Koe zoekt wei
Een beschrijving van het belang van weidegang en maatregelen om weidegang te behouden
Koe zoekt wei Een beschrijving van het belang van weidegang en maatregelen om weidegang te behouden
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren Stichting Natuur en Milieu
April 2005
Inhoudsopgave 1 Inleiding
3
2 Waarom is weidegang beter voor koeien?
5
2.1 2.2 2.3
Meer ruimte voor natuurlijk gedrag Beter voor de gezondheid Koeien geven voorkeur aan de wei
5 5 6
3 Andere argumenten voor behoud van weidegang
7
4 Redelijke mate van weidegang
9
5 Waarom permanent opstallen?
11
5.1 5.1.1 5.1.2
Weidegang onder druk Wijziging EU-zuivelbeleid Nitraatrichtlijn
6. Bedrijfsleven en weidegang 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.3.1 6.2.3.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.3.5
Supermarkten en andere grote inkopers Zuivelindustrie Hogere prijs voor melkveehouders Bonus voor weidegang Keurmerk weidegang Keurmerk in een aparte keten Keurmerk zonder aparte keten Melkveehouders Aanpassingen in verband met nitraatnormen Het melkveebedrijf ‘verbreden’ Samenwerking Hogere melkprijs afdwingen Omschakelen naar biologisch
7. Overheid en weidegang 7.1 7.1.1 7.1.2 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.3 7.3.1 7.3.2 7.4 7.5 7.5.1 7.5.2 7.6 7.6.1 7.6.2 7.6.3 7.7 7.8 7.8.1 7.8.2
Onderzoek en voorlichting Grotere melkveebedrijven Milieueisen Structuur melkveehouderij Herverkaveling in kader van Reconstructiewet Inzet van de Koopmansgelden Extensivering en herverkaveling Mest- en ammoniakbeleid Mest Ammoniak Groenfinanciering Europees zuivelbeleid Zuivelpremie afromen Melkpremie wordt hectarepremie Plattelandsontwikkelingsbeleid Subsidieregeling Weidepremie Subsidie “benadeelde gebieden” Duurzaamheidsheffing op zuivel Wettelijke verplichting Verbod op permanent opstallen Verplichte weidegang in bestemmingsplan en bouwvergunning
8 Conclusies en aanbevelingen
11 12 12
15 15 16 16 16 16 17 17 17 17 18 18 18 19
20 20 20 20 21 21 21 22 23 23 23 23 24 24 24 24 24 25 25 26 26 26 26
27
1
Inleiding Steeds meer melkkoeien worden het hele jaar op stal gehouden. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) schat dat in 2004 al 17 procent van de circa 1,5 miljoen Nederlandse melkkoeien niet meer in de wei komt. Factoren als een dalende melkprijs voor de boer, automatisering (melkrobot) en de verdere aanscherping van de milieueisen zetten melkveehouders aan tot schaalvergroting en intensivering. Eén van de gevolgen hiervan is het steeds verder beperken – of zelfs beëindigen – van weidegang voor koeien. Bij ongewijzigd beleid wordt volgens het Praktijkonderzoek Veehouderij in 2012 maar liefst 30 tot 40 procent van de koeien het hele jaar op stal gehouden. Blijkens diverse onderzoeken vindt vrijwel 100 procent van de Nederlanders dat koeien weidegang horen te krijgen. Grote groepen mensen zijn ook bereid meer voor zuivelproducten te betalen als dat het behoud van weidegang betekent. Weidegang heeft dan ook vele voordelen, zoals de volgende: ● Weidegang is beter voor het welzijn en de gezondheid van de koe. Dit blijkt uit divers internationaal wetenschappelijk onderzoek. De wei is beter begaanbaar, waardoor koeien makkelijker lopen, minder klauw-, poot- en bewegingsproblemen hebben en eerder tochtigheid tonen. In de wei kunnen koeien elkaar makkelijker ontwijken, zodat ze elkaar minder dreigen en stoten. Ook kunnen koeien er makkelijker gelijktijdig grazen, herkauwen en rusten, zoals dat in een kudde hoort. ● Een weide met koeien behoort tot de meest karakteristieke landschapskenmerken van Nederland en is van belang voor landschapsbeleving en recreatie. ● Blijkens het project ‘Koeien en Kansen’ van het Praktijkonderzoek Veehouderij is het op alle grondsoorten in Nederland heel goed mogelijk om te voldoen aan de milieunormen voor fosfaat en nitraat met weidegang voor de koeien. Het voldoen aan de reductiedoelstellingen van de ammoniak-emissie is blijkens onderzoek zelfs makkelijker met weidegang. ● Melk van weidende koeien is gezonder. Uit onderzoeken blijkt dat melk van koeien die buiten vers gras eten, meer onverzadigde vetzuren bevat – o.a. geconjugeerd linolzuur (CLA) – dan koeien die in de stal kuilgras eten. CLA heeft een positief effect op hart- en bloedvaten. ● Koeien brengen verse mest in de wei, waardoor zich een rijk bodem- en insectenleven ontwikkelt dat gunstig is voor weidevogels. ● Het behoud van weidegang bij koeien is van belang voor het begrazen van vele duizenden hectare beheersgrasland en weidevogelgebied. ● Het voorkomt dat de melkveehouderij steeds meer gaat lijken op de bio-industriële pluimvee- en varkenshouderij, wat het imago van de zuivelsector en haar draagvlak onder de bevolking ernstig zou schaden. Dat weidegang van koeien steeds verder achteruit gaat, heeft meerdere oorzaken. Er is dan ook niet één eenvoudige oplossing om deze ontwikkeling te stoppen en weidegang te behouden. Er zal een veelheid aan acties ondernomen moeten worden door alle bij deze problematiek betrokken partijen. Maatschappelijke organisaties roepen daarom supermarkten, zuivelindustrie, organisaties van melkveehouders en de overheid op om een krachtdadig plan van aanpak op te stellen voor behoud van weidegang van koeien. In deze nota geven de Dierenbescherming en Stichting Natuur en Milieu een voorzet voor de discussie met bedrijfsleven en overheid, door te beschrijven wat zij zoal zouden kunnen doen voor het behoud van weidegang en door aan te geven wat er volgens hen minimaal moet gebeuren: ● Als onderdeel van hun inkoopbeleid eisen de supermarkten dat de verdere teloorgang van weidegang stopt. Hiervoor vragen zij hun klanten een iets hogere prijs voor zuivel en laten de meerprijs ten goede komen aan melkveehouders die hun koeien in de wei laten. ● De zuivelindustrie brengt gecertificeerde weidemelk en -kaas op de markt en betaalt melk-
3
●
●
veehouders die hun koeien weidegang geven hiervoor een bonus. De overheid stimuleert onderzoek, voorlichting, herverkaveling en bedrijfsverplaatsing voor het behoud van weidegang, richt haar mestbeleid zo in dat hieraan met weidegang kan worden voldaan, stelt strengere ammoniakeisen aan de stal voor bedrijven met koeien het hele jaar op stal en benut het Europese landbouwbeleid voor het behoud van weidegang. Maatschappelijke organisaties, zoals de Dierenbescherming en Natuur en Milieu, zijn op hun beurt bereid maatregelen van bedrijfsleven en overheid voor behoud van weidegang te ondersteunen.
Als alle partijen hun beste beentje voorzetten gaat het lukken.
4
2
Waarom is weidegang beter voor koeien? Voor het welzijn van dieren wordt dikwijls gerefereerd aan het waarborgen van de vijf vrijheden (Brambell, 1965): ● vrij van dorst, honger en onjuiste voeding; ● vrij van fysiek en thermaal ongerief; ● vrij van pijn, verwonding en ziektes; ● vrij van angst en chronische stress; ● vrij om natuurlijk gedrag te vertonen. Wanneer je het welzijn van koeien in weides en stallen vergelijkt, valt met name het verschil op in vrijheid om natuurlijk gedrag te vertonen en gevrijwaard te blijven van pijn, verwondingen en ziektes. Denk aan klauw- en pootgebreken en uierontsteking. De wei blijkt beter voor gedrag en gezondheid van de koe dan de stal.
2.1 Meer ruimte voor natuurlijk gedrag In de wei hebben koeien alle ruimte voor gedragsbehoeften als beweging, sociaal gedrag, grazen, spelen en comfortabel in verschillende houdingen kunnen liggen. Zo kunnen de koeien in de stal door ruimtegebrek moeilijker een veilige afstand tot elkaar houden. Bij introductie van nieuwe dieren in een groep en bij concurrentie om schaarse middelen, zoals water, vreetplekken en krachtvoer, kunnen er agressieve ontmoetingen zijn. Ondergeschikte dieren moeten dan ontwijk- en ontsnappingsmogelijkheden hebben. Door de smalle vreetplaatsen aan het voerhek, de smalle gangpaden en de vlak naast elkaar liggende ligboxen ontbreken die vaak. Ranglagere dieren blijven dan lange tijd stilstaan of lopen om. Daardoor zijn ze langer op de been en belasten zo hun poten en klauwen meer, waardoor er meer poot- en klauwproblemen ontstaan. In de wei speelt deze problematiek niet. De koeien kunnen zich in de krappe stalruimte ook moeilijker voortbewegen en bronstgedrag vertonen, hun gedrag synchroniseren, onbelemmerd gaan staan en in elke gewenste houding gaan liggen op een comfortabele ondergrond. Zo bestaat de vloer van de ligbox in de stal meestal uit een tamelijk harde ondergrond. Dit kan verwondingen en doorligplekken op knie- en hakgewrichten geven. Deze kale plekken zijn het gevolg van de steeds weer terugkerende puntbelasting en de schurende werking op de gewrichtshuid. Complicaties treden op als de huid in een vroeg stadium kapotgaat en er bacteriën binnendringen die ontstekingen veroorzaken. Om dit soort problemen tegen te gaan wordt er in ligboxen meestal gestrooid met stro, zaagsel of zand. Ook brengen sommige boeren op de boxvloer een rubbermat of kunststofmatras aan. De geschetste aandoeningen treden in de wei zelden of nooit op, omdat koeien daar meestal een schoon, droog en enigszins verende ligplek kunnen uitkiezen.
2.2 Beter voor de gezondheid Weidegang heeft diverse positieve effecten op de gezondheid van de koe. Zo verlaagt weidegang ten opzichte van stalhuisvesting de kans op uierontstekingen, doordat er in de wei een lagere besmettingsdruk van omgevingsbacteriën is. Daarnaast is ook de kans op speentrappen kleiner. En onbeschadigde spenen zijn op hun beurt weer minder vatbaar voor bacteriële infecties. Koeien zijn van nature gewend op een zachte bodem te bewegen. Verreweg de meeste melkkoeien in Nederland lopen in een ligboxenstal echter op een betonnen vloer, al dan niet met een mestschuif die mest en urine verwijdert. Op een betonnen vloer lopen koeien slecht. Een kwart van de koeien loopt gevoelig, terwijl bijna eenderde een gestoorde beweging
5
en dus enige kreupelheid laat zien. Slechts 45 procent van de dieren loopt normaal en dus onbelemmerd. Besmettelijke klauwaandoeningen, zoals ‘stinkpoot’ en Mortellaro, komen door een hogere infectiedruk in de stal vaker voor. Beide infecties verlopen chronisch. Zo treedt bij zo’n 30 procent van de koeien op een betonnen stalvloer Mortellaro op (Somers, Faculteit Diergeneeskunde en Wageningen UR, september 2004). Klauwaandoeningen en beengebreken die tijdens de stalperiode geleidelijk ontstaan en steeds ernstiger vormen aannemen, krijgen bij voldoende weidegang de kans om te herstellen. Weidegang heeft ook risico’s en nadelen in zich voor welzijn en gezondheid van koeien. Zo kunnen ze in de wei parasitaire infecties oplopen, bloot staan aan luchtverontreiniging, in contacten met andere dieren (zogenaamde over de draad contacten) ziekteverwekkers oplopen, zonnebrand oplopen, of vervuild slootwater drinken. Ook is er in de wei risico voor besmettelijke uier- en klauwaandoeningen. Maar deze risico’s wegen niet op tegen de voordelen van weidegang. Deze risico’s zijn ook makkelijker te bestrijden dan om de welzijnsnadelen van de huidige ligboxenstallen te ‘repareren’. Het zo veel mogelijk opheffen van die nadelen van de huidige ligboxenstallen is hoe dan ook wenselijk, omdat koeien hierin, in elk geval in de winter, een lange tijd doorbrengen.
2.3 Koeien geven voorkeur aan de wei Als je koeien de vrije keus geeft gaan ze, zeker als het weer goed is, de wei in. Dat werd nog weer eens bevestigd in een onderzoek van Wageningen Universiteit & Research in 2004. De onderzoekers hebben ’s zomers en ’s winters bijgehouden waar de koeien het liefst vertoeven. In de zomer waren ze minder in de ligboxen in de stal te vinden dan in de winter. Zouden ze de keuze hebben, dan liggen koeien dus liever in het gras.
6
3
Andere argumenten voor behoud van weidegang a. De koe hoort bij het Nederlandse landschap en is van belang voor natuur en recreatie Een wei met koeien behoort tot de meest karakteristieke landschapskenmerken van Nederland. Al eeuwen staan er in Nederland koeien in de wei, getuige bijvoorbeeld vele schilderijen van oud-Hollandse meesters. Bij promotie van Nederland onder toeristen wordt, behalve molens, tulpen, klompen en kaas, de koe in de wei in allerlei uitingen als ‘typisch Nederlands’ naar voren gebracht. Door schaalvergroting en intensivering is de bijdrage van de melkveehouderij aan natuur en landschap op de meeste plaatsen flink achteruitgegaan. Desondanks worden koeien in de wei in de recreatie nog steeds sterk gewaardeerd en dragen vele melkveehouders bij aan behoud van cultuurlandschappen en natuurwaarden door beheersmaatregelen ten gunste van weidevogels, bloemrijke akkerranden en slootkanten, en instandhouding van landschapselementen als hagen en houtwallen. Koeien brengen in de wei verse mest. Hierdoor ontwikkelt zich een rijk bodem- en insectenleven, dat gunstig is voor weidevogels. En natuurbeherende organisaties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de provinciale landschappen verpachten vele duizenden hectaren grond aan melkveehouders, bijvoorbeeld om karakteristieke en natuurrijke veenweidegebieden in stand te houden, of om weides in of bij natuurgebieden te begrazen. Uit een opiniepeiling van Stichting Natuur en Milieu onder bijna 700 burgers in 52 landschappelijk fraaie gebieden, blijkt dat maar liefst 92 procent van de respondenten het verdwijnen van de koe uit de wei ziet als achteruitgang in het landschap (meer nog dan andere landschapsaantastingen zoals nieuwe wijken, wegen en industrie). b. Weidegang is goed voor de kwaliteit en smaak van de melk Melk van koeien in de wei is gezonder dan van koeien op stal. Dat blijkt uit onderzoek naar de hoeveelheid geconjungeerde vetzuren in melk, uitgevoerd door Wageningen Universiteit in samenwerking met NIZO food research. (Wageningen, september 2002). Melk bevat vet, eiwitten en suikers. De vetten bestaan voor een deel uit zogeheten meervoudig verzadigde of meervoudig onverzadigde vetzuren. Jarenlang onderzoek heeft uitgewezen dat de ene soort goed is voor hart- en vaatziekten en de andere niet. Juist de goede soort, geconjugeerd linolzuur of CLA, wordt geproduceerd door weidende koeien. Een koe produceert zo’n 20 gram CLA’s per dag waarvan 95 procent bestaat uit de goede soort. Zodra de koeien op stal gaan en kuilvoer krijgen, is het echter afgelopen met de goede samenstelling, zo bleek uit een oriënterend onderzoek. Als de koeien twee dagen kuilvoer hebben gegeten stijgt het vetgehalte weliswaar, maar het gehalte aan CLA’s gaat drastisch omlaag tot tien gram per koe per dag. Hiervan is 92 procent de goede soort CLA. Na zes dagen is dit gedaald tot vijf gram, waarvan 89 procent het goede CLA is. Daarna blijft de CLA-productie stabiel, maar het aandeel goede CLA is na twee weken verder gezakt tot 85 procent. Deze informatie is belangwekkend, want 80 tot 90 procent van de CLA’s in onze voeding komt binnen via zuivelproducten. Het onderzoek naar CLA’s in zuivel wordt voortgezet. Volgens zuivelcoöperatie Cono zou kaas geproduceerd met melk van weidende koeien smakelijker zijn. Cono geeft daarom de boer voor melk van koeien met weidegang een opslag op de melkprijs (zie par. 6.2.2). Al sinds jaar en dag wordt in mei de eerste kaas van koeien die net weer aan een nieuw weideseizoen zijn begonnen, verkocht als ‘graskaas’. Deze wordt als extra lekker beschouwd.
7
c. Weidegang hoeft niet slecht te zijn voor het milieu De milieunormen voor nitraat en fosfaat zijn voor melkveehouders makkelijker te halen als de koeien het hele jaar op stal staan. Maar onder meer het project ‘Koeien en kansen’, waarin een aantal boeren met hulp van het Praktijkonderzoek Veehouderij aan hun mineralenhuishouding hebben gewerkt, heeft aangetoond dat met weidegang op alle grondsoorten (klei, veen, zand en löss) met een gericht management heel goed aan de milieunormen valt te voldoen. Volgens het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) kan de 40 kg stikstof/ha lagere bemestingsnorm op zandgrond ten opzichte van andere grondsoorten niet alleen bereikt worden met het permanent opstallen van koeien, maar ook door koeien eerder in het najaar op te stallen en andere maatregelen te nemen (zie over mest verder par. 5.3 en par. 7.3.1). De aanvankelijke idee dat koeien ter vermindering van de ammoniakuitstoot beter opgestald kunnen worden, is in een rapport van Praktijkonderzoek Veehouderij, IMAG en het Centrum voor Landbouw en Milieu (juni 2001) weerlegd. In de wei blijkt koeienmest tot minder ammoniakemissie te leiden dan in de stal. Ook blijkt er nog veel reductie van ammoniakemissie mogelijk door aanpassing van het veevoer en sturing op het ureumgehalte in de melk (zie over ammoniak verder par. 7.3.2). d. Weidegang is van groot belang voor het imago van de melkveehouderij Als de koeien geen weidegang meer krijgen, gaat de melkveehouderij steeds meer lijken op de bio-industriële pluimvee- en varkenshouderij. Dit zal het imago van de zuivelsector en haar draagvlak onder de bevolking ernstig schaden. Blijkens diverse onderzoeken door de jaren heen vindt vrijwel 100 procent van de Nederlanders dat koeien in de wei horen en zijn grote groepen mensen ook bereid daarvoor meer te betalen. Nu is ook wel bekend dat de burger die dit soort antwoorden in enquêtes geeft dit meestal niet direct omzet in ander koopgedrag als consument. Daar zijn een aantal redenen voor aan te voeren: ● Als geënquêteerd burger maakt iemand een maatschappelijke afweging. Als consument die boodschappen doet maakt diezelfde persoon een afweging waar het huishoudgeld aan te besteden. Dat zijn verschillende afwegingen waar een verschillend antwoord uit kan komen. ● Consumenten zijn er al zeer lang aan gewend dat zuivelproducten goedkoop zijn en dikwijls ook nog eens ‘in de aanbieding’. Als je dan zuivel tegen een meerprijs gaat aanbieden, ondervindt dit veel concurrentie van de laaggeprijsde zuivelproducten. ● Om consumenten te overtuigen dat het zin heeft een meerprijs te betalen, bijvoorbeeld voor behoud van weidegang, zullen de nodige psychologische barrières overwonnen moeten worden. Zo moet de consument ervan overtuigd zijn dat zijn aanschaf er werkelijk toe doet. ● Er zijn waarschijnlijk enkele jaren voorlichting en marketing voor nodig om consumenten te informeren en van nut en noodzaak te overtuigen van het kopen van een product tegen een meerprijs, waar geen of weinig persoonlijk voordeel tegenover staat, maar een voordeel voor de koeien en de samenleving als geheel. De massale steun voor weidegang in enquêtes (zie ook par. 6.1.1) maakt duidelijk dat het publiek hieraan grote waarde hecht. En met één of enkele centen opslag op de melkprijs voor consumenten kan al veel gedaan worden voor behoud van weidegang. Uit een recente enquête van Natuur en Milieu blijkt dat veel mensen bereid zijn die meerprijs te betalen. Het hoeft dus niet om een groot prijsverschil te gaan dat vele consumenten van aanschaf zal afhouden. Teloorgang van weidegang zal het imago van de melkveehouderij ernstig schaden. Vroeg of laat kan en zal zich dat in het koopgedrag van grote groepen consumenten gaan vertalen.
8
4
Redelijke mate van weidegang Vanouds worden koeien geweid zodra de toestand van het land en de weersomstandigheden gunstig zijn en uiteraard voor zover de conditie van de koeien dit toelaat. In het Nederlandse klimaat kunnen de koeien volgens die criteria van april tot oktober de wei in. In de loop van de jaren is men de weideperiode in de melkveehouderij steeds verder gaan inkorten. Daar zijn diverse redenen voor: ● Melkveehouders willen het eerste voorjaarsgras maaien en inkuilen voor stalvoedering in de winter, omdat dit eerste gras een hoge voedingswaarde heeft. Gevolg is dat de start van het weideseizoen uitgesteld wordt tot april of zelfs pas begin mei. ● In september regent het vaak, waardoor er meer mineralen uit de mest naar bodem, gronden oppervlaktewater kunnen uitspoelen. Het is daarom eenvoudiger aan de mestnormen te voldoen door de koeien al in september voor de komende winterperiode binnen te halen. ● Door de koeien een deel van de dag op stal te zetten eten ze niet alleen maar weidegras, maar ook ander ruwvoer en krachtvoer. Door zo’n gevarieerd menu wordt de melkproductie verhoogd. ● Als het erg warm is, is een systeem van ‘siëstabeweiding’ niet alleen goed voor het op peil houden van de melkproductie, maar ook voor het welzijn en de gezondheid van de koe. Koeien kunnen slecht tegen hitte. Bij warm weer is het in moderne stallen koeler dan buiten. (Bomen, die koeien schaduw en verkoeling kunnen geven, zijn merendeels uit de wei verdwenen. De actie ‘Bomen voor koeien’ verdient dan ook alle steun.) Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in de jaren 1990, 1992, 1997 en 2001 gegevens verzameld over de mate van beweiding. In 1990 beperkte dit zich tot een weergave van een verdeling van beweidingsystemen; 58 procent van de bedrijven gaf dag en nacht beweiding, 34 procent alleen overdag en 8 procent stalde de dieren het hele jaar op. Voor de andere jaren is de hoeveelheid beweiding uitgedrukt in ‘koe-weidedagen’. Dat is het product van het aantal melkkoeien en het aantal dagen dat deze dieren het betreffende jaar gemiddeld geweid worden. Zo waren er in 1992 1,58 miljoen koeien die gemiddeld 190 dagen werden geweid, wat ruim 300 miljoen koe-weidedagen oplevert. In 1997 waren er 1,35 miljoen koeien die gemiddeld 193 dagen werden geweid, resulterend in ruim 260 miljoen koeweidedagen. Voor 2001 was dat 1,35 miljoen koeien met 165 dagen, resulterend in 223 miljoen koe-weidedagen (relatief laag door de MKZ-crisis).
Tabel 1. Verdeling van koe-weidedagen in verschillende regio’s in %, (Bron: CBS).
N
O
W
Z
NL
’92
’97
’01
’92
’97
’01
’92
’97
’01
’92
’97
’01
’92
’97
’01
Dag en nacht
50
51
31
40
33
22
63
75
71
44
39
28
47
47
36
Alleen overdag
44
42
57
53
57
68
35
23
27
50
53
61
47
45
54
Niet
6
7
11
6
10
11
2
2
2
6
9
11
6
8
10
Uit de tabel is te lezen dat in 1992 gemiddeld evenveel onbeperkt (dag en nacht 47%) als beperkt (alleen overdag 47%) beweid werd. Er was sprake van volledig opstallen in bijna 6 procent van alle koe-weidedagen. Dit percentage is in 1997 gestegen naar 8 procent en in 2001
9
naar 10 procent. Er is in alle regio’s, maar met name in Noord en Zuid, een duidelijke trend van dag en nacht naar alleen overdag beweiden. In het westen stijgt het dag en nacht weiden juist. In oost en zuid zijn de percentages “beperkt” en “niet weiden” het hoogst. Kenmerkend voor deze regio’s is dat ze grotendeels uit zandgronden bestaan. Verder is hier vaak sprake van kleine huiskavels en wordt de ruimte om te beweiden dikwijls beperkt door verbouw van maïs. Er wordt wel eens gesuggereerd dat aan de wens van de bevolking dat koeien weidegang moeten krijgen, wel tegemoet kan worden gekomen door het jongvee en droogstaande koeien te weiden. Koeien die in lactatie zijn, komen gedurende hun lactatieperiode niet meer buiten. De meeste mensen zien toch het verschil niet tussen melkproducerende koeien en jongvee en droogstaande koeien. Het gevolg van deze redenatie zou zijn dat koeien een groot deel van hun leven niet meer buiten komen. Dat riekt naar bedrog en kan niet de bedoeling zijn van alle inspanningen om weidegang te behouden. Als deze redenatie in de praktijk toegepast wordt en uitkomt, wordt het vertrouwen in de melkveehouderij en daarmee haar imago geschaad. Wanneer we uitgaan van weidegang van april tot en met september, is er sprake van een weideperiode van zes maanden, oftewel 180 dagen. Daarbij moet echter rekening gehouden worden met de volgende zaken: ● de melkveehouder wil de eerste grassnede maaien en inkuilen; ● het weer en de conditie van het grasland laten weidegang niet alle dagen toe; ● beweiding kan in het najaar wat nadeliger zijn voor het milieu; ● de boer wil voor een wat hogere melkproductie dat de koe niet alleen maar weidegras eet. Tegen dit licht is 120 dagen in de periode april tot oktober 8 uur weidegang per dag te bestempelen als een redelijke mate van weidegang.
10
5
Waarom permanent opstallen? 5.1 Weidegang onder druk Steeds meer melkveehouders kiezen ervoor hun melkkoeien in de zomer geheel of gedeeltelijk op stal te houden. Blijkens periodiek onderzoek van het CBS ging in 1992 nog 94 procent van de Nederlandse koeien voor een kortere of langere periode per jaar de wei in; in 1997 was dit 92 procent en in 2001 gezakt naar 90. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI, februari 2005) schat dat in 2004 17 procent van de melkkoeien in het geheel geen weidegang meer. Als er geen beleid ter stimulering van weidegang komt, zal deze trend doorzetten. Dit leidt volgens het Praktijkonderzoek Veehouderij (“Het belang van weidegang”, 2002) tot een aanzienlijke toename in het aantal bedrijven dat volledig opstalt (15-25% in 2012) en tot een enorme groei van het aantal koeien dat permanent is opgestald (30-40% in 2012). In een enquête van het Praktijkonderzoek Veehouderij en het weekblad de Boerderij in 2002 geeft een groot deel van de melkveehouders aan dat zij voor de korte en middellange termijn nog niet weten welk beweidingsysteem zij gaan toepassen (voor 2003 twijfelt 4%; voor 2007 twijfelt 22%). Ook blijkt uit de enquête dat veehouders met grote en middelgrote bedrijven meer twijfelen over weidegang dan veehouders met kleine bedrijven. Beweiding kan dus al op korte termijn voor een groot aantal koeien drastisch afnemen of zelfs stoppen. Bedrijven die de koeien eenmaal binnen zijn gaan houden en hebben geïnvesteerd in de daarvoor benodigde voorzieningen, zullen daar niet gemakkelijk op terugkomen. Maar er zijn ook nog volop kansen om de trend richting minder beweiding om te buigen en de kloof tussen autonome ontwikkeling en gewenste ontwikkeling (i.c. het behoud van weidegang) te verkleinen. Wel is nu snelle actie geboden. Er is een aantal factoren die de teloorgang van weidegang veroorzaken: ● De schaalvergroting in de melkveehouderij gaat verder. Het aantal bedrijven neemt af, de overblijvende bedrijven worden groter. Op zeer grote bedrijven worden de loopafstanden om de koeien naar de melkplaats te halen en weer naar de wei te brengen vaak groot. ● De intensivering in de melkveehouderij zet door: ● De hoge grondprijzen zetten aan tot een hogere melkproductie per hectare. Een boer koopt wel melkquotum (productierechten) en koeien bij, maar geen of weinig grond. Een bedrijf krijgt zo al snel te weinig grond om de koeien regelmatig te weiden. Bovendien kan de dure grond vaak lucratiever voor verbouw van veevoer of andere gewassen, of zelfs voor niet-landbouwdoelen worden gebruikt. ● De laatste jaren daalt de melkopbrengstprijs voor de veehouder. Dit zet aan tot een hogere melkproductie per dier. Voor hoogproductieve koeien, die meer dan tweemaal daags gemolken worden, lijkt het handiger ze dicht bij de melkmachine op stal te houden. Daar kun je de dieren ook makkelijker een uitgekiend rantsoen geven, gericht op hoge melkproductie. ● Een melkrobot bespaart de veehouder zware arbeid en maakt het makkelijker een koe driein plaats van tweemaal per dag te melken, waardoor de melkproductie stijgt. Maar de robot is duur. Om de kosten sneller terug te verdienen kiest ruim de helft van de melkroboteigenaren ervoor om de koeien het hele jaar in de buurt van het apparaat, dus op stal, te houden. ● Met koeien in de wei is het moeilijker aan de milieuregels te voldoen. In de praktijk blijkt het echter met een goed bedrijfsmanagement wel mogelijk. Twee recente ontwikkelingen lijken melkveehouders extra onder druk te zetten: De EU heeft besloten om de interventieprijzen voor zuivelproducten (de prijs waaronder de EU zuivel opkoopt om de prijs te steunen) geleidelijk te verlagen en de toegestane melkquota (de hoeveelheid melk die er geproduceerd mag worden) te verruimen. De verwachting is dat
●
11
de melkopbrengstprijs voor de melkveehouders hierdoor zal dalen. Nederland heeft al jaren een conflict met de EU over het niet naleven van de Europese Nitraatrichtlijn. Dit conflict heeft Nederland bij de hoogste Europese rechter verloren en nu zal zij de richtlijn alsnog moeten doorvoeren. De stikstof- en fosfaatnormen voor de melkveehouders moeten nu strenger worden. Daardoor wordt met weidegang moeilijker om aan deze normen te voldoen en wordt de aandrang om de koeien maar binnen te houden groter. In de beide paragrafen hierna worden deze twee zaken kort wat nader uitgediept.
