Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Reuvensplaats 2, 2311 BE Leiden e-mail:
[email protected]
Interview with mr: Patmo, Soehirman
Transcriptic summary
[Audio 1: 00:40] Ik ben geboren op 27 september 1950 op Bakkie of Reijnsdorp de echte naam van de plantage. Dat is de laatste bewoonde plantage aan de rechteroever van de Commewijne aan de rivier de Matapica. [Audio1:08:55] Ik ging op Bakkie naar school. Daar kwamen de kinderen van de omgeving ook naar school. Het was een openbare school. De onderwijzers kwamen uit Paramaribo, met de rivierboot. Vroeger had je een rivierboot die de verbinding verzorgde tussen de plantages. Er waren huizen voor hun op Bakkie. Ze kwamen aan op maandagochtend, soms op zondag en vertrokken op vrijdag weer naar de stad. Ik herinner me dat mijn broer en ik van mijn moeder schoenen naar school aan moesten trekken en dat vonden wij niet leuk, omdat wij de enige waren. [Audio1: 10:20] Ik zat niet lang op die school. Tot aan de tweede klas. In die tijd, medio jaren vijftig, kwam de missie in het dorp om kinderen te stimuleren naar school te gaan en zieltjes te winnen. Het was tegelijkertijd ook werven voor de eigen scholen. De bekende Pater Spekman kwam persoonlijk; iedereen was een beetje bang voor hem. Hij kwam met zijn Solex, gekleed in het zwart, met zijn witte polka op het hoofd. Hij sprak vloeiend Javaans en hoog Javaans, Kromo Inggil. [Audio 1: 14:21]De pater kwam om met de ouders te praten om de kinderen verder naar school te laten gaan. Het had lang geduurd maar weren overtuigd en de kinderen van het dorp gingen langzamerhand wel naar de stad op school, omdat er ook internaten van de missie zoals Taman Putro, Kopieweg en Maria Goretti geopend werden.
Template interview Javanese migrants 2010-02-15_fs
[Audio 1:15:30] Mijn broer en ik gingen niet naar een internaat, omdat mijn ouders familie hadden in de stad. Mijn broer ging twee jaar eerder dan ik, omdat hij twee jaar ouder is. Ik was 8 jaar, ik was net over naar de derde klas. In de stad kwam ik op de St. Cornelisschool terecht bij pater Hilgers, hoofd van de school. Dat was een strenge pater die op zijn bureau altijd een liniaal had waarop de naam van de school was gegraveerd. Het houten liniaal om tikjes uit te delen aan kinderen die hun huiswerk niet hebben gedaan, te laat op school was gekomen of het catechismus niet hebben geleerd. Als je door de docent naar pater Hilgers werd gestuurd weet je wat je te wachten stond. Toen ik werd ingeschreven zei hij tegen mijn vader, dat ik het maar eerst moest proberen in de derde klas en dat ik terug zou worden gezet in de 2de klas als het niet goed ging, omdat ik van een districtschool kwam. Na een kwartaal hadden ze me niet teruggezet, maar juist een klas hoger gezet. Ik sloeg een klas over en ging naar de vierde klas. Ik kan me herinneren dat de docenten op school onder de indruk waren van mijn tekenkwaliteiten. Ik tekende in perspectief en tweedimensionaal. Dat kon kennelijk niemand op die leeftijd toen. Ik tekende gedetailleerde plantagehuizen in perspectief met balkon en zo. Mijn broer en ik waren er goed in. [Audio1: 17:48] Ik vond het toen niet leuk om te verhuizen naar de stad, maar omdat wij bij familie, oom en tante, bleven was het minder erg. Wij gingen om de twee weken in het weekend naar huis. Op vrijdagmiddag na school eerst met de veerboot naar Meerzorg, dan met de bus naar Mariënburg en van daar met de veerboot naar de overkant, naar Magrita waar mijn vader ons opwachtte en met de brommer naar Reijnsdorp. Mijn broer achterop