Korte levensloop van cadet-vaandrig André Henri Mantiri (1920-1944) conferentie 201
Cadet-vaandrig André Mantiri André Mantiri werd op 1 oktober 1920 geboren in Buitenzorg (Bogor), als zoon van Andreas Mantiri en Irene Josephine Röring. De familie Mantiri woonde in de jaren voor de oorlog aan de Gestichtweg Nr. 7 in Bogor. Mantiri werd op 18 maart 1941 toegelaten tot de opleiding tot beroepsofficier en koos voor het wapen der infanterie. Op 28 juni 1941 werd hij samen met 100 Nederlandse, Indonesische en Chinese cadetten bevorderd tot cadet-sergeant. Onder de Indonesische cadetten die werden bevorderd, bevonden zich jaargenoten die enige jaren later, in de strijdkrachten van de jonge Republiek Indonesië, een zeer prominente rol zouden spelen. Zoals Alex Kawilarang, Abdul Haris Nasution en Tahir Bonar Simatupang.
Opleiding aan de KMA Bandoeng Na de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 besloot de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië om op Java een Koninklijke Militaire Academie (KMA) en een Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) op te richten. De KMA werd gevestigd in Bandoeng (Bandung), aanvankelijk in de Menadostraat (Jalan Kalimantan/Jalan Aceh) en vanaf oktober 1941 in een nieuw academiecomplex aan de Houtmanstraat (Jalan W.R. Supratman).
De eerste directeur van de KMA was majoor van de Generale Staf P.G. Mantel. Hij werd in mei 1941 opgevolgd door luitenant-kolonel H. van Altena. De KMA heeft tot aan de Japanse bezetting drie promotiejaren gekend: het derde en oudste jaar, het tweede jaar en het eerste of jongste jaar. In 1941 waren er 228 cadetten in opleiding: 30 in het derde jaar, 106 in het tweede jaar en 92 in het eerste jaar. Aan de KMA Bandoeng werden vier Chinese en 18 Indonesische cadetten opgeleid. Tot de Indonesische cadetten van het tweede promotiejaar behoorde André Henri Mantiri. Door de oorlogsdreiging volgden de cadetten het onderwijsprogramma op de KMA in een verhoogd studietempo. Dat hield bijvoorbeeld in dat de cadetten werden vrijgesteld van wachtdiensten, maar ook dat zij vaak na het avondappèl van 22.00 uur doorwerkten. Toen de oorlog uitbrak en het gevaar van luchtaanvallen op Bandoeng toenam, werd de KMA uit voorzorg verplaatst naar Garoet (Garut), op ongeveer 50 kilometer ten zuidoosten van Bandoeng. Op 15 februari 1942, de dag waarop Singapore capituleerde, werden de tweedejaars cadetten, waaronder André Mantiri, bevorderd tot cadet-vaandrig. De opleiding werd gestopt en de cadetten-vaandrig kwamen als groep beschikbaar voor militaire inzet. De cadetten van het jongste jaar en de cadetten-vaandrig van de Militaire Administratie werden niet ingezet bij de strijd op Java.
Japanse aanval op Java In de nacht van 28 februari op 1 maart ging, zoals algemeen werd verwacht, de Japanse hoofdmacht in West-Java aan land, bij Merak en in de Baai van Bantam (Banten). Tegelijkertijd werd bij verrassing 200 kilometer oostelijker, bij Eretan Wetan, een Japanse regimentsgevechtsgroep aan land gezet. Dit detachement Sjôhi veroverde op 1 maart het nabijgelegen vliegveld Kalidjati (Kalijati). Een dag later, op 2 maart, werden er vanuit Zuid-Sumatra jagers en aanvalsvliegtuigen van de Japanse legerluchtmacht naar overgevlogen. Het onverwachte verlies van de belangrijke vlieg basis zette de hele verdediging van West-Java op losse schroeven. Vanuit Kalidjati bedreigden de Japanners het centrum van de NederlandseIndische verdediging op de Bandoengse hoogvlakte. Een snelle herovering van het vliegveld was essentieel en het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) zette alles op alles om Kalidjati weer in te nemen. Een grote tegenaanval vanuit het zuiden met tanks en infanterie door de Mobiele Eenheid van het KNIL - de eerste tankaanval uit de geschiedenis van het Nederlandse leger - werd echter op 2 maart afgeslagen. Het zelfde lot trof de tweede tegenaanval van het KNIL op 3 maart. Deze aanval, uitgevoerd door twee gevechts colonnes, werd door Japanse luchtaanvallen vanaf Kalidjati tot staan gebracht. De colonnes leden zware materiële en personele verliezen en op de afgeslagen aanval volgde een chaotische terugtocht. Het vliegveld van Kalidjati bleef stevig in Japanse handen. De enige verdedigingslinie die het detachement Shôji van een opmars naar de Bandoengse hoogvlakte afhield, was nu de Tjiaterstelling (Ciater).