●
5.1.1 Wijziging EU-zuivelbeleid De Europese Unie heeft in juni 2003 een akkoord bereikt over hervorming van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze hervorming had een aantal redenen. Zo waren er maatregelen nodig om de kosten van het landbouwbeleid niet uit de hand te laten lopen door de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten. En in het kader van de onderhandelingen om de wereldhandel vrijer te maken, wil de EU diverse handelsverstorende elementen uit het GLB wegnemen. De EU heeft besloten tot een groot aantal marktmaatregelen in de zuivelsector. Zo worden de melkquota in elk geval gehandhaafd tot en met het tijdvak 2014/2015. Wel worden ze geleidelijk iets verruimd. Deze quota beperken de hoeveelheid melk die er geproduceerd mag worden en houden zo de opbrengstprijs voor de melkveehouders enigszins stabiel. Verder worden de prijsniveaus verlaagd waaronder de EU zuivelproducten opkoopt om verdere prijsdaling tegen te gaan. Door deze marktmaatregelen in de zuivelsector zal het inkomen van melkveehouders dalen. Ter compensatie krijgen zij in de periode 2004 – 2007 een melkpremie van de overheid. Als in 2008 de prijsverlagende marktmaatregelen volledig zijn doorgevoerd, wordt deze melkpremie opgenomen in de zogenaamde één-bedrijfstoeslag. De melkpremie wordt dan losgekoppeld van de omvang van de melkproductie. Voortaan krijgt een melkveehouder dan een premiebedrag ter hoogte van het gemiddelde van zijn zuivelpremie in de jaren 2005, 2006 en 2007. Dit bedrag wordt vervolgens jaarlijks, in elk geval tot 2013, met 5 procent verminderd. Dit afgeroomde geld gaat naar het overheidsbudget voor plattelandsbeleid.
5.1.2 Nitraatrichtlijn De opkomst van de intensieve veehouderij in de 60’er en 70’er jaren heeft in Nederland tot een enorm mestoverschot geleid. De Nederlandse veestapel is in verhouding tot de beschikbare grond zo groot, dat er veel meer mest geproduceerd wordt dan er ooit op de landbouwgronden afgezet kan worden. Het gevolg is dat er veel te veel mest op de bodem wordt gebracht, waardoor het milieu ernstig wordt vervuild. Het bedrijfsleven en opeenvolgende regeringen hebben het mestprobleem jarenlang ontkend en gebagatelliseerd. En toen men in de 80’er jaren niet meer om het probleem heen kon, is men mest gaan verplaatsen en trachtte men mest langs technische weg te verwerken. Aan de meest voor de hand liggende oplossing, de veestapel inkrimpen, wilde men niet. Invoering van varkens- en pluimveerechten en mestquota om de groei van de veestapel te stoppen en om te buigen naar een krimp, konden steevast op veel verzet van de veehouders rekenen. In een poging om aan de Nitraatrichtlijn 1991 van de EU te voldoen werd in 1998 het mineral enboekhoudingssysteem MINAS (met overschotheffingen) ingevoerd en zijn er in twee rondes intensieve veehouderijbedrijven ter beëindiging opgekocht. Het mestoverschot werd daardoor met zo’n 30 procent verkleind. Maar het overschot in Nederland is per hectare nog steeds het
12
hoogste van Europa. In andere Europese gebieden is het overschot 70 tot 50 procent kleiner dan dat in Nederland. Het Europese Hof van Justitie heeft in 2001 het Nederlands mineralenboekhoudingssysteem afgekeurd. En in oktober 2003 veroordeelde het Hof ons land definitief voor het niet nakomen van de Nitraatrichtlijn. Door de uitspraak van het Europees Hof dreigen voor Nederland miljoenenboetes voor elk jaar dat nog niet aan de EU-regels wordt voldaan. Het Nederlandse mestbeleid moet dus nu wel strenger worden. Op 1 juli 2004 hebben landbouwminister Veerman en staatssecretaris Van Geel van milieubeheer met de Europese Commissie een akkoord bereikt over de toepassing van de Europese Nitraatrichtlijn in Nederland. Ook Nederland krijgt nu net als de andere EUlidstaten vanaf 2006 een systeem dat is gebaseerd op maximumnormen voor de aanwending van mest.
Tabel 2. Stikstofgebruiksnormen in kg per ha per jaar (Bron: Ministerie van LNV)
Grasland: bedrijven met weiden jaar Klei Veen Zand en löss
2005
2006
2007
2008
2009
345
345
345
325
310
265
290
290
265
265
325 (285)
300
290
275
260
Grasland: bedrijven met 100% maaien 2005
2006
2007
2008
2009
Klei
385
385
385
365
350
Veen
300
330
330
300
300
365 (325)
355
350
345
340
jaar
Zand en löss
We zien in bovenstaande tabel dat de stikstofnormen voor bedrijven zonder weidegang ruimer zijn. Ook de werkingscoëfficiënt van koeienmest op bedrijven met en zonder weidegang wordt in het mestbeleid anders berekend (wat de verschillen in stikstofgebruiksnormen op beide typen bedrijven overigens bij klei- en veengronden vrijwel weer opheft, maar niet bij zandgronden, waar in 2008 en 2009 een verschil van ca. 40 kg stikstof per hectare blijft bestaan). Opmerkelijk is dus dat in de voorstellen voor zandgrond en grasland waarop koeien weidegang krijgen, netto minder stikstof uitgereden mag worden dan op graslanden op zandgrond die uitsluitend gemaaid worden en waar dus geen koeien op weiden. Als dit inderdaad de norm wordt, zal het gevolg zijn dat het makkelijker wordt aan de nieuwe stikstofnormen te voldoen door de koeien op stal te houden en uitsluitend het gras te maaien. Volgens Natuur en Milieu en de Dierenbescherming is het in de uitwerking van het verdere mestbeleid mogelijk deze normen gelijk of vrijwel gelijk te trekken door boeren die hun koeien in de wei houden, aanvullende maatregelen te laten nemen om de stikstofnormen te halen (zie verder par. 7.3.1).
13
Derogatie nitraatnormen Voor de nitraatnormen heeft Nederland in een nog te bevestigen akkoord met de Europese Commissie een afwijking bedongen (de zogenaamde derogatie). Volgens de Nitraatrichtlijn mag maximaal 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare grasland worden aangewend. De door Nederland gevraagde derogatie houdt in dat 250 kg stikstof per hectare op melkveebedrijven wordt toegestaan. Deze derogatie is gevraagd tot 2009 en geldt alleen voor bedrijven die minstens 70 procent van hun areaal in gebruik hebben als grasland. Eind 2005 wordt een definitief besluit verwacht. Gevreesd wordt dat veel veehouders problemen zullen ondervinden om aan deze nieuwe regels te voldoen. De mogelijkheden om mest af te zetten worden kleiner, de kosten van afzet zullen stijgen en de boereninkomens komen daardoor onder druk te staan. Veehouderijbedrijven zonder grond, zoals de meeste intensieve varkens- en pluimveebedrijven, zullen door de nieuwe regels meer geld kwijt zijn om hun mest af te voeren. Veehouderijbedrijven met grond, zoals de meeste melkveebedrijven, zullen op die grond minder mest uit mogen rijden. Dat kan betekenen dat ze mest moeten gaan afvoeren, en soms zelfs extra stikstofkunstmest moeten aankopen – en daar zijn weer kosten mee gemoeid.
14
Bedrijfsleven en weidegang
6
De zuivelketen, van koeienbek tot winkelrek, is vanouds vooral gericht op een zo hoog mogelijke melkproductie tegen zo laag mogelijke kosten. Verlaging van de zuivelopbrengstprijzen tracht men in zo’n situatie vooral op te vangen door schaalvergroting, intensivering en kostprijsverlaging. In zijn uiterste consequentie leidt dit tot enorme industriële melkveebedrijven, waarin de boer vervangen is door industriearbeiders en de koe een productiemiddel is geworden. Er is zelfs al een idee gelanceerd voor een koeienflat in zes etages. Als we die kant niet opwillen, en dat wil de overgrote meerderheid van de samenleving niet, dan zal het bedrijfsleven zich (meer) moeten richten op het creëren van ‘melk met meerwaarde’, waaronder weidegang voor dierenwelzijn en landschap. Het bedrijfsleven moet in staat worden geacht consumenten met gerichte voorlichting en marketing ervan te overtuigen dat zij hiervoor iets meer moeten betalen.
6.1 Supermarkten en andere grote inkopers Voor de Nederlandse supermarkten en andere grote inkopers van zuivel zijn er goede argumenten om aan hun leveranciers impulsen te geven om de koe in de wei te houden: ● Burgers zien graag koeien in de wei. Het thema scoort goed zowel op de televisie als in de dagbladen. Dit komt ook doordat de koe in de wei uitstekend is te visualiseren en te communiceren, zowel qua landschap als qua dierenwelzijn. Een enquête van het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM, september 2001) geeft aan dat 99 procent van de burgers graag ziet dat de koe in de wei blijft; 74 procent verklaart zich bereid om daar gemiddeld 16 procent meer voor te betalen. Een NIPO-enquête in opdracht van Friesland Coberco in 2001 gaf vergelijkbare resultaten: 38 procent wil meer betalen voor dier-, milieu- en landschapsvriendelijke zuivel: 9 eurocent per liter melk (ca. 20% meerprijs) en 45 eurocent per kilo kaas. Hier liggen dus interessante commerciële kansen. ● Omgekeerd zijn er risico’s als beweiding niet wordt geregeld. Consumenten verwachten dat de supermarkten ervoor zorgen dat koeien weidegang krijgen. Op veel melkverpakkingen staat een koe in de wei, hoewel er geen garantie is dat de melk inderdaad afkomstig is van koeien die weidegang krijgen. Dat maakt supermarkten kwetsbaar voor kritiek. ● Gratis publiciteit ligt binnen handbereik. Bij een geloofwaardige invulling en een (voor veehouder en consument) redelijke meerprijs zijn natuur-, milieu- en dierenbeschermingsorganisaties bereid om publicitaire steun te verlenen aan zuivelproducten afkomstig van koeien met weidegang. De koe in de wei is dus voor supermarkten en andere grote inkopers commercieel interessant. Een recente representatieve steekproef in opdracht van de Stichting Natuur en Milieu (SNM, maart 2005) bevestigt de opinie van de bevolking over weidegang en spitst dit toe op de rol van de supermarkten. De belangrijkste uitkomsten van de enquête zijn: ● Negen op de tien Nederlanders willen melk en kaas van koeien in de wei. ● Van hen is 73,4 procent bereid om tot 5 cent per liter melk en 25 cent per kilo kaas meer te betalen. ● 56,5 Procent vindt dat hun supermarkt binnen een jaar behalve biologische zuivel ook andere zuivel (melk en kaas) moet verkopen, die komt van koeien die ’s zomers in de wei lopen. ● 24,1 Procent vindt zelfs dat hun supermarkt over een jaar nog alleen maar zuivel moet verkopen die komt van koeien met weidegang. ● 65 Procent vindt dat de supermarkt duidelijk moet aangeven welke zuivel niet afkomstig is van koeien die weidegang krijgen. ● Wanneer hun supermarkt geen weidezuivel gaat verkopen, overweegt 20,3 procent over te stappen naar een supermarkt die dat wel doet.
15
●
32,9 Procent vindt dat natuur-, milieu- en dierenbeschermingsorganisaties de supermarkten flink onder druk moeten zetten om weidegang-zuivel te gaan verkopen.
Als deze uitslagen uitgesplitst worden naar de verschillende supermarkten, blijken klanten van Albert Heijn, Konmar, Plus, C1000 en Super de Boer het meeste belang te hechten aan weidezuivel.
6.2 Zuivelindustrie 6.2.1. Hogere prijs voor melkveehouders De zuivelindustrie heeft de afgelopen decennia al veel gedaan aan het op de markt brengen van producten als zuiveltoetjes, -drankjes en –snacks. Door de toegevoegde waarde kon een hogere inkomst worden gegenereerd. De prijs die melkveehouders van de zuivelindustrie voor hun melk krijgen, lag vele jaren zo rond de 37 cent. De zuivelindustrie stelt dat zij die opbrengstprijs voor melkveehouders zo stabiel heeft kunnen houden dankzij haar beleid om meer toegevoegde waarde te creëren. Door het Europese zuivelbeleid en het steeds vrijer worden van de wereldhandel komt de boerenopbrengstprijs van zuivel onder druk en is die prijs gaan dalen. Daar komt bij dat de kostprijs van de melkveehouders door onder meer de nieuwe mestregels omhoog dreigt te gaan. Extra redenen om te bezien hoe de zuivelindustrie nóg meer toegevoegde waarde kan creëren en vooral hoe zij de meeropbrengst die dat genereert geheel of gedeeltelijk aan de melkveehouders kan doorgeven. De zuivelindustrie kent het principe al dat afhankelijk van de melkkwaliteit een gedifferentieerde melkprijs aan melkveehouders wordt uitbetaald. Dit systeem kan uitgebreid worden met een differentiatie naar weidezuivel.
6.2.2 Bonus voor weidegang Cono Kaasmakers in Middenbeemster, producent van onder meer BeemsterKaas, geeft aan melkveehouders die hun koeien in de wei houden een bonus van 5 cent per liter melk. In feite verdeelt Cono het melkgeld anders over de aan haar leverende melkveehouders, want de basisvergoeding wordt iets verlaagd. Het aldus uitgespaarde geld wordt gebruikt om de bonus te kunnen geven. Cono betaalt zo jaarlijks ongeveer 1,4 miljoen uit aan melkveehouders die hun koeien minstens honderd dagen, gedurende vijf uur per dag, in de wei laten. Critici van de bonusregeling van Cono zeggen dat het een vestzak - broekzak verhaal is, en dat boeren die hun vee geen weidegang geven de bonus betalen. Cono zegt hierop het melkgeld meer naar kwaliteit uit te willen betalen.
6.2.3 Keurmerk weidegang De zuivelindustrie zou zuivelproducten onder een merk of keurmerk op de markt kunnen brengen dat garant staat dat de koeien weidegang krijgen, of dat garandeert dat een zekere meerprijs ten goede komt aan melkveebedrijven met weidegang. Het gaat hierbij om zuivelproducten die tussen gangbare en biologische zuivel in staan. Voor biologische zuivel geldt al een verplichting/garantie voor weidegang. Weidemelk onder keurmerk kan op de markt gebracht worden in een aparte keten of juist zonder aparte keten.
16
6.2.3.1 Keurmerk in een aparte keten In Groot-Brittannië wordt al melk van koeien met weidegang als merk op de markt gebracht. Zo verkoopt Anchor, één van de grootste boterproducenten, alleen nog maar boter van koeien die weidegang hebben. En de Britse supermarkt Sainsbury heeft een nieuw assortiment melkproducten gelanceerd (“White & Wild”) met garanties voor dierenwelzijn en natuurbeheer. Een voorbeeld van een Nederlands merkzuivelproduct met weidegang is het ijs van Ben & Jerries. Voor dit ijs wordt de zuivel door een aantal vaste melkveehouders geleverd, met als één van de voorwaarden dat de koeien weidegang krijgen. Voorwaarde bij dit systeem is dat de melk apart opgehaald en verwerkt moet worden. Als een zuivelfabriek alleen maar melk betrekt van boeren die hun koeien weidegang geven, is dat geen probleem. Maar als een zuivelfabriek z’n melk zowel van weidende als van niet-weidende boeren betrekt, zal de weidemelk apart opgehaald moeten worden. Op dit moment kennen de meeste zuivelbedrijven bij het inzamelen en verwerken van melk maar twee stromen; gangbaar en biologisch. Een derde stroom apart ophalen en apart verwerken brengt kosten met zich mee en dat kan een reden zijn voor een zuivelbedrijf er niet aan te beginnen. Het kan echter ook juist extra marktkansen betekenen, zoals er ook een groeiende markt is voor biologische zuivel.
6.2.3.2 Keurmerk zonder aparte keten Logistieke problemen kunnen vermeden worden door het keurmerk zonder aparte zuivelketen op te zetten. Dit kan analoog aan de systematiek van groene stroom. Wat consumenten betalen voor groene stroom komt ook aan de opwekking van groene stroom ten goede, maar er is geen apart distributienet voor groene stroom. Op vergelijkbare wijze zou aan supermarkten en consumenten weidezuivel aangeboden kunnen worden door de zuivelindustrie. Consumenten betalen voor weidegang een meerprijs, tot 5 cent voor een liter melk en tot 25 cent voor een kilo kaas. De meeropbrengst die zo ontstaat, wordt door de zuivelfabriek gegarandeerd uitgekeerd aan alle Nederlandse melkveebedrijven die hun koeien weidegang geven. Maar er wordt naast gangbare en biologische zuivel geen derde inzamellijn opgezet voor weidezuivel. Als dit ‘groene-stroommodel’ op grote schaal wordt toegepast bij de zuivelverkoop in de supermarkten, zijn er drie opties: 1. De supermarkt verhoogt de prijs op (alle) zuivelproducten, de zuivelfabriek benut deze hogere prijs voor een extra cent per liter voor melkveehouders met weidegang. 2. De supermarkt verhoogt alleen de prijs van een deel van zijn zuivelproducten en communiceert dit als “weidezuivel”. Een cent per liter wordt via de zuivelfabriek doorgesluisd naar de veehouders met weidegang. 3. Consumenten tekenen vrijwillig per jaar een contract voor “weidezuivel” en betalen bijvoorbeeld jaarlijks € 20,-. Hiermee wordt een fonds gecreëerd, waaruit boeren met weidegang 1 cent per liter extra ontvangen.
6.3 Melkveehouders 6.3.1 Aanpassingen in verband met nitraatnormen Uit berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, juli 2004) blijkt dat van de bijna 25.000 melkveebedrijven die Nederland in 2004 nog telde, 70 procent in aanmerking komt voor de zogenaamde derogatie (zie par. 5.3) van de nitraatnormen: ● 17.600 Bedrijven (70%) voldoen aan de eis dat 70 procent van het areaal als grasland gebruikt wordt. ● Zo’n 31.000 bedrijven (12,4%) hebben tussen de 60 en 70 procent grasland. ● 1.750 Bedrijven (7%) hebben tussen de 50 en 60 procent grasland.
17
De bedrijven die een graslandareaal hebben tussen de 60 en 70 procent kunnen waarschijnlijk met een wijziging in het bouwplan (meer areaal in grasland omzetten) alsnog aan de eis voor derogatie van minstens 70 procent grasland voldoen. Met name in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Flevoland zitten veel melkveebedrijven met minder dan 60 procent grasland, waarvoor dit moeilijker zal zijn. In de akkerbouwrijke provincies Flevoland en Zeeland zijn opvallend veel relatief nieuwe melkveebedrijven die te weinig grasland hebben om voor derogatie in aanmerking te komen. In Friesland, Utrecht, Zuid- en Noord-Holland hebben bijna alle boeren meer dan 70 procent grasland. In Gelderland heeft driekwart van de bedrijven voldoende grasland voor derogatie. Het is niet zeker dat de door Nederland gevraagde derogatie van 250 kg stikstof per hectare wordt toegekend. Bovendien geldt deze maar tot 2009. De derogatie wordt na 2009 hoogstwaarschijnlijk lager of niet meer toegelaten. Het is dus zaak naar oplossingen te zoeken voor behoud van weidegang in een situatie waarin nog strengere nitraatnormen (zonder derogatie) gelden.
6.3.2. Het melkveebedrijf ‘verbreden’ Naast het produceren van melk kunnen melkveehouders hun bedrijf ook verbreden door het opzetten van andere activiteiten die geld opleveren. Zo kunnen ze hun eigen melk zelf tot boerderijkaas en andere zuivelproducten verwerken en op de eigen boerderij vanuit een boerderijwinkel verkopen, of bij de plaatselijke supermarkt afzetten. Ze kunnen melkkoeien insemineren met vleesrassen en het aldus geproduceerde rundvlees in de boerderijwinkel of bij de plaatselijke winkelier of horeca verkopen. Ze kunnen aan weidevogelbeheer en andere vormen van landschapsbescherming gaan doen (het leveren van groene diensten), een boerderijcamping beginnen, of een dagopvang voor kinderen, ouderen of gehandicapten starten. Een andere optie is de productie van energie (vergisting, wind, zonne-energie). Steeds meer boeren ontplooien dit soort nevenactiviteiten. Ze kunnen daardoor een hogere opbrengst voor hun zuivel realiseren, of worden juist minder afhankelijk van uitsluitend de melkopbrengst. Er wordt wel eens wat badinerend gedaan over dit soort initiatieven, maar voor tal van veehouders ligt hier een serieuze economische kans hun bedrijf voort te zetten, mét behoud van weidegang.
6.3.3 Samenwerking Steeds meer melkveehouders werken samen om zo de kostprijs te verlagen, denk aan gezamenlijke inkoop van veevoer en andere zaken waardoor aanzienlijke kwantumkortingen bedongen kunnen worden. Een andere beproefde methode om de bedrijfsvoering te verbeteren en zo de kostprijs te drukken is deelname aan een studieclub. Door met collegamelkveehouders kennis te vergaren en ervaringen te delen ontstaan dikwijls nieuwe, kostenbesparende ideeën.
6.3.4 Hogere melkprijs afdwingen Melkveehouders kunnen zich inzetten een hogere vergoeding voor hun melk te krijgen. Zo zijn de meeste zuivelfabrieken nog steeds boerencoöperaties. De invloed van de boeren in die coöperaties is weliswaar afgenomen, maar via de ledenvergaderingen kunnen melkveehouders het financiële beleid en de daaruit voortvloeiende prijs voor de boeren ter discussie stellen, om zo te proberen een hogere vergoeding voor hun melk af te dwingen.
18
In Duitsland is een groep melkveehouders gestopt met hun melk te leveren aan een vaste afnemer. Zij hebben een samenwerkingsverband opgericht dat voor haar leden op zoek gaat naar de meest lucratieve zuivelafzetmogelijkheden. De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) overweegt dit Duitse voorbeeld te volgen door melk van boeren te gaan bundelen in de ‘Dutch Dairy Board’. Die moet gaan onderhandelen met de zuivelfabrieken over de melkprijs. Doel is de daling van de melkprijs te doorbreken en tot een melkprijs te komen die minimaal de kosten dekt. Er is veel scepsis over dit soort initiatieven. Vraag is of zo voldoende macht wordt opgebouwd en of de melkprijs wel zo beïnvloedbaar is. Een groot deel van de melkprijs wordt immers bepaald door het EU-zuivelbeleid. En de industrie kan uiteindelijke geen hogere prijs uitbetalen dan in de markt gerealiseerd wordt.
6.3.5 Omschakelen naar biologisch Melkveehouders kunnen ook omschakelen naar een biologische melkveehouderij, waarbij weidegang verplicht is. Groei van de biologische melkveehouderij is dus goed voor het behoud van weidegang. De afgelopen jaren hebben al enkele honderden melkveehouders dit met succes gedaan. Het doel van de overheid is dat 10 procent van het landbouwareaal gebruikt wordt voor biologische landbouw. Door bedrijfsleven, overheid en maatschappelijke organisaties, waaronder de Dierenbescherming en Natuur en Milieu, wordt er hard aan gewerkt dit doel te realiseren. Zo zijn er onder meer promotiecampagnes voor de afzet van biologische zuivel. De omschakeling naar een biologische melkveehouderij moet wel gelijk opgaan met de marktvraag naar biologische zuivel. Dit kan betekenen dat melkveehouders die willen omschakelen enige tijd bij een zuivelverwerker op een wachtlijst moeten staan, in afwachting van toename van de afzetmogelijkheden.
19
7
Overheid en weidegang De staat houdt geen melkkoeien. Dat is een waarheid als een koe. Maar de staat moet wel namens de samenleving opkomen voor zwakke waarden, in het onderhavige geval het welzijn van koeien en het aanzien van het landschap. Zo kan de overheid onderzoek en voorlichting stimuleren over weidegang in relatie tot steeds grotere melkveebedrijven en strenger wordende milieunormen. De overheid kan met het faciliteren van zaken als bedrijfsverplaatsing en kavelruil melkveebedrijven aan een voldoende groot en gunstig gelegen huiskavel voor weidegang helpen. De overheid kan bijvoorbeeld groenfinanciering, subsidies en een duurzaamheidsheffing voor behoud van weidegang inzetten. En in het uiterste geval kan de landelijke of de lagere overheid weidegang voorschrijven. Kortom, de overheid heeft een belangrijke faciliterende en stimulerende rol te spelen voor het behoud van weidegang.
7.1 Onderzoek en voorlichting 7.1.1 Grotere melkveebedrijven De belangrijkste oorzaak dat steeds minder koeien weidegang krijgen is de schaalvergroting. Steeds meer melkveehouders stoppen ermee, de overblijvende bedrijven worden alsmaar groter in een poging door schaalvergroting en kostprijsverlaging een boterham te kunnen blijven verdienen. Bij zo’n 150 of meer koeien lijkt het steeds moeilijker te worden deze dieren nog weidegang te geven. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar hoe dergelijke grote bedrijven ingericht en gemanaged moeten worden om de koeien toch weidegang te geven. Hieruit zouden innovatieve ideeën moeten komen. Een voorbeeld. Bij de meeste melkveebedrijven staat de boerderij, met direct daarachter de stal, aan de rand van de landerijen. Planologisch is door de gemeente meestal bepaald dat de gebouwen op één bouwblok bij de boerderij moeten staan. Gevolg van deze excentrische ligging zijn lange looplijnen voor de koeien van de wei naar de stal. Het zou logistiek beter zijn als de stal in het midden van de landerijen gebouwd mag worden, zodat alle weidepercelen op min of meer gelijke afstand van de stal komen te liggen en het melken van grotere aantallen koeien makkelijker met weidegang te combineren valt. Als dit leidt tot nieuwe moderne stallen, moeten deze wel goed landschappelijk ingepast worden, zeker in open en beschermde landschappen.
7.1.2 Milieueisen In de afgelopen jaren zijn er diverse voorlichtings- en onderzoeksprojecten opgezet om melkveehouders te helpen in hun bedrijfsvoering weidegang te behouden. Nu het gewijzigd EU-zuivelbeleid en de nieuwe mestregels de toekomstige ontwikkelingen in de melkveehouderij sterk gaan beïnvloeden, is er behoefte aan nieuw onderzoek, adviezen en voorlichting. De invoering van de huidige mestregels in Nederland is onder meer begeleid door het onderzoeksproject “Koeien en kansen”. In dit project hebben melkveebedrijven op de diverse grondsoorten (klei, veen, zand en löss), begeleid door het Praktijkonderzoek Veehouderij, een zodanig mest- en mineralenmanagement ontwikkeld, dat aan de mestregels wordt voldaan. Bewezen is daarbij dat (beperkt) weiden heel goed samen kan gaan met het voldoen aan de milieuregels.
20
Nu de mestregels ingrijpend gaan wijzigen, wordt het project voortgezet om melkveebedrijven te helpen uit te dokteren hoe aan de milieunormen kan worden voldaan. Randvoorwaarde is het behoud van weidegang: het project “Koeien en Kansen 2”.
7.2 Structuur melkveehouderij Het ziet ernaar uit dat de komende jaren nog vele veehouders ermee gaan stoppen. Dit ook los van eventueel overheidsbeleid zoals een nieuwe uitkoopronde. Zo wordt verwacht dat het aantal melkveebedrijven, op dit moment zo’n 25.000, de komende tien jaar bijna zal halveren. Voor de overblijvende bedrijven biedt dat mogelijkheden te groeien en hun bedrijf onder meer zo aan te passen dat weidegang behouden kan worden. Maar stoppers en blijvers zijn zelden elkaars buren. En soms zit een blijver dicht bij natuur of bebouwing, waardoor hij met zijn bedrijf klem zit. In andere situaties zijn alleen kleine percelen te koop, die niet geschikt zijn voor grotere machines. Ook is het mogelijk dat een blijver in de Ecologische Hoofdstructuur zit en verplaatst moet worden. In veel van dit soort situaties kan herverkaveling een uitkomst bieden. Daarbij moet vooral gedacht worden aan kleinschalige verkaveling, zoals kavelruil, vergroting van huiskavels en uitplaatsing van bedrijven. De rijksoverheid heeft al twee instrumenten ontwikkeld waarmee herverkaveling gestimuleerd kan worden: de Reconstructiewet en de Koopmansgelden.
7.2.1 Herverkaveling in kader van Reconstructiewet De overheid heeft de Reconstructiewet vastgesteld om de problemen aan te pakken in een twaalftal concentratiegebieden van intensieve veehouderij. Globaal betreft dit de Gelderse Vallei en Oost-Gelderland, Oost-Overijssel en het oosten van Noord-Brabant samen met NoordLimburg. De Reconstructiewet beoogt de omgevingskwaliteit te verbeteren, veterinaire risico’s terug te dringen en de sociaal-economische structuur van de veehouderij te verbeteren. Om dit alles te realiseren hebben de provincies reconstructieplannen gemaakt. De betrokken provincies werken al geruime tijd, in overleg met onder meer gemeenten en landbouw- en milieuorganisaties, aan de reconstructieplannen. Inmiddels zitten die plannen steeds vaker in de uitvoeringsfase. Ook melkveebedrijven kunnen van de reconstructie in de concentratiegebieden van intensieve veehouderij profiteren. Denk aan het verkrijgen van een gunstiger huiskavel door middel van ruilverkaveling, of het verwerven van meer grond om zo te voldoen aan de norm van 70 procent grasland voor derogatie. Het landschapsbehoud in milieuprobleemgebieden (bijvoorbeeld bufferzones rondom de Ecologische Hoofdstructuur) kan ook betekenen dat extensivering inclusief weidegang door melkveebedrijven wordt beloond.
7.2.2 Inzet van de Koopmansgelden In 1999 reserveerde de overheid 204 miljoen euro voor nitraatbeleid in de melkveehouderij. Er werd een commissie benoemd onder leiding van de heer Koopmans (toenmalig voorzitter van de raad van commissarissen van de Rabobank en hoogleraar economie te Groningen). In oktober 2000 bracht deze commissie advies uit en pleitte onder meer voor: ● verplaatsing van melkveebedrijven op zandgrond naar Noord- en Zuidwest-Nederland. Dit zou de situatie van de achterblijvende melkveebedrijven verbeteren;
21
● ●
financiële steun en lagere grondlasten voor melkveebedrijven die extensiever gaan boeren; vastlegging van de status “grondgebonden veehouderij” door gemeenten in bestemmingsplannen.
