KLEURRIJK VLAANDEREN VLAMINGEN OVER ONDERNEMEN IN 2020
DIMITRI M ORTELMANS NATHALIE D E REYT
SLOTCONFERENTIE ‘O NDERNEMEN IN 2020’ BRUSSEL, DE S CHELP VAN HET VLAAMSE PARLEMENT 6 JUNI 2002
ONDERNEMEN IN
2020
Inhoud
INLEIDING
2
1 ONDERZOEKSOPZET
3
1.1 DOELSTELLING
3
1.2 DATAVERZAMELING
4
1.3 KWALITATIEVE ANALYSE
5
2 ONDERNEMEN IN 2020
6
2.1 GLOBALISERING VAN HET ONDERNEMEN
6
2.1.1 0pen economie
6
2.1.2 Netwerkeconomie
8
2.1.3 Ethisch ondernemen
8
2.1.4 Complexe supranationale regelgeving
10
2.2 VOORWAARDEN SUCCESVOL ONDERNEMEN
11
2.2.1 Kennis om te ondernemen
11
2.2.1.1
Onderwijs
11
2.2.1.2
Innovatie
13
2.2.2 Zin om te ondernemen
14
2.2.3 Ruimte om te ondernemen
15
2.2.4 Transparante regelgeving en verlaging van de loonkost
16
2.3 IEDEREEN ONDERNEMER ?
17
2.3.1 Ondernemersgeest
17
2.3.2 Iedereen zelfstandig?
18
2.4 FOCUSSTRATEGIE OF NIET?
21
3 BESLUIT
23
Inleiding Voorliggend rapport kadert in het project ‘Kleurrijk Vlaanderen’. Dit project volgt uit de Kleurennota, een document met uitdagingen en doelstellingen dat de regering publiceerde ter gelegenheid van de Vlaamse Feestdag van juli 2000. Tijdens de eerste fase van het project ‘Kleurrijk Vlaanderen’ vond er een uitwisseling van gedachten plaats tussen de Vlaamse regering, een aantal experten en de Vlaamse sociale partners. Dat leidde tot het 'Pact van Vilvoorde' met
doelstellingen
over
communicatiesamenleving,
de
thema’s
als
levenslang
werkzaamheidsgraad,
het
leren,
zorgaanbod,
de de
levensloopbanen, de verkeersveiligheid, het stimuleren van het ondernemerschap, hernieuwbare energiebronnen en de duurzame samenleving. In een tweede fase wil de regering een maatschappelijk debat op gang brengen. Verenigingen, organisaties, academici, ondernemers en individuele burgers mogen hun ideeën en voorstellen formuleren voor het Vlaanderen van 2020. Dit interactief project bestaat uit elf thematische debatcycli van vijf tot zes weken. In elke cyclus wordt de Vlaamse burger uitgenodigd om na te denken over een welbepaald thema. Het mobiliteitsvraagstuk kwam reeds aan bod en nu is ondernemen in 2020 aan de beurt. Verder staan er nog debatcycli op de agenda voor cultuur, het milieu, de relatie overheid-burger, levenslang leren, … Deze debatcycli moeten enerzijds het lange termijndenken bij een ruim publiek introduceren en/of stimuleren, anderzijds de betrokkenheid van de Vlamingen verhogen.
-2–
1 Onderzoeksopzet 1.1 Doelstelling Ondernemen in 2020 is het tweede thema dat werd aangesneden. De Global Entrepreneurship
Monitor
(GEM)1
onderzoekt
elk
jaar
het
fenomeen
ondernemerschap en zijn samenhang met de economische groei. In de studie van 2001
werden
29,
hoofdzakelijk
Europese,
landen
opgenomen.
Uit
de
onderzoeksresultaten bleek dat Vlaanderen een uitzonderlijke positie inneemt: de gemiddelde economische groei gaat gepaard met een van de laagste ondernemerschapsratio’s. Volgens het onderzoek zit België met het percentage van zijn bevolking dat betrokken is bij het opzetten van een eigen onderneming of werkt in een startend bedrijf, in de staartgroep van de onderzochte landen. Vlaanderen telt slechts 1 ondernemer per 125 werknemers. Per regio haalden Wallonië en Brussel nog behoorlijke scores, maar Vlaanderen eindigde als allerlaatste (0.8 %) in Europa. Deze studie wijst erop dat de Vlaming niet erg geneigd is om met een zaak van start te gaan. Hoe zal deze situatie in 2020 zijn? Hoe ziet de Vlaamse burger het ondernemerschap in de toekomst? Moet het ondernemerschap gepromoot worden? Is er nood aan meer ondernemers? Hoe zal de Vlaamse economie er in 2020 uitzien? Dit zijn slechts enkele vragen die aan de deelnemers van dit debat werden voorgelegd.