Gevechten om de Tjiaterpas André Mantiri nam als cadet-vaandrig deel aan de gevechten in de Tjiaterpas. Op 28 januari kreeg de directeur van de KMA, Van Altena, de opdracht met het cadettenkorps naar Lembang te gaan. Hier werden de cadetten, samen met twee secties CORO (Corps Opleiding Reserve Officieren) en negen groepen Ambonese rekruten, samengevoegd tot een compagnie. Deze gevechtseenheid stond onder bevel van kapitein J.L. Paardekooper. Uit de aanwezige cadetten werden twee secties geformeerd: een sectie infanterie onder commando van eerste luitenant A. Luteyn en een miltrailleursectie cadetten onder commando van eerste luitenant H.J. LublinkWeddik. Een deel van de cadetten werd daarnaast ingezet als motorordonnans of chauffeur. De Japanse aanval op de Tjiaterstelling werd in de ochtend van 5 maart ingeleid met luchtaanvallen. De KNIL-eenheden in de voorste linies slaagden er in de loop van de dag niet in om een gerichte verdediging op touw te zetten. Bovendien bereikten de versterkingen in de vorm van infanterie-eenheden de Tjiaterstelling pas in de avond. In de ochtend van 6 maart viel de stelling in de handen van de Japanners. De laatste verdedigingslijn van Bandoeng werd hierna de driesprong Tolhek ten zuiden van de Tjiaterstelling. Bij deze driesprong waren, naast een peloton mitrailleurs, de opleidingseenheden van de KMA gelegerd onder het commando van
Paardekooper. Deze eenheden kregen in de morgen van 5 maart naar aanleiding van de Japanse luchtaanvallen het bevel af te marcheren naar de Tjiaterstelling waarna zij zich legerden rondom de driesprong. Bij de driesprong Tolhek wist Paardekooper in de avond van 6 maart met de secties CORO, de Ambonese rekruten en groepjes militairen van verschillende compagnieën de Japanners terug te drijven. De Japanners lieten de driesprong met rust en ging over tot het opruimen van de overige weerstand in de Tjiaterstelling. De cadetten van de KMA waren bij dit vuurgevecht waarschijnlijkheid niet meer aanwezig. De sectie infanterie was in de ochtend van 6 maart om 11.00 uur teruggetrokken in de richting van Lembang, om daar op te treden als linkerflankdekking. In de nacht van 6 op 7 maart kreeg Paardekooper van Van Altena het bevel om terug te trekken naar Lembang. De sectie cadetten infanterie meldde daarbij dat zij wachten hadden betrokken aan de noordrand van Lembang. De opleidingseenheden van Paardekooper werden uiteindelijk ondergebracht bij de boerderij Ursone ten zuiden van Lembang. Ook de andere KNIL-eenheden druppelden in de loop van de ochtend van 7 maart Lembang binnen. Van een ordelijke verdediging van Lembang en Bandoeng was geen sprake meer. De gevechtseenheden hadden sterk aan gevechtskracht ingeboet, waren fysiek uitgeput en vaak gedemoraliseerd. Onder het commando van luitenant W.F.H. Beck ondernamen twee cadetten omstreeks 15.00 uur nog een verkennende patrouille in de richting van Tjikidang (Cikidang). Uiteindelijk trokken de cadetten zich terug naar Bandoeng. Rond 18.00 uur kwam het bevel van het Algemeen Hoofdkwartier (AHK) tot een staakt het vuren. Lembang werd even daarna, om 20.00 uur, door de Japanse troepen bezet. Bij de gevechten in maart 1942 sneuvelden vier cadetten. In een naoorlogs verslag gaf Van Altena zijn oordeel over het optreden van de cadetten bij de gevechten in de Tjiaterpas: ‘Alle […] groepen hebben steeds op rustige doch vastberaden wijze hun plicht gedaan, ondanks voortdurende bombardementen, ondanks grote vermoeienis, ondanks koude (regen gedurende de nachten in open lucht) en ondanks zeer onvoldoende eten voorziening en ondanks vrij onvolledige geoefendheid. [...] Slechts kan ik constateren dat deze jonge troepen onder hun commandanten tot het laatste moment bereid waren hun plicht te doen niet tegenstaande [het feit dat ] eigenlijk alle[n] om hun heen wegliepen en zij wel het gevoel moesten krijgen in den steek gelaten te worden.’
Krijgsgevangenschap, transport en dood André Mantiri werd op 8 maart 1942 krijgsgevangen gemaakt en in Bandoeng geïnterneerd. Daarna volgde een verplaatsting naar het kampement van het voormalige Tiende Bataljon in Batavia (Jakarta), dat door de Japanners als doorgangskamp voor overzeese transporten werd gebruikt. Op 15 september 1944 werd Mantiri ingescheept op het Japanse vrachtschip Junyo Maru. Op 16 september verliet het schip Tandjong Priok (Tanjung Priok), de haven van Batavia. Aan boord waren 2.300 geallieerde krijgsgevangenen en 4.200 Indonesische dwangarbeiders. De bestemming van het schip was Padang, op de westkust van Sumatra. Vandaaruit zouden de 6.500 dwangarbeiders en krijgsgevangenen te werk worden gesteld bij de aanleg van de spoorlijn die over het eiland werd aangelegd. Op 18 september 1944 werd de Junyo Maru ter hoogte van Benkoelen (Bengkulu) door twee torpedo´s van de Britse onderzeeër HMS Tradewind tot zinken gebracht. Het Japanse vrachtschip was voor de onderzeeboot niet herkenbaar als een transportschip met dwang arbeiders en krijgsgevangenen. Bij de scheepsramp kwamen naar schatting 4.000 Indonesische dwangarbeiders en 1.420 geallieerde krijgsgevangenen om het leven, onder wie cadet-vaandrig André Henri Mantiri. Hij was 23 jaar oud.
Judith Lizé MA & drs. Mark Loderichs Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag. Afdelingen: PI & C (Publieksinformatie & Collectiebeheer) en AWO (Afdeling Wetenschappelijk Onderzoek).
Literatuur W.H. Brabänder e.a. (red.), Officiersopleidingen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger in Nederlands-Indië 1936-1950 (Aerdenhout 1990). P.C. Boer, Het verlies van Java, Een kwestie van Air Power. De eindstrijd om Nederlands-Indië van de geallieerde lucht-, zee- en landstrijdkrachten in de periode van 18 februari t/m 7 maart 1942 (Amsterdam 2006). B. Bouwman, Van Driekleur tot Rood-wit. De Indonesische officieren uit het KNIL 1900-1950 (Den Haag 1995). B. Bouwman, ‘De Koninklijke Militaire Academie 1940-1942: KMA-Bandoeng’, Armamentaria 37 (2002), 58-79. J.R. van Diessen & R.P.G.A. Voskuil, Stedentatlas Nederlands-Indië, (Purmerend 1998). F.E. von Fuchs, Een ooggetuigenverslag van de torpedering van de Junyo Maru en de dwangarbeid van de overlevenden aan de Pakanbaroe Spoorweg (z.p. 1994). H. Neumann & E. van Witsen, De Sumatra spoorweg. Documentatie (Middelie 1984). J.J. Nortier, P. Kuijt en P.M.H. Groen, De Japanse aanval op Java. Maart 1942 (Amsterdam 1994). W. Remmelink (ed.), The invasion of the Dutch East Indies. Compiled by the War History Office of the National Defense College of Japan (Leiden 2015).
Documentaire NPO Andere tijden: ´De ondergang van de Junyo Maru´. Oorspronkelijk uitgezonden op 25 februari 2003 (www.npo.nl).