en ik voorop. Op zondag gingen wij terug naar de stad met de rivierboot. [Audio1: 18:46]Mijn ouders zorgden er voor dat wij in de stad niets te kort kwamen. Elke week stuurden ze met de vrachtboot van een Hindostaanse familie, die een tot twee keer per week van Bakkie producten wegbracht naar de markt in de stad, spullen voor ons mee. [Audio1:20:43] Ik was 12 toen ik klaar was met de lagere school. Ik ging verder naar de Mulo. Ik wilde heel graag naar de Paulus school, maar er was geen plaats. Ik moest voor een paar weken naar de Hendrikschool. Dat vond ik heel vervelend omdat alle vriendjes naar de Paulus school gingen. Na een paar weken kon ik gelukkig naar de Paulus school. De school was heel populair bij de Javanen omdat de missie erg actief was in de districten. [Audio 1:23:57] Ik vind dat ik goed onderwijs heb gehad van de fraters. Wat ik leuk vond was de bibliotheek. Dat was voor het eerst dat ik kennis maakte met stripboeken. Na school mochten alle kinderen stripboeken lenen. Dat werd altijd verloot. De huur was 2 cent per oude stripboek dat je twee dagen mocht houden en 5 cent voor nieuwe stripboeken en dat mocht je maar voor 1 dag houden. Dat was de kennismaking met o.a. Suske en Wiske, Lucky Luke. Na school was het erg druk. Iedereen wilde wel een stripboek lenen. Er was ook een heel mooi tekenlokaal. De faciliteiten waren uitstekend. De leraren zijn goed in vreemde talen, het taalonderwijs was uitstekend. Als ik nu terugdenk, vind ik ook dat de fraters veel begrip hadden voor de situatie van kinderen uit verschillende leefmilieus. Mijn persoonlijke ervaring was dat ze hel streng waren, maar de begeleiding was goed en menselijk. [Audio1: 25: 50] Wat ik me ook heel goed herinner is dat ze een systeem hadden om prestaties bekend te maken in de klas. Ze hadden drie groepen. Wie geen of één onvoldoende, een vijf, had komt in groep 1, wie twee viertjes, twee vijven of drie onvoldoendes had in groep 2 en wie meer dan drie onvoldoendes had in groep 3. Elke kwartaal werd bekend gemaakt wie nummer 1 is van de klas en iedereen streefde er naar om het hoogste te halen. De Template interview Javanese migrants 2010-02-15_fs
lijsten werden altijd in de klas opgehangen, zodat iedereen dat kon zien. Het is competitief, maar wel effectief. De kinderen hadden wel de drang om te presteren. Kinderen die in groep 3 terechtkwamen kregen extra begeleiding en de ouders werden op de hoogte gesteld. Ik zat vaak in groep 1, soms in groep 2, maar in het algemeen in 1. [Audio 1: 27:34] In die tijd wilde ik landbouwvoorlichter worden. Mijn voorbeeld en van vele jongeren uit Bakkie en omgeving, was een Javaanse jongen die afgestudeerd was van de landbouwschool op Alliance en voorlichter werd in de regio. Hij deed goed werk en werd door iedereen gerespecteerd. Hij had een motorfiets en hij kreeg een huis op plantage Constancia grenzend aan Bakki. Hij was voor velen een soort rolmodel. Dat was tenminste iemand die zijn schoolopleiding heeft afgemaakt en goed terecht is genomen en werkte ten dienste van de lokale gemeenschap. [Audio 1: 30:31]Op gegeven moment gingen wij weg uit Bakkie. Voor jongeren waren eind jaren vijftig begin zestig minder mogelijkheden; er was geen werk. Alliance was een citrus plantage geworden en had vaak alleen seizoen gebonden werk. Jongeren gingen naar Moengo, Paranam om in de bauxiet te werken of gingen naar school in de stad en kwamen niet terug. Er bleven minder mensen over en dat waren voornamelijk ouderen. Mijn vader was vooruitziend. Met de opening van de oost-west