Koersen op een gezonde en veilige leefomgeving Spoorboekje Gezondheid en Milieu 2012-2013
GGD Nederland 1 juni 2012
Inhoudsgave
Voorwoord
3
Achtergrond
4
Bewaken, beschermen en bevorderen volksgezondheid
6
Speerpunten:
Crisisbeheersing
6
Leefomgeving
9
- Ruimtelijke ordening - Intensieve veeteelt - Luchtkwaliteit - Geluid
Binnenmilieu
Verbeteren randvoorwaarden
14 15
Personeel en organisatie
15
Academische Werkplaats
16
Samenwerken
18
Realisatie en financiering
19
Bijlagen
22
Bijlage 1. Deelnemers programmacollege
22
Bijlage 2. Achtergrondinformatie
23
2
Voorwoord Gezondheid en Milieu is een wezenlijk onderdeel van de publieke gezondheidszorg. Vanuit de Wet publieke gezondheid is de GGD belast met het uitvoeren van taken voor de gemeente. Gezondheid en Milieu (of: Medische Milieukunde) is een beleidsterrein dat bijdraagt aan de volksgezondheid en richt zich op zowel de korte als langetermijneffecten van milieublootstellingen. Om de verbinding tussen de lokale uitvoering van de GGD en gemeenten met de rijksoverheid en landelijke koepelorganisaties te optimaliseren heeft GGD Nederland in 2010 het Programmacollege Gezondheid en Milieu (PC G&M) opgericht. Dit programmacollege adviseert de GGD’en en GGD Nederland over beleidsvraagstukken en strategische onderwerpen op het terrein van gezondheid en milieu. Voor de komende twee jaar is dit spoorboekje opgesteld. Het beschrijft en werkt de prioriteiten, accenten en doelstellingen voor 2012-2013 uit. Dit betreft zowel inhoudelijke speerpunten als verbetering van randvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld ingegaan op de crisisbeheersing, de leefomgeving en het binnenmilieu. Ook wordt de aanpak voor de realisatie van dit spoorboekje en de vervolgprocedure geschetst. Het Programmacollege Gezondheid en Milieu wil met spoorboekje de GGD’en en alle betrokken partijen aanknopingspunten bieden om zowel aan te sluiten bij als invloed uit te oefenen op de activiteiten van de GGD en gemeente. Het vakgebied Milieu en Gezondheid is volop in ontwikkeling. Dit spoorboekje zet de koers voor een gezonde leefomgeving. Graag vraag ik uw aandacht en medewerking bij het realiseren van de 25 doelstellingen in dit spoorboekje. Mede namens de leden van het programmacollege,
Hugo Backx, voorzitter Programmacollege Gezondheid en Milieu
3
Achtergrond Wetgevend kader en de taak van de GGD In de Wet publieke gezondheid (Wpg, 9 oktober 2008, artikel 2.1) is bepaald dat het college van B&W verantwoordelijk is voor de totstandkoming, de continuïteit en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en met de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Voor de uitvoering van deze taak is onder meer bepaald dat het college van B&W in ieder geval zorgdraagt voor:
een vierjaarlijkse nota volksgezondheid;
het verwerven van epidemiologische analyses;
het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen;
het bijdragen aan preventieprogramma’s’;
het bevorderen van medische milieukunde (artikel 2 a-g).
Artikel 14 van de wet bepaalt dat het college voor het uitvoeren van deze taken zorgdraagt voor de instelling en instandhouding van een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD). De Wpg maakt uitdrukkelijk onderscheid in uitvoeringstaken en bevorderingstaken. Het GGD-vakgebied Gezondheid en Milieu is een gezondheidsbescherming- en bevorderingstaak en kent geen uitgebreide beschrijving van taken in de wet. Andere taak is van het College van B&W is de afstemming van de publieke gezondheidszorg met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Met het inwerking treden van de Wet veiligheidsregio’s (WVR) in oktober 2010 en de Wpg 2e tranche per 1 januari 2012 wordt het mogelijk de reguliere MMK en de opgeschaalde MMK (GAGS) onverdeeld met elkaar te verbinden. GGD Nederland en GHOR Nederland hebben het taakgebied beschreven in een gezamenlijke notitie. Ontwikkelingen in beleid en wetgeving In mei 2011 heeft het ministerie van VWS de landelijke nota gezondheidsbeleid uitgebracht. Deze nota beschrijft diverse aanknopingspunten voor het bevorderen, beschermen en bewaken van de volksgezondheid in relatie tot milieu. Bepaalde risicofactoren voor de gezondheid kunnen mensen niet zelf of moeilijk beïnvloeden. Naast genetische factoren zijn dat externe factoren zoals milieu en omgeving, infectieziekten (waaronder zoönosen), rampen/crises toegepast op gevaarlijke stoffen en xenofobe stoffen in voeding en andere producten. Op dit terrein moeten inwoners op de overheid kunnen rekenen. Heldere wet- en regelgeving, en toezicht op de naleving hiervan blijven daarom noodzakelijk. Voorbeelden zijn regelingen die het minimale niveau van arbeidsbescherming vastleggen (ARBO-wet), milieuwetgeving, het Bouwbesluit en de Warenwet voor product- en
4
voedselveiligheid. Ook beroepenregistratie, certificering of vergunningstelsels kunnen bijdragen aan risicobeperking. In de landelijke nota wordt ook een verbinding gelegd met de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid. Daarin is aandacht voor een gezonde leefomgeving waarin de belemmeringen tot bewegen worden verkleind. Zo is er aandacht voor de verkeersveiligheid van jeugd en ouderen. Daarnaast zijn er vier specifieke gezondheidsvraagstukken waar het kabinet aandacht voor vraagt: gezondheidsrisico’s in de directe omgeving, alert blijven op bestaande en nieuwe risico’s, zoals straling, binnenmilieu (balansventilatie) en rampen en incidenten. GGD’en hebben een belangrijke rol in de bescherming en bewaking van de gezondheid van burgers bij invloeden uit de leefomgeving op de gezondheid, zoals luchtverontreiniging, bodemverontreiniging, en geluidsoverlast.
