Het blad van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking TWEEMAANDELIJKS januari-februari 2008 nR 1 P308613
Verantw. Uitg.: Jan Grauls, Voorzitter van het directiecomité, Karmelietenstraat 15 – B-1000 Brussel - Afgiftekantoor Brussel X
Klimaat en ontwikkeling
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
In dit nummer
Klimaatonderhandelingen in Bali België laat van zich horen
7
De klimaatschuld van de industrielanden tegenover het Zuiden - een interview met J.P. van Ypersele
8
Hoe betalen voor bosbehoud in ontwikkelingslanden?
10
West-Afrikaanse boeren boeren beter dankzij toegepast onderzoek
12
Rubriek PuntKomma
14
Wereldrapport menselijke ontwikkeling 2007/2008
16
Foto omslag: Bangladesh © Dieter Telemans
Woord vooraf
© Roel Merckx
3
© Dieter Telemans
Klimaatveranderingen en duurzame ontwikkeling: de basispijlers van een mondiale bewustwording
© birdlife.org
Het blad van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking
Het klimaat is duidelijk een heet hangijzer. Je hoeft anno 2008 maar de radio aan te zetten of op straat te lopen om vast te stellen dat het thema niet meer weg te denken is uit de Belgische actualiteit. Dat geldt trouwens ook voor de internationale instellingen. Zo wijdde het UNDP er zijn laatste “Human Development Report” (p.16) aan, is de Wereldbank bezig met zijn eigen rapport, organiseren de Verenigde Naties de ene top na de andere, enz. Die “klimaatrage” was een paar jaar geleden nauwelijks denkbaar geweest. Ook al drong de Conferentie van Rio er in 1992 bij de wereldleiders op aan om te ijveren voor duurzame ontwikkeling ten gunste van de toekomstige generaties, en legde ze toen al de basis voor de strijd tegen de klimaatverandering (p.3). Die bewustwording is ongetwijfeld een gevolg van de gebeurtenissen die ons dagelijks leven rechtstreeks beïnvloeden: de stijgende verwarmings- en brandstofprijzen, en het toenemende aantal natuurrampen. Het was blijkbaar nodig om van heel nabij met het probleem geconfronteerd te worden alvorens er enige reactie kwam, en dit niettegenstaande wetenschappers al lang aan de alarmbel trekken. Vandaag komt het erop aan de schade te beperken en zo mogelijk te herstellen. In november 2007 kende België nog voor 2 miljoen dollar voedselhulp toe aan Bangladesh. Op die manier wilde het de 200.000 slachtoffers helpen van de cycloon Sidr (categorie 4), die gepaard ging met zware stortregens. Inzake klimaatverandering behoort Bangladesh tot de zwaarst getroffen landen en zijn er meer en meer overstromingen en andere natuurrampen. Bangladesh dreigt 11 % van zijn oppervlakte te verliezen door het stijgende zeeniveau, en de regering vreest voor de massale uitwijking van “klimaatvluchtelingen”. Er bestaat geen mondialer problematiek, en daarin schuilt nu net het grote onrecht van de klimaatverandering. Ze treft vooral de armste landen die er net het minst verantwoordelijk voor zijn, en zet een extra rem op het behalen van de Millenniumdoelstellingen. Jean-Pascal van Ypersele heeft het in dit verband over de “klimaatschuld” van de industrielanden, de grootste uitstoters van broeikasgassen, tegenover het Zuiden (p.8). Dat was ook één van de vragen waarover de Verenigde Naties zich in december 2007 bogen in Bali: de industrielanden oproepen om hun CO2-uitstoot te verminderen uiteraard, maar ook de ontwikkelingslanden helpen om zich aan te passen aan de klimaatverandering (p.5). De Belgische onderhandelaars hielden er zich bijzonder actief bezig met de problematiek van de ontbossing en het compensatiesysteem voor bosbehoud. Een thema dat DR Congo ten goede zou moeten komen (p.10). Milieu is al jaren een transversaal thema in de DGOS-projecten. Het klimaat bekleedde er maar een heel geringe plaats, maar dat zou in de toekomst best wel eens kunnen veranderen. Zo heeft de minister van Ontwikkelingssamenwerking voor maart een conferentie gepland over de impact van de klimaatverandering op het ontwikkelingsbeleid. En aangezien de Verenigde Naties 2008 hebben uitgeroepen tot “Internationaal jaar van planeet Aarde”, heeft DGOS beslist om haar zichtbaarheids- en sensibiliseringsacties dit jaar toe te spitsen op de 7de Millenniumdoelstelling, met name: duurzame ontwikkeling en milieu. Het klimaat maakt dus het mooie weer tegenwoordig en hopelijk zal er een nieuwe wind waaien en een… klimaat op gang brengen voor meer verantwoordelijkheidszin. n De redactie
2
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
Klimaat: van Rio tot Bali
Klimaatveranderingen en duurzame ontwikkeling: de basispijlers van een mondiale bewustwording In 1992 luidden de Aardetop in Rio de Janeiro en het VN-Kaderverdrag over Klimaatverandering (UNFCCC) dat eruit voortvloeide1, een compleet nieuwe kijk in op de interacties tussen ontwikkeling en milieu. Ze hanteerden toen ook voor het eerst het begrip “duurzame ontwikkeling”. In de gezamenlijke Verklaring van Rio stelden de belangrijkste wereldleiders namelijk dat “Milieubescherming en sociaaleconomische ontwikkeling van fundamenteel belang zijn voor duurzame ontwikkeling”, op basis van de nieuwe concepten en principes van Rio. Bovendien legden ze met de goedkeuring van Agenda 21, een ambitieus programma om tot “duurzame ontwikkeling” te komen in de 21ste eeuw, de basis van een internationaal beleid inzake klimaatverandering. De daaropvolgende jaren werd er onderhandeld over streefcijfers om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, maar die werden pas goedgekeurd in 1997, met het Kyoto-protocol, en werden pas in 2005 van kracht.
© sevencolors.org
Tien jaar later besliste de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) dat haar volgende Top de titel zou dragen “Wereldtop over duurzame ontwikkeling”, wat het concept helemaal ingang deed vinden. De Top had plaats van 26 augustus tot 4 september 2002 in Johannesburg (Zuid-Afrika), en wilde op het hoogste beleidsniveau het mondiale engagement bekrachtigen voor een NoordZuidpartnerschap. Bedoeling was de uitvoering van Agenda 21 te versnellen, zodat de principes van duurzame ontwikkeling zouden worden nageleefd en zich zouden vertalen in concrete resultaten. Door het Uitvoeringsplan van de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling goed te keuren, verklaarden de deelnemende landen zich “vastbesloten om alle sociaaleconomische en milieudoelstellingen die erin zijn vastgelegd, binnen de overeengekomen termijnen uit te voeren”.
D
ie vertragingen zijn deels te verklaren door de hevige debatten die aanvankelijk woedden over vragen als: moeten de industrielanden hun uitstoot drastisch verminderen of moet er veeleer gemikt worden op koolstofopslag in de ontwikkelingslanden? Wat moeten de respectieve rollen zijn van de overheid en de privéactoren, enz. Toch zijn ze - moet het nog gezegd - ook te wijten aan de obstructiepolitiek die sommige van de belangrijkste uitstoters van broeikasgassen van bij het begin pleegden, vooral dan van de Verenigde Staten.
Tussen Rio en Johannesburg hadden er nog tal van andere grote conferenties plaats, eveneens onder bescherming van de Verenigde Naties, onder meer de Internationale conferentie over ontwikkelingsfinanciering. Al die conferenties droegen in zekere mate bij tot een totaalvisie op de toekomst van onze planeet. Daarop volgden nog andere wereldtoppen en -forums over de nieuwe concepten, de zogenaamde “Principes van Rio”. Onder meer het Wereldforum over duurzame ontwikkeling, “Ontwikkeling en klimaatverandering”, dat in november 2004 plaatshad bij de OESO. De VN-Conferentie over klimaatverandering die in december 2005 plaatshad in Montreal, was ambitieuzer dan het Kyoto-protocol - dat bevat immers te bescheiden streefcijfers voor de verminderde uitstoot van broeikasgassen en laat ook te veel speelruimte aan de belangrijkste vervuilende landen, waardoor ze voordeel kunnen halen uit de koolstofmarkt. Die grotere ambitie had twee redenen. Enerzijds namen de mondiale uitstoten van jaar tot jaar in een ongezien tempo toe, vooral dan in India en China. Anderzijds werden
1. D e twee andere belangrijke kaderverdragen van Rio zijn de verdragen over respectievelijk biodiversiteit en woestijnvorming.
