. Bereiken van nieuwe doelgroepen. 39 Om deze doelen te bereiken, ontwikkelde het Historisch Museum Rotterdam een contactpunt in de Afrikaanderwijk in Rotterdam Zuid, waar wijkconservator Margareth Wallee werd aangesteld. Er is voor deze wijk gekozen omdat hier grote veranderingen plaatsvonden. De Afrikaanderwijk is al vanaf het ontstaan, einde negentiende eeuw, een vestigingsplaats voor nieuwe Rotterdammers. In de jaren ‘70 vonden hier de eerste rellen rondom de komst van gastarbeiders plaats. Wallee kende deze wijk goed omdat ze er werkzaam was als cultuurscout. Zij kreeg een vaste werkplek in de wijkbibliotheek om in contact met bewoners verleden, heden en misschien ook wel de toekomst van de wijk te achterhalen, vast te leggen en onder te brengen in het Historisch Museum Rotterdam. Het gaat om objecten die niet alleen voor individuen een specifieke waarde hebben, maar ook een collectieve waarde hebben. Erfgoed met een gemeenschappelijke betekenis bleek echter lastig te vinden. De bevolking in een stad als Rotterdam raakt steeds meer in fracties opgedeeld, waardoor wijkbewoners steeds minder een gemeenschappelijk referentiekader hebben. Om die reden wordt er binnen Erfgoed in de wijken ingezoomd op meer afgebakende doelgroepen. In 2006 onderzocht Wallee binnen het project Thuis in Afrikaanderwijk hoe woonkamers in deze buurt er uitzien, aan de hand van workshops met een cultureel diverse groep wijkbewoners. De resultaten van dit onderzoek werden aan de hand fotocollages en een videoverslag gepresenteerd in de wijkbibliotheek. Als vervolgproject is Thuis in Afrikaanderwijk, zone 5314 opgestart. De ‘jongerenscene’ in de RET-zone 5314 tussen station Wilhelminaplein en Slinge wordt onderzocht door het verzamelen van hun materiële en immateriële uitingen. Een ander erfgoedproject betreft Dagboek van de wijk/Mijn erfstuk. Dit is reeds in Charlois40 en in de Afrikaanderwijk uitgevoerd. Hieraan doen per wijk twee schoolklassen (groep 7 en 8) mee. Ze krijgen een voorbereidende les op school met een oud-bewoner van de wijk, die de specifieke geschiedenis van de wijk blootlegde en overdroeg met zijn verhalen. Vervolgens brengen de leerlingen een bezoek aan het Rotterdams Historisch Museum. Daarna houden ze een dagboek bij, waarin ze hun eigen geschiedenis opschrijven. Tot slot gaan ze op de foto met een zelf gekozen erfstuk. Die portretten en de dagboekfragmenten worden tentoongesteld in de wijkbibliotheek of een LCC. Villa Zebra: Mijn Talent Villa Zebra ontwikkelde in 2005 Musea in de kast, waarin een basisschoolgroep, een buurthuisgroep en een ROC-groep, in samenwerking met Kunstenaarsgroep Observatorium en radiozender FunX, rapportages maakten van bezoeken aan vier Rotterdamse musea. Die rapportage werden verwerkt in radio-installaties die een vaste plek kregen in Vila Zebra. Dit project is herhaald in IJsselmonde. In 2007 is een nieuwe serie van verwante projecten opgestart, met als overkoepelend thema Mijn Talent. Uitgangspunt is om kinderen via school en de wijken kennis te laten nemen van hun eigen identiteit en kwaliteiten en die van anderen. Het eerste deelproject Talent uit Hoogvliet is inmiddels afgerond. 165 kinderen uit acht basisschoolgroepen 7 in de wijk Hoogvliet brachten hun talent in beeld. Het gaat om ongeveer de helft van het totale aantal kinderen in groep 7 in die wijk. Vijf van de twaalf benaderde scholen deden niet mee: waarom is niet bekend. 39
Cultureel erfgoed in Rotterdam: het geheugen van een wijk. Voorstel in het kader van het actieprogramma cultuurbereik, 2005-2008. 40 Zie Dagboek in de buurt. Openbare Internationale Basisschool Charlois. Historisch Museum Rotterdam, 2006.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
30
Alle groepen kwamen vier keer bij elkaar. Eerst brachten ze hun eigen talenten in kaart. Vervolgens namen ze aan de hand van een langs de klassen reizende portretserie kennis van hoe een talent op een foto is vast te leggen41. In de derde bijeenkomst zetten ze zichzelf op de foto. Vervolgens maakten ze een presentatie van hun foto en omschreven talenten. Dit werd op school gepresenteerd, waar 32 meest talentvolle en creatieve kinderen werden uitgekozen. Die zijn vervolgens door een professionele fotografe (Margit Lammers) geportretteerd. Van die foto’s is een expositie gemaakt en een selectie ervan is op kubussen afgedrukt, die nadat ze zijn meegereisd met het Wereldkinderfestival, uiteindelijk op het wijkfestival Heerlijkheid Hoogvliet kwamen te hangen. Mijn talent sluit aan op drie van de vier behoeften die in de inleiding van dit rapport zijn onderscheiden, namelijk: S sociale behoeften, want leerlingen zijn met elkaar bezig en kiezen gezamenlijk de meest talentvolle klasgenoten, S cognitieve behoeften, door ‘de lessen’ over portretfotografie, S emotionele behoeften door de herkenbare elementen (eigen hobbies, ‘star’-dom). Daarnaast komt er, volgens Wartna, nog een extra behoefte aan bod: ‘onderkenning of bevestiging van je talent’. Dit is niet alleen heel belangrijk voor het zelfbeeld van de deelnemende kinderen, maar kan ook een aanzet geven aan onderwijzers en ouders om meer aandacht aan het ontdekte talent te besteden. Er zou zelfs een scoutingstraject aan gekoppeld kunnen worden, door kinderen door te verwijzen naar cursussen of activiteiten in het kader van brede school (bijvoorbeeld op gebied van muziek of beeldende vorming) waar hun talenten verder worden ontwikkeld. Sterk punt van Mijn Talent is dat het in principe, met kleine aanpassingen, in elke wijk kan worden herhaald. Een belangrijke bijwerking is dat de wijk waarin zo’n project plaatsvindt hiermee positief naar buiten kan treden. Vooral voor de achterstandswijken met een negatief imago is dit een grote meerwaarde.
Portretten naar aanleiding van Talent uit Hoogvliet
Daarnaast realiseerde het Maritiem Museum in 2007 het project Groeten uit Mekka Dit staat centraal in de volgende paragrafen.
3.2 Groeten uit Mekka: werving van deelnemers Van 21 september 2006 tot en met 4 maart 2007 was in het Maritiem Museum Rotterdam de tentoonstelling Varen naar Mekka: de reis van je leven te zien. Deze expositie ging in op hoe Nederlandse rederijen jaarlijks duizenden mensen uit Nederlands-Indië, maar ook uit Marokko, Turkije en Suriname, naar Mekka vervoerden. Dit werd getoond in levensechte decors, aan de hand van bijzondere voorwerpen, zoals een bidmatje met kompas, reisdocumenten, kleding, brieven en attributen van een scheepsarts. Uit elk van de aan de orde gestelde herkomstlanden stond een pelgrim centraal, die gevolgd werd tijdens zijn pelgrimtocht. Het aansluitende programma, Groeten uit Mekka, sloeg een brug naar islamitische Nederlanders uit verschillende landen van herkomst. Dit project had vooral als doel hen kennis te laten maken met het Maritiem Museum, daarnaast stond bewustmaking van eigen cultureel erfgoed voor ogen. 41
Oorspronkelijk was het de bedoeling om een expositie met fotoportretten te bezoeken, maar dit kon niet worden gerealiseerd doordat het Fotomuseum door de verhuizing naar Las Palmas was gesloten tijdens de uitvoering van dit project.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
31
Aanvankelijk zouden deelnemers worden geworven door cultuurscouts. Daarvoor werden alle scouts in Rotterdam door het museum benaderd. Al gauw bleek er sprake van tegengestelde doelstellingen. Het museum wilde wijkbewoners naar het museum halen, de scouts wilden het cultuuraanbod in de wijken versterken met museale activiteiten. Daarbij kwam dat het museum via de scouts graag moslims wilden bereiken, maar daar bleken de scouts zelf ook nauwelijks ingangen voor te hebben. De geraadpleegde museummedewerkers menen dat de scouts zich te veel richten op ‘hoogdravende kunstprojecten’ en te weinig op meer maatschappelijke, laagdrempelige projecten. Daarbij viel de deskundigheid van de scouts tegen: “Enkele scouts wisten niet eens wat NT2 is.” Tot teleurstelling van de scouts concentreerde het museum zich daarom op één deelgemeente: Feyenoord, omdat dit het beste ‘te behappen’ viel en de toenmalige scout (de reeds genoemde Wallee) het meest daadkrachtig leek. Deze scout veranderde echter al snel van functie (ze werd wijkconservator bij het Historisch Museum Rotterdam), maar haar opvolger benaderde met een door het museum opgestelde wervingsbrief diverse intermediairs in de wijk voor een informatiebijeenkomst. Het netwerk dat deze cultuurscout aanboorde bleek effectief, want door de enthousiaste inzet van de benaderde welzijnswerksters en vrijwilligsters zijn uiteindelijk zo’n 150, grotendeels allochtone, vrouwen geworven. Er is overigens niet bewust voor vrouwen gekozen, maar de interesse onder allochtone vrouwen bleek groter dan onder mannen: vrouwen zijn in de wijken beter georganiseerd. Bovendien vormt voor sommige vrouwen deelname van mannen een bezwaar. Dat de werving zo succesvol verliep, kwam vooral door het aansprekende onderwerp: de bedevaart naar Mekka42. Die grote interesse leidde niet vanzelfsprekend tot deelname: ”Het gaat om een lastige doelgroep van soms zeer geïsoleerde vrouwen, die haast niet de deur uit mogen van hun man”, vertelt een vertegenwoordigster van het Leer- en Ontmoetingsproject voor Vrouwen (LOV), die als intermediair optrad. Dat Mekka centraal stond hielp enorm, want: “Dat verschaft een mooi alibi voor het thuisfront”. Uiteindelijk zijn er via het LOV zo’n vijf allochtone vrouwen bereikt. Daarnaast is er een groep van circa 50 mensen via het ouderenwerk geworven. Het ging om een multiculturele groep, samengebracht in het kader van het project Ontdek elkaar’s wereld, een ontmoetingstraject voor autochtone en allochtone senioren waarbij hun dagelijkse gewoonten en gebruiken centraal staan. Aangezien religie één van de onderwerpen is die binnen dit traject aan de orde komt, sloot Groeten uit Mekka hier goed op aan. Uiteindelijk waren er meer aanmeldingen dan plaatsen. Een opbouwwerkster vertelt: “We hadden nog een extra groep met vrouwen en mannen willen samenstellen, maar dat bleek niet mogelijk omdat er geen geld meer voor was. Erg jammer, want we hadden dat gemakkelijk voor elkaar gekregen”. Als eenmaal de juiste kanalen zijn aangeboord, blijkt het vrij eenvoudig om excursiegroepen vol te krijgen, omdat er bij diverse wijkorganisaties behoefte is aan (educatieve) uitstapjes. Minstens éénmaal per jaar ondernemen dit soort groepen een uitstapje om de onderlinge samenhorigheid te versterken. Groeten uit Mekka bestond uit een excursie met boottocht naar de Mekka-expositie in het Maritiem Museum, voorafgegaan door een voorbereidende bijeenkomst in de wijk, die mede werd ingevuld door acteurs. Het werven en begeleiden van deze ‘animators’ kostte veel tijd. Eerst werden diverse Islamitische acteurs benaderd, maar die durfden het niet aan om dit onderwerp te belichten. “Mekka betreft voor moslims het heiligste van het heilige”, vertelt Kieskamp, “en de benaderde acteurs leken ook bang voor gezichtsverlies bij hun medegelovigen als ze vragen niet zouden kunnen beantwoorden.” Uiteindelijk zijn er een Turkse en een Nederlandse actrice gevonden, die zijn gecoacht door een professionele regisseur. Opvallend is dat de zogenaamde ‘animators’ bij geen van de geraadpleegde intermediairs en deelneemster zijn opgevallen. Ook bij doorvragen komt er geen enkele herinnering boven van inleiders die de boel op een theatrale manier aan elkaar praatten. Een ander belangrijk onderdeel van de bijeenkomsten betrof de introductie door negen leerlingen van de Ibn Ghaldoun-scholengemeenschap: zij vertelden over hun ervaringen tijdens de reis die zij in 2005 met hun school naar Mekka maakten. Bij de eerste bijeenkomst waren deze scholieren allemaal aanwezig, maar bij de tweede bijeenkomst kwamen ze niet meer opdagen. Kieskamp en Jongen menen dat dit door het tijdstip kwam: zondagmiddag, dus niet tijdens schooltijd zoals de eerste bijeenkomst. Uit de gesprekken met welzijnswerksters komt een andere reden naar voren, namelijk dezelfde angst voor gezichtsverlies als bij de Islamitische acteurs is gesignaleerd. “Er kwamen pittige vragen op hun af, dan gaven ze verontschuldigend aan ‘dat ze ook niet overal antwoord op hadden’. Het ontbrak aan echte deskundigen”, vertelt een intermediair, Een ander zegt: “Er werd wel eens gelachen als de leerlingen iets verkeerds zeiden. Bovendien was het een lastige situatie: ze leken er niet op voorbereid om voor zo’n grote groep te praten.” 42
Zie de reflecties van de geraadpleegde deelneemsters in de volgende paragraaf.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
32
Terugkijkend vinden beide museummedewerkers dat er toch wel erg veel tijd en geld is gaan zitten in het aantrekken van slechts 150 nieuwe bezoekers. Ze vragen zich af of dit te rechtvaardigen is. Zo werd het busvervoer dat een deel van de allochtone vrouwen naar de voorbereidingsbijeenkomst en de opstap voor de boottocht bracht, al ‘enigszins over de top’ ervaren. De welzijnswerkster die hierom vroeg ziet dit heel anders: “Onze vrouwen zijn niet bekend met musea en zijn nog maar net aan zo’n uitstapje toe. Dan moet je elk prijs- en vervoersobstakel uit de weg ruimen. Wij zitten op het Noordereiland en daar vandaan kom je niet gemakkelijk met het openbaar vervoer naar Feyenoord, de opstapplaats van de boot. En lopen is te ver: zeker voor de oudere deelneemsters. Terug van het museum zijn we overigens wel met de bus gegaan, omdat die verbinding beter is. Als het vervoer heen niet was geregeld, was het grootste deel van de circa 50 vrouwen die ik aanleverde bij voorbaat afgehaakt. Bovendien: er was een flinke subsidie voor dit project, dan is de prijs voor dat busvervoer toch peanuts”. De achterban van de intermediairs vinden het niet vanzelfsprekend dat alles wordt betaald: “Ze laten zich echt niet alles maar lekker aanleunen. Ze doen bijvoorbeeld veel vrijwilligerswerk. Het punt is dat ze nu eenmaal weinig geld hebben. Dat geef je dan niet zo gemakkelijk uit aan iets wat je niet kent. De meeste vrouwen komen van het platteland en hebben geen idee wat een museum is. Wanneer iets bekend is (zoals de Efteling) of als ze eenmaal enthousiast voor iets zijn, dan wordt er heus wel betaald. Dit geldt bijvoorbeeld voor de cursus aerobics die we organiseren. Maar ook dan leggen we bij, want de vrouwen mogen van hun man maar mondjesmaat geld uitgeven voor zichzelf.” Het is goed mogelijk dat er vele malen meer is geïnvesteerd in zaken die veel minder effectief zijn dan het busvervoer. Zo zagen we dat er veel tijd is gestoken in de werving en begeleiding van ‘animators’, terwijl dit weinig succesvol was. Het lijkt erop dat de museummedewerkers minder moeite hebben met uitgaven die de inhoud van een project betreffen (zelfs als dit een verkeerde besteding blijkt te zijn), dan met beter zichtbare uitgaven voor praktische zaken (zelfs als dit een zeer nuttige besteding blijkt te zijn).
