Kosten voor riolering Gemeentelijk Financieringsmodel VMM - 2011
DOCUMENTBESCHRIJVING
Titel Kosten voor riolering - Gemeentelijk Financieringsmodel
Samenstellers Team Financieel toezicht gemeentelijke sanering: Christophe Boogaerts, adjunct van de directeur Koen Kempenaers, adjunct van de directeur
Verantwoordelijken Lutgarde Fleurinck, afdelingshoofd Economisch Toezicht Hilde Soetaert, adviseur-ingenieur Economisch Toezicht
Afdeling Afdeling Economisch Toezicht, Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)
Datum Mei 2011
Omschrijving Dit rapport kadert, omschrijft en bespreekt het financieringsmodel dat VMM opbouwde om de gemeentelijke kosten inzake de gemeentelijke afvalwatersaneringsinfrastructuur conform de zoneringsplannen in kaart te brengen.
Verzendlijst Het rapport ‘Kosten voor riolering – gemeentelijk financieringsmodel’ wordt overgemaakt aan de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur en ter beschikking gesteld op de website van de VMM. Daarenboven wordt een simulatiesjabloon waarin een aantal kernparameters variabel zijn, ter beschikking gesteld van de gemeentelijke rioolbeheerders zodat deze o.a. aan de hand van dit sjabloon een concreet beleid kunnen uitstippelen.
I
Fotografie Shutterstock
Verantwoordelijke uitgever Philippe D’Hondt, afdelingshoofd Lucht, Milieu en Communicatie, Vlaamse Milieumaatschappij
Meer weten? Voor vragen i.v.m. dit rapport kan u terecht bij het VMM-Infoloket,
[email protected], tel 053 72 64 45. Maatschappelijke zetel: A.Van de Maelestraat 96 9320 Erembodegem www.vmm.be
Depotnummer D/2011/6871/013
II
SAMENVATTING
Situering
Om de goede waterkwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen, als onderdeel van de goede ecologische toestand, tegen 2015 – respectievelijk 2021-2027 – te behalen wordt onder meer voorzien in de uitvoering van de gemeentelijke zoneringsplannen die nog verder vertaald moeten worden in de gebiedsdekkende uitvoeringsplannen.
Binnen de VMM werd een financieringsmodel ontwikkeld dat toelaat onder meer de uitgaven in te schatten van zowel de exploitatie als de uitbouw van de gemeentelijke saneringsinfrastructuur conform de zoneringsplannen. Het model haalt de basisgegevens uit een reeks bouwstenen (o.a. zoneringsplan, rioleringsdatabank, standaardprijzen). Dit financieringmodel raamt meer bepaald voor elke gemeente, voor de periode 2009-2027, enerzijds de saneringsuitgaven die vereist zijn om al het afvalwater hetzij te transporteren naar de RWZI’s, hetzij te zuiveren in een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater, en anderzijds de saneringsgerelateerde middelen (o.a. gemeentelijke bijdragen en vergoeding en subsidies) waarover de gemeente zal beschikken.
In maart 2010 werden de conclusies van het toenmalige model voorgesteld aan het kabinet Leefmilieu waarna publicatie volgde (http://www.vmm.be/pub/overzicht-publicaties). Vervolgens werd in juni 2010 aan elke gemeente en/of gemeentelijk rioolbeheerder een Excel-sjabloon opgestuurd gebaseerd op dit financieringsmodel, waarmee de rioolbeheerder in kwestie verschillende financiële simulaties kan uitvoeren betreffende de uiteindelijke financieringsnood t/m 2027.
Sindsdien heeft de VMM het financieringsmodel uitgebreid om specifiek per gemeente ook het kostenverloop en de opbrengsten in kaart te brengen alsook het (eventuele) tekort t.o.v. het gemeentelijke budget. Bovendien werd rekening gehouden met recentere gemeentelijke data (aantal IBA’s, tarieven, bewonersaantallen..), met afschrijvingskosten uit het verleden, met intrestkosten en met de door de rioolbeheerders aangerekende overheadkosten.
III
Conclusies en aanbevelingen
De berekening van de theoretisch geldende korte- en langetermijnkosten en -opbrengsten, en van de verhouding van jaarlijkse tekorten t.o.v. het gemeentebudget geeft een aanzienlijk jaarlijks financieringstekort aan. Globaal wordt dit tekort voor Vlaanderen in de periode 2011-2027 geraamd op 1,6 miljard euro. Niet alle gemeenten worden met – grote – tekorten geconfronteerd. Algemeen gesteld zijn het vooral de kleinere, landelijke gemeenten met een beperkte bevolkingsgraad die aankijken tegen de hoogste tekorten. Dit is logisch daar de tekorten vooral gestuurd worden door de opbrengsten, eerder dan door de kosten an sich.
Een combinatie van onderstaande pistes zal aangehouden moeten worden om het hoofd te kunnen bieden aan de financiële tekorten die gepaard zullen gaan met een toekomstig adequaat gemeentelijk rioolbeheer:
1. Gemeenten moeten via hun algemene middelen een redelijk deel van de kosten voor hun rekening nemen; 2. Zowel het toepassen van het maximumtarief als het optrekken van het maximum gemeentelijk tarief is onvermijdelijk voor een groot aantal gemeenten in hoofdzaak de kleine gemeenten; 3. Eventuele tussenkomsten van het Vlaamse Gewest moeten meer gericht toegewezen worden aan de gemeenten; 4. Opbrengsten vanuit gemeentelijke bijdrage en vergoeding dienen exclusief gebruikt te worden voor de uitbouw en het beheer van de gemeentelijke riolering. Vergoedingen voor overname of gebruik van rioleringsinfrastructuur moeten decretaal beperkt worden.
