Blanco
3791
KRINGBLADZIJDE ACTIVITEITEN IN HET VOORUITZICHT Op 5 maart 2009 komt prof. em. dr. Daniël Vangroenweghe een voordracht houden over de Congo-Vrijstaat (1885-1908). De organisatie berust bij het GROS, de Gemeentelijke Raad voor Ontwikkelingssamenwerking, maar ook KGK verleent hieraan zijn medewerking. Uitnodiging elders in dit Contactblad. De leden werden hiervoor met een folder via de Post uitgenodigd omdat de kans dat het Contactblad u tijdig zou bereiken bijzonder klein was. Op 14 mei 2009 zijn we te gast in “De Vlasschuur” te Gottem waar een voordracht zal gegeven worden over de vliegtuigcrash in Gottem in januari 1944 en de opgraving van de desbetreffende brokstukken in oktober 2004. De spreker is niemand minder dan de heer Cynrik De Decker, medestichter van BAHA of de Belgian Aviation History Association, en voorzitter van het archeologisch team van de vereniging. Concrete gegevens volgen nog. “Halfweg de maand december 2008 hadden we de unieke kans om de tentoonstelling in Velzeke te bezoeken: ‘Fragiel’ : glazen kostbaarheden uit het Romeinse Rijk. Onvergetelijk voor wie er bij was. De afwezigen hadden zoals gewoonlijk ongelijk, maar krijgen wellicht nog een herkansing op zaterdag 30 of zondag 31 mei 2009 wanneer, naar aanleiding van de sluiting van de tentoonstelling, de Engelse glasblazers Taylor en Hill andermaal een demonstratie zullen geven van het blazen van Romeins glas. Ook hiervoor volgen nog concrete gegevens. NIEUWTJES UIT HET KGK-BESTUUR 1. KGK-bestuurslid Hugo Thoen werd op 6 december 2008 opgenomen als lid van de redactieraad van het “Kunsttijdschrift Vlaanderen”. Die redactieraad bestaat uit: Patrick Auwelaert, Hugo Brutin, Willy Copmans, Luc Daems, Luc Decorte, Luc Demeester, Ria De Schepper, Kamiel D’Hooghe, Marc Dubois, Fernand Florizoone, Yolande Goes, Gust Keersmaekers, Jaak Maertens, Raf Seys, Piet Thomas, Chris Torfs, Frank Tubex, Danny Van den Bussche, Jooris Van Hulle, Emmanuel van Lierde, H.T.M. van Vliet (Nederland), Luc Verbeke, Gilbert Verhille, Arthur Verthé, Jan Vorsselmans, Christian-A. Wauters, Carl De Strycker, Hugo Thoen en Ann Augustyn. Het Kunsttijdschrift Vlaanderen bezorgt elk jaar vijf nummers, waarin meestal via interartistieke benadering een thema uit de wereld van kunst en cultuur wordt behandeld. Naast dit thematische gedeelte van circa veertig bladzijden worden in diverse vaste rubrieken over circa vijfentwintig bladzijden nog andere facetten van de kunst uit heden en verleden belicht. Het tijdschrift verschijnt sinds 1952 en heette aanvankelijk West-Vlaanderen, later Vlaanderen en vanaf 2003 Kunsttijdschrift Vlaanderen. In 2002 werd een uitgebreid register van vijftig jaar tijdschrift gepubliceerd. Kunsttijdschrift Vlaanderen verschijnt in februari, april, juni, september en november. Abonnementsprijs (5 nummers): België: € 30 2. KGK-ondervoorzitter Luc Goeminne publiceerde : “ Saksische voornamen versus Frankische voornamen in Noord-West-Frankrijk en Vlaanderen in de Vroege Middeleeuwen”, in Heemkring Scheldeveld, Jaarboek XXXVII, 2008, pp. 37-58. “ Mengelmaren: De familienamen Volckaert en Fockaert; de familienamen Werniers, Verniers en Warnier; de familienamen Coorevits en Crevits”, in Geschied-en Heemkundige Kring “De Gaverstreke”, Jaarboek 36, Waregem, 2008, pp. 576-587. Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3792
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3793
KGK rouwt om
Herman Maes Erevoorzitter van de Kring
Gedachtenis bij de uitvaartdienst in de O.L.V.-kerk te Deinze 7-02-2009
Herman Maes werd in 1960 bestuurslid van de Kunst- en Oudheidkundige Kring- Deinze (K.O.K) en publiceerde zijn eerste artikel in het jaarboek van 1961. Toen Luc Matthijs, die in 1964 Juliaan De Coster was opgevolgd als voorzitter, in 1977 plots overleed nam Herman de fakkel over tot begin 1996. Hij werd toen erevoorzitter. Zijn bibliografie is even indrukwekkend als gevarieerd. In 1981 startte hij het K.O.K.-Kontaktblad, dat in zijn huidige vorm als KGK-Contactblad de 28e jaargang, einde 2008, afsloot met bijna 3800 bladzijden. In 1992 gaf hij de impuls tot het oprichten van VVF-Deinze, de Deinse afdeling van de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde. Jouw heengaan, Herman, laat een grote leemte na. Deinze en de Kring zullen je missen, maar blijven je dankbaar voor alles wat je in die afgelopen decennia wist te realiseren.
2197. Willy JONCKHEERE, Kunsttentoonstelling te Deinze 100 jaar geleden
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3794
In zijn artikel over “Deinze honderd jaar geleden – aflevering V – (1908)” (KGKC, XXVIII, 2008, nr. 2143, pp. 3664-3669) schreef KGKbestuurslid Paul Huys een stukje over de eerste tentoonstelling in mei 1908 van de groep “Vrije Kunst” waarbij een viertal jonge Deinzenaars betrokken waren : Albert Saverys (°1886) was toen 22 jaar, Maurits De Ruyck (° 1884) en Antoon Van Parys (°1884) waren een tweetal jaren ouder, en René Lagrange (°1869) was met zijn 40 jaar de ouderdomsdeken van dit kwartet 1. De drie schilders waren daarmee niet aan hun proefstuk vermits zij drie jaar eerder al deelnamen aan een tweejaarlijkse tentoonstelling in Ledeberg 2. Na het eerste optreden van “Vrije Kunst” exposeerde het voornoemde viertal iets meer dan een half jaar later opnieuw, namelijk gedurende de maand januari 19093. Geruime tijd geleden kreeg ik van KGK- lid Willy Saverijs een onooglijk kartonnen kataloogje (25x23cm), in het midden gevouwen, uitgaande van “Vrije Kunst Deinze” met een overzicht van de tentoongestelde werken van Albert Saverys, Antoon Van Parys, Maurits Deruyck en René Lagrange. Recent vond ik al bladerend in de “Gazette van Deinze” een recensie van “VEDIT”4, gewijd aan deze tentoonstelling. Graag bezorgen we aan onze lezers deze terugblik op een kunstevenement van een eeuw terug. De expositie liep in de januarimaand van 1909.
Op deze foto zien we van links naar rechts: Albert Saverys, René Lagrange en Antoon Van Parys, cfr. S. De Groote en D. Pieters, Groot Deinze in oude foto’s 3, uitg. Taptoe, Eeklo, p. 54
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3795
Maar laten we ‘VEDIT’ uit de Gazette van Deinze aan het woord5: — “Sinds lste Januari is in onze stad de tweede tenstoonstelling geopend van schilderijen en beeldhouwwerken. Alhoewel deze wordt ingericht door eenige jonge elementen onzer teekenschool, als maatschappij “Vrije Kunst” bijeengebracht, dient deze tentoonstelling als eene gebeurtenis aangestipt te worden. Inderdaad, nog nooit zag men vroeger het kunstgevoel onder onze stadsgenooten eene zoo rasse ontwikkeling nemen als tegenwoordig. Vele dichters hebben de boorden der Leie bezongen, vele kunstenaars hebben ze bewonderd en nu brengen onze zonen het dichterlijke en bewonderenswaardige onzer omstreken voor de oogen. Loffelijk en aanmoedigend voorwaar is zulke poging, omdat zij ruimschoots zal medehelpen om 't kunstgevoel in onze stad op te beuren en de onvergelijkende landschappen waar wij het licht zagen, naar waarde te doen schatten. Zoo zien wij van Albert Saverys, die insgelijks den plakbrief en de cataloog teekende, menige tafereelen waarover kunstenaars van zekeren naam, niet zouden beschaamd zijn dezelve te onderteeken. Noemen wij zijn Morgenschemer (October) die getuigt van zekere persoonlijkheid. Er steekt waarheid en poëzie in zulk werk en wij kunnen gerust vaststellen dat hij een grooten sprong heeft gedaan sedert de laatste tentoonstelling. Septembermorgen en Lindendreef zijn tafereelen op zeer zonnige wijze geschilderd en goed geteekend. Aan d' oude Leie reeds aangekocht door Mr R. V. D. C. bezit een aangenaam koloriet en is op beide wijzen beoefend. Herfstqezicht is een zeer dichterlijk tafereel, doch het roode dak op het achterplan schijnt mij wat te fel gekleurd. Aan den poel is zeer gelukt. De bosch en kapel van Astene, Zomerwegen, De Meerschdreef enz. enz. getuigen van merkbaren vooruitgang en zijne tafereelen bezitten daarenboven eene aangename en levendige werkwijze. Zulke schilderijen mag men in een salon hangen zij zijn er ten volle op hunne plaats. De Ruyck Maurits laat ons negen werken zien die gerust de kritiek der bezoekers zullen onderstaan zonder geschaad te worden. Ziet maar Langs 't kanaal! Een lief tafereel voorwaar, waar niet alleen aanleg maar kunst in steekt. Vroegen morgen en Klimmen der zon zijn taferelen welke bij eene verzameling van een liefhebber zouden t' huis behooren. Een aangenaam en goed tafereel is Omdraai der beek. Kortom De Ruyck bezit zooals Saverys vele hoedanigheden getuigende van eene welgevatte verdeeling van plan en kleurschakeering, Lagrange René volgt insgelijks op waardige wijze zijne medetentoonstellers. Acht werken stelt hij ditmaal ten toon en zijn van belang niet ontbloot. De Marktstraat bij Nijgende zon,
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3796 Meibloezem en laatste stralen op de Leie zijn goede talereelen waar gevoel in steekt en zekere handigheid verraden. Van Parys Antoon,beeldhouwer,laat ons drie schetsen van grafmonumenten zien, waarvan herinnering zeer personeel is opgevat, daarbij eene aangename lijn wat belooft voor de uitvoering Vereeniging van dood en kunst en Consommatum enz. zijn insgelijks goede studiën. Vergeten wij nu niet te zeggen dat al de tentoongestelde werken gemaakt zijn in de vrije uren zonder het dagelijksche werk te schaden en men zal moeten bekennen dat er onder bovenstaande tentoonstellers eenen onverdroten iever moet heerschen, waarover ieder Deinzenaar den lof zal maken. Wij sporen d'exposanten aan voorts de kunstbaan te volgen, die zij op heden betraden en wij verzekeren hen eene vereerende plaats in de kunstgeschiedenis”. VEDIT Maar ook “Een Kunstvriend” uit “De Deinsche Burger” loofde, in de editie van dezelfde dag, het werk van de jonge kunstenaars, zij het iets minder uitvoerig dan zijn collega. “ Wij hadden het genoegen een eerste kijkje te werpen in de tweede tentoonstelling van “Vrije Kunst”, ten lokale van d’heer Gust. Dujardin, en mochten met bewondering bestatigen dat er onder onze jonge kunstenaars: De Ruyck, Lagrange, Saverys en Van Parys als eene wedijvering is ontstaan om het beste werk voor de oogen van het publiek te brengen en elken liefhebber tot een bezoek uit te lokken. De Ruyck heeft een reuzenstap gedaan sedert de laatste uitstelling. Lagrange heeft diep nagekeken in de natuur en puike stukken geleverd. Saverys heft het “licht, immer licht”, in d’oogen gehouden. Van Parys heeft als beeldhouwer drie indrukwekkende maquetten vervaardigd, die de bewondering en tevens het diep gevoel van liefde en kunst afdwingen. Alles is netjes ingelijst, goed geschakeerd en bewijst van veel, veel kunstsmaak, en met de grootste voldoening wenschen wij die moedige jongelingen geluk en bijval”. Tot slot schreef de commentator: “Later komen wij op de tentoonstelling terug”. Eilaas, maar van deze belofte hebben wij geen spoor teruggevonden6. 1. In de Catalogus (2001) van het Museum van Deinze en de Leiestreek kan men gegevens vinden over A. Saverys op p. 215 e.v.; A. Van Parys op p. 299 e.v.; R. Lagrange op p. 159. M. De Ruyck ontbreekt in de Museumcataloog maar kreeg een vermelding in KOKK, jg. 13, pp. 1674-1677, nr. 1345 en 1346 2. Gazette van Deynze, 3-09-1905, p.2. Op zondag 27-08-1905 opende de provinciegouverneur deze tweejaarlijkse tentoonstelling in Ledeberg. Hierbij werd ook Maurits Dolphyn gelauwerd: “eersten prijs…in de afdeeling beeldhouwkunde, hoewel hij slechts sedert een jaar dezen nieuwen ingestelden cursus bij onze teekenschool volgt” 3. Paul Huys, “Deinze honderd jaar geleden – aflevering VI – (1909)” in KGKC, XXVIII, 2008, nr. 2196, pp. 3784; De Deinsche Burger, 33/2, 10-01-1909 4. Gazette van Deynze, 10-01-1909, p.2. 5. De namen van de vier kunstenaars werden door ons in vet geplaatst. 6. De Deinsche Burger, 10-01-1909, p. 2.
2198. Paul HUYS (nr. 514) Cyriel Buysse over de dorpsmolen van Deurle In de zomer van 1911 kocht Cyriel Buysse, die toen op zijn zomerwoonst in Afsnee verbleef, drie hectaren grond bovenop de Molenberg van Deurle. Eigenaar totdantoe was de molenaar Serafien De Baere1, die evenwel de windmolen zelf in eigendom behield. Buysse liet er een klein werkhuis oprichten, dat hij voor het eerst zou gaan betrekken in de lente van 1913. Van 21 maart, de eerste lentedag, tot 5 november van dat jaar hield hij daar een dagboek bij. De tekst van dit dagboek verscheen in voorpublicatie in het dagblad Groot Nederland (maartmei 1914) en in 1915 publiceerde uitgever Van Dishoeck de tekst in boekvorm2. Dat kleine
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3797 atelier, hoog boven de omliggende Leievlakte, bleek een unieke observatiepost te vormen, van waaruit Buysse rondomrond een schitterend uitzicht had. Zijn dagboek, dat een spontane mengeling is van “rake observaties, lyrische impressies en mijmeringen”, getuigt van een “liefdevolle aandacht voor de gang der seizoenen”. Het is evident dat de windmolen zelf in dat dagboek een prominente rol speelt. Bé Stolk, een dame uit Buysses Haagse vriendenkring die hem in oktober 1911 in Afsnee bezocht, beschrijft, na haar bezoek aan de Deurlese molensite, “de oude molen van donker hout, die vleermuisachtig zijn wieken uitspreidt tegen den heuvel [die] is begroeid met dicht, laag geboomte en boven is een plateau, van waar men ver in alle richtingen het panorama overziet. Maar de molen moet blijven bestaan; en de molenaar zal er zijn werk blijven verrichten”3. Verspreid over het hele dagboek, vermeldt Buysse de molen ruim veertigmaal4, de ene keer al iets uitvoeriger dan een andere. Het bijzondere aan Buysses omgang met de molen bestaat erin dat hij hem personaliseert, als een autonoom wezen met een eigen ziel als het ware. Maar laten we eerst de auteur, Buysse zelf, in dit verhaal introduceren. Op 29 april schrijft hij (pp. 61-62): “Op den rug lig ik uitgestrekt, met de ogen naar de hemel-blauwe lucht. De wind die hard over mij heen blaast, doet de berkenheesters door elkander schudden. […] Over al die dolle wispelturigheid gaat telkens een der wentelende molenzeilen, als een geweldige tuchtroede in breden zwaai ten hemel op, alsof die oude, grijze werker daaromhoog het spel ten strengste laakt.” Die “oude, grijze werker” komt Buysse voor als een eenzame reus, een godenzoon, een titaan (in de Griekse mythologie een zoon van Uranus en Gaia): Wat een rust, wat een stilte. De oude, somber-grijze molen rijst in zijn eenzaamheid, gelijk een kalme, wijze Titan naar den hemel en door het latwerk van zijn roerloos-naakt-gekruiste wieken, die zo lang en zoveel hebben gewerkt, flonkeren de sterren als lieflijk zacht-strelende ogen.” (2 april, p. 21). De seizoenen, met hun wisselende weersomstandigheden, blijken een grote invloed op het humeur van die oude reus uit te oefenen. Tijdens het noodweer (19 april, p. 46) bijvoorbeeld: “De oude molen werkt niet. Als met een brommig-stug gezicht staat hij naar dien woesten strijd der elementen te kijken. Zijn grijze, naakt-geraamte-wieken [d.i. zonder zeilen, P.H.] druipen van den regen en geheel zijn oude karkas schudt en trekt, alsof hij koorts heeft.” Maar er werkloos bij staan doet de molen geen goed: “Mijn oude molen heeft sinds dagen niet gewerkt. Wat had hij toch? Was hij ook treurend over vervlogen illuzies, hij die reeds zoveel gezien en ondervonden heeft en weet hoe weinig blijft en hoe oneindig veel vergaat. […] Nu staat hij stil en uitgekleed met zijn peinzend, oud gezicht naar ’t purper-glanzend westen toegekeerd. Hij schijnt te mijmeren en te zuchten: ‘Ik ben zo oud en heb zoveel gewerkt; laat mij nu maar met rust.’ De avond taant in grijzigheid en langzaam komt iets triestigs in de stille atmosfeer. De oude molen lijkt een teer-besnaard, fijn-voelend wezen, in stemming met den weemoed van het uur en de omgeving.” (6 mei, pp. 75-76). En een andere keer, bij een loeiende lentestorm: “Mijn molenaar heeft zijn molen niet durven aankleden en het naakt, oud, grijs geraamte staat gans te trillen en te beven en de wilde stormlucht als ’t ware nijdig aan te grijnzen. Ja, hij lijkt vertoornd, mijn oude, eerbiedwaardige molen. Hij schijnt verwoed te brommen: ‘Waarom al dat nutteloos geweld dat mij toch niet deren kan’” (12 juni, p. 125). Of bij troosteloos regenweer: “O, dat grijs, eentonig watergieten van een eindloos-langen zomerregendag! Woei het maar, dan zou althans de molen leven. Maar ook die goede, oude reus staat daar vandaag roerloos en verlaten en het water zijpelt langs zijn lange, naakte, houten armen en heel zijn ruig-verweerde lichaam schijnt van overstelpend wee te schreien.” (20 juni, p. 135). Maar dan komt, eindelijk, opnieuw het moment om aan het werk te slaan: “De wind steekt op en loeit; en mijn oude, grijze molen, die gisteren, als een mens, den gansen dag vol spannende belangstelling naar de bedrijvigheid der hooiers met gekruiste armen heeft staan kijken, kleedt zich nu aan en gaat aan ’t werken.” (24 juni, p. 139). Het vrolijke wiekenspel maakt de molen weer jong: “Mijn oude molen, die weken lang gerust heeft, zo, dat ik soms zijn bestaan vergat, is van morgen weer aan het werk gegaan. Het is een fris-heldere dag van wind en zon; en zoals hij daar staat, grijs en verweerd op zijn groenen heuvel, zwaaiend met zijn lange, roodbruine armen, lijkt hij gans opgewekt door nieuwe, jonge levenskrachten
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3798 en bereid om nog eens forsig wind en stormen te trotseren. Reeds maalt hij ’t jeugdig graan der verse oogsten; en hij schijnt vrolijk opgewekt en opgewonden, omdat de oogst zo overvloedig was; en met zijn rusteloze, lange armen roept en wenkt hij als het ware al dien rijkdom naar zich toe: den rijkdom van de tot den nok gevulde zolders en schuren. […] Hij is de grote, machtige veelvraat van de ganse streek. Hij verslindt alles, álles… maar geeft ook alles weer terug, zacht en mild, als een weldaad. Hij is de ouwe, trouwe vriend van al wat om hem heen beweegt en leeft.” (24 augustus, p. 221). Het rondwentelend wiekenspel blijkt voor Buysse een bijzondere charme te hebben: “ Van verre hoor ik het ritmisch gemor van mijn gonzenden molen, die dagenlang gerust heeft en nu werkt, bij nacht en regen, om de schade in te halen. O, die oude, plichtgetrouwe grijsaard, wat is het gezellig hem naast mij weer levend en trillend te voelen! Ik voel, meer dan ik zie, zijn lange, grote armen door de donkere lucht rondzwaaien en binnen in zijn grijs geraamte brandt nog eens zijn warm, oud hart: het smeulend lampje dat zijn nachtelijken arbeid verlicht.” (7 oktober, pp. 277-278). Of op een andere keer, een paarweken later: “Er waait een zachte, stage bries en mijn oude molen werkt ritmisch-schermend met zijn lange, rode zeilen tussen al dat goud en blauw en purper. Ik hoor zijn innerlijk geronk en als ik mijn ogen sluit, is het alsof daar een grote, gezellige poes naast mij in koesterende warmte zat te spinnen.” (22 oktober, p. 300). Idyllisch-innig is ook het volgende tafereel: “Heilig stil en sereen daalt langzaam de avond. De grote, oude bomen staan reeds, in hun zwart geheim gehuld, te dromen en de antieke, grijze molen lijkt nu zo ijl en fijn, met het tralienet van zijn lange, naakte, kruiselings, als aanbiddende armen, ten gouden hemel uitgespreide wieken. Het heeft iets immaterieels. Het is alsof zij zich gespiritualiseerd had. En alles blijft zo stil, zo heilig stil.” (4 oktober, pp. 273-274). In het voorjaar hadden de molenzeilen, waarvan de rode bolusaarde al wat verkleurd was, er nog grauwig bij gehangen: “Zijn grote wieke-armen, gans zwart, slaan zoevend door den grauwen hemel en in zijn binnenste brandt een zwak lichtje, nauw zichtbaar door de kijkgaten en spleten, alsof het de stille gloed was van een oud en taai-veerkrachtig hart.” (5 april, p. 27). Later op het jaar heeft de molenaar de zeilen vernieuwd, eerst aan de ene wiek, en weken later aan de andere: “Mijn oude molen heeft nieuw doek over twee van zijn wieken gekregen. Het staat nog in zijn rauwe kleur; en zo, met zijn twee grijze en zijn twee rode zeilen, ziet mijn oude wijsaard er wel wat raar en eigenaardig uit. Hij ziet eruit of hij weggelopen was uit het oud-mannetjes-gesticht: zo’n oudje, dat nieuwe mouwen in zijn oud jasje heeft gekregen, en daarvoor door de straatjongens uitgelachen en gemolesteerd wordt. Doch niemand lacht hier om mijn molen op den Molenheuvel; en ernstig werkt hij aanhoudend door, alsof hij ’t zelfs niet merkte dat er iets aan hem veranderd is.” (21 september, p. 257). En dan: “De molen heeft zijn twee andere zeilen ook vernieuwd gekregen. Nu werkt hij met vier grauwe armen en ’t staat hem vreemd en enigszins genegligeerd, alsof hij zich vandaag de moeite niet gegeven had om zich behoorlijk aan te kleden. ’t Is of hij zo uit zijn bed komt, met zijn nachtmuts en slaapkleren aan en zo meteen aan ’t werk is gegaan.” (30 september, p. 269). Tot dan een nieuwe bruinrode boluslaag voor een verfrissende verrassing zorgt: “Wat doet mijn oude molen raar en grappig en wat brengt hij mij telkens weer nieuwe verrassingen aan! Al die dagen, stond hij daar te werken, grijs van romp en grijs van zeilen, als een oude, stugge brommerd die uit louter balorigheid zich niet meer behoorlijk aan wil kleden. En van morgen vroeg staat hij daar eensklaps weer in kersvers rood, bijna in ’t roze-rood, ja, met haast iets wufts over zich, alsof hij zo maar van plan was er in zijn ouden dag nog eens flink op los te fuiven. Ach! Wat ’n laster en hoe kon ik zo iets van mijn goeden, trouwen grijsaard denken! De molenaar en zijn knecht hebben maar gewoon zijn nieuwe zeilen in het rood geverfd, opdat zij lang en stevig zouden dienst doen en hij gans den guren winter onbeschadigd mee zou kunnen werken. Niet voor de fuif, wel voor den stoeren, stuggen arbeid hebben zij hem zo opgemonterd” (3 oktober, p. 272). De molenaar en zijn ouden knecht Vien (=Livinus?) duiken nog enkele andere keren in Buysses verhaal op. Zij ook zijn het die de molen moeten “kruien”. Zoals op die mooie lentedag met felle wind: “Het ganse landschap trilt van onstuimige levenskracht. Dat duurt zo gans den dag en met den avond komt geen rust. En zelfs mijn oude molen, die zonder verpozen sinds den vroegen ochtend heeft gewerkt en nu voor ’t slapen-gaan wordt
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3799 uitgekleed, schijnt nog geen rust te hebben, want de touwen klepperen en vibreren langs zijn naakte grijze wieken, als overspannen zenuwen die nog natrillen tegen de rammelende botten van een houterig geraamte. Met bezorgde blikken kijkt mijn molenaar in de asgrauw geworden lucht. Hij schudt het hoofd en begint met den kapstander het oud, log gevaarte naar een andere windstreek te keren. De molen kraakt en kreunt geweldig, alsof hij zich slechts met weerspannigen tegenzin liet behandelen. De nacht valt in en ’t woord is aan de losgeketende elementen. […] Tien uur. De nacht is pikdonker en de wind loeit vervaarlijk om mijn hoog en eenzaam huisje. Wat kraakt en knarst er daarbuiten zo klagelijk? Ik schuif ’t gordijntje weg en kijk. Alweer die oude, grijze molen. Wat is hij onrustig vanavond! Hij, die eeuwenoud is, hij die al zoveel heeft meegemaakt, wat voelt hij toch voor dreigendonheilspellends dezen nacht? Voor de tweede maal wordt hij naar een andere windrichting gekeerd. Mijn molenaar en zijn knecht, den hals omwonden met bouffantes, de oorkleppen neergetrokken, hangen en zwoegen bij ’t dansend licht van een lantaarn, aan den kreunenden en kermenden kapstander. De molen gehoorzaamt, als een groot log beest, dat gans ontredderd is en geen eigen wil meer heeft.” (11 april, pp. 36-37). Ook het ontrollen en opleggen van de molenzeilen, en het weer oprollen ervan (door Buysse het “uitkleden” genoemd) behoort tot de dagelijkse taken van de mulder. Zoals in deze korte notitie, over een onweer met neerslaande bliksems: “Mijn molenaar heeft in alle haast zijn molen uitgekleed. Nauwelijks is hij weer boven en binnen, loerend door de kijkgaten van ’t oud geraamte, of daar pletst de regen neer […] en onmiddellijk daarop een stortvloed.” (1 juni, p. 109) Buysse observeert de molenaar, maar bemoeit zich niet met diens werkzaamheden. Het is alsof hij bewust nalaat een voet te zetten in de molen zelf. Daarom ook dat in zijn dagboeknotities elke beschrijving van het inwendige van de molen ontbreekt. Het enige wat ons een suggestie geeft van het leven binnen het molenlijf, is het avondlijk of nachtelijk lichtje dat naar buiten schijnt. Zoals b.v. in deze passage: “Een stevige, zacht-frisse, gelijkmatige wind blaast uit het helder zuiden; en, schoon mijn oude molen heel den dag gewerkt heeft, nog blijft hij doorwerken, gans somberzwart tegen het twinkel-lichtend firmament, met in zijn oude, grijze binnenste het rode lichtje van zijn laten arbeid, het lichtje dat daar brandt, vagelijk zichtbaar tussen de gaten en de spleten, als het steeds warm en moedig hart van zijn taai, verweerd geraamte […] ’t Is of hij dubbel leefde, nu, met stugge energie. Zijn krakend ingewand trilt van den stagen, noesten arbeid en zijn grote, lange, zwarte armen maaien, telkens, met hartstochtelijk gebaar, de sterren in den schitterenden hemel weg, alsof hij die, in vurig-smachtend en illuzievol verlangen, naar zich toe wou halen. Wat is hij groot en schoon vanavond!” (29 oktober, p. 312). Een molen met “een warm en moedig hart”! Maar ook Buysse zelf, een man met een hart voor de molen. Zijn dagboek, waarin de molen zich als een levend, handelend personage gedraagt, noodt tot gul en overvloedig citeren. Maar we moeten onze citatenoogst toch enigszins beperken en willen alleen nog verwijzen naar één enkel fragment, gedateerd 3 november, net voordat Buysse dat jaar zijn Molenberg verlaat om de winter weer in Den Haag te gaan doorbrengen. Deze tekst is bijzonder interessant omdat Buysse hierin ook een en ander meedeelt over de geschiedenis van de molen, eertijds bemalen door “den alomberuchten-en-geduchten molenaar Van Keirsbilke” (p. 321), een “stoere, roekeloze kerel”, die bij geweldig stormweer tijdens een “afgrijselijken Novembernacht…den molen, [met] volle doek op, maar liet draaien als een tol”, totdat plots “het ganse kruis met as en wielen uit de kap [werd] weggerukt en daar beneden in de diepte van het bos krakend neerplofte”. Episch tafereel, ongetwijfeld, maar zoals in menig oud epos gedroegen de protagonisten zich niet altijd zo wijs als door de omstandigheden vereist. Bij dit alles valt wel op, heel Zomerleven door, hoezeer Buysse zich met de molen zelf danig vereenzelvigt. Ofschoon zelf geen eigenaar, heeft hij het voortdurend over “mijn oude molen”, die hem bijna een vader is. Zoals in deze korte beschouwing (27 oktober, p. 308): “Wat doet het goed na die beproeving weer terug te keren bij den ouden grijzen molen, die daar in de sombere schemering op mijn komst schijnt te wachten, als een grijze, wijze aartsvader, die de ongerijmde uitspattingen van zijn zoon afkeurt, zonder die met geweld te
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3800 willen dwarsbomen. Hij ziet er anders wel wat tragisch uit, vanavond, met zijn bijna zwartdonkere gekruiste wieken, tegen die lange, zwavelblonde lichtstreep en die grijze wolkenbergen aan de westerkim. Hij staat daar als een donkere toren, als een reuzenschildwacht op den uitkijk en hij schijnt dingen te zien komen, die wij nog niet kunnen ontwaren.” Of nog, twee dagen later (29 oktober, p. 313): “Mijn oude molen staat roerloos, met het donker tralienet zijner vier naakt-gekruiste wieken, tegen den prachtig-tintelenden sterrenhemel. De stage, vaste wind suist nog steeds om hem heen en uren zou hij nog wel kunnen werken; maar hij rust nu, hij heeft zijn lange taak volbracht en staat te dromen en te mijmeren, hoog en sereen in de glorie en de weelde van het omringend schouwspel. De sterren, waar hij uren lang met zijn smachtende armen heeft naar gegrepen, trillen nu als het ware door het kruisnet zijner naakte wieken. Zij wemelen en leven en schijnen hem mysterieuze dingen toe te fluisteren, die hij begrijpt en voelt. Ik moet hem nog eens van nabij aanschouwen, hij leeft intens vanavond; en waar ik zo alleen in de nachtelijke stilte onder zijn oud, verweerd geraamte sta, […] komt het mij eensklaps voor alsof ook hij, de oude, grijze wijzaard tot de sterren spreekt en of de levend-tintelende sterren hem verstaan en antwoorden…” Buysse raakt hier, onder die mysterieuze nachtelijke sterrenhemel, bijna huiverend aan een a.h.w. metafysische dimensie waarvoor men alleen maar eerbied hebben kan. En zijn molenproza behoort, hoe dan ook, tot het diepst doorvoelde waartoe de schrijver in staat is gebleken. De verdere geschiedenis van de Deurlese windmolen is bekend. Tijdens de oorlog om mùilitair-strategische redenen verwoest, werd hij in zijn oorspronkelijke vorm nooit meer heropgetrokken. Op de Molenberg kwam in 1922 een kleinere miniatuurmolen (“Buysses Molentje”), die na een lange periode van verval uiteindelijk toch kon gered worden dank zij een in 1999 door de vzw Molenzorg ingezette reddingsoperatie5, die gelukkig uitliep op een officiële bescherming van de molen als monument (in 2002). In afwachting van een nog uit te voeren grondige restauratie is de molen – volledig gedemonteerd in al zijn onderdelen – nu voorlopig veilig opgeborgen in beste bewaaromstandigheden. Driekwarteeuw na Buysse dood († 1932) blijft zijn geliefde erfgoed veilig bewaard, terecht, zoals het overigens hoort. 1. Zie Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Tweede aflevering: Arrondissementen Eeklo en Gent (Gent, Provinciebestuur, 1962, Kultureel Jaarboek 1961, Bd. 2, p. 67 (4.14.A, Deurle, Houten windmolen, Sectie A nr. 256, art. 74, afb. 61). Omstreeks 1830, bij de vorming van het Kadaster, was de molen in het bezit van dhr. Poelman-Haelman, burgemeester van Deurle. Vóór 1838 kwam de molen, door aankoop, in het bezit van Pieter-François De Baere, mulder te Deurle, en in 1907, door erfenis, aan Serafien De Baere, die de grond rond de molen in 1911 aan Cyriel Buysse verkocht. 2. Cyriel Buysse, Zomerleven, Van Dishoeck, 1915; 19292; 20063. De hier opgenomen tekstcitaten zijn ontleend aan de recentste editie van 2006, met een interessant Nawoord (pp. 335-344) door Joris Van Parijs, de auteur tevens van een voortreffelijke Buysse-biografie (2007). 3. C. Buysse, Zomerleven (20063), p. 338. 4. Een tekstuele afdruk van alle molenvermeldingen vindt men bij Lieven Denewet, “Voorstel tot bescherming van het ‘Molentje van Cyriel Buysse’ te Deurle”, in: Molenecho’s, jrg. XXVII, afl. 3 (juli-sept.1999), pp. 129-136, daar geciteerd uit : C. Buysse, Verzameld Werk, dl. VI (Brussel, Manteau, 1980), pp. 1-178. 5. Zie het in noot 4 vermelde beschermingsdossier, in : Molenecho’s, XXVII, 3, pp. 120-145.
2199. Willy DE SMET : Bij een “Plechtige Prijsuitdeeling” anno 1930 te Deinze Van em. Eerste Voorzitter Henri Van Bever, oud-leerling van het Sint-Hendrikscollege te Deinze, en een van mijn voorgangers in het Hof van Beroep te Gent, ontving ik een origineel exemplaar van het programma van de “Plechtige Prijsuitdeeling” in dat college op 22-071930.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3801 Hieronder een (verkleinde) kopie van dat programma en van enkele medegaande studieresultaten. Daarna volgt enige commentaar in verband met enkele personen die vermeld staan op het programma. I. Tekst van het programma en van de medegaande stukken:
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3802
II. Commentaar 1. Het valt op dat de voorpagina én in het Nederlands én in het Frans gesteld is, en dat de naam van de stad Deinze in beide landstalen op dezelfde wijze geschreven werd met ‘y’ en niet met ‘i’. 2. Een fout, die gedurende een lange periode gemaakt werd, is het gebruik van het woord ‘gesticht’ voor een onderwijsinstelling in plaats van ‘instituut’. 3. De afkorting ‘Z.D.H.’ bij de naam van de bisschop, betekent ‘Zijne Doorluchtige Hoogheid’. In het Frans wordt dat ‘S.G.’ of ‘Sa Grandeur’.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3803 Vandaag zijn volgende aanspreekvormen gebruikelijk: ‘Monseigneur’1 en ‘Mijnheer de Bisschop’. 4. Mgr. de Bisschop is geboren als Honoré Joseph COPPIETERS, ° Overmere 30-03-1874 en † Gent 20-12-1947. Hij volgde de humaniora aan het Sint-Vincentiuscollege te Eeklo. De voorbereiding tot de priesterwijding op 19-12-1896 bracht hij door in het Klein-Seminarie te Sint-Niklaas en in het Groot-seminarie te Gent. Na zijn universitaire studies werd hij voor exegese2 en oosterse talen benoemd tot docent (23-07-1900) en later tot buitengewoon hoogleraar aan de Katholieke Universiteit te Leuven (1902-1920). Inmiddels was hij directeur van het Bijbels Museum, erekanunnik van de Sint-Baafskathedraal te Gent en pastoor-deken te Lokeren. Op 808-1924 verhuisde hij als pastoor-deken naar Aalst om op 28-011927 benoemd te worden tot hulpbisschop van Gent, met recht van opvolging. Op 17-05-1927 werd hij de 27e Bisschop van Gent, met wapenspreuk “Fide et Caritate” (met geloof en liefde). Volgende eretitels werden hem nog toegekend: erekanunnik te Haarlem, huisprelaat van de Paus, assistent bij de pauselijke troon, Romeinse graaf3.
Foto E. Barbaix, s.d., Gent, archief bisdom Uit M.Cloet ed., Het bisdom Gent (1559-1991) Vier eeuwen geschiedenis, Gent, 1991, p. 367
5. Een onderdeel van het ‘Program’ is de uitvoering van Elkerlyk, een moraliteit uit de 15e eeuw. De schrijver van dit in de Middeleeuwen populair theaterstuk is niet gekend. Het wordt wel toegeschreven aan Peter van Diest (1454-1507), maar ook aan de kartuizer Petrus Dorlandus (1451-1507) van het klooster te Zelem, bij Diest. Het origineel is in het Nederlands gedrukt te Delft in 1495. De volledige titel van het stuk luidt: “Den Spieghel der Salicheyt van Elkerlyc – Hoe dat elckerlyc mensche wert ghedaecht Gode rekeninghe te doen”. In een Engelse vertaling wordt Elkerlyk ‘Everyman’, en in het Duits “Der sünde lohn ist der Tod” (te Keulen gedrukt in 1540) en ‘Jederman’ (1911). Elkerlyk krijgt te horen dat hij moet sterven en probeert de Dood om te kopen, wat niet lukt. Hij doet beroep op verschillende mensen om hem op zijn pelgrimstocht te vergezellen: Gheselscap (zijn vrienden), Maghe en Neve (familie), Tgoet (geld en goederen), die allen weigeren wanneer zij vernemen welk het einddoel van de reis is. De Duecht (deugd) is te zwak voor de reis; haar zuster Kennisse (zelfkennis) brengt Elkerlyk bij Biechte. Hij doet boete waardoor Deucht weer op krachten komt. Vergezeld door Schoonheyt, Cracht, Vroetschap (wijsheid) en Vijf Sinnen (zintuigen) aanvaardt hij de tocht. Bij het einddoel, het open graf, gekomen laten de begeleiders Elkerlyk in de steek; alleen Deucht en Kennisse gaan met hem mee naar de hemel. In de Na-prologhe wordt de moraal verwoord, d.w.z. de zin of de betekenis van het stuk. Vandaar de naam moraliteit of zinnespel. 6. E.P. Adhemar, Kapucijn. Adhemar is de kloosternaam van Georges Maes, geboren te Antwerpen op 27-02-1897, als zoon van Fidelis Maes (° Beveren-Waas 10-09-1864 en † Hoboken 1929) en van Stefanie De Mayer (° Bazel in het Waasland en † Hoboken 9-08-1935). Georges Maes volgde lager onderwijs in het (thans nog bestaande) instituut van de Broeders van Sint- Gabriel4 te Boechout, en deed zijn humaniora in de Serafijnse school5 van de Kapucijnen te Brugge. Hij trad in bij de Kapucijnen, werd ingekleed voor het noviviaat op 7 september 1914, legde professie af op 8 september 1915 en werd priester gewijd te Izegem op 12-02-1922.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3804 Hij werd leraar, eerst te Doornik (1922-1924), dan te Brugge (1924-1932) en tenslotte te Aalst (1932-1937). Gekozen tot vierde definitor (raadslid) in 1937 werd hij nadien tot gardiaan (overste) benoemd te Leuven, om in 1940 naar Antwerpen te verhuizen. In 1956 trok hij, samen met pater Antonius Verleye, naar het Europees Vormingscentrum te Sijsele en keerde terug naar Antwerpen in 1962 en overleed er op 23-03-1973. Hij had een zeer grote belangstelling voor de klassieke letterkunde en voor de middeleeuwse Nederlandse literatuur, vooral de abele spelen, de mysterie- en mirakelspelen. Hieruit is zijn bewerking van Elckerlyc gevolgd. Hij publiceerde veel, o.a. artikels in de Franciscaanse Standaard, het Leidersblad voor de derde orde, de Missiealmanak en zoveel meer. 7. E.H. Ivens. Speciaal voor de prijsuitreiking schreef priester-leraar Emiel Ivens de tekst van de cantate ‘De Leie’. Hij was geboren te Sint-Niklaas op 27-11-1901. Na zijn priesterwijding op 30-091928 werd hij leraar aan het Sint-Hendrikscollege te Deinze (1928-1936). Op 28-08-1936 werd hij benoemd tot leraar aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. Achtereenvolgens werd hij onderpastoor in de dekanale kerk van Zele (30-07-1943), pastoor in Doel (13-05-1949), pastoor te Melsele (17-10-1952) en deken te Sint-Gillis-Waas (28-061961). Zijn actieve dienst nam een einde op 9-08-1967. Hij overleed te Sint-Gillis-Waas op Goede Vrijdag 28-03-1976. 8. E.H. Vandenbossche6. Geboren te Ronse op 31-03-1903 werd Felicien Vandenbossche op 24-091927 priester gewijd. Als leraar kwam hij achtereenvolgens terecht in het Sint-Maartensinstituut te Aalst (1927-1929), het Sint-Hendrikscollege te Deinze (1929-1934) en de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. In 1946 werd hij aalmoezenier van de Broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes te Oostakker7 en op 1301-1956 pastoor te Destelbergen, waar hij overleed op 17-03-1988.
E.H. Emiel Ivens (R) en E.H. Felicien Vandenbossche (L), 9.21-12-1931, E.H. Van Hecke.
KGK-Fototheek, Museum van Deinze en de Leiestreek.’
“Weleerwaarde Heer Bestuurder” Omer Oscar Van Hecke werd op 26-081888 geboren te Geraardsbergen. Na zijn priesterstudies werd hij op 19-091913 benoemd tot leraar aan het Sint-Maartenscollege te Aalst. Zijn priesterwijding volgde op 6-06-1914. Op 6-10-1927 werd hij ‘Bestuurder’ van het Sint-Hendrikscollege te Deinze. Vanaf 14-08-1931 werd hij Algemeen Directeur van de Zusters van de heilige Vincentius a Paulo te Deinze. Hij overleed te Deinze op 7-01-1967. Zijn levenswerk is goed samengevat in onderstaande gedachtenis.
F. Michem e.a., 1837-1987, Congregatie Zusters Van de Heilige Vincentius te Deinze, p. 103.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3805
1. Monseigneur: letterlijk betekent dit woord mijn heer (mon seigneur; mon signore).In Frankrijk was de titel ‘Monseigneur’ tot aan de Franse Revolutie de gebruikelijke aanduiding voor de oudste broer van de koning; de eerste onder de Prinsen van den Bloede was ‘Monsieur’. De prinsen, zonen van de Belgische koning, worden aangesproken met Monseigneur; degenen die door de gunst van het Staatshoofd de titel van Prins mogen dragen, worden eenvoudigweg als ‘Prins’ aangesproken. 2. Exegese: de exegeet is de persoon die onderzoekt hoe een (meestal) geschreven tekst, in het bijzonder de Bijbel, moet verstaan worden. Hij doet aan tekstkritiek (het benaderen van de oorspronkelijke tekst), concordantie-onderzoek (wat is de betekenis van eenzelfde woord in andere teksten), literaire kritiek (hoe ontstond een tekst en in welk verband komt dier voor), enz. 3. Opvattingen van Mgr. Coppieters: lees de bijdrage van Robrecht Boudens in “Het bisdom Gent, 1559-1991, vier eeuwen geschiedenis”, 2e druk, 1992, pp. 367-380, onder de algemene leiding van Michel Cloet, over volgende onderwerpen: de Leuvense periode, Politieke visie, Vlaamsgezindheid, Oorlog en zijn nasleep, een Portret. 4. Broeders van Sint-Gabriel: zij leven en werken in de geest van de heilige Louis-Marie Grignan de Montfort (1643-1716). In België werden hun eerste scholen ca. 1900 opgericht te Doornik, Thuin en Bouchout bij Antwerpen. 5. Serafijnse school: opgericht als kweekschool van en voor roepingen. 6. NVDR: zie ook “Aan Deinze”, in KGK-Contactblad, jg. 18, 1998, 4, nr. 1638, pp. 2416-2419. 7. De Congregatie van de Broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes is op 25-11-1830 gesticht te Ronse door E.H. Stefanus Modestus Glorieux (1802-1872), die door o.m. het verstrekken van onderwijs wou verhelpen aan de toen bestaande armoede in vele gezinnen. De oorspronkelijke benaming van de congregatie was: Broeders van Goede werken. In 1888 werd de hoofdzetel overgebracht naar Oostakker, vandaar de gewijzigde naam in verband met de verering van O.L.V. van Lourdes te Oostakker. De congregatie is vandaag nog werkzaam in Nederland, Brazilië, Canada, Curaçao, Ethiopië en Indonesië. 8. E.H. Van Hecke, oorlogsslachtoffer: In het boek “1837-1987 Congregatie Zusters van de Heilige Vincentius te Deinze” van Frans Michem en de Werkgroep Zusters Sint-Vincentius Deinze, Tielt, Lannoo, 1987, wordt aangehaald op welke wijze E.H. Van Hecke te Deinze oorlogsslachtoffer werd (p. 111): “ ’s Anderendaags – 24 mei 1940 – in de vroege morgen, waagde Eerwaarde Vader Van Hecke zich naar de markt, om aan de dodelijk gekwetste soldaten de laatste rechten te kunnen toedienen. Zijn offervaardigheid kwam hem duur te staan. Hij werd door een kogel getroffen in het hoofd. Eerst laat op de dag kon hij door een Duitse geneesheer worden verzorgd. Wekenlang werd hij behandeld in het ziekenhuis Toevlucht van Maria te Gent. God zij dank, overleefde hij de zware verwonding, doch verloor zijn rechteroog. Zijn gezondheid was geknakt en hij bleef zwaar en opvallend verminkt. Hij ging die kruisweg zonder één klacht”. Maurice De Meulemeester, C.ss.R., schreef ook een “Geschiedenis der Zusters van SintVincentius te Deinze”, Leuven, 1946. P.S. Ik stel het op prijs mijn oprechte dank te betuigen aan Z.E.H. Kanunnik L. Collin, archivaris van het bisdom Gent, de zusters van St.-Vincentius te Deinze en de archivaris van de paters Kapucijnen te Antwerpen. Zij bezorgden me heel wat inlichtingen die zeer nuttig waren bij het opstellen van deze bijdrage.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3806
2200. Paul HUYS (nr. 515) In woordenboeken lezen…. (II) Op een vorige bijdrage onder dezelfde titel1, kregen we een paar interessante lezersreacties, met verzoek om enig vervolg. Hierbij dan een tweede resultaat van alweer een uurtje grasduinen in woordenboeken. De vorige keer ging het over beeldspraak met het woord “(gras)zode”. Die kunnen we nu ook nog aanvullen met een paar Spaanse varianten. “Dat zet geen zoden aan de dijk” luidt in de taal van Cervantes: “Eso non da el pan”, d.i. “dat levert geen brood op”. En “Onder de groene zoden liggen” (= begraven zijn) wordt er poëtisch uitgedrukt als “madeliefjes” of “malve (= kaasjeskruid) aan het kweken zijn”, in het Spaans “Estar criando2 margaritas” of Estar criando malvas”; maar er bestaat ook een duidelijker en openhartiger gezegde hiervoor: “Estar muerto y bien muerto” (= goed en wel dood zijn). En nu we toch zijn aanbeland bij Pietje de Dood, alias Magere Hein of Pietje Pik (Fr. La Faucheuse; Dui.: Freund Hein, Freund Klapperbein, Freund Klappermann; Eng. Old Nick), kunnen we het evengoed eens hebben over allerlei volksgezegden die eufemistisch het laatste moment (van het sterven) aanduiden. Het Nederlands bezit daarvoor een resem uitdrukkingen: de pijp aan Maarten geven, de pijp uit gaan (of: uit zijn), het loodje leggen, het hoekje omgaan enz. En in de marge van dezelfde feitelijkheid ook nog afgeleide uitdrukkingen zoals “als de dood voor iets zijn”, “zich doodvervelen”, “ten dode opgeschreven zijn”, de een zijn dood is de ander zijn brood”, e.d.m. Enkele anderstalige varianten voor dat laatste gezegde, “De ene zijn dood…”, zijn b.v. in het Frans “Le malheur des uns fait le bonheur des autres”; in het Duits “Des einen Tod ist des andern Brot” of ook “Des einen Leid ist des andern Freud” en “Dem einen sein Schad ist dem andern sein Nutz”; in het Engels: “One man’s death is another man’s breath”; het Italiaans luidt, veel korter: “Morte tua, vita mia”. Het Spaans heeft twee verschillende varianten: “Lo que uno pierde, otro lo gana” (Hetgeen de ene verliest, wint de andere) en “Lo que unos mata, a otros sana” (Hetgeen de enen doodt, geneest de anderen). Maar laten we het liever eventjes hebben over “de pijp aan Maarten geven”. Het Frans kent daarvoor: “passer l’arme à gauche” of “abandonner la partie”, het Duits “auf dem letzten Loch pfeifen”, het Engels “to breathe one’s last”, het Italiaans “tirare i remi in barca”, d.w.z. de riemen binnenhalen, alsook “rimettere la pelle”, d.i. de schop neerleggen; het Spaans heeft hiervoor “estirar la pata”, d.i. de poot strekken, of – even beeldrijk – “doblar la servilleta”, d.w.z. de servet opvouwen. Als een synonieme uitdrukking voor sterven of “het hoekje omgaan” (ook Duits: er ist um die Ecke gegangen; in het Frans: casser sa pipe; in het Engels: to pop off, snuff out, go off the books, kick the bucket, hop the twig; Ital. Andare all’oltro mondo; Spaans: espichar) kennen we ook nog de uitdrukking “het loodje leggen”. Dat brengt ons dan weer bij een andere reeks gezegden, waarin we datzelfde woord “lood(je)” aantreffen. Ook dat geeft weer aanleiding tot een leuke wandeling in onze – en in vreemde – taaltuinen. Bekijken we b.v. eventjes de uitdrukking “de laatste loodjes wegen het zwaarst”. Alleen het Nederlands gebruikt daarvoor een loodje; in de aanpalende taalgebieden wordt evenwel een andere beeldspraak gebruikt. In het Duits b.v. “Das dicke Ende kommt nach”, en in het Engels: “It’s the last straw that breaks the camel’s back”. Het Frans, het Italiaans en het Spaans gebruiken een beeldspraak met de “staart” (die inderdaad altijd het laatste komt): “Il n’y a rien de si difficile à écorcher (=ontschorsen) que la queue”, resp. (It.) “La coda è la più difficile da scorticare », en (Sp.) « Aun queda el rabo por desollar », d.i. letterlijk : zelfs blijft de staart om af te stropen; een variante is ook : “Aun le ha de sudar el rabo” (sudar=zweten), maar ook in het Spaans, veel eenvoudiger nog: “La peor viene despues”, d.i. het slechtere komt daarna. En moet er nog meer lood zijn?… Er resten b.v. ook gezegden zoals de volgende: Dat is lood om oud ijzer (Fr.: c’est bonnet blanc et blanc bonnet; Duits: das ist Hose wie Jacke, Maus wie Mutter, Wurst wie Schale, gehüpft wie gesprungen; Engels: it is six of one and half a dozen of the other, there is not a rap to choose between them; Ital.: se non è
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3807 suppa è pan bagnato, d.w.z. als ’t geen soep is, is het geweekt brood. Het Spaans kent diverse gezegden hiervoor: Olivo y aceituno (= twee olijfsoorten), todo es uno (= één pot nat), of Son lobos de la misma camada (= welpen van dezelfde dracht), es todo lo mismo. Veel beknopter klinkt: “Asi que asà, lo mismo da” (zo of zo geeft hetzelfde); nog een andere beeldspraak duikt op in het gezegde “Lo mismo es a cuestas que al hombro” (= ’t is even lastig dragen op de rug als op de schouder). Uit zijn lood geslagen (fr. “Il a perdu ses pédales, il a perdu son aplomb”; Duits: “Aus der Fassung gebracht, bestürzt » ; Eng. : « Bewildered, perplexed » ; It. : « Confondersi », d.i. de kluts kwijt geraken ; Sp. : “Estar confundido”, of “Perder la cabeza (het hoofd verliezen), of “Perder la tramontana” (= het noorden kwijt zijn; tramontana = poolster, leidster). Met lood in de schoenen (Fr. arriver la mort dans l’âme; Duits: mit Blei in de Füssen; Eng.: with leaden feet of leaden-footed, maar ook: he had his heart in his shoes; Ital.: a malincuore, of ook di mala voglia, d.i. met tegenzin; en idem in het Spaans: a desgana, con miedo, of nog areganadientes. Vrienden in de nood, honderd in een lood. In het Duits: “Freunde in der Not gehen hundert auf ein Lot”; Fr.: “Au besoin on connaît son ami”, of anderzijds ook: “On n’est jamais trahi que par les siens” ; Engels.: “A friend in need is a friend indeed”; Italiaans: “Nel bisogno si conoscono gli amici”; het Spaans kent enkele verwante uitdrukkingen: “En el peligro (=gevaar) se conoce al amigo”, resp. “Amigo del buen tiempo mudase (=verandert, wisselt) con el viento”; en daarnaast, positief uitgedrukt: “En la necessitad se prueba (=bewijst zich) la amistad”, of negatief geformuleerd: En la necessitad ninguno guarda (=behoudt niemand) amistad”. En als er geen lood meer is, is er nog altijd ijzer… B.v. in de volgende spreuken: Men moet het ijzer smeden terwijl het heet is. In het Frans: “Il faut battre le fer pendant qu’il est chaud”; Duits: “Man muss das Eisen schmieden, so lange (weil) es heiss ist”; het Engels heeft, naast het gebruikelijke “Strike the iron while it is hot”, ook nog “Make hay while the sun shines”. Ook het Italiaans kent letterlijk dezelfde spreuk: “Bisogna battere il ferro finché è caldo. Het Spaans kent hiervoor een paar varianten: “Al hierro caliente, batir de repente” en “Cuando el hierre està encendido, entonces ha de ser batido”. Maar heel origineel, klinkt het even mooi in het Spaans: “Cuando pasan ràbanos, comprarlos”, d.i. als er radijsjes zijn, koop ze. Men kan geen ijzer met handen breken. Frans: “A l’impossible nul n’est tenu”, waaraan ook het Duits beantwoordt: “Unmögliches kann man von niemand verlangen”. Origineel is ook de Engelse spreuk: “You can’t make a windmill go with a pair of bellows” (=blaasbalg). Het Italiaans en het Spaans houden het beide heel eenvoudig bij: “Inutile tentare l’impossibile”, resp. Hacer lo impossibile”; iets poëtischer klinkt dan weer de Spaanse variante « Pedir la luna » (= de maan verlangen). Meer ijzers in het vuur liggen hebben. Dit gezegde blijkt typisch Nederlands te zijn, want de andere talen bedienen zich telkens van een andere beeldspraak, zoals “meer pijlen op zijn boog hebben” of iets dgl. Het Frans kent “Avoir plus d’une corde à son arc”, net zoals het Engels overigens: “To have more strings to one’s bow”. Het Italiaans houdt het minder beeldrijk bij: “Avere più risorse” (Fr. resources = bronnen, mogelijkheden). Het Spaans houdt het, neutraler, bij een eenvoudig “tener màs bazas” (= basis, voetstuk). Het Duits kent zowel “Mehrere Sehnen (= pees, boogkoord) an seinem Bogen haben als “Noch andere Pfeile im Kocher haben”. Ook uw chroniqueur heeft nog meerdere pijlen in zijn koker; die verschieten we later nog wel, in een volgend verhaal. De boog kan trouwens niet altijd gespannen staan, nietwaar? 1. Zie KGK-Contactblad 28/2 (juni 2008), pp. 3719-3720, nr. 2174. 2. Sp. Estar (Fr. être) = zijn; en criar (Fr. créer) = scheppen, voortbrengen; kweken. Estar criando = aan het kweken zijn.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3808 2201. Willy JONCKHEERE: Andermaal de priesters en kloosterlingen van Piet Cassiman Op het artikel 2190 van vorig Contactblad (pp. 3764-3766) kwamen enkele reacties binnen. Vooreerst van Piet Cassiman zelf: - hij verontschuldigt zich bij Zuster Marie Josèphe, oudleerlinge van zijn zus, voor de foute spelling van haar voornaam - hij dankt Gilbert Van Steenkiste voor de diverse aanvullingen. - bij de aanvullingen van Eric Claerhout heeft hij een paar bedenkingen: ++ bij p. 59: De stichting van Silvain De Baere was gevestigd te Drongen, maar niet in de Drongenstationstraat, wel in de Beekstraat naast zijn privéwoning, die nu toebehoort aan het Hof ter Beke ++ bij p. 69: Piet Cassiman haalt een brief aan: Mark De Caluwe aan Piet Cassiman 5-092005. Hieruit moet blijken dat de schrijfwijze van de familienaam ‘De Caluwe’ moet zijn. NVDR. : Het lijkt er op dat men in de familie geen eenduidige schrijfwijze van de eigen familienaam hanteert. Op de gedachtenisprentjes van zowel Adiel Decaluwe (1906-1988)als zijn echtgenote Maria –Antonia De Wael (1913-2007) wordt telkens de naam ‘Decaluwe’ gespeld. Dezelfde schrijfwijze staat ook op het recente programma (jan.-feb. 2009) van de Gentse ‘Tinnepot’ in verband met de naam van zoon Jo. In een artikel over Jo uit 2002 (Promenade, jg.21,nr. 80) werd de naam geschreven als ‘Decaluwé’, maar dat kan ook de fout geweest zijn van de journalist van dienst.
KGK-lid Germain De Smet stuurt Marie Georgette Van Brabandt ° Astene, Trad toe tot de gemeenschap Professie † Kortrijk
ons nog als aanvulling ‘een van de nonnen uit Astene’: 2-02-1920 8-09-1948 21-07-1953 26-04-1997
KGK-steunend lid Eric Claerhout heeft er ook nog een gevonden: Zuster Bernadette of Antoinette Heleu, ° Deinze 3-03-1937 Zij is de dochter van Antoine Heleu, gehuwd met Maria Lambert (schoenhandel in de Kortrijkstraat) Er waren 8 kinderen: Daniël †, Fernand, André†, Jozef, Paul, Antoinette (=zuster Bernadette) en de tweeling Jacques en Albert. Zij trad in het klooster van de Zusters Maricolen te Deinze op 8-12-1958 en werd geprofest te Deinze op 19-07-1960. Zij is momenteel actief in het Sint-Jozefsrustoord op de Kortrijksesteenweg 16 te Deinze.
2202. Paul HUYS (nr. 516) : Van een vrouw die zich driemaal liet herdopen… In de voorzomer van 1776 had P.C. Angillis, de Amman van menen, een zonderlinge zaak te onderzoeken. En omdat hij er eigenlijk geen raad mee wist, schreef hij een uitvoerig rapport aan de Heren Fiscalen van de Raad van Vlaanderen in gent, met de vraag hoe hij dit geval moest behandelen. Het dossier is bewaard gebleven1 en we lezen er het volgende. Een landloopster, die beweerde Marie Joanne Therese le Roy te heten en in Langemark geboren te zijn, werd op 8 april 1776 in Geluwe ( halfweg tussen Menen en Ieper) gearresteerd. Ze had in Menen een “diefte domestique” (= huisdiefstal) begaan en zij werd ook verdacht van diefstal ten huize van de bakker “In den Gouden Bergh” in Lier. Bij haar ondervraging moet ze ook bekennen dat ze zich in 1774 in Rumbeke (bij Roeselare) heeft laten herdopen, en “probabelijck” het jaar daarvoor, d.i. in 1773, ook in Oeselgem, een Leiedorp aan de overzijde van Machelen/Olsene, en – driemaal is scheepsrecht! – ook nog een keer in Landegem, in het Land van Nevele, in het jaar 1775. Van deze laatste doop kon zelfs een doopbewijs getoond worden!
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3809 Teruggravend in haar verleden, komt men te weten dat zij is “opgevoet caritativelijck bij Pieter Verhaeghe tot Sint-Jacobs” ( een parochie in Ieper?), maar dat zij “om haere dertelheijt (= dartelheid, wulpsheid) ende cleene dieftjes aldaer begaen” opgesloten geweest is in het “correctiehuys” van hetzelfde Ieper van begin 1773 tot 17 juli daarna. In 1773,1774 en 1775 situeert zich dan haar drievoudige doop in Oeselgem, Rumbeke en Landegem en in diezelfde periode ook haar escapade naar Lier… In het voorjaar van 1776 is ze in elk geval terug in de streek van Ieper, waar ze – zoals al gezegd – op 8 april in Geluwe was aangehouden en naar de gevangenis van Ieper overgebracht. Daar had ze – zoals blijkt uit een officiële verklaring van de kapucijnenpater Mauritius – tussen 8 en 25 april 1776 “haere paeschbiechte gesproken ende te communie geweest, op den naeme van Charlotte van Arenbergh”. Dit “paeschbriefken” heeft E.P.Mauritius in de gevangenis zelf opgesteld, “presente de cipier”. Helemaal in het begin toen ze in de Ieperse gevangenis zat, nl. op 20 april 1776, kreeg ze er het bezoek van de koster van Rumbeke, “met eenen officier van aldaer, en sekeren Bouten”, ook van dezelfde parochie. De drie kwamen blijkbaar i.v.m. een onderzoek naar haar “doop” aldaar en de koster had verklaard dat hij “de gevanghene erkende voor de gonne hij hadde zien doopen tot Ruymbeke”. Maar na afloop van dat bezoek zal de gevangene aan de Menense Amman verklaren “dat den coster met d’hulpe van den officier van Ruymbeke haer vleeselijck soude hebben erkent”, en meer nog “dat sij, gevanghene, bij den selven coster bevrucht soude sijn”… Begrijpelijk dus dat Amman Angillis met de handen in het haar zat en om raad vroeg wàt hij in godsnaam met een dergelijke landloopster-dievegge-leugenaarster met meervoudige identiteit wel moest aanvangen. Wat van een en ander de precieze en ware toedracht was, blijkt niet uit het klein dossiertje dat we in de correspondentie van de Heren Fiscalen hebben ontdekt. En dus ook niet hoe deze hele zaak haar beslag heeft gekregen. Blijft dan nog de (derde?) nep-doop in Landegem, waarvoor in datzelfde dossier een officieel document beschikbaar is. Daaruit blijkt dat daar op 27 maart 1775 door onderpastoor De Brabandere was gedoopt “seker vrouwpersone, opden naeme van Pulcheria La Come, naar alvooren in de selve kercke afweiringhe t’hebben gedaen van de Calvinsche secte”. Aan de onderpastoor had ze verklaard dat zij “was ghebooren den 13 febr. 1752 in ’s Hertogenbosch ende opgevoed in de Calvijnsche secte”. Haar vader was – naar ze zei – Emanuel La Come en haar moeder Louise… (niet ingevuld!). Bioj die doopplechtigheid, die in Landegem ongetwijfeld ophef moet hebben gemaakt, waren de doopheffers de bejaarde koster van Landegem en zijn ongehuwde inwonende dochter. In hun verklaring, die ze nadien (op 11 juli 1776) in het kader van hert gerechtelijk vooronderzoek hebben afgelegd, worden ze als volgt betiteld: Francis de Bocq fs wijlen Pieter, “coster der prochie van Landeghem ende baljuw der heerlijckhede ten Hulle, geïnclaveert in Landeghem ende Nevele, oud 66 jaer”, en Anna Marie de Bocq filia vanden voors. Francis, oud ontrent de 24 jaer”. Dooppeter en –meter verklaren dat “die vrauwpersoone van Peteghem (bij Deinze) uijt d’herberghe De Fonteijne, bewoont bij Carel Hauwe2, was vertrocken ende gearriveert tot Landeghem om aldaer gedoopt te worden”. Na haar doopsel, hebbende “ghenoten eenighe tassen thé met een glaezeken genevre”, is zij nog niet direct uit het gastdorp vertrokken, maar heeft ze nog een nacht en een dag “gelogeert gheweest ten huijse van sekeren Joannes de Wispelaere, timmerman van selve Landeghem”. Pas de dag daarop is ze dan naar Gent vertrokken in het gezelschap van “een waestrighe” (= wasvrouw), genaamd Marie de Brabandere. De Landegemse getuigen – vader en dochter De Bocq- hebben later ook gehoord “dat de vrauwpersoon naerdien tot Ghendt is gevormt gewest door S(ijne) Hooghweerdigheit den Bisschop van aldaer”. En ze wisten zelfs te preciseren dat bij dat vormsel als meter was opgetreden ene “Jo(nkvrouw)e Thérèse van Dijcke, geestelijcke dochter tot Ghendt, woonende bij de Capucijnen” aldaar (samen met haar meid, ene Marie Sartijn).
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3810 Wat is er nu waar en wat is er niet waar in dit hele, onwaarschijnlijke en blijkbaar toch echt gebeurde verhaal? Hoe dan ook, si non è vero, è ben trovato… En er is in elk geval nog het Landegemse doopregister zelf. Op datum van 27.03.1775 lezen we er de volgende (in het Latijn-opgestelde, door ons vertaalde) tekst3: “Op de 27e maart (1775) heb ik ondergetekende, met bijzondere toelating vanwege de Hoogwaardige Govardus Gerardus, bisschop van Gent, voorwaardelijk gedoopt – na voorafgaande afzwering van de calvijnse ketterij waarin zij was opgevoed en na openbare en ondertekende katholieke geloofsbelijdenis volgens de tekst van de pauselijke bul van Pius IV – Pulcheria La Come, dochter van het echtpaar Emanuel La Come en Ludovica (…), geboren te ’s Hertogenbos op 13 februari 1775. Doopheffers waren Frans de Bocq en Anna Maria de Bocq. (Sign.) P. Ferd. De Brabandere, onderpastoor in Landegem”. 1. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 30.848 (Correspondentie der Fiscalen, a° 1776: dossier M.J.Th.le Roy). 2. De herberg “De Fonteine” lag aan de Gentstraat, vlakbij het belangrijke verkeersknooppunt De Knok (Sint-Martinus-parochie Petegem). Nog in 1808 werd de herberg uitgebaat door de “weduwe Charles Hauwe” (Gazette de Gand, 11.08.1808). En in 1824 werd het “Hotel de Fonteijne, gestaen tot Deijnze in de Gendstraete” en uitgebaat door Victor en Pauline van Hautte, publiek verkocht (Gazette van Gent, 12.08.1824). 3. In het Latijn: “Die 27â Martij ego infracriptus, ex commissione speciali ab illustrissimo Domino Govardo Gerardo Gandavensium episcopo obtentâ, baptizavi sub conditione (abjuratâ prius heresi Calvinianâ in quâ fuerat educata et publice factâ ac assignatâ professione fidei catholicae juxta tenorm bullae Pii Quarti summi pontificis) Pulcheriam La Come, filiam Emanuelis La Come et Ludovicae (…) conjugum, natam Sylvaeducis 13â februarii 1752. Susceperunt Fran(ciscu)s de Bocq en Anna Maria de Bocq. (Sign.) P. Ferd. De Brabandere, vicep(astor) in Landeghem.
2203. Stefaan DE GROOTE : Sportac had voorlopers Jacques Heye stuurde enkele zeer mooie foto's op van turngroepen uit de eerste decennia van de vorige eeuw. Naast voetbal en wielrennen was turnen hier immens populair. In die tijd waren er in ons land talloze - vaak socialistische turnverenigingen actief. Men hoopte de arbeiders en de arbeiderskinderen een gezonde levenswijze aan te bieden. De arbeidsomstandigheden waren toen nog vrij slecht en het drankmisbruik hoog. In Deinze was de eerste turnkring 'Jong maar Sterk', opgericht in 1896, dan ook van 'rode' signatuur. 's Zondags en 's avonds oefenden de turners in een zaaltje van café Calypso in de Ramstraat. In het begin kwam er een trainer uit Gent, maar rond 1898 was er een eigen turnleider in de figuur van Camiel-Jozef Soenen. De turners werden ingeschakeld in de opkomende socialistische zuil en gingen mee op propagandatocht. De demonstraties maakten veel indruk op de eenvoudige mensen. De socialistische turnbond ging in 1900 op in de neutrale turnmaatschappij 'De jonge turners'. In die periode, toen zowat alle verenigingen aanleunden bij één van de grote zuilen was dat vrij uitzonderlijk. De pluralistische - maar eigenlijk liberaalsocialistische - Jonge Turners kregen het na enkele jaren moeilijk. Hun turnleider Henri Hoste werd bij de firma Tuytschaever bijvoorbeeld ontslagen wegens... socialistische sympathieën, iets wat toen geen zeldzaamheid was. Hij ging werken in Frankrijk. Zijn dochter Blanche speelde een belangrijke rol in de toneelmaatschappij 'Voor ons Recht'.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3811
In 1909 werd de katholieke turnkring Donza opgericht en die ging de concurrentie aan met de neutrale en meer progressieve De Jonge Turners, die uiteindelijk in 1919 werd ontbonden. De katholieke turnbond Donza werd in de Volkskring getraind door Maurits Onderbeke en Alfons Vlaminck en toonde zich vooral op kermisfeesten. Het was de ideale gelegenheid om nieuwe leden te lokken. De vereniging staakte rond 1950 haar bedrijvigheid. De Jonge Turners van hun kant werden in 1923 heropgericht als... liberale turnbond. De liberale turnbond - die zich naar buitenuit profileerde als neutraal - kreeg nogal wat middelen toegestopt van lokale liberale industriëlen en zou het uithouden tot het begin van de Tweede Wereldoorlog. De socialisten bleven niet achter en richtten in 1919 hun eigen turnbond 'Voor ons Recht' op. Turnleider was Maurice Dhaene. Ook zijn broers Marcel en Remi speelden een belangrijke rol in de turnverenigng. Men beschikte met De Pulle vanaf 1921 over een eigen lokaal. Een opvallende prestatie was de succesvolle deelname in 1919 in Seraing met 18 turners aan de Arbeidersolympiade in 1921. Begin jaren twintig telde men ongeveer honderd turners.Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het lokaal bezet door de Duitsers, maar vanaf 1945 ging men er opnieuw tegenaan. Er werden bijvoorbeeld opnieuw turnfeesten op de Markt georganiseerd. Foto één en twee en toont telkens een groep van de De Jonge Turners in 1916. De foto uit 1925 is de groep 'Voor ons Recht' op het toppunt van haar ledenaantal. Er bestond toen een mannen- en een vrouwengroep.
2204. Paul HUYS (nr. 517) : Over de Claerhout-woning aan de Guido Gezellelaan (nu 121) Een toevallig gesprek met Eric Claerhout bracht diens ouderlijke woning aan de Guido Gezellelaan ter sprake (oorspronkelijk nr. 145 en in 1960 nr. 121 geworden). Sprekend over de Art Deco en de Nieuwe Zakelijkheid in de architectuur tijdens het Interbellum hadden we het over de vooruitstrevende visie die tot uiting komt in het bouwontwerp van de voormalige woning-Claerhout (1932), waar nu de Liberale Mutualiteit gevestigd is. Maar precies aan dat bouwontwerp bleven we “haperen”, want daar bleek eigenlijk toch wel een knelpunt aan vast te zitten: van wie was het bouwontwerp? Daarom eerst iets over de (schaarse) gegevens die daarover in de kunsthistorische literatuur te vinden zijn. Daar zou namelijk iets mis mee zijn… In de bouwhistorische snelinventaris “Bouwen door de eeuwen heen” van het Bestuur voor Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap uit 1991 staat over de woning G. Gezellestraat 121 het volgende te lezen1: “Nr. 121, voorheen Foto Studio Claerhout, gebouwd in 1930-1931 n[aar] o[ntwerp] v[an] architect A[ugust] Desmet en kunstschilder J[ules] Boulez, valt op door zijn strakke gecementeerde gevel met horizontale vensters in het gevelvlak rechts, contrasterend met de inspringende travee met garagepoort en bovenverdieping links.”
In het hoofdstuk “Architectuur” in de recente “Geschiedenis van Deinze”, dl. 2 (2005), wordt ook de Claerhout-woning besproken, en wel gesteund - te goeder trouw uiteraard - op de gegevens in de hierboven vermelde snelinventaris, die tekstueel gelijklopend zijn. We lezen er2 : “Ca. 1931 ontwierpen architect August Desmet en kunstschilder J. Boulez de strak opgevatte woning nr. 121 (voormalige Fotostudio Claerhout). Opvallend is hier het contrast tussen het strak gecementeerde rechterdeel van de gevel met horizontale vensters, en de inspringende linkertravee met garagepoort en bovenverdieping.”
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3812 De werkelijke ontstaansgeschiedenis van de woning - en/of het bouwontwerp ervan - blijkt immers wel enigszins anders te zijn, al zijn er elementen die de daarrond ontstane verwarring kunnen verklaren. De oorsprong van het “misverstand” is in Oudenaarde te zoeken, waar - van 1925 tot 1931 het gezin van Abel Claerhout-Andrea Buyse metterwoon gevestigd was, Krekelput 103. In Oudenaarde was Abel Claerhout hecht bevriend met de kunstschilder Jules Boulez (SintEloois-Vijve 1889 - Oudenaarde 1960). Diens oom, Fernand Boulez, was daar de eigenaar van een ander historisch pand, de eeuwenoude “Tweemeulen”4, gelegen Krekelput 2, naast het postkantoor. Op vraag van Abel Claerhout werd dat pand, nr. 2, speciaal voor hem verbouwd. Het bestaande bouwvolume werd, in functie van de behoeften eigen aan het fotografenberoep, aan de beide kanten uitgebreid met een aanvullend bouwvolume. Dit gebeurde naar een ontwerp van ingenieur-architect August Desmet5, die eerder ook de merkwaardige woonst-met-atelier, in Art Déco, van Jules Boulez had gerealiseerd. Na de realisatie van de door Claerhout gewenste verbouwing betrok deze, in 1927, met zijn gezin dan het aangepaste pand Krekelput 2. Eind 1931 echter besliste Abel Claerhout Oudenaarde te verlaten en naar Deinze terug te keren. De zaak in Oudenaarde werd overgelaten aan fotograaf Jensen uit Ronse. Abel Claerhout zou zich in Deinze vooral richten op de kunstfotografie, het fotoportret en de industriële fotografie. Zijn vader Gustaaf, nog altijd in de Tolpoortstraat 18 gevestigd, zou zich daar specialiseren in de amateurfotografie (verwerken van negatieffilmen, afdrukken en vergroten, benevens verkoop van fotomateriaal aan de amateurfotografen). De grotere opdrachten (vooral inzake nijverheidsfotografie ten behoeve van de industrie van de kinderwagens van Torck, Périclès, Souplex etc.) zouden vader en zoon Claerhout voort in onderlinge samenwerking blijven uitvoeren. Gezien de hoogdringendheid waarmee het pand aan de Oudenaardse Krekelput 2 moest worden vrijgegeven en in afwachting van de realisatie van de nieuwbouw aan de Guido Gezellelaan huurde Abel Claerhout een tijdelijke woonst in Astene, Gentsesteenweg 36, vlak voorbij Astene-Dreef (rechts in de richting Gent); de achtertuin ervan liep tot tegen de spoorweglijn Gent-Deinze6. Intussen hadden de Claerhouts - vader Gustaaf en zoon Abel - in de maand oktober 1932 een stuk bouwgrond aangekocht van Jules Maere, gelegen Guido Gezellelaan 145 (toenmalige nummering)7. Vader Gustaaf werd de bouwheer van het nieuwe pand, zoon Abel (de toekomstige bewoner ervan) stond in voor het ontwerp en voor de kosten van bepaalde elementen van de binnenhuisinrichting, zoals opnamestudio, doka, foto-atelier, schouwmantels e.a.m. Verwerving van de bouwsite, opmaak van de bouwplannen en realisatie zelf van de bouwopdracht gebeurden verrassend snel na elkaar8. Op het bouwplan voor de nieuw-bouw staat: René Hoeck, bouwkundige9. Maar waarom worden dan - in de hiervoren geciteerde kunsthistorische literatuur - de namen van schilder J. Boulez en van architect August Desmet vermeld als de ontwerpers, zij het ten onrechte? Uit de bouwdocumenten uit het archiefClaerhout blijkt hieromtrent het volgende. Abel Claerhout was de eigenlijke inspirator van het bouwconcept. Door zijn artistieke opleiding aan de Academie, door zijn eigen creatieve toepassingen van meubelontwerpen en door zijn specifieke kennis van de functionele noodwendigheden eigen aan het beroep van fotograaf, was hij het best geplaatst om het totaalconcept voor zijn nieuwe woonst-en-atelier te bedenken. En in architecturaal opzicht had hij heel wat opgestoken van de Oudenaardse woonst van zijn vriend Jules Boulez, ontworpen door prof. ir. August Desmet. Maar “op papier” is het de bouwkundige René Hoeck die deze totaliteit in de passende architecturale vorm heeft gegoten10. De bouwwerken zelf werden uitgevoerd door Albert Van de Velde uit Olsene, een vriend van de Claerhouts. Dat Abel Claerhout zich, bij het bedenken van het eigen Deinse bouwconcept, ook heeft laten inspireren door het Oudenaardse voorbeeld, ligt voor de hand. In die zin zijn Boulez en architect August Desmet - in intellectueel en moreel opzicht althans - mede-inspirators van het Deinse bouwconcept, maar niet in de strict juridische zin, want dat was immers de verantwoordelijkheid van René Hoeck. Wat de buitengevel te Deinze betreft verwijst die uiteraard naar de Oudenaardse woonst van Jules Boulez, die eveneens een volledige
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3813 gevelbekleding had in ruwe granito. Aan de beide realisaties gemeenschappelijk waren verder nog o.m. de strakke lijnen in de vormgeving van de gevel, de granito-toepassing, de metalen ijzeren ramen en andere details meer. Ook de absolute functionaliteit van het geheel, beantwoordend aan de vereisten van de fotografenberoep, vindt paralellen in het Oudenaardse voorbeeld. Dit zeker ook wat de binneninrichting betreft. Inzake interieur zijn er b.v. vergelijkingspunten in het kubisme van de traphal, met de gladde granitotrap, de gevlamde deuroppervlakten, de toepassing van rondgekraagde deurlijsten, de onderste schouwgedeelten in ruwe granito-uitvoering (in het salon en in de opnamestudio) enz. Ook de typische Art-Decoluchters (waarvan er intussen één geschonken werd aan het Design Museum van Gent) vertolken de specifieke stijl van die periode. Ook het publiciteitsbord “FOTO STUDIO” (in metaalplaat) aan de voorgevel is een ontwerp van Abel Claerhout zelf11. Het werd uiteindelijk een zeer homogeen, modern pand in Art-Decostijl. Vernieuwend - en voor Deinze uniek - was de functionele versmelting van de onderscheiden functies van woonhuis enerzijds en fotostudio anderzijds. Op het gelijkvloerse bouwniveau kwam vooraan de winkelruimte met uitstalraam; ernaast de (naar de tuin doorlopende) garage. Gelijkvloers waren uiteraard ook de vestiaire-hall, wc, keuken, woonruimte en het salon; toegangen tot de kelderruimte vanuit de hall en de keuken. De eerste verdieping (met een volledig betegelde vloer op betonnen draagvlak) bevatte het eigenlijke werkdomein van de fotograaf. Tegen de voorgevel, naast het balkon, was een houten verticale vlaggenmast aangebracht. Op de tweede verdieping was er, benevens de slaapkamers, de badkamer en het toilet, ook een opslagplaats en een archiefruimte. 1. Chris Bogaert & Kathleen Lanclus, “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, dl. 12n3 (Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Deinze - Nazareth)”, Turnhout, Brepols, 1991, p. 9, en foto 9 op p. 410. 2. Martine Pieteraerens, “Architectuur in Deinze en Petegem in de 19e en 20e eeuw”, in: Geschiedenis van Deinze, dl. 2, hfdst. 5, p. 104, met half-page foto op p. 105. De foto is genomen in 1939, dateerbaar op basis van de uitgehangen affiche voor het in dat jaar in Deinze opgevoerde massa-openluchtspel “Philippina van Vlaanderen”. 3. Op het adres Krekelput 10, schuin tegenover het postkantoor van Oudenaarde, was voordien de zaak “Photo Elite” van de fotograaf Roman-Schrans gevestigd, maar die wenste zijn zaak van de hand te doen. Abel Claerhout, pas gehuwd (28.07.1925), had daarvan weet gekregen via de Saverys’en (Albert Saverys had het vernomen van zijn vriend, kunstschilder Jules Boulez) en besloot onmiddellijk naar Oudenaarde te gaan wonen, om “concurrentie” met de fotografiezaak van vader Gustaaf Claerhout te vermijden. 4. De woonst Krekelput 2 was gebouwd op de grondvesten van de eeuwenoude “ Tweemeulen”; in 1925 stond die watermolen nog altijd midden in het water. Zie “Inventaris van de wind- en watermolens in de Provincie Oost-Vlaanderen”, dl. 3 (Kultureel Jaarboek 1962, bd. 2), Gent, 1963, p. 62 (nr. 5.36.A). Deze maalinrichting (oorspronkelijk met vier molenraderen) op de Burgschelde was van in de middeleeuwen eigendom geweest van de baronie van Pamele; vanaf 1861 in het bezit van de familie Boulez. 5. August Desmet was ook de architect van het eigen woonhuis-atelier van Jules Boulez in Oudenaarde; deze waardevolle architectuur is intussen ook al gesloopt. Over deze architect: zie de Tent.cat. “Gust. De Smet en August Desmet” (Sint-Martens-Latem, Latemse Kunstkring, aug.okt. 1999), passim. 6. Die woonst in Astene, Gentsesteenweg 36, zou eigendom geweest zijn van de familie van Emiel Claus. Na het vertrek van Abel Claerhout (laatste week van maart 1933) kwam kunstschilder Jules De Sutter zich daar vestigen. Na hem waren de volgende bewoners: het gezin Louis De Clercq x Lily Soenen, met hun zonen René (dr.med.) en J[e]an. 7. Op die lokatie was dat toen (1932) pas de derde nieuwbouw in het straatgedeelte bezuiden de “Nieuwe” of Vierendeelbrug (nu Van Risseghembrug). De eerste twee huizen (allebei eigendom van Jules Maere) op die plek , dichter bij het kruispunt met de Gentstraat gelegen, waren de aanpalende nrs. 147 (eerste bewoner ervan was de schoenhandelaar Georges Christiaens) en 149 (latere bewoner: Paul Lust) 8. Archiefgegevens E. Claerhout: terreinopmeting door landmeter: 22.07.1932; verkoopsakte (Notaris Blanchaert) 19.09.1932; overschrijving Hypotheekkantoor: 07.10.1932; lastenkohier (bouwkundige René Hoeck): 16.09.1932; indiening prijsofferte: 23.09.1932; voleindigen der
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3814 werken: 20.02.1933. De snelheid van de administratieve afwikkeling ,van bouwaanvraag tot realisatie zelf, doet een hedendaagse bouwheer alleen maar dromen! 9. René Hoeck (Deinzenaar) was tevens de bouwkundige van het brandweerarsenaal op DeinzeKouter én van het centraal arsenaal - de vroegere gasfabriek - in de Louis D’Hondtstraat (in de volksmond toen het “Gazzestraatje” genoemd). 10. In die tijd (bouwjaar 1932) was strikt genomen geen architect nodig voor het aanvaarden van een bouwplan. Architect was (nog) geen beschermd beroep. Vóór het Kon. Besluit van 5 mei 1936 tot regeling van het onderwijs in de bouwkunde bestond er geen officieel programma tot het behalen van een diploma van architect. Pas met de Wet van 20 februari 1939 werden het beroep en de titel van architect juridisch beschermd (met verplichte inschrijving in het register der architecten). Vóór die tijd kon om het even welke persoon een bouwplan (ook zonder enige handtekening van een verantwoordelijke architect) indienen dat door het gemeentebestuur kon worden goedgekeurd. Zie daarover: Piet Cassiman in het K.G.K.-Jaarboek 72 (2005), p. 153, noot 7. 11. Ontwerp nog in het bezit van Eric Claerhout. Afgedrukt in de studie van Y. De Smet & N. Poulain, “Van kromme tot rechte” (Gent, Provinciebestuur, 1979; Kultureel Jaarboek - Bijdragen, nieuwe reeks nr. 9), afb. 100.
2205. Stefaan DE GROOTE : Deinse worstelaars en turners van bijna honderd jaar geleden Deze drie gespierde kerels waren begin vorige eeuw actief bij de turnverenigingen 'De Jonge Turners en 'Voor ons Recht'. Het zijn van links naar rechts Marcel, Remi en Maurice Dhaene (bijgenaamd reus Dhaene). De drie bezochten kermissen in heel de streek om op een klein podium de inwoners tot een worstelwedstrijd uit te dagen.
Marcel Dhaene (1893-1966) huwde met Rachel Pourquoi. Hun zoon Georges huwde met Suzanne De Buck. Marcel werd meestergast bij weverij Gevaert. Remi Dhaene (1891-+1969) werkte bij Gevaert en Van Autreve als wever en werd nadien marktkramer. Hij was een tijdlang socialistisch gemeenteraadslid in Petegem. Maurice Dhaene (°1886-+1959) werd eveneens meestergast bij Gevaert. Vanaf 1922 werd hij lokaalhouder in De Pulle. In 1936 verhuise hij naar het lokaal der gewichtheffers in de Stationsstraat. Hij was niet alleen turner maar ook een gekende worstelaar. Hij huwde met Blanche Baert en had één dochter: Jeanne. Maurice was vanaf 1912 turnleider bij 'De Jonge Turners' en vanaf 1919 bij 'Voor ons Recht'. Hun zus Bertha Dhaene (°1899-+1980) was gehuwd met Roger Van Autreve. Eén van de vier kinderen Rosette (Rosy) huwde met André Heyerick. André was en is heel actief bij de Kunst- en Geschiedkundige Kring van Deinze. Waar één afbeelding ons kan toe leiden. Met dank aan Jacques Heye voor het toesturen van de foto.
2206. Willy JONCKHEERE : Vliegend blaadje KGK-lid Astère Allaert vond onderstaand briefje in het Deins stadsarchief tussen papieren van de ‘Comptabiliteit’ 1945-1948. Wie weet er nog iets over de ware toedracht van deze klacht van een verongelijkte middenstander uit de Guido Gezellelaan ?
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3815
2207. Paul HUYS (nr. 518) : De toneelbond “Sint-Maartensvrienden” in Petegem. (Over enkele opvoeringen in de vroege jaren ’50) In onze bijdrage over de geschiedenis van de “Sint-Maartensvrienden” (KGK-Jaarboek 2005, blz. 51) konden we een – zij het onvolledige – lijst opnemen van de opvoeringen van 19551969, omdat uit die periode nog heel wat archiefdocumentatie bewaard bleef. Uit de periode 1947-1954 echter ontbreekt elke vorm van archief. Secretaris tot 1954 was Jacques Vlaminck, die in dat jaar huwde en naar Olsene verhuisde. Albert Boone (Sint-Hubertstraat 89) was zo vriendelijk ons enkele programmabrochures van toneelopvoeringen in de beginjaren ’50 ter beschikking te stellen. Deze zeldzame (!) documenten maken het mogelijk onze opvoeringenlijst weer een beetje bij te stellen. Het gaat om de volgende vijf opvoeringen: 1. “’t Plakleerke”, door André De Graeve, “3-Akter blijspel over jonggezellen” Reclame-aankondiging – Drukk. Daniël Van Welden, Tolpoortstr. 18, Deinze. Datum opvoeringen: Zo. 17 en Ma. 18 dec. [1950] Spelers: niet vermeld. Leiding: Hubert De Pourcq Orkest: D(aniel) Bekaert Verlichting: Radio Bell. Adverteerders: Gaston Allaert, garnierder, Oudenaardse Steenweg. Lucien Bekaert, mercerie, Gaverstraat 66. Hil. Willemijns, bieren, Gaverstraat. André Alliet, veevoeders & eieren, Gaverstraat 41. P. Michels & Zoon, Rouwonderneming, Statiestraat 10. 2. “Generaal Lambik”, door André De Graeve, blijspel in 4 bedr. Datum opvoeringen: Zondagen 18 en 25 nov. [1951] Programmablaadje (A4, gevouwen), Drukk. Van Welden, Deinze; ook bewaard: Reclameblaadje (helft van A4, r°/v°), Drukk. Daniël Van Welden, Deinze. Spelers: acht (zie lijst als bijlage) Opgever (souffleur): Walter Verleyen. Advertenties (reclamebladje, verso): Maurits Ide & Zoon, brood/pasteigebak, Tolpoortstr.113, Deinze. Jacques Vlaminck, verzekeringen, Huis “Welvaart”, Petegem. Hilaire Willemyns, bieren, Gaverstraat 216, Petegem. Huis Samy(n), Bernina-naaimachines, Gaverstraat 38, Statie-Deinze 3. “Op zoek naar het Koffertje” (door Peter Van Ryswyk), blijspel in 3 bedr. Programmablaadje (A4, gevouwen); geen drukker vermeld. Datum opvoeringen: Zondagen 13 en 20 januari 1952. Spelers: tien (zie lijst als bijlage). Opgever: Walter Verleyen Advertentie: J.Schaubrouck-Tack, bloemen, Kortrijkse Stwg., Petegem. 4. “Hoe men apen scheert” door D.H. Vandecruys), blijspel in 3 bedr. Programmablaadje (A4, gevouwen), drukk. Daniël Van Welden, Deinze. Datum opvoeringen: Zo. 9 en Ma. 10 nov. 1952.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3816 Spelers: elf (zie lijst als bijlage). Opgever: Marcel De Troyer. Geen advertenties. 5. “De man zonder geheugen” (auteur: ?), blijspel in 3 bedr. Gestencild programmablaadje (A4-blad, ingeplooid). Datum opvoeringen: niet vermeld [waarschijnlijk 1953 ?]1 Algemene leiding: Hubert De Pourcq. Spelers: tien (zie lijst als bijlage). Adverteerders: Huis Radio Bell, Kortrijkstraat, Petegem. Hubert De Pourcq, meubels, Kortrijkse Stwg.9, Petegem. Hilaire Willemijns, bieren, Gaverestraat 216, Petegem. Lucien Bekaert, bonneterie, Gaverestraat 66, Petegem.
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3817
Bijlage: Lijst van de spelers Spelers
Generaal Op zoek naar Hoe men apen Man zonder Lambik het Koffertje scheert geheugen nov. 1951 jan. 1952 nov. 1952 jaar 1953 ?