3.3 Groeten uit Mekka: de wijkbijeenkomsten Ter voorbereiding van het museumbezoek vonden twee bijeenkomsten plaats. De eerste op een woensdagmiddag in LCC ’t Klooster aan het Afrikaanderplein: hier waren een kleine 100 vrouwen aanwezig. De tweede op een zondag in wijkgebouw ’t Kopblok: dit trok ongeveer 50 vrouwen. Kieskamp en Jongen waren aangenaam verrast door de behulpzame en enthousiaste opstelling van de beheerders van deze wijkgebouwen: ”Je kon merken dat het enorm werd gewaardeerd dat het museum uit zijn ivoren toren afdaalde.” Interessant in dit verband is dat er niet alleen sprake is van een drempel in musea voor wijkbewoners. Museummedewerkers blijken ook een drempel te ervaren in de wijken, want: “We zagen er best tegenop om naar de wijken te gaan.” De bijeenkomsten gingen in op de hedendaagse pelgrimstocht naar Mekka, om zo de brug te slaan naar de expositie in het museum, waarin die tocht zoals die in het verleden per schip werd gemaakt centraal stond. De sfeer van beide bijeenkomsten liep sterk uiteen: de eerste verliep minder goed dan de tweede. Dit kwam onder andere doordat er de eerste keer ook een groep niet-islamitische Surinaamse en Antilliaanse vrouwen deelnam. “Kennelijk waren die niet goed op de hoogte van het onderwerp, want ze vonden dat het te veel over Mekka ging en waren daardoor opstandig”, vertellen Kieskamp en Jongen. Volgens de intermediair die deze vrouwen had ‘aangebracht’ waren deze vrouwen om twee andere redenen geïrriteerd. Ten eerste omdat andere groepen kinderen hadden meegenomen: wat niet alleen storend was, maar ook kwaad bloed zette omdat hen was opgedragen om de kinderen thuis te laten. De tweede reden was dat de Islamitische vrouwen heel veel herkenning werd geboden, maar dat de niet-Islamitische vrouwen nauwelijks aan het woord kwamen. Bovendien bleek hetgeen werd besproken niet interessant of leerzaam genoeg om hen te blijven boeien. “Het bleef erg oppervlakkig: de leerlingen van de Ibn Ghaldoun-scholengemeenschap vertelden aldoor dezelfde verhalen en gaven niet zo veel informatie, terwijl de niet-Islamitische vrouwen er graag wat van op wilde steken. Een ander vond de introdructies van de leerlingen ‘te droog’: “Ik had begrepen dat er een film zou komen, dat had meer aangesproken”. De verhalen werden in plaats daarvan geïllustreerd aan de hand van afbeeldingen van Mekka-souvenirs uit een database. Deze database werd ook gebruikt voor voorbereidende lessen op scholen. Na de inleidingen door de leerlingen werd ingegaan op door de vrouwen meegebrachte souvenirs. Dat waren er niet zo veel. “Ze hadden dit niet goed begrepen”,
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
33
vertelt een intermediair, “Het was ook best moeilijk om dit over te brengen. Ook om uit te voeren trouwens, want als je nauwelijks het huis uit komt (en dat geldt nu eenmaal voor veel van deze vrouwen), dan ga je niet zo snel voor zo’n grote groep je verhaal vertellen. Veel vrouwen kampen met spreekangst. Wellicht hadden de organisatoren enkele voorwerpen uit het museum achter de hand moeten houden, om daar wat over te kunnen vertellen als er niet genoeg uit de groep kwam.” Een andere intermediair meent: “Ze kunnen het dagelijkse leven al nauwelijks aan, dan moet zo’n uitstapje niet voor extra spanningen zorgen.” Sommige vrouwen vonden het toch jammer dat ze het niet goed hadden begrepen, want die hadden thuis ook wel iets wat ze graag hadden laten zien. Ondanks de kritiekpunten was de eerste bijeenkomst een succes, menen de intermediars: “De vrouwen waren enthousiast en zowel de bijeenkomst als het museumtripje heeft de samenhorigheid tussen hen erg versterkt. We hebben er een aantal Islamitische vrijwilligsters aan over gehouden.” Tevens zijn de intermediairs goed te spreken over de organisatie: “In het welzijnswerk is het altijd behelpen, maar hier kon je merken dat er voldoende geld in het spel was. Het was heel goed georganiseerd: goede tijdsindeling en heldere presentaties.” De tweede bijeenkomst, zonder de leerlingen van de Ibn Ghaldoun-scholengemeenschap en met een veel kleiner gezelschap, verliep nog beter. De vrouwen vormden meer een eenheid, reageerden enthousiaster en waren beter voorbereid, volgens Kieskamp en Jongen. Er werden veel meer souvenirs met verhalen aangedragen, waarop in een veilige sfeer werd gereageerd. Waar nodig vertaalden de vrouwen voor elkaar. Het ging om voorwerpen zoals: sieraden, parfum, kleding, servies, traditionele tandenstokjes en religieuze souvenirs zoals een gebedssnoer of afbeeldingen van Mekka. Een intermediair vertelt: “Uit de verhalen bleek hoe verrijkend de bedevaart naar Mekka is. Mijn groep bracht het meeste in, maar het ging dan ook om een groep voortrekkers: vrouwen die goed Nederlands spreken en al jaren actief zijn als gastvrouwen in onze buurthuiskamer43. De intermediairs menen dat de database voor enkele vrouwen niet geschikt was: “Het kwam niet bij iedereen goed over. Voor hen was het een te ingewikkelde constructie: te abstract en te weinig ruimte voor beleving. Er had meer ruimte moeten zijn voor ‘zien en doen’: het tonen van rituelen en het tastbaar maken van zaken“. Een ander punt van kritiek, is het ontbreken van tolken: “Een deel van onze groep betreft eerste generatie Marokkanen en Turken en die spreken niet goed Nederlands en wij spreken hun taal niet.” Kieskamp geeft bij navraag hierover aan dat het de bedoeling was dat de deelneemsters Nederlands konden spreken. Dit was kennelijk niet goed gecommuniceerd. Voor de ene groep was het ontbreken van tolken een groter probleem dan voor de andere, omdat sommige groepen zelf voldoende vrouwen bij zich hadden die als tolk konden fungeren.
3.3 Groeten uit Mekka: de museumexcursie Aan het eind van de voorbereidende bijeenkomsten werd iedereen uitgenodigd deel te nemen aan het museumbezoek, dat enkele weken later was gepland. Het museumbezoek van beide groepen vond op één dag plaats. De totale groep werd verdeeld over drie groepen, die verdeeld over de dag door een rondvaartboot vanuit Feyenoord werden opgehaald en naar het museum werden gebracht. Ze voeren langs de haven en de in aanbouw zijnde moskee in Rotterdam Zuid. Zo kregen de deelnemers meer te horen over hun woonplaats, die ze vanuit een heel ander perspectief (vanaf het water) kregen te zien. Dit gaf de excursie nog een extra maritiem karakter. De boottocht maakte de museumexcursie ook aanlokkelijker en zorgde voor een ‘dagje uit-gevoel’. Bootreis naar de expositie
43 Het zijn vrouwen uit deze ‘voortrekkersgroep’ die zijn geraadpleegd met een groepsdiscussie, waarvan paragraaf 3.5 verslag doet.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
34
De boottocht sloeg heel goed aan: “We konden lekker bezig zijn, dan gaat alles veel gemakkelijker”, “Zo’n boottocht is een hele ervaring” en “Sommige vrouwen zaten voor het eerst in een boot”. De verhalen over de haven van Rotterdam van de gids op de boot kwamen helaas niet goed over. Hier speelden taalproblemen en gebrek aan tolken weer een rol, bovendien had men het soms te druk met elkaar. Het lag echter niet aan de inzet van die gids, want: “Op de boot werden we ontvangen door vrolijke mannen, die straalden helemaal niets uit van ‘daar heb je weer zo’n stelletje buitenlanders’, wat je soms wel tegenkomt.” In het museum werden de groepen opgevangen door de animators, die een introductie verzorgden en tijdens de rondleidingen verschillende acts opvoerden. Vreemd genoeg kunnen de geraadpleegde intermediair zich opnieuw weinig van deze animators herinneren. Na doorvragen herinnert men zich dat er inderdaad iemand rondliep in een djelaba, waar je dingen aan kon vragen, maar: “Dat was net iemand van de administratie: een lief meisje hoor, maar geen acteur. Ik heb wel eens zo’n animator meegemaakt en het kan heel goed werken als iemand met veel power sfeer schept. Dit was veel te mat”. Een ander zegt: “Wel jammer dat dit niet goed uit de verf kwam, want met acts gaat het wel meer leven, dan krijg je een nog beter beeld van hoe het vroeger was”. Een volgende: “Het was allemaal erg afwachtend: ‘kom maar met vragen’. Ze hadden veel meer kunnen doen. Als je zo veel geld krijgt om mensen te enthousiasmeren, huur dan mensen in die dat ook echt kunnen. Wat er nu gebeurde hadden de museummensen ook zelf kunnen doen en misschien wel beter, omdat ze er meer vanaf wisten.” Door de grote omvang van de groep, konden de deelnemers niet allemaal tegelijkertijd naar de expositie over de reis naar Mekka. Er was een roulatiesysteem waardoor de vrouwen ook andere delen van het museum bezochten, zoals de kinderexpositie Professor Plons. Hiermee konden de deelneemsters ervaren dat het museum ook leuk is voor kinderen. De museummedewerkers merkten dat sommige vrouwen heel erg enthousiast waren en graag terug wilden komen, maar bang waren dat dit erg duur zou zijn. Toen ze ontdekten dat het Maritiem Museum gratis te bezoeken is met de Rotterdampas, waren ze dan aangenaam verrast. De intermediairs vonden het bezoek aan de kinderexpositie een goed idee, maar de verwachting dat ze zelfstandig terugkomen is voor veel deelneemsters te hoog gegrepen: “Het is mooi dat het gratis is met de Rotterdampas, maar geld is niet het probleem: ze zijn gewoon niet gewend om naar musea te gaan. Dat los je niet op met één excursie”. “Het is nog te vreemd om er alleen naartoe te gaan”, merkt een ander op. De intermediairs zijn dan ook unaniem van mening dat het een gemiste kans is dat er in aansluiting op deze excursie, geen andere excursies zijn georganiseerd, zoals: een excursie waarbij de moeders terugkomen met hun kinderen om Professor Plons en de Mekka-tentoonstelling te bezoeken. “Door alle inspanningen lag er een infrastructuur: er waren gemakkelijk nieuwe groepen samen te stellen.” De deelneemsters bezochten ook het depot, onder leiding van een conservator of de directeur. Deze rondleiders waren getroffen door het enthousiasme en de interesse van de deelneemsters: “De museumstaf was eerst nogal terughoudend, het verwachtte niet veel interesse bij deze doelgroep. Ze meenden dat deze vrouwen toch alleen Mekka wilden zien.” Deze vooroordelen werden weerlegd: “De gastvrouwen, suppoosten en rondleiders, die voor deze dag waren ingeschakeld, en ook het overige publiek stonden versteld toen ze al die enthousiaste allochtone vrouwen door het museum zagen lopen”, vertelt Kieskamp. “In het depot was ruimte voor interactie: er werd geen verhaal afgeraffeld, maar er werd echt op vragen ingegaan”, vertelden de intermediairs. De vrouwen stelden dan ook veel vragen, waardoor er zelfs tijd te kort schoot. Rondleiding door depot
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
35
De expositie Varen naar Mekka werd grotendeels zelfstandig bezocht. Het betrof geen grote evocatieve expositie: “Het was niet echt sfeervol en tamelijk klassiek opgesteld”, vertelt Kieskamp. Toch sloeg die goed aan, vooral de nagebouwde Ka’aba. Als onderdeel van de bedevaart lopen pelgrims zeven keer om dit centrale heiligdom in de grote moskee van Mekka heen en dit gebeurde ook spontaan tijdens de excursie. De geraadpleegde intermediairs hadden de indruk dat voor de vrouwen dit heiligdom centraal stond. “Ze willen graag dat aan niet-moslims wordt overgedragen wat de bedevaart voor hen betekent.” De toelichtingen door museummedewerkers waren wat summier, men had liever een rondleiding gehad: maar door taalproblemen had dat waarschijnlijk niet gewerkt. Bovendien waren de groepen daar te groot voor. De intermediairs vonden de expositie wat mager: “Er was weinig aandacht voor de herkomstlanden van onze vrouwen (Marokko en Turkije), maar de vrouwen leken daar niet echt last van te hebben. Ze vonden het heel bijzonder en het gaf veel stof voor onderlinge gesprekken”. De museumtour duurde ongeveer twee uur. Aan het einde vond een afsluiting plaats met hapjes en drankjes. Er was speciaal gezorgd voor halal-vlees, maar daar bleek een deel van de deelneemsters niet echt op te vertrouwen. Wellicht kwam dit ook door het rommelige verloop van die afsluiting: “In die ruimte was aanvankelijk niemand, toen zijn we zelf maar in een kring gaan zitten om het gezellig te maken.” Het was jammer dat de afsluiting ‘een beetje rommelig’ verliep: “Het was fijn geweest als we meer de gelegenheid hadden gekregen om met elkaar na te praten.” Ondanks de kritiekpunten kijken de intermediairs terug op een hele geslaagde excursie: “Op een aansprekende manier leerden onze vrouwen het Maritiem Museum kennen: dit zouden meer musea moeten doen.”
3.5 Groeten uit Mekka: ervaringen van deelneemsters Met vijf deelneemsters is uitgebreid gesproken in de vorm van een groepsdiscussie, die plaats vond in hun vrouwenhuiskamer in Feyenoord. Ze variëren in leeftijd tussen de 25 en 40 jaar en zijn allemaal moslim. Het gaat om vier Turkse vrouwen en een Irakese vrouw. Deze laatste had, nog vrij onlangs, een pelgrimage naar Mekka gemaakt. De andere vrouwen niet, maar ze hebben wel allemaal familie die de bedevaart maakten. Twee van die vrouwen zijn echte ‘voortrekkers’. Dat wil zeggen dat ze goed Nederlands spreken en als vrijwilligster actief zijn in de vrouwenhuiskamer. In ons gesprek vroegen we naar de eigen ervaringen, maar ook naar de ervaringen van de andere deelneemsters, voor zo ver ze daar zicht op hadden. Bij het gesprek was ook een opbouwwerkster uit Feyenoord aanwezig, die graag wilde weten hoe deze vrouwen op het museumproject terugkijken. De belangrijkste reden dat deze vrouwen deelnamen aan Groeten uit Mekka was dat ze graag meer wilden weten over Mekka, de plaats waar ze al zo veel over hadden gehoord. Zo merkt een deelneemster op: “Als onze ouders erover vertellen, vraag ik me wel eens af: is er echt zo’n plaats. Nu kon ik zien dat het bestaat.” Daarbij komt dat enkele vrouwen de affiches over de expositie hadden gezien en daardoor al nieuwsgierig waren geworden. Het onderwerp ‘Mekka’ blijkt enorm voor deze vrouwen te leven, waardoor ze de affiche al snel signaleerden. Voorbereidende bijeenkomst in de wijk De geraadpleegde vrouwen woonden de meest succesvolle wijkbijeenkomst in ‘t Kopblok bij. De kritiek van de ondervraagde intermediairs op de opzet van deze bijeenkomst delen ze niet. Ze kijken met veel plezier terug op deze gebeurtenis en benadrukken dat zij dit niet hadden willen missen. Het was vooral een succes door de persoonlijke benadering, waarbij de verhalen van de deelneemsters centraal stonden. De toelichtingen op de meegebrachte souvenirs sloegen erg aan: “Er was een tafel waarop de voorwerpen mooi waren neergezet. Ik moest de vrouwen van wie die spullen waren wel aanmoedigen om hun verhaal zelf te doen. Het liefst wilden ze dat ik het woord voor hen voerde. Maar toen ze dat toch zelf gingen doen, kwamen er allemaal leuke verhalen.” Deze vrouwen vinden dat de souvenirs veel ingangen boden voor gesprekken en zo als vehikel dienden voor de verhalen over de belangrijkste reis in het leven van een moslim. Ze bevestigen de gesignaleerde taalproblemen. In hun eigen groepje was dit geen obstakel, omdat zij zelf onderling vertaalden. Ze merkten dat dit binnen andere groepen niet zo gemakkelijk werd opgelost en vinden dat er een volgende keer meer rekening gehouden moet worden met taalbarrières. Wat ze heel bijzonder vonden, en enorm waardeerden, was dat de inleidsters zo goed op de hoogte waren van de in’s en out’s van de bedevaart naar Mekka: “Ze sprake de namen van de souvenirs allemaal goed uit en ze vertelden er zelfs dingen over die wij niet wisten.”
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
36
De ‘voortrekkers’ onder deze vrouwen hadden goed opgepikt hoe de database, waarop de souvenirs zouden komen te staan, werkte. Zij hebben thuis de beschikking over internet en kunnen daar zelf ook mee overweg. Één vrouw had de website met database met souvenirs daadwerkelijk bezocht, enkele dagen na de bijeenkomst, om te kijken of ‘hun souvenirs’ erop stonden. Dat bleek zo te zijn. Voor de meeste deelneemsters vormde de database zelf echter geen zinvolle toevoeging, maar de werkwijze om op basis van eigen souvenirs over Mekka te praten wel. Al met al zijn deze deelneemsters erg goed te spreken over de voorbereidende bijeenkomst. Vooral vanwege de uitwisseling van verhalen die daar plaatsvond, maar ook omdat ze, ‘door de duidelijke uitleg’, goed waren voorbereid op het bezoek aan de expositie in het museum. De opbouwwerkster, die bij de groepsdiscussie aanwezig was, merkt op dat het eigenlijk heel goed mogelijk is dat intermediairs en voortrekkers zelf zo’n voorbereidende bijeenkomst organiseren: “Dat hoeft het museum eigenlijk niet allemaal te doen. Als ze een soort handleiding maken, waardoor we weten hoe we dit aan kunnen pakken, kunnen we daar heel goed zelf mee aan de slag. We hebben gezien hoe goed dit kan werken”. De museumexcursie De boottocht was een succes omdat het de vrouwen een echt ‘dagje-uit-gevoel’ gaf. De gids die over de haven in Rotterdam uitleg gaf, werd door sommige vrouwen aandachtig aangehoord, maar de deelneemsters met wie wij een gesprek hadden, vonden die uitleg overbodig: “We genoten vooral van de gezelligheid met elkaar en van de kapitein, die heel erg grappig was”. In het museum genoten ze ervan dat ze met hun bezoek vooroordelen konden weerleggen: “Toen we met zijn allen binnen kwamen, zag je mensen kijken van ‘O, kijk, vrouwen met hoofddoeken: wat moeten die nou hier?” Door de voorbereidende bijeenkomst wisten deze dames dat de tentoonstelling over de pelgrimage in het verleden zou gaan en dat vooral de reis, en niet Mekka zelf, belicht zou worden. Dat neemt niet weg dat ze het wel heel fijn vonden dat er iets van de sfeer in het huidige Mekka viel op te snuiven. De nagebouwde Kaa’ba was voor hen dan ook een hoogtepunt: “Ik vond het museum al veel interessanter dan verwachtte, maar toen ik de nagebouwde Ka’aba zag, was ik helemaal enthousiast”, zegt de een. Een ander vertelt: “Thuis zei ik tegen mijn moeder dat ik nu ook een kleine Ka’aba had gezien en mijn man zei steeds tegen de kinderen: ‘je moeder is naar Mekka geweest’. Er werd ten tijde van de expositie in de moslimwereld zelfs gegrapt: ‘in de rest van Nederland moeten moslims heel ver reizen om in Mekka te komen, maar bij ons in Rotterdam ligt het om de hoek’. De vrouwen hoopten door de tentoonstelling te beleven en te begrijpen wat hun (groot)ouders meemaakten tijdens de bedevaart naar Mekka en daar werden ze, ondanks het feit dat de tentoonstelling vooral over de reis zelf ging, niet in teleurgesteld. Er was genoeg te zien en te beleven om het gevoel te krijgen even in Mekka te zijn. Met name het gezamenlijk enkele malen om de Ka’aba lopen onder het reciteren van de daarbij behorende gebeden, wat spontaan gebeurde tijdens de excursie, zorgde voor dit gevoel: “Dat was heel indrukwekkend, het leek net of we er echt waren: ik kreeg er kippenvel van.” Daarnaast viel er ook het een en ander te leren. Bijvoorbeeld dat de tasbih, de gebedsnoer, door de Islam is overgenomen van boeddhisten en via de Islam bij de Christenen terecht is gekomen. Juist door dit soort leerzame feitjes hadden deze vrouwen het leuker gevonden als ze waren rondgeleid door een gids, want: “Dan hoor je veel meer en leer je er meer van.” Aan de andere kant geven zij aan dat zo’n rondleiding wel weer voor taalproblemen zorgt, omdat veel vrouwen de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn om een Nederlandse rondleiding te kunnen volgen. Dat deze groep een rondleiding enorm waardeert, blijkt ook uit de terugblik op de rondleiding in het depot. Ze bevestigen dat dit een onverwacht hoogtepunt vormde. Omdat daar spullen van zeer grote waarde staan: “Het is een peperduur depot, je móet wel naar al die spullen kijken” en “Er was zoveel te bewonderen: al die waardevolle spullen.” De meeste indruk maakte het oudste schip, dat ze op hun verzoek konden zien. “Wij hebben het oudste schip gezien, dat kunnen toch niet veel mensen zeggen”, melden ze trots. De rondleiding op het depot zorgde voor een bijzondere ervaring, waar ze niet snel over uitgepraat raken: “We zijn ook nog op de afdeling geweest, waar alles wordt gerepareerd, al die zeilen die daar worden gemaakt: echt ongelofelijk” en “Daar waren ook schilderijen: heel oud en groot, die vond ik fantastisch.” Voor vier van de vijf geraadpleegde vrouwen betrof het bezoek aan het Maritiem Museum geen eerste ervaring met musea. De meesten kwamen al eens in een museum door een uitstapje met de vrouwenhuiskamer. Daarmee bezochten ze het Zuiderzee Museum en het oorlogsmuseum op Katendrecht. Één van hen had de Mekkatentoonstelling al met haar ouders bezocht, voordat ze in het kader van Groeten uit Mekka ging. En daarna ging ze nog een keer terug met een andere deelneemster en hun kinderen, want: “Met de Rotterdampas kan dat gratis”. Ze vond het bezoek in het kader van Groeten aan Mekka echter leuker dan het individuele bezoek: “Doordat je meer uitleg kreeg en zo samen met al 2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
37
die andere vrouwen is toch leuker.” Tijdens het herhalingsbezoek met kinderen hebben ze ook Professor Plons bezocht, maar ze gingen vooral voor ‘Mekka’. Dat deze jeugdtentoonstelling ook even werd aangedaan tijdens de excursie, vonden ze leuk, maar daar hebben ze verder niet veel over te vertellen. Ze kennen niemand die voor de jeugdexpositie terug ging. Toch vinden ze het goed dat er is getoond wat het museum zoal te bieden heeft, want: “Veel vrouwen weten dat niet.” Voor de meeste deelneemsters was het museumbezoek duidelijk een nieuwe ervaring: “In mijn groep waren er veel nog nooit in een museum geweest. Ze waren zo onder de indruk en verbaasd en ze vroegen me: ‘kan ik hier vaker naartoe komen?’’ Jonge vrouwen gaven aan wel met de kinderen terug te willen komen. Toch geven ze aan dat dit er niet van komt, want: “Met een groep is dat veel gemakkelijker dan alleen.” Om deze vrouwen als nieuwe doelgroep voor het museum te winnen, is het niet voldoende om eenmalig een activiteit zoals Groeten uit Mekka te organiseren. Ook deze vrouwen vinden het een gemiste kans dat er geen vervolgbezoek met kinderen is georganiseerd om Professor Plons uitgebreider te bekijken. De bij het gesprek aanwezige opbouwwerkster beaamt dit: “Door Groeten uit Mekka is er een goede infrastructuur neergelegd, waar veel meer meegedaan had kunnen worden.” Wel pleiten de vrouwen ervoor om niet altijd excursies met kinderen te organiseren, want: “De kinderen hebben we altijd al. Het is juist leuk om los van het gezin met elkaar iets te ondernemen.” Wanneer dit een museumbezoek betreft, hoeft het overigens niet persé om een onderwerp uit hun herkomstland of –cultuur te gaan. Het onderwerp Mekka zorgde onbetwist voor een extra dimensie en vergemakkelijkte de werving van vrouwen die minder goed geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving dan de geraadpleegde vrouwen. Zo’n onderwerp is echter geen voorwaarde om een museumbezoek interessant te vinden, want: “Het Anne Frankmuseum en het Zuiderzee Museum zijn ook erg interessant voor ons.” Volgens geraadpleegde museummedewerkers sloot het project Groeten uit Mekka op drie van de in hoofdstuk 1 onderscheiden behoeften aan, namelijk: S op spirituele behoeften, door het onderwerp, dat voor de Islamitische deelneemsters een sterke lading heeft, S op emotionele behoeften, door de herkenning die de zelf ingebrachte en in de expositie tentoongestelde voorwerpen boden, S op sociale behoeften, omdat het bezoek aan het museum met de voorafgaande boottocht echt als een dagje uit werd ervaren. Volgens de geraadpleegde intermediairs zijn vooral de sociale en emotionele behoeften bevredigd. Het was vooral erg gezellig en de herkenning die werd geboden maakten de activiteiten extra geanimeerd. Net als de museummedewerkers menen ze dat cognitieve behoeften niet echt werden bevredigd. Juist doordat er sprake was van zo veel ‘herkenning’ viel er weinig te leren. “Het bezoek aan het Oorlogsmuseum op Katendrecht bood veel meer nieuwe informatie voor de dames”, vertelt een intermediair. In feite viel er alleen in het depot echt iets nieuws te leren voor de Islamitische deelnemers. Voor de niet-Islamitische deelnemers leek de voorbereidende bijeenkomst net niet leerzaam genoeg, omdat er te weinig aanvullende informatie werd geboden. Hieruit blijkt dat het bieden van herkenning (inspelen op emotionele behoeften) het bieden van leerervaringen (inspelen op cognitieve behoeften) in de weg kan staan. De geraadpleegde deelneemsters nuanceren dit. Ze beamen dat de activiteiten veel gezelligheid en herkenning boden, maar ze hebben toch ook wel wat geleerd. Zowel de Mekkatentoonstelling als de inleidingen van animators en museummedewerkers boden hier en daar nieuwe informatie. Tijdens de rondleiding in het depot hebben de vrouwen heel veel kennis opgedaan over de oude spullen die daar liggen opgeslagen. Waaruit blijkt dat confrontatie met onbekende zaken inderdaad veel leerzamer is. Deze moslima’s bevestigen de indruk van Kieskamp en Jongen dat ook de spirituele dimensie aan bod kwam. Door hun bezoek aan de expositie kregen ze, voor hun gevoel, een beter beeld van Mekka. Door de wijze waarop de expositie aansloot op de verhalen van hun ouders, konden ze zich deze heilige, maar voor hen tot dan toe ongrijpbare plek, meer eigen maken. De expositie verdiepte de betekenis die deze plek al voor hen had. Met name de nagebouwde Ka’aba zorgde ervoor dat ze een bedevaart echt of opnieuw kon beleven. Ook het depotbezoek kwam tegemoet aan spirituele behoeften. De vrouwen verwonderden zich over deze overdaad aan kostbare artefacten: ze werden er werkelijk door geïmponeerd en het bracht hun terug naar vroegere tijden.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
38