IV
INHOUDSTAFEL
Documentbeschrijving............................................................................................................................I Samenvatting .........................................................................................................................................III Inhoudstafel .......................................................................................................................................... IV Lijst van tabellen ................................................................................................................................. VI Lijst van figuren................................................................................................................................... VII
Opzet financieringsmodel ........................................................................................... 8 Methodiek ..................................................................................................................10 Uitgangspunten .........................................................................................................12 Eenheidsprijzen ................................................................................................................................. 12 Kosten exploitatie en investeringen ................................................................................................... 13 Timing ................................................................................................................................................ 15 Opbrengsten ...................................................................................................................................... 15
Resultaten .................................................................................................................16 Vlaanderen......................................................................................................................................... 16 Per gemeente .................................................................................................................................... 18
Simulaties ..................................................................................................................22 Invloed gemeentelijk tarief op financieringstekort.............................................................................. 22 Additionele inbreng door de gemeenten............................................................................................ 30
Conclusies en aanbevelingen....................................................................................35 Grotere inbreng door de gemeenten ................................................................................................. 35 Gemeentelijke tariefstijgingen............................................................................................................ 35 Gerichter toewijzen van gewestelijke middelen................................................................................. 36 Exclusief gebruik van de gemeentelijke bijdragen en vergoedingen voor de uitbouw en het onderhoud van het rioleringstelsel..................................................................................................... 36
V
TABELLEN Tabel 1: Totale gemeentelijke saneringskost t/m 2027......................................................................... 16 Tabel 2: Totale gemeentelijke opbrengst t/m 2027 ............................................................................... 17 Tabel 3: Jaarlijkse saneringskost voor Vlaanderen (2011 – 2027) ....................................................... 17 Tabel 4: Jaarlijkse saneringsopbrengst voor Vlaanderen (2011 – 2027).............................................. 18 Tabel 5: Jaarlijkse saldo voor Vlaanderen (2011 – 2027)..................................................................... 18 Tabel 6: Geraamde kosten en opbrengsten.......................................................................................... 19 Tabel 7: Gesimuleerde saldo’s – Jaarlijkse kosten ............................................................................... 20 Tabel 8: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget .......................................... 23 Tabel 9: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30% ...................................................................................................... 24 Tabel 10: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ............................... 25 Tabel 11: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30% ...................................................................................................... 26 Tabel 12: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ........................................ 27 Tabel 13: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50% ...................................................................................................... 28 Tabel 14: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ............................... 29 Tabel 15: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50% ...................................................................................................... 30 Tabel 16: Het tekort (gemiddeld) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen.................................................................................................... 31 Tabel 17: Het tekort (2027-..) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen.................................................................................................... 32 Tabel 18: Het tekort (gemiddeld.) t.o.v. de gemeentelijke kosten (gemiddeld)..................................... 33 Tabel 19: Het tekort (2027-..) t.o.v. de gemeentelijke kosten (2027-..)................................................. 34
VI
FIGUREN Figuur 1: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ......................................... 20 Figuur 2: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ................................ 21 Figuur 3: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ......................................... 23 Figuur 4: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30% ...................................................................................................... 24 Figuur 5: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ................................ 25 Figuur 6: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30% ...................................................................................................... 26 Figuur 7: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ......................................... 27 Figuur 8: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50% ...................................................................................................... 28 Figuur 9: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget ................................ 29 Figuur 10: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50% ...................................................................................................... 30 Figuur 11: Het tekort (gemiddeld) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen................................................................................................... 31 Figuur 12: Het tekort (2027-…) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen.................................................................................................... 32 Figuur 13: Het tekort (gemiddeld) t.o.v. de gemeentelijke kosten (gemiddeld)..................................... 33 Figuur 14: Het tekort (2027-…) t.o.v. de gemeentelijke kosten (2027-…) ............................................ 34
VII
Opzet financieringsmodel
Om de goede waterkwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen, als onderdeel van de goede ecologische toestand, tegen 2015 – respectievelijk 2021-2027 – te behalen wordt onder meer voorzien in de uitvoering van de gemeentelijke zoneringsplannen die nog verder vertaald moeten worden in de gebiedsdekkende uitvoeringsplannen.
In de zoneringsplannen wordt in essentie vastgelegd of het afvalwater zal worden gesaneerd via een collectieve aanpak, hetzij via de aanleg van individuele behandelingsinstallaties. De gebiedsdekkende uitvoeringsplannen vervolledigen deze oefening door per gemeente een plan te stipuleren met aanduiding van de nog te aan te leggen riolen, de daaraan gekoppelde prioriteit en timing, de concrete vastlegging van de overnamepunten (gemeentelijk-bovengemeentelijk) en de afwijkingen op het principe van optimale afkoppeling.
In een eerste luik van het financieringsmodel focuste de Economisch Toezichthouder zich op de gemeentelijke uitgaven bij een volledige realisatie tegen 2027 van de zoneringsplannen. Er werd met andere woorden een onderbouwde raming gemaakt van de nodige uitgaven voor zowel de uitbouw van de infrastructuur tegen 2027 als voor het onderhoud / de exploitatie. Ook de middelen waarover de gemeentelijke rioolbeheerders zouden kunnen beschikken (waarbij o.a. wordt verondersteld dat overal het (huidige) maximum gemeentelijke tarief wordt aangehouden) werden in kaart gebracht. Deze oefening wordt gemaakt voor de 308 individuele gemeenten en laat dus toe resultaten voor Vlaanderen als geheel te simuleren. Op basis van deze informatie werden verschillende scenario’s berekend (‘split’ en ‘add-up’) waarbij wordt verondersteld dat exploitatie en uitbouw via aparte kanalen worden gefinancierd, respectievelijk de gemeentelijke inbreng even hoog is als de inkomsten uit de gemeentelijke bijdrage en vergoeding.
8
Niettegenstaande verschillen in de resultaten naargelang het scenario en de startparameters van het model kan algemeen gesteld worden dat er een min of meer ernstig tekort aan beschikbare middelen zal optreden voor Vlaanderen en dat een aanzienlijk aantal gemeenten met de geraamde saneringsinkomsten de uitgaven niet kan dekken tegen 2027. De concrete resultaten van het onderzoek in 2010 en de door de VMM geformuleerde aanbevelingen staan te lezen in het gepubliceerde rapport Financieringsmodel (http://www.vmm.be/pub/overzicht-publicaties).
In het huidige luik van het financieringsmodel is niet zozeer naar de vereiste uitgaven gekeken dan wel naar het kostenverloop per gemeente waarbij de afschrijvingskosten centraal komen te staan, ook deze van de reeds in gebruik genomen gemeentelijke saneringsinfrastructuur. Hierbij is rekening gehouden met een vast percentage ‘overhead’ bovenop zowel de exploitatie- als de uitbouwkosten. Het betreft meer bepaald een meerkost aangerekend door de rioolbeheerders omwille van personeel, administratie, eventuele onteigeningen, verzekeringen, labokosten, en dergelijke. Een meerkost die niet rechtstreeks tot uiting komt in de uitgaven indien de gemeente het rioolbeheer op zich neemt. Bovendien worden de toekomstige intrestkosten geraamd – ervan uitgaande dat ieder gemeentelijk rioolbeheerder leningen aangaat voor de uitbouwinvesteringen en vervangingsinvesteringen. Ook werden data inzake aantal te plaatsten IBA’s, gemeentelijke (maximum) tarieven en bewonersaantallen geactualiseerd. Tot slot berekent het bijgewerkte model per gemeente de procentuele verhouding van het saldo (kost minus opbrengst) versus het gemeentelijk budget (gewone dienst), versus de jaarlijkse opbrengst uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen, en versus de gemeentelijke saneringskost.
In concreto herneemt dit rapport de methodiek, de uitgangspunten, de resultaten en tenslotte enkele conclusies van het bijgewerkte financieringsmodel (cfr rapport 2010). Belangrijk hierbij is enerzijds dat er wordt geanticipeerd op de soms acute financiële noden die zich zullen stellen in het willen realiseren van de zoneringsplannen, en anderzijds de betaalbaarheid van water voor ogen te houden. Het heeft immers weinig zin om financieringsplannen uit te werken waarbij financiële tekorten volledig of grotendeels verhaald worden op gezinnen en bedrijven indien hierdoor het drinkwater onbetaalbaar wordt. Daarenboven mag ook van de gemeente een financiële tussenkomst verwacht worden. De gemeentelijke bijdrage/vergoeding werd ingevoerd met het oog op het creëren van bijkomende middelen voor het uitbouwen van de gemeentelijke riolering, niet om de financiële tussenkomst vanuit de gemeente te vervangen.
9
Methodiek
Het financieringsmodel schetst voor elke gemeente en voor Vlaanderen, naast de uitgaven, nu ook het kostenverloop van de voor de KRLW/het DIW vereiste inspanningen 1 op het vlak van gemeentelijke afvalwatersanering. Een financieringsplan met als einddatum 2015 lijkt zowel financieel als technisch weinig realistisch. Bijgevolg wordt uitgegaan van 2027 als einddatum.
Het model is gestoeld op de volgende bouwstenen: - de in het zoneringsplan opgenomen streefcijfers: aantal IBA’s, meters inzamelriool en meters transportriool in buitengebied; - de via rioleringsdatabanken (VMM-AQF) gekende cijfers: aanwezige meters riool; - de standaardprijzen voor plaatsing van een IBA, voor plaatsing van een inzamelriool (prijs per meter en inclusief bovenbouw sleuf), voor plaatsing van een transportriool (prijs per meter inclusief fractie wegenwerk); - de kosten voor onderhoud en vervanging van het rioolnet; - de inkomsten vanuit gewestelijke subsidies en de gemeentelijke bijdrage/vergoeding; - het Lokaal Pact (overname van gemeentelijke saneringsinspanningen door Aquafin).
1
Bij realisatie van de zoneringsplannen en de gebiedsdekkende uitvoeringsplannen wordt geacht te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water
10
Met deze bouwstenen en uitgaande van enkele assumpties (zie verder ‘uitgangspunten) wordt voor elke gemeente een kostprijsberekening gemaakt van de uitbouw van de rioolinfrastructuur in het buitengebied en van de exploitatiekost van het rioolnet in het centraal en buitengebied. Aangenomen wordt dat de riolering in het centraal gebied al volledig uitgebouwd is en dat via het Lokaal Pact enkele gemeentelijke projecten overhevelen naar het bovengemeentelijke. Tevens worden per gemeente de externe saneringsgerelateerde middelen geschat over dewelke zij de komende jaren zullen kunnen beschikken. Onder externe saneringsgerelateerde middelen wordt verstaan de gemeentelijke bijdragen/vergoedingen en de gewestelijke subsidies.
Uitgaande van deze informatie wordt beoordeeld in hoeverre de Vlaamse gemeenten over voldoende saneringsgerelateerde middelen beschikken. Het model becijfert de mate waarin de kosten kunnen gefinancierd worden mits een eventuele aanpassing van de gemeentelijke maximum tarieven, een gemeentelijke inbreng vanuit de algemene middelen en/of een aanpassing van de gewestelijke subsidies. Tevens gaat het model de haalbaarheid na van de additionele inbreng door de gemeente vanuit haar algemene middelen om de financieringskloof te dichten.
11
Uitgangspunten
Het financieringsmodel gaat uit van een reeks premissen i.v.m. de realisatiegraad van de uitbouw en het beheer van het gemeentelijk saneringsnet, de inkomsten vanuit gewestelijke subsidies, de inkomsten vanuit de gemeentelijke bijdragen en vergoedingen, de impact van het Lokaal Pact, de aanwezige en herbruikbare riolen en IBA’s in buitengebied, e.a.. VMM heeft de meeste van deze aannames gemodelleerd in de vorm van parameters die kunnen aangepast worden. De resultaten van het financieringsmodel kunnen m.a.w. ogenblikkelijk bijgesteld worden indien bv. het herbruikbaarheidspercentage (riolen buitengebied) of de gemiddelde kostprijs worden geactualiseerd.
De uitgangspunten die op dit ogenblik gehanteerd worden in het model worden hieronder per item beschreven.
Eenheidsprijzen - De gemiddelde kostprijs voor een inzamelriool in het buitengebied geëxtrapoleerd vanuit de GIPeindafrekeningsdata (meerbepaald de subsidieerbare kosten) bedraagt 500 euro/m. In deze gemiddelde kostprijs zijn noch wegeniswerken noch BTW begrepen. Aangezien rioleringwerken doorgaans op 60% en wegeniswerken op 40% van de totale kost worden geraamd, betekent dit een totale kost per lopende meter inzamelriool van 825 euro/m excl. BTW. De transportriool wordt geraamd op 500 euro/m + 100 euro/m (beperkte grond- en wegeniswerken) = 600 euro/m. Drukrioleringen, zowel inzamel- als transportriool, worden indien toegepast, aan dezelfde eenheidsprijzen geschat;
12
- De gemiddelde kostprijs voor een riool in het centraal gebied wordt identiek geacht aan de kost voor inzamelriool in het buitengebied, nl. 825 euro/m; - De kostprijs van een IBA wordt geraamd op 5.677 euro per installatie; Het model gaat uit van stabiele prijzen (cfr subsidiebedrag): bij de kostenzijde wordt geen rekening gehouden met jaarlijkse inflatie net zomin als er bij de ontvangstenzijde rekening wordt gehouden met een verder toenemend gemeentelijk maximum-tarief. Dit geldt zowel voor de gerealiseerde als de te realiseren projecten.
Kosten exploitatie en investeringen - Het centraal gebied is volledig gerioleerd (of laatste projecten staan op IP 2005 en GIP 2003); - Om te komen tot een zo correct mogelijke inschatting van het huidig aantal meters inzamelriool en het huidig aantal meters transportriool in het buitengebied in de Vlaamse gemeenten werden de gegevens van de VMM-rioleringsdatabank en de zoneringsplannen gebruikt: er werd per gemeente berekend (a) hoeveel meters riool er in totaal effectief ligt in buitengebied (rioleringsdatabank) in verhouding tot (b) het gewenst totaal aantal meters in het buitengebied (vanuit zoneringsplan). Deze factor (a/b) werd vervolgens vermenigvuldigd met het gewenste aantal meters inzamelriool en transportriool om te komen tot een raming van respectievelijk het huidige aantal meters inzamelriool en huidig aantal meters transportriool in buitengebied. Het huidig totaal aantal meter sriool in buitengebied t.o.v. het totaal gewenst aantal meters riool in buitengebied bedraagt momenteel 26,7%. Dit betekent m.a.w. dat ongeveer drie kwart van het in de zoneringsplannen opgenomen aantal meters rioleringen in buitengebied nog nieuw dient aangelegd te worden; - De herbruikbaarheid van de reeds aanwezige riolering in buitengebied wordt geraamd op 80%. Voor de in beschouwing genomen periode (2011-2027) wordt deze herbruikbare (gemengde) leiding behouden zonder verdere ingrepen. Aangenomen wordt dat vervanging of omvorming pas nadien dient te gebeuren. De overige 20% wordt meegerekend als investeringskost (lees: volledig te vervangen binnen de voorziene periode); - Overal waar nieuwe riolering dient aangelegd, wordt verondersteld dat dit een optimaal gescheiden riolering betreft; - Er wordt verondersteld dat alle IBA’s in het individueel te optimaliseren buitengebied collectief zullen worden aangelegd door de gemeente of de gemeentelijke rioolbeheerder. We houden rekening met de reeds gekende aantallen IBA’s; - Er wordt niet uitgegaan van collectivisering van de kosten van afkoppeling van hemelwater (in buitengebied en centraal gebied). De burgers blijven verantwoordelijk voor de kosten van afkoppeling op privaat domein; - Het Lokaal Pact betekent een overname van een additioneel % van de vereiste investeringskosten in het buitengebied door het Vlaams Gewest bovenop de 9% die reeds ten laste valt van het
13
Vlaamse Gewest. Voor gemeenten met een volledig gerioleerd buitengebied 2 wordt, om discriminatie te minimaliseren, een inspanning van het Vlaams Gewest via het Lokaal Pact in het centraal gebied verondersteld ter waarde van 9% van de onderhouds- en vervangingskosten in dit gebied. De Lokaal Pact-inspanningen zijn vastgelegd voor een totaal van 700 miljoen euro, verdeeld over 7 jaar. In het model wordt er van uitgegaan dat ze gespreid worden over de volledige periode (20092027). De totale inbreng van het Gewest komt dan ook uit op een bedrag hoger dan 700 miljoen euro; - In het bijgewerkte financieringsmodel wordt in een nieuw luik gefocust op de kosten van exploitatie en investeringen i.p.v. naar de veronderstelde uitgaven. Meer bepaald worden naast intrest- en exploitatiekosten (zie verder) de kosten van uitbouw en vervangingen van rioleringsinfrastructuur in rekening gebracht als een jaarlijkse afschrijvingskost van 2% van het uit te bouwen en het bestaande rioleringspatrimonium. Deze 2% is een reflectie van de veronderstelde levensduur en stemt overeen met de 50 jaar waarover de gemeentelijke rioolbeheerders gewoonlijk de rioleringen boekhoudkundig afschrijven. In totaal wordt m.a.w. een jaarlijkse integrale kost in het centraal gebied gemodelleerd van 2,5% van de nieuwwaarde van het rioleringsnetwerk 3 . (Ter info: In de oefening uitgevoerd in 2010 werd uitgegaan van een exploitatie (uitgave) ter waarde van 0,7% van de nieuwwaarde en een investering (uitgave) ter waarde van 1,3% van de nieuwwaarde, zijnde een technische levensduur van 75 jaar); - Betreffende de afschrijvings-/vervangingskosten van de bestaande infrastructuur in buitengebied en centraal gebied werd, in overeenstemming en na verificatie met de bij Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) feitelijke afschrijvingscijfers inzake saneringsinfrastructuur, een correctiefactor van 43% toegepast. Dit komt neer op het corrigeren van de afschrijvingen (van de theoretische nieuwwaarde op 50 jaar) met een bepaalde ‘rioolouderdom-factor’; - Als exploitatiekost in het buitengebied wordt verstaan de onderhoudskost, zijnde 0,5% van de nieuwwaarde, en dit zowel voor de herbruikbare riolering als de nieuw aan te leggen riolering (incl. de 20% te vervangen riolering). We gaan er m.a.w. van uit dat de vervanging van de herbruikbare riolering in het buitengebied (80% van de aanwezige riolering in het buitengebied) pas gebeurt vanaf 2027; - Voor de exploitatie in het centraal gebied wordt uitgegaan van een onderhoudskost van 0,5% van de nieuwwaarde van de aanwezige riolering; -
De overheadkosten (doorrekening door rioolbeheerders) worden meegerekend a rato van 15% bovenop exploitatie en investeringen.
-
Tot slot wordt uitgegaan van intrestkost van 2,5% op de leningen – op 30 jaar – die de gemeentelijke rioolbeheerders aangaan voor de investeringen.
2
In dit model werd dit berekend als de gemeenten met een theoretische ratio (huidig aantal meters riool in buitengebied/toekomstige aantal meters riool in buitengebied) groter dan of gelijk aan 1
3
Ter info: 2% exploitatiekost is de kost die de sector in normale omstandigheden minimaal nodig acht (wanneer in voorgaande jaren voldoende onderhoud, herstel en vervangingen geschiedden)
14
Timing - Het model berekent de uitgaven en inkomsten over een totaal van X jaar, meer bepaald de periode vanaf huidig jaar tot het verondersteld jaar van realisatie van de goede waterkwaliteit (KRLW). In het model is deze periode nu vastgesteld op 17 jaar (= 2011-2027); - Zoals hogerop gesteld worden kosten uit het verleden meegenomen onder de vorm van afschrijvingskosten van in het verleden uitgebouwde gemeentelijke rioleringsinfrastructuur.
Opbrengsten - De gemeenten vragen vanaf 2011 de maximale gemeentelijke bijdrage en vergoeding aan de abonnees en eigen waterwinners. De gefactureerde bijdragen en vergoedingen per gemeente werden ingeschat uitgaande van de inkomsten 2010 en herberekend naar het maximale gemeentelijke tarief (1,2555 euro/m³). Vanaf 2011 wordt zo een jaarlijkse constante inkomst uit de gemeentelijke bijdrage en vergoeding verondersteld; - De totale opbrengsten van de bijdragen en vergoedingen (excl BTW - na aftrek van het inningspercentage) wordt aangewend voor de financiering van de gemeentelijke saneringsuitgaven; - In de betrokken periode wordt jaarlijks 109 miljoen euro vastgelegd door het Gewest voor subsidies voor gemeentelijke investeringsprojecten. Dit bedrag wordt in het model toegekend aan de gemeenten volgens een gewogen verdeelsleutel van het aantal inwoners en het aantal lopende meters riolering 4 ; - Er worden geen bijkomende vrijstellings- en compensatieregelingen ingevoerd.
4
Toekomstig totaal aantal meters riool voor gemeente X t.o.v. Toekomstige totaal aantal meters riool voor Vlaanderen
15
Resultaten
Vlaanderen De realisatie van de saneringsplannen tegen 2027 vereist op Vlaams niveau een gemeentelijke uitgave van 8,2 miljard euro. Dit bedrag omvat zowel de exploitatiekosten als de afschrijvingskost op de bestaande en te realiseren investeringen. Hiertegenover staat een inkomst van 6,6 miljard euro. Voor de periode 2011-2027 bedraagt het tekort aldus 1,5 miljard euro. Hierbij wordt trouwens geen rekening gehouden met de additionele kosten van overname en gebruik van saneringsinfrastructuur die gelden tussen sommige gemeenten enerzijds en de rioolbeheerders anderzijds. Meer gedetailleerde informatie bij deze bedragen wordt in onderstaande tabellen meegegeven.
Tabel 1: Totale gemeentelijke saneringskost t/m 2027 Totale saneringskost Vlaanderen t/m 2027 Exploitatiekosten centraal gebied
1,9 miljard euro
Exploitatiekosten herbruikbaar buitengebied
0,2 miljard euro
Afschrijvings-/vervangingskosten van centraal en herbruikbaar buitengebied
3,2 miljard euro
Exploitatiekost en afschrijvings-/vervangingskost van te bouwen
1,8 miljard euro
infrastructuur Totale Lokaal Pact-inspanningen Rentelasten van leningen voor uit te bouwen infrastructuur Totale gemeentelijke kost voor Vlaanderen
-0,7 miljard euro 1,8 miljard euro 8,2 miljard euro
16
Tabel 2: Totale gemeentelijke opbrengst t/m 2027 Totale saneringsopbrengst voor Vlaanderen t/m 2027 De inkomsten uit gemeentelijke bijdrage en vergoeding
4,8 miljard euro
De gewestelijke subsidies
1,8 miljard euro
Totale gemeentelijke opbrengst voor Vlaanderen
6,6 miljard euro
Jaarlijkse kost
De totale saneringskost voor alle Vlaamse gemeenten gezamenlijk zal aanvankelijk in 2011 liggen rond de 265 miljoen euro en verder toenemen door stijgende kosten voor uitbouw, vervanging, exploitatie en intrest, tot 666 miljoen euro in 2027. Meer bepaald neemt tussen 2011 en 2027 de exploitatiekost voor het centraal en het buitengebied toe van 123 naar 162 miljoen euro, en stijgen de afschrijvingskosten (rekening houdende met de projecten die verplaatst worden naar het Lokaal Pact) van 144 miljoen tot 299 miljoen euro. Tot slot neemt de jaarlijkse rentelast voor gans Vlaanderen toe tot een theoretisch maximum van 198 miljoen euro, een kost die constant blijft vanaf 2027 in de mate dat het volume aan leningen en dus rentelasten even hoog zouden blijven. Theoretisch waarschijnlijker is dat de rentelasten teruglopen vanaf 2027 in de mate dat leningen aangegaan worden vooral om patrimonium uit te bouwen en veel minder om vervangingen aan de infrastructuur uit te voeren. Gemiddeld genomen bedraagt de jaarlijkse kost tussen 2011-2027 voor heel Vlaanderen 466 miljoen euro.
Tabel 3: Jaarlijkse saneringskost voor Vlaanderen (2011 – 2027) 2011
2027
Exploitatiekost (CG + BG)
122.842.395 euro
161.554.337 euro
Afschrijvingskost (CG + BG incl. LP)
142.744.775 euro
297.592.542 euro
0 euro
198.509.031 euro
265.852.646 euro
666.656.437 euro
Intrestkosten Totaal Gemiddelde kost 2011-2027
466.254.541 euro
Jaarlijkse opbrengst
De totale jaarlijks saneringsgerelateerde inkomsten voor alle Vlaamse gemeenten samen bedraagt maximaal 389 miljoen euro. Meer bepaald bedragen de inkomsten uit de gemeentelijke bijdrage en vergoeding jaarlijks maximaal – indien in alle gemeenten het maximum tarief 1,2555 euro/m³ wordt gehanteerd – 282 miljoen euro, terwijl de maximale effectieve inkomsten vanuit de gewestelijke subsidies 107 miljoen euro bedraagt.
17
Tabel 4: Jaarlijkse saneringsopbrengst voor Vlaanderen (2011 – 2027) (Constante) inkomsten uit bijdrage en vergoedingen (huidig max. tarief)
282.356.483 euro
Gewestelijke subsidies
107.000.000 euro
Totaal
389.356.483 euro
Jaarlijks saldo
Uitgaande van het geraamde jaarlijkse kostenverloop (2011-2027) en de jaarlijkse maximale opbrengst evolueert het saldo voor Vlaanderen van een overschot van 123 miljoen euro in 2011 naar een tekort van 277 miljoen euro in 2027. Uitgaande van een gemiddelde jaarlijkse kost (2011-2027) van 466 miljoen euro is het gemiddelde tekort voor diezelfde periode 77 miljoen euro/jaar.
Tabel 5: Jaarlijkse saldo voor Vlaanderen (2011 – 2027)
Saldo Gemiddeld saldo
2011
2027
123.503.837 euro
277.299.954 euro -76.898.059 euro
Per gemeente De toezichthouder zal per gemeentelijk rioolbeheerder een simulatiesjabloon ter beschikking stellen die de gemeentelijke cijfers van het financieringsmodel reproduceert en simulaties aan de hand van een aantal kernparameters toelaat. Aan de hand van dergelijke simulaties kunnen de gemeentelijke rioolbeheerders een concreet beleid uitstippelen.
Jaarlijkse kost
Wat betreft de geraamde kosten bedraagt in 2011 de hoogste kost 10,9 miljoen euro (Antwerpen) en de laagste kost 0 euro – een 5 tal-gemeenten hebben initieel theoretisch geen kosten vermits de hen toebedeelde Lokaal Pact-verminderingen groter zijn dan de kosten. Gemiddeld is in 2011 de kost per gemeente 0,9 miljoen euro. Voor 2027 is de hoogste kost 11 miljoen euro (Antwerpen) en de laagste kost net geen 10.000 euro (Herstappe). Gemiddeld is de kost per gemeente 2,2 mio euro in 2027.
18
Jaarlijkse opbrengst
Inzake de tussen 2011 en 2027 constant geraamde (maximale) opbrengsten is de hoogte gemeentelijke saneringsopbrengst (vanuit gemeentelijke bijdrage en vergoeding + gewestelijke subsidies) 38,5 miljoen euro (Antwerpen) en de laagste opbrengst ongeveer 6.000 euro (Herstappe). De gemiddelde opbrengst bedraagt 1,3 mio euro tot en met 2027.
Tabel 6: Geraamde kosten en opbrengsten hoogste
laagste
gemiddelde
kosten 2011
10,9 miljoen euro
0 euro
0,9 miljoen euro
kosten 2027
11,1 miljoen euro
9.103 euro
2,2 miljoen euro
opbrengsten 2011-2027
38,5 miljoen euro
5.738 euro
1,3 miljoen euro
Jaarlijks saldo
Belangrijker zijn de hieruit gesimuleerde saldo’s: - Indien wordt uitgegaan van een gemiddelde kost (2011- 2027) per gemeente versus de (t/m 2027 constante) saneringsopbrengsten per gemeente dan zijn er 56 gemeenten die een jaarlijks overschot hebben, terwijl 164 gemeenten een beperkt tekort hebben ter waarde van minder dan 5% van het gemeentelijk budget (Gewone Dienst). 82 gemeenten hebben een jaarlijks tekort à rato van 5 à 15% van het gemeentelijk budget en 4 gemeenten komen op een jaarlijkse saneringstekort ter waarde van meer dan 15% van het budget. - Indien wordt uitgegaan van de hoogste kost (nl. in 2027) per gemeente versus de (t/m 2027 constante) saneringsopbrengsten per gemeente dan zijn er 40 gemeenten die een jaarlijks overschot hebben, terwijl 98 gemeenten een beperkt tekort hebben ter waarde van minder dan 5% van het gemeentelijk budget (Gewone Dienst). 111 gemeenten hebben een jaarlijks tekort à rato van 5 à 15% van het gemeentelijk budget en 57 gemeenten komen op een jaarlijks saneringstekort ter waarde van meer dan 15% van het budget.
Hierbij moet opgemerkt dat de gemeenten die het meest in de problemen komen proportioneel voornamelijk landelijke gemeenten zijn met een grote verhouding oppervlakte-bevolking.
19
Tabel 7: Gesimuleerde saldo’s – Jaarlijkse kosten 5 Gemiddelde kost 6 Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
56 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
164 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
82 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
4 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
40 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
98 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
111 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
57 gemeenten
Hoogste kost 7
Figuur 1: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget
5
Het totaal aantal gemeenten telt op tot 306. Doordat het budget (2008 – cijfers ABB) ‘0’ bedroeg kon van Veurne en Hoeilaart
geen % berekend worden. 6
Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde kost (2011-2027) die jaarlijks geldt
7
Dit is de hoogste kost die in 2027 theoretisch wordt bereikt en vanaf dan continu blijft i.g.v. gelijke intrestkosten
20
Figuur 2: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget
21
Simulaties
Invloed gemeentelijk tarief op financieringstekort
A. 30% tariefstijging
Indien elke gemeente i.p.v. het huidig maximum gemeentelijk tarief (1,2555 euro/m³) een 30% stijging op dit maximum tarief zou toepassen (m.n. 1,6322 euro/m³), dan zou het maximum tekort per jaar voor Vlaanderen afnemen van 277 tot 192 miljoen euro/jaar, en zou het gemiddelde (2011-2027) tekort van 77 miljoen euro/jaar omgebogen worden tot een overschot van 7,8 miljoen euro/jaar.
Uitgaande van gemiddelde kosten (periode 2011-2027) per gemeente zou dergelijke tariefstijging leiden tot een beperkter aantal steden en gemeenten (63+3 i.p.v. 82+4) met structurele budgettaire 8 tekorten (> 5%). Ongeveer een derde van de gemeenten (96 i.p.v. 56) beschikken dan over meer
dan voldoende middelen om de gemeentelijke saneringsinitiatieven te bekostigen.
8
Hierbij werd gekeken naar de gemeentelijke budgetcijfers 2008 (gewone dienst) verkregen via het ABB
22
Tabel 8: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
56 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
164 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
82 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
4 gemeenten
Figuur 3: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget
23
Tabel 9: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30% Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
96 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
144 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
63 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
3 gemeenten
Figuur 4: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30%
24
Uitgaande van de hoogste kosten (2027- …) per gemeente zou dergelijke tariefstijging leiden tot een beperkter aantal steden en gemeenten (95+49 i.p.v. 111+57) met structurele budgettaire tekorten (> 5%). Ongeveer een vijfde van de gemeenten (62 i.p.v. 40) beschikt dan over meer dan voldoende middelen om de gemeentelijke saneringsinitiatieven te bekostigen.
Tabel 10: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
40 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
98 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
111 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
57 gemeenten
Figuur 5: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget
25
Tabel 11: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30% Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
62 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
100 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
95 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
49 gemeenten
Figuur 6: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 30%
26
B. 50% tariefstijging
Indien elke gemeente i.p.v. het huidig maximum gemeentelijk tarief (1,2555 euro/m³) een 50% stijging op dit maximum tarief zou toepassen (m.n. 1,8832 euro/m³), dan zou het maximum tekort per jaar voor Vlaanderen afnemen van 227 tot 136 miljoen euro/jaar, en zou het gemiddelde (2011-2027) tekort van 77 miljoen euro/jaar omgebogen worden tot een overschot van 64 miljoen euro/jaar.
Uitgaande van gemiddelde kosten (periode 2011-2027) per gemeente zou dergelijke tariefstijging leiden tot een beperkter aantal steden en gemeenten (46+2 i.p.v. 82+4) met structurele budgettaire tekorten (> 5%) en 128 gemeenten (i.p.v. 56) beschikken dan over meer dan voldoende middelen om de gemeentelijke saneringsinitiatieven te bekostigen.
Tabel 12: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
56 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
164 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
82 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
4 gemeenten
Figuur 7: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget
27
Tabel 13: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50% Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
128 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
130 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
46 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
2 gemeenten
Figuur 8: Jaarlijks tekort (gemiddeld) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50%
28
Uitgaande van de hoogste kosten (in 2027-…) per gemeente zou dergelijke tariefstijging leiden tot een beperkter aantal steden en gemeenten (88+42 i.p.v. 111+57) met structurele budgettaire tekorten (> 5%). Ongeveer een vierde van de gemeenten (75 i.p.v. 40) beschikken dan over meer dan voldoende middelen om de gemeentelijke saneringsinitiatieven te bekostigen.
Tabel 14: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
40 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
98 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
111 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
57 gemeenten
Figuur 9: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het huidig gemeentelijk budget
29
Tabel 15: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50% Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
< 0%
75 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
0%<X<5%
101 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
5%<X<15%
88 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijk budget:
> 15 %
42 gemeenten
Figuur 10: Jaarlijks tekort (op lange termijn) t.o.v. het gemeentelijk budget met een stijging van 50%
De bemerking blijft van toepassing dat voornamelijk de (landelijke) gemeenten met een klein aantal inwoners kampen met relatief grote tekorten. Of nog, alle gemeenten met een jaarlijks tekort groter dan 5% van het budget bevinden zich in de categorie < 40.000 inwoners.
Additionele inbreng door de gemeenten Conform de aanbevelingen in het eerste financieringsmodel-rapport mag ervan uit gegaan worden dat ook een deel van de gemeentelijke saneringskosten gedragen worden door de gemeenten. I.g.v. theoretische tekorten op korte en/of lange termijn dienen de gemeenten m.a.w. vanuit de eigen middelen een deel bij te dragen. Dergelijk inbreng van de gemeente vanuit de algemene middelen kan gepresenteerd en becijferd worden als een jaarlijks percentage t.o.v de opbrengsten uit de gemeentelijke bijdrage en vergoeding (cfr ‘add-up’ scenario in het eerste rapport) of als een jaarlijks percentage t.o.v. de gemeentelijke kosten.
30
A.
Jaarlijks percentage van de kosten t.o.v de opbrengsten uit de gemeentelijke bijdrage en
vergoeding
Indien de gemiddelde jaarlijkse tekorten worden gewogen t.o.v. de per gemeente berekende (maximale) opbrengsten uit de gemeentelijke bijdrage en vergoeding blijkt dat dit voor 74 gemeenten overeenstemt met een gemeentelijke inbreng ter waarde van 0 à 50% van de gemeentelijke bijdrage en vergoeding. 66 gemeenten dienen vanuit de algemene middelen jaarlijks een bedrag bij te passen ter waarde van 50 à 100% van de gemeentelijke bijdrage en vergoeding, terwijl van 109 gemeenten meer dan 100% als jaarlijkse extra inbreng wordt verwacht. 56 gemeenten zouden geen inbreng moeten doen vermits ze in dit scenario gemiddeld geen tekorten optekenen.
Tabel 16: Het tekort (gemiddeld) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
< 0%
56 gemeenten
Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
0%<X<50%
74 gemeenten
Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
50%<X<100%
66 gemeenten
Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
> 100 %
109 gemeenten
Figuur 11: Het tekort (gemiddeld) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen
31
Indien de jaarlijkse saldo’s, meer bepaald de hoogste kosten (in 2027-…) minus opbrengsten, worden gewogen t.o.v. de per gemeente berekende (maximale) opbrengsten uit de gemeentelijke bijdrage en vergoeding blijkt dat voor 36 gemeenten dit saldo overeenstemt met een gemeentelijke inbreng ter waarde van 0 à 50% van de gemeentelijke bijdrage en vergoeding. 47 gemeenten dienen vanuit de algemene middelen jaarlijks een bedrag bij te passen ter waarde van 50 à 100% van de gemeentelijke bijdrage en vergoeding, terwijl van 182 gemeenten meer dan 100% als jaarlijkse extra inbreng wordt verwacht. 40 gemeenten zouden geen inbreng moeten doen vermits ze nooit tekorten optekenen.
Tabel 17: Het tekort (2027-..) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
< 0%
40 gemeenten
Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
0%<X<50%
36 gemeenten
Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
50%<X<100%
47 gemeenten
Tekort t.o.v. bijdragen en vergoedingen:
> 100 %
182 gemeenten
Figuur 12: Het tekort (2027-…) t.o.v. de opbrengsten uit gemeentelijke bijdragen en vergoedingen
32
B. Jaarlijks percentage t.o.v. de gemeentelijke kosten
Indien de gemiddelde jaarlijkse tekorten worden gewogen t.o.v. de per gemeente berekende gemiddelde kosten (2011-2027) blijkt dat voor 50 gemeenten dit saldo overeenstemt met een jaarlijkse gemeentelijke inbreng ter waarde van 0 à 20% van de gemiddelde gemeentelijke kost. 91 gemeenten dienen vanuit de algemene middelen jaarlijks een bedrag bij te passen ter waarde van 20 à 40% van de gemiddelde gemeentelijke kost, terwijl van 111 gemeenten meer dan 40% als jaarlijkse extra inbreng wordt verwacht. 56 gemeenten zouden geen inbreng moeten doen vermits ze in dit scenario gemiddeld geen tekorten optekenen.
Tabel 18: Het tekort (gemiddeld) t.o.v. de gemeentelijke kosten (gemiddeld) Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
< 0%
56 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
0%<X<20%
50 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
20%<X<40%
91 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
> 40 %
111 gemeenten
Figuur 13: Het tekort (gemiddeld) t.o.v. de gemeentelijke kosten (gemiddeld)
33
Indien de jaarlijkse saldo’s, meer bepaald de langetermijnkosten (in 2027 maximaal en doorlopend) minus de opbrengsten, worden gewogen t.o.v. de per gemeente berekende kost (2027) blijkt dat voor 24 gemeenten dit saldo overeenstemt met een gemeentelijke inbreng ter waarde van 0 à 20% van de gemeentelijke kost. 58 gemeenten dienen vanuit de algemene middelen jaarlijks een bedrag bij te passen ter waarde van 20 à 40% van de gemeentelijke kost, terwijl van 186 gemeenten meer dan 40% als jaarlijkse extra inbreng wordt verwacht. 40 gemeenten zouden geen inbreng moeten doen vermits ze nooit tekorten optekenen.
Tabel 19: Het tekort (2027-..) t.o.v. de gemeentelijke kosten (2027-..) Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
< 0%
40 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
0%<X<20%
24 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
20%<X<40%
58 gemeenten
Tekort t.o.v. gemeentelijke kosten:
> 40 %
186 gemeenten
Figuur 14: Het tekort (2027-…) t.o.v. de gemeentelijke kosten (2027-…)
34
Conclusies en aanbevelingen
Grotere inbreng door de gemeenten De berekening van de theoretisch geldende korte- en langetermijnkosten en opbrengsten, en van de verhouding van jaarlijkse tekorten t.o.v. het gemeentebudget leert dat een aanzienlijk aantal gemeenten jaarlijks een inbreng vanuit de algemene middelen zal moeten verrichten. Dergelijke inbreng tot 5% en meer van het gemeentelijk budget (gewone dienst) lijkt onder de huidige omstandigheden noodzakelijk om een deel van de jaarlijks te verwachten gemeentelijke saneringskosten te kunnen dragen. Deze inbreng laat zich ook rechtvaardigen aangezien de gemeentelijk rioolbeheerder (in praktijk of via inspraak in de uitvoering van het rioolbeheer door een overkoepelend rioolbeheerder) zijn gemeentelijke autonomie laat gelden inzake uit te voeren projecten, gemeentelijke tarieven en te hanteren vrijstellingen of kortingen. Ook omwille van de achtergestelde leningen, dividenden of cashvergoedingen die de gemeenten kregen en krijgen van de intercommunale rioolbeheerder voor gebruik of overname van het gemeentelijk rioolnet, is een jaarlijkse inbreng vanuit de gemeente een evidentie.
Gemeentelijke tariefstijgingen Ook onderbouwde toenames van de gemeentelijke (maximum) tarieven zullen noodzakelijk zijn om de uitbouw en onderhoud te verrichten conform de zoneringsplannen en de codes van goede praktijk en goed onderhoud, en dit zowel op korte termijn (tot 2027) als op lange termijn. Gemeentelijke stijgingen van minstens 30% tot 50% zullen noodzakelijk zijn voor een deel van de gemeenten. Deze tarieftoenamen dienen onderbouwd o.b.v. kosten-opbrengsten modellen zoals het financieringsmodel en zullen tevens jaarlijks getoetst worden aan het rapporteringsinstrument dat jaarlijks aan de
35
gemeentelijke rioolbeheerders wordt opgevraagd. Gemeentelijke tarieven mogen immers niet hoger liggen dan de noodzakelijke gemeentelijke saneringskosten vereisen. Op dit vlak is een verplichte rapportering vanuit de gemeenten een absolute noodzaak. Ook de wijze van doorrekenen (via tarieven, forfaits, aparte hemelwaterkostdoorrekening, uniformisering klein- en grootverbruikers, maximum sociale tarieven, etc..) is logischerwijze een cruciaal aspect.
Gerichter toewijzen van gewestelijke middelen Zoals reeds eerder gesteld zijn de financiële uitdagingen relatief groter in de groep landelijke gemeenten met een beperkt aantal inwoners (en evt. een relatief hoge oppervlakte per inwoner). De tekorten situeren zich m.n. hoofdzakelijk in het landelijk gemeenten met een nadruk op Oost- en WestVlaanderen, terwijl de grote steden (Antwerpen en agglomeratie, Gent, Oostende, Leuven, …) overschotten blijven vertonen. 40 à 56 gemeenten hebben naast de rioleringssubsidies (gemiddeld) geen nood aan additionele gewestelijke steunmaatregelen. De middelen die via subsidies, via het Lokaal Pact, via de milieuconvenanten, en via eventuele andere gewestelijke initiatieven ter beschikking (zouden) gesteld worden, dienen optimaliter dan ook geheroriënteerd naar de (kleine) gemeenten die grote en toenemende financiële tekorten zullen optekenen in de loop van de volgende jaren.
Exclusief gebruik van de gemeentelijke bijdragen en vergoedingen voor de uitbouw en het onderhoud van het rioleringstelsel De resultaten van het financieringsmodel tonen aan dat de realisatie van de volledige uitbouw en beheer van de gemeentelijke saneringsinfrastructuur in nagenoeg alle gemeenten nog veel financiële middelen zal vergen. De overdracht van de bestaande rioleringen aan de rioolbeheerders financieren vanuit de gemeentelijke saneringsbijdragen en -vergoedingen moet dan ook ten sterkste ontraden worden, aangezien dit financiële middelen onttrekt aan de rioolbeheerders. Ook al worden dergelijke praktijken op heden decretaal niet verboden, heeft de invoering van de gemeentelijke saneringsbijdrage en -vergoeding steeds tot doel gehad om bijkomende middelen te voorzien uitsluitend voor de uitbouw en het beheer van het gemeentelijk rioleringstelsel en niet om, via de overdracht van rioleringen, een nieuwe bron van inkomsten voor de gemeenten te creëren die kan aangewend worden voor andere doeleinden. Daarenboven werden de bestaande rioleringen veelal reeds door de gemeenschap gefinancierd, hetzij door middel van subsidies vanuit het Vlaamse Gewest, hetzij doordat deze bekostigd werden uit de algemene middelen van de gemeente of door een specifieke gemeentelijke riooltaks. De invoering van de gemeentelijke saneringsbijdrage had trouwens tot doelstelling om extra gemeentelijke middelen te genereren voor de uitbouw van de gemeentelijke sanering. De VMM pleit dan ook voor een decreetaanpassing die dergelijke overdrachten reguleert.
36