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
3
Klimaat: van Rio tot Bali
Een milieuvriendelijke economische en sociale ontwikkeling Duurzame ontwikkeling is, volgens de meest gebruikte definitie, “een vorm van ontwikkeling die voldoet aan de behoeften van de huidige generaties zonder die van de toekomstige generaties in het gedrang te brengen”. Hoewel de term milieu merkwaardig genoeg niet voorkomt in die definitie, gaat het wel degelijk om een sociaalecologisch proces dat wil tegemoetkomen aan de menselijke behoeften en tegelijk het natuurlijke milieu wil beschermen. Die relatie tussen milieu en ontwikkeling werd voor het eerst erkend in 1980, toen de Internationale Unie voor Natuurbehoud haar “World Conservation Strategy” (Strategie voor het Behoud van de Aarde) publiceerde en voor het eerst de term “sustainable development” (duurzame ontwikkeling) gebruikte. Vanaf 1987 werd “duurzame ontwikkeling” een courante term, dankzij de publicatie van het Rapport van de Brundtland-commissie, de Mondiale commissie voor milieu en ontwikkeling. Ter illustratie citeerde het rapport ook de uitspraak die wordt toegeschreven aan Antoine de Saint-Exupéry: “We hebben de Aarde niet overgeërfd van onze voorouders, maar lenen ze van onze kinderen”. Zo staat vast dat de mondiale ecologische voetafdruk de “biologische” capaciteit van de Aarde om zich te herstellen al halverwege de jaren 70 heeft overschreden. Voor heel wat analisten en wetenschappers is het industriële ontwikkelingsmodel dan ook ecologisch onhoudbaar omdat het geen duurzame “ontwikkeling” mogelijk maakt.
Ecologisch Houdbaar
Leefbaar Duurzaam
Sociaal
Rechtvaardig
Economisch
Ontwikkeling - of het nu gaat om industriële, landbouw- of stadsontwikkeling - veroorzaakt in het bijzonder massale vervuiling met onmiddellijke of uitgestelde gevolgen (met van duurzame ontwikkeling: op het raakals bekendste voorbeelden: zure regen en de uitstoot van CFK- en broeikasgassen) die Schema vlak tussen de drie basisdoelstellingen, de zogebijdragen tot klimaatveranderingen en tot de uitputting van de vitale natuurlijke rijkdommen naamde “drie pijlers van duurzame ontwikkeling”. © Wikipédia / Johann Dréo (zoals de ontbossing van het Evenaarswoud). Ze gaat gepaard met een onschatbaar verlies van biodiversiteit, door de versnelde - en onomkeerbare - uitroeiing van planten- en diersoorten. Ten slotte zorgt ze er ook voor dat fossiele brandstoffen en grondstoffen schaars worden, wat de zogenaamde “oliepiek” dichterbij brengt. Ook andere, nog essentiëlere natuurlijke hulpbronnen dreigen door ontwikkeling uitgeput te worden, vooral dan drinkwater, dat absoluut levensnoodzakelijk is. de effecten daarvan op het klimaat overduidelijk - vooral dankzij de opeenvolgende rapporten van het IPCC (Intergouvernementeel Panel over Klimaatverandering, opgericht in 1988) - en dreigden ze overal catastrofaal te worden: cyclonen, overstromingen, droogte, … De Conferentie van Nairobi, de 12de VN-Conferentie over klimaatverandering (6 tot 17 november 2006), leverde echter opnieuw slechts bescheiden maatregelen op, maar toonde tenminste de bereidheid om het Kyoto-protocol in 2008 te herzien. De Conferentie van Bali Uiteindelijk hadden de 13de Conferentie van de Partijen bij het VN-Kaderverdrag over Klimaatverandering en de 3de Conferentie van de Partijen bij het Kyoto-protocol plaats van 3 tot 15 december 2007 in Bali, Indonesië. Van deze bijeenkomsten werd zeer veel verwacht gezien de - ondertussen zeer intensieve2 - mondiale sensibilisering en na de povere resultaten van Nairobi. De onderhandelaars moesten dit keer discussiëren over het vervolg op het Kyotoprotocol, waarvan de eerste engagementsperiode in 2012 afloopt. De doelstelling was niet min: het mondiale beleid inzake klimaatverandering uitstippelen voor de komende jaren. De debatten beloofden moeilijk te worden. Ze zouden plaatshebben binnen verschillende forums, en er zouden een aantal onderhandelingsgroepen opgericht worden waarin de verschillende landen gegroepeerd zouden worden op basis van hun gemeenschappelijke belangen. De belangrijkste agendapunten waren met name het uitwerken van de Bali-agenda en van een proces om tot een mondiaal akkoord te komen op basis van het Kyoto-protocol, de oprichting van het Aanpassingsfonds en de concrete uitvoering van maatregelen om
ontbossing tegen te gaan in de ontwikkelingslanden, om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen (zie p. 10). Welke resultaten werden er geboekt in Bali? De pessimisten vreesden dat de landen een kortetermijnaanpak zouden hanteren en zouden wachten tot de anderen de eerste stap zetten. De optimisten van hun kant hoopten dat de afgevaardigden het eens zouden raken over de onderhandelingspunten die op tafel moesten komen om het Kyoto-protocol van een opvolger te verzekeren. De streefcijfers voor uitstootvermindering reikten immers niet verder dan 2012. De Bali-agenda die uiteindelijk werd goedgekeurd (zie p. 5), bevat een onderhandelingsschema voor de periode na 2012, dat idealiter moet worden uitgevoerd tegen 2009, het jaar waarin de 15de Conferentie van de Partijen plaatsheeft in Kopenhagen (Denemarken). De onderhandelingen over het Kyoto-protocol hebben uiteindelijk twee jaar geduurd, van 1995 tot 1997, maar het protocol werd pas in 2005 van kracht. De twee komende onderhandelingsjaren worden dan ook cruciaal, want er kunnen twee resultaten uit de bus komen in Kopenhagen: ofwel een billijk, verantwoord en tegelijk adequaat akkoord dat tegemoetkomt aan de gigantische uitdaging die ons wacht, ofwel een onvolledig en inadequaat akkoord dat het mondiale klimaatsysteem nog altijd niet beschermt en evenmin de regio’s en bevolkingsgroepen die het kwetsbaarst zijn voor klimaatveranderingen, zowel in het Zuiden als in het Noorden… Jean-Michel Corhay
2. H et IPCC overhandigde in Bali de conclusies van zijn Vierde Evaluatierapport aan de afgevaardigden, waaronder de Samenvatting voor de beleidsmakers, die gepubliceerd werd in november 2007. Deze synthese van de recentste wetenschappelijke en economische analyses van de oorzaken, de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering, is momenteel de meest volledige wetenschappelijke evaluatie. Ze benadrukt dat die verandering een enorme en blijvende impact kan hebben, en dat er dringend maatregelen moeten worden genomen. (www.ipcc.ch)
4
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
© iisd.ca
Klimaat: conferentie Bali
Opluchting na het bereiken van de consensus; v.l.n.r. Yvo De Boer, secretaris UNFCCC (Conventie Klimaatverandering van de VN); Rachmat Witoelar, minister van Leefmilieu van Indonesië; Richard Kinley, vice-secretaris UNFCCC
Klimaatonderhandelingen in Bali België laat van zich horen
De VN-klimaatconferentie in Bali (3-14 december 2007) heeft het startschot gegeven voor twee jaar intensieve en delicate onderhandelingen, de ‘Bali roadmap’. Vooreerst zullen industrielanden verdere emissiereducties moeten verwezenlijken. Maar een gevoelige kwestie wordt vooral het zoeken naar een evenwicht tussen de inspanningen die ook ontwikkelingslanden in de toekomst zullen moeten leveren, en de ondersteuning die ze hierbij uit de geïndustrialiseerde landen zullen krijgen. De Belgische delegatie in Bali speelde een toonaangevende rol bij de onderhandelingen over het aanpassingsfonds, technologietransfer en ontbossing. Nu staat de Belgische ontwikkelingssamenwerking voor de uitdaging om de klimaatdimensie ook in het eigen beleid en op het terrein beter te integreren om zo de Bali Roadmap mee gestalte te geven. Bali Roadmap Sinds de goedkeuring van het VN-Klimaatverdrag in 1992, is de noord-zuidrelatie een heet hangijzer in het multilaterale klimaatdebat. De vaststelling door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat de oorzaken van de klimaatverandering vooral in het geïndustrialiseerde noorden liggen, maar dat de gevolgen in de eerste plaats kwetsbare gemeenschappen in het zuiden treffen, ligt daarvan mee aan de basis. Het hieruit afgeleide principe van ‘gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden’ is niet meer weg te denken uit de klimaatonderhandelingen. Dat is ook de reden dat enkel de industrielanden binnen het Kyotoprotocol bindende doelstellingen hebben om hun
broeikasgasuitstoot terug te dringen, en dat er een rol is weggelegd voor internationale samenwerking om ontwikkelingslanden te ondersteunen in hun eigen inspanningen om emissies te beperken, maar ook bij hun aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering. Maar de wereld is veranderd sinds 1992. De economische ontwikkeling in groeilanden zoals China, India en Brazilië is gepaard gegaan met een enorme stijging van de broeikasgasuitstoot. Recent wetenschappelijk onderzoek toont dan ook aan dat uitstootvermindering in industrielanden alléén onvoldoende is om gevaarlijke klimaatverandering te vermijden. De groeilanden zullen dus mee in het bad moeten om een desastreuze impact voor de meest
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
5
© birdlife.org
Klimaat: conferentie Bali
Ook ontbossing speelt een belangrijke rol in de uitstoot van CO2 kwetsbare landen te vermijden. Naast de deelname van de VS aan het toekomstige klimaatregime, was dit de grote uitdaging voor Bali.
middelen vrijgemaakt worden om de economische groei van de ontwikkelingslanden langs een koolstofarm traject te laten verlopen. Het is duidelijk dat het gros van deze middelen van private investeerders zullen zijn en dat de zgn. koolstofmarkt die werd gecreëerd door het Kyotoprotocol dus een centrale rol heeft te spelen. Op deze markt worden industrielanden en bedrijven in die landen aangezet tot investeringen in ontwikkelingslanden via het zgn. Clean Development Mechanism (CDM). Omdat de markt echter niet alles kan oplossen, is er zeker ook een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. Het integreren van klimaatverandering in de ontwikkelingssamenwerking is een voorwaarde sine qua non om ontwikkelingslanden op weg te zetten naar een koolstofarme toekomst. Dit laat immers toe de financiële steun aan ontwikkelingslanden te verhogen, maar evenzeer een gunstiger investeringklimaat en een geschikt kader te creëren, om de overdracht van duurzame technologieën te stimuleren. Ook ontbossing speelt een belangrijke rol bij de koolstofuitstoot. Op Bali werd hierover een overeenkomst bereikt (zie p. 10). De Belgische onderhandelaars hebben er in Bali met succes voor geijverd, dat niet enkel ontbossing - zoals onder meer in Brazilië en Indonesië -, maar ook bosdegradatie en duurzaam bosbeheer heel relevant voor bosgebieden uit het Congobekken – hierin een plaatsje kregen.
De goede uitkomst heeft aan een zijden draadje gehangen. De conferentie, die normaal op vrijdagavond 18u00 moest eindigen, werd met een dag verlengd, omdat er nog steeds geen overeenkomst was over dit cruciale punt. Tijdens die extra dag leken de tegenstellingen aanvankelijk onoverkomelijk en laaiden de emoties soms hoog op, maar uiteindelijk lieten de VS hun bezwaar varen tegen Aanpassing aan klimaatverandering een tekstvoorstel dat India op het laatste moment nog op tafel Een tweede bijzonder belangrijke pijler voor ontwikkelingslanden had gelegd. Hiermee werd het startschot is ‘aanpassing aan klimaatverandering’. Want gegeven voor twee jaar intensieve en deliOp de klimaatconferentie van zij zijn het die het ergst door de klimaatvercate onderhandelingen, de Bali Roadmap. Bali is op 10 december het andering getroffen worden en het minst de Dit moet tegen eind 2009 uitmonden in Adaptatiefonds in werking capaciteit hebben om zich aan de gevolgen een omvattend globaal klimaatregime. De gesteld. De onderhandelingen van klimaatverandering aan te passen. Het Bali Roadmap bestaat uit 4 bouwstenen: voor de Europese Unie werden is dan ook op vraag van de ontwikkelingsvermindering van de broeikasgasuitstoot, gevoerd door onze landgenoot landen dat ‘aanpassing’ in een toekomstig aanpassing aan klimaatverandering, technoen expert van DGOS Jos Buys. klimaatregime een hogere prioriteit zal logie en financiering. Eerder dit jaar won hij de Montreal krijgen dan in het huidige klimaatregime het Protocol Implementers Award geval is, met speciale aandacht voor ‘minst Vermindering van broeikasgasuitstoot voor zijn opbouwende inbreng ontwikkelde landen, kleine eilandstaten en de De industrielanden die het Protocol van in de onderhandelingen voor de specifieke noden voor Afrikaanse landen die Kyoto hebben geratificeerd gaan verder op ondertekening van het Protocol getroffen worden door droogte, verwoestijning het Kyoto-pad, terwijl de VS zich - voor van Montreal over ozonafbrekende en overstromingen’. Dit moet onder meer het eerst sedert de weigering van President stoffen twintig jaar geleden. gebeuren door het integreren van klimaatBush om Kyoto goed te keuren - hebben verandering in nationale ontwikkelingsplangeëngageerd om te gaan praten over gelijknen. Aanpassing aan klimaatverandering is sector- & plaatsspecifiek waardige emissiebeperkingen. Maar ook de ontwikkelingslanden en kan moeilijk veralgemeend worden. hebben er zich nu toe geëngageerd om ‘nationaal aangepaste acties te ondernemen om de broeikasgasuitstoot te beperken, hierbij ondersteund door technologie, financiering en capaciteitsopbouw, en dat op een meetbare en verifieerbare manier’. Er moeten dus voldoende
6
Een opsteker in Bali was de succesvolle afsluiting van de onderhandelingen over het functioneren van het Adaptatiefonds. Dit fonds zal vanaf 2008 gefinancierd worden met een heffing op CDM-
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
Klimaat: conferentie Bali
kredieten, en moet toelaten om in de komende jaren concrete aanpassingsprojecten te financieren, in afwachting van een kader voor de lange termijn. Technologie en financiering Technologie en financiering zijn twee belangrijke hefbomen om de doelstellingen inzake uitstootbeperking en aanpassing in ontwikkelingslanden te kunnen realiseren. De ontwikkelingslanden leggen grote nadruk op technologie-overdracht en de financiële barrières daarvoor, terwijl industrielanden erop wijzen dat er geschikte lokale randvoorwaarden (‘enabling environment’) nodig zijn om investeringen aan te trekken en bestaande en nieuwe technologieën tot ontplooiing te laten komen. Voor de concrete invulling – ook op de lange termijn - zal verder gebouwd worden op de expertise die de voorbije 6 jaar werd opgedaan in de Expert Group on Technology Transfer, een daartoe specifiek ingesteld orgaan van het Klimaatverdrag. Het financiële plaatje vormt het sluitstuk van heel het verhaal. Om de verminderde broeikasgasuitstoot en de aanpassing aan de klimaatverandering te realiseren is veel geld nodig, in elk geval heel wat meer dan wat momenteel in de context van klimaatbeleid wordt ingezet. Vergelijkt men echter met de projecties van het wereldwijde BNP (0,3-0,5 %) of met de schade die vermeden wordt (5% tot 20 % van het wereldwijde BNP volgens het Sternrapport), is het benodigde bedrag vrij beperkt. Zoals uitdrukkelijk overeengekomen in Bali is het essentieel om bestaande investe-
ringsstromen anders te benutten en om op zoek te gaan naar vernieuwende financieringspistes. Hiermee zijn de contouren van de Bali Roadmap geschetst. Twee jaar intensief onderhandelen moeten in 2009 uitmonden in een evenwichtig en rechtvaardig post-2012 klimaatregime. De moeizaamheid waarmee de ‘Bali Roadmap’ tot stand kwam, is wellicht slechts een voorsmaakje van wat ons tijdens de komende twee jaar te wachten staat. Toch overheerst het gevoel dat ze de internationale gemeenschap zal helpen om de goede weg te vinden. n Geert Fremout, FOD Leefmilieu, Dienst Klimaatverandering
Internationaal seminarie over de invloed van de klimaatverandering op het Belgische ontwikkelingsbeleid Dit internationale seminarie gaat door in Brussel op 7 maart 2008. Op deze dag wordt vooreerst nagegaan wat de invloed is van de klimaatverandering op de lopende Belgische ontwikkelingssamenwerking. Op basis hiervan zullen vervolgens beleidsopties geformuleerd worden voor de toekomst. Het seminarie is een initiatief van de minister voor ontwikkelingssamenwerking Charles Michel en wordt georganiseerd in samenwerking met de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling.
DGOS en klimaatverandering DGOS is een actieve speler in de Conferenties van de Partijen (COP) van het Klimaatverdrag en van zijn Kyoto-protocol. De Belgische delegatie wordt weliswaar geleid door de FOD Leefmilieu, maar DGOS neemt alle taken inzake ontwikkelingssamenwerking op zich. Een eerste taak omvat de financiële materies, gelinkt aan de GEF (Global Environmental Facility) – het co-financieringsprogramma van de Wereldbank, dat instaat voor nieuwe en bijkomende fondsen voor het globale leefmilieu. Oorspronkelijk waren vier kernthema’s weerhouden: verlaging van de risico’s van klimaatverandering, behoud van biodiversiteit, strijd tegen de vervuiling van internationale wateren en bescherming van de ozonlaag. In 2002 zijn daar de strijd tegen bodemaftakeling door verwoestijning en/of ontbossing bijgekomen, samen met de verwijdering van giftige organische vervuilende stoffen (POP’s). België draagt bij tot dit multilateraal fonds met een jaarlijkse bijdrage van 12.5 miljoen EUR, waarvan ongeveer één derde naar klimaatverandering gaat. Verder zijn binnen het klimaatverdrag een aantal fondsen opgericht, speciaal voor ontwikkelingslanden: het LDCF (Least Developed Countries Fund), dat steun verleent aan de minst ontwikkelde landen voor het tot stand komen van hun NAPA’s (National Adaptation Programme of Action) en het SCCF (Special Climate Change Fund) voor de uitvoering van deze aanpassingsprogramma’s. Op de COP-13 in Bali is ook een akkoord bereikt over de functionering van het Adaptatiefonds onder het Kyotoprotocol, mede door intense onderhandelingen, geleid door de Belgische vertegenwoordiger van DGOS. Daarnaast volgen de multilaterale diensten van DGOS ook de werking en het budget van het secretariaat van het Klimaatverdrag. Thema’s als capaciteitsopbouw en transfer van technologie zouden meer aan bod moeten komen. Wel is er nu een doorbraak om meer aandacht te schenken aan “vermeden ontbossing”, in de eerste plaats via de bilaterale en multilaterale weg in DR Congo. Dit actieterrein zal in de toekomst worden uitgebreid. Ten slotte is het de bedoeling een “toolkit voor leefmilieu” in te zetten om een groot aantal projecten koolstofarm te maken en de principes van de Rio-conventies (klimaat, biodiversiteit en woestijnvorming) te integreren in deze acties. Patrick Hollebosch (DGOS) Cel Samenwerking met sectorale programma’s en fondsen leefmilieu
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
7
Klimaat: interview
De klimaatschuld van de industrielanden tegenover het Zuiden Een interview met Jean-Pascal van Ypersele
© Frédérique Deleuze / UCL
J.-P. van Ypersele is hoogleraar klimatologie en milieuwetenschappen aan de UCL. Hij vertegenwoordigt de federale diensten van het wetenschapsbeleid op tal van internationale conferenties over klimaatverandering, onder meer die van het IPCC en van het Klimaatverdrag. We hadden een gesprek met hem. Zou de klimaatverandering een aanzienlijke impact kunnen hebben op de voedselproductie en de voedselreserves? En treft ze in de eerste plaats het Zuiden? Inderdaad. Dat is nu net het paradoxale aan de klimaatveranderingen: de minst verantwoordelijke landen zijn tegelijk de “eerste” slachtoffers. Ik aarzel tussen de termen “eerste” of “belangrijkste” slachtoffers, om niet de indruk te geven dat er geen slachtoffers zullen zijn in de ontwikkelde landen. Het laatste IPCC-rapport benadrukt dat de klimaatverandering de uitvoering van de Millenniumdoelstellingen op middellange en lange termijn in de weg staat. Naast de verhoging van de energieprijzen zullen de problemen die de klimaatverandering veroorzaakt op het vlak van waterbevoorrading en landbouw de voedselprijzen doen stijgen, de landbouw in sommige gebieden verzwakken en daardoor de voedselzekerheid verminderen. Het is niet meteen duidelijk welke gevolgen het smelten van de gletsjers in bepaalde regio’s zal hebben. Zo fungeren de gletsjers op de hellingen van de Himalaya als waterreservoirs. Ze smelten tijdens het droog seizoen en voeden grote rivieren, zoals de Ganges, die levensnoodzakelijk is voor honderden miljoenen Indiërs. Als die gletsjers door de klimaatopwarming verdwijnen, zal er alleen nog regenwater overblijven, en dat zal rampzalige gevolgen hebben! Zou dit kunnen leiden tot conflicten en massale immigratiegolven? Het is moeilijk om daarover voorspellingen te doen, temeer omdat die verschijnselen veroorzaakt worden door een hele reeks factoren. Maar de klimaatveranderingen zullen mensen wellicht nog meer aanzetten om te emigreren. Neem nu het vruchtbare deel van de Nijldelta, op minder dan één meter boven de Middellandse Zeespiegel. Daar wonen 10 miljoen mensen. Als het zeeniveau stijgt, ook al is het maar met 50 cm, wat zeer aannemelijk is tegen eind deze eeuw, mogen we ervan uitgaan dat
8
er 5 miljoen mensen zullen moeten emigreren. Dat zal zeker niet naar de woestijn zijn… U bent één van de mensen die vinden dat de industrielanden een “klimaatschuld” hebben tegenover de landen van het Zuiden.Wat bedoelt u daar precies mee? Soms hoor je wel eens: “Binnenkort zullen de ontwikkelingslanden meer uitstoten dan de ontwikkelde landen en zal de verantwoordelijkheid kantelen”. Dat is een foute analyse, want CO2 blijft een honderdtal jaar in de atmosfeer. Een groot deel van de CO2 die we sinds de industriële revolutie - dus de voorbije 200 jaar ongeveer - hebben uitgestoten, is nog altijd aanwezig. Het opgehoopte totaal, de huidige extra hoeveelheid CO2 in de atmosfeer, is voor ongeveer 80 % afkomstig uit de industrielanden. Ook als de ontwikkelingslanden morgen evenveel zouden uitstoten, zou de verhouding 80 %-20 % (die de historische verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen meet) de komende 40 jaar slechts zeer lichtjes veranderen. Vandaar onze “klimaatschuld”. We moeten ook rekening houden met de verschillen in bevolkingsaantal: 80 % van de opgehoopte CO2 wordt uitgestoten door de ontwikkelde landen, ook al vormen die slechts 1/5 of 1/6 van de wereldbevolking! Zelfs als het Zuiden evenveel zou uitstoten als het Noorden, liggen de emissies in de ontwikkelde landen nog altijd vijf keer hoger per capita! De Verenigde Staten verklaren: “We zullen onze uitstoot verminderen als China dat ook doet”. Dat is absurd, want de Chinezen stoten 6 tot 7 keer minder uit per inwoner dan de Amerikanen… Hoe kunnen we die “klimaatschuld” op een billijke manier inlossen? Ik zie daarvoor drie manieren. Eén: uitgaan van het principe van gemeenschappelijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, het basisprincipe van het Klimaatverdrag. Alle landen die dat Verdrag geratificeerd hebben, waaronder de Verenigde Staten, geven toe dat ze deels verantwoordelijk zijn voor de verstoring van het klimaat, zij het in verschillende
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
Klimaat: interview mate. De ontwikkelde landen dragen de grootste verantwoordelijkheid en moeten dus de grootste inspanning leveren om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. We moeten dus eerst en vooral bereid zijn om onze uitstoot te verminderen, wegens de schuld die we meedragen uit het verleden. Op basis van dat principe kunnen de vervuilers beslissen om vrijwillig gebruik te maken van de bestaande compensatiesystemen. Zo bestaan er in België betrouwbare ondernemingen die bedrijven of individuen voorstellen om tonnen CO2 te kopen, als compensatie voor de uitstoten die ze niet hebben kunnen terugdringen. Het is dan de bedoeling met de opbrengst projecten te financieren in de ontwikkelingslanden. Vervolgens moeten we meewerken aan de aanpassing van de ontwikkelingslanden en mee de schade betalen die we niet kunnen verhinderen door preventie. Stel je voor dat de waterrijkdommen van een stad in het Zuiden opdrogen door het smelten van de gletsjers, dan moeten we bijdragen in de kosten voor het aanleggen van dammen of voor het ontzilten van zeewater. Als de industrielanden verantwoordelijk zijn voor één van de oorzaken van die noodzakelijke investering, is het logisch dat het de verantwoordelijken zijn die betalen! Zijn dergelijke aanpassingsprogramma’s al bediscussieerd? Zouden ze uitgevoerd kunnen worden door ontwikkelingssamenwerking? Ja, stilaan wordt daarover gepraat. Toch denk ik dat dit het budget van ontwikkelingssamenwerking te buiten gaat. Er bestaat een werkprogramma over aanpassing, “The Nairobi Work Programme on Adaptation”, dat nog in zijn kinderschoenen staat. Er bestaan echter geen bindende maatregelen om de industrielanden te verplichten om het principe “de vervuiler betaalt”, dat ons land al toepast, toe te passen op wereldschaal. Dat principe is de voorbije 30 jaar ingeburgerd geraakt en opgenomen in de wetgeving. Waarom zou het dan niet toegepast kunnen worden op internationaal niveau? Eén van de redenen is wellicht de omvang van de nodige bedragen. Kyoto omvat ook het zogenaamde “Clean Development Mechanism”, maar dat heeft als nadeel dat het de ontwikkelde landen de kans geeft om nog meer te vervuilen. Enerzijds willen we “de wereld ontwikkelen”, maar anderzijds is het ondenkbaar dat iedereen het westerse consumptiepatroon overneemt. Ons ontwikkelingsmodel exporteren, is dus niet leefbaar voor de planeet.Wat zijn de alternatieven? Het Westen begint inderdaad te beseffen dat het zo niet verder kan. We moeten rekening houden met de langetermijngevolgen van onze huidige keuzes, voorzien in de basisbehoeften van een groot deel van de bevolking en tegelijk de natuurlijke rijkdommen bewaren voor de toekomstige generaties. Dat is precies duurzame ontwikkeling. De ontwikkelde landen komen steeds meer tot het besef dat economische groei kan worden losgekoppeld van de CO2-uitstoot, en dat verwarming, verlichting en verplaatsing mogelijk zijn zonder het overmatige gebruik van vervuilende stoffen te blijven aanmoedigen. Olie is in dat verband een duidelijk voorbeeld: het was waanzinnig om de prijs van 1 liter stookolie op 25 cent te brengen. We hebben ons model gebaseerd op het massale verbruik en de verspilling van energie, we hebben slecht geïsoleerde gebouwen neergepoot, … (Hij draait zich naar het raam van het café van Louvain-la-Neuve waar hij zit). Kijk, dat is zelfs geen dubbel glas! We moeten onze manier van bouwen, renoveren, wonen en ons verplaatsen herzien. We hebben geen keuze,
want de energieprijs zal nog stijgen. Het beste dat we kunnen doen voor de ontwikkelingslanden, is zo snel mogelijk onze eigen methoden veranderen. We moeten aantonen dat die veranderingen heilzaam zijn, niet alleen voor de vermindering van de CO2-uitstoot, maar ook om de vraag naar energie te doen dalen en de lucht- en waterkwaliteit te verbeteren. We moeten er dus voor zorgen dat ze de economie en de volksgezondheid onrechtstreeks ten goede komen, en dat zou de beleidsmakers in de ontwikkelingslanden moeten interesseren. Hoe moet de ontwikkelingssamenwerking die kwestie integreren in haar korte- en langetermijnprogramma’s? Er zijn specialisten nodig die zich die vraag stellen vóór de samenwerkingsprojecten worden opgestart. Ik ben niet echt vertrouwd met de organisatie van ontwikkelingssamenwerking, maar ik heb de indruk dat ze het onderdeel “klimaatverandering” nog niet genoeg geanalyseerd heeft in het geheel van haar activiteiten. Dat heeft wellicht deels te maken met een gebrek aan personeel1. Er is overal nood aan opleiding en sensibilisering over de klimaatproblematiek. Maar zijn er geen dringender domeinen voor ontwikkelingssamenwerking? Ja, maar als het IPCC-rapport stelt dat de klimaatveranderingen de uitvoering van de Millenniumdoelstellingen in de weg staan, is het de hoogste tijd om ons vragen te stellen. Uit een analyse van de Wereldbank2 is gebleken dat bijna een kwart van haar projecten bedreigd wordt door de klimaatverandering, en een OESO-studie heeft aangetoond dat dit in sommige gebieden zelfs kan oplopen tot 65 %. We zijn ons daar echter weinig van bewust en blijven investeren zonder rekening te houden met de klimaatverandering. Stel je voor dat er een prachtig herbebossingsproject zou komen met boomsoorten die over dertig jaar niet langer bestand zijn tegen ons klimaat, of dat er in Peru waterleidingen aangelegd worden die gevoed worden met smeltwater van gletsjers die over 20 jaar verdwenen zullen zijn… Sluit de strijd tegen de klimaatopwarming aan bij de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen? Niet automatisch. Zo zouden we de klimaatverandering kunnen inperken door bomen te planten (monoculturen) die snel groeien, maar de lokale bevolking weinig ten goede komen. Toch denk ik dat het mogelijk - en noodzakelijk - is om de uitvoering van de MDG’s te koppelen aan duurzame ontwikkeling en de strijd tegen klimaatverandering. Dat is trouwens het thema van het volgende jaarrapport van de Wereldbank. n Interview: Elise Pirsoul Voor meer info: • “Changements climatiques, impasses et perspectives – Points de vue du Sud”, Alternatives Sud, éd. Syllepse, (met medewerking van J-P. van Ypersele), 2006 Cetri (www.cetri.be) • In april 2008 zou er een analyse van de Wereldbank moeten verschijnen over klimaatverandering: “Global Monitoring Report 2008: MDGs and Climate Change: Accelerating and Sustaining Development” • De integrale versie van het interview is binnenkort te lezen op de site www.dgos.be.
1. DGOS beschikt inderdaad slechts over twee medewerkers die zich bezighouden met het onderdeel “klimaatverandering” in het geheel van de ontwikkelingsprojecten, en daarnaast ook biodiversiteit, woestijnvorming, ozon, GEF… in hun takenpakket hebben. Ter vergelijking: in Nederland heeft de ontwikkelingssamenwerking tien personen in dienst die uitsluitend werken rond klimaatverandering, in Engeland zijn dat er zelfs twintig. 2. De Wereldbank (2006) schat dat 25 % van haar projecten ernstige klimaatrisico’s lopen. En volgens de OESO zou, op basis van een enquête in 6 landen (2005), de klimaatopwarming 12 % (in Tanzania) tot 65 % (in Nepal) van haar ontwikkelingshulp negatief kunnen beïnvloeden. http://www.inwent.org/ez/articles/061215/index.en.shtml
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
9
© WWF
Klimaat en bossen
Miljoenen arme mensen in ontwikkelingslanden zijn direct afhankelijk van de tropische bossen. Daarnaast zijn deze bossen van onschatbare waarde voor hun biodiversiteit en de stabilisering van het klimaat. De landen die zorg dragen voor hun tropische bossen leveren dus een belangrijke dienst aan de wereld. Dat zij hiervoor een vergoeding ontvangen is niet meer dan redelijk. Maar hoe moet dit allemaal gerealiseerd worden? De Belgische ontwikkelingssamenwerking organiseerde hierover een debat.
Hoe betalen voor bosbehoud in ontwikkelingslanden?
H
et debat over ‘vermeden ontbossing’ - het bewust tegengaan van ontbossing als dienst aan de wereld - vond plaats in het kader van de Europese Ontwikkelingsdagen (zie p. 11) en werd toegespitst op de situatie in DR Congo. Deze focus is ingegeven op basis van volgende argumentatie: 1) de regenwouden van DR Congo omvatten 60% van het totale regenwoud in het bekken van de Congorivier, de tweede long van de wereld; 2) deze wouden voorzien meer dan 40 miljoen Congolezen in hun levensonderhoud; 3) na jaren van conflict betekent de huidige heropbouw van het land de sleutel voor duurzame vrede en de verbetering van de levensomstandigheden van de gewone Congolezen. Tegelijkertijd brengen verbeterde handel en transport risico’s met zich mee voor bossen en biodiversiteit, via aanmoediging van houtkap en nieuw landgebruik. Hieronder volgen de hoofdlijnen van het panelgesprek, samen met de besluiten over bosbehoud van de klimaatconferentie in Bali, die ongeveer een maand later plaatsvond. Kyoto-protocol Ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden nemen zo’n 20% van de mondiale CO2-uitstoot voor hun rekening. Dat is meer dan de totale uitstoot van wegtransport in de wereld. Toch werd bosbehoud niet opgenomen in het Kyoto I-protocol. De reden hiervoor ligt onder meer bij het feit dat bosbehoud moeilijk kan voldoen aan de strenge criteria die aan Kyoto I-projecten worden
10
gesteld. Zo is er de vereiste dat de verminderde CO2-uitstoot van een bepaald project niet mag verloren gaan door een verhoogde uitstoot elders. Of de noodzaak dat de verminderde uitstoot permanent is. Niemand kan echter garanderen dat er nooit een bosbrand zal uitbreken. Voor de panelleden was het nochtans evident dat het Kyoto-protocol een ideaal instrument is voor de vergoeding van ‘vermeden ontbossing’. Binnen Kyoto I hebben de rijke landen immers beloofd om hun CO2-uitstoot te verminderen. Als ze hun beloften niet kunnen halen in eigen land, mogen ze projecten financieren in ontwikkelingslanden die daar de CO2-uitstoot verlagen. Voor elke ton CO2 die minder uitgestoten wordt, betaalt het rijke land een bepaald bedrag, de zogenaamde koolstofkredieten. Indien bosbehoud zou opgenomen worden in Kyoto II zou dus heel wat geld vrijkomen. Gelukkig werd in Bali een doorbraak gerealiseerd: bosbehoud komt op de agenda van het post-Kyotoakkoord (vanaf 2012). Er wordt bovendien een systeem uitgewerkt dat gebaseerd is op de werking van de markt. Hierdoor zou het economisch voordeliger worden bossen te behouden dan ze te kappen. Dringend geld Maar gedurende de 4 jaren die ons scheiden van 2012 kan nog veel ontbossing plaatsvinden. Waar kan nu al geld gevonden worden? Walter Kennes (EC) kondigde aan dat de EU een alliantie lanceert om de ontwikkelingslanden te helpen die het meest
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
Klimaat en bossen
Europese Ontwikkelingsdagen: Congolese bossen in de kijker op Belgische stand
getroffen worden door de klimaatverandering. Hierdoor zou ook geld beschikbaar komen voor bosbehoud. Verder heeft de Wereldbank in Bali voorgesteld om een fonds op te richten van 300 miljoen USD voor het stimuleren van bosbehoud. Een dertigtal landen heeft hiervoor interesse betoond.
Knelpunten Echter, vooraleer ‘vermeden ontbossing’ kan opgenomen worden in Kyoto II, moet voor de strenge criteria een uitweg gevonden worden. Dit is zeker mogelijk. Zo meende Christian Van Orshoven (FOD Milieu) dat men niet mag controleren op niveau van een project. De landen zelf moeten verantwoordelijk zijn voor het meten van hun totale CO2-uitstoot. Hiermee vermijdt men alvast dat de verminderde CO2-uitstoot van een bepaald project te niet gedaan wordt door een verhoogde uitstoot elders in het land. Een nationale aanpak biedt ook garantie voor permanentie omdat in dit geval de landen in hun totaliteit beoordeeld worden. Een eventuele bosbrand kan dan mee in rekening gebracht worden.
© BTC / J. Leduc
Ook de privé-sector kan geld bijdragen. Vooral in het buitenland zijn er bedrijven die – buiten het Kyoto-protocol – vrijwillig hun CO2-uitstoot drukken, en hiervoor buitenlandse projecten willen steunen. De vertegenwoordiger van CO2logic benadrukte dat de vrijwillige markt een voorhoede vormt die lang vóór de officiële markt ervaring opdeed in bosprojecten. Met zijn bedrijf helpt hij andere bedrijven hun CO2-uitstoot te verminderen.
V.l.n.r. op de voorgrond: Peter Moors, directeur-generaal van DGOS; Louis Michel, Europees commissaris voor ontwikkeling en humanitaire hulp; Kofi Annan, voormalig secretaris-generaal van de VN en voorzitter van het ‘Global Humanitarian Forum’; en Eddy Nierynck, DGOSverantwoordelijke voor DR Congo.
Op de Europese Ontwikkelingsdagen in Lissabon (7-9 november 2007) was de Belgische ontwikkelingssamenwerking opvallend present. Zowel de algemene stand als de stand over de Congolese bossen trokken veel aandacht (zie foto).
Een ander knelpunt is de correcte inschatting van de hoeveelheid bos die gespaard werd en de hiermee samenhangende verminderde CO2-uitstoot. Vincent Kasulu (verantwoordelijke Kyoto, DR Congo) kon niet aanvaarden dat dit op basis van de hoeveelheid ontbossing in het verleden zou gebeuren. Hierdoor zouden de slechte leerlingen – zij die duchtig ontbost hebben – het meeste voordeel halen! Zo is in Maleisië de ontbossing zó ver gevorderd dat er enkel bossen overblijven in het moeilijk toegankelijke hoogland. Bijgevolg kan men, technisch gezien, in Maleisië nog nauwelijks ontbossen. Als vergoedingen berekend worden op basis van het verleden, zou Maleisië gul beloond worden om in feite geen enkele inspanning te leveren. Voor landen als DR Congo waar slechts matig of weinig ontbost werd, is het rechtvaardiger met de toekomst rekening te houden: hoeveel ontbossing zou plaatsgevonden hebben als het land zich normaal – zonder vergoeding - had ontwikkeld? Van Orshoven stelde voor om voor elk land apart de vermeden CO2-uitstoot te berekenen. Hierdoor kan men rekening houden met plaatselijke omstandigheden.
Het thema van de Ontwikkelingsdagen was dit jaar: zal het klimaat de ontwikkelingssamenwerking veranderen? Het antwoord was volmondig ja. Vooral de armste landen zullen lijden onder klimaatverandering. Er is dan ook dringend geld nodig als we de millenniumdoelstellingen nog willen halen. Vandaar het voorstel van Louis Michel voor een ‘mondiale lening’, die geleidelijk door de rijkste landen zou worden terugbetaald.
Ten slotte was het voor iedereen essentieel dat de vergoedingen werkelijk ten goede komen van de plaatselijke bevolking. Ontbossing vindt voor een groot deel plaats omdat mensen brandhout of houtskool nodig hebben, of omdat ze aan landbouw willen doen. Met de fondsen moeten dus alternatieven ontwikkeld worden die de druk op de bossen verminderen. Zo stelde Geert Lejeune (WWF) voor om de mensen aan te leren om niet alle bomen te kappen voor brandhout, maar om met een rotatiestelsel te werken.
andere de CO2-uitstoot te bepalen. Bedoeling is te leren wat wel werkt en wat niet. Men hoopt tegen 2012 klaar te zijn om de bossen integraal in te passen in het globale klimaatbeleid, met inbegrip van een financiële regeling voor ‘vermeden ontbossing’. Maar de rijke landen mogen zich niet verschuilen achter hun vergoedingen van ‘vermeden ontbossing’. Zij moeten zich evenzeer blijven inzetten om n hun binnenlandse CO2-uitstoot te verminderen!
De Europese Ontwikkelingsdagen zijn een initiatief van de Europese Commissie. Bedoeling is zoveel mogelijk mensen bijeen te brengen die beroepsmatig met ontwikkelingssamenwerking bezig zijn, zowel van de EU als van de partnerlanden. De Europese ontwikkelingssamenwerking zou hierdoor efficiënter moeten verlopen. Meer info: www.eudevdays.be
Chris Simoens
De verzuchtingen die op het debat geuit werden, vonden gelukkig een vrij gunstig antwoord in Bali. Zo werd er afgesproken om vanaf nu tot 2009 pilootprojecten op te zetten om ontbossing tegen te gaan. Er zal ook een methodologie uitgewerkt worden om onder
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
11
Landbouwonderzoek
© Roel Merckx
Onderzoek kan wel degelijk vruchten opleveren voor verbeterde leefomstandigheden. We brengen het verhaal van 20 jaar onafgebroken steun van de internationale onderzoeksinstelling IITA die geleid heeft tot betere landbouwmethoden – en inkomens - bij WestAfrikaanse boeren.
West-Afrikaanse boeren boeren beter dankzij toegepast onderzoek
E
bijna alles in samenspraak met de betrokken partijen uit te voeren. Het gevolg was dat van een puur wetenschappelijk project het geheel evolueerde naar een “R4D” (Research for Development) project, met gedegen inspraak van boeren en alle andere actoren in de landbouwontwikkeling.
Door de volgehouden steun van DGOS echter kan nu een stukje geschiedenis worden geschreven, waarbij het project - of de serie projecten - inderdaad ook zeer nauw de evolutie in denken en aanpak van het landbouwkundig onderzoek in een ontwikkelingscontext illustreren. Bij de start in 1987 ging het om een typisch, onderzoeker gedomineerd project, waarbij vooral wetenschappelijke doelstellingen werden nagestreefd. Hoewel deze doelstellingen wel degelijk ontwikkelingsrelevant waren, werd het geheel veel rijker en de impact oneindig veel groter door meer en uiteindelijk
Lange termijn Het is niet overdreven te stellen dat juist het langetermijnperspectief het succes van dit project heeft bepaald. Zo heeft dit project een aantal unieke experimenten mogelijk gemaakt, waarvan het meest in het oog springende een 20 jaar durend agroforestryexperiment is. Agroforestry is een benadering waarbij bomen gecombineerd worden met landbouw. De lange termijn van 20 jaar liet toe zeer gedetailleerde waarnemingen van opbrengst en bodemkwaliteit te doen. Hierdoor konden de projectpartners ondubbelzinnige, op feiten gebaseerde uitspraken doen bijvoorbeeld over de effecten van kunstmest versus organische bemesting op gewas en bodem; over de combinatie van de twee, en over de rol van bomen in een landbouwsysteem. Ook konden zij degelijk onderbouwde verbanden leggen tussen de bedrijfsvoering en opbrengst enerzijds en wijzigingen in bodemkwaliteit anderzijds. De meest extreme verschillen zijn naast elkaar te zien op de foto op p. 13: op de voorgrond een controleveldje waar 20 jaar lang alleen maar maïs is op geteeld, zonder aanvoer van voedingsstoffen (helaas erg representatief voor vele kleine boeren!) en daarachter een veldje dat jaarlijks kunstmest kreeg in combinatie
ind 2007 eindigde de tweede en laatste fase van het zogenaamde “BNMS” project, afkorting van Balanced Nutrient Management Systems (Systemen voor evenwichtig beheer van voedingsstoffen). Dit is een project dat DGOS uitvoert in het kader van haar steun aan de CGIAR (zie kader p. 13), in dit geval met het IITA (International Institute of Agricultural Research, Ibadan, Nigeria) en de Afdeling Bodem- en Waterbeheer van de K.U.Leuven. Ondertussen kan worden teruggeblikt op 20 jaar onafgebroken steun aan het bodemvruchtbaarheidsonderzoek in de West-Afrikaanse savanne. Dat dit een unicum is, hoeft geen betoog. Het sponsoren van “onderzoek” in een context van ontwikkeling staat op zich al constant ter discussie en dit geldt in nog sterkere mate voor het onderzoek naar natuurlijke hulpbronnen zoals de bodem. Resultaten van een interventie zijn daar immers vaak pas na lange tijd zichtbaar, wat voor de gemiddelde donor niet aantrekkelijk is.
12
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
Landbouwonderzoek
met grote hoeveelheden organische stof, afkomstig van struiken in een typische – en intussen wel gedateerde - “alley-cropping” opzet (aanplanting in wisselende rijen).
Een tweede belangrijk gevolg van de lange termijn van deze samenwerking is dat het heeft geleid tot solide netwerken tussen de partners en een groot aantal via het project opgeleide wetenschappers (9 doctoraten en talloze MSc’s). In beide gevallen ging het zowel om Afrikaanse als om Belgische studenten, van wie het leeuwendeel hun loopbaan verder zette in het tropische bodemvruchtbaarheidsonderzoek. Tijdens de voorbije twintig jaar werden er door het project twee internationale symposia georganiseerd, het eerste in Leuven in 1991, het tweede in Cotonou (Benin) in 2000. Samen met de lange lijst aan internationale publicaties, in de beste tijdschriften in het domein, toont dit dat deze serie van projecten niet alleen wat betreft impact maar ook qua wetenschap internationaal ruim respect heeft afgedwongen. Beter boeren Maar, het gaat natuurlijk niet alleen om wetenschap, het gaat om onderzoek waarvan de kleine boer beter wordt. De opeenvolgende fasen van het BNMS-project hebben een aantal veelbelovende aanpassingen aan de gangbare rotaties en bemestingssystemen aangebracht. Het meest in het oog springend is de op zich logisch lijkende vinding dat alleen via een combinatie van kunstmest en organische bemesting (gewasresten, stalmest, bodembedekkers) duurzame opbrengsten kunnen worden verkregen. Laat het duidelijk zijn, het projectconsortium is er zich terdege van bewust dat een puur organische benadering zuiver technisch mogelijk is, maar in de omstandigheden van de savannes in West-Afrika praktisch niet realiseerbaar omwille van het schrijnende tekort aan organisch materiaal. Het klimaat, het landgebrek en de competitieve vraag naar organische hulpbronnen (voor het rondtrekkende vee bijvoorbeeld) maakt dat er nooit voldoende organische stof aanwezig is. Dat een zuiver op kunstmest gebaseerde benadering eveneens onmogelijk is, bewijzen de langetermijnproeven, die verminderde
© Roel Merckx
Het kan niet voldoende benadrukt worden hoe belangrijk langetermijnexperimenten zijn in het bodemvruchtbaarheidsonderzoek. Vooral in een tropische context zijn er veel te weinig van dit soort experimenten. Zonder langetermijnproeven is het immers bijzonder moeilijk om degelijke adviezen over bodemvruchtbaarheid en milieu-impact te formuleren. Het gevolg is enerzijds de voor Afrika gangbare onaangepaste en vaak nadelige bemestingsadviezen en anderzijds een aantal persistente mythes die eveneens de kleine boer niets opleveren en zelfs schade kunnen berokkenen.
De extreme vergelijking opbrengst laten zien indien voedingsstoffen alleen via kunstmest worden aangeboden. Vandaar het advies om beide – kunstmest en organische bemesting – te combineren. Logisch, maar toch waren nog heel wat onderzoek en voorlichting nodig om de boodschap met succes en aangepast aan lokale omstandigheden aan de boer te kunnen aanbieden. Op meer fundamenteel vlak heeft het project bijvoorbeeld duidelijk aangetoond waarom de wisselwerking tussen kunstmest en organische bemesting positief is. Bij het beëindigen van het project kan gesteld worden dat de verbeterde rotaties stevig zijn ingebed in het Noorden van Nigeria. Recente studies toonden er aan dat 40% van de onderzochte huishoudens de sojaboon-maïs- of sorghumrotatie toepassen en meer dan 45% stalmest combineren met kunstmest, volledig conform de aanbevelingen vanuit dit project. Samenvattend kan teruggekeken worden naar een lange periode van samenwerking met belangrijke resultaten zowel op wetenschappelijk als op ontwikkelingsvlak. Het tropische bodemvruchtbaarheidsonderzoek is duidelijk een aantal stappen vooruit gegaan met als belangrijkste gevolg de verbetering in het inkomen van grote groepen boeren in de West-Afrikaanse savanne. n Roel Merckx en Jos Kalders
CGIAR en klimaatverandering De Consultative Group on International Agricultural Research (Raadgevende Groep voor Internationaal Landbouwonderzoek) ondersteunt 15 internationale onderzoeksinstellingen, verspreid over 100 landen. De CGIAR wil landbouwonderzoek (met inbegrip van bosbouw, visserij, milieu en beleid) inzetten in de strijd tegen de armoede in ontwikkelingslanden. Recent besteedt de CGIAR steeds meer aandacht aan de gevolgen van de klimaatverandering voor de landbouw. Zo wordt onderzoek verricht naar een meer efficiënt watergebruik, beter bodembeheer, het gebruik van agroforestry voor opslag van koolstof, en de productie van biobrandstoffen die de armen ten goede komen. De Belgische ontwikkelingssamenwerking geeft jaarlijks ongeveer 5,8 miljoen EUR aan de CGIAR (zie ook Dimensie3, nov-dec 2006; www.cgiar.org).
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
13
Rubriek PuntKomma
Landbouwonderzoek voor ontwikkeling (ARD) in Europa: naar een gemeenschappelijke visie
© Commodityonline
Een recente Internationale Conferentie in Brussel (28-29 juni 2007) betekende een mijlpaal voor de harmonisering van de EU-programma’s rond landbouwonderzoek voor ontwikkeling (ARD, Agricultural Research for Development). Het ging om een gezamenlijk initiatief van het ARD-netwerk van de Europese Onderzoeksruimte (ERA), DGOS en het Koninklijk Museum voor MiddenAfrika. “Het bereiken van de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG’s) stelt het landbouwonderzoek voor een enorme uitdaging, aangezien 75 % van de armste bevolking ter wereld op het platteland leeft en voor haar levensonderhoud afhankelijk is van de landbouw”, zo benadrukte dhr. Peter Moors, directeur-generaal van DGOS, in zijn openingstoespraak. “De zich uitbreidende mondiale problemen, zoals de toenemende verstedelijking, de schaars wordende natuurlijke hulpbronnen en de klimaatverandering, vereisen een steeds duurzamer en beter aangepaste landbouwexpertise.” Tot slot beklemtoonde hij de behoefte aan een beter geharmoniseerd en doeltreffender Europees beleid, en de toegenomen impact van een gestroomlijnd Europees onderzoeksprogramma op ontwikkeling. “Europa heeft een heel belangrijke rol te vervullen, want het levert de helft van de wereldwijde steun aan plattelandsontwikkeling in de ontwikkelings- en overgangslanden”, voegde dr. Christian Patermann eraan toe, directeur Biotechnologie, Landbouw en Voeding van het EU-Directoraat-Generaal Onderzoek. Dat het ARD-netwerk zeer nuttig werk kan leveren, blijkt voorts uit het recente “World Development Report 2008”. Dit rapport stelt immers dat landbouw een belangrijke en vaak onderschatte factor is van economische groei in arme gebieden (www.worldbank.org/wdr2008).
14
Het “European Research Network on Agricultural Research for Development” (ERA-ARD, Europees onderzoeksnetwerk rond landbouwonderzoek voor ontwikkeling) startte zijn activiteiten in april 2005 en is een samenwerkingsverband van 14 Europese landen. Dat was precies één maand na de ondertekening van de Verklaring van Parijs, waarmee de internationale donorgemeenschap zich ertoe verbond haar ontwikkelingshulp te harmoniseren (zie Dimensie-3, juni-juli 2007). Het ERA-ARD-netwerk heeft als hoofddoel het Europese landbouwonderzoek voor ontwikkeling te stroomlijnen om het doeltreffender en doelmatiger te maken. In een eerste fase leidde uitgebreide kennis- en informatieuitwisseling tussen de Europese partners tot een gemeenschappelijk inzicht in elkaars ARD-programma’s en versterkte ze het wederzijdse vertrouwen. Permanent contact met de partners in het Zuiden wordt gewaarborgd door de oprichting van een “Southern Advisory Group” (adviesgroep voor het Zuiden) voor het ERA-ARD-project, waarin regionale ARD-netwerken in Afrika, Azië en Latijns-Amerika vertegenwoordigd zijn. In Brussel werd gedebatteerd over transnationale samenwerking rond 3 prioritaire thema’s: capaciteitsontwikkeling, voedselzekerheid en voedsel & energie. Vooral interessant in dit tijdperk van klimaatsverandering is de verbintenis van de ERA-ARD-partners om in de lente van 2008 een gezamenlijke oproep te lanceren voor projecten rond bio-energie in ontwikkelingslanden. Het debat in Brussel werd gevoerd door meer dan 150 deelnemers, onder wie ook producenten, boerenorganisaties en agrobedrijven. Het ERA-ARD-project publiceerde “A strategic vision for European ARD for 2015 and beyond” (“Een strategische visie over Europees Landbouwonderzoek voor Ontwikkeling voor 2015 en nadien”), “ERA-ARD and the MDGs”, brochures met de profielen van de ARD-landen per lidstaat en een synthetisch overzicht van het Europese ARD-landschap (beschikbaar op http://conference.era-ard.org/). n E. November (KMMA) en P. Hollebosch (DGOS)
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
Rubriek PuntKomma
2008 Internationaal jaar voor sanitaire voorzieningen
Vormingspakket Troubled waters
De Verenigde Naties hebben 2008 uitgeroepen tot Internationaal Jaar voor Sanitaire Voorzieningen. Hiermee wordt wereldwijd de aandacht gevestigd op een dagelijks probleem voor de 2,6 miljard mensen die geen geschikte sanitaire voorzieningen hebben. Doel is de vooruitgang te versnellen voor het behalen van de 7de Millenniumdoelstelling, zodat tegen 2015 het aantal mensen zonder veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen kan gehalveerd zijn. Elk jaar sterven 1,5 miljoen kinderen als gevolg van ongezond water, onvoldoende sanitaire voorzieningen en een gebrek aan hygiëne. Scholen zonder fatsoenlijke en veilige toiletten zorgen ervoor dat kinderen, vooral meisjes in de puberteit, niet of niet langer naar school gaan. Het probleem heeft dus betrekking op het milieu, onderwijs, gendergelijkheid, vermindering van kindersterfte en armoede.
In de loop van het jaar zullen grote regionale conferenties over sanitaire voorzieningen georganiseerd worden. Van 15 tot 21 maart 2008 wordt de Internationale Week voor Sanitaire Voorzieningen en Hygiëne gehouden, en Wereldwaterdag, op 22 maart, zal integraal focussen op deze te lang verwaarloosde problematiek.De Belgische ontwikkelingssamenwerking besteedde in 2006 bijna 44 miljoen euro in de sector van water en sanitaire voorzieningen. In Senegal bijvoorbeeld, één van de 18 partnerlanden van België, werd in de Diourbel-regio een project gesteund waarbij in de dorpen meer dan 7.000 toiletten werden gebouwd en een voorlichtingscampagne werd uitgevoerd om de bevolking aan te zetten de handen te wassen met water en zeep. n
© Dieter Telemans
Door verbeterde sanitaire voorzieningen kan de sterfte van jonge kinderen, veroorzaakt door diarree, dalen met naar schatting meer dan een derde. Gecombineerd met hygiënevoorlichting, zoals het aanleren van goed de handen te wassen, kunnen de sterfgevallen met twee derde worden verminderd. Bovendien kan het helpen om de economische en sociale ontwikkeling te versnellen in landen waar slechte sanitaire voorzieningen in grote mate zorgen voor gemiste werk- en schooldagen door ziekte. Protos en Green hebben met de steun van DGOS een vormingspakket uitgewerkt rond ‘water in de wereld’. Het is bestemd voor leerlingen van de tweede en derde graad van het middelbaar onderwijs. Op basis van een selectie van foto’s van Dieter Telemans worden activiteiten en oefeningen voorgesteld, die gebruikt kunnen worden tijdens de lessen Frans, aardrijkskunde, wiskunde enz. Het pakket bevat ook een boekje van een 15tal bladzijden dat uitleg verschaft over de problematiek van het water in de wereld (meer gegevens op www.greenbelgium.org).
Forum over rivierblindheid Van 4 tot en met 7 december 2007 vond in het Egmontpaleis in Brussel de 13de bijeenkomst plaats van het Forum voor Gezamenlijke Actie van het “African Programme on Onchocerciasis Control” (APOC). Het Forum werd bijgewoond door een honderdtal deelnemers waaronder 13 ministers voor Gezondheidszorg. Onchocerciasis, of rivierblindheid, is een van de voornaamste oorzaken van blindheid in de wereld. De ziekte wordt veroorzaakt door een parasiet (Onchocerca volvolus) die overgedragen wordt door het Simulium-vliegje. Rivierblindheid komt voor in een dertigtal Afrikaanse landen alsook, maar in mindere mate, in Latijns-Amerika. Hoewel verre van uitgeroeid is de ziekte onder controle dankzij het “African Programme on Onchocerciasis Control” (APOC) waaraan België sinds een dertigtal jaar meewerkt. Jaarlijks worden zowat vijftig miljoen mensen, vaak in moeilijk te bereiken gebieden, behandeld met ivermectine. Dit is een doeltreffend geneesmiddel dat gratis ter beschikking wordt gesteld door de firma MERCK & Co. De begunstigde landen en de donoren beklemtoonden hun tevredenheid over de behaalde resultaten wat zich vertaalde in beloften om deze interventie nog tot 2015 te financieren. Tegen die tijd moeten de meeste landen in staat zijn om zelf voor de nodige fondsen te zorgen. België is gedurende één jaar voorzitter van het partenariaat, Uganda is de vice-voorzitter. Voor meer informatie: www.apoc.bf.
DIMENSIE 3 • HET BLAD VAN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING • 1/2008
15
© imb.org
Wereldrapport menselijke ontwikkeling 2007/2008 Het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) heeft zonet haar jaarlijks rapport gepubliceerd waarin het de actuele toestand van de menselijke ontwikkeling schetst. Het rapport waarschuwt voor de desastreuze gevolgen van de klimaatverandering, die vooral de armsten van deze planeet zal treffen “Klimaatverandering is een bedreiging voor de gehele mensheid, maar de arme landen, die geen schuld hebben aan deze ecologische evolutie, zullen er wel de meest directe en zwaarste kosten van dragen,” aldus Kemal Dervis, directeur van het UNDP. Dit zal leiden tot toenemende ongelijkheid tussen de landen onderling en binnen de landen zelf. Het rapport roept de geïndustrialiseerde landen op aanpassingen aan de klimaatverandering centraal te stellen in de internationale overeenkomsten inzake armoedebestrijding. Bovendien moeten ze zelf leiderschap aan de dag leggen en de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 % verminderen in vergelijking met het uitstootniveau van 1990. Het rapport gaat ervan uit dat een globale vermindering van CO2 -uitstoot gepaard zal gaan met een daling van het wereldwijde BNP (Bruto Nationaal Produkt) met 1,6 % in 2030. Het wijst er echter meteen op dat de kosten van actieloosheid veel hoger zullen oplopen, zowel op
het economische, sociale als menselijke vlak. Het rapport besluit dan ook dat aanpassingen aan de gevolgen van klimaatverandering sterk moeten worden opgedreven, om de gevolgen op de menselijke ontwikkeling enigszins te kunnen voorkomen. De strijd tegen de opwarming en de strijd tegen de armoede zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wat de huidige toestand van de menselijke ontwikkeling betreft, heeft het rapport ook dit jaar weer een landenrangschikking opgemaakt, de Menselijke Ontwikkelingsindex (HDI). Dit gebeurt op basis van een aantal ontwikkelingsparameters, zoals levensverwachting, geletterdheid, toegang tot onderwijs en inkomen per hoofd. België prijkt mooi bovenaan op de 17de plaats, maar onderaan de lijst is de vaststelling dat er zich uitsluitend Afrikaanse landen bevinden ontluisterend. Lichtpunt is dan weer dat de laatste jaren steeds minder landen in de categorie met lage ontwikkeling te vinden zijn. Een tendens die de komende jaren echter dreigt om te keren. Het volledige rapport kan worden ingekeken via http://rdh.undp.org
ADRESWIJZIGING / Aanvraag gratis abonnement Invullen en sturen naar : DGOS - Dimensie-3, Karmelietenstraat 15, 1000 Brussel (België)
Het blad van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking
Tweema andelijks Directie - Genera al Ont wikkelingssamenwerking (DGOS) Redactie: DGOS Directie Sensibiliseringsprogramma’s Karmelietenstraat 15 B -1000 Brussel Tel.: 02/501 48 81 - Fax: 02/501 45 44 E-mail:
[email protected] www.diplomatie.be www.dgos.be Redactiesecretariaat: Elise Pirsoul Jean-Michel Corhay Chris Simoens Layout en productie: www.inextremis.be
De artikels geven niet noodzakelijk het officiële standpunt weer van DGOS of van de Belgische regering. Overname van de artikels is toegestaan mits bronvermelding en een kopie voor de redactie. Dimensie 3 verschijnt 5 X per jaar
ADRESWIJZIGING
NIEUW ABONNEMENT
Naam en voornaam: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Instelling (eventueel): . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Straat en nr: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Abonnement: gratis in België en in het buitenland
Postcode en gemeente: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gedrukt op chloorvrij papier
Land: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Abonneecode (in geval van adreswijziging):