verbinding in de jaren zestig zag hij nieuwe mogelijkheden. [Audio1:33:05] Ook de kleine gemeenschap van Bakkie veranderde. Niet alleen de RKmissie, maar ook de EBG begon met haar zendingactiviteiten op Bakkie. De politieke ontwikkelingen hadden ook invloed op de gemeenschap. Een heleboel mensen waren pro Mulih n’Djawa ( terug naar Java). De tweede man van het Indonesisch consulaat kwam regelmatig naar Bakkie. Wij kregen ook veel Indonesische films van het consulaat om te vertonen en de onafhankelijkheidsdag van Indonesië werd altijd gevierd. Wij hadden in het dorp toen een heel goede kroncong band die altijd speelde tijdens de festiviteiten. Mijn vader wilde meegaan naar Indonesië, maar mijn moeder wilde niet. Ik was bij het vertrek van de Langkoeas in 1954 met mijn oma naar Paramaribo gegaan om mensen uit te zwaaien. Ik was pas 4, ik herinnerde me dat we in Paramaribo in een grote kamer sliepen en ik hoor de sirenes van de boot nog loeien. Wij zwaaiden Miskoen, een jongen die door mijn ouders werd opgevoed uit. Hij ging met zijn ouders naar Indonesië. Er waren dus politieke en religieuze lijnen, moslims-niet moslims, oostbidders-westbidders, EBG-katholieken die heel veel invloed hadden op de gemeenschap. De saamhorigheid verminderde. Mensen moesten ineens keuzes maken en zo’n gemeenschap leed daaronder. [Audio 1: 41:00] Ik ging naar de AMS omdat ik zover mogelijk wilde met onderwijs. Dat wilde mijn vader ook. Ik koos niet voor technisch onderwijs, maar wilde het hoogste halen. [Audio1: 48:00] Mijn broer was twee jaar eerder vertrokken naar Nederland en had gekozen voor bouwkunde in Delft. Hij is architect geworden. Ik had in gedachten bouwkunde, medicijnen, antropologie of kunstgeschiedenis. Ik had een beurs aangevraagd voor medicijnen. De Surinaamse overheid gaf in dat jaar, dat was 1970, 20 beurzen weg voor medicijnen, maar ik viel niet onder de gelukkigen. In die tijd gaf de regering elk jaar zo’n zestig beurzen weg voor studie op verschillende vakgebieden. Het heeft toch zeker een paar jaar geduurd en later werd het afgeschaft. De medische studenten kwamen allemaal in Leiden terecht. Ik kwam ook in Leiden terecht, volgens mij kwam het omdat mijn broer mij daarover info stuurde. Ook was het zo dat ik wist dat de meeste vrienden naar Leiden gingen. Er was een opvanghuis voor Surinaamse studenten aan de Rijnsburgerweg, op de hoek van de Warmonderstraat. Template interview Javanese migrants 2010-02-15_fs
[Audio1: 50:20]Ik was in het begin teleurgesteld dat ik geen medicijnen kon studeren. Ik koos voor antropologie en ik heb daar echt geen spijt van. De studie in Leiden is mij goed bevallen en ik wilde toch altijd in het buitenland gaan werken. [Audio1: 52:03] Mijn indruk van Nederland was dat het een land is van regelmaat, alles was goed geregeld en alles was schoon. De Surinaamse studenten werden opgevangen en kwamen in een groot huis terecht dus de overgang was niet problematisch. We gingen samen boodschappen doen, samen koken en na een paar maanden moest iedereen naar een studentenhuis, maar het bleef een hechte groep. We werden lid van de LISC, de Leidse International Students Club, waar je veel contact had met buitenlandse studenten en er was ook een Surinaamse studenten vereniging. [Audio 2: 00:30] Ik was een ijverige student. Ik had in het eerste jaar al mijn tentamens gehaald, met vrij hoge cijfers, want ik vond de studie leuk. De jaren zeventig waren roerige jaren. Ik studeerde in een periode van de Vietnam oorlog;, vrijheidsbewegingen, guerillas in Latijns-Amerka, er werd