KLIMAAT OP DE WERKPLAATS KWALITEIT VAN DE BINNENLUCHT IN SCHOLEN
INLEIDING Een gezond binnenmilieu in de school, centrum, internaat is van belang. Goede luchtkwaliteit draagt bij tot een gunstige leeromgeving en geeft een gevoel van welbevinden. Een slechtere kwaliteit van het binnenmilieu kan naast fysieke gezondheidsklachten ook leiden tot onoplettendheid en irritatie, met als gevolg een nadelige invloed op het welzijn van leraars en leerlingen en het leren. Fijn stof is daarbij een regelmatig voorkomend element in de binnenlucht. Hoe fijner de deeltjes hoe dieper ze in de ademhaling doordringen en hoe groter de schade. Ze zijn niet enkel nadelig voor de luchtwegen maar ook voor de hart- en bloedvaten. Daarbij komt dat nogal wat fijn stof door vervuilde buitenlucht (dieselauto’s, schoorstenen, rookgassen, e.a.) in de binnenlucht terecht komt. Jongeren brengen tijdens het schooljaar veel tijd door op school: bijna 1/3 tijdens het schooljaar of dus bijna 1/6 over een heel jaar gezien. De blootstelling aan ongezonde stoffen binnen de onderwijsgebouwen kan dus groot zijn. Bovendien zijn jongeren gevoeliger voor ongezonde stoffen uit de omgeving dan volwassenen. Reden te meer dus om aandacht te hebben voor een gezond binnenmilieu. Bij problemen in een school rond binnenlucht zijn de preventieadviseur en het preventiecomité de eerste directe aanspreekpunten. Zij stellen oplossingen voor aan de directie/middenkader die de eindbeslissing neemt. Om de scholen en hun preventieadviseurs hierbij te helpen is hierna een overzicht gegeven van diverse soorten regelgeving die te maken hebben met verschillende aspecten van een gezond binnenklimaat. Tenslotte is er ook een overzicht van de lopende educatieve acties: 0. KLIMAAT OP DE WERKPLAATS : DEFINITIES en REGELGEVING 1. FEDERALE WELZIJNSWETGEVING : Algemene ARAB-bepalingen 2. REGELGEVING INZAKE GEBRUIK EN OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN 3. VLAAMS BINNENMILIEUBESLUIT van 11 juni 2004 4. ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING EN VENTILATIE 5. REGELGEVING ONDERHOUD VAN VERWARMINGSINSTALLATIES 6. EDUCATIEVE ONDERSTEUNING 7. VERDERE INFORMATIE (websites)
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 1
0. KLIMAAT OP DE WERKPLAATS - DEFINITIES -De fysische of chemische factoren of biotische (biologische) factoren in het binnenmilieu, van de omgeving binnenin woningen en publiek toegankelijke gebouwen, vormen het binnenklimaat. -Het geheel van vluchtige organische stoffen, CO2, fijn stof, temperatuur en relatieve vochtigheid bepalen het binnenklimaat. -Binnenluchtkwaliteit wordt bepaald door de aërosolen en gassen en de temperatuur en vochtigheid van de lucht in een ruimte. -Lucht is van goede kwaliteit wanneer ze geen verontreinigende stoffen bevat die onbehagen of irritatie veroorzaken of een bedreiging vormen voor de gezondheid.
Lees meer in het rapport 'Binnenmilieu & Gezondheid op School: Literatuurstudie en ervaringsbevraging.' http://www.lekkerfris.be/defaultSubsite.aspx?id=4134 -REGELGEVING Het binnenklimaat heeft te maken met diverse factoren (buitenlucht, verwarmingsinstallatie, ventilatie, gevaarlijke stoffen, e.a.) en de hierbij horende regelgeving is terug te vinden in de volgende teksten : -Algemeen Reglement Arbeidsbescherming-ARAB, artikel 55, 56, 64, 67, 148. -KB van 12 augustus 1993 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen. -KB van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk. (IDPBW) - KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk. (CPBW) -KB van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia. -KB van 17 juli 2002 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan. -Besluit Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater. -Besluit Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende maatregelen tot bestrijding van de gezondheidsrisico’s door verontreiniging van het binnenmilieu. -Besluit Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, artikel 9.1.6 en bijlage X. -Besluit Vlaamse Regering van 1 juni 1985 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne,VLAREM II, hoofdstuk 5.17. -REG-brochure Verwarming, Departement Onderwijs, 2009. -REG-brochure Ventilatie, Departement Onderwijs, 2009, hoofdstuk 4. -Ventilatiegids, Stappenlan woonbouw, WTCB, De Nayer, 2007. -Instrument Duurzaam Scholenbouw, Agion, Gemeenschapsonderwijs, 2010, Hoofdstuk 8. -Ventilatie van kantoorgebouwen, WTCB, 2005. Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 2
1. FEDERALE WELZIJNSWETGEVING : Algemene ARAB-bepalingen 1.1. Algemeen principe van behoorlijk klimaat op de werkplaats. (Artikel 55) In alle werklokalen moet een behoorlijke lucht- en klimaatregeling in stand gehouden worden. Het arbeidsklimaat in de lokalen waar men actief is, mag niet verstoord worden door de volgende schadelijke factoren : 1. Bevuilde en bedorven lucht, 2. Gevaarlijke tocht, 3. Overmatige warmte of koude, 4. Overmatige vochtigheid of droogte, onaangename geuren. Luchtverversing door afvoer bevuilde lucht. (Artikel 56) De toevoer van verse lucht en de afvoer van bevuilde lucht moet verzekerd worden naar ratio van 30m3 lucht per uur en per in de lokalen aanwezige werknemers. Dit kan via natuurlijke luchtverversing (open ramen) of via kunstmatige luchtverversing. (ventilatie) Zowel bij een natuurlijke of kunstmatige luchtverversing (artikel 57, 58) gaat men uit van een relatieve vochtigheid van 40% tot 70%. Een kunstmatige luchtverversing moet zuivere en stofvrije lucht binnenhalen. De luchtkanalen zijn goed onderhouden. Temperaturen : minimum en maximum. (Artikel 64) In de gesloten en doorlopend bezette werklokalen met zeer licht werk (leslokaal) is de minimumtemperatuur 20°C en de maximum 30°C. Voor halfzwaar werk (ateliers) geldt het minimum van 15°C en het maximum van 26,7°C. In het Instrument Duurzaam Scholenbouw (Hoofdstuk 8) is vermeld dat een goed thermisch comfort te verzekeren is met een binnentemperatuur tussen de 20° C en 25° C. Hiervoor is het nodig om de warmte–installaties te dimensioneren volgens de warmtevraag. Er moet oververhitting vermeden worden en de verwarmingselementen worden bij voorkeur aan de ramen geplaatst. Er worden aparte temperatuurregelingen (kamerthermostaat) voorzien in alle verblijfsruimten (klassen) om de warmteafgifte aan te passen aan de vraag om warmte. Verwarmingstoestellen hebben een goed trekkende schoorsteen. (Artikel 67) De verwarmingstoestellen in de werklokalen zijn verbonden met een goed trekkende schoorsteen en zijn zo gemaakt en geïnstalleerd dat ze een volledige en regelmatige afvoer van de verbrandingsgassen verzekeren. Advies van de arbeidsgeneesheer-preventieadviseur. (Artikel 148) De arbeidsgeneesheer kan maatregelen voorstellen voor een gezond klimaat in de lokalen gebruikt voor leraars. (en leerlingen). 1.2. Opdrachten preventieadviseur. Bij de jaarlijkse rondgang in de school, in het kader van preventie en welzijn op school, moet de ganse school bekeken worden in al zijn welzijnsaspecten. Het comfort en het ‘leefmilieu’ in alle lokalen komt in beeld. Ramen, deuren, vloeren, plafonds, kasten, stoelen, tafels, borden, elektriciteitsvoorziening, … worden overlopen. Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 3
Onregelmatigheden inzake binnenlucht, al of niet vastgesteld bij de jaarlijkse rondgang, moeten in de vergaderingen van het preventiecomité besproken worden. Maatregelen om de opgespoorde problemen weg te werken worden besproken en afgesproken. Na aanpassingen kan tijdens een volgende rondgang in de school gecontroleerd worden hoe effectief de genomen maatregelen nu wel zijn. Indien nodig komen nieuwe voorstellen op de tafel om de oplossing van een probleem te optimaliseren. CONTACT 1: de preventieadviseur van de school en het preventiecomité van de school. CONTACT 2 : Bij nieuwbouw of grondig renovatie is het wenselijk de architect, studiebureau, preventieadviseur, e.a. aan te spreken over ventilatie en temperatuur.
2. REGELGEVING GEBRUIK EN OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN 2.1. Niet gevaarlijke producten. Er is geen specifieke regeling voor de niet gevaarlijke producten (lijm, krijt, stiften, printer, tapijt, nieuwe meubels, schoonmaakproducten, e.a.) die opgeslagen liggen of gebruikt worden in een lokaal gebruikt door leraars (en leerlingen), en die stoffen of dampen kunnen afscheiden die samen met andere tot een minder gezond binnenklimaat leiden. Algemeen Talrijke consumptieproducten bevatten vluchtige organische stoffen (VOS) zoals benzeen, formaldehyde en naftaleen. Deze staan bekend om hun nefaste gevolgen voor de gezondheid. VOS kunnen op grondniveau reageren met ozon en zo secundaire vervuilers vormen die irritatie veroorzaken. Vluchtige organische stoffen zijn een uitgebreid en gevarieerd gamma van chemische producten die aanwezig zijn in zeer diverse bronnen, o.a. huishoudproducten, meubilair en bouwmaterialen. Deze stoffen in de binnenlucht kunnen irritaties van luchtwegen of allergische reacties veroorzaken bij leerlingen en personeel. Aan te raden is om de krijtborden geregeld met nat te vegen, de whiteboards te voorzien van gezonde stiften en de muurverf te kiezen op basis van een waterbasis. De preventieadviseurs nemen deel aan de werkzaamheden voor het opstellen van de bestelbon voorafgaand aan de aankoop van arbeidsmiddelen. Gebeurlijk doen zij aanvullende vereisten bijvoegen op het gebied van de veiligheid en hygiëne na raadpleging, indien nodig, van andere bevoegde personen. De bestelbon wordt geviseerd door de preventieadviseur. Dit geldt voor gevaarlijke stoffen zoals benzine, chemische stoffen, e.a., maar ook voor andere producten (deuren, tafels, stoelen, e.a.) die op het eerste zicht er minder gevaarlijk uitzien. Schoonmaakproducten Ideaal is dat voor een school (scholengemeenschap, scholengroep) voorzien wordt in een raamcontract voor schoonmaakproducten. In dat raamcontract worden alle schoonmaakproducten gevaarlijk voor de gezonde binnenlucht geweerd. Andere producten dan voorzien in het raamcontract komen dan de scholen niet binnen. De schoonmaakmiddelen zijn niet schadelijk voor de huid en kunnen niet doordringen in het menselijk lichaam. (de producten beantwoorden aan de RBC-Test; H50 waarde moet minimaal 100 zijn) Verder om de gezondheid niet in het gedrang te brengen vermelden de etiketten van de schoonmaakproducten ondermeer niet de volgende R-vermeldingen (risico bij inademing): R37, R42, R43, R45, R49, R48, R49,R58, R60, R61, R62, R63 of R64. Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 4