1
Cfr. Beleidsdocument: ondernemerschap in Vlaanderen, nota van de administratie Economie.
-3–
1.2 Dataverzameling Het debat rond “ondernemen in 2020” verliep via tal van kanalen: een enquête, een discussieforum op de website van Kleurrijk Vlaanderen en een lunchdebat met ondernemers en academici. De enquête werd opgebouwd rond vier grote thema’s2 . Het eerste thema kon worden samengevat onder de noemer “grenzeloos ondernemen”. Vallen er in een globaliserende samenleving grenzen weg? Komen er andere ecologische, ethische, sociale grenzen in de plaats? Hebben we in 2020 nog tijd voor ons privéleven? Het tweede thema “kennis aan de macht” omvatte een aantal vragen naar de rol van het onderwijs. Een derde thema stelt dat “iedereen ondernemer” is in 2020. Zal het onderscheid tussen werkgever en werknemer vervagen? Is failliet gaan hetzelfde als falen? In het laatste thema werd gewerkt rond de stelling “geen fabrieken meer”. Zal de diensteneconomie het halen van de industrie? Zullen de kleine vissen opgeslorpt worden door grote? Elk thema werd uitgewerkt in vier (soms provocerende) stellingen waarop de respondent moest aangeven of hij/zij al dan niet akkoord ging. Eventueel kon men zijn antwoord nog kort beargumenteren. Samen met de enquête liep een discussieforum op de website. In dit forum werden dezelfde thema’s als in de enquête aangekaart. Daarnaast werden ook een aantal bijkomende onderwerpen besproken. Zo werd er gediscussieerd rond het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, de rol van de vakbonden, ethisch ondernemen en de rol van het onderwijs. Geïnteresseerden konden op deze manier in directe dialoog treden met andere burgers. Daarnaast werden een twintigtal academici en bedrijfsleiders uitgenodigd om tijdens een lunch ideeën uit te wisselen over het ondernemerschap in de
2
Deze thema’s en stellingen werden uitgewerkt het kabinet van Jaak Gabriëls, minister van economie, buitenlandse handel en huisvestiging.
-4–
toekomst. Aan elk van de genodigden werd gevraagd om hun toekomstvisie neer te schrijven. Deze teksten werden verzameld, geanalyseerd en hieruit werden vijf thema’s gedistilleerd waarrond gedebatteerd kon worden3 : “bevorderen van een ondernemende samenleving”, “creativiteit als competitief wapen”, “ligging en ruimte als troef voor Vlaanderen”, “ethisch ondernemen” en “iedereen zelfstandig ondernemer in 2020”.
1.3 Kwalitatieve analyse Om de onderzoeksdata te analyseren werd er geopteerd voor een kwalitatieve analyse. Argumenten van de deelnemers aan de enquête, citaten uit de fora, de teksten van de ondernemers en academici, de verschillende standpunten op de website en een aantal artikels die in de pers rond dit debat verschenen, werden inhoudelijk bestudeerd en geanalyseerd. Hoofddoelstelling was om uit al de ideeën, voorstellen en opmerkingen een aantal thema’s te distilleren. Uiteindelijk werden
dit
er
voorwaarden
vier,
namelijk:
succesvol
globalisering
ondernemen,
van
iedereen
het
ondernemen,
ondernemer
en
zwaartepunt economie in 2020. In volgend hoofdstuk vatten we de mening van de Vlaamse burger, academici en ondernemers samen.
3
De vijf thema’s zijn van de hand van Joost Germis van het VEV (Vlaams Economisch Verbond).
-5–
2 Ondernemen in 2020 2.1 Globalisering van het ondernemen De wereldeconomie is volop in beweging. Groeiende internationalisering, nieuwe (ICT-)technologieën, toenemende mobiliteit van kapitaal en mensen, MNO’s, toenemende interdependentie tussen nationale economieën … Het zijn slechts enkele zaken die we vandaag de dag waarnemen, maar die zich ook in de toekomst zullen verder zetten. In deze paragraaf bespreken we hoe de deelnemers aan het debat de globaliserende samenleving zien. Deze beschrijving kan ons helpen om het ondernemerschap in 2020 beter te situeren (paragraaf 2.2).