ALLIET André BOONE Albert DE MOOR Ivan DE PESTEL Hervé DE PESTEL Jules DE POURCQ Hubert GEEREGAT Jules IDE Gilbert MAEBE Lucien MARICHAEL Maurits MICHELS Maurits SIMOENS Roland VAN DEN BRANDE Yvan VAN DER SCHAEGHE Leon VAN HAUWAERT Etienne VLAMINCK Jacques WILLEMYNS Hilaire WILLEMYNS Valère
x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
x x x x x x x x x x -
3818
Hebben in alle vier de stukken meegespeeld: Albert Boone, Gilbert Ide en Hilaire Willemyns; werden driemaal opgesteld: André Alliet, Jules De Pestel en zijn zoon Hervé, Leon Van der Schaeghe en Valère Willemyns. Jules Geeregat en Jacques Vlaminck (secretaris van de toneelgroep) stonden elk tweemaal op de planken. Een zestal andere spelers scoorden één enkel optreden, onder hen Hubert De Pourcq, die anderzijds wel een paar keren voor de regie instond van stukken (Plakleerke en Man zonder geheugen) waarin hijzelf niet optrad. Maar de hierbovengenoemde spelers met vier of drie optredens behoorden alleszins tot de vaste spelerskern, zeker voor de blijspelen. Voor de “drama’s” waren er dan andere sterspelers, zoals bv. Roger Vandervennet, Hubert en Albert De Pourcq en Michel De Jans (schoonbroer van Jacques Vlaminck). 1. Vanaf 1948 waren de programmablaadjes en/of de reclamefolders professioneel drukwerk, door koster-drukker Daniël Van Welden. Het programmablaadje voor de opvoering van “De man zonder geheugen” is echter een éénzijdig gedrukt stencilblaadje. Het werd afgedrukt op de stencilmachine van E.H. Julien Gistelinck, die in juli 1951 onderpastoor werd (én proost van de Sint-Maartensvrienden); na enige tijd vond hij dat het echte drukwerk te veel kostte en dat stencilwerk ook wel kon volstaan. Maar naderhand werd toch opnieuw op het echte drukwerk overgeschakeld. We vermoeden derhalve dat “De man zonder geheugen” in het jaar 1953 (voorof najaar?) zou kunnen opgevoerd zijn.
2208. Willy JONCKHEERE : Hendrik Heyman (1879-1958) en Deinze KGK-lid Marc Van Praet maakte ons attent op een onderdeel van de E-Nieuwsbrief van Kadoc1. Hierin was er sprake van een publicatie van 1902, die bedoeld was om het overmatig gebruik van alcohol tegen te gaan. Men wou via het zingen van liederen de strijd aanbinden tegen het wijd verbreide alcoholmisbruik. Twee onderwijzers stelden een liedboek samen, bedoeld voor het onderwijs, maar toch ook bruikbaar voor volwassenen in de zgn. matigheidsbonden. De auteurs waren Jozef Van Vlieberghe en Hendrik Heyman, de latere ACV-voorzitter, katholiek politicus en minister. Eén welbepaalde zin had de aandacht getrokken: “Dit ‘anti-alcoolisch’ liedboekje is uitgegeven bij de Muziekdrukkerij van de gebroeders Grootaert te Deinze…” De naam Grootaert als drukker te Deinze is bekend2, maar waarom werd dit liedboekje net in Deinze gedrukt? Noch de naam van Jozef Van Vlieberghe, ons verder onbekend, noch de naam van Hendrik Heyman zegde ons iets in relatie tot Deinze. Heyman was geboren te Sint-Niklaas (22-05-1879). Vooraleer hij zijn loopbaan startte in de christelijke vakbeweging, om later van daaruit een politieke carrière uit te bouwen, was hij van 1898 tot 1910 onderwijzer geweest. En wat bleek? Heymans 12-jarige onderwijsloopbaan bracht hem op verschillende plaatsen: Bisschoppelijk College van Dendermonde (1898), jongensschool van Zwijndrecht (1899), aangenomen lagere jongensschool van Deinze (1900), gemeentelijk onderwijs van SintNiklaas (vanaf 1902)3. Heymans kortstondig verblijf te Deinze bracht hem dus blijkbaar in contact de Deinse drukker Grootaert. 1. KADOC, Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving. De bewuste nieuwsbrief is terug te vinden: 6e jg., jan. 2009, nr.1 (http://kadoc.kuleuven.be/nl/actu/enbr/index.htm) 2. Cfr. P. HUYS, Drukkers te Deinze in de 19e eeuw, KOK-jaarboek LV, 1988, pp. 124-127. 3. Cfr. http://www.odis.be
2209. Expositie Raveel & Van Gogh in Vincent van GoghHuis
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3819
Van 7 maart tot en met 23 augustus 2009 is in het Vincent van GoghHuis Zundert de tentoonstelling Raveel & Van Gogh te zien. Op de tentoonstelling wordt de invloed van Vincent van Gogh op het werk van Roger Raveel in beeld gebracht via een dertigtal werken uit de collectie van het Roger Raveelmuseum te Machelen-aan-de-Leie. Bij deze expositie verschijnt een publicatie (Nederlands/Engels) van de hand van Piet Coessens en Rebecca Nelemans. Tevens wordt een gefilmd portret van Raveel gepresenteerd door Marijke de Bie. De Belgische kunstenaar Roger Raveel (1921) schilderde aanvankelijk traditionele landschappen en stillevens, totdat hij halverwege de jaren veertig het werk van Vincent van Gogh zag. Eerst in boeken met reproducties, later op een grote overzichtstentoonstelling in Brussel. Vanaf dat moment veranderde hij zijn palet drastisch: van oker-, groen- en bruintinten naar vuurrood tegenover diepgroen, helblauw tegenover kanariegeel. Niet alleen in kleur, maar ook in materiaalgebruik en verftoets was Van Gogh van invloed op zijn ‘Nieuwe Visie’. Raveel ontdekte bij Van Gogh de ritmiek van lijnen en het spel van contrasterende vlakvullingen, waardoor hij één van de voorlopers werd van de eigentijdse neiging om kaal doek naast pasteuze verf te laten zien, fijngeschilderde partijen naast abstracte vlakken. Raveel wilde in zijn werk de realiteit overstijgen. Ook dat herkende hij bij Van Gogh. Net als Vincent probeerde hij in de weergave van zijn onderwerpen tevens gedachten, emoties, spanningen, getob etcetera te vangen. Waar Van Gogh de zonnebloemen zag als een verbeelding van het goddelijke, de olijfboom als een symbool voor de lijdende mens, zo introduceerde Raveel het witte vierkant, ook wel Witte Magie of Witte Schaduw genoemd. © Piet Coessens
Deze tentoonstelling is georganiseerd in samenwerking met het Roger Raveelmuseum in Machelen-aan-de-Leie. Raveel & Van Gogh 7 maart t/m 23 augustus 2009 Vincent van GoghHuis Markt 27 4881 CN Zundert +31 (0)76 597 85 90
[email protected] www.vangoghhuis.com Openingstijden: Woensdag tm vrijdag van 10 tot 17 uur Zaterdag + zondag van 12 tot 17 uur (gesloten op nieuwjaarsdag, 1e paasdag, koninginnedag, corsozondag en 1e kerstdag) Voor persinformatie: Ron Dirven, directeur-conservator Vincent van GoghHuis Zundert, t. 0031765978590/0031623301249, e.
[email protected], www.vangoghhuis.com
2210. De Gemeentelijke Raad voor Ontwikkelingssamenwerking (GROS) organiseert, in samenwerking met de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek en het Davidsfonds- Deinze een voordracht:
“ Deinse kolonialen in de Congo van Leopold II” Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3820
“Voordracht over de Congo-Vrijstaat en de rol die Deinzenaren er in speelden ” door prof. dr. em. Daniël Vangroenweghe Op donderdag 5 maart, om 20u, houdt prof.em.dr. Daniël Vangroenweghe een voordracht in de kelder van de Deinse Bibliotheek op de Markt. Hij is historicus en dr. in de culturele antropologie en geldt in Vlaanderen als een kenner van Congo ten tijde van Leopold II. Daniël Vangroenweghe (°1938) was medewerker van het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren en professor aan de Gentse universiteit, waar hij werkte tot en met 2007. Zijn bekendste boek ‘Rood rubber’ uit 1985 en herdrukt in 2004 deed toen nogal wat stof opwaaien. Daniël Vangroenweghe zal het hebben over de Congo-Vrijstaat, die als privédomein van Leopold II in Afrika, in 1908 - onder binnenlandse en buitenlandse druk tegen het regime werd overgenomen door de Belgische Staat. In die woelige beginjaren van de kolonisatie waren een aantal inwoners van Deinze actief in de Congo-Vrijstaat. De bekendste zijn Jules Van Dorpe en Desiré Scheerlinck. Er zal worden ingezoomd op hun rol. Beiden waren militair. Van Dorpe was ook een belangrijke bestuurder en zou uitgroeien tot een belangrijke pion van de Belgische koning in de Congo-Vrijstaat. Inkom 3 euro: gratis drankje is voorzien.
EMILE CLAUS. TEKENINGEN van
20 maart tot 21 juni 2009
in het Museum
van Deinze en de Leiestreek
In april 2008 kocht het Museum van Deinze en 102 tekeningen van de hand van Emile Claus, die zich graag liet inspireren door de Leie, zijn het werk op het platteland.
de Leiestreek de kunstenaar omgeving en
Emile Claus is in het museum niet alleen sterk vertegenwoordigd met het monumentale werk De Bietenoogst, maar ook met verschillende andere typisch impressionistische schilderijen. Samen met de tekeningen die het museum reeds bezat, ontstond dankzij de recente aankoop een unieke verzameling die een allesomvattend overzicht geeft van het grafische werk van Claus. De tentoonstelling “Emile Claus en het landleven in België” die van 21 maart tot 21 juni 2009 in het Museum voor Schone Kunsten Gent te zien zal zijn, betekende voor het Museum van Deinze en de Leiestreek de perfecte gelegenheid om de tekeningen gedurende dezelfde periode aan het publiek te presenteren. Terwijl in het MSK Gent de schilderijen en Belgische tijdgenoten van Emile Claus aan bod komen, spitst het Museum van Deinze en de Leiestreek zich toe op deze eigen collectie tekeningen van de
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3821 belangrijkste vertegenwoor-diger van het Belgische impressionisme. Met een totaal van 114 werken in potlood, houtskool, sanguine of inkt op papier toont de expositie een gevarieerd geheel van schetsen, voorstudies en afgewerkte tekeningen. Daarbij komen de verschillende thema’s en periodes uit het oeuvre van Claus duidelijk aan bod: zijn vorming tijdens zijn verblijf te Antwerpen, zijn fascinatie voor het werk op het platteland, maar ook zijn talent voor het weergeven van karaktereigenschappen in portretten. We trekken mee met Claus tijdens zijn reizen naar Algerije, Marokko, Italië, Londen en Frankrijk. De tekeningen tonen ons niet alleen de voorliefdes van deze luminist, maar door de manier waarop de tentoonstelling is opgebouwd, maken we ook kennis met de persoon achter de beroemde schilder. In samenwerking met het MSK Gent zijn er combiticketten beschikbaar en groepsevenementen mogelijk. Naar aanleiding van de tentoonstelling wordt er een aparte catalogus van de tekeningen gepubliceerd. PRAKTISCHE INFORMATIE: Van 21 maart tot 21 juni 2009 Museum van Deinze en de Leiestreek Lucien Matthyslaan 3-5, 9800 Deinze Tel: 09/381.96.70 - Fax: 09/381.96.79 Website : www.museumdeinze.be E-mail:
[email protected]
Toegangsprijzen : € 4,00 Individuele bezoeker € 2,50 Groepen, +3-pas, C.J.P, museumkaart, lerarenkaart Gratis Jongeren t/m 16 jaar, ICOM, journalisten Openingsuren : weekdagen van 13.30 u tot 17.30 u zaterdag, zon- & feestdagen van 10 tot 12 u en van 14 tot 17 u maandag gesloten. Groepen met gids kunnen na afspraak ook in de voormiddag de tentoonstelling bezoeken. Op woensdag 29 april wordt er een creatief kinderatelier georganiseerd waarbij kinderen zich laten inspireren door de tekeningen en schetsen van Emile Claus en vervolgens zelf aan de slag kunnen.
Museum voor Schone Kunsten Gent (MSK) Citadelpark, 9000 Gent Tel. : 09/240.07.00 - Fax : 09/240 07 90 Website : www.mskgent.be E-mail :
[email protected] Toegangsprijzen : € 8, 00 Individuele bezoeker € 6, 00 Reductiehouders € 3, 00 Audiogids (NL-F-E-D) Openingsuren : Dinsdag tot en met zondag van 10 tot 18 u
Combiticket (Museum van Deinze en de Leiestreek + MSK Gent) € 10,00 € 7,50
Individuele bezoeker Groepen, +3-pas, C.J.P, museumkaart, lerarenkaart
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!
3822
Reservatie van geleide bezoeken en tickets voor groepen BOEKjeBEZOEK bvba Tel. : 09/269.60.04 - Fax : 09/225.18.14 Website : www.boekjebezoek.be E-mail :
[email protected] Tarieven : € 65,00 Gidsen Deinze € 75,00 Gidsen Gent Dagarrangementen voor groepen DMC – Gent Incoming – Gent Watertoerist Tel. : 09/269.08.69 - Fax : 09/266.05.23 Website : www.gent-watertoerist.be E-mail :
[email protected]
Wij danken u voor uw lidmaatschap en steun!