Bovendien worden de grondstoffen die carcinogeen (C), mutageen (M), teratogeen (R), giftig of milieugevaarlijk niet toegelaten. Het gebruik van bleekwater, desinfectiemiddelen, vluchtige organische oplosmiddelen en ammoniak wordt vermeden. Schoonmaakproducten met een zo neutraal mogelijke zuurtegraad worden bij voorkeur gebruikt (geen sterke zuren of basische producten) voor het reinigen van het sanitair. De voorkeur gaat uit naar schoonmaakproducten op basis van zepen of, indien niet mogelijk, voor tensiden (detergenten) van plantaardige oorsprong. (geen petrochemische detergenten) De R- en S-zinnen die verplicht vermeld staan op een etiket van een product zijn te vinden op de website van lekker fris : http://www.lekkerfris.be/defaultSubsite.aspx?id=11154. Verdere tips zijn te vinden op http://www.milieukoopwijzer.be/schoonmaak/index.php. De technische informatie rond chemische producten is te vinden op www.gevaarlijkestoffen.be OPMERKING De komende jaren (van 2010 tot 2015) zullen de R- en S-zinnen worden vervangen door Hen P-zinnen op basis van nieuwe EU-regelgeving. Inrichting Er wordt aangeraden bij de inrichting van lokalen gebruikt door leraars (en leerlingen) niet schadelijke (geen of beperkt impact op de binnenlucht) producten te bestellen en te gebruiken of tijdig (verfplanning) te voorzien in de nodige verluchting. Bij de aankoop van meubels, schoolbanken, stoelen, borden, e.a. wordt rekening gehouden met de veiligheid en de gezondheid van de werknemers (onderwijspersoneel, leerlingen) en eventuele risico’s worden voorkomen. Het personeel dient te worden gewezen op de gevaren die zij lopen, op de arbeidsmiddelen in hun onmiddellijke werkomgeving en op de veranderingen die voor hen van belang zijn, voor zover die betrekking hebben op de in hun onmiddellijke werkomgeving gesitueerde arbeidsmiddelen. Als een minimum vereiste wordt gesteld dat elk arbeidsmiddel het onderwijspersoneel en de leerlingen op passende wijze beschermt tegen de gevaren van brand, gas-, stof- of dampontwikkeling en tegen het vrijkomen van stoffen die in het arbeidsmiddel worden gebruikt of opgeslagen. CE-markering De CE-markering die op veel producten te vinden is geeft aan dat het product voldoet aan de daarvoor geldende regels binnen de Europese Economische Ruimte. De CE-markering is geen keurmerk. Het doel van de CE-markering is dus tweeledig van aard. Enerzijds is het doel de vrije handel binnen de lidstaten te bevorderen terwijl anderzijds de veiligheid in het gebruik van de producten wordt verhoogd. De CE-markering is een wettelijk verplichte aanduiding op producten zoals : elektrische apparaten, machines, gastoestellen, speelgoed, liften, meetinstrumenten (water-, gas- en elektriciteitsmeters, weegschalen enz.) en persoonlijke beschermingsmiddelen. (veiligheidshelmen, signalisatiekleding en dergelijke). Meestal komen de volgende verplichtingen bij CE-markering kijken: -Het maken van een risicoanalyse van het product. -Het schrijven van een gebruikershandleiding, waarin onder andere wordt uitgelegd waarvoor het product bedoeld is.
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 5
-Het opstellen van een EG-verklaring van overeenstemming. De fabrikant (of de importeur voor de EER) verklaart dat het product voldoet aan de met name genoemde EG-richtlijnen en normen, meestal inzake veiligheid. -Het aanleggen van een productdossier. -Daarnaast is de producent of importeur verplicht zich aansprakelijk te stellen voor zijn product. De CE-markering van een EG-type goedgekeurd product is te herkennen aan de 4 cijfers achter de CE-markering. De viercijferige code verwijst naar de aangemelde instantie die de beoordeling van de productie doet. Voor informatie over milieuvriendelijke producten kan men terecht bij : -http://www.eco-label.com -http://www.ecolabel.be -http://europa.eu/legislation_summaries/other/l21013_nl.htm 2.2. Gevaarlijke producten : opslag Voor de opslag van gevaarlijke stoffen (verf, chemische stoffen, onderhoudsproducten, e.a.) is er VLAREM II, hoofdstuk 5.17. (Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1985 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne) Dit hoofdstuk behandelt de opslag en brandveiligheid van gevaarlijke stoffen en niet de interactie met binnenlucht. Enkele voorschriften zijn wel relevant : -Elke recipiënt met een gevaarlijk product moet een etiket dragen en de leverancier moet een veiligheidsinformatieblad (VIB) afleveren aan de school. Die veiligheidskaart geeft een indicatie naar risico’s voor gezondheid en milieu. De opslag gebeurt in gesloten recipiënten. -Gevaarlijke stoffen worden bij voorkeur niet in een klaslokaal opgeslagen, bij voorrang in een afzonderlijk gesloten plaats met goede verluchting, met compartimentering, beveiligde toegang en een brandwerende deur. -Gevaarlijke stoffen worden zodanig opgeslagen dat ze geen reactie met elkaar kunnen vormen tot gassen of dampen. -Er moet aandacht zijn voor de werkzaamheden met gevaarlijke stoffen en de gevolgen van stof, dampen, e.a. voor personeel, leerling en hun omgeving. (binnenlucht) -Er moet rekening gehouden worden met de gevolgen van onderhoudswerkzaamheden (dagelijks onderhoud, verven, e.a.) voor de binnenlucht en voor de opslag van gevaarlijke stoffen. -Er wordt best onderzocht of de gevaarlijke stoffen niet kunnen vervangen worden door minder of niet gevaarlijke stoffen. -e.a. 2.3. Gevaarlijke producten : gebruik. Van belang is het veiligheidsinformatieblad dat bij elke gevaarlijke stof wordt aangeleverd. Hier geldt de federale regelgeving : -KB van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia, -KB van 17 juli 2002 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan.
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 6
Het informatieblad bevat een 16-tal standaardrubrieken met onder meer de identificatie van gevaren, eerste hulp, brandbestrijding en maatregelen bij accidenteel vrijkomen, instructies voor verwijdering en risico’s voor gezondheid en veiligheid. De rubriek maatregelen bij het accidenteel vrijkomen, geeft een overzicht van de maatregelen ten aanzien van personen en ten aanzien van het milieu, indien een gevaarlijk product zich in een lokaal verspreid. Gebruikers (leraars, leerlingen) kennen voorafgaand het veiligheidsblad van een bepaald product. CONTACT: de preventieadviseur van de school.
3. VLAAMS BINNENMILIEUBESLUIT van 11 juni 2004 Verantwoordelijkheden. (Artikel 2,3) Al wie verantwoordelijk is voor de bouw, het onderhoud of de uitrusting van publiek toegankelijke gebouwen, stelt alles in het werk om de gezondheidsrisico’s van het binnenmilieu voor de gebruikers maximaal te beperken. In geval van onzekerheid over het risico van negatieve gezondheidseffecten, wordt het voorzorgsprincipe toegepast waarbij er maatregelen worden genomen om de kwaliteit van het binnenmilieu zo optimaal mogelijk te houden. De maatregelen worden afgewogen tegen de waarschijnlijkheid van optreden van de vermoede effecten, de ernst van de verwachte effecten, de grootte van de blootgestelde populatie en de verwachte maatschappelijke impact van de effecten en/of maatregelen. Het binnenmilieu mag geen duidelijk aanwijsbare gezondheidsrisico’s inhouden. Bij de beoordeling van die vereiste wordt onder meer rekening gehouden met de richtwaarden, de interventiewaarden en andere bepalingen van het binnenluchtbesluit Preventie inzake gezonde binnenlucht. (Artikel 4,5) Het lokaal gezondheidsoverleg (Logo) is belast met informerende en voorlichtende taken aangaande het binnenmilieu. De medisch milieukundigen bij de Logo’s evenals de Afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Agentschap Zorg en Gezondheid, zijn bevoegd om een onderzoek in te stellen naar potentiële gezondheidsrisico’s en gezondheidsklachten door het binnenmilieu. Daartoe organiseren zij een dienstverlening die het mogelijk maakt om in publiek toegankelijke gebouwen een onderzoek in te stellen. De medisch milieukundigen bij de Logo’s en de Vlaamse GezondheidsinspectieAfdeling Toezicht Volksgezondheid informeren, op specifiek verzoek of op eigen initiatief, de gezondheidswerkers en de burgers over de gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan vormen van vervuiling die aanwezig zijn in publiek toegankelijke gebouwen. Zij verstrekken gerichte adviezen over het gezondheidsrisico van een publiek toegankelijk gebouw of van onderdelen ervan. De Vlaamse GezondheidsinspectieAfdeling Toezicht Volksgezondheidafdeling Toezicht Volksgezondheid kan analyses van relevante stoffen in het binnenmilieu uitvoeren. De medisch milieukundigen bij de Logo’s en de Vlaamse GezondheidsinspectieAfdeling Toezicht Volksgezondheidafdeling Toezicht Volksgezondheid kunnen saneringsmaatregelen voorstellen. Aanvragen voor onderzoek en te nemen maatregelen. (Artikel 6,12) Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 7
Een beheerder of gebruiker van publiek toegankelijke gebouwen kan, in geval van vermoede gezondheidsrisico’s die verbonden zijn met vormen van vervuiling van het binnenmilieu van deze gebouwen, een gemotiveerde aanvraag indienen bij het Logo van het gebied waar het publiek gebouw zich bevindt of rechtstreeks bij de Vlaamse Gezondheidsinspectieafdeling Toezicht Volksgezondheid. Als in een publiek toegankelijk gebouw een richtwaarde wordt overschreden, bezorgt de medisch milieukundige bij de Logo’s of de Vlaamse Gezondheidsinspectieafdeling Toezicht Volksgezondheid aan de beheerder een rapport met gemotiveerde aanbevelingen om de gezondheidsrisico’s te beperken of uit te sluiten. Als in publiek toegankelijke gebouwen een interventiewaarde wordt overschreden, of indien op een andere wijze ernstige gezondheidsbedreigende binnenmilieus worden geobjectiveerd, bezorgt de Vlaamse Gezondheidsinspectieafdeling Toezicht Volksgezondheid aan de beheerder een rapport met de expliciete opdracht om de objectief vastgestelde gezondheidsrisico’s te beperken of uit te sluiten. Een rapport of opdracht betreffende publiek toegankelijke gebouwen wordt aangetekend verstuurd naar de beheerder van het gebouw. Een afschrift van de opdracht wordt verstuurd naar de burgemeester van de gemeente waar de publiek toegankelijke gebouwen zich bevinden. Na ontvangst van het rapport of de opdracht neemt de beheerder een beslissing binnen een termijn die in overeenstemming is met het vastgestelde risico zoals gemotiveerd in het rapport. De beheerder van een publiek toegankelijk gebouw deelt zijn beslissing, genomen op basis van een rapport of opdracht, mee aan de Vlaamse Gezondheidsinspectieafdeling Toezicht Volksgezondheid binnen vijf werkdagen nadat ze is genomen. Als de beslissing van de beheerder van een publiek toegankelijk gebouw, volgend op een opdracht van de Vlaamse Gezondheidsinspectieafdeling Toezicht Volksgezondheid, niet in overeenstemming met deze opdracht is genomen, of wanneer binnen de in deze opdracht bepaalde termijnen geen beslissing is genomen, meldt de Vlaamse Gezondheidsinspectieafdeling Toezicht Volksgezondheid dat aan de burgemeester en de minister, en maakt ze dit publiekelijk bekend. Ongeschiktverklaring van een publiek gebouw. (Artikel 5,12) De Vlaamse Gezondheidsinspectieafdeling Toezicht Volksgezondheid kan, op basis van een analyse of op basis van geobjectiveerde ernstige bedreigingen van het binnenmilieu, een publiek toegankelijk gebouw kwalificeren als ongeschikt voor verder publiek gebruik. Een opdracht als gevolg van het overschrijden van een interventiewaarde kwalificeert publiek toegankelijke gebouwen als ongeschikt gebouw voor verder publiek gebruik of legt op saneringsmaatregelen uit te voeren binnen een in de opdracht bepaalde termijn. TIJD
RICHT WAARDE
INTERVENTIE WAARDE
CHEMISCHE FACTOREN PM2.5 Fijn stof
µg/m3
jaar
15
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Buitenlucht
Pagina 8
PM10 Fijn stof Benzeen Tolueen benzine, verf, . TVOS Totaal vluchtige Stoffen Schoonmaak, pc, houtmaterialen, stoelen, tapijt, . Formaldehyde Acetaldehyde
µg/m3
24u
40
µg/m3 µg/m3
30min
2 260
Andere Aldehyden CO2 koolstofdioxide
µg/m3
20
Binnenlucht
mg/m3
900 (492ppm)
Binnenlucht
µg/m3
µg/m3 µg/m3
Buitenlucht 10
200
30min
10 4.600
Buitenlucht Buitenlucht Buitenlucht Binnenlucht
100
Binnenlucht Binnenlucht
FYSISCHE FACTOREN Winter
20-24° C
Zomer
22-26° C
Temperatuur Ventilatievoud luchtdebieten Relatieve vocht
Binnenlucht
Winter Zomer
Tocht
Winter Zomer BIOTISCHE FACTOREN Huisstofmijt Micro-organismen
≥ 1/ uur
Binnenlucht
Tussen 30% en 55% Tussen 30% en 80% < 0,10 m/s < 0,25m/s
Binnenlucht
≤ 0,2mg guanine/g stof ≤ 500 KVE/m3
Binnenlucht
Binnenlucht
Binnenlucht
e.a.