5
Bewaken, beschermen en bevorderen volksgezondheid Het Programmacollege Gezondheid en Milieu heeft in 2011 een inventarisatie onder GGD’en gehouden om te bepalen welke inhoudelijke thema’s de GGD’en prioriteit geven in de komende twee jaar1. Dit heeft onderstaande speerpunten opgeleverd. Er is voor deze onderwerpen gekozen omdat verwacht wordt dat op deze terreinen veel gezondheidswinst te behalen is. Enerzijds wordt gericht op de inrichting van een goede crisisorganisatie van de GGD. Anderzijds zet de GGD zich in voor een goede adviesstructuur, zodat duurzame keuzen worden gemaakt en gezondheid een vanzelfsprekend onderwerp is in bestuurlijke besluitvormingsprocessen. Speerpunt Crisisbeheersing Rampen en crises leveren risico’s op waarbij mensen zelf weinig invloed hebben. Tijdens zo’n crisis, zoals bij een grieppandemie of milieuramp met gevaarlijke stoffen, heeft de overheid een regierol. Het gaat in eerste instantie om het oplossen van gevaarlijke situaties, het beperken van risico’s voor hulpverleners en omgeving (bevolkingszorg), het bieden van ondersteuning en advies aan slachtoffers, of direct of via SEH-diensten. Daarnaast kunnen rampen en crises met gevaarlijke stoffen in de nafase veel zorgvragen, -klachten en ongerustheid onder hulpverleners of direct betrokkenen (werknemers van betrokken bedrijven) en/of omwonenden opleveren. Dit vraagt om deskundige ondersteuning, direct of via risicocommunicatie (bijvoorbeeld biedt de GGD ondersteuning aan gemeenten). Bij crises en incidenten waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen of dreigen vrij te komen is een grote rol weggelegd voor de Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen (GAGS). De GAGS is een piketfunctie van de GGD ten dienste van de “opgeschaalde MMK-zorg”. De opgeschaalde MMK-zorg is gedefinieerd in de Wpg, maar valt ook onder de werking van de Wvr. De Wpg bepaalt dat de GGD verantwoordelijk is voor het bevorderen van de medisch milieukundige zorg. Daaronder valt het gezondheidskundig adviseren van de bevolking over de risico’s van gevaarlijke stoffen, in het bijzonder bij rampen of dreiging van rampen (artikel 2, lid e en artikel 14, lid 1 van de Wet ppg en artikel 2, lid 3b van het Besluit publieke gezondheid). De Wvr en het Besluit personeel veiligheidsregio’s bevat geen specifieke bepalingen over deze functie. De Regeling personeel veiligheidsregio’s geeft wel aan dat de GAGS als functionaliteit nauw samenwerkt en afstemt met de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS) van de brandweer, die in deze regeling is genoemd en uitgewerkt zoals het ondersteunen van Hoofd Sectie - GHOR als extern deskundige.
1
Met deze prioriteitstelling worden alle andere inhoudelijke onderwerpen binnen het vakgebied
Gezondheid en Milieu niet op voorhand uitgesloten.
6
Doel van de GAGS-functie is de gezondheidsconsequenties en gezondheidsrisico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen te kunnen beoordelen en te minimaliseren. Dit gebeurt door het adviseren over te nemen beheersmaatregelen of handelingsperspectieven. Er is inzicht nodig in de inwerking van gevaarlijke stoffen op de gezondheid van mensen om daarmee ongevallen en de gevolgen ervan goed te kunnen bestrijden en te beheersen. Foutieve interpretaties van de inwerking van gevaarlijke stoffen op de gezondheid kunnen letterlijk rampzalige gevolgen hebben. GAGS is een kennisintensieve functie met hoge afbreukrisico’s. De GAGS behartigt het kennisgebied gevaarlijke stoffen voor de publieke gezondheidszorg in het publieke veiligheidsdomein, en heeft daarbij specifieke aandacht voor kwetsbare groepen. De GAGS heeft gespecialiseerde kennis over de gezondheidsrisico´s van gevaarlijke stoffen en over de beoordeling daarvan in concrete acute situaties. Hij/zij wordt als deskundige (telefonisch) geconsulteerd bij ongevallen met gevaarlijke stoffen, waarbij potentieel of feitelijk sprake is van blootstelling van mensen en waarbij het niet uitgesloten is dat dit tot risico’s kan leiden. Bij grootschalige incidenten (GRIP-2 of hoger) moet de GAGS fysiek beschikbaar zijn voor de operationele staven (CoPI en OT/BT). De GAGS versterkt zo nodig het Regionaal Operationeel Team (ROT). In bepaalde situaties kan hij/zij ook worden gevraagd om naar het Actiecentrum, het Coördinatieteam Plaats Incident of het Beleidsteam te gaan ter ondersteuning van de GHOR-leiding aldaar. In de kennisondersteuning van het openbaar bestuur en operationele diensten (zoals GGD’en en geneeskundige hulpverleningsorganisaties in de regio, GHOR) voorziet het centrum Gezondheid en Milieu bij het RIVM (RIVM/cGM). De Wpg regelt de afstemming tussen de Rijksoverheid en de gemeenten. Op een aantal punten was verbetering noodzakelijk, zoals versterking van de positie en slagkracht door betere verbinding van de GGD en GHOR. Met ingang van 1 januari 2012 is in de Wpg geregeld dat de GHOR en de GGD in een veiligheidsregio onder één directeur komen. Deze directeur Publieke Gezondheid (DPG) is de schakel tussen het openbaar bestuur en de zorg- en hulpverleners in de witte keten. Doelstelling 1 Implementatie van de doelstellingen uit het GAGS-dossier “De GAGS bij GGD Nederland” Het dossier benoemt de volgende onderwerpen en (sub)doelen:
Inbedding van GAGS-platform: daarmee is een platform voor dit deelproces beschikbaar. Afstemming/inbedding met het Programmacollege Gezondheid en Milieu. Realiseren van een goede verbinding met de regio’s (GGD’en en GHOR-bureaus).
Borgen van opleidingsprogramma GAGS: er is een bestaand programma met opleidingscommissie, verbonden aan de NSPOH. Op basis van actuele wetgeving is behoefte aan actualisering van het document beroepscompetentie.
Borgen en actualiseren van de regeling GAGS: de bestaande registratiecommissie handhaven en opnieuw inbedden.
7
Opnieuw vaststellen financiering van GAGS-taken: in 2013 is een gezamenlijke verantwoordelijkheid (GGD en GHOR) en financiering overeengekomen.
Doelstelling 2
Het op orde brengen van de OTO-infrastructuur met behulp van het landelijke OTOproject van GGD Nederland en verbetering van het scholingsaanbod CBRN.
Doelstelling 3
Het verbeteren van de adviesstructuur tijdens milieucrises, waarbij de gezondheidsadviesstructuur RIVM-BotMi en DPG/GAGS wordt verbeterd, met helder onderscheid in de professionele en bestuurlijke aspecten en verantwoordelijkheden van crisisbeheersing.