3.6 SAMENVATTING Musea in de wijken streefde aanvankelijk doorstroming van wijkbewoners naar musea in het centrum na. Omdat dit te hoog is gegrepen, is de werkwijze bijgesteld. Niet alle musea blijken echter over de voor deze nieuwe aanpak vereiste lange adem te beschikken, waardoor alleen het Historisch Museum Rotterdam en Villa Zebra actief bleven. Ze ontwikkelen nieuwe methodieken, waarbij een groep wijkbewoners betrokken raakt en het eindresultaat (veelal een kleinschalige, soms reizende, expositie) voor de hele wijk is bedoeld. Het project Erfgoed in de wijken behelst ook een dergelijke aanpak, maar hiermee wordt tevens nieuw (multicultureel) erfgoed in kaart gebracht. Dergelijke projecten vormen voor musea een stap in het onbekende. Dit vergt de nodige investeringen en leidt niet meteen tot grote resultaten. De ervaringen tonen aan dat museale wijkprojecten alleen kans van slagen hebben als museumdirecteuren zich hier hard voor maken en museummedewerkers het belang zien van activiteiten die aansluiten op wensen en behoeften van nieuwe doelgroepen en dit ook enthousiast en vakkundig kunnen uitvoeren. Uit de evaluatie van Groeten uit Mekka blijkt dat alle geraadpleegden (museummedewerkers, intermediairs uit het welzijnswerk en Islamitische deelneemsters) dit een geslaagd project vinden. Het onderwerp sloeg goed slaan, de voorbereidingsbijeenkomst werkte goed, de boottocht verhoogde de sfeer en de rondleiding op het depot vormde een onverwacht hoogtepunt. De geraadpleegden vinden het een goede zaak dat er projecten zoals Groeten uit Mekka worden gerealiseerd, opdat wijkbewoners zich meer bewust worden wat er zoal in de Rotterdamse musea te doen is. Er moet echter niet worden verwacht dat dit meteen tot herhaalbezoek zal leiden: het realiseren van zelfstandig museumbezoek is een langdurig proces en vereist meer investeringen. Daarom wordt het als een gemiste kans ervaren dat er in het verlengde van de vrouwenexcursies, geen terugkomexcursie met kinderen is georganiseerd. Aan de georganiseerde excursie hadden veel meer mensen kunnen deelnemen, dan de 150 die zijn bereikt. Successen Nieuwe inzichten over nieuwe doelgroepen Musea kunnen door wijkgerichte projecten meer open gaan staan voor alternatieve vormen van publiekswerving dan de traditionele publiciteitsvoering via schriftelijke media, waarmee vooral ervaren museumpubliek wordt bereikt. Ook ontstaat hierdoor een beter beeld van wensen en behoeften van nieuwe doelgroepen. Zo is de staf van het Maritiem Museum door Groeten uit Mekka anders gaan denken over allochtonen. Het vooroordeel dat deze doelgroep niet geïnteresseerd is in het reguliere museumaanbod is door de positieve ervaringen met het museumbezoek van moslimvrouwen weerlegd. Ontwikkeling van methodieken die aan meerdere behoeftes tegemoet komen De methodieken die in het kader Musea in de wijken zijn ontwikkeld, komen tegemoet aan meerdere typen behoeften: zowel sociale als cognitieve en emotionele. Bij Talent in Hoogvliet van Villa Zebra is bovendien sprake van talentscouting en het bevorderen van een positief (intern en extern) imago van de wijk. Erfgoed in de wijken van het Historisch Museum heeft een belangrijke extra doelstelling: namelijk uitbreiding van de collectie met erfgoed dat heel dicht bij de wijkbewoners staat. Een sterk punt van beide concepten is de duurzaamheid. De ontwikkelde projecten kunnen, eventueel met op leerervaringen gebaseerde aanpassingen, in andere wijken opnieuw worden uitgevoerd. Groeten uit Mekka sloot vooral aan op sociale behoeften, door de onderlinge interactie tijdens de voorbereidingsbijeenkomst, de bootreis en de museumexcursie. Ook emotionele behoeften kwamen ruimschoots aan bod: door de herkenning die de zelf meegebrachte souvenirs op de voorbereidingsbijeenkomst boden en door voorwerpen en verhalen op de expositie. Daarnaast werden spirituele behoeften van moslimvrouwen bevredigd, omdat die zich door de nagebouwde Ka’aba even in het centrum van hun religie waanden. Cognitieve behoeften kwamen ook aan bod: men stak hier en daar wat op in de Mekka-expositie, maar vooral tijdens de rondleiding in het depot. Dit kwam onder andere doordat er veel ruimte was voor vragen, die uitgebreid werden beantwoord. De deelneemsters kwamen hierdoor veel te weten over de kernactiviteit van een museum: het collectioneren en conserveren. Ze beleven veel plezier aan het op deze manier opdoen van kennis.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
39
Schakelfunctie cultuurscouts en welzijnswerkers Via de cultuurscouts kunnen musea in contact komen met welzijnswerkers die op hun beurt wijkbewoners weten te enthousiasmeren voor een museaal project. Ook contacten met scholen en woningbouwcorporaties komen op instigatie van de scouts tot stand. Door de samenwerking tussen musea en cultuurscouts leren musea de weg vinden in de wijken. De scouts krijgen steeds meer inzicht in de mogelijkheden van museale werkwijzen. De bij Groeten uit Mekka ingezette intermediairs (welzijnswerkers en vrijwilligsters die met allochtone vrouwen werkten) hebben enthousiast en met succes deelnemers geworven. Dit komt omdat het opbouwwerk en sociaal-cultureel werk, evenals het onderwijs, behoefte heeft aan educatieve uitstapjes. Het is sowieso effectiever om onervaren museumbezoekers in groepen te benaderen. Die gaan veel gemakkelijker met een groepsexcursie mee naar een museum dan dat ze individueel gaan. Combinatie museumbezoek met voorbereidingsbijeenkomst in de wijken Met de in het kader van Groeten uit Mekka georganiseerde voorbereidingsbijeenkomst is het gelukt om een kleine, homogene groep bij het onderwerp te betrekken. Deze vorm van voorbereiding lijkt goed te delegeren aan intermediairs. Er zijn allerlei (zelf)organisaties actief in de wijken, die zich graag met dit soort activiteiten bezig houden, omdat dit een zinvolle tijdsbesteding biedt, die de onderlinge samenhorigheid versterkt. Uit eerdere verkenningen van potentieel publiek voor musea blijkt ook dat sociaalculturele verenigingen een kansrijke markt bieden voor educatieve excursies44. Knelpunten Te weinig draagvlak bij de musea Het organiseren van wijkprojecten is tijdrovend en levert niet direct veel op. Het vereist enthousiasme en doorzettingsvermogen, die niet bij alle musea vanzelfsprekend aanwezig zijn. Hierdoor zijn er musea afgehaakt en is er sprake van onderbenutting van het budget voor Musea in de wijken. Onduidelijkheden en tegenstellingen in doelstellingen De Musea in de wijkenprojecten vertonen weinig samenhang en continuïteit. Dit is onder andere het gevolg van onduidelijke en soms tegengestelde doelstellingen. Sommige musea streven doorstroming van het in de wijken bereikte publiek naar de musea in het centrum na, terwijl andere musea er genoegen mee nemen als er museale activiteiten in de wijken worden ontplooid die niet meteen tot museumbezoek leiden. De aanhangers van het laatste beginsel gaan door, de overige musea haken af. De eis dat de projecten vernieuwend dienen te zijn staat methodiekontwikkeling en voortborduren op eerdere ervaringen in de weg. De oorspronkelijke missie en opzet zijn door de praktijk ingehaald. Gebrek aan centrale regie De coördinator Musea in de wijken doet dit naast zijn reguliere werk. Hij fungeert als doorgeefluik en kan niet initiëren. Hierdoor wordt er momenteel minder geld aan Musea in de wijken besteed dan daarvoor is vrijgesteld. Er komen te weinig geschikte projecten tot stand en succesvolle projecten worden niet uitgebuit. Zo is niet ingesprongen op het enthousiasme over Groeten uit Mekka. Na de aanvankelijke opstartproblemen en de grote investeringen was er voldoende animo om nog meer van deze excursies met voorbereidingsbijeenkomsten te organiseren vanuit de wijken. Dit had met relatief weinig extra inspanningen en geld gerealiseerd kunnen worden, maar die kans heeft men laten liggen. Geen follow up Alhoewel de ervaringen met allochtoon publiek tijdens de museumexcursie in het kader van Groeten uit Mekka als ‘eyeopener’ werkte, heeft dit niet geleid tot verdere activiteiten. Het museum verkeert volgens de geraadpleegde medewerkers nog steeds in een bezinningsfase over de veranderende maatschappij en heeft nog niet besloten of en hoe de doelgroep Nederlanders met een allochtone herkomst een vaste plaats krijgt in het beleid. Één project, hoe succesvol dit ook is, brengt een museum niet meteen in beweging: daar zijn heel wat meer impulsen voor nodig. Daarbij komt dat men vanwege de grote investeringen wat huiverig staat tegenover vervolgprojecten.
44
Zie Publieksverbreding in de Gelderse musea (2004) L. Ranshuysen en A. Elffers
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
40
Weerstanden tegen ‘gepamper’ Musea investeren gemakkelijker in inhoudelijke zaken (‘animators’ of een database) dan in essentiële praktische randvoorwaarden (zoals busvervoer en een gezellige nazit), dat als te kostbaar gepamper wordt bechouwd. Regulier museumbezoek, dat vooral door hoog opgeleide, oudere, bemiddelde autochtonen wordt afgelegd, kost echter ook veel overheidsgeld. Die structurele uitgaven vormen geen punt van discussie, maar geoormerkte budgetten voor nieuwe doelgroepen des te meer. Het bereiken van die groepen wordt kennelijk nog steeds als iets uitzonderlijks beschouwd, terwijl dit tot de kerntaken van musea zou moeten behoren. Daarbij kunnen musea zich niet altijd verplaatsen in de achtergrond van allochtone doelgroepen of wensen daar geen rekening mee te houden, blijkt uit de blotebillenaffiche van het Historisch Museum en de vormgeving van de expositie Achter gesloten deuren. Te grote gerichtheid op herkenning Het thema ‘bedevaart naar Mekka’ sloeg goed aan bij moslims, maar de religieuze beleving weegt voor moslims veel zwaarder dan de reis. Het kiezen van een zo belangrijk onderwerp voor moslims heeft dus ook een zwakte. Namelijk dat het een heel andere lading heeft voor de doelgroep dan voor de tentoonstellingsmakers. Bovendien is het zaak om een goed evenwicht te vinden tussen het tegemoet komen aan emotionele en cognitieve behoeften. Een te grote gerichtheid op het bieden van herkenning staat leerervaringen in de weg en sluit deelnemers met een ander referentiekader buiten. Het is niet noodzakelijk om alleen thema’s uit de herkomstcultuur van de doelgroep aan te snijden. Geheel andere onderwerpen kunnen ook aanspreken, als er raakvlakken zijn met de eigen leefwereld of doordat ze imponeren door schoonheid of ouderdom. Bovendien worden cognitieve behoeften meer bevredigd als er thema’s worden behandeld, waarvan men nog niet zo veel afweet. Te complexe opzet van de voorbereidingsbijeenkomst De werkwijze bij de voorbereidingsbijeenkomst van Groeten uit Mekka was, door het werken met een database en zelf meegenomen souvenirs, tamelijk complex. Daarmee maakte het museum het niet alleen zichzelf, maar ook de intermediairs te moeilijk. Bovendien blijkt deze opzet alleen geschikt voor moslimvrouwen, die goed Nederlands spreken of die zelf onderling kunnen vertalen. Niet-Islamieten raken te weinig betrokken omdat ze zelf niets kunnen inbrengen. Indien er onvoldoende tolken zijn raken ook de niet-Nederlandstalige moslims te weinig betrokken. Deze opzet is heel geschikt voor goed geïntegreerde allochtonen, maar groepen die minder goed thuis zijn in de Nederlandse samenleving, vragen om een andere aanpak. Misverstanden over rol cultuurscouts De scouts kunnen een belangrijke verbindende schakel tussen musea en wijkbewoners vormen, maar museummedewerkers en scouts zitten niet altijd meteen op één lijn: de eerste partij wil soms meer publiek in het museum, de tweede partij wil meer activiteiten in de wijk. Daarbij komt dat musea soms een meer actieve inbreng van de scouts verwachten dan ze kunnen waarmaken. Uit de rapportage van het eerste deelonderzoek rond de cultuurscouts bleek ook al dat er veel onduidelijkheid bestaat over de rol van de cultuurscout en de inhoud van hun werk. Een ander knelpunt is dat allochtonen niet goed in hun netwerken zijn vertegenwoordigd: dit ondermijnt het vertrouwen dat er via de scouts allochtonen bereikt kunnen worden. Onduidelijke randvoorwaarden De communicatie tussen de verschillende samenwerkingspartners bij Groeten uit Mekka verliep niet altijd effectief. Dit lijkt vooral te komen doordat er geen goede afspraken zijn gemaakt over zaken zoals de noodzaak van een internetaansluiting bij de voorbereidingsbijeenkomst, het wel of niet meenemen van kinderen en de voorwaarde dat deelnemers Nederlands moeten kunnen spreken. Deze laatste eis is overigens vreemd als er gebruik wordt gemaakt van intermediairs, zoals organisaties die Nederlandse lessen verzorgen, hun achterban kan immers nooit aan deze eis voldoen. Angst voor gezichtsverlies bij vertegenwoordigers van allochtone doelgroepen Het actief betrekken van vertegenwoordigers van allochtone groepen kan problemen geven, zeker bij zo’n belangrijk onderwerp als het eigen geloof. Iemand wordt dan als deskundige naar voren geschoven, terwijl die dat niet is. Dit geeft een ongemakkelijk gevoel, zeker als er in de zaal mensen zitten die veel meer over het onderwerp af weten.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
41
4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Dit slothoofdstuk begint met een beschouwing van de wijzen waarop het reguliere aanbod van de stedelijke instellingen toegankelijk wordt gemaakt voor wijkbewoners. Daarna volgen concrete aanbevelingen, gebaseerd op de in de voorgaande hoofdstukken gesignaleerde successen en knelpunten.
4.1 Afstemming van regulier aanbod De musea en podiumkunstgezelschappen die participeren binnen Cultuurbuur en Musea in de wijken beperken zich niet tot het verplaatsen van regulier aanbod. Zij zijn op zoek naar nieuwe werkwijzen, waarmee ze daadwerkelijk nieuwe doelgroepen bereiken. Dit blijkt de nodige inspanningen te kosten doordat er in Nederland sprake is van een grote kloof tussen gesubsidieerde aanbod en potentieel publiek. Dit komt onder andere doordat de adviescommissies, die de subsidies verdelen, sterk op vernieuwing gerichte criteria van professionals hanteren, die ver weg staan van de wijze waarop onervaren publiek kunst en cultuur beleefd. Door deze eenzijdige waardebepaling is het gesubsidieerde kunst- en cultuuraanbod in Nederland door sociale- en competentiedrempels omgeven. Met de geëvalueerde wijkprojecten in het kader van het Actieplan Cultuurbereik wordt getracht die drempels te verlagen45. Onderstaand model illustreert dat dit gebeurt door reflectieve of productieve randactiviteiten of bijstellingen waardoor regulier aanbod beter aansluit op het referentiekader van wijkbewoners. Soms wordt er zelfs geheel nieuw, speciaal voor de wijken ontwikkeld aanbod gerealiseerd.
REFLECTIEVE ACTIVITEITEN voor- of nabeschouwingen tussentijdse interacties met publiek rondleidingen debatten PRODUCTIEVE ACTIVITEITEN workshops, masterclasses, fotowedstrijden, talentenjachten, etc.
wijkbewoners betrekken bij productie van voorstelling of expositie
SELECTIE UIT REPERTOIRE compilatievoorstellingen rondreizende collecties
NIEUW AANBOD CREËREN geheel nieuwe voorstellingen of exposities, die aansluiten op de wijkcontext
De gezelschappen die momenteel in Cultuurbuur participeren, trachten drempels te verlagen zonder concessies te doen aan hun kwaliteit en eigenheid. Dit gebeurt onder andere door het toevoegen van inleidingen bij bestaande voorstellingen en het maken van speciale compilaties van dans- of muziekstukken. Ook worden er speciale voorstellingen voor de wijken ontwikkeld. Doordat bij muziekuitvoeringen veel aanpassingen mogelijk zijn, door het invoegen van tussentijdse toelichtingen en interacties met publiek, is het klassieke muziekaanbod binnen Cultuurbuur gaan domineren. Bij Musea in de wijken gaat het doorgaans om geheel nieuw aanbod. Aanvankelijk in de vorm van exposities in de wijken, maar nu gaat het vooral om educatieve wijkprojecten. Die bestaan veelal uit een combinatie van reflectieve of productieve activiteiten, zowel binnen als buiten het onderwijs. Deze activiteiten zijn doorgaans gelieerd aan een bepaalde expositie (zoals bij Achter gesloten deuren en Groeten uit Mekka), soms worden er daarmee nieuwe exposities voor de wijken gecreëerd (zoals bij Talent op Zuid). Het blijkt dat vooral het Historisch Museum Rotterdam en Villa Zebra mogelijkheden zien om zulk aanbod voor de wijken te ontwikkelen: zij zijn het meest actief binnen Musea in de wijken.
45
In een analyse van de commissie Cultuurbereik, naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van de tweede periode van het landelijke Actieplan Cultuurbereik, wordt gesteld dat de inzet van het Actieplan als ‘bypass’ is op te vatten, waarmee de ‘interne stolling’ en ‘de externe geslotenheid’ van het cultuurstelsel wordt gepasseerd (Commissie Cultuurbereik (2007) Van stolling naar stroming. Tussentijdse evaluatie landelijk Actieplan Cultuurbereik, pp 14-17).
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
42
Gesubsidieerd toneel en beeldende kunst blijken het lastigst naar de wijken te verplaatsen. Daar zijn diverse redenen voor aan te geven. Het aanbod van deze kunsten wordt het sterkst bepaald door het kwaliteitsprincipe van de ingewijde kenners, waardoor het veelal om zeer complex en onconventioneel aanbod gaat. Uit onderzoek blijkt dat kunstmusea doorgaans niet erg toegankelijk zijn voor een onervaren publiek46. Voor gesubsidieerd toneel geldt dat de waardering daarvoor vaak afhangt van taalvaardigheid en veelal meer intellectuele inspanning vereist dan muziek of dans. Bovendien zijn aanpassingen moeilijk te realiseren: er valt geen compilatie te maken van toegankelijke onderdelen van bestaand toneelrepertoire. Daarbij komt dat de voorstellingen van de stadsgezelschappen door technische beperkingen vaak niet goed tot hun recht komen op de wijkpodia. Wijkprojecten vergen dus van kunstmusea en stadstoneelgezelschappen extra grote inspanningen. Die zijn kennelijk niet op te brengen, want beide type instellingen zijn niet meer bij Musea in de wijken of Cultuurbuur betrokken. Dit is niet alleen toe te schrijven aan gebrek aan mankracht en middelen: in het eerste deel van de evaluatie van het Rotterdamse Actieplan Cultuurbereik is al geconstateerd dat ‘veel stedelijke instellingen niet staan te trappelen om in de wijken actief te zijn’47. Ook uit deze evaluatie blijkt dat de gedrevenheid van stafleden van die instellingen uiteindelijk doorslaggevend is. Toneel en beeldende kunst die nu in de wijken worden aangeboden, betreft community arts-projecten van sterk gemotiveerde instellingen zoals het Rotterdams Wijk Theater (RWT), Kunst Onder Andere (KOA) of Kunstenaarscollectief Wandschappen. Uit de gerapporteerde bevindingen blijkt dat het aanbod van Cultuurbuur en Musea in de wijken goed kan aanslaan bij het in kunst en cultuur onervaren publiek in de wijken. Het betreft echter incidenteel aanbod, dat niet goed in de markt wordt gezet. Hierdoor worden er minder mensen bereikt dan mogelijk is. Ondanks deze knelpunten zijn er belangrijke stappen gezet om cultuurparticipatie in de wijken te bevorderen. Door de samenwerking van de afgelopen jaren neemt het wederzijdse vertrouwen tussen vertegenwoordigers van de kunst- en cultuursector en van wijkinstellingen toe. Wijkbewoners, welzijnswerkers en onderwijzers ontdekken dat de stedelijke kunst- en cultuurinstellingen hen iets te bieden hebben, terwijl die instellingen ervaren dat er in de wijken interesse is voor hun aanbod. De schakelfunctie van de cultuurscouts wordt, ondanks misverstanden over hun rol, steeds beter benut. Bovendien ontstaat er binnen de participerende podiumkunstgezelschappen en musea meer begrip voor het referentiekader en de behoeften van het onervaren wijkpubliek. Op basis van die kennis worden nieuwe werkwijzen ontwikkeld.
4.2 Aanbevelingen Met Cultuurbuur en Musea in de wijken kan nieuw publiek positieve ervaringen opdoen met kunst en cultuur, maar de mogelijkheden daarvoor worden nog niet optimaal benut. Dit komt onder andere doordat het wijkgerichte werken afhankelijk is van tijdelijke geldstromen, ad hoc projecten en de toevallige passie van instellingsdirecteuren of makers. De stedelijke instellingen doen dit werk ‘erbij’, naast hun reguliere werk. Hierdoor gaat men na het afronden van een tijdelijk project over tot de orde van de dag, waardoor de verworven kennis, ervaring en netwerken braak blijven liggen48. Navolgende aanbevelingen richten zich op het vergroten van het bereik en het versterken van de doorwerking van beide programma’s. De adviezen betreffen vooral het wijkgerichte werken in het algemeen. Daarnaast zijn er enkele specifieke suggesties voor de invulling van Cultuurbuur en Musea in de wijken. Deze aanbevelingen zijn op de volgende pagina in een overzicht gezet, daarna worden ze één voor één toegelicht.
46
Uit de MuseumMonitor blijkt elk jaar weer dat kunstmusea vooral hoger opgeleiden trekken en het vaakst als louter geschikt voor een bepaald publiek, weinig informatief en weinig kindvriendelijk uit de bus komen (zie L. Ranshuysen Resultaten MuseumMonitor 2006 (2007) Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen). 47 L. Ranshuysen en A. Elffers Culturele bruggenbouwers in de wijken. Evaluatie van de cultuurscouts in vier deelgemeenten (2007) Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen (pp 38). 48 Dit fenomeen is ook gesignaleerd bij de op dezelfde wijze gefinancierde en georganiseerde diversiteitsprojecten, zie: Trienekens, S, Spin-off van diversiteitsprojecten in de culturele sector (2007) Rotterdam: Netwerk CS.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
43
OVERZICHT AANBEVELINGEN ÉÉN CENTRALE MISSIE VOOR HET WIJKGERICHT WERKEN die de ontwikkeling stimuleert van: • receptief aanbod, zowel in de wijken als in theaters en musea, dat inspeelt op het samenspel van emotionele, cognitieve en sociale behoeften van wijkbewoners • aanvullende reflectieve en productieve activiteiten, waarbij nadrukkelijk ruimte is voor community arts-projecten, die tot talentontwikkeling leiden MET RICHTINGGEVENDE SUBSIDIEVOORWAARDEN die prioriteit geven aan: • eenvoudig te herhalen (duurzame) projecten • projecten die zijn ingebed in bestaande wijkinitiatieven • projecten die herhaalbezoek stimuleren • projecten waarbinnen wordt samengewerkt met intermediairs en ambassadeurs in de wijken TE TOETSEN DOOR ÉÉN INSTANTIE verantwoordelijk voor: • de verdeling van beschikbare gelden • de ontwikkeling en afstemmingen van de diverse wijkactiviteiten • de taakverdeling tussen de betrokken instellingen DIE DE MARKETING VAN DE WIJKACTIVITEITEN VERSTERKT door: • deskundigheidsbevordering • doelgroepgerichte strategieën • het stimuleren van herhaalbezoek • het inspelen op de multifunctionaliteit van de LCC’s EN DE SAMENWERKING OP WIJKNIVEAU BEVORDERT door: • het inschakelen van organisaties met expertise op het gebied van wijkgericht werken, zoals KOA en het RWT • het opzetten van wijkgebonden kernteams MET ALS DOEL OM WIJKGERICHT WERKEN IN TE BEDDEN IN HET BELEID VAN KUNST-EN CULTUURINSTELLINGEN door: • het stimuleren van een grotere gerichtheid op de nieuwe doelgroepen in de wijken • bewust maken van de ongelijke verdeling van cultuurgelden over verschillende doelgroepen • ad hoc subsidies op basis van tendering te verdelen en op de lange duur om te zetten in geoormerkte structurele subsidies specifieke suggesties voor Cultuurbuur • Strakkere planning bij de programmering • Previewdag in ere herstellen • Taken ten aanzien van programmering en marketing beter verdelen tussen beheerders en bespelers van LCC’s • Prioriteit voor toneel- en multidisciplinaire projecten • Nieuwe formules voor toneelaanbod ontwikkelen • Relaties tussen specifieke LCC’s en gezelschappen versterken
specifieke suggesties voor Musea in de wijken • Museumexcursies vanuit de wijken organiseren geïnspireerd op de Groeten uit Mekka-formule • Bekende onderwerpen koppelen aan geheel nieuwe thema’s
Vaststellen van een overkoepelende missie Zowel bij Cultuurbuur als bij Musea in de wijken staat niet meer voorop dat het in de wijken bereikte publiek doorstroomt naar de reguliere theaters en musea, maar het is niet helder wat dan wel de bedoeling is. Gebleken is dat nieuw publiek een inspirerende ervaring kan opdoen door naar de wijken gebrachte laagdrempelige, hoogwaardige voorstellingen of exposities, die aansluiten op het referentiekader van cruciale doelgroepen. Het is belangrijk om hierbij voor ogen te houden dat sociale- en competentiedrempels worden verlaagd wanneer dit aanbod inspeelt op het samenspel van sociale behoeften (gezelligheid), emotionele behoeften (herkenning) en cognitieve behoeften (vergroting van kennis en ervaringen) van wijkbewoners. Daarnaast blijkt het zeer belangrijk als dit receptieve aanbod wordt omlijst met reflectieve activiteiten (zoals inleidingen en tussentijdse toelichtingen) en productieve activiteiten (zoals workshops en masterclasses): die kunnen een brug slaan naar nieuwe doelgroepen. Veel podiumkunstgezelschappen en Villa Zebra zien kansen om met productief aanbod talenten in de wijken te helpen ontwikkelen. Omdat talentontwikkeling een speerpunt is in de uitgangspuntennotitie voor het Rotterdamse cultuurbeleid, ligt het voor de hand om dit als bijkomende doelstelling voor wijkprojecten te benoemen. Meer ruimte community arts binnen Cultuurbuur en Musea in de wijken maakt inspirerende kruisbestuivingen tussen stedelijke kunstinstellingen en amateurkunstenaars in de wijken mogelijk. 2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
44
De conclusie dat wijkprojecten op korte termijn niet voor nieuw publiek in musea en theaters leiden, sluit niet uit dat dit op langere termijn wel mogelijk is. Het is daarom belangrijk dat wijkprogramma’s zich niet helemaal op het verplaatsen van aanbod vanuit het centrum naar de wijken gaan richten. Wanneer voor wijkbewoners geschikte voorstellingen of exposities beter tot hun recht komen in een ‘echt’ theater of museum, is het een goed idee om daar groepsexcursies naartoe te organiseren en die te omlijsten met voorbereidende of follow up-activiteiten in de wijken. Daarmee ontstaat een terugkerende beweging vanuit de wijken. Aanscherping subsidievoorwaarden Wijkprojecten van musea of podiumkunstgezelschappen dienen ongecompliceerd en duurzaam te zijn, zodat ze herhaalbaar zijn in meerdere wijken en de randactiviteiten eenvoudig zijn over te dragen naar gemotiveerde samenwerkingspartners, zoals: het welzijnswerk, dans- en muziekscholen, onderwijsinstellingen, RWT, KOA en specifieke kunstenaars in de wijken. Aangezien het meeste publiek wordt bereikt wanneer de projecten zijn ingebed in bestaande wijkinitiatieven, zoals bejaarden- of jeugdinstuiven, amateurkunstverenigingen en de brede school, kunnen dergelijke projecten prioriteit krijgen. Daarnaast kan voorrang worden gegevens aan projecten die ‘herhaalbezoek’ aan voorstellingen of exposities, binnen en buiten de wijk, bevorderen. Één eindverantwoordelijke instantie De organisatie van Cultuurbuur en Musea in de wijken is versnipperd over veel instellingen: het ontbreekt aan overzicht en sturing. Daarom dient er één eindverantwoordelijke instantie te worden aangewezen, die het beschikbare geld verdeelt en wijkactiviteiten initieert. Tevens zal deze instantie een coördinerende rol op zich moeten nemen en er op toe moeten zien dat de diverse taken goed tussen de betrokken stedelijke- en wijkinstellingen worden verdeeld. Dan kan er op basis van de richting gevende missie een samenhangend en krachtig wijkprogramma ontstaan. Versterking en vernieuwing van de marketing49 De marketing van Cultuurbuur en Musea in de wijken staat nog steeds in de kinderschoenen. Niet alleen de deskundigheid van LCC-beheerders dient te worden bevorderd, maar ook die van de gezelschappen en musea. Deze kunst- en cultuurinstellingen kunnen zich met publiciteitsmateriaal (nog) sterker op cruciale doelgroepen in de wijken richten. Er wordt nu te veel ingezet op schriftelijke media en internet en te weinig op de ontwikkeling van nieuwe, op specifieke doelgroepen gerichte strategieën. Het is raadzaam om meer in te zetten op werving via intermediairs (personen die vanuit hun beroep regelmatig in contact treden met de beoogde doelgroep) of ambassadeurs (opinionleaders binnen de beoogde doelgroep). Deze intermediairs en ambassadeurs moeten niet op het laatste moment betrokken worden bij promotie. Door ze eerder uit te nodigen om mee te denken over de inhoud van randactiviteiten, wordt er meer geprofiteerd van hun inzichten over de beoogde doelgroep. Doelgroepsegmentering Vernieuwingen in de marketing dienen gepaard te gaan met een heldere doelgroepsegmentatie. Op basis van omgevingsanalyses zijn er per wijk specifieke doelgroepen te benoemen, die met voor hen geselecteerd aanbod via de juiste kanalen zijn te benaderen. Voorbeelden van zulke doelgroepen zijn: S gezinnen met jonge kinderen (op te splitsen naar autochtoon en diverse allochtone groepen), S senioren (op te splitsen naar in kunst en cultuur onervaren bezoeker en meer ervaren bezoekers, die vanwege financiële omstandigheden of gebrekkig mobiliteit op aanbod in de wijk zijn aangewezen), S amateurkunstenaars (op te splitsen naar kunstdiscipline en leeftijd). Doorverwijzing van bereikt publiek Bij de marketing dient veel meer aandacht te komen voor het doorverwijzen van bereikt publiek naar nieuw cultuuraanbod in de wijk of regulier aanbod in het centrum. Zulk herhaalbezoek is bijvoorbeeld te bevorderen door het verspreiden van vrijkaarten of kortingskaarten.
49
In bijlage 3 staan marketingtips voor Cultuurbuur, die uit de interviews zijn boven komen drijven.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
45
Multifunctionaliteit van de LCC’s gebruiken De tien LCC’s vormen belangrijke podia voor de stedelijke instellingen. De combinatie van diverse culturele functies met uiteenlopende wijkfuncties is een belangrijke succesfactor, want hierdoor is daar een ander publiek te bereiken dan in theaters en musea. Het inpassen van cultuuraanbod in bestaande welzijnsactiviteiten, zoals de instuif voor kinderen of ouderen, blijkt dé manier om nieuw publiek te bereiken. Dit maakt het mogelijk om arrangementen te realiseren (bijvoorbeeld een gezellinge nazit), die inspelen op sociale behoeften. Samenwerking op wijkniveau bevorderen Indien draagkracht en deskundigheid binnen de podiumkunstgezelschappen en musea niet volstaat om de beoogde wijkprojecten te realiseren, is het zinvol om delen van het voor deze instellingen bestemde budget door te schuiven naar organisaties met specifieke expertises op het gebied van wijkgericht werken: zoals KOA en het RWT. Zij kunnen dan de benodigde ondersteuning bieden. Meer samenwerking op wijkniveau is ook te bevorderen door de realisering van wijkgebonden kernteams. Daarin zouden, naast genoemde partijen, ook de wijkbibliotheek, de locale cultuurscout, (amateur)-kunstorganisaties, wijkkunstenaars, intermediairs en ambassadeurs zitting kunnen nemen. Inbedding van wijkgericht werken in regulier beleid Kunst- en cultuurinstellingen in het stadshart kunnen alleen meer wijkbewoners bereiken als wijkactiviteiten krachtig worden geagendeerd. De dominantie van het kwaliteitsprincipe in deze instellingen staat het hanteren van andere criteria, zoals het streven naar een breder publieksbereik, in de weg. Een meer open houding naar nieuwe doelgroepen laat zich niet afdwingen: dit kan zelfs averechts werken. Zo zagen we dat speciale activiteiten voor wijkbewoners als geld- en tijdverslindend ‘gepamper’ kan worden ervaren. Daarmee wordt over het hoofd gezien dat per reguliere bezoeker (doorgaans de meer gefortuneerde hoger opgeleide autochtone, oudere Rotterdammer) nog veel grotere bedragen worden toegelegd. Enkele prikkelende rekenvoorbeelden, die de kosten per bezoek aan het reguliere aanbod versus de kosten per bezoek aan wijkactiviteiten naast elkaar zetten, kan het bewustzijn vergroten dat het bedienen van het traditionele publiek veel meer geld kost dan het bereiken van nieuwe doelgroepen. Andere rekenvoorbeelden kunnen ook onthullend zijn. Zo wordt slechts 3% van het Nederlandse cultuurbudget aan amateurkunsten besteed: deze uitgaven namen sinds 1993 met 27% toe. Het budget voor beeldende kunst vertoonde 250% groei en neemt 14% van het totale budget in beslag, het budget voor podiumkunsten nam 100% toe en beslaat maar liefst 45% van het landelijk cultuurbudget. Dit is des te opmerkelijker in het licht dat maar liefst zo’n 60% van de Nederlanders aan een vorm van amateurkunst doet, terwijl slechts 40% ten minste één keer per jaar een cultuurinstelling bezoekt50. Er wordt dus vele malen meer geld aan cultuurbezoekers uitgegeven dan aan amateurkunstenaars. Een andere manier om meer aandacht voor wijkbewoners te genereren is het oormerken van budgetten en tendering. Uiteindelijk kunnen gezelschappen en musea die hebben aangetoond dat ze effectief in de wijken kunnen werken, deze manier van werken standaard in hun takenpakket opnemen en daar structureel subsidie voor krijgen51. Op die manier krijgen wijkgerichte Actieplan Cultuurbereikprogramma’s een vaste plek binnen de kunst- en cultuurinstellingen. Specifieke aanbevelingen voor Cultuurbuur Sterke punten van Cultuurbuur zijn de kwaliteit van de voorstellingen en de intieme settings waarin die plaatsvinden. Hierdoor is persoonlijk contact met de bespelers mogelijk. De omvang van het publiek dat hiermee wordt bereikt, hangt vooral af van de inzet van de LCC-beheerders en die is nog te gering. De bespelers beschikken over een veel grotere ‘zendingsdrang’ dan de beheerders. Door op wijkpodia te spelen, ontdekken de gezelschappen hoe ze de nieuwe doelgroepen het best kunnen bedienen. Toch slaan ze de plank nog wel eens mis, omdat ze te weinig inzicht hebben in het referentiekader van het wijkpubliek. Voor Cultuurbuur zijn de volgende suggesties te doen. 50
Idema, J. en H.J. Grievink Datascape Cultuur (2007) Het is jammer dat de functie ‘wijkgericht werken’ niet apart is benoemd in de onlangs door de RRKC uitgevoerde sectoranalyse (Culturele staalkaart 2007), want dan zou al bekend zijn welke instellingen het meest in aanmerking komen voor deze taak. Aangezien wijkgericht werken onder ‘participatiebevordering’ valt, biedt dit een indicatie. Opvallend is dat de sector Musea/ Erfgoed nauwelijks instellingen telt die deze functie krijgen toegeschreven, terwijl de sector muziek er juist heel veel telt. Dit stemt overeen met de bevinding uit dit onderzoek dat musea zich erg terughoudend opstellen en dat muziek zich het beste leent om participatie (in de wijken) te bevorderen. 51
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
46
Strakkere planning van de programmering De gezelschappen en de LCC-beheerders willen het Cultuurbuurprogramma veel eerder vastleggen dan momenteel gebeurd. De gezelschappen kunnen in april of mei al aangeven welke voorstellingen ze wanneer kunnen aanbieden. Uit een overzicht dat de stedelijke programmeur op basis hiervan samenstelt kunnen de LCC-beheerders dan hun boekingen doen. Bij voldoende belangstelling (minimaal 4-5 boekingen) kan het betreffende gezelschap de voorstelling vervolgens verder invullen. Previewdag in ere herstellen Het opnieuw organiseren van een previewdag, waarin de Cultuurbuurgezelschappen hun aanbod voor het komende seizoen tonen of toelichten, kan de betrokkenheid van de beheerders versterken. Bovendien kunnen ze de voorstellingen dan veel beter promoten bij het publiek, omdat ze er veel meer van af weten. Zo’n previewdag biedt ook mogelijkheden voor overleg tussen beheerders en bespelers over het (nog meer) op maat maken van de voorstellingen. Het is ook mogelijk om cruciale ambassadeurs en intermediairs uit de wijken uit te nodigen voor deze dag, om de mond-tot-mondreclame te bevorderen. Het is zelfs mogelijk om de previewdag te laten uitgroeien tot een symposium, waarvoor ook andere potentiële samenwerkingspartners (KOA, RWT, cultuurscouts, amateurkunstverenigingen, et cetera) worden uitgenodigd. In dat geval is het mogelijk om workshops en lezingen te organiseren, waarmee expertises op het gebied van wijkgericht werken worden uitgewisseld. Een andere optie is om aan het einde van het seizoen een evaluerend symposium te organiseren, om ideeën over wijkvoorstellingen en de marketing daarvan uit te wisselen. Taakverdeling aanscherpen De verantwoordelijkheden en taken voor de programmering en publiekswerving dienen beter te worden afgestemd: binnen de LCC’s, tussen de beheerders en bespelers en tussen de beheerders en de programmeur en de communicatiemedewerker van SenR. Aanvullende subsidiecriteria Aangezien er geen toneelaanbod meer is binnen Cultuurbuur kan het realiseren van toneelprojecten prioriteit krijgen. Aangezien voorstellingen met combinaties van muziek, dans en theater de aandacht van onervaren podiumkunstpubliek kunnen dergelijke multidisciplinaire projecten ook voorrang krijgen. Nieuwe formules voor toneelaanbod Om de deelname van toneelgezelschappen te stimuleren, zijn nieuwe formules nodig. Een mogelijkheid is om theaterworkshops in LCC’s te organiseren ter voorbereiding van voorstellingsbezoek in een stedelijk theater. Door busvervoer aan te bieden vanuit de wijken en er een gezamenlijk uitje van te maken, worden meteen ook sociale drempels overwonnen. De Rotterdamse toneelgezelschappen dienen zelf te onderzoeken wat voor ‘passend’ toneelaanbod er nog meer is te realiseren. Versterken relaties tussen specifieke LCC’s en gezelschappen Het is mogelijk dat een gezelschap enkele LCC’s ‘adopteert’, waarmee het een speciale band opbouwt. Dan valt er gerichter aan publieksopbouw in de betreffende wijk te werken. Het gezelschap verzorgt dan meerdere keren per jaar voorstellingen, geeft workshops en organiseert excursies voor die LCC’s. Specifieke aanbevelingen voor Musea in de wijken Sterke punten van Musea in de wijken zijn dat musea de infrastructuur en het potentiële publiek in de wijken leren kennen, dat er herhaalbare methodieken voor wijkprojecten worden ontwikkeld en dat die projecten voorzien in een duidelijke behoefte. Het ontbreekt echter aan regie en er is te weinig draagvlak in de musea. Suggesties om de regie te verbeteren en het draagvlak te versterken, zijn al gegeven bij de algemene aanbevelingen. Voor Musea in de wijken gelden daarnaast het volgende. Museumexcursies Indien het niet haalbaar is om geheel nieuw aanbod te ontwikkelen voor de wijken zoals Historisch Museum Rotterdam en Villa Zebra dat doen, is het heel goed mogelijk om wijkactiviteiten te koppelen aan regulier aanbod door het organiseren van museumexcursies vanuit de wijken.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
47
Zulke excursies kunnen niet alleen aan sociaal-culturele organisaties worden aangeboden, maar ook aan individuele wijkbewoners. Het Maritiem Museum ontwikkelde een inspirerende format voor Groeten uit Mekka. Dit bestond uit een voorbereidende bijeenkomst in de wijken, een boottocht en een museumbezoek met rondleiding door het depot. Het lijkt goed mogelijk om een leidraad te ontwikkelen, op basis waarvan intermediairs in de wijken het museumbezoek met hun achterban kunnen voorbereiden. Bij rondleidingen van allochtone groepen kunnen er het beste groepjes van circa 8 personen die dezelfde taal spreken worden samengesteld, met een eigen tolk. Voor die tolk kunnen de deelnemers veelal zelf zorgen, mits dat vooraf wordt afgesproken. Het moet ook duidelijk zijn of kinderen wel of niet welkom zijn. Voor sommige doelgroepen werkt het beter als mannen worden uitgesloten. Niet te veel mikken op herkenning In een museumprogramma is het goed om een bekend onderwerp te mixen me geheel nieuwe thema’s. Een onderwerp uit de eigen leefwereld kan aanleiding geven voor deelname en voor de nodige herkenning zorgen, maar belichting van onverwachte thema’s zorgt voor verrassingen en nieuwe informatie. Herkenning bevredigt emotionele behoeften, nieuwe informatie bevredigt cognitieve behoeften. Extraatjes, zoals een gezellige nazit met versnapering of een gezamenlijk uitstapje voorzien in sociale behoeften. Tot slot In het Rotterdamse cultuurbeleid is participatie de komende jaren het kernbegrip, want ‘niet meedoen, leidt tot achterblijven’: “Iedere Rotterdammer moet kunnen deelnemen, of het nu gaat om het genieten van aanbod van culturele instellingen of om het zelf beoefenen van kunst.” Om dit te bereiken wordt de huidige inzet op LCC’s en cultuurscouts voortgezet: in 2010 dienen alle deelgemeenten te beschikken over tenminste één LCC en één cultuurscout. Bovendien komt er een vierjarig programma Cultuurparticipatie, waarin onderdelen van het Actieprogramma Cultuurbereik worden gecontinueerd52. Met de hiervoor geformuleerde aanbevelingen is getracht een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een meer effectief wijkgericht cultuurparticipatiebeleid. Schotten tussen instellingen en sectoren en tussen amateurkunst en professionele kunst worden neergehaald als wijkprojecten zijn opgenomen in het stedelijke programma Cultuurparticipatie. Het beste is om de organisatie van wijkprojecten op basis van een heldere taakstelling en duidelijke bevoegdheden over te dragen aan één centrale regisseur. Door het krachtig agenderen en faciliteren van het wijkgerichte werken binnen het reguliere cultuurbeleid, zijn er inspirerende museale activiteiten en podiumkunstvoorstellingen te realiseren met meer samenhang en continuïteit dan tot nu toe binnen het Rotterdamse Actieplan Cultuurbereik is gelukt. Belangrijk is dat het bereiken van nieuwe doelgroepen in de wijken niet afhankelijk blijft van losse projecten, maar dat dit uiteindelijk een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid wordt van de stedelijke kunst- en cultuurinstellingen.
52 Zie: In verbeelding van elkaar. Samen het toneel van stad zijn (Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2009-2012) (2007) Gemeente Rotterdam, dienst Kunst en Cultuur
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
48
GERAADPLEEGDE LITERATUUR EN DOCUMENTEN Carthy K.F. en K. Jinnett (2001) A New Framework for Building Participation in the Arts. Santa Monica: RAND Corporation. Commissie Cultuurbereik. (2007)Van stolling naar stroming. Den Haag: Ministerie van OCenW. Dienst Kunst en Cultuur Rotterdam (2004) Notitie Locale Cultuur Centra. 16-7-2004. Dienst Kunst en Cultuur Rotterdam (2006) Brief van aangaande subsidieaanvraag Musea in de wijken. d.d. 31-1-2006). Erven, E. van en P. van den Hurk Community Arts Kunst en Kunde. Verslag & reflecties van een expert meeting 12 december 200. Rotterdam: CODARTS hogeschool voor de kunsten, mei 2007. Farnbauch, C. en M. Lakin-Hayes & J. Yoshitomi (2004) Frameworks for Revealing Public Value in the Arts. hio Arts Council. Format Aanvraag Actieplan Cultuurbereik 2005/2008. Gemeente Rotterdam (2007) In verbeelding van elkaar. Samen het toneel van stad zijn (Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2009-2012) Rotterdam: dienst Kunst en Cultuur. Historisch Museum Rotterdam (2004) Cultureel erfgoed in Rotterdam: het geheugen van een wijk. Voorstel in het kader van het actieprogramma cultuurbereik, 2005-2008. Historisch Museum Rotterdam. (2006) Dagboek in de buurt. Openbare Internationale Basisschool Charlois. Historisch Museum (2006) Verslag werkbezoek ‘Cultureel erfgoed in de wijken’. d.d. 12-4-2006. Idema, J. en H.J. Grievink (2007) Datascape Cultuur. Maas, I., R. Verhoeff en H.B.G. Ganzeboom (1990) Podiumkunsten & Publiek. Een empirisch-theoretisch onderzoek naar omvang en samenstelling van het publiek van de podiumkunsten. Rijswijk: Ministerie van WVC. Ministerie van WVC (1976) Naar een nieuw museumbeleid. Museumnota van het ministerie van WVC. Den Haag: Ministerie van WVC. Ministerie van OCenW (2007) Verslag midterm review Actieplan Cultuurbereik 2005 - 2008. Regionale bijeenkomst 6: Zuid-Holland d.d. 10-1- 2007. (interne notitie) Morris, G. (2005) Never mind the widt, feel the quality. From market research to visitor insight. (Inleiding op congres museummarketing MARKET’EUM d.d. 15-3-2005) Oort, O. (2003) Communicatieplan Cultuurbuur seizoen 2003-2004. Rotterdam: Sport en Recreatie. Raad voor Kunst en Cultuur. (2006) Driemaal is scheepsrecht. Een pleidooi voor professionalisering van locale cultuur centra in Rotterdam. Rotterdam: Raad voor Kunst en Cultuur. Ranshuysen, L. (1996) Dans op Drift 1992-1996. Evaluatie van een meerjarig dansstimumuleringsproject. Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Ranshuysen, L. (1999) Handleiding publieksonderzoek in podia en musea. Amsterdam: Boekmanstichting.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
49
Ranshuysen, L. en A. Elffers (2004) Publieksverbreding in de Gelderse musea. Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Ranshuysen, L. en A. Elffers (2004) Meegenomen worden in een andere wereld. Gezinnen, 50-plussers en excursiegroepen over het Zuiderzeemuseum. Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Ranshuysen, L. (2004) Aanbod, vraag en marketing van dans in regiotheaters. (onderzoek in het kader van de sectoranalyse Dans in het vooradvies van de Raad voor Cultuur) Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Ranshuysen, L. (2005) Onzichtbare drempels. Museumpubliek en non-publiek in Nederland. (Analyse in het kader van het project museale strategie van het Ministerie van OCenW). Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Ranshuysen, L. (2007) Resultaten MuseumMonitor 2006. Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Ranshuysen, L en A. Elffers (2007) Culturele bruggenbouwers in de wijken. Evaluatie van de cultuurscouts in vier deelgemeenten. Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen. Roose, H. en H. Waege (2002) Van passant tot connaisseur. Een empirische studie over de interne gelaagdheid en de esthetische verwachtingen van het hedendaagse theaterpubliek (Working paper 2002-6). Gent: Steunpunt Re-creatief Vlaanderen. Rotterdamse Kunststichting. (2006) Loket op Zuid. Rotterdams kunstproject stimuleert tot bezoek aan musea. Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (2007) Culturele staalkaart 2007. Steeg, ter G. (2002) Jaarverslag Wijk-Podium-Kunst 2001. Trienekens, S. (2007) Spin-off van diversiteitsprojecten in de culturele sector. Rotterdam: Netwerk CS. Wartna, F. (2005) Actieprogramma Cultuurbereik: Musea en de wijken. Uitgangspuntennotitie van het overleg van uitgenodigde instellingen. (interne notitie) Wartna, F. Begeleidende brief bij verslagen projecten 2005. d.d. 28-02-2006. Website Cultuurnetwerk. www.cultuurnetwerk.org/studiecentrum.htm.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
50
BIJLAGE 1: ONDERZOCHTE LCC’S LCC de Castagnet (Hillegersberg-Schiebroek) beheerder: Wil Hendriks Het programmaprofiel is gericht op de kunstzinnige activiteiten voor jongeren van 12 tot 18 en 55plussers. Om kunst en cultuur op niveau op gebied van literatuur en poëzie, toneel, dans en muziek te brengen wordt samengewerkt met diverse kunstorganisaties uit de deelgemeente. De taakstelling van de deelgemeente stelt dat klassieke muziek benadrukt moet worden, omdat daar in de wijk veel aandacht veel belangstelling voor is. Programmering Cultuurbuur: 2001: Scapino Ballet: Twools, Theater Zuidplein: Reiziger en de meeuw 2002: Scapino Ballet: Rameau ect. 2003: RPhO: Licht Klassiek, Ro Theater: Blote Mien, Scapino: Compact Dance 2004: RPhO: Trombone into the movies, Scapino Ballet: Compact Dance en Cinema Lokaal: 3 voorstellingen 2005: De Meekers Dans: Kicks/Guts, Meekers: Weggewaaid, Scapino: Paramount 2006: Rotterdams Kamerorkest, 3 films Cinema Lokaal 10X10, Conny Jansen Danst 2007 (1e half jaar): Scapino Ballet: Compact Dance, Rotterdams Kamerorkest
LCC de Hoekstee (Hoek van Holland) beheerders: Lydia Kaldenberg Hier worden diverse vormen van podiumkunst aangeboden voor een breed publiek. Muziek staat hierbij centraal, omdat Westland veel muziekbeoefenaars telt. Sinds vorig jaar vindt hier een korenfestival plaats, waar vorig jaar tien koren aan meededen. Bij de tweede editie ging het om 30 koren uit heel Nederland en zo’n duizend deelnemers. Sinds dit jaar staat ook het Rotterdamse muziek- en dansfestival MoveMasterz in de Hoekstee. Daarnaast is er ruimte voor kinderprogrammering en Cultuurbuur. Voorstellingen van het stedelijke dansgezelschap Scapino en het Rotterdams Philharmonisch Orkest zijn regelmatig te zien in de Hoekstee. Programmering Cultuurbuur: 2001: Ro Theater: De vrouw die tegen de deur aanliep, RPhO: Eefje, RPhO: Licht Klassiek, Scapino Ballet: Rosary 2002: 2003: RPhO: Lict klassiek, Ro Theater: Blote Mien, RPhO: Trombone into the movies, Scapino Ballet 2004: Scapino Ballet: Kathleen, RPhO: Paultje, RPhO Licht Klassiek, RPhO Lot Lohr, Scapino Ballet: Nocturne 2005: 2006: Scapino Ballet: Allerzielen, Cinema Lokaal: 3x , RPhO: Around the World 2007 (1e half jaar): -
LCC ’t Klooster (Feyenoord) beheerder: Willem Rijnberk Hier kunnen wijkbewoners uit verschillende bevolkingsgroepen en culturen elkaar ontmoeten bij een divers cultureel programma. Het profiel van de LCC bevat percussie omdat er veel percussiespelers in deze wijk wonen. Op alle scholen wordt djembéles aangeboden. ’t Klooster fungeert regelmatig als huis van het Rotterdams Wijktheater: dit jaar is er een project rondom het jubileum van Feyenoord. Het manifesteert zich ook met buitenfestivals en andere culturele activiteiten op het Afrikaanderplein. In 2007 zijn er acht festivals gepland. De doelgroep van ’t Klooster zijn kinderen omdat deze doelgroep het best bereikbaar is in deze kinderrijke, multiculturele wijk. Het afgelopen seizoen waren er, vanwege de wisseling van beheerders en het tijdsgebrek door het Feyenoordproject, geen Cultuurbuurvoorstellingen. Programmering Cultuurbuur: 2001: 2002: Theater Zuidplein: Reiziger en de meeuw, RPhO: Eefje 2003: Ro Theater: Blote Mien, RPhO: Trombone into the movies 2004: Conny janssen Danst: Troost, RPhO: Lot Lohr, Cinema lokaal 2 voorstellingen, Het waterhuis: W3 2005: De Meekers Dans: Kicks/Guts, Waterhuis Landingsgestel, kinderfilm 2006: 3 films Cinema Lokaal 10X10 2007 (1e half jaar): -
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
51
LCC De Larenkamp (Charlois) beheerder: Alsindo Silva De Larenkamp richt zich op allerlei soorten culturele festivals. Zo werd er al een kunstfestival, een hiphopfestival en een 60sfestival georganiseerd. Het trekt van oudsher een ouder publiek. Door het organiseren van jongerenactiviteiten wordt geprobeerd een jonger publiek aan te trekken. Door de grote omvang van de theaterzaal kunnen ook grote gezelschappen in huis gehaald worden, zoals het Scapino Ballet. Programmering Cultuurbuur: 2001: Ro Theater: De vrouw die tegen de deur aanliep 2002: 2003: RPhO: Eefje 2004: Conny Janssen Danst: Troost, RPhO: Lot Lohr, en Conny Janssen Danst: Album familiar en Cinema Lokaal: 2x 2005: RPhO: Licht Klassiek en Scapino: Nocturne 2006: RPhO: Repelsteeltje en Scapino Ballet Allerzielen, Cinema Lokaal: 5x, RPhO: Around the World 2007 (1e half jaar): Scapino Ballet: Compact Dance, Meekers: Timboektoe Trio’s.
LCC Lombardijen (Lombardijen) Beheerder: Wensley Gefferie De programmering van dit LCC is vooral gericht op muziek, dans en jeugd. Daarnaast programmeert de Culturele Raad voor Ouderen een aantal activiteiten. Tevens organiseert vrijwilligersorganisatie De Ontplooiers regelmatig cursussen gericht op cultuur, filosofie en persoonlijke ontplooiing. Programmering Cultuurbuur: 2001: 2002: RPhO: Licht Klassiek 2003: 2004: RPhO: trombonekwartet, RPhO: kindervoorstelling Lot Lohr, Cinema Lokaal 2 voorstellingen, Het Waterhuis: W3 2005: Het Waterhuis: Stem van Tamar, 1 jongerenfilm, 1 kinderfilm
LCC De Zevensprong (Hoogvliet) beheerder: Marja de Vries Deze locatie trekt al jaren een groot publiek met voorstellingen van het Rotterdams Wijktheater. De programmering is gevarieerd met muziek, poëzie, cabaret, stand-up, dans, theater, beeldende kunst en film. Pas sinds september 2006 is dit een LCC, waar sinds 2007 ook Cultuurbuurvoorstellingen worden geprogrammeerd. Er is een programmacommissie aangesteld, waarin ook de cultuurscout en Johan van Herpen zijn vertegenwoordigd. De commissie heeft besloten dat de Zevensprong voor alle doelgroepen wil programmeren, maar wel op vast terugkerende dagen. Programmering Cultuurbuur: 2001-2005: geen Cultuurprogrammering 2006: Cinema Lokaal: 3x, RPhO 2007 (1e half jaar): Rotterdams Philharmonisch: kinderprogramma met strijkkwintet˙, Stichting Intorno Ensemble: Operette Live˙, De Meekers: Timboektoe Trio´s (8+)
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
52
BIJLAGE 2: ONDERZOCHTE GEZELSCHAPPEN De twee jeugdtheatergezelschappen (Meekers Uitgesproken Dans en Het Waterhuis), die ook in Cultuurbuur participeren, zijn niet onderzocht. CONNY JANSSEN DANST Dit gezelschap is in 1992 opgericht om een podium te creëren voor het werk van choreografe Conny Janssen. Onder haar artistieke leiding heeft het gezelschap zich in binnen- en buitenland ontwikkeld tot een begrip in de wereld van de hedendaagse dans. De voorstellingen worden door recensenten omschreven als theatraal, verrassend en ontroerend. Haar dansers staan op het toneel als mensen van vlees en bloed. Breekbaar, strijdbaar en gepassioneerd. Conny Janssen observeert hoe de mens zich als sociaal dier staande houdt. Zij richt zich op het verlangen dat onder de oppervlakte schuilt en probeert dat zichtbaar te maken. In alledaagse dingen ontdekt zij de poëzie. Het gezelschap heeft vier vaste medewerkers: naast Conny Janssen (artistiek leidster) en Sophie Lambo (zakelijk leidster) zijn er een productie- en secretariaatmedewerker vast in dienst. Conny Janssen Danst werkt met wisselende dansers. De dansers zijn dus freelancers. Ook voor publiciteit, decor en productie worden free lancers ingeschakeld. Cultuurbuurvoorstellingen: Album familiar (2004): een choreografie voor drie vrouwen en vier mannen die elkaar ontmoeten voor een portrettengalerij. ‘Al bladerend’ komen telkens herinneringen boven, flarden van persoonlijke en familiegeschiedenissen. De muziek, variërend van middeleeuwse componisten als Guillaume de Machaut tot krakend vroege opnames van de tango van Carlos Cardel, lijkt telkens iets te maken te hebben met de persoonlijke geschiedenissen van de personages. (Recensie van een uitvoering op Lowlands 2001 in Live XS: “Een menselijke voorstelling, potdorie, om te janken zo mooi. Bij Conny Janssen zit je niet naar gestileerde zeepbelkunst te kijken, maar naar het leven zelf.”) Troost (2004): Dans heeft een beeldende taalschat die plastisch uitgedrukt wordt in de ruimte. Dans kan een emotie uitdrukken, of een verhaal. Soms is dans pure beweging die niets betekent. De muziek is de vaste partner van de danskunst en het licht speelt er ook een belangrijke rol. In de voorstelling moeten de woorden inpakken en wegwezen. Op de dansvloer worden geen woorden vuilgemaakt, maar voeten. 'Dat hoeft misschien niet zo te zijn,' dacht Conny Janssen en ze gebruikte het werk van jonge Nederlandse dichters voor deze dansvoorstelling. Rebound (2005): Rebound is een krachtige, fysieke voorstelling voor zes mannelijke dansers. In een theaterbox met wanden van trampoline maken de dansers zelf live muziek/geluid door middel van contactmicrofoons. Ingesloten door drie muren zijn de dansers veroordeeld tot elkaar. Ontsnappen is niet mogelijk. Rebound is een voorstelling over macht, competitie, kameraadschap en veerkracht waarbij de sterkste niet vanzelfsprekend de winnaar is. In Two Minds (2006): In deze vinden zes dansers elkaar in rituele patronen die hun individuele karakters lijken te beperken. De dansers ogen breekbaar, maar toch zijn zij aards en ijzersterk. Zij halen kracht uit een onderhuids verzet tegen hun getemde vrijheid. Een enkeling weet zich te ontworstelen aan het dwingende collectief. Vlijmscherp en soms ingehouden laten zij zich verleiden door elkaars energie. En door de muziek die een ruimte vervult, die verlaten lijkt.