CONTACT 1: Met vragen en oplossingen rond binnenlucht (buitenlucht) kan men eerst en vooral terecht bij de preventieadviseur en het preventiecomité van de school. CONTACT 2 : Voor preventieve acties kan de school terecht bij de Medisch Milieukundigen (MMK’s), die werken bij het Lokaal Gezondheidsoverleg. Ook voor een kwaliteitscontrole van het binnenmilieu van scholen kan de school terecht bij de MMK. Om het lokaal MMK-team te vinden surf je naar www.mmk.be/regionaal. CONTACT 3 : Voor een kwaliteitscontrole kan men ook terecht bij verdere metingen, controles, analyse, advies, sluiting van gebouwen, kan men terecht bij inspectie de afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. De afdeling Toezicht Volksgezondheid inspectiedienst (provinciale diensten Toezicht Volksgezondheid) Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 9
kan metingen uitvoeren om de richtwaarden voor de fysische, chemische en biologische factoren te bepalen. Wanneer de gezondheid in onmiddellijk gevaar verkeert, kan zelfs dwingend worden opgetreden op basis van de interventiewaarden. Zie http://www.zorg-engezondheid.be/binnenmilieu.aspx
4. ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING EN VENTILATIE 4.1. Ventilatie en verluchten. Verluchten. Het is mogelijk een aanvaardbare luchtkwaliteit te verzekeren zonder de aanwezigheid van een ventilatiesysteem, indien het gebouw weinig luchtdicht is en/of indien de gebruikers hun vensters voldoende openen. Verluchten betekent de ramen en/of deuren die in contact staan met de buitenlucht wijd openzetten. Zo creëert men een grote frisse luchtstroom voor een beperkte tijd. Een ideaal moment om te verluchten is de speeltijdpauze. Vijfminutenregel. Verluchten wordt beperkt tot af en toe vijf minuten de ramen opzetten om te vermijden dat niet alleen de lucht ververst, maar dat ook meubels, muren volledig afkoelen. Het verluchten met open ramen is niet zo doeltreffend en in elk geval energieverslindend, maar een realiteit in veel scholen. Het dient dan ook beperkt te worden tot een minimum. Ventileren. Een ventilatiesysteem heeft als voornaamste doelstelling het in stand houden van een goede binnenluchtkwaliteit. Ventileren is het voortdurend verversen van lucht. Met andere woorden, de verontreinigde binnenlucht kan naar buiten stromen en wordt vervangen door instromende, frisse en minder verontreinigde buitenlucht. Opstapeling van schadelijke stoffen en vocht en het ontstaan van onaangename geuren in de klas worden hierdoor vermeden. Bovendien ontstaat er op die manier een meer comfortabel gevoel voor de gebruikers van de klasruimte. Door op een goede, continue manier te ventileren, verbetert de school de kwaliteit van het binnenmilieu. 4.2. Ventilatie : algemeen. Een efficiënte ventilatie veronderstelt de toevoer van verse buitenlucht in de droge leefruimten waar er een groot deel van de tijd wordt doorbrengen : klaslokalen, leraarskamer, secretariaten, e.a.. Via doorstroomopeningen in de deuren of in de muur boven de ramen boven de 1m60, stroomt deze lucht naar de zogenaamde natte ruimten : gangen, onthaalruimtes of analoge ruimten. Ten slotte wordt de vervuilde lucht uit deze ruimten afgevoerd naar de buitenomgeving. Hierbij onderscheiden we vier standaardventilatiesystemen : A, B, C en D. Er is keuze tussen natuurlijke ventilatie (A : afvoer via muurroosters), afvoerventilatie (C : afvoer via roosters en afvoerkanalen) en een gebalanceerde ventilatie (D : een afvoerkanaal en een toevoerkanaal). Toevoerventilatie (B) wordt in het algemeen en dus ook voor scholen afgeraden. De C-installaties zijn de meest gezonde oplossing. Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 10
De ventilatiegidsen raden aan om in alle ruimten waar mensen wat langer verblijven, zoals klaslokalen, vergaderzalen, refter of lerarenkamers, de ventilatiestroom te houden op minstens 22m3 per uur per aanwezige. (gemiddeld 29m3) In het Instrument Duurzaam Scholenbouw wordt aangeraden om voor scholen te voorzien in een ventilatiestroom van minimaal 36m3 per uur per aanwezige persoon. Voor een optimale leersituatie is de CO2-concentratie maximaal 1.000 ppm. (deeltjes CO2 per miljoen luchtdeeltjes) Er wordt aangeraden CO2 sensoren te installeren in de klaslokalen om de ventilatie te sturen. Een mechanische ventilatie is aan te raden omdat er een automatisme is en omdat er maar geventileerd wordt volgens de noden. De wettelijke eisen voor een ventilatiesysteem zijn vastgelegd in gewestelijke regelgevingen (de EPB-regelgeving) die hoofdzakelijk gebaseerd zijn op Belgische Normen. De EPB-regelgeving bevat niet alleen bepalingen inzake de energieprestaties, maar ook inzake het binnenklimaat van gebouwen. In die zin heeft ze betrekking op twee luiken tegelijkertijd: • enerzijds stimulansen om meer luchtdichte gebouwen op te trekken om zo ongecontroleerde en ongewenste infiltraties te beperken; • anderzijds eisen in verband met de installatie van een ventilatiesysteem en een minimale capaciteit in termen van luchtdebiet om zo een voldoende luchtkwaliteit te garanderen. Het ventilatiesysteem is wel beperkt in zijn mogelijkheden om een goede luchtkwaliteit te waarborgen. Er zijn een viertal soorten beperkingen : 1. het gebouw en zijn omhulsel, die in hoge mate bepalend zijn voor de mogelijkheden van een goede ventilatie. 2. de installaties, die al te vaak worden beschouwd als de enige actoren om een aanvaardbaar binnenklimaat in stand te houden en niet altijd actueel zijn. 3. de bewoners, aan wie men een bepaalde vrijheid van controle moet laten, maar die tegelijkertijd minder rationeel kunnen handelen ten overstaan van het klimaat en de energie. 4. milieuaspecten, waaronder de buitenlucht, het energieverbruiken en de hieruit voortvloeiende productie van CO2 en andere broeikasgassen. 4.3. Belgische Normen. Voor wat binnenlucht betreft in openbare gebouwen zijn er de volgende Belgische Normen : 1. NBN EN 12792 Ventilatie van gebouwen. Symbolen en terminologie en grafische Symbolen. 2. NBN EN 12599 Ventilatie van gebouwen. Beproevingsprocedures en meetmethoden voor de oplevering van geïnstalleerde ventilatie- en luchtbehandelingssystemen. 3. NBN EN 13779 Ventilatie voor niet-residentiële gebouwen - Prestatie-eisen voor ventilatie- en kamerbehandelingssystemen. 4. NBN ENV 12097 Ventilatie van gebouwen. Luchtleidingen. Eisen voor onderdelen van luchtleidingen die onderhoud aan een luchtleidingsysteem vergemakkelijken. In een Belgische Norm wordt onder meer de minimale capaciteit van de ventilatieuitrustingen vastgelegd in termen van het luchtdebiet. Afhankelijk van het type van gebouw zijn er strikte of minder strikte eisen van toepassing op de minimale ontwerpdebieten : de debietscapaciteit voor toevoer-, doorstroom- en afvoervoorzieningen. Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 11
Hoewel er geen dwingende eisen bestaan voor een volledige conformiteit met de norm NBN EN 13779 en het niet altijd eenvoudig is om deze conformiteit te realiseren, geldt deze norm niettemin als sterke aanbeveling voor de bouwsector. 4.4. Ontwerpen van ventilatiesystemen. Het Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid bevat de verplichtingen voor Vlaanderen ten aanzien van ventilatiesystemen. (Artikel 9.1.6 en bijlage X) Deze regelgeving bepaalt het ontwerp en realisatie van ventilatiesystemen om in niet-residentiële gebouwen gebruikt door mensen een gezonde en aangename luchtkwaliteit te bekomen. Voor het ontwerp van ventilatiesystemen zijn er voor de bouwsector een ontwerpbezetting voor specifieke ruimtes. Op basis van die ontwerpbezetting door personen wordt het minimum aan ventilatiedebiet bepaalt en het soort installatie. Voor onderwijsinstellingen gaat men uit van 4m2 vloeroppervlakte per persoon voor leslokalen en 1m2 voor polyvalente zalen. Een ventilatiesysteem moet goed ontworpen zijn, maar de werken van de verschillende aannemers moeten ook goed gecoördineerd worden. Vooral tussen de ontwerper en de aannemer moet de informatie-uitwisseling dus optimaal zijn. De ontwerper moet normaal gezien voor zichzelf en ten aanzien van de architect, studiebureau, aannemer, e.a.: • een globaal overzicht hebben en de coördinatie van de ventilatiewerken verzekeren; • een ventilatiesysteem kiezen naargelang van de omstandigheden; • het ontwerpdebiet per lokaal, per opening, …bepalen; • de plaats, het type en het aantal van de componenten, de toevoeropeningen voor de systemen A en C, de afvoeropeningen voor de systemen A en B, de ventielen, kanalen en mechanische ventilatievoorzieningen voor de systemen B, C en D, bepalen en uitleggen; • de plaats en capaciteit van de doorstroomopeningen uitwerken; • de eisen die aan deze componenten gesteld worden, of in voorkomend geval het gekozen model voorstellen en uitleggen; • indien de aannemer andere oplossingen voorstelt, controleren of ze voldoen aan de te realiseren doelstellingen en de regelgeving; • de kwaliteit van de installatie van de componenten evenals de overeenstemming met de voorschriften controleren. De aannemer die met de werken belast is, moet: • zorgen dat er voldaan wordt aan de eisen van het bijzondere bestek met betrekking tot de te installeren componenten, evenals aan alle andere eventuele eisen die de ontwerper stelt; • zorgen dat er bij de keuze en de uitvoering aan de EPB-eisen voldaan wordt; • eventueel een andere oplossing voorstellen en ter goedkeuring aan de ontwerper voorleggen; • zich ervan vergewissen dat de elementen (doorstroomopeningen, natuurlijke toevoeropeningen, …) die hij niet zelf installeert wel degelijk voorhanden zijn en dat ze de werking van het systeem niet zullen hinderen; • de installatie in bedrijf nemen en afstellen, vooral indien hij het systeem volledig zelf geïnstalleerd heeft. Hij zal dus eveneens de gebruiker over de werking en het onderhoud van het systeem moeten informeren; Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 12
•
de EPB-verantwoordelijke alle nodige informatie over de kenmerken van de geïnstalleerde componenten verstrekken voor de EPB-aangifte.
4.5. Oplevering, afstelling en gebruiksinformatie van ventilatiesystemen. De oplevering van het ventilatiesysteem houdt onder andere het volgende in: • het ventilatiesysteem afstellen en eventueel de prestaties meten; • de goede werking en de conformiteit met het bestek nagaan; • de netheid van het systeem controleren en het indien nodig reinigen; • de gebruikers informeren over de werking en het onderhoud van het ventilatiesysteem; • de EPB-verantwoordelijke op de hoogte brengen van de karakteristieken van het systeem voor de berekening van het E-peil, • de afstelling van het debiet van de ventilator naargelang de behoeften van het gehele gebouw; • de afstelling van de debieten van elk van de toevoer- en afvoerventielen voor alle systemen, de afstelling van het regelsysteem, in het bijzonder in geval van vraaggestuurde ventilatie. Het is bijzonder belangrijk dat het principe en de werking van de ventilatie-installatie goed uitgelegd wordt aan de gebruiker van het gebouw. Dit geldt vooral voor de bediening van de regeling: regelen van de natuurlijke toevoer- en afvoeropeningen, regelen van de mechanische ventilatiesystemen. (keuzeschakelaar, klokregeling, …) De gebruiker moet ook geïnformeerd worden over het noodzakelijke onderhoud van het ventilatiesysteem, voor welke werkzaamheden hij zelf kan instaan en welke door een installateur moeten worden uitgevoerd. Ten slotte wordt voldoende documentatie aangeleverd, waaronder ook een gebruikershandleiding en een onderhoudskalender. 4.6. Onderhoud van ventilatiesystemen. Een mechanisch ventilatiesysteem werkt met filters en buizen die na verloop van tijd vuil kunnen worden. Hierdoor kan het systeem niet meer optimaal werken en kan de kwaliteit van de binnenlucht zelfs nog verslechteren. Daarom is het belangrijk om filters, kanalen en ventielen regelmatig te reinigen of te onderhouden. Filters moet de school soms ook volledig vervangen. Het is ten zeerste aangeraden een onderhoudsboekje bij te houden. Een aantal belangrijke onderhoudswerkzaamheden zijn hieronder opgesomd: • regelmatig onderhoud door de gebruiker, (om de 3 tot 12 maanden) • reiniging van de (mechanische of natuurlijke) openingen, met inbegrip van de natuurlijke openingen van de systemen A, B en C, • de filters (systemen B en D) minstens één keer per jaar vervangen en indien nodig zelfs vaker, • belangrijk periodiek onderhoud door de installateur, (om de 1 tot 4 jaar) • controle en eventueel reiniging van de kanalen (systeem A, B, C en D), van de ventilatoren (B, C en D) en de warmteterugwinning, (D) • controle van de goede werking van het ventilatiesysteem, • afstelling van het systeem volgens behouden of gewijzigde debieten. CONTACT : De problematiek van verluchten en ventileren behoort in zijn algemeenheid tot de bevoegdheid van de preventieadviseur van de school. Voor meer technische aangelegenheden dient de school ten rade te gaan bij de architect, ventilatiebedrijf, e.a.
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 13
5. REGELGEVING ONDERHOUD VAN VERWARMINGSINSTALLATIES REG-BROCHURE VERWARMING (Hoofdstuk 2.1.9) Verwarmingstoestellen die niet goed afgesteld of onderhouden zijn kunnen verbrandingsgassen en -deeltjes verspreiden in het gebouw. Vanaf een bepaalde hoeveelheid zijn de deeltjes en substanties irriterend (NOX) of giftig (benzeen) en bij langdurige en herhaalde blootstelling veroorzaken ze gezondheidsproblemen. Een niet goed werkende verwarmingsinstallatie in de school of in de buurt van de school levert fijn stof in de binnenlucht van klaslokalen. Fijn stof duidt op een grote variëteit deeltjes die voldoende klein zijn om via de lucht getransporteerd en bijgevolg ingeademd te worden. Deze deeltjes kunnen vast, vloeibaar of een mengvorm van beide zijn. De fijnste deeltjes (PM2,5) zijn het gevaarlijkst voor de gezondheid omdat ze dieper kunnen binnendringen in de longen. 5.1. Regelgeving onderhoud Hier geldt het BVR van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater. Werking van verwarmingsinstallaties. (Artikel 4, 5) -Een centrale verwarmingsinstallatie, gevoed met vloeibare brandstof (mazout), wordt geacht in goede staat van werking te zijn, indien het zo is afgesteld dat : 1° geen zichtbaar oliespoor aanwezig is op het filtreerpapier dat gebruikt wordt bij de bepaling van de rookindex van de rookgassen; 2° in de schoorsteen (voor stooktoestel type B) of in het rookgasafvoerkanaal (voor stooktoestel type C) geen condensatie optreedt, tenzij het ervoor is voorzien; 3° voldaan is aan de in de volgende tabel weergegeven eisen voor de rookindex van de rookgassen, het gehalte aan koolstofdioxide (CO2) van de rookgassen, het gehalte aan koolstofmonoxide (CO) van de rookgassen, het verbrandingsrendement en het gehalte aan zuurstof (O2) in de rookgassen. Parameter (eenheid)
Maximale rookindex (Bacharach)
Minimaal CO2gehalte (%)
Maximaal COMinimaal Maximaal O2gehalte Verbrandingsrendement gehalte (%) (mg/kWh) (%)
Bouwjaar Alle Vóór 1/1/1988 Tussen 1/1/1988 en 31/12/1997 Vanaf 1/1/1998
Vanaf 6 jaar na het van kracht worden van dit besluit 12 155 90 Tot 6 jaar na het van kracht worden van dit besluit 2 10 155 85
1
4,4 -
1
11
155
88
-
1
12
155
90
4,4
-Een centraal stooktoestel type B, gevoed met gasvormige brandstof, wordt geacht in goede staat van werking te zijn als het zo afgesteld is dat : 1° er geen condensatie optreedt in de schoorsteen, tenzij het ervoor is voorzien; 2° voldaan is aan de in de volgende tabel weergegeven eisen voor de temperatuur van de rookgassen, het gehalte aan koolstofmonoxide (CO) in de rookgassen en het verbrandingsrendement.
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 14
Centraal stooktoestel gevoed met gasvormige brandstof Categorie gastoestel
Benaming (eenheid)
Maximale Maximaal COMinimaal Minimaal CO2rookgastemperatuur gehalte verbrandingsrendement gehalte (%) (°C) (mg/kWh) (%)
Bouwjaar
Vóór 1/1/1988 Tussen Atmosferische 1/1/1988 en gasketel 31/12/1997 Vanaf 1/1/1998 Vóór 1/1/1988 Tussen Gasunit 1/1/1988 en 31/12/1997 Vanaf 1/1/1998 Vóór 1/1/1988 Tussen Gasketel met 1/1/1988 en ventilatorbrander 31/12/1997 Vanaf 1/1/1998
300
300
82
-
250
200
86
-
200 250
150 270
88 84
-
200
150
88
-
180 250
100 270
90 85
6,5
220
150
88
7,5
200
110
90
8,5
Indienstnemen nieuwe installaties. (Artikel 7) Een nieuw centraal stooktoestel mag enkel in gebruik genomen worden als het keuringsrapport dat uitdrukkelijk toestaat. Als het keuringsrapport ontbreekt, dan wordt het centrale stooktoestel geacht niet te voldoen en dan mag het niet in gebruik worden genomen. Gebruik en onderhoud van een centraal stooktoestel. (Artikel 8) De gebruiker van een centraal stooktoestel moet : 1° uitsluitend de brandstof gebruiken waarvoor dit toestel gebouwd en afgesteld is; 2° het nodige doen om dit toestel steeds in goede en veilige staat van werking te houden; 3° de gebruikersinstructies van de fabrikant van het centrale stooktoestel respecteren; 4° het centraal stooktoestel periodiek een onderhoudsbeurt laten geven. 5° zodanig stoken dat de hinder en de uitstoot aan verontreinigende stoffen zo klein mogelijk is. Een mazoutinstallatie (vloeibare brandstof) moet jaarlijks onderhouden worden. Een gasinstallatie (gasvormige brandstof) moet tweejaarlijks onderhouden worden. Binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is voorzien in een driejaarlijks onderhoud voor gasinstallaties. Het onderhoud moet niet alleen ketel en schoorsteen nakijken. Van belang is ook de branderinstellingen te laten controleren en eventueel bijstellen. Bij een te hoge branderinstelling, wat in veel scholen voorkomt, wordt veel lucht nodeloos opgewarmd. Er ontstaat in combinatie met weinig verluchting een onaangename warmte in de lokalen. Ter beschikking houden van attesten en rapporten. (Artikel 11) De eigenaar van een centraal stooktoestel zorgt ervoor dat het keuringsrapport bij het toestel kan blijven zolang dat ongewijzigd in gebruik is. De gebruiker en de eigenaar houden minstens de attesten van de laatste twee onderhoudsbeurten bij. De attesten en rapporten worden ter beschikking gehouden van de overheid. Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 15
5.2.Checklist Verwarmingsinstallatie Het is algemeen bekend dat er op het vlak van de regelsystemen van de verwarming een groot potentieel is aan energiebesparing in onderwijsinstellingen. Niet goed werkende installaties hebben ook een negatief effect op de binnenlucht van het betrokken gebouw. Het is dan ook wenselijk dat de scholen, centra, het nodige doen voor een correcte afstelling en werking van de regelsystemen van de verwarming in hun gebouwen. Daarom wordt aan scholen, centra gevraagd om voorafgaand aan een winterperiode het verwarmingssysteem zo te regelen en bij te stellen dat de apparatuur goed functioneert. Dit betekent dat er een controle en bijstelling dient te gebeuren van diverse elementen van het verwarmingssysteem: - correct instellen van de klok en van de bezettingstijden van de gebouwen, rekening houdend met lesprogramma, vakantiedagen, e.a. - regeling van de branderinstallatie door het nakijken van het luchtdebiet, de luchtklep, e.a. - controle van de distributie door het nazicht van kranen, regelborden, isolatie van de leidingen, stooklijnen, oppunt stellen van de voelers, e.a. - nazicht van de radiatoren, thermostatische kranen, e.a. Hoe het op punt stellen van een verwarmingsinstallatie werkt en welke voordelen dat oplevert, is verduidelijkt in een tweetal folders. In die folders wordt aan de hand van een uitgewerkt voorbeeld aangetoond hoe een vermindering van het energieverbruik gerealiseerd kan worden door de regeltechnieken op punt te stellen en enkele kleine aanpassingen door te voeren. De folders werden al bezorgd aan alle scholen en zijn na te kijken op: http://www.ond.vlaanderen.be/energie/verwarmingsinstallaties.htm. In principe dienen de regelsystemen van de verwarmingsinstallaties met stookolie elk jaar te worden gecontroleerd. Voor installaties op gas is een tweejaarlijks onderhoud verplicht. Om de scholen hierbij te helpen is er een checklist voor het afstellen van een verwarmingsinstallatie beschikbaar gesteld. Deze checklist geeft een overzicht van alle maatregelen die uitgevoerd moeten worden bij de afregeling van de verwarmingsinstallaties. Voor een goede werking van de verwarmingsinstallatie is het belangrijk dat de installateurs, onderhoudsfirma's, e.a. alle operaties vermeld op de checklist effectief uitvoeren. http://www.ond.vlaanderen.be/energie/verwarmingsinstallaties.htm CONTACT : De problematiek van onderhoud (attesten) en veilige verwarmingsinstallaties behoort in zijn algemeenheid tot de bevoegdheid van de preventieadviseur van de school. Voor meer technische aangelegenheden dient de school ten rade te gaan bij de architect, verwarmingsfirma, studiebureau, e.a.
6. EDUCATIEVE ONDERSTEUNING 6.1. Binnenlucht in basisscholen : www.lekkerfris.be Een handleidingmap, het lespakket, de CO2-meter, het Lekker Fris-lied, knutselwerkjes, taalspelletjes, proefjes en het Grote Lekker Fris-spel, zijn via het Lokaal Gezondheidsoverleg (LOGO) te bekomen.
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 16
6.2. Binnenlucht in secundaire scholen : www.airatschool.be Het materialenpakket van air@school is via het Lokaal Gezondheidsoverleg(LOGO) te bekomen : -Air@school DVD met kortfilm: Sien Eggers kruipt in de huid van Claire. Ze stelt de air@school kit voor aan de klas. Ze overtuigt de klas met behulp van verschillende materialen op een ludieke manier. Alle Vlaamse secundaire scholen hebben de DVD met Claire (Sien Eggers) in de bus gekregen. -Poster met raamcontract: Het raamcontract is een poster voor in de klas. Leerlingen en leerkrachten noteren de afspraken die ze maken over verluchten. -CO2-meter : Dit toestel toont hoe het gesteld is met de luchtkwaliteit in de klas. Een rood waarschuwingslicht betekent dat er meer verlucht moet worden. -Raamstoppers: Niet elk raam kan je op een kier zetten of blijft zomaar openstaan. De raamstoppers zorgen ervoor dat ramen blijven openstaan en de verse lucht kan binnenstromen. -De ventilatiewekker: de wekker rinkelt als het tijd is om te verluchten. -Twee blikken frisse lucht en neusknijpers. CONTACT : Meer informatie en inschrijven op www.lekkerfris.be en www.airatschool.be. of bij de Medisch Milieukundige (MMK) bij het Lokaal Gezondheidsoverleg, dat terug te vinden is op www.mmk.be/regionaal. 7. VERDERE INFORMATIE (websites)
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Gezond-leven-en-milieu/Gezondheidbinnenshuis/Binnenmilieu-op-school/ (vlaanderen) www.mmk.be/onderwijs www.vlaamselogos.be www.lekkerfris.be www.airatschool.be www.vigez.be www.binnenlucht.be (federaal) http://www.eco-label.com http://www.ecolabel.be http://europa.eu/legislation_summaries/other/l21013_nl.htm http://www.milieukoopwijzer.be www.gevaarlijkestoffen.be
Binnenlucht : overzicht van de richtlijnen
Pagina 17