veel gediscussieerd over dekolonisatie processen in de derde wereld en alle studenten waren actief, er waren actiegroepen, iedereen leefde mee met de wereldwijde ontwikkelingen, ook onder Surinaamse studenten. Ontwikkelingsproblematiek was een hot issue. Ik vond dat je niet afzijdig kon staan van armoede en onrecht. Ik ben een product van die tijd en voor mij was het duidelijk in welke sector ik later wilde gaan werken. [Audio 2: 08:44] In 1975 ben ik voor het eerst samen met mijn broer, zijn vrouw en mijn vriendin die ook in Leiden studeerde naar Indonesië gegaan. Die reis heeft mij gesterkt in mijn voornemen om in het buitenland te werken in de ontwikkelingssamenwerking. Ik heb zoveel armoede gezien en ik wilde er iets aan doen. Ik kan het niet alleen oplossen, maar afzijdig toekijken is ook geen oplossing. [Audio2: 09:50] Ik heb me daarom na mijn studie gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse zaken om uitgezonden te worden. Ik werd uitgenodigd voor een gesprek en voor een psychologische test en werd goedgekeurd, maar mijn vrouw was toen nog niet afgestudeerd dus heb ik nog even gewacht. In afwachting heb ik een baan aangenomen om te doceren op de Haagse Sociale Academie. Ik gaf les in antropologie, sociologie, en ontwikkelingseconomie en hielp een nieuw programma op te zetten om studenten voor te bereiden voor hun werk met mensen die niet van oorsprong in Nederland geboren zijn. Het ging om sociaal maatschappelijk werkers, cultureel werkers en opbouwwerkers die in hun functie te maken hebben zouden hebben met minderheden. [Audio2: 14:36]Gelukkig had mijn vrouw dezelfde belangstelling en wij hadden afgesproken om samen naar het buitenland te gaan. Toen mijn vrouw afstudeerde meldde zij zich ook aan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en werd ook aangenomen. Dat was begin 1981. Wij werden opgeroepen door het Ministerie toen er plaatsingsmogelijkheden waren. Wij konden zelfs kiezen. Wij konden kiezen tussen een Nederlands project in Sulawesi, Indonesië of functies bij de VN, bij het ILO Regionaal kantoor in Bangkok. Wij bleken bovendien een speciaal geval te zijn. Wij waren de eersten die als echtpaar werd uitgezonden. Dat pakte goed uit en daarna volgden meer echtparen.. [Audio 2: 17: 24]Het buitenland was niet nieuw voor ons, maar de VN wel. Wij werden geconfronteerd met aanpassen en werken in een internationale omgeving waar de voertaal Template interview Javanese migrants 2010-02-15_fs
Engels is, zowel in woord en geschrift; dat was voor het eerst voor ons. Ook het werken in een internationale team van collega’s die al veel langer ervaring hadden. [Audio2: 21:18]Toen wij onze periode in Thailand hadden afgerond, waren er overplaatsingsmogelijkheden in Indonesië en wij mochten van de ILO naar Indonesië. Het was een ILO project met de Indonesische overheid, een coöperatie management training project. Dit was weer heel anders. Geen beleidswerk op kantoor, maar direct op uitvoerend niveau met Indonesische collega’s. Wat ons beviel was, hoe wij werden ontvangen door onze Indonesische broeders en zusters. Wij werden hartelijk ontvangen alsof wij thuiskwamen. Ze waren erg nieuwsgierig naar ons omdat wij Javanen uit Suriname zijn. Ze vonden het geweldig dat wij Javaans spraken, maar ook Indonesisch. Dat hadden wij in Leiden geleerd. Daarvoor hadden wij en vooral mijn vrouw uren doorgebracht op het talenlab in Leiden. [Audio 2: 25:35] De baas van het ILO kantoor in Jakarta was een Indiër, Narayan heette hij, en die zei tegen ons, jullie moeten je eerste kind in Indonesië geboren laten worden. Dat hadden wij niet helemaal zelf in de hand, maar het was inderdaad gebeurd. Onze eerste zoon is in 1985 in Jakarta geboren. [Audio 2: 26:05]Wij hebben twee jaar in Thailand gewoond en drie jaar in Indonesië. Wij hadden er vaker over gehad of wij wilden blijven in het buitenland of teruggaan. Het was een moeilijke beslissing. We besloten om terug te gaan met het idee om een tijdje te wonen in Nederland en daarna weer naar het buitenland te vertrekken. Wij kozen voor teruggaan, ook omdat wij 5 jaar lang in drukke megasteden Bangkok en Jakarta hebben gewoond en even tot rust wilden komen en om bij te tanken in Nederland. Ik heb een baan gekregen bij het CESO en mijn vrouw bij Buitenlandse Zaken. Opnieuw weggaan naar het buitenland werd steeds uitgesteld en ondertussen werd onze tweede zoon geboren in Nederland. [Audio 2: 29:05]Ik werkte eerst bij CESO, dat was niet onder de Nuffic maar was wel daaraan gelieerd. CESO stond voor onderwijs en onderzoek in ontwikkelingslanden. Wij waren de huis evaluatoren van de onderwijsprojecten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik werd bij het CESO het aanspreekpunt voor Azië. Ik heb projectidentificatie en evaluaties gedaan in ZO Azie; erg veel evaluaties in Thailand, Vietnam, China, Indonesië, Filippijnen. Ik heb niet bijgehouden hoeveel dat er waren, maar het zijn er wel meer dan een dozijn projecten. In bijna alle missies ben ik de teamleider geweest. Ik ging dan op pad met 3 tot 5 deskundigen. Ik had te maken met de top van deze landen, de hoge ambtenaren, DG’s, Ministers. [Audio 2: 31:35] In elk land heb ik wel iets bijzonders meegemaakt. [voorbeelden: China, Soedan, India en Indonesië] [Audio 2: 47:09]Ik was begonnen bij CESO en heb daar 10 jaar gewerkt, daarna ben ik naar de afdeling DESC gegaan. Vanuit de DESC heb ik projecten gedaan zoals het ADB project in Indonesië. De afdeling DESC werd opgeheven en toen had de afdeling iemand nodig om nieuw groot programma te lanceren van het Ministerie van Onderwijs. Dat was in 2000. [Audio 2: 48:12]Het ging om het opzetten van buitenlandse kantoren, de zogenaamde Netherlands Education Support Offices. De afdeling Communicatie van de Nuffic was ermee belast en ze hadden iemand nodig om het project uit te voeren en daarvoor de beleidstukken te schrijven. Ik werd gevraagd of ik dat wilde doen, toen ben ik overgegaan naar die afdeling. Dat werd mijn volgende uitdaging. Wij begonnen met 4 kantoren: Indonesië, China, Taiwan Template interview Javanese migrants 2010-02-15_fs
en Zuid-Afrika. In het laatste had ik erg veel energie gestoken, maar uiteindelijk heeft de Zuid-Afrikaanse regering gezegd dat ze geen Neso kantoor wilden, ook geen andere kantoren van andere landen, zoals het British Council dus het was niet tegen Nederland bedoeld. Dat vonden ze niet nodig. Na de eerste fase is het programma uitgebreid van 4 naar 10 landen: Vietnam, India, Brazilië, Mexico, Rusland, Zuid-Korea en Thailand. Ik heb bij deze opdracht ook nieuwe landen kunnen bezoeken, zoals Rusland en Mexico. Toen ik uitkwam op Thailand, het laatste kantoor heb ik de Nuffic gevraagd of ik kan solliciteren om het laatste kantoor zelf te gaan managen. Ik ben geselecteerd en als directeur Nuffic Neso Thailand benoemd in 2007, maar door de bureaucratie duurde het heel lang met de voorbereidingen en in 2009 zijn we pas echt in Thailand begonnen. [Audio 2: 51:50]: Ik heb ook veel gedaan voor de Europese Commissie in Brussel. Brussel had een project gelanceerd om het hoger onderwijs van Europa in Azie te promoten. Vanaf 2005-2009 heb ik als Event Manager 7 EHEFs georganiseerd in Vietnam, Maleisië, India, Indonesië, Zuid-Korea, China en Thailand. Ze waren allemaal succesvol. Het waren allemaal hele grote evenementen, in China trokken wij ruim 35.000 bezoekers, in Thailand 30.000 en ik ben er trots op dat ik dat heb mogen doen. Ik ben de eerste persoon in deze functie die samen met andere Europese collega’s deze evenementen heb mogen organiseren. [Audio 2: 55: 15] Ik zit nu in Bangkok. Ik heb geen carriere planning gemaakt maar ik heb goed gedaan wat op mijn pad kwam. [Audio 3: 01:10] Braindrain is een universeel probleem. Jonge mensen trekken weg om ergens anders te studeren of om te gaan werken en komen niet terug. Ik zie het zo, het is voor een deel waar dat het braindrain is, maar ik zie het ook als een bijdrage aan de wereldontwikkeling. Voor mij persoonlijk heeft de migratie uit Suriname een hele grote persoonlijke meerwaarde gehad. In hoeverre Suriname behoefte heeft gehad aan mijn kennis of mijn kennis had willen gebruiken is nog zozeer de vraag. Ik ben een paar keer teruggegaan en er is een houding in Suriname, die ik niet altijd begrijp. Ik heb overal gewerkt in Azië, in Afrika, maar ik kan niet zeggen dat ik in Suriname een positieve houding heb ontmoet die ik in veel landen ben tegengekomen. Mensen in andere landen verwelkomen kennis en ervaring. In Suriname daarentegen, is er een wantrouwen jegens buitenlanders en vooral als het mensen zijn die uit Suriname afkomstig zijn die in het buitenland en met name Nederland hebben gestudeerd. [Audio3: 05:40] Ik heb voor Nederland wel een meerwaarde en voor mezelf. Ik heb in Nederland gestudeerd en met mijn kennis heb ik het beste gedaan wat veel landen maar ook Nederland ten goede is gekomen. Contacten met Suriname zijn er wel. Mijn ouders wonen in Suriname, nu nog mijn moeder, want mijn vader is in 2009 overleden. De contacten met de familie zijn intensief en wij zijn regelmatig teruggegaan om familie en land te bezoeken Ik heb ook veel vrienden die naar Suriname terug zijn gegaan en daar wonen. [Audio 3: 07:10] Ik heb in het verleden beroepsmatig contacten met Suriname gehad om o.a. een onderwijsproject op te zetten. Ik kan niet zeggen dat het van Surinaamse kant echt van harte ging. [Audio 3: 09:45] Migranten hebben altijd een droom of intentie om naar het land van herkomst terug te gaan. Persoonlijk loop ik ook wel met het idee, maar of ik me permanent wil vestigen weet ik nog niet. Misschien dat ik veel vaker op bezoek zal gaan als ik gepensioneerd ben. Template interview Javanese migrants 2010-02-15_fs
[Audio 3: 10:46] Ik beschouw mezelf als een wereldburger. Ik heb in Nederland veel langer doorgebracht dan Suriname. Ik was 19 toen ik naar Nederland vertrok. Het is allemaal relatief, Suriname heeft maar een kort deel van mijn leven ingenomen. Ik voel me thuis als ik er ben want alles is bekend en de familie is er, maar ik voel me ook thuis in Nederland, Indonesië en nu hier in Thailand. Thuis is een relatief begrip. Voor mij is land van geboorte niet bepalend. Ik voel me evenveel Surinamer als Nederlander. [Audio 3: 21:31] Ik ben wel trots op mijn Javaanse roots. Mijn achtergrond is belangrijk geweest voor mijn persoonlijk functioneren. Mijn Javaans en Surinaams achtergrond en mijn Nederlandse opleiding hebben bijgedragen aan mijn succes. Ik heb empathie, kan gevoeligheden aanvoelen en bepaalde dingen naar waarde schatten in de contacten met anderen.
Template interview Javanese migrants 2010-02-15_fs