INTORNO ENSEMBLE Dit gezelschap is tien jaar geleden opgericht door een aantal conservatoriumstudenten, omdat er op dat moment weinig op het gebied van opera werd gedaan in Rotterdam. De eerste jaren was het niet erg actief, maar de laatste vijf jaar springt het in op de grote behoefte aan toegankelijk muziektheater. Intorno profileert zich dan ook door vraaggericht voorstellingen te produceren. Ze kijken waarnaar behoefte is en ontwikkelen dan een voorstelling. Die voorstellingen zijn Nederlands gesproken of gezongen en voor iedereen toegankelijk. Muziek speelt een belangrijke rol en wordt life vertolkt door gerenommeerde musici. Naast artistiek leider Marco Kalkman zijn is er nog een vaste medewerker en een stagiaire werkzaam. Voor elk project wordt er uit een pool van freelancers een team samengesteld van spelers die samen met Kalkman een voorstelling ontwikkelen. Er wordt regelmatig samengewerkt met gevestigde gezelschappen. Zo schreef Kalkman de muziek voor de Cultuurbuurvoorstellingen ‘Repelsteeltje’ en ‘Het meisje dat op het brood ging staan’ van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Intorno maakt ook voorstellingen in samenwerking met amateursgezelschappen. Cultuurbuurvoorstellingen: Operette Live (2006/7): Margreet Schuemie en Annelies Prins zingen bekende melodieën uit de hoogtijdagen van de romantische operette onder begeleiding van een pianist. Gedurende een uur worden zo’n tien melodieën van verschillende componisten (Hendl, Johann Strauss, Robert Stolz, Jacque Offenbach, Franz Léhar) opgevoerd. De gelukkige familie (2005/6): Een spannende opera voor kinderen van 4 jaar en ouder over twee slakken die heel graag opgegeten willen worden. Ze denken dat gepresenteerd worden op een zilver bord het mooiste is wat er is.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
53
SCAPINO BALLET Scapino is opgericht in Amsterdam in 1945 en had toen nog tot taak de danskunst bij de jeugd te introduceren. Het gezelschap is zich gaan toeleggen op dans voor volwassen en heeft zich ontwikkeld tot een van de trendsetters van de hedendaagse dans in Nederland. Het is nu gevestigd in Rotterdam en naast vaste bespeler van de Rotterdamse Schouwburg ook een belangrijk reisgezelschap. Onder de artistieke leiding van choreograaf Ed Wubbe bouwde dit gezelschap sinds 1993 een geheel nieuw repertoire op. Hij richt zich op het uitbrengen van avondvullende en thematische dansproducties. Zijn voorkeur gaat uit naar producties waar speciaal compositieopdrachten voor worden gegeven en/of die live begeleid worden. Scapino Ballet behoort met ruim 50 vaste medewerkers tot de grotere dansgezelschappen van Nederland. Het realiseert gemiddeld 100 voorstellingen per jaar. Een selectie van Cultuurbuurvoorstellingen: Twools (2001-2002): een jaarlijkse productie van Scapino waarbij korte dansstukken van diverse choreografen door de dansers van Scapino achter elkaar opgevoerd worden. Geen thema, geen verhaal, maar een non–stop danscollage van 90 minuten, in snelle decorwisselingen. Rosary (2001-2002): Een dansstuk op het strijkkwintet in C van Franz Schubert en muziek van Patti Smith. Rameau (2002-2003): Een dansspektakel vol ontroerende momenten, razernij en excellerende spitzendans, in strak toneelbeeld gezet op de energieke clavercimbelmuziek van Rameau. Kathleen (2003-2004): Dit stuk is uitgegroeid tot één van de paradepaardjes van Scapino, waarmee grote (inter)nationale successen zijn geboekt. In ‘Kathleen’ wordt de straat geregeerd door bendes, meisjes dagen jongens uit en jongens strijden onderling om de grootste fysieke power. Maar we zien ook hun kwetsbaarheid, kameraadschap en optimisme dat hoop geeft voor de toekomst. Paramount (2004-2005): Ed Wubbe baseert PARAMOUNT op sfeertekeningen en filmbeelden uit het Hollywood van de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw. Films over westerlingen in veelal gekoloniseerde landen in Afrika of het verre Oosten. Films met dramatische zwart-wit belichting, mysterieus en met zwaar aangezette orkestrale muziek. Films met sterren als Ingrid Bergman en Humprey Bogart. Films zoals Casablanca. Compact Dance 1, 2, 3 en 4 (2003/4, 2004/5/, 2005/6 en 2006/7): Compilatie van dansstukken die dat seizoen op tournee waren.
RO THEATER Dit in Rotterdam gewortelde repertoiregezelschap presenteert een eigentijds en veelzijdig repertoire van verschillende theatermakers. In Rotterdam vormt het ro theater een belangrijk onderdeel van het culturele gezicht van de stad door een breed en geëngageerd theateraanbod. In het land positioneert het zich als een van de grote Nederlandse theatergezelschappen met een vast ensemble, met vernieuwend repertoire. In het buitenland is het ro theater een belangrijke ambassadeur van de Nederlandse theaterkunst en van Rotterdam als cultuurstad. Het ro theater maakt voorstellingen om het publiek te confronteren, te ontroeren, te verwarren en te troosten. En om de theaterkunst verder te ontwikkelen, grenzen te verleggen en om de vitaliteit van het medium theater voor jonge toeschouwers te ontsluiten. Het ro theater maakt voorstellingen vanuit het geloof dat theater nog steeds een rol te spelen heeft in de culturele, intellectuele en emotionele vorming van mensen. Het behoort tot de grootste toneelgezelschappen in Nederland. Het RO Theater heeft zo’n vijftig fte mederwerkers in vaste dienst en tien freelancers. Cultuurbuurvoorstellingen: De vrouw die tegen de deur aanliep (2001): Gelieerd aan de grote muziektheatervoorstelling The Woman who walked into Doors, maakt het RO een kleine productie voor de wijktheaters. De voorstelling speelde in het jaar 2001 in zeven wijkcentra in Rotterdam. Deze voorstelling betrof een aangepaste, verkorte en eenvoudige versie van The Woman who walked into doors. Deze oorspronkelijke voorstelling is grootsgemonteerde Engelstalige opera met life muziek, zang en videobeelden, uitgevoerd door Jacqueline Blom terwijl De vrouw die tegen de deur aanloopt een Nederlandstalige confronterende monoloog was van Esther Scheldwacht. Blote Mien (2003:) Dit is een herkenbare en humoristische voorstelling over zussen en de magische grens van 40 jaar. De voorstelling is speciaal gemaakt voor Cultuurbuur.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
54
ROTTERDAMS KAMERORKEST Dit in 2000 opgerichte orkest, bestaat uit enthousiaste professionele musici onder leiding van dirigent Conrad van Alphen. Het heeft in korte tijd een goede naam opgebouwd in concertzalen in binnen- en buitenland. Het orkest organiseert laagdrempelige concertseries, zoals de serie Muziek en Wijn in de Hoflaankerk in Rotterdam. Daarnaast verzorgt het, met grote inzet, Cultuurbuurconcerten en werkt dit orkest ook mee aan het Rotterdamse muziekproject Music Matters, waarbij klassieke muziek wordt gekoppeld aan muziekgenres van jongeren, zoals hiphop.
ROTTERDAMS PHILHARMONISCH ORKEST Het repertoire van het Rotterdams Philharmonisch Orkest bestrijkt alle periodes van de muziekgeschiedenis. Daarnaast wordt steeds intensiever de muziek verkend die zich op of voorbij de klassieke grenzen bevindt. Met het geven van compositieopdrachten en het uitvoeren van premières houdt het Rotterdams Philharmonisch nadrukkelijk voeling met de hedendaagse muziek. Ook bouwt het orkest aan een operatraditie door producties in samenwerking met De Nederlandse Opera. Ambitie en innovatie staan hoog in het artistieke vaandel van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Daarnaast streeft het orkest ernaar het symfonische repertoire voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk te maken. Dit resulteert in steeds nieuwe initiatieven, met name op educatief gebied. Dat kinderen een steeds belangrijker en groeiende doelgroep vormen is hier onlosmakelijk mee verbonden. Het RPhO is het grootste gezelschap dat meedoet aan Cultuurbuur. Aangezien het ondoenlijk is om met het gehele orkest naar de LCC’s te komen, stelt het speciale ensembles samen voor deze wijkvoorstellingen. Cultuurbuurvoorstellingen Eefje (2001-4): Eefje is een kindervoorstelling over een meisje dat naar huis wandelt. Onderweg maakt Eefje van alles mee. Gespeeld en geschreven door Andrea Vermeulen begeleid door een kwintet van het RPhO. Het meisje dat op het brood ging staan (2004/5): Samen met vijf musici verteld Lot Lohr (bekend uit Sesamstraat) het sprookje ‘Het meisje dat op het brood ging staan van Hans Christian Andersen. Het verhaal gaat over een verwend meisje dat haar nieuwe schoentjes wil beschermen wanneer ze door een moeras moet lopen. Hiervoor gebruikt ze een brood dat eigenlijk van haar ouders is. Paultje (2003/4): Dit is een muzikaal verhaal voor kinderen vanaf 4 jaar, uitgevoerd door een blaaskwintet. Paultje kan niet wachten tot hij groot zal zijn. Maar het schiet niet erg op, hij blijft klein en een beetje onhandign. Daar wordt hij erg mee gepest, vooral door zijn buurjongen, die toch al in alles beter is dan hij. Het lijkt erop dat dat altijd zo zal blijven, totdat op een dag plotseling alles anders wordt. Repelsteeltje (2005/6) : Een muzikaal voor mensen van 4 jaar en ouder naar te luisteren én te kijken. Het is geschreven voor verteller, acteur en muziekensemble. Als instrumenten spelen mee: fluit/piccolo, klarinet/basklarinet, harp, altviool, contrabas en slagwerk. Licht Klassiek (2001 t/m 2007) :Met een licht klassiek programma brengt een strijkkwintet van het RPhO een kleine greep uit de schatkamers van meer dan driehonderd jaar muziek. Tijdens het concert wordt elk muziekstuk kort toegelicht. Trombone: Listen to the musical (2004/5/6): Vier trombonisten spelen de muziek uit de wereld van de musical, zoals The Phantom of the opera, Cats en West Side Story. Trombone: Into the Movies (2003/4): Dit is een concertprogramma vol beroemde filmmuziek gespeeld door vier trombonisten. Van de Sound of Music via Once upon a time in the west tot en met Jaws. Trombone: Around the World (2005-6) : Dit programma, door vier trombonisten uit het Rotterdams Philharmonisch Orkest, neemt het publiek mee op een muzikale wereldreis. De route voert van de Argentijse tango via Amerikaanse marsen en Duitse Egerländer-muziek naar de Spaanse flamenco. De musici geven tijdens het optreden tekst en uitleg over de muziek en hun instrumenten, waarbij de vrolijke noot niet ontbreekt.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
55
BIJLAGE 3: MARKETINGTIPS CULTUURBUUR • • • • • • • • • •
• • •
LCC-baliemedewerkers goed over de komende Cultuurbuurvoorstellingen infomeren, zodat ze de LCC-bezoekers daarop kunnen attenderen en er vragen over kunnen beantwoorden. Gezelschappen leveren hun promotiemateriaal digitaal aan volgens een vast format, zodat dit gemakkelijk in flyers en affiches met eigen LCC-logo kan worden verwerkt. Cultuurbuurflyers en posters gericht verspreiden via intermediairs en ambassadeurs, zodat ze niet alleen daadwerkelijk worden opgehangen of neergelegd, maar er ook mond-tot-mondreclame op gang komt. Tijdens en na voorstellingen in de LCC consequent doorverwijzen naar sites met informatie over het gehele Cultuurbuurprogramma en over het betreffende gezelschap. Daarnaast deze informatie ook consequent op de flyers en brochures zetten. Gezelschappen nodigen LCC-beheerders, LCC–medewerkers, ambassadeurs en intermediars uit voor previews en openbare repetities van geplande voorstellingen. LCC’s en gezelschappen organiseren een opwarmingsronde voor een voorstelling in de vorm van kleine preview (live of op dvd) met een inleiding of langs verzogingstehuizen, ouderensoosen, amateurkunstvereningen en andere daarvoor in aanmerking komende clubs in de wijk. Tijdens andere activiteiten of voorstellingen in het LCC liggen er flyers over de eerstvolgende Cultuurbuurvoorstelling op stoelen en tafels. Benadruk in de informatie over de Cultuurbuurvoorstellingen het bijzondere en intieme karakter van deze uitvoeringen: ‘het Scapino zoals u dat nergens anders kan beleven’. Ontwikkel aantrekkelijke arrangementen met maaltijden of hapjes en drankjes in de pauze. Het gezelschap stuurt een speciale mailing naar reeds bereikt publiek in de wijk uit het eigen adressenbestand, met de uitnodiging om vrienden, kennissen of buren mee te nemen naar de komende voorstelling in de wijk. Dan fungeert de eigen achterban van een gezelschap als ambassadeur in de wijk. Elk jaar de meest prikkelende marketingstrategie van een LCC belonen met en aantrekkelijke prijs, bijvoorbeeld een extra kosteloze Cultuurbuurvoorstelling. Zet stagiaires in om netwerken en relevante intermediairs in de wijk in kaart te brengen. Spreek met de LCC-beheerder een ondergrens in het aantal bezoekers af, als prikkel om zich meer in te zetten voor de publiciteitsvoering.
2e rapportage ACTIEPLAN CULTUURBEREIK ROTTERDAM
56