2.1.1 0pen economie Door het openstellen van de economie komen we in contact met nieuwe markten, producten en culturen. Uit reacties van de Vlaamse burger blijkt dat zij een open economie noodzakelijk vinden, wil de Vlaamse economie kunnen groeien. Toch schetsen zij een aantal kanttekeningen aan zo’n open economie. Zij vrezen dat de Vlaamse markt zal overrompeld worden met producten uit het Oosten die daar heel goedkoop geproduceerd worden en tegen dumpprijzen bij ons worden verkocht. Ze voorspellen dat zo’n productie op termijn de Vlaamse economie zal ondermijnen. “Wij zullen overspoeld worden door producten die geproduceerd worden in het
Verre
Oosten
en
meer
bepaald
uit
China
aan
door
de
onklopbare
productieprijzen.” (burger) “Veel
bedrijven
zullen
het
bijltje
leggen
buitenlandse
prijsconcurrentie. Denk maar aan de communicerende vaten: wij staan hoog en de anderen staan laag. Draai de kraan open en wij zullen zakken!” (burger)
-6–
Anderzijds stellen ze dat de globalisering vooral in het voordeel is van de welvarende landen. De grote spelers in het economische veld worden er rijker en beter van, maar de ontwikkelingslanden zijn/blijven de grote verliezers. “Door de globalisering zal de uitbuiting van de lageloonlanden nog versterkt worden. Alleen op zeer lange termijn kan hier misschien iets veranderd worden.” (burger) “Ik betreur dat het welzijn van een aantal burgers boven het wereldlijke welzijn komt! Hopelijk wordt vlug rekening gehouden met iedereen!” (burger) Bovendien vrezen ze dat er in een globale economie geen plaats meer zal zijn voor productie en consumptie van lokale producten. Academici en ondernemers benadrukken dat een open economie zorgt voor een zee aan opportuniteiten. In een context van toenemende internationalisering zal Vlaanderen belangrijkste
moeten
inspelen
Vlaamse
op
troeven
potentiële (onderwijs,
nieuwe
groeimarkten
gezondheidszorg,
…)
en
de
moeten
geëxploiteerd worden. “Te vaak denken we in functie van wat reeds bestaat, te weinig durven we out-of-the-box te denken. Eén mogelijk voorbeeld is de markt van de gezondheidszorg, die in de Verenigde Staten een significant deel van het BBP opslorpt en in Europa geleidelijk geliberaliseerd wordt. Nog meer dan nu het geval is kunnen Vlaamse hospitalen patiënten van andere landen aantrekken mits de dienstverlening voor de Vlaamse patiënt gevrijwaard is. Vlaamse bedrijven, consultants en geneeskundige instellingen moeten voortrekkers worden
op
de
Europese
markt
gezondheidszorg.” (academicus)
-7–
van
de
dienstverlening
in
de
2.1.2 Netwerkeconomie In een netwerkeconomie bestaat er een sterke vervlechting tussen productie, logistieke- en kennisnetwerken. In zo’n economisch landschap wordt de concurrentiekracht van een bedrijf, regio of land bepaald door het vermogen om zich zo strategisch mogelijk te positioneren. Uit de reacties van de Vlaamse burger met betrekking tot de netwerkeconomie4 , bleek dat dit voor de meeste nog een vrij abstract begrip is. Zij kunnen geen onmiddelijke invulling van dit begrip geven. Wel werd door hen bevestigd dat de economie evolueert naar een dynamisch proces. In de teksten van de academici konden we lezen dat in de toekomst meer en meer bedrijven zich zullen toeleggen op hun core-business waardoor ruimte vrijkomt voor allerhande toeleveranciers in een ‘netwerk’-verband. Deze bedrijven verhuizen geheel of gedeeltelijk naar een betere locatie of delokaliseren bepaalde activiteiten naar een andere regio.
2.1.3 Ethisch ondernemen Door moderne technologieën en ontwikkelingen worden fysische barrières minder relevant, maar een aantal nieuwe beperkingen dringen zich op. Zo zal het ongebreideld ondernemen plaats moeten ruimen voor een nieuw concept van ondernemen,
namelijk
duurzaam
of
ethisch
ondernemen.
Hierbij
wordt
verondersteld dat de ondernemer op zoek gaat naar een evenwicht tussen economische vereisten, ecologische waarden en sociale overwegingen.
4
In de enquête werd volgende stelling bevraagd: “De netwerkeconomie zal realiteit worden in 2020. De economie wordt een dynamisch proces dat constant veranderingen en ontwikkelingen ondergaat.”
-8–
In de teksten werd vrij snel duidelijk dat ethisch ondernemen niet enkel een zaak van de ondernemer is, maar dat ook de burger en de overheid hierin een belangrijke verantwoordelijkheid hebben. De individuele burger kan op ethisch en sociaal vlak heel wat doen. Carpooling, afval sorteren, je huis slim verwarmen, bewust consumeren (ook al bestaan er goedkopere producten in de supermarkt) zijn slechts enkele manieren. De Vlaamse burger pleit voor een systeem van internationale kwaliteitscontrole onder de vorm van een kwaliteitslabel- of certificaat. Zulk label moet een antwoord geven op een aantal vragen: Zijn de producten op een ecologische en/of sociaal aanvaardbare manier geproduceerd? Onder welke werkomstandigheden? Zijn er kinderen ingeschakeld in het productieproces? Zijn er mensenrechten geschonden? Daar deze
vragen
zowel
ecologische
als
sociale
aspecten
behandelen, raden ze aan om deze tweedeling ook in het label te verwerken. Dit label kan best op supranationaal niveau gerealiseerd worden, eventueel in samenwerking met het overkoepelende ILO (International Labour Organisation)5 . Er moeten inspecteurs op pad gestuurd worden die de sociale en ecologische omstandigheden waarin een product of dienst tot stand komen, controleren. Men verwijst naar wat Oxfam International al doet, maar dan op een ruimere economische schaal. Mocht het toch te moeilijk zijn om producten en diensten afzonderlijk te beoordelen, kan er gewerkt worden aan een soort van ISO 900xnorm voor eco-ethische producten, een duurzaamheidscertificaat voor de onderneming in zijn geheel. Men zou bijvoorbeeld enkel ondernemingen met zo’n norm kunnen toestaan op onze markt. Bovendien werd er geijverd voor een soort van zwarte lijst met onethische producten, diensten en/of ondernemingen.
5
Wij zijn ons bewust dat er al heel wat initiatieven door bedrijven, regeringen en geëngageerde consumenten zijn opgezet. Onze opdracht bestond er echter niet in om deze op te sommen, maar om de uitspraken van de burger te verzamelen en te presenteren.
-9–
Moet de overheid het ethisch ondernemen subsidiëren of afdwingen? Vanuit de ondernemerswereld wordt gepleit voor zo weinig mogelijk overheidstussenkomst. Zij willen ten allen tijden voorkomen dat we verglijden naar een te strakke regulering die in plaats van het ondernemen te stimuleren, dit afremt. Toch is er een belangrijke taak voor de overheid weggelegd. Zo merkt een deelnemer aan het forum op dat de regering door middel van bijvoorbeeld een grootschalige campagne het ethisch bewustzijn van de Vlaamse burger kan aanscherpen.
2.1.4 Complexe supranationale regelgeving Ondanks het wegvallen van een aantal barrières in de globale samenleving, blijven we zitten met een massief wegende Europese en internationale regelgeving die het ondernemen compliceert en in vele gevallen afremt. Uit de teksten van de ondernemers konden we afleiden dat er een groot gebrek is aan harmonisering in Europa en daarbuiten. “Daarom
moet
harmonisering
Vlaanderen van
deze
het
voortouw
wetgeving
en
nemen normen,
inzake
internationale
zodat
verschillende
investeringsregio’s elkaar geen concurrenti e kunnen aandoen op basis van criteria zoals milieunormen, lagere arbeidskosten, meer overheidssteun, ...” (ondernemer)
- 10 –
2.2 Voorwaarden succesvol ondernemen Ondernemen in Vlaanderen is ingebed in hoger beschreven globaliserende context. In deze paragraaf bespreken we een aantal voorwaarden, waarvan zowel de burgers, de ondernemers als de academici menen dat een gepast beleid hieromtrent het ondernemerschap positief kunnen beïnvloeden.
2.2.1 Kennis om te ondernemen Door een gebrek aan natuurlijke grondstoffen in Vlaanderen vormen onze hersenen de belangrijkste troef voor de toekomst.
2.2.1.1 Onderwijs In
een
kenniseconomie
staat
het
vergaren
van
kennis
centraal.
Ons
onderwijssysteem behoort tot één van de beste. Toch menen de ondernemers en academici dat er aan het onderwijsconcept gesleuteld moet worden. Naast de klassieke vakken zoals geschiedenis, aardrijkskunde, e/d moet het onderwijs ook creativiteit,
mondigheid,
het
kritisch
denkvermogen
en
interdisciplinariteit
stimuleren. Zij vinden dat jongeren van jongs af aan moeten worden ondergedompeld in een bad van “ondernemersgeest” (paragraaf 2.3). De burger heeft het echter niet begrepen op zo’n oververtegenwoordiging van de ondernemerswereld in het onderwijs. Het onderwijs mag zeker niet te dienste van de ondernemer komen te staan. Haar opdracht bestaat uit het aanbieden van een algemene vorming aan de jongeren. “Het aanreiken van kenniselementen blijft de eerste noodzakelijke stap. De integratie en toepassing nadien. Wel kunnen kenniselementen ook soms efficiënter aangebracht worden in een concrete werkomgeving. Maar de
- 11 –
doelstellingen van het onderwijs vallen niet samen met de doelstellingen van het bedrijfsleven. Dit zou kortzichtigheid in de hand kunnen werken.” (burger) “Moeten we de bedrijven mooi navolgen en computerlesjes geven? Moeten leerlingen niet nadenken over maatschappij, begrijpen hoe we biologisch in elkaar zitten, aardrijkskunde, geschiedenis ... Schoolse kennis draagt bij tot de algemene vorming. Praat de bedrijven niet naar de mond door onderwijs bedrijfsgerichter te maken!” (burger) Alledrie de partijen pleiten wel voor een onderwijssysteem waarin een optimaal evenwicht bestaat tussen het vergaren van kennis, vaardigheden, attitude, en de mogelijkheid om deze om te zetten in de praktijk. Bedrijfsstages zijn hiervoor ideaal. Zij zorgen ervoor dat studenten vertrouwd raken met de praktijk. Toch vindt de burger dat er moet gesleuteld worden aan de formule van zulke bedrijfsstages. Nog te veel worden studenten beschouwd als goedkope werkkrachten en blijven hun taken beperkt tot kopiëren, klasseren, …. Daarnaast moeten ook de leerkrachten zorgen dat ze bijblijven, enkel zo kunnen ze de leerlingen ook daadwerkelijk iets bijbrengen. Bovendien is het belangrijk om mensen uit het bedrijfsleven aan het woord te laten. Zij zijn het best geplaatst om hen het reilen en zeilen van de bedrijfswereld bij te brengen. Zulke gesprekken zullen de interesse van jongeren voor het ondernemerschap stimuleren. Wel wees een ondernemer op het feit dat in de toekomst de scheiding tussen hand- en denkvaardigheden volledig achterhaald zal zijn. Hij illustreerde dit met volgende voorbeelden: “De
vaklui
in
de
mechanische
industrie
gebruiken
steeds
meer
computergestuurde machines, de onderhoudslui in de garages worden steeds meer elektronicaspecialisten die straks van op afstand preventief een diagnose kunnen stellen en u eventueel binnenroepen voor het onderhoud van uw wagen. Chirurgen, tandartsen en ander medisch personeel zijn evenveel technicus als medicus.”
- 12 –
Er is ook een belangrijke rol weggelegd voor de universiteiten en hogescholen. Zij fungeren als kenniscentra. Uit de reacties van de ondernemers en academici kunnen we afleiden dat deze centra een belangrijke rol kunnen spelen in onze kenniseconomie, maar ze menen dat de daar verworven kennis te vaak binnen de campusmuren blijft. Zij pleiten voor een soort van kruisbestuiving tussen het onderwijs en de bedrijven. De kenniscentra moeten bedrijven met de nodige kennis voorzien, maar de bedrijven zelf moeten ook de weg naar deze kenniscentra zien te vinden. Deze samenwerking zal nodig zijn in kennisintensieve-economie van de toekomst. Daarnaast moeten ook de nodige middelen worden voorzien om deze kenniscentra optimaal te laten functioneren.
2.2.1.2 Innovatie Wil de Vlaamse economie overleven in een globaliserende context, zal zij zichzelf voortdurend moeten vernieuwen. Innovatie en creatie zorgen er voor dat er nieuwe producten/diensten op de markt worden gebracht en men op zoek gaat naar nieuwe markten. Een academicus sprak tijdens het lunchdebat over drie mogelijke vormen van ondernemerschap en hun belang voor de innovatieve kracht van de Vlaamse economie. Vooreerst zal het “traditionele ondernemerschap” van (kleine) zelfstandigen en KMO’s steeds van belang blijven. Toch zal het ondernemerschap in 2020 moeten komen van een nieuwe groep van ondernemers, zoals wetenschappers en conceptontwikkelaars. Hij spreekt hier enerzijds over het “concept ondernemerschap”, waar busines-concepten zullen worden uitgedacht, onderzocht en ontwikkeld (bv. een keten van kapsalons). Anderzijds is er het “nieuwe ondernemerschap”. Het gaat hier om universitaire spin-off’s waarin wetenschappelijk onