Klimaatverandering Vak ANW Type verslag Praktische opdracht Onderwerpen Klimaatverandering 6.8 / 10 103 stemmen niveau 4e klas havo anoniem 5 juni 2002
Oorzaken van klimaatverandering
Hoe ontstaan klimaatveranderingen? Klimaatonderzoekers proberen erachter te komen wat de oorzaken zijn van klimaatveranderingen, zowel de natuurlijke veranderingen als veranderingen veroorzaakt door de mens. Zij onderzoeken ook in hoeverre die veranderingen voorspelbaar zijn. Er zijn verschillende oorzaken voor variaties van het klimaat, zoals verschuivingen van continenten en zeestromen, inslagen op aarde van kometen of meteorieten, verhoogde vulkanische activiteit, variaties in de aardbaan, veranderende zonneactiviteit, het chaotisch gedrag van de atmosfeer, veranderend landgebruik en recent de door menselijke activiteiten toegenomen hoeveelheid kooldioxide en andere broeikasgassen in de atmosfeer. Ik zal onder andere een paar van deze onderwerpen behandelen in de volgende paragrafen.
Aarde snel warmer Sinds het begin van de 20e eeuw is de temperatuur aan het aardoppervlak 0,7 graden gestegen. Het is onwaarschijnlijk dat die temperatuurstijging helemaal toegeschreven kan worden aan natuurlijke variaties. Onderzoek levert steeds meer aanwijzingen dat het wereldklimaat wordt beïnvloed door de mens die broeikasgassen, zoals kooldioxide in de atmosfeer brengt Onderzoekers uit de hele wereld, verenigd in het Intergouvernementele Panel op het gebied van klimaatveranderingen (IPCC), verwachten bovendien dat de opwarming van het klimaat in de komende eeuw versneld verder gaat. Tegen het einde van de 21e eeuw is de aarde naar verwachting 1 tot 3,5 graden warmer.
De opwarming is al eerder vastgesteld, maar toen leek het niet meer dan een natuurlijke variatie van het klimaat. Recenter onderzoek toont aan dat de waargenomen opwarming zo groot is dat de natuur niet alleen de oorzaak kan zijn. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek aan de hand van jaarringen van bomen dat de 20e eeuw de warmste is van zeker de afgelopen zeshonderd jaar en waarschijnlijk zelfs van de laatste duizend jaar. Nu we weten dat klimaatverandering niet alleen door natuurlijke variaties wordt veroorzaakt, gaan we kijken wat de andere oorzaken van klimaatverandering zijn.
Het broeikaseffect Voor een goed begrip van het broeikaseffect moeten we beginnen met de vraag: hoe komen we aan de huidige temperaturen op aarde? Dat ga ik uitleggen aan de hand van de volgende figuur. De warmte op aarde komt van de zon (1). Die warmte wordt voor een deel opgenomen door de aarde zelf (2), maar voor een belangrijk deel ook teruggekaatst de ruimte in (3). De opgenomen warmte wordt door de aarde opnieuw uitgestraald als ifra‐rood‐straling (4). De broeikasgassen (waterdamp, koolstofdioxide, methaan, lachgas…) slorpen de uitgestraalde infraroodstraling op en stoten deze opnieuw als warmte uit (5). Op die manier zorgen ze ervoor dat een belangrijk deel van de warmte afkomstig van de zon toch binnen de atmosfeer blijft. Het broeikaseffect werkt dus in zekere zin als een serre: de warme van de zon kan binnen, en de gassen zorgen ervoor dat de opgeslagen warmte binnen blijft. Vandaar de naam broeikasgassen. Als we die warmte zouden verliezen, dan zou de gemiddelde temperatuur op aarde achttien graden onder nul zijn. Maar dat is niet zo: ze is zo’n vijftien graden boven nul. Samen maken de broeikasgassen nog niet één procent van de aardse atmosfeer uit, maar toch kunnen kleine verschillen in de hoeveelheid broeikasgassen grote gevolgen hebben. Anderzijds is het ook zo dat je de broeikasgassen niet zomaar uit kan bannen, want daardoor zou de temperatuur op aarde precies gaan dalen. Teveel is even slecht als te weinig, of met andere woorden: als er aan de hoeveelheden van die gassen gemorreld wordt, mag je problemen verwachten. Nu staat één ding als een paal boven water: de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer neemt toe. Dat is wetenschappelijk vastgesteld (zie tabel 1 voor de cijfers). Sinds het einde van de 19de eeuw is ook de gemiddelde temperatuur op aarde met 0,3 tot 0,6'C gestegen. Het vermoeden was dan ook groot dat het broeikaseffect en de temperatuurstijging met elkaar verband houden. Tot voor een paar jaar was echter niet met zekerheid uit te maken of de opwarming van de aarde door de mens veroorzaakt werd. Het kon namelijk ook om een puur klimatologisch fenomeen gaan: een soort natuurlijke evolutie op langere termijn. Maar recent onderzoek laat toe om met vrijwel 100% zekerheid te stellen dat het de menselijke ingrepen zijn die het wereldklimaat veranderen. Door de uitstoot van broeikasgassen draagt de mens actief bij tot de opwarming van de aarde. Ook is het zo dat de broeikasgassen heel erg lang blijven bestaan (zie tabel 2)
Het is dus best mogelijk dat wij nu nog altijd de koolstofdioxide inademen die geproduceerd werd toen de soldaten van Napoleon op weg naar Rusland een vuurtje stookten.
Het gat in de Ozonlaag Tussen 10 en 35 kilometer hoogte bevindt zich de ozonlaag, die het leven op aarde beschermt tegen ultraviolet zonlicht. De hoeveelheid ozon is sterk afhankelijk van het weer: hogedrukgebieden gaan samen met weinig ozon, depressies met veel ozon. Door menselijke activiteiten kan de ozonlaag verdunnen. Schadelijk zijn bijvoorbeeld cfk’s. Cfk’s zijn stoffen die chloor bevatten en onder meer als koelmiddelen worden gebruikt. Uit onderzoek is gebleken dat deze stoffen het ozongat boven de Zuidpool veroorzaken dat zich in oktober en november ontwikkelt. In november 1999 zijn boven Nederland, Engeland en Scandinavië recordlage ozonwaarden gemeten. De lage ozonwaarden hangen waarschijnlijk samen met het seizoen: de ozonlaag boven het noordelijk halfrond is in de herfst het dunst. Ook luchtstromingen hebben waarschijnlijk een rol gespeeld en verder is de temperatuur van belang. Metingen in De Bilt laten zien dat de temperatuur in de ozonlaag op 20 kilometer hoogte ongeveer 80 graden onder nul lag. Bij zulke kou ontstaan wolken, die in combinatie met chloor uit cfk’s, de afbraak van ozon bevorderen. Zo’n proces doet zich ook voor boven de Zuidpool, waardoor de hoeveelheid ozon daar in de lente met meer dan de helft afneemt. Daar wordt dan ook gesproken van een ‘gat’ in de ozonlaag. Het ontstaat in september, als de winter op de Zuidpool ten einde loopt. De afbraak van de ozonlaag is gevaarlijk voor het leven op aarde. Daarom moeten CFK’s worden vervangen door onschadelijke alternatieven.
El Niño Vissers in Peru merkten eeuwen geleden al dat de vis in sommige jaren uitbleef en ze niets vingen. Oorzaak was het plotseling warmere water aan de kust dat dan veel armer is aan voedsel. Dat gebeurde meestal rond Kerst vandaar de naam El Niño, het Spaanse woord voor Kerstkind. Tegenwoordig bedoelen we met El Niño's periodes waarin warm water zich langs de kust en langs de evenaar over een groot deel van de Stille Oceaan uitstrekt. El Niño doet zich onregelmatig maar gemiddeld om de drie tot zeven jaar voor. Dan valt de passaat weg, die het warme water in de oostelijke Stille Oceaan normaal richting Indonesië blaast. De gevolgen van een El Niño voor het weer, met name de gevolgen voor temperatuur en neerslag, zijn tot in de wijde omtrek groot, bijvoorbeeld overvloedig regen in droge woestijnen en droogte waar het normaal veel regent. De invloed van El Niño op het weer in Europa is relatief klein. Uit KNMI‐onderzoek blijkt echter dat een sterke El Niño in de winter vaak wordt gevolgd door een nat voorjaar in ons land en omringende landen. De hoge wereldgemiddelde temperaturen van 1997 en 1998 worden voor een deel toegeschreven aan de zeer sterke El Niño. Ook zijn er aanwijzingen dat El Niño de laatste twintig jaar
van karakter is veranderd: er waren ongewoon veel warme tijden (El Niño) en weinig koele (La Niña’s, zie 1.3). De oorzaak hiervan is nog onbekend. Sommige onderzoekers zien het uitzonderlijke gedrag van de laatste El Niño’s als een signaal van het versterkte broeikaseffect. De meeste houden het echter op natuurlijke variaties. Met computerberekeningen kan worden gesimuleerd wat er gebeurt met El Niño als de aarde veel warmer wordt. De uitkomsten spreken elkaar tegen: sommige voorspellen vaker El Niño’s, andere juist minder. De onderzoekers weten het dus nog niet, onder meer omdat uit de geschiedenis blijkt dat El Niño zich ook zonder een sterker broeikaseffect bijzonder grillig kan gedragen.
La Niña De zeer sterke El Niño, die begon in 1997, is na bijna anderhalf jaar overgegaan in een La Niña. De watertemperatuur bij de evenaar is toen fors gedaald, waardoor het oceaanwater in de laatste jaren van de 20e eeuw iets kouder dan normaalt. Dus een La Niña is eigenlijk het omgekeerde van een El Niño. La Niña’s zijn minder sterk dan El Niño’s en ook de gevolgen zijn veel geringer. Globaal heeft La Niña het tegenovergestelde effect van een El Niño. De effecten van een La Niña beperken zich voornamelijk tot de winter. In Peru is het dan heel droog. Heel anders dus dan de zware regen en overstromingen waarmee dat land in de El Niño‐tijd te maken heeft. Het Caribische gebied krijgt tijdens een La Niña in de nazomer en herfst in het algemeen meer tropische orkanen te verwerken dan tijdens een El Niño. Op grote hoogte waait het hier dan minder en kunnen de wolkencomplexen waaruit tornado’s ontstaan, torenhoog uitgroeien. Vulkaanuitbarstingen: invloeden op weer en klimaat Vulkanen met zeer krachtige uitbarstingen kunnen een wok fijn stof en gassen tot soms meer dan 15 kilometer hoogte in de atmosfeer brengen. Zo’n wolk, die voornamelijk bestaat uit zwavelzuur en zwavelverbindingen, kan daar enkele jaren blijven bestaan en gedurende die periode van invloed zijn op het weer en het klimaat in de hele wereld. Het vulkaanstof kan zich lang handhaven omdat zo hoog in de atmosfeer geen neerslag valt waarmee het zou kunnen verdwijnen. Bovendien komen er in de atmosfeer bijna geen verticale luchtbewegingen voor. Wel waaien er winden die het vulkaanstof geleidelijk in horizontale richtingen over de atmosfeer verspreiden, waardoor het na verloop van tijd ook boven onze omgeving terechtkomt. In ons land is het dan herkenbaar aan de opvallend rode schemeringsgloed kort voor zonsopkomst en na zonsondergang. Vulkaanstof speelt waarschijnlijk ook een rol bij de afbraak van ozon, wellicht hangen de lage ozonwaarden die soms worden gemeten daarmee samen. Door de stofwolk kan de intensiteit van het zonicht tijdelijk iets afnemen, waardoor de aarde iets afkoelt. Uit onderzoek naar de gevolgen van zeer explosieve erupties, bleek dat de gemiddelde wereldtemperatuur in de eerste jaren na zo’n uitbarsting ongeveer 0,3 graden daalt. De normale variatie van de temperatuur kan echter veel groter zijn dan die betrekkelijk geringe
temperatuurafname. Bovendien zijn temperatuurvariaties op de wereld het gevolg van een grote verscheidenheid aan processen en kunnen deze van plaats tot plaats sterk verschillen. De invloed van vulkaanuitbarstingen is daarom moeilijk vast te stellen en nog moeilijker te voorspellen.
Gevolgen van klimaatverandering Temperatuurstijging Onderzoekers zijn van mening dat het door de mens versterkte broeikaseffect in de komende eeuwen een warmer klimaat gaat opleveren. Ook Duitse meteorologen hebben vastgesteld dat warmterecords ongeveer twee keer zo vaak zijn voorgekomen dan kouderecords. Dat temperatuurverloop is heel erg belangrijk voor klimaatonderzoekers omdat het informatie kan bieden over de natuurlijke variabiliteit. Het warmere klimaat betekent niet dat we dan alleen maar warme zomers en zachte winters mogen verwachten. De grillige afwisseling van warme en koude periodes, die we ook uit het verleden kennen, gaan ook in de toekomst door. Ook de warme periode van het eind van de 20e eeuw past in dat beeld. Het warme weer geeft weliswaar een indruk van de toekomst, maar is geen bewijs dat het verwachte warmere klimaat in Nederland al begonnen is. Het grillige klimaat heeft in het verleden, toen van een versterkt broeikaseffect nog geen sprake was, wel vaker nog warmere zomers opgeleverd.
De wereld wordt natter Vooral de laatste eeuwen is het natter geworden op de gematigde breedten van het Noordelijk Halfrond. Dat geldt ook voor ons land en landen als Engeland, Frankrijk, Tsjechië en Polen, die de laatste jaren te maken hadden met hevige neerslag en overstromingen. De hoeveelheid neerslag neemt toe, vooral in de vorm van zware buien. Alle gevallen met meer dan 500 mm winterneerslag in Nederland dateren van na 1960 met een uitschieter in 1998, het natste jaar van de 20e eeuw. De overvloedige neerslag in Engeland en ons land in het najaar van 2000 en de zware regen in Polen in de zomer van 2001 passen ook in dat beeld. De toename van de neerslag hangt samen met het warmer wordende klimaat: wereldwijd is de temperatuur de afgelopen honderd jaar flink gestegen. Een warmere atmosfeer kan meer vocht bevatten en een hogere temperatuur leidt dan ook tot meer neerslag (circa 3% meer neerslag per graad warmer). Uit onderzoek komen steeds meer aanwijzingen dat deze opwarming, vooral gedurende de laatste decennia, mede te wijten is aan menselijke invloed. Hoewel de toename van de neerslag, vooral in de vorm van zware buien past in het beeld van een warmer wordende wereld, gaat het te ver om een natte herfst, zoals Engeland in 2000 beleefde, de natte zomer in Polen in 2001 of het extreem natte jaar 1998 in Nederland, zonder meer toe te schrijven aan het versterkte broeikaseffect. Uit historisch onderzoek blijkt dat er door de eeuwen heen altijd al dit soort gevallen van extreme neerslag zijn opgetreden, ook toen er nog geen sprake was van menselijke invloed. Het versterkte broeikaseffect verklaart geen individuele gevallen, maar wellicht wel het feit dat extreme neerslag tegenwoordig vaker voorkomt.
Bij het onder menselijke invloed steeds warmer wordende klimaat, waarmee we in de 21e eeuw te maken zullen krijgen, hoort ook een verdere toename van de hoeveelheid neerslag, waarschijnlijk vooral ook in de vorm van zwaardere buien. De uitzonderlijke regenval van de laatste jaren, met alle gevolgen van dien, zou dus een voorproefje kunnen zijn van wat we zonder maatregelen tegen de uitstoot van broeikasgassen steeds vaker zullen meemaken.
Zeespiegelstijging Vaak worden ze in een adem genoemd: broeikaseffect en zeespiegel. Een warmere aarde leidt tot een stijging van de zeespiegel. Uit metingen over de hele wereld blijkt dat de zeespiegel nu zo’n achttien centimeter per eeuw stijgt. Daarbij zijn twee processen van belang: het smelten van landijs en het uitzetten van zeewater door verwarming. Met landijs bedoelen we bijvoorbeeld gletsjers in gebergtes over de hele wereld en ijskappen, waarvan het Zuidpoolgebied en Groenland de belangrijkste voorbeelden zijn. Het is moeilijk om precies uit te vinden hoeveel de verschillende processen bijdragen aan de huidige zeespiegelstijging. Van alle gletsjers op de wereld zouden we moeten weten hoe groot ze zijn en hoe ze in de loop van de tijd veranderen. Ook moeten we overal in de oceanen de temperatuur meten om te kijken hoe die verandert. We hebben maar beperkte mogelijkheden om te meten. Uit schattingen blijkt dat het uitzetten van zeewater en het smelten van gletsjers in vrijwel gelijke mate bijdragen en het smelten van de ijskappen in mindere mate. Zee‐ijs, zoals in het Noordpoolgebied, levert een bijdrage. Het drijft op zee en verplaatst net zoveel water als het eigen gewicht. Als zee‐ijs smelt, wordt het verplaatste water vervangen door smeltwater en verandert het niveau van de zeespiegel niet. Het is niet te voorspellen waar het effect van de stijging van de zeespiegel het meest voelbaar zal zijn, daarvoor zijn er teveel onbekende elementen. Maar algemeen gesproken is er een grote kans dat laaggelegen eilanden zoals de Malediven of Atollen in de Stille Oceaan van de kaart verdwijnen. Elders lopen havens, culturele en historische plaatsen aan de zee en toeristische stranden groot gevaar. Ook is het duidelijk dat naarmate de zeespiegel stijgt, de infrastructuur zoals dijken, stormkeringen, etc. aangepast zullen moeten worden. Moerassen spelen vaak een belangrijke rol bij het voorkomen van overstromingen. Daarnaast zijn ze vaak gekenmerkt door een rijke fauna en flora. Maar als zij door de stijging van de zeespiegel permanent overstroomd blijven, kunnen zij het afvoeren van water niet langer uitoefenen en zou de hele biotoop verloren gaan.
Klimaatverandering en gezondheid Temperatuur, zonneschijn, luchtvochtigheid en stilstaand water beïnvloeden het ontstaan en de verspreiding van infectieziekten en epidemieën. Een warmer en vochtiger klimaat bevordert het
voorkomen en de verspreiding van parasieten, bacteriën en andere ziekteverwekkers door insecten en via water. Andere mogelijke effecten van klimaatverandering zijn een toename in hittegevoelige ziekten en sterfte (dit zijn met name hart‐ en vaatziekten en longziekten) en ondervoeding en uitdroging door een verminderde voedsel‐ en watervoorziening. Een toename van de blootstelling aan UV‐straling ‐ een gevolg van de aantasting van de ozonlaag ‐ kan leiden tot een stijging van het aantal mensen met huidkanker en grauwe staar. Ook kan door een verhoogde UV‐belasting de afweer tegen infectieziekten afnemen. Niet overal zullen de effecten van klimaatverandering hetzelfde zijn. De gezondheidseffecten in ontwikkelingslanden zijn groter van omvang dan de effecten die Nederland zal ervaren. Maar ook de Nederlandse bevolking zal het effect van klimaatverandering en aantasting van de ozonlaag merken: een verhoogde kans op het krijgen van huidkanker, meer gevallen van hittestress, meer luchtwegaandoeningen en andere hittegerelateerde ziekten en sterfte en een toenemend risico op de verspreiding van malaria (en andere infectieziekten).
Temperatuurstijgingen in grote steden Met name in grote stedelijke gebieden neemt tijdens perioden met extreem hoge temperaturen de kans op overlijden aan hart‐ en vaatziekten en ziekten van de luchtwegen toe. Indien het aantal hittegolven stijgt in een warmere wereld zal dus ook de sterfte toenemen. Behalve zeer hoge temperaturen zijn ook zeer lage temperaturen riskant; hierdoor sterven ook in de koude wintermaanden meer mensen dan gemiddeld aan hart‐ en luchtwegziekten. Onderzoek naar het effect van een geleidelijke toename van de temperatuur laat dan ook zien dat in gebieden met een koud of gematigd klimaat een afname van sterfte aan hart‐ en vaatziekten in de winter te verwachten is als het klimaat wereldwijd verandert. Hoewel dus 's zomers het sterfterisico toeneemt als het warmer wordt, zal dit in steden met een koud of gematigd klimaat gecompenseerd worden door een afnemende wintersterfte.
Klimaatverandering en ecosystemen Voor veel planten en insecten blijkt dat er duidelijke klimaatgrenzen zijn aan te wijzen voor hun verspreiding. Naast de verspreiding van soorten zijn ook de groei en de ontwikkeling afhankelijk van klimaatvariabelen als temperatuur en neerslag. Een beuk bijvoorbeeld komt niet meer voor wanneer de gemiddelde temperatuur van de koudste maand lager is dan ‐3ºC. Speenkruid begint pas te bloeien wanneer de temperatuursom (de som van de gemiddelde etmaaltemperaturen na 1 januari, waarbij negatieve etmaaltemperaturen niet zijn meegeteld) boven de 250ºC is gekomen. Zo zijn alle soorten op hun eigen manier afhankelijk van klimaatvariabelen. In het project Lange‐termijn effecten van klimaatveranderingen op de biodiversiteit in Nederland wordt onderzocht wat de effecten zijn van verandering in klimaat op de diversiteit, verspreidingspatronen en ontwikkeling van planten en kleine vlinders in Nederland. Deze factsheet belicht enkele achtergronden bij dit recent gestarte onderzoek. De afgelopen decennia is de gemiddelde temperatuur wereldwijd met 0,6ºC toegenomen. Wanneer bekend is op welke manier planten en insecten afhankelijk zijn van klimaatfactoren, wordt het mogelijk te bepalen of planten en insecten op deze verandering hebben gereageerd. Onderzoekers
kijken of er al veranderingen in verspreidingsgebieden van soorten of veranderingen in de start en duur van het groeiseizoen zijn opgetreden. De verwachting is dat soorten die in de noordelijke gebieden door koude beperkt worden zich als gevolg van de temperatuurstijging meer naar het noorden verspreiden. Andere gevolgen kunnen zijn dat planten eerder in bloei komen en eerder hun bladeren ontplooien, insecten eerder tevoorschijn komen, en vogels eerder hun eieren leggen of eerder aan de trek beginnen. Sommige soorten zullen snel op veranderingen reageren terwijl andere soorten helemaal niet reageren. De laatste paar jaar komen er steeds meer wetenschappelijke bewijzen dat er veranderingen gaande zijn als gevolg van de recente temperatuurstijging. Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven waarbij een verandering van het klimaat als belangrijkste oorzaak wordt verondersteld.
Veranderingen in verspreiding van soorten Planten ‐ Migratie van planten in Zwitserse en Oostenrijkse Alpen naar hoger gelegen gebieden. De boomgrens schuift omhoog. ‐ De twee enige van nature voorkomende vaatplanten in Antarctica hebben op verschillende plaatsen drastische toenames laten zien in aantallen individuen. Deze toenames hangen samen met een stijging van de wintertemperatuur.
Insecten ‐ Kleine vlinders hebben in Nederland sterk gereageerd op veranderingen. Er zijn grote veranderingen in soorten samenstelling waargenomen. ‐ Uit een recent onderzoek onder 35 Europese vlindersoorten bleek dat 22 soorten (66%) 35 tot 240 km naar het noorden waren opgeschoven. Twee soorten (3%) zijn naar het zuiden opgeschoven. ‐ Ziekteverspreidende insecten, zoals de malariamug breiden over de hele wereld hun verspreidingsgebied uit.
Veranderingen in de ontwikkeling van soorten Ook in de ontwikkeling van soorten zijn duidelijke voorbeelden van veranderingen aanwezig. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Planten ‐ Met satellietwaarnemingen is vastgesteld dat de vegetatie in de Noordelijke gebieden sinds 1980 gemiddeld 8 dagen eerder tot ontwikkeling komt. ‐ Forsythia is in de afgelopen 50 jaar gemiddeld een maand eerder gaan bloeien in Hamburg. ‐ De start van de bladontplooiing van de eik in Surrey, Engeland is in de afgelopen 50 jaar met een maand vervroegd (zie figuur).
‐ Een Europese studie naar de lengte van het groeiseizoen in Europa heeft aangetoond dat het groeiseizoen in de afgelopen 30 jaar gemiddeld 10,8 dagen langer is geworden.
Insecten ‐ De dag waarop de meeste kleine vlinders aanwezig zijn (piekvlucht) van 104 kleine vlindersoorten is in de periode 1975 tot 1994 gemiddeld met 11,3 dagen vervroegt. ‐ Vijf bladluizensoorten in Engeland zijn in de afgelopen 25 jaar 3 tot 6 dagen eerder uit gaan vliegen. De hier gegeven voorbeelden laten zien dat planten en insecten wereldwijd reageren op veranderingen in het klimaat. Deze reactie is in overeenstemming met de stijging van de temperatuur in de afgelopen jaren. De huidige opwarming is nog maar een vijfde of minder dan wat we in de komende honderd jaar verwachten. Bij de verwachte veranderingen in temperatuur en neerslag zou de lengte van het groeiseizoen op verschillende plaatsen met maximaal drie maanden kunnen toe of afnemen, wat grote gevolgen zal hebben voor de diversiteit in ecosystemen. In Nederland zal de lengte van het groeiseizoen waarschijnlijk toenemen. De vraag is hoe planten en insecten hierop zullen reageren. We kunnen verwachten dat bij een verdere toename van de temperatuur veel soorten hun verspreidingsgrens verder naar het noorden of naar grotere hoogten zullen verleggen waarbij lokale populaties aan de zuidgrens van hun verspreidingsgebied zullen uitsterven. Soorten die overal groeien of zich makkelijk verspreiden zullen zich mogelijk sterk uitbreiden. Als gevolg van ongelijke verschuivingen in de ontwikkeling van soorten kunnen er "mismatches" ontstaan tussen bijvoorbeeld de groei van een waardplant en de ontwikkeling van een van deze plant afhankelijk insect. Een langer groeiseizoen kan ook veranderingen veroorzaken in de waterhuishouding van ecosystemen. Een langer groeiseizoen betekent potentieel meer groei en meer verdamping. Of deze effecten ook optreden is weer afhankelijk van factoren als vorstschade in het voorjaar, veranderingen in soortensamenstelling, insectenplagen, de hoeveelheid neerslag en de temperatuur.
De gevolgen voor de landbouw Het lijdt geen twijfel dat klimaatverandering een effect zal hebben op de landbouw. De stijging van de zeespiegel heeft al één direct gevolg: laaggelegen gebieden aan de zee zullen overstromen en voor de landbouw niet meer bruikbaar zijn. Bovendien zal door de stijging van de zeespiegel het grondwater in de kustgebieden zouter worden. Dus behalve het gevaar voor overstroming, heeft de landbouw in deze gebieden ook schade aan de gewassen te duchten, door een teveel aan zout. Daarnaast wordt verwacht dat er zich vaker extreme weersomstandigheden zullen voordoen, met zware stormen of zeer droge en hete periodes. Verder zullen de huidige klimaatzones naar de polen verschuiven: voor het gematigd klimaat mag een verschuiving worden verwacht van 200 tot 300 kilometer voor elke graad Celsius meer. Dat geeft problemen voor het telen van bepaalde gewassen: 200 kilometer verderop is de grond immers niet noodzakelijk even geschikt. Het terrein kan te
onherbergzaam zijn, met als gevolg dat dezelfde gewassen daar niet verbouwd kunnen worden. Door de opwarming zal bovendien de grondvochtigheid dalen; en dat heeft weer een negatieve weerslag op het kiemen van de gewassen. Opwarming betekent ook dat er zich in de zomer meer periodes van droogte voor zullen doen. Om een idee te krijgen van wat dat kan betekenen, kunnen we de droogteperiode van 1988 in de Verenigde Staten als voorbeeld nemen. Toen daalde de opbrengst van de gewassen met maar liefst 40%.
De gevolgen voor de drinkwatervoorraad Ook zonder dat er iets aan de hand is met het klimaat, zitten we in de komende decennia met een steeds groeiend drinkwaterprobleem. Niet alleen neemt de wereldbevolking toe, maar ze verbruikt ook steeds meer zoet water per persoon. Komt daarbij dat het drinkwater steeds meer vervuild raakt met industrieel afval en meststoffen. Dat alles leidt ertoe dat er steeds minder drinkbaar water is voor steeds meer mensen. Dat op zich kan al een oorzaak van conflicten zijn, om nog te zwijgen van het feit dat de voorraden drinkbaar water vaak door verschillende landen tegelijk beheerd worden. De opwarming van het klimaat komt daar nog eens bovenop. Warmer betekent meer verdamping van het beschikbare water, dus minder water. Een ander, bijkomend effect zal vooral in kustgebieden te merken zijn. Doordat het grondwater daalt, zal het peil aangevuld worden met zout zeewater. Daardoor wordt het ongeschikt voor landbouw of voor gebruik in het huishouden. Steden of landbouwgemeenschappen aan de kust zullen dan ook op zoek moeten gaan naar andere bronnen van zoet water, en die zijn zo al schaars.
De sociale gevolgen Vaak bestaat de neiging om het uitsluitend over de meetbare en zichtbare gevolgen van het broeikaseffect te hebben. Maar ook de politieke en sociale gevolgen zullen bijzonder groot zijn. Ten eerste gaat het om een probleem dat niet opgelost kan worden door één land of één regering. Klimaatswijziging is een mondiaal fenomeen, dat des te complexer is omdat de gevolgen ervan voor elk land verschillend zijn. Bijna zeker is dat bepaalde landen hun voordeel zullen doen bij een klimaatverandering, veel andere zullen er alleen maar bij verliezen. De eerste groep zal veel minder geneigd zijn om iets aan het probleem te doen dan de tweede. En ook onder de verliezers zullen er verschillen bestaan: sommige zullen het geld of de middelen hebben om de impact te minimaliseren of zelfs teniet te doen, andere niet... Ten tweede is het ook vrijwel zeker dat de klimaatverandering, samen met andere milieuproblemen en het fenomeen van de overbevolking, de armoede en de honger in de wereld zal doen toenemen. Het gevolg daarvan zal een steeds sterkere tendens zijn van hele volkeren om te migreren naar plaatsen waar geen honger en geen armoede is. Ten derde is er het huidige Noord‐Zuidconflict, dat verder aangescherpt zal worden. Want nu komt er nog de vraag bij over wie het beschikkingsrecht heeft over hoeveel van het zoet water en van, de landbouwgrond.
Maar ook binnen één maatschappij zal de klimaatverandering voor problemen en voor conflictstof zorgen. Zo zal de gezondheidszorg zich moeten aanpassen aan de veranderde omgevingsfactoren, dit geldt ook voor de landbouwsector. Ook de industrie en de huishoudens zullen anders met water moeten leren omspringen ‐ iets wat niet kan gebeuren zonder verandering van ingesteldheid. De kans op overstromingen wordt groter, evenals de kans op lange periodes van droogte, en daarom zullen er belangrijke infrastructuurwerken moeten worden uitgevoerd. Aan zulke werken hangen stevige prijskaartjes vast. Op een of andere manier zullen we voor al die problemen een oplossing moeten zien te bedenken.