Doelstelling 4
Verdergaande professionalisering van de GAGS-functie zoals omschreven in het Witboek2 GAGS-noden. Het gaat daarbij om de volgende onderdelen: -
Operationeel handboek GAGS ontwikkelen, waaronder het opstellen van procesdraaiboek MMK (onderdeel OTO-project) en daarvoor een subsidieverzoek indienen bij VWS;
-
De regionale risicoprofielen eenduidig vertalen naar de AGS- en GAGSfuncties/regio’s. Het is nodig dit in samenwerking met de NVBR op te pakken en een subsidie hiervoor gezamenlijk een subsidieverzoek indienen bij het ministerie Veiligheid en Justitie voor de implementatiebegeleiding van de regio’s;
-
Opzetten van een mechanisme voor ontwikkeling, vaststelling en implementatie van praktijkrichtlijnen en daarvoor afspraken maken met VWS en RIVM voor structurele ondersteuning.
Doelstelling 5
Afstemmen van activiteiten binnen het werkveld van de GGD en de GHOR door het organiseren van raakvlakken tussen reguliere en opgeschaalde taken in de openbare gezondheidszorg (GROP). Het organiseren van verbinding met ketenpartners in de zorg (HaROP, ZiROP) en de overige ketenpartners van de veiligheidsregio, onder andere door participatie in het ROAZ (Regionaal Overleg Acute Zorg).
2
Het Witboek is behandeld in het GAGS-platform van 24 nov. 2011 en 17 jan. 2012, alsmede in de registratiecommissie van 20 jan 2012.
8
Speerpunt Leefomgeving Een gezondheidsbevorderende inrichting van de leefomgeving zorgt ervoor dat mensen in hun dagelijkse handelingen gestimuleerd worden gezondere keuzes te maken. Vanuit de overheid zou men zich daarbij moeten richten op stimulerende maatregelen en wetgeving die een bijdrage leveren aan bescherming en bevordering van de volksgezondheid. Het verbeteren van de situatie voor velen draagt in het algemeen meer bij aan de volksgezondheid dan het beperken van extreme situaties voor enkelen. Om het gezondheidsbelang te kunnen behartigen is het belangrijk als GGD goed en tijdig bij bestuurlijke besluitvormingsprocessen betrokken te zijn. Hierdoor ontstaan kansen om gezondheidsschade te voorkomen en aan gezondheidsbevordering te werken. Met als resultaat (meer) en duurzame gezondheidswinst. Tot nu toe wordt gezondheid in ruimtelijke planvorming veelal alleen indirect meegewogen, namelijk door te toetsen aan milieunormen. Landelijk ontstaan er echter steeds meer initiatieven rondom (de inrichting van) gezonde wijken. Naast het voorkómen van gezondheidsschade door verontreiniging van de traditionele milieufactoren zoals bodem, water en, lucht gaat ook aandacht uit naar de beleving van de leefomgeving (bijvoorbeeld geur- en geluidhinder of onrust in verband met nabijgelegen industrie of elektromagnetische velden) en naar gezondheidsbevorderende aspecten (beweeg- en ontspanningsmogelijkheden, zoals aangename groenvoorzieningen). In sommige gevallen wordt ook de aantrekkelijkheid van de leefomgeving (voorzieningen, rust, groen) en de mogelijkheden tot participatie in de planvorming meegenomen. Verder vragen de commissie MER en de Inspectie voor de Gezondheidszorg steeds meer aandacht voor de effecten van ruimtelijke plannen op de gezondheid.
Ruimtelijke ordening
De afgelopen jaren zijn GGD’en steeds meer betrokken geraakt bij de ontwikkeling van ruimtelijke ordening. Zo worden er kwalitatieve adviezen gegeven bij bijvoorbeeld planMER’s, voeren sommige GGD’en een Gezondheidseffectscreening (GES) uit en wordt soms inbreng van gezondheid gevraagd in het ruimtelijk planproces. Diverse GGD’en ontwikkelen methoden om planologen vroegtijdig van informatie te voorzien. Verder vindt beleidsadvisering plaats, bijvoorbeeld in het kader van de nota gezondheidsbeleid. Veelal vindt deze advisering nog vrij ‘ad hoc’ plaats en is er nog weinig afstemming tussen de GGD’en over dit thema. Bij ruimtelijke plannen zijn een zorgvuldige belangenafweging en juridische feilloosheid erg belangrijk. Een besluit moet ‘Raad van State proof’ zijn, en draagvlak bij burgers voorkomt mogelijk succesvolle bezwaar- en beroepsprocedures met vertraging van besluitvorming en vervolgens belemmering van ruimtelijke, sociale en/of economische ontwikkelingen tot gevolg.
9
Doelstelling 6
Gezondheid wordt structureel meegenomen bij planontwikkeling, planprocedures en ruimtelijke ordeningsvraagstukken. Gezondheid krijgt een plek in het wijzigingsproject omgevingswet (Beleidsbrief Eenvoudig Beter)3. Verder versterken van de rol van GGD als adviseur gezondheid en leefomgeving in de gemeente.
Doelstelling 7
Er is structureel inspraak georganiseerd op landelijke wetgevingstrajecten en beleidsnota’s op het terrein van ruimtelijke ordening. GGD Nederland speelt daarbij een verbindende rol tussen de landelijke overheid en de GGD als gezondheidsadviseur van gemeente en provincie.
Intensieve veeteelt
Bij duurzame veehouderij moet er een optimale balans zijn tussen diergezondheid (inclusief welzijn) leefomgeving en volksgezondheid. Het probleem kan niet uitsluitend benaderd kan worden vanuit de infectieziektebestrijding omdat het ook een belangrijke milieucomponent heeft en ruimtelijke ordeningsvragen met zich meebrengt. Ook kan duurzame veehouderij tot grote onrust leiden onder de bevolking. Geur, fijnstof en endotoxinen hebben effecten op de volksgezondheid. Dit vraagt om een meer integrale benadering en daarmee niet alleen vanuit het professionele domein. Ook lokale, provinciale en landelijke bestuurders hebben te maken met landbouwbeleid en ruimtelijke ordening. Gemeenten en provincies hebben behoefte aan eenduidige gezondheidgerelateerde advisering. In het briefadvies van GGD Nederland aan de commissie Alders van 10 augustus 2011 is aangegeven dat de intensieve veehouderij zou moeten worden gekenschetst als een industriële bedrijfstak waaraan hoge eisen aan de bedrijfsvoering worden gesteld. Daar hoort ook een advies over een gezonde afstand tussen bedrijven en woonkernen bij. De huidige wetgeving is vooral gericht op geurhinder en fijnstof in de vorm van PM10, maar niet op cumulatie van geurblootstelling, de endotoxinen en biologische agentia. Hierdoor wordt onvoldoende rekening gehouden met de gezondheidsrisico’s van veehouderijen. Uit recent onderzoek4 in de omgeving van intensieve veehouderijen is gebleken dat de lucht rond deze bedrijven anders van samenstelling is dan elders. Zo worden hier verhoogde concentraties fijnstof gevonden die vooral bepaalde micro-organismen en endotoxinen bevatten, stoffen die voorkomen in de celwand van sommige bacteriën. In het derde kwartaal 2012 komt de Gezondheidsraad met een advies over de relatie tussen volksgezondheid en intensieve veeteelt.
3
Beleidsbrief eenvoudig beter, kamerstuk 28 juni 2011 Ministerie I&M
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/06/28/beleidsbriefeenvoudig-beter.html 4
Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar
potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen. IRAS Universiteit Utrecht, NIVEL, RIVM, juni 2011
10
De minister heeft de Gezondheidsraad ook gevraagd een toetsingskader te ontwikkelen ten aanzien van de risico’s voor de volksgezondheid, intensieve veeteelt en omgeving. Vanuit GGD Nederland zal een project starten voor de versterking van de structuur van de zoönosebestrijding en de bevordering van de regionale samenwerking. Binnen GGD Nederland zal in dit project aandacht zijn voor kennisuitwisseling en afstemming van informatievoorziening en ontwikkeling tussen de taakgebieden MMK en infectieziektebestrijding. Ook wordt gestreefd naar een landelijk samenwerkingsconvenant tussen GGD Nederland, RIVM, Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en de Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) en een overeenkomst voor de gegevenslevering tussen het ministerie van Economische zaken Landbouw en Innovatie (EL&I) en RIVM en GGD voor het uitwisselen van diergegevens aan RIVM en GGD. Doelstelling 8
Bijdrage leveren aan de landelijke ontwikkeling van instrumentarium voor toetsing en advisering (zoals toetsingskader en het GES-instrument) betreffende o.a. duurzame locaties, kinderopvang op boerderijen, antibiotica in bodem en oppervlaktewater.
Doelstelling 9
Zorg voor wettelijke verankering van volksgezondheidsbelangen in relatie tot (intensieve) veehouderij mede gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad in het najaar 2012.
Doelstelling 10
Verbreden van het “Beleidsadvies kinderopvang op boerderijen, september 2012 (GGD Hart voor Brabant)” naar landelijk standpunt en uitrol naar overige GGD-regio’s.
Geluid
Na luchtverontreiniging is geluid de tweede milieufactor wat betreft de invloed op de gezondheid en de belangrijkste bron van hinder in de leefomgeving. De verwachting is dat de lucht de komende jaren schoner wordt, maar dat de geluidssituatie niet zal verbeteren. Relatief wordt het onderwerp geluid de komende jaren dus belangrijker. De grote invloed ervan op gezondheid rechtvaardigt de aandacht van GGD’en. Die aandacht is echter altijd beperkt geweest omdat er sinds de Wet geluidhinder een sterke nadruk lag op technisch geformuleerde normen. Omdat er niet veel expertise op dit terrein bij GGD’en bestond, is . In 2011 is een werkgroep geluid opgericht. In 2011 heeft het RIVM een ‘Handreiking geluid wegverkeer’ uitgebracht, vooral bedoeld om GGD’en te ondersteunen bij het doen en interpreteren van onderzoek naar geluidsoverlast van verkeer.
11
De beperkte aandacht voor geluid is ook te zien bij overheden. Geluid is, overigens net als luchtkwaliteit, voor de meeste overheden vooral van belang voor zover het beperkingen oplegt aan bouwplannen. Veel gemeenten zijn eerder bezig maximale ruimte voor het bouwen te creëren door de grenzen van de geluidsnormen op te zoeken. Dat was bijvoorbeeld te zien in de discussie rond de recente wetswijzigingen in de regels voor geluid, bekend als SWUNG1 (en het nog te realiseren SWUNG2). Geluid stond daarmee weer in de schijnwerpers. De nieuwe wetgeving legt nieuwe grenzen op aan de geluidsproductie van infrastructuur en industrie en legt nieuwe normen vast voor het bouwen. In de nieuw vastgestelde grenzen zijn de belangen van gezondheid, bouwen en mobiliteit weliswaar meegenomen, maar is de eerdere geleidelijke overschrijding van streefwaarden in feite geaccepteerd. Een aantal gemeenten heeft meer of minder vergaand 'stillezijdenbeleid’ vastgesteld. Dat houdt in dat een woning altijd aan één kant een (al dan niet afgeschermde) zijde heeft met een lage geluidsbelasting. Dat blijkt een belangrijke bijdrage te leveren aan het welzijn en de gezondheid van mensen. GGD’en kunnen gemeenten stimuleren dergelijk beleid op te zetten op een zodanige manier dat een maximale gezondheidswinst wordt behaald. Gehoorschade bij jongeren is een groot en groeiend probleem met grote maatschappelijke en financiële impact. De werkgroep geluid werkt samen met de Hoorstichting en de GHOR (evenementen) aan een richtlijn en wil een standpunt van GGD Nederland voorbereiden. De richtlijn en het standpunt kunnen dienen als startpunt voor verdere acties. Doelstelling 11
Versterking van aandacht voor de betekenis van geluid bij GGD’en. De recent opgerichte werkgroep geluid kan een bijdrage leveren aan de versterking van het onderwerp geluid bij GGD’en.
Doelstelling 12
Gezondheid inbrengen bij maatschappelijke ontwikkelingen rond geluid. GGD’en kunnen het gezondheidsargument hierbij sterker benadrukken. Onder meer advisering bij geluidsactieplannen van de gemeenten bij SWUNG 2 en actieplannen.
Doelstelling 13
Stimuleren van lokaal geluidsbeleid van gemeenten waaronder bevorderen van stillezijdenbeleid.
Doelstelling 14
Beperken van gehoorschade door jongeren door acties uit te voeren op basis van de nog vast te stellen richtlijn en op te stellen standpunt.
12
Luchtkwaliteit
Luchtverontreiniging heeft van alle milieufactoren in Nederland de grootste impact op de volksgezondheid. De in de Nederlandse wetgeving verankerde Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit beschermen onvoldoende tegen het optreden van gezondheidsschade. De WHO adviseert voor fijnstof twee maal zo lage grenswaarden als de huidige EUnormen. De wettelijke grenswaarden bieden ook en vooral in situaties met veel verkeer onvoldoende gezondheidsbescherming. Roet, ook wel zwarte rook, dieselroet, elementair koolstof genoemd, zou een goede aanvullende indicator zijn. In Nederland wonen en verblijven (school, werk) veel mensen in de buurt van drukke wegen. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat blootstelling aan luchtverontreiniging van het verkeer nabij drukke wegen nadelig is voor de gezondheid, vooral voor de kwetsbare groepen: kinderen, ouderen en mensen met al bestaande aandoeningen van longen, hart of bloedvaten. Gezondheidseffecten die kunnen optreden zijn: levensduurverkorting, longfunctiedaling en verergering en vaker voorkomen van harten vaatziekten en luchtwegaandoeningen. De invloed van een snelweg op luchtkwaliteit (met name roetdeeltjes en ultrafijne deeltjes) en gezondheid is tot op een afstand van minimaal 300 meter merkbaar. Er is aanvullend lokaal beleid nodig om gevoelige groepen nabij drukke wegen beter te beschermen. Het bestaande Landelijk Besluit Gevoelige Bestemmingen beschermt de gezondheid onvoldoende, omdat hierin is opgenomen dat er sprake moet zijn van overschrijding van de PM10 of NO2 norm, terwijl deze stoffen geen goede indicator zijn voor verkeersgerelateerde luchtverontreiniging. Enkele gemeenten, waaronder Amsterdam, Harderwijk en Best, hebben vastgelegd dat binnen bepaalde zones langs drukke wegen geen (nieuwe) gevoelige bestemmingen mogen komen. Doelstelling 15
Stimuleren van aanvullend lokaal beleid voor gevoelige bestemmingen in alle gemeentes o.a. door voortzetting van de samenwerking van GGD Nederland met het Astmafonds.
Doelstelling 16
Gemeenten en rijk stimuleren om roet als aanvullende indicator te gebruiken bijvoorbeeld bij evaluatie van veranderingen in luchtverontreiniging na wijzigingen in verkeerssituatie. Onder meer door (mede) ontwikkelen van een methodiek om te kunnen rekenen aan roet (concentraties, gezondheid).
Doelstelling 17
Betrokkenheid van GGD’en vergroten bij het beoordelen van gezondheidsrelevante verkeersmaatregelen en ruimtelijke planvorming, bijvoorbeeld door gemeentelijke plannen door te rekenen op gezondheidswinst.
13
Speerpunt Binnenmilieu Het milieu in gebouwen heeft vermijdbare negatieve effecten op de gezondheid. Hier is relatief weinig onderzoek naar gedaan. Factoren die de kwaliteit van het binnenmilieu beïnvloeden zijn o.a. luchtverontreiniging, chemische stoffen, geluid, hitte en straling. Uit de al wel bekende gegevens is afgeleid dat er een aanzienlijk gezondheidsverlies bestaat door deze bronnen binnen gebouwen. Immers, de belangrijkste blootstelling aan verontreinigingen en geluid van buiten vindt plaats binnen gebouwen, doordat de meeste mensen veel vaker binnen zijn dan buiten. Bovenop de blootstelling die van buiten naar binnen komt, zijn er ook bronnen binnenshuis. Bijvoorbeeld door bezuiniging op schoonmaak, door energiebesparing en door nieuwe producten (b.v. met brandvertragers) kan de verontreiniging van bronnen in het binnenmilieu toenemen. Ook een te hoge binnentemperatuur kan vaker optreden, mede door klimaatverandering. De wet- en regelgeving is niet toereikend voor het beschermen van de volksgezondheid door blootstelling in het binnenmilieu. Op belangrijke onderdelen, zoals straling uit bouwmaterialen, bestaan zelfs geen wettelijke eisen. Het rijksbeleid ten aanzien van het binnenmilieu is steeds meer gericht op naleving en kwaliteitsborging door marktpartijen en op lokale handhaving. Telkens blijkt echter dat de bouwsector de voorschriften niet goed naleeft. Gemeenten geven weinig prioriteit aan het handhaven van de meeste voorschriften die het binnenmilieu moeten beschermen. Zij leggen graag het probleem bij de gebruiker, maar die kan in een slecht gebouw nauwelijks een behoorlijk binnenmilieu realiseren. Op voorstel van de Werkgroep binnenmilieu zijn voor GGD Nederland in 2010 aanbevolen beleidslijnen voor het binnenmilieu geaccordeerd door de Adviesgroep Milieu (voorloper van het programmacollege). Op deze beleidslijnen zijn de volgende doelstellingen gebaseerd. Doelstelling 18
Verbetering van de kwaliteit van gebouwen door invloed uit te oefenen op het beleid en instrumentarium (inclusief regelgeving) van rijksoverheid, VNG en gemeenten.
Doelstelling 19
Aandacht vestigen op het belang van gezond binnenmilieu in scholen, kindercentra en woningen door voortzetten van de huidige binnenmilieuprojecten en door vergroten van bewustzijn en kennis bij (landelijke) organisaties in de bouwsector, onderwijs (gezonde school vignet) en kinderopvang.
14
Verbeteren randvoorwaarden
Personeel en opleiding In het najaar 2011 is op verzoek van het bestuur en Programmacollege Zorg en Veiligheid van GGD Nederland een inventarisatie gehouden onder alle 28 GGD´en over de formatieve inzet en vacatureruimte MMK per 1 juli 2011. De GAGS-functie is niet meegenomen in deze inventarisatie omdat deze functie ook niet was opgenomen in de systematiek voor de formatieberekening 2005. In totaal is op dit moment voor zowel eerste als tweedelijns MMK 72,41 fte beschikbaar. Dit is 20 fte meer dan in 2005, maar landelijk is er nog een tekort van 26 fte (26%) ten opzichte van de uitgerekende waakvlamnorm van 99 fte. De berekeningen zijn gemaakt op basis van de in 2005 ontwikkelde berekeningssystematiek. Er zijn toen twee normen ontwikkeld: de waakvlamnorm (minimale personele inzet) en de streefnorm (wenselijke beschikbaarheid). De systematiek werd in 2005 vastgesteld en omarmd door de VNG en GGD Nederland. Naast het tekort aan formatieruimte is geconstateerd dat er verschillende vraagstukken liggen met betrekking tot opleiding van MMK-artsen en overige MMK-professionals. De verwachting is dat de vraag over MMK vraagstukken jaarlijks zal toenemen met 2 tot 4%. Met name op het terrein van binnenmilieu en agrarische activiteiten, maar ook op het terrein van lucht en geluid. Het Capaciteitsorgaan heeft o.a. op basis van deze prognose becijferd5 dat er jaarlijks vier MMK-artsen moeten worden opgeleid om het verwachte tekort te kunnen opvullen. GGD’en hebben echter moeite met het werven van nieuwe MMK-artsen. Ook zijn er financiële drempels. Bovendien zijn slechts enkele GGD’en in staat nieuwe MMK-artsen op te leiden. Op dit moment zijn dit GGD Rotterdam Rijnmond, Groningen, Gelderland-Midden (Arnhem) en bureau GMV (Tilburg). Van deze GGD’ en met opleidingsbevoegdheid kunnen sommigen uitvallen als de erkende MMK-opleider daar verdwijnt. Om tot een oplossing te komen zijn diverse gesprekken gevoerd met de NSPOH, RIVM, het SGRC en de beroepsgroepen. Dit heeft echter tot nu toe niet geleid tot een structurele oplossing van het probleem. MMK-professionals hebben verschillende opleidingsachtergrond; ze zijn o.a. arts, milieugezondheidskundige, toxicoloog, epidemioloog, medisch bioloog, verpleegkundige, stedenbouwkundige. Deze diversiteit is nodig voor een professionele advisering en zorgt voor deskundige teams. Het is belangrijk voor het vakgebied om deze diversiteit te behouden. Hiertoe is extra aandacht voor medische milieukunde nodig in diverse opleidingen.
5
Capaciteitsplan 2010 deelplan 4 sociaalgeneeskundigen, Capaciteitorgaan Utrecht januari 2011 revisie 1.1 15
In 2012 worden de financiële middelen van het Zielhuisfonds overgeheveld naar GGD Nederland. De middelen blijven geoormerkt voor opleidingsactiviteiten voor artsen binnen het vakgebied gezondheid en milieu. Een van de voorwaarden voor overheveling is het voorleggen van een bestedingsplan. Doelstelling 20
Het op waakvlamniveau brengen van de totale formatie van alle disciplines binnen het vakgebied gezondheid en milieu.
Doelstelling 21
In kaart brengen van de opleidingsbehoefte en het opleidingsaanbod in zowel opgeschaalde- als reguliere MMK.
Doelstelling 22
In 2012 wordt een bestedingsplan Zielhuisfondsmiddelen voorgelegd, zodat de middelen kunnen worden overgeheveld en de stichting kan worden opgeheven.
Academische Werkplaats Zowel op het gebied van MMK als crisisbeheersing zijn ontwikkelingen gaande in de academisering: de Academische Werkplaats Medische Milieukunde (AW-MMK) en de Academisering in de Crisisbeheersing (AW-C). Deze programma's dragen bij aan een hoge kwaliteit van werken en opleiding van MMK-medewerkers en het bevorderen van evidence based werken. Daarnaast stimuleren de programma's het vraaggestuurd werken door vragen van gemeenten te beantwoorden door middel van onderzoek. Academische Werkplaats Medische Milieukunde De Academische Werkplaats Medische Milieukunde is in 2006 gestart. AW-MMK is één van de Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid. De AW-MMK richt zich op onderzoek en ontwikkeling binnen de GGD. In de eerste fase (2006-2010) zijn vier promotieonderzoeken uitgevoerd. In de tweede fase (2011-2015) zijn er drie grote onderzoeken en is budget gereserveerd voor het financieren van zo'n 10 kleine, kortlopende projecten. De coördinatie van AW-MMK wordt uitgevoerd door GGD Gelderland-Midden en Universiteit Utrecht. Het Bestuur van AW-MMK wordt gevormd door directeuren van de zes betrokken GGD'en en hoogleraren van de twee betrokken universiteiten. Het bestuur heeft een financieel controlerende en sturende rol. De Raad van Advies bestaat uit vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, RIVM, milieudiensten en milieu- en gezondheidsorganisaties zoals CROW (nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte), Astmafonds en VVM (Vereniging van Milieuprofessionals). De Raad van Advies heeft een inhoudelijk adviserende en signalerende rol.
16
De huidige infrastructuur van AW-MMK wordt tot 2015 voor 60% gefinancierd vanuit ZonMw en voor 40% vanuit de betrokken GGD'en en universiteiten. ZonMw financiert grote onderzoeksprojecten voor 90% en de kortlopende projecten volledig. Academisering in de crisisbeheersing In december 2010 is besloten tot een traject academisering van crisisbeheersing in de openbare gezondheidszorg. In 2011 zijn zes projecten gehonoreerd om een eerste aanvang te maken met academisering, aangezien de inrichting van een academische werkplaats crisisbeheersing niet haalbaar bleek. In de projecten wordt samengewerkt tussen praktijkorganisaties GGD en/of GHOR en onderzoekspartijen zoals universiteiten en kennisinstituten. Een overzicht van projecten is te vinden op de site van ZonMw. De factoren van belang voor de toekomst van de academische werkplaatsen zijn:
Commitment van GGD'en, inzien belang van onderzoek door GGD'en, inbedding onderzoek in dagelijkse GGD-praktijk. Management van GGD'en moeten het belang inzien van onderzoek op MMK-gebied voor het dagelijkse werk van MMK'ers en GAGS, faciliteren en richting hun besturen communiceren en draagvlak creëren;
Ondersteuning van GGD Nederland aan Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid bij onderzoek naar instrumentontwikkeling/beleidsontwikkeling (gemeentegrensoverschrijdend);
Financiële bijdragen van GGD'en na 2015 voor de coördinatie van AW-MMK. Voortzetting van de coördinatiestructuur van AW-MMK is nodig voor het ondersteunen van (kleinere) GGD'en bij het opzetten van onderzoek, het afstemmen van onderzoeksprojecten en het faciliteren van onderzoek door onderwijs, toegang tot literatuur, en contacten met universiteiten;
Rol van GGD Nederland in coördinatie van Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid. Deze coördinatie is tot 2014/2015 in handen van ZonMw. Dit wordt (hoogstwaarschijnlijk) daarna door GGD Nederland overgenomen.
Doelstelling 23
In 2012 en 2013 worden GGD’en via de Academische Werkplaatsen en GGD Nederland geïnformeerd over de voortgang, ontwikkelingen, en voorstellen voor inbedding en coördinatie van de academische werkplaatsen na 2014/2015.
Doelstelling 24
Het tot stand brengen van afspraken met gemeenten, ministeries, RIVM, universiteiten en andere onderzoeksinstituten over de inbedding van de academische werkplaatsen.
17
Samenwerken Het Programmacollege Gezondheid en Milieu is breed van samenstelling. Vanuit deze samenstelling kunnen voorstellen en adviezen worden uitgewerkt om de strategische agenda’s van de diverse departementen te beïnvloeden. Voor een effectieve lobby op landelijk niveau is het nodig dat het netwerk van de GGD’ en in Nederland met de ministeries op dit onderwerp wordt versterkt. Op bestuurlijk niveau vindt nu nog nauwelijks overleg plaats tussen het bestuur van GGD Nederland en de directies van I&M (onder andere DG Bereikbaarheid, DG Milieu en Internationaal en DG Ruimte en Water) en EL&I (o.a. DG AGRO en DG Natuur en Milieu). Een belangrijke samenwerkingspartner voor de professionals van de GGD is het RIVM. Ondersteunende en adviserende rol RIVM Het centrum Gezondheid en Milieu van het RIVM ondersteunt GGD’en, de GHOR en overheden op de gebieden: •
Gezondheid en Milieu;
•
Nazorg: gezondheidsonderzoek na incidenten;
•
Nazorg: psychosociale nazorg na incidenten.
Deze ondersteuning vindt zowel plaats bij calamiteiten (“warme fase”) als in de reguliere situatie (“koude fase”), inclusief de ondersteuning bij de voorbereiding op de afhandeling van incidenten (preparatie). Het centrum is operationeel vanaf 1 januari 2007 en wordt gefinancierd door het ministerie van VWS. Het ministerie heeft aan de ondersteuning van GGD’en en de GHOR een aantal voorwaarden gesteld:
De projecten vallen niet onder de reguliere werkzaamheden van GGD’en;
De projecten worden zoveel mogelijk in samenwerking tussen GGD’en en RIVM uitgevoerd;
De projecten zijn regio-overstijgend;
De producten en resultaten dienen toepasbaar te zijn in meer regio’s.
Daar komt bij dat ondersteuning in de warme fase altijd prioriteit krijgt en dat VWS heeft uitgesproken dat er voldoende aandacht moet zijn voor ondersteuning die crisis gerelateerd is. Het cGM werkt voor de psychosociale ondersteuning samen met de stichting Arq. Het NIVEL is partner bij vraagstukken rond gezondheidsonderzoeken. Het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMCU maakt deel uit van het programma Gezondheid en Milieu van het RIVM en is een belangrijke partner ten aanzien van toxicologische ondersteuning (chemisch en nucleair). Naast deze partners zijn er zowel intern bij het RIVM als extern in het kennisnetwerk vele partners en experts die worden ingeschakeld wanneer hun deskundigheid van belang is voor het voorliggende vraagstuk. Bij calamiteiten sluit het centrum Gezondheid en Milieu nauw aan bij de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) van het RIVM. Het cGM werkt vraaggestuurd.
18
Voor projecten op het terrein van gezondheid en milieu speelt het Programmacollege Gezondheid en Milieu van GGD Nederland een belangrijke rol. De prioritering van projecten voor het werkplan van het cGM vindt in dit college plaats, middels een daartoe opgestelde werkplanprocedure. De vraagsturing heeft eveneens geleid tot een breed palet aan producten. Zo zijn er diverse richtlijnen, instrumenten zoals de Monitor voor de beleving van de Leefomgeving, onderzoeksrapporten, kennisdocumenten, toolkits gericht op ondersteuning van professionals bij communicatie, bijeenkomsten, opleiding zoals de Kenniskring MMK, en ondersteuning bij OTO samen met de Academie voor opgeschaalde Zorg. Om een goede aansluiting op de praktijk te ondersteunen, zijn vanuit het cGM bij vijf grote bovenregionale centrum GGD’en liaisons geplaatst, die daar 1 á 2 dagen per week aanwezig zijn (Rotterdam, Amsterdam, Groningen, Arnhem, Tilburg). Het cGM is agendalid van het Programmacollege Gezondheid en Milieu. Positionering van het programmacollege Het programmacollege is samengesteld uit vertegenwoordigers van de GGD-regio’s, RIVM, ministerie van I&M, ministerie van VWS, GHOR Nederland, het GAGS platform, de Academische Werkplaats MMK, de GGD vakgroep Milieu en Gezondheid. Vertegenwoordiging vanuit VNG is wenselijk. De taak van het programmacollege is de GGD’en en GGD Nederland te adviseren over beleidsvraagstukken en strategische onderwerpen op het terrein van gezondheid en milieu. De GGD- vertegenwoordigers zijn voorgedragen door de regio’s en dragen zorg voor terugkoppeling naar de achterban. De voorzitter van het programmacollege is deelnemer en portefeuillehouder Gezondheid en Milieu in de programmaraad Zorg en Veiligheid van GGD Nederland. Hierdoor is de verbinding met het bestuur en de ALV van GGD Nederland geregeld. De secretaris van de programmaraad Zorg en Veiligheid is tevens adviseur van het programmacollege, secretariële ondersteuning wordt geleverd door het RIVM. Verder wordt gestreefd naar meer samenwerking met de VNG. Doelstelling 25
Op basis van het spoorboekje 2012-2013 wordt in de eerste helft van 2012 een lobbywerkplan opgesteld voor de realisatie van de strategische doelen uit deze notitie.
19
Realisatie en financiering Voor de realisatie van bovengenoemde 25 doelstellingen wordt de volgende aanpak voorgesteld. Er zijn zowel lokaal als nationaal beperkte financiële middelen beschikbaar. Gegeven het huidige economische klimaat is niet te verwachten dat dit op korte termijn zal veranderen. De realisatie van de doelstellingen vraagt daarom een innovatieve benadering waarbij beschikbare mensen en middelen optimaal kunnen worden ingezet. Voor de uitwerking van de doelstellingen wordt onderscheid gemaakt in professionele, tactische en strategische doelen. Uitgangspunt is een projectmatige benadering. Strategische onderwerpen worden via het programmacollege neergelegd en uitgewerkt bij de programmaraad Zorg en Veiligheid van GGD Nederland. Op onderdelen is er voor de uitvoering van de deelprojecten ondersteuning van het landelijke bureau geregeld. In 2012 zijn voor de volgende onderwerpen bij GGD Nederland projectmiddelen beschikbaar:
implementatieproject Wpg 2e tranche (financiering VWS)
project versterking zoönosebestrijding (financiering VWS)
OTO project (waaronder GROP-MMK en GROP-Gezondheidsonderzoek)
Landelijke project Binnenmilieu
Voor de uitvoering van de doelstellingen in het spoorboekje worden bestaande kennisuitwisselingplatforms voor professionals betrokken. Werkgroepen worden belast met de tactische en professionele uitwerking van de doelstellingen.
GAGS platform
Kenniskringen MMK
Vakgroep Milieu en Gezondheid6 o
werkgroep Ruimtelijke ordening
o
werkgroep Intensieve veeteelt en gezondheid
o
werkgroep Binnenmilieu
o
werkgroep Geluid
o
werkgroep Lucht
In de werkgroepen wordt gezorgd voor een vertegenwoordiging van de MMK-regio’s. Bijkomend voordeel hiervan is dat de specialistische kennis wordt ontwikkeld binnen de werkgroepen en dat kennisdragers bij specifieke vraagstukken kunnen worden geconsulteerd door GGD’en en GGD Nederland en anderen. In elke werkgroep participeert een liaison van het RIVM. Het secretariaat van de landelijke activiteiten is ondergebracht bij GGD Nederland en wordt uitgevoerd door de senior adviseur en secretaris van het programmacollege. Het Programmacollege Gezondheid en Milieu is belast met de coördinatie en uitwerking van het spoorboekje. 6
Bij de vakgroep Milieu en Gezondheid zijn meer inhoudelijk werkgroepen ondergebracht,
bijvoorbeeld de werkgroep gewasbeschermingsmiddelen (i.v.m. NAP gewasbeschermingsmiddelen).
20
Financiële middelen Voor het opstellen van een operationeel handboek GAGS en voor het eenduidig vertalen van regionale risicoprofielen naar de AGS- en GAGS-functies/regio’s wordt voorgesteld subsidie aan te vragen bij respectievelijk het ministerie van VWS en het ministerie van V&J. Wat betreft de doelstellingen die raakvlakken hebben met onderwijs van de MMK en GAGS is voorgesteld een plan van aanpak te beschrijven in het kader van de opheffing van het Zielhuisfonds. Voor de uitvoering van de overige doelstellingen wordt er van uit gegaan dat deze zo veel mogelijk binnen de bestaande structuur en budgetten kan worden uitgevoerd. Procedure voor vaststelling Het Programmacollege Gezondheid en Milieu en de Programmaraad Zorg en Veiligheid stellen het spoorboekje inhoudelijk vast. Via het bestuur van GGD Nederland stelt de ALV van GGD Nederland het spoorboekje vast. Daarna zal het Programmacollege Gezondheid en Milieu samen met de werkgroepen de uitvoering van de doelstellingen ter hand nemen.
21
Bijlage 1.
Deelnemers programmacollege
Naam
Rol
Organisatie
Hugo Backx
Voorzitter
GGD Hart voor Brabant
Jelle Doosje
Ambtelijk secretaris
GGD Nederland
Angelique van der Lans
Secretaris
RIVM/cGM
Vertegenwoordiger regio Fred Woudenberg
Noord-Holland / Flevoland/Utrecht
Rob van Strien
vervanger
GGD Amsterdam
Vertegenwoordiger regio Sven Evertz
Limburg
Naam
vervanger
GGD Zuid-Limburg
Vertegenwoordiger regio Lianne Elsman
Zuid-Holland
Ellen Peeters
vervanger
GGD Rotterdam-Rijnmond
Vertegenwoordiger regio Brabant/Zeeland Ellis Franssen Inge van den Broek
Bureau MGV Brabant/Zeeland vervanger Vertegenwoordiger regio
Peter Jorna
Noord
Frans Duijm
vervanger
GGD Groningen
Vertegenwoordiger regio Nicole Bakker
Oost
GGD IJsselland
Masja Kruse
vervanger
GGD Gelderland-Midden
Jantien Noorda
Voorzitter Vakgroep MMK
GGD Groningen
Frans Duijm
vervanger
Henk Jans
GAGS
Irene van der Woude
vervanger
GHOR Rotterdam-Rijnmond
Moniek Zuurbier
Academische Werkplaats MMK
GGD Gelderland-Midden
Peter van den Hazel
vervanger
GGD Gelderland-Midden
GHOR Nederland Jan Woldman
Agendalid
GHOR Nederland
Jan van Leeuwen
vervanger
GHOR Veiligheidsregio R’dam-Rijnmond
Ministerie I&M Julie Ng-A-Tham
Agendalid
Cor van den Bogaard
vervanger
Ministerie I&M
Ministerie VWS Miranda Alphenaar
Agendalid
Ministerie VWS
RIVM/cGM
RIVM – cGM
Cisca Stom
Agendalid
Joost van der Ree
vervanger VNG
vacature
Agendalid
VNG
22
Bijlage 2. Achtergrondinformatie In deze bijlage een overzicht van documenten en ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan (en aanknopingspunten bieden) voor dit spoorboekje gezondheid en milieu.
Landelijke nota gezondheidsbeleid, 'Gezondheid dichtbij'. In deze nota (mei 2011) benoemt de minister de landelijke prioriteiten op het gebied van publieke gezondheid. Sleutelwoorden: Veilige leefomgeving, verbinding met de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid.
Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid Er is een viertal speerpunten gedefinieerd in de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid (VROM 2008):
verbeteren van de binnenmilieukwaliteit;
gezond ontwerp en inrichten van de fysieke leefomgeving;
verbeteren van de informatievoorziening over de lokale leefomgeving aan burgers;
signaleren en volgen van nieuwe milieugezondheidsproblemen en risico’s.
De Kamerbrief Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid van 16 mei 2011 rapporteert over de voortgang en biedt met de volgende twee kaders aanknopingspunten voor het spoorboekje:
-
Kader 1. Internationaal kader milieu en gezondheid;
-
Kader 2. Gezondheidseffecten van slecht binnenmilieu.
Daarnaast wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
-
Gezond ontwerp en inrichting van de leefomgeving;
-
De Atlas Leefomgeving;
De Atlas leefomgeving is een met informatie en (meta)data gevulde website. Hiermee kunnen eindgebruikers zoals professionals en burgers de voor hen relevante milieu- en gezondheidsinformatie op postcodeniveau opvragen. Verder biedt de website interactieve functies zoals een forumdiscussie. Ook kan informatie gecombineerd en vergeleken worden. Hiermee voldoet Nederland aan toekomstige Europese ontwikkelingen en richtlijnen, zoals INSPIRE en SEIS.
Plan MER Rijksstructuur In het milieueffectrapport worden de milieugevolgen van het initiatief of de activiteit en reële alternatieven hiervoor systematisch, transparant en objectief in beeld gebracht. Ook worden de maatregelen beschreven om negatieve gevolgen op het milieu te voorkomen of te beperken. De Milieueffectrapportage (MER) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage van belang om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de 23
MER-procedure moet worden doorlopen. Deze MER-procedure is gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde ‘moederprocedure'.
Nederland stelt een Nationaal actieplan duurzame gewasbescherming (NAP) op als een uitwerking van de EU-richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden. Ook het nietlandbouwkundig gebruik van bestrijdingsmiddelen komt daarbij aan bod. Het plan wordt opgesteld door een projectgroep vanuit de ministeries van EL&I, I&M, VWS en SZW. Eind maart 2012 wordt het plan aangeboden aan de Tweede Kamer. Onder de projectgroep functioneren zes werkgroepen, waaronder de werkgroep "nietlandbouwaspecten". Onderwerpen die in deze werkgroep aan bod komen zijn o.a. oppervlaktewaterkwaliteit, gebruik op verhardingen, gebruik in openbare ruimte, bevordering innovatie en onderzoek en certificering.
24