Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Reuvensplaats 2, 2311 BE Leiden e-mail:
[email protected]
Naam: Ngaisah Klar-Mohamad Geboortedatum: 29 januari 1954 Geboorteplaats: Moengo Huidige woonplaats: Leiden
Datum interview: 16 juli 2010 Interviewer: Lisa Djasmadi Bewerkt door Lisa Djasmadi op 23 september 2010
Mijn naam is Ngaisah Mohamad, getrouwd Klar. Mijn geboorteplaats is Moengo, district Marowijne in Suriname. Ik ben geboren op 29 januari 1954. Moengo was een geweldige plaats in mijn jeugd. Ik heb er hele fijne herinneringen aan. Het was heel gemoedelijk. We woonden eerst op Bernharddorp, en daarna zijn we naar de Lijnweg verhuisd. Ik was heel klein. Ik geloof dat ik vijf was toen we naar de Lijnweg verhuisde. In Bernharddorp had je allemaal dezelfde huizen. Er waren verschillende wijken hè. Alle huizen waren natuurlijk genummerd, maar die waren allemaal identiek. En daar woonden de mensen die bij de Suralco werkten. Ze werden in verschillende categorieën ingedeeld. Je had weekloners en maandloners. Waar je woonde hing af van wat je verdiende. Dus je wist precies wat iedereen verdiende, omdat je in die wijk woonde. Mijn vader verdiende niet zo veel , wij woonden dus in de mindere wijk. Er was nog wel een mindere wijk, dus we waren niet echt de slechtste, maar het was niet zo’n groot huis. Ik geloof dat we maar drie slaapkamers hadden, een woonkamer, een klein keukentje, een klein verandaatje en nog een tuintje eromheen. En het waren twee huizen aan
1
elkaar geschakeld. We hadden best wel een groene omgeving. De straten waren niet geasfalteerd erom heen. Op de Lijnweg woonden we in het huis van mijn oma. Zij wilde dat mijn ouders daar naar toe gingen. Op zich was het ook best wel een groot huis, het had twee verdiepingen. Het stond op palen, dus je moest met een trappetje naar omhoog. We hadden wel een balkonnetje voor en een veranda. En beneden hadden we twee slaapkamers, een woonkamer en een keuken. En boven hadden we nog drie slaapkamers waar we met veel kinderen in sliepen. Ik weet nog wel dat we met z’n drieën in een bed lagen. Mijn zus en ik aan het hoofdeinde en mijn broertje aan het voeteneind. En op een gegeven moment gingen er natuurlijk een paar het huis uit, toen werd het weer wat ruimer. We hadden geen leidingwater, het was altijd water uit de put. Het was wel primitief, maar heel gezellig. We hadden geen stromend water, dus we moesten ook altijd naar achteren naar het toilet. We hadden echt zo’n kakhuisje, weet je wel. Nou, er was toch wel een klassenverschil hoor. Dat heb ik als kind toch wel gemerkt. Er werden bijvoorbeeld feestjes gegeven voor de maandloners. En er waren ook gelegenheden waar alleen maandloners mochten komen. Ja ik heb daar niet zoveel problemen mee gehad, omdat ik nog klein was, maar ik kan me voorstellen dat als je wat ouder bent dat het niet leuk is dat je niet overal kan gaan waar je wil, omdat je dus niet genoeg verdiend. Het was toch een soort discriminatie, als ik er nu naar terug kijk. Volgens mij merkte je het aan alles, zelfs aan de kerstpakketten. Als je maandloner had je een beter kerstpakket dan als weekloner. Als je op een gegeven moment een vriendin had in de andere wijk, dan maakte het niet zoveel meer uit. Dan was iedereen hetzelfde. Op school kwamen ze overal vandaan. Het viel wel mee bij de kinderen onderling. Mijn vader werkte in de ploegendienst, in de bauxietmijnen. Dat was wel hard werken, in de hete zon. Bauxiet zat vrij aan de oppervlakte, dus het waren allemaal van die open mijnen. Met dynamiet werd het opgeblazen en dan werd al het steen bij elkaar verzameld. Dat ging vervolgens naar de fabriek en daar werd er dan aluminiumerts en bauxiet van gemaakt. Hij werkte buiten op zo’n machine die het spul bij elkaar moest vegen. Het was redelijk zwaar werk, want hij had ook altijd zo’n belt om zijn rug voor de trillingen, zo’n rugbescherming. Mijn vader was best wel autoritair. Zijn wil was wet. Hij was gewoon de kostverdiener. Toen hij ouder was, werd hij wel lief. Zoals je nu hier met kinderen omgaat zo werd er in Suriname niet met kinderen omgegaan. Het leven was gewoon zo daar. Voor mijn gevoel ben ik op de wereld gezet en ‘zoek het verder maar uit’. Er werd wel voor je natje en je droogje gezorgd, maar ik heb nooit het gevoel gekregen van dat ik een beste meid was, dat ik complimenten kreeg of dat ik aangehaald werd. We hebben altijd heel hard moeten werken, want mijn vader die verdiende niet zo veel. En mijn moeder die verkocht altijd eten op feestjes. Zij moest de hele week het eten voorbereiden wat ze wilde verkopen. Meestal op zaterdag en zondag verkocht ze het eten en dan moesten wij ook 2
helpen met koken de hele dag. Plus, als je met zoveel kinderen in huis bent, is er genoeg huishoudelijk werk. Dat snap je wel. Dus elke dag moest er toch twee keer geveegd worden en twee keer afgewassen of soms drie keer zelfs afgewassen worden. Het was hard werk en dan mocht je ook nog altijd op je zusjes gaan passen, er waren namelijk nog zes onder mij. Je had gewoon geen keus en dan deed je het er maar mee. Mijn moeder was ook ontzettend streng. Ze waren echt wel veeleisend. Ik heb wel leren doorzetten. Ik moest mezelf redden altijd. Wij spraken heel veel Nederlands of Surinaams thuis. Ik sprak wel Javaans met mijn oma. Mijn vader vond het belangrijk dat wij Nederlands spraken voor school. Je woont in Suriname dus je moet gewoon Surinaams en Nederlands leren spreken. Dat vonden zij belangrijker dan Javaans spreken. Mijn ouders gingen wel altijd naar wayang en dan gingen wij ook mee. Ook naar feestjes met een ledhek en met toneel. Wij woonden ook bij twee van die zalen, waar die feesten werden gegeven. En daar verkocht mijn moeder ook eten. Ik weet nog heel goed dat mijn opa vroeger zo’n hele grote kist had met die wayangpoppen erin, en die verhuurde hij altijd Verder waren de trouwerijen ook allemaal op z’n Javaans en ook als een vrouw zeven maanden in verwachting was werd er een feest gegeven. Alle Javaanse tradities werden wel gevierd. Ik had nooit zo in de gaten wat het allemaal betekende, maar ik vond het wel interessant. Opgroeien in een groot gezin was gezellig, je was nooit alleen. Maar je had ook geen aandacht als je met zoveel kinderen was. Je leerde wel voor je belangen op te komen. We waren met acht meisjes en vier jongens. Mijn broertje moest altijd als laatste eten, want als mijn moeder gekookt had en hij at als eerste dan hadden wij niks. Op een gegeven moment hadden we een regel dat hij pas mocht eten als iedereen gegeten had. Toen wij nog op Bernharddorp woonden, gingen we naar de Bambischool. Ik weet nog wel dat we op met krijt op zo’n bord schreven. En toen wij naar de Lijnweg verhuisden ging ik daar naar de openbare school. Op zich was ik gewoon een best wel redelijk goede leerling. Het ging best wel vlot, ik had veel vrienden. Het was heel gezellig, ik heb nooit problemen gehad op school. Ik pikte altijd vriendinnetjes op en dan liepen we samen naar school. We liepen er een half uur over. Later kregen we een fiets, dan gingen we fietsen. Ik vond alle vakken leuk. Ik had eigenlijk best wel hele goede cijfers. We kregen natuurlijk ook vier talen: Nederlands, Engels, Spaans en Frans. Maar voor exacte vakken zoals natuurkunde had ik ook goede cijfers. Ik wou eigenlijk toen naar de AMS gaan. En het stomme was, van de lagere school kon ik dus naar de mulo toe gaan. Maar ik kon ook naar het lyceum gaan. Maar het lyceum was in de stad. En mijn moeder wou per se niet dat ik naar de stad ging. Ze kon mij niet missen omdat ik haar hielp met het werk, zodoende heeft ze nooit toestemming gegeven om te gaan. Toen heb ik dus toch maar de mulo gedaan op Moengo. Op een gegeven moment kreeg mijn broer een studiebeurs en mijn andere broer ook. Toen mijn ene broer een studiebeurs aanvroeg, dacht ik ‘oh dan ga ik ook een studiebeurs aanvragen, ik kan het 3
wel’. Je moest het aanvragen en dan kreeg je een soort toets en allerlei psychologische gesprekken. Aan de hand daarvan werd bepaald of je wel of geen beurs kreeg. En in mijn geval pakte het gunstig uit, ik kreeg hem wel. Die dag dat ik naar Nederland vloog waren we met z’n vijven. Ik was het enige meisje met vier jongens. We hebben toen nog een tussenlanding gehad in Parijs. Dus dan moet je nagaan hoe dat was als je uit zo’n klein dorpje in Suriname komt, en je komt in Parijs terecht. We hebben nog bij de Eiffeltoren gelopen met zijn vijven. Maar goed, toen moesten we in Orly om verder de vliegen naar Nederland. Nou dat was ook wel een belevenis om je goede toestel te vinden om naar Amsterdam te vliegen. Maar het is allemaal gelukt. In Nederland werden we opgevangen. Er was een of andere gebouw in Den Haag waar al die studenten dan naar toe kwamen. Die zorgde voor de inschrijving en de huisvesting en ga zo maar door. Mijn broer was een jaar daarvoor ook al hier gekomen, dus toen ben ik de volgende dag naar hem toegegaan. We hebben toen heel lang samengewoond. Ik was zestien toen ik naar Nederland kwam, dat is best wel jong. Helemaal bleu. Ja, dat was heel eng. Ik had leren overleven, dus dat overleef je ook wel. Mijn ouders hadden zoiets van ‘nou ja als je dat wil, dan moet je dat vooral doen’. En omdat mijn andere broer hier al was vertrouwden ze het wel. Het was een hang naar avontuur: je bent zestien en je wil wat. In het begin was het natuurlijk best wel eng. Ik vond het hier natuurlijk ook zo druk hè. Je moet je voortstellen dat je hier komt en je ziet al die huizen zo aan elkaar. Dat vond ik ook al vreemd. En al die auto’s die maar buiten stonden. In Suriname heeft iedereen de auto zo keurig in de garage. En in het begin had ik wel problemen om de Nederlanders te verstaan. Ja het is natuurlijk 35 jaar geleden dat ik hier kwam, toen waren er niet zoveel buitenlanders, eigenlijk helemaal niet. Het was in 1970. Ik verstond Nederlanders heel slecht, en vooral de mensen in Den Haag. Op school had ik ook de grootste moeite om ze te verstaan. De kou was ook moeilijk. Het waren toen ook echt strenge winters. Ik ben in oktober aangekomen, dus ik had al gauw de winter. Ik weet nog goed dat ik in het begin steeds vergat mijn jas aan te doen, dat ben je ook niet gewend. Suf hè. Als je klaar bent dan ging je gewoon weg. Je pakte je tas en dan ging je weg. Hier moest je dan eerst je sjaal en flauwekul omdoen. Ik vond het strand hier leuk, we woonden vlakbij Scheveningen. Dat kende ik natuurlijk ook niet, dat was heel indrukwekkend. Ik vond al die pretparken wel heel geweldig. Ik vond de trein hier ook geweldig, jeetje! In Suriname hadden we wel een trein, maar dat was de bauxiettrein, niet een passagierstrein. En al die hoge gebouwen en grote wegen vond ik ook indrukwekkend. Ik heb nog nooit het gevoel gehad dat ik werd gediscrimineerd, in al die jaren niet. Dus op zich valt dat wel weer mee. Ik vond die mensen altijd eigenlijk wel aardig. Ik ben nooit onheus bejegend vanwege mijn huidskleur. Ik zou eerst iets gaan doen in de geologie, dat leek me wel leuk. Ik kom natuurlijk uit een mijnbouwstadje. Het was nooit de bedoeling om in Nederland te blijven. Ik wilde iets in die richting 4
doen en dan terug gaan. Maar goed, het is heel anders gegaan dan de bedoeling was. Ten eerste had ik geen vwo opleiding dus kon ik die studie niet doen. Dus toen ik hier kwam moest ik toch gaan switchen. Dus dat was aan de ene kant een teleurstelling, maar je leert met dat soort dingen om te gaan. Ik dacht dan ga ik wat anders doen. Ik kon alle kanten uit voor mijn gevoel. Ik ben toen de mlo opleiding gaan volgen. Ik was eerst een jaar in Leiden, maar die opleiding was niet zo goed. Ik ben toen naar Delft gegaan, en daar heb ik toen die opleiding afgemaakt. Natuurlijk kon ik daar meteen in de tweede klas terecht. Het was een opleiding voor klinische chemie, een mbo opleiding. Een laboratorium opleiding, dat leek me wel wat. Op Moengo was er ook een klein ziekenhuisje en daar had ik een kennis die laboratoriumwerk deed. Dat leek me leuk en daarom ben ik dat gaan doen. Dat ging redelijk goed, maar ik had geen fantastische cijfers. Ik had best wel moeite om ze te verstaan en het koste me toch meer energie om die lessen zo goed te doen. Maar ik heb het wel allemaal redelijk goed doorstaan. Ik had toen die beurs, maar om een extra zakcentje te verdienen heb ik ook wel gewerkt. Ik ging bij een slager één middag in de week helpen, schoonmaken en zo. Nou, het was wel goed budgetteren hoor. Maar ja, je had ook niet veel nodig. Je had heel weinig, maar je was met heel weinig ook tevreden. Het eten in Nederland was natuurlijk wel een omschakeling. Aardappels vond ik maar niks, maar patat vond ik weer wel lekker. Wat ik echt nog steeds vies vind is haringen. Dat is altijd zo gebleven. En ik vond al die gekookte groentes een beetje smakeloos. Ze kookten hier toch anders, dan dat ik gewend was op z’n Javaans. Het was niet mijn ding. Maar goed ik kookte gewoon op z’n Surinaams. Er was toen een stuk minder te vinden op de markt. Ik vond die gebakjes wel lekker. Zoveel gebak had je niet in Suriname. Ik vind het fruit ook wel interessant, je hebt hier natuurlijk heel ander fruit dan wat ik gewend was. Ik voelde me niet direct thuis, ik vond het veel te koud.. In het begin had ik zoiets van: ‘waar ben ik in Godsnaam aan begonnen?’ Maar ja, ik was ook nog heel jong, dus het is ook niet gek dat je je dan zo voelt. Ik onderhield contact met mijn ouders. Maar dat was alleen maar schrijven, want telefoneren was onbetaalbaar. Nou ja, eens in de maand schreef ik wel een brief. Dat heb ik ten minste een of twee jaar volgehouden. En daarna zijn mijn ouders wel eens hier geweest met vakantie. Na mijn opleiding ben ik gaan werken en heb ik een avondopleiding gedaan, de hlo. Ik werkte op het Bronovoziekenhuis als analist. Van patiënten werd bloed verzameld, en daar moesten allerlei proeven op gedaan worden voor nierfuncties, hartfuncties, leverfuncties, voor het welzijn van de patiënt. Dat werd allemaal aangevraagd door de artsen. We werkten in een heel groot laboratorium, met zeker veertig analisten. Ik zat op een klinisch-chemisch lab. Dat was gewoon fulltime en dan ’s avonds ging ik naar school. Het was pittig. Ik wilde toch per se die hbo opleiding hebben, voor de
5
toekomst. Dan kon ik toch meer research werkzaamheden doen en niet alleen routine werkzaamheden. Ik werk op nu een laboratorium. Ik werk onder de professor die niertransplantaties doet. En wij kijken heel veel naar het voorkómen van afstoting van de transplantaat. Het is heel veel wetenschappelijk onderzoek. Er wordt heel veel gepubliceerd. In het begin werkte ik ook vaak voor een iemand die wilde promoveren. Dan werden er artikelen en een proefschrift geschreven. Nu moeten er projecten aangevraagd worden bij de nierstichting of bij de hartstichting. En dan moet er altijd heel veel voorbereidend werk gedaan worden. Daar doe ik altijd heel veel pilot-experimenten voor. Als daar uit komt wat we denken dat er uit gaat komen, kan je geld aanvragen. En tegenwoordig werk ik op xenotransplantaties. Dat zijn allerlei transplantaties niet van mens op mens, maar van dier op mens. Daar worden heel veel proeven op gedaan. En ik heb altijd heel veel medische studenten die dan op stage komen die ik moet begeleiden. Ik doe onderzoek naar allerlei eiwitten die je nodig hebt voor de afweer en die er ook voor kunnen zorgen dat iets wel of niet afgestoten wordt. We doen ook heel veel niertransplantaties. Dat doe ik dan zelf niet, want dat is heel specialistisch werk. Ik werk wel heel veel met proefdieren die ik spullen inspuit dat je antistoffen moet maken die je dan weer voor iets anders gebruiken. Wetenschap is niet altijd leuk, je hebt te maken met heel veel teleurstellingen. Het gaat niet altijd zoals je denkt dat het gaat. Dan heb je toch best wel hard gewerkt voor niks. Maar de medische wetenschap is ook spannend en uitdagend. Ik ben nog nooit met tegenzin naar het werk gegaan, het blijft leuk. Ja, op een gegeven moment heb ik mijn man leren kennen, dan blijf je gewoon hangen in Nederland. Als ik met een Surinaamse man was getrouwd was ik misschien wel terug gegaan. Maar op een gegeven moment heb je je leven hier. In al die tijd ben ik maar twee keer naar Suriname teruggegaan, maar het bevoel me niet. Ik word helemaal gek van die warmte. Ik word er helemaal duizelig van. Ik vind de mensen ook niet aardig. De mensen die je op straat tegenkomt vind ik soms echt onbeschoft. Ik vind dat je in Nederland eigenlijk veel aardiger behandeld wordt. Ik kan er niet zo goed tegen als mensen een grote mond hebben en dat ze voordringen. Op een gegeven moment ben ik echt vereuropeest, ik ben Suriname helemaal ontgroeit. Ik kan me al helemaal kwaad maken als ik een afspraak maak met Surinamers en ze komen niet op tijd. Ik zou niet in Suriname kunnen werken. Ik zou helemaal doodongelukkig worden van het tempo, de werkinstelling en van alles. Ik ben hier gewoon op mijn best. Ik voel me wel Surinaamse, maar niet om er te gaan wonen. Ik vind het juist de seizoenen in Europa heel fijn. Ik woon hier vlakbij de zee en ik ben gek van zee. Dus dat zou ik ook heel erg missen. Mijn man is helemaal gek van Suriname. Misschien een langer verblijf, dat zou nog wel kunnen. Ik voel me thuis in Nederland. Ik voel me toch meer een Nederlander. Ja het is heel stom, maar ik voel me weinig Javaans. Ik kook wel Javaans. En als er immigratiefeesten zijn dan ga ik er nog wel eens naartoe. Dus ik heb nog wel beetje affiniteit ermee, maar ik ben niet fanatiek. Ik zeg 6
meestal wel dat ik een Javaanse achtergrond heb. Mijn grootouders komen uit Indonesië, ik ben volbloed Javaans, geboren in Suriname en ik woon in Nederland. Dat zeg ik meestal als mensen naar mijn achtergrond vragen. Mijn vader was een voorganger in de kerk, dus ik kan me het bidden en verschillende Javaanse tradities nog wel herinneren maar ik heb er niks mee. Ik eet ook gewoon varkensvlees. Mijn zusjes niet. Besnijdenis werd bij ons ook gedaan. Al mijn broers en mijn neefjes zijn besneden, die hebben de traditie voortgezet, maar ik niet. Volgens mij sterft de Javaanse cultuur in mijn gezin uit. Mijn dochter is half Duits en ze is in Nederland opgegroeid. Ze komt er hier ook niet mee in aanraking. In Leiden heb je weinig Javanen. Wat ik mijn kinderen heb bijgebracht is eerlijkheid, respect voor een ander en gelukkig zijn met jezelf. Dat vind ik toch wel de belangrijkste dingen. Tegenwoordig is het wel heel moeilijk, want ze willen allemaal zoveel. Ze worden alleen maar ongelukkig van de dingen die ze niet hebben. Het is toch meer een’ ik wil, ik wil’ maatschappij. Kinderen zijn tegenwoordig toch moeilijker tevreden te stellen. Als ik zie hoe ik vroeger ben opgevoed: ik had niks. Ik maakte al het speelgoed zelf. Van papier maakten we poppetjes. Van colablikjes maakten we autootjes. Alles was met je fantasie. En we speelden natuurlijk heel veel buitenspelletjes kiezelstenen en knikkers. Als er niks aan gedaan wordt zal de Javaanse cultuur in Nederland wel gaan uitsterven. In Den Haag wordt er wel heel veel gedaan. Dat vind ik wel altijd hartstikke leuk. Maar als er geen drijfkrachten zijn om het allemaal te stimuleren dan gaat het op een gegeven moment wel uitsterven. En dat is natuurlijk jammer. Voor jongeren die opgroeien in een multiculturele samenleving is het juist zo moeilijk om je eigen cultuur te handhaven. Ik weet ook niet wat je daar aan kan doen eigenlijk. Jongeren zijn met hele andere dingen bezig dan cultuur. En ze krijgen het niet mee van huis uit. Het is heel moeilijk om dat hier te handhaven. Ik ben trots op mijn kinderen. Ik heb twee lieve kinderen. Ja, nou ik heb niet echt hoge pieken bereikt, maar het is wel dat ik tevreden ben met wat ik heb. Als ik het over zou kunnen doen, had ik het wel anders gedaan. Dan was ik bij wijze van spreken wel tegen mijn ouders ingegaan en was ik wel gaan studeren, ik noem maar wat. Ik ben een gelukkig mens, ik heb een hele leuke jeugd gehad in Suriname. Dat had ik ook voor geen goud willen missen. Je hebt natuurlijk je tegenslagen, maar die ben ik altijd aardig te boven gekomen. Wat ik belangrijk vind is dat je met je beide benen op de grond staat. En ik heb altijd geleerd om niet het onmogelijke na te streven en toch tevreden te zijn met wat ik heb. En ik probeer zo gezond mogelijk te leven en toch met de mensen met wie je het moet doen, dat ik het daar toch goed mee doe. Dat vind ik wel belangrijk.
7
8