Met de adviezen van de Commissie Koopmans en met het bedrag van 204 miljoen (de zogenaamde Koopmansgelden) is totnogtoe weinig gedaan. Zo zijn er uit de gelden tot juli 2004 slechts vier projecten gesteund en is nog maar 3,56 miljoen euro aan projecten toegekend. Intussen is er ook nog eens op het budget bezuinigd; van de oorspronkelijke 204 miljoen euro is nog 127 miljoen euro over. Dat is een gemiste kans. De Koopmansgelden zouden alsnog benut moeten worden voor versterking van de structuur van de melkveehouderij, waaronder behoud van weidegang. Bijvoorbeeld kavelruil past hier goed in. Bedrijven kunnen zo onder meer hun huiskavel vergroten, waardoor weidegang gemakkelijker wordt en de kostprijs daalt. Ook voor bedrijfsverplaatsingen en het opzetten van regionale grondbanken zou uit de Koopmansgelden steun gegeven kunnen worden. Bij brief van 13 december 2004 heeft de Minister van Landbouw laten weten dat hij de inzet van de Koopmansgelden nu voortvarender ter hand gaat nemen en wel voor de volgende zaken: ● versnelde afronding van klassieke landinrichtingsprojecten: 30 miljoen euro; ● kavelruil: 20 miljoen; ● landschapsbehoud in (milieu-)probleemgebieden: 50 miljoen; ● projecten ten behoeve van melkveehouderij en milieu: 12 miljoen; ● kennisontwikkeling en –verspreiding in de melkveehouderij: 10 miljoen. Deze zaken kunnen alle bijdragen aan behoud van weidegang.
7.2.3 Extensivering en herverkaveling De Reconstructiewet en de Koopmansgelden zijn regionaal gebonden aan respectievelijk een twaalftal concentratiegebieden van de intensieve veehouderij en aan kwetsbare zandgronden met een hoge veebezetting. De gebieden waarop deze regelingen betrekking hebben, vallen ook nog eens voor een deel samen. Het merendeel van het melkvee wordt gehouden in de noordelijke en de westelijke provincies, die geheel buiten deze regelingen vallen. Ook in die gebieden is behoefte aan instrumenten om extensivering en herverkaveling te stimuleren. Blijkens het eerder in par. 6.3.1 aangehaalde onderzoek van het CBS (juli 2004) zijn er met name in de akkerbouwrijke provincies Flevoland en Zeeland opvallend veel relatief nieuwe melkveebedrijven die weinig grasland hebben. Het kan zijn dat ze wel genoeg grond hebben om hun koeien weidegang te geven, maar de teelt van lucratievere akkerbouwgewassen op die gronden verkiezen boven weidegang. Het kan ook zijn dat deze melkveehouders te weinig grond hebben om hun koeien weidegang te geven. In het eerste geval zouden de desbetreffende agrariërs voor de keuze gesteld moeten worden: of voldoende grasland voor beweiding van hun melkvee inzaaien, of geheel overstappen op de akkerbouw. Waar melkveehouders te weinig grond hebben voor beweiding van hun melkvee, zou hieraan iets met herverkaveling gedaan moeten worden. Eventueel zouden er bedrijven moeten worden verplaatst naar elders, of worden beëindigd, om zo voor de resterende bedrijven meer ruimte te creëren om een voldoende groot en gunstig liggend huiskavel voor weidegang te verwerven.
22
7.3 Mest- en ammoniakbeleid 7.3.1. Mest Het Nederlandse meststoffenbeleid moet aangepast worden om te voldoen aan de Europese Nitraatrichtlijn (zie par. 5.3). In een voorstel van de regering tot wijziging van de Meststoffenwet worden gebruiksnormen en werkingscoëfficiënten genoemd, die op zandgronden het permanent opstallen van melkkoeien stimuleren. Dat is uit oogpunt van dierenwelzijn ongewenst. Volgens de Dierenbescherming en Natuur en Milieu is het in de uitwerking van het verdere mestbeleid mogelijk voor zandgronden dezelfde normen te stellen als voor andere grondsoorten met behoud van het gewenste milieuresultaat. Voorwaarde is wel dat boeren die hun koeien op zandgronden weidegang geven, aanvullende maatregelen nemen om de stikstofnormen te halen. Zo kan de stikstofgebruiksnorm voor koeien op zandgrond met weidegang netto 20 kg hoger worden, op voorwaarde dat de koeien op zandgrond al 1 september op stal gaan (waarmee de uitspoeling van stikstof naar grondwater met 20 kg per hectare wordt teruggedrongen). Het resterende verschil in normen tussen wel of niet weiden op zandgrond is na deze aanpassing zo klein, dat dit het opstallen van melkvee niet meer echt stimuleert. Om grootschalig permanent opstallen van melkvee op zandgronden te voorkomen, zullen koeien dus eerder opgestald moeten worden om hetzelfde milieuresultaat te halen.
7.3.2 Ammoniak De aanvankelijke idee dat koeien ter vermindering van de ammoniakuitstoot beter opgestald kunnen worden, is in een rapport van Praktijkonderzoek Veehouderij, IMAG en het Centrum voor Landbouw en Milieu (juni 2001) weerlegd. Door koeien dag en nacht te weiden, valt de ammoniakemissie per dier tot 35 procent lager uit dan wanneer koeien permanent worden opgestald. Dit komt doordat in de stal de urine en mest in de mestput samenkomen. Daardoor komt er meer ammoniak vrij dan in de wei, waar urine en mest gescheiden blijven. Ook blijkt er nog veel reductie van ammoniakemissie mogelijk door aanpassing van het veevoer en sturing op het ureumgehalte in de melk. Verdere reductie van ammoniak is noodzakelijk; de emissie in Nederland is nog driemaal hoger dan veel kwetsbare en zeldzame planten- en diersoorten duurzaam kunnen verdragen. De melkveehouderij veroorzaakt ongeveer de helft van alle ammoniakemissie van de Nederlandse veehouderij. Desondanks zijn het niet de melkveebedrijven, maar de varkens- en pluimveebedrijven die via ammoniakwetgeving de duurste maatregelen moeten nemen. Stichting Natuur en Milieu pleit ervoor dat ook (bestaande) melkveebedrijven met koeien het hele jaar op stal, verplicht worden te investeren in emissie-arme stallen. Geen voorkeursbehandeling derhalve ten opzichte van pluimvee- en varkensstallen waar dieren ook het hele jaar binnen worden gehouden.
7.4 Groenfinanciering De rijksoverheid kent voor bepaalde soorten bedrijven die bijdragen aan verduurzaming van de bedrijfsvoering een fiscaal voordeel: de zogenaamde Groenfinanciering (groenbeleggen). Daarbij hoeft voor een geldlening tot één procent minder rente te worden betaald. Bedrijven die bijdragen aan behoud van weidegang zouden ook onder deze regeling gebracht kunnen worden. Natuur en Milieu en het Centrum voor Landbouw en Milieu hebben op verzoek van de Rabobank een advies geschreven over duurzame melkveehouderij. De Dierenbescherming is hierin ook gekend. Geadviseerd wordt dat melkveebedrijven die aan negen indicatoren voor
23
duurzaamheid voldoen (o.m. 120 dagen 8 uur per dag weidegang) in aanmerking komen voor fiscale en financiële voordelen, bijvoorbeeld een rentekorting via bank of groenregeling.
7.5 Europees zuivelbeleid In paragraaf 5.2 is kort het Europees zuivelbeleid voor de komende jaren beschreven. De Nederlandse overheid heeft een zekere vrijheid tot nationale invulling van dit beleid. Zij zou dit zo kunnen doen dat hiermee weidegang wordt gestimuleerd.
7.5.1 Zuivelpremie afromen De overheid kan besluiten 10 procent van de melkpremie voor melkveehouders (en vanaf 2008 van de één-bedrijfstoeslag) in te houden voor de vorming van een zogenaamde Nationale Enveloppe. Het geld uit deze Nationale Enveloppe mag de overheid vervolgens volgens specifieke criteria over de melkveehouders verdelen. Daarbij zou ze kunnen bepalen dat melkveehouders alleen voor een uitkering uit de Nationale Enveloppe in aanmerking komen als ze hun koeien weidegang geven. Deze maatregel legt relatief veel van de kosten bij de grotere bedrijven. Omdat bedrijven die hun koeien het hele jaar op stal houden veelal die grotere melkveebedrijven zijn, krijgen deze bedrijven relatief hoge melkpremies (meer dan de gemiddelde Europese subsidie voor melkveehouders van ca. € 15.000,- per bedrijf in Nederland – bron: LNV-begroting 2003). Tien procent van hun premie afromen kan zelfs een stimulans zijn voor deze boeren om opnieuw weidegang toe te passen.
7.5.2 Melkpremie wordt hectarepremie De overheid kan besluiten de zuiveltoeslag (vanaf 2008 de één-bedrijfstoeslag) niet meer te koppelen aan de historische premierechten op basis van melkproductieomvang, maar uit te keren aan de toeslaggerechtigden in de vorm van een hectarepremie. Voor de melkveehouderij zou dat een stimulans tot het aanhouden van gronden (grondgebondenheid) en tot extensivering zijn. Groot-Brittannië en Duitsland hebben besloten om alle dierlijke premies (de stierenpremie, de zoogkoeienpremie, de runderslachtpremies, de ooipremie en de zuivelpremie) om te zetten in een hectarepremie. Op deze wijze wordt de grondgebondenheid van de veehouderij gestimuleerd.
7.6 Plattelandsontwikkelingsbeleid 7.6.1 Subsidieregeling Rijk en provincies kunnen in het kader van het plattelandsbeleid diverse subsidies geven aan melkveehouders. Daarbij zou standaard als voorwaarde gesteld kunnen worden dat alle koeien een bepaalde mate van weidegang moeten krijgen.
24
7.6.2 Weidepremie De overheid zou ook een weidepremie voor weidegang kunnen geven. Dit als het een soort beloning voor de aankleding van het landschap met koeien in de wei. Denk maar aan het belonen van weidevogel-, akkerrand- en houtwalbeheer. Als die beloning uit de markt moet komen, zit je met de complicerende factor dat de meeste in Nederland geproduceerde zuivel geëxporteerd wordt. Bij een overheidspremie speelt dat exportprobleem niet. Nadeel is wel dat weidegang hiermee geheel of gedeeltelijk afhankelijk wordt van overheidssteun, die bij wijziging van het overheidsbeleid verminderd of zelfs beëindigd kan worden. Een weidepremie zou betaald kunnen worden uit het Europese landbouwbudget. a) In paragraaf 7.5.1 is al de optie besproken om 10 procent van de zuivelpremie af te romen en voor weidegang uit te keren. b) Een andere mogelijkheid is het budget voor het plattelandsbeleid. Groot nadeel hiervan is dat dit budget momenteel reeds besteed wordt aan andere zaken en de komende jaren slechts beperkt groeit of zelfs krimpt. Bij financiering uit het plattelandsbeleid zijn diverse subsidiegrondslagen denkbaar: 1. opnemen in het Programma Beheer, waarbij weidegang voorwaarde wordt voor deelname aan beheerpakketten zoals weidevogelbeheer; 2. instellen van een aparte weidepremie; de nieuwe Plattelandsverordening van de EU biedt de mogelijkheid om aan veehouders die hun dieren een hoger welzijnsniveau geven gedurende vijf jaar een premie toe te kennen. c) Tenslotte is er nog de mogelijkheid alleen een weidepremie uit te keren in zogenaamde benadeelde gebieden op grond van de Europese ‘bergboerenregeling’ (zie par. 7.6.3). De Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen heeft juli 2003 een verordening vastgesteld op grond waarvan aan een melkveehouder voor een periode van vijf jaar per hectare een premie (€ 150,- vermenigvuldig met 0,5 GVE) kan worden betaald. Hij moetdan wel aan een aantal voorwaarden voldoen, waaronder de dagelijkse weidegang tussen 1 juni en 1 oktober. Verdere subsidievoorwaarden hebben betrekking op de veebezetting per hectare, de stalindeling en toegang tot een drinkwatervoorziening in de weide. Voorts moet een melkveebedrijf voor meer dan 50 procent gelegen zijn in een zogenaamd benadeeld gebied of een gebied met beperkende milieuregels.
7.6.3 Subsidie “benadeelde gebieden” Nederland kent gebieden waar melkveehouders te kampen hebben met zogenaamde natuurlijke handicaps die hen in een concurrentienadeel plaatsen ten opzichte van collega’s die hier niet mee te maken hebben. Op grond van de Europese “bergboerenregeling” kan aan deze veehouders een extra uitkering worden verstrekt. Het rijk, de provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, waterschappen en gemeentes hebben in juni 2004 een “Agenda voor de Westelijke Veenweiden” getekend, voor een steunregeling in gebieden met een ontwatering van 60 tot 40 centimeter en een veenpakket van meer dan 1,2 meter. Het gaat naar schatting om zo’n 40.000 hectare. Op grond van de bergboerenregeling zal het rijk aan melkveehouders per hectare € 94,- betalen. De EU betaalt hiervan een kwart. Lokale overheden mogen er nog geld bijleggen tot een maximum van € 250,- per hectare. De regeling gaat per 2007 in. Eén van de doelen van de regeling is behoud van weidegang. Een dergelijke regeling zou ook bijvoorbeeld in de Friese veenweidegebieden kunnen worden ingevoerd en wellicht zijn er nog andere gebieden in Nederland met natuurlijke handicaps waarin zo’n regeling zou kunnen bijdragen aan behoud van de melkveehouderij en weidegang voor het vee.
25
7.7 Duurzaamheidsheffing op zuivel Naar voorbeeld van de verwijderingsbijdrage op batterijen en op elektrische apparaten, zou er met het oog op een duurzame melkveehouderij ook een duurzaamheidsbijdrage verplicht gesteld kunnen worden bij de verkoop van zuivel in Nederland. Er zouden één of enkele centen per liter melk geheven kunnen worden. De heffing kan gebeuren bij de zuivelindustrie of bij de detailhandel. Het bedrijfsleven moet de opbrengst van de heffing afstaan aan een fonds, dat er voor garant staat dat de heffing ten goede komt aan het verduurzamen van de melkproductie. Duurzaam in termen van diergezondheid en dierenwelzijn (waaronder weidegang), maar ook duurzaam in de zin van landschap, natuur en milieu, energie, water en gentechnologie. Omdat het een overheidsheffing betreft en geen opslag op basis van een onderlinge afspraak van het bedrijfsleven, valt geen ingrijpen van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) te vrezen. De verwijderingsbijdrage wordt door de EU ook niet verboden.
7.8 Wettelijke verplichting 7.8.1 Verbod op permanent opstallen In Zweden kent men een nationaal verbod op het jaarrond opstallen van melkkoeien. Het is daar verplicht koeien in de zomermaanden tussen twee melkbeurten buiten te houden. De duur hangt af van de ligging; in het noorden van Zweden twee maanden, in het midden drie maanden en in het zuiden vier maanden. Ook in Finland is onlangs besloten weidegang verplicht te stellen. Een dergelijk landelijk of regionaal verbod zou zeker ook in Nederland overwogen kunnen worden. Zeker in Nationale Landschappen vindt de Nederlandse bevolking dat de koe in de wei behouden moet worden. Ook uit oogpunt van ammoniakbeleid is een verplichting tot weidegang een effectieve manier om de ammoniakuitstoot niet te laten stijgen doordat steeds meer koeien jaarrond op stal gaan.
7.8.2 Verplichte weidegang in bestemmingsplan en bouwvergunning Al sinds jaar en dag kennen veel gemeenten in hun bestemmingsplan voor het buitengebied de bepaling dat alleen grondgebonden veehouderij is toegestaan. Deze bepaling sluit de vestiging uit van niet grondgebonden bedrijven, zoals intensieve varkens- en pluimveehouderij. De gemeente Oostburg is nog een stapje verder gegaan. Om tegen te gaan dat een veehouder z’n koeien jaarrond op stal laat staan, wordt aan de bouwvergunning van een stal weidegang als voorwaarde gesteld. Het voorbeeld van Oostburg heeft tot nu toe bij provincie en Raad van State stand gehouden tegen juridische procedures. De aanpak van Oostburg zou navolging kunnen krijgen in andere gemeenten, bijvoorbeeld in nationale en provinciale landschappen.
26
8
Conclusies en aanbevelingen In de hoofdstukken 2 en 3 is aangegeven dat het behoud van weidegang voor melkvee om een groot aantal redenen van belang is, maar dat helaas steeds meer melkveehouders het nodig vinden minder of geen weidegang meer aan hun koeien te geven. Als er niet krachtig wordt ingegrepen komt over zo’n zeven jaar 30 tot 40 procent van de koeien niet meer buiten. Het overgrote deel van de melkveehouders wil dit liever niet en doet zijn best dit tij te keren, maar dat kunnen ze niet alleen. Supermarkten, zuivelindustrie en overheid moeten hierbij helpen en de burger c.q. consument zal hieraan mee moeten betalen. Alle betrokkenen zeggen desgevraagd dat zij van goede wil zijn. Hoogste tijd dat ieder van de betrokkenen zijn verantwoordelijkheid neemt en de handen uit de mouwen steekt voor behoud van weidegang. In de hoofdstukken 6 en 7 is beschreven wat het bedrijfsleven en de overheid zoal zouden kunnen doen om het mogelijk te maken weidegang te behouden. De Dierenbescherming en Stichting Natuur en Milieu verwachten dat de belangrijkste betrokkenen, het bedrijfsleven en de overheid, hun verantwoordelijkheid nemen voor ten minste onderstaande maatregelen. De supermarkten ● Stellen als inkoper aan de zuivelfabrieken de eis dat verdere teloorgang van weidegang linksom of rechtsom gestopt moet worden. ● Brengen per liter gangbare melk maximaal 5 cent, en per kilo gangbare kaas maximaal 25 cent extra bij hun klanten in rekening. Deze meeropbrengst komt voor minstens 1 cent per liter melk geheel ten goede aan melkveehouders die hun koeien weidegang geven. De zuivelindustrie Brengt gecertificeerde weidemelk en weidekaas op de markt. ● Betaalt boeren die hun koeien weidegang geven minstens 1 cent per liter melk aan weidegangbonus uit. ●
De overheid ● Stimuleert onderzoek en voorlichting tot behoud van weidegang. ● Stimuleert en financiert herverkaveling en bedrijfsverplaatsing waar dit in het belang van weidegang nodig is. ● Stelt de groenregeling (met rentekortingen voor duurzame bedrijven) open voor duurzame melkveebedrijven die aan criteria voor duurzaamheid voldoen én aan weidegang. ● Richt haar mestbeleid zo in, dat hieraan met behoud van weidegang kan worden voldaan. ● Brengt vanaf 2010 alle bestaande melkveestallen waar koeien jaarrond op stal staan onder de Algemene Maatregel van Bestuur inzake Huisvesting (verplichte emissie arme stallen; dus niet alleen voor nieuwbouwstallen). ● Benut het Europese Landbouwbeleid voor behoud van weidegang: ● door uit een zogenaamde Nationale Enveloppe melkveehouders die hun koeien weidegang geven een opslag op hun melkpremie te verstrekken; ● door weidegang als voorwaarde bij plattelandssubsidies te stellen en projecten gericht op behoud van weidegang te steunen, bijvoorbeeld in het kader van de Bergboerenregeling. De Tweede Kamer Onderzoekt of er voldoende politiek draagvlak is om net als in Zweden en Finland in de komende jaren een verbod op permanent opstallen van melkvee is in te voeren. Deze maatregel zou geleidelijk moeten worden ingevoerd met overgangstermijnen die rekening houden met de afschrijving van bestaande stallen.
●
27
Maatschappelijke organisaties Maatschappelijke organisaties als de Dierenbescherming en Natuur en Milieu willen met bedrijfsleven en overheid in dialoog over weidegang. Niet meer over de vraag of weidegang behouden moet worden, maar over de vraag hoe dit het beste kan gebeuren. Zij zijn ook bereid om hierover afspraken te maken en om aan projecten tot behoud van weidegang steun en medewerking te verlenen.
28
Colofon Uitgave: april 2005 Tekst: Bert van den Berg Eindredactie: Jan Dobbe Vormgeving: Marcia Maûl, Marloes Maûl Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, Den Haag Postbus 85980 2508 CR Den Haag Tel. +31 (0)70 3142700 Fax +31 (0)70 3142777 E-mail:
[email protected] www.dierenbescherming.nl Stichting Natuur en Milieu Donkerstraat 17 3511 KB Utrecht Tel. +31 (0)30 2331228 E-mail:
[email protected] www.natuurenmilieu.nl
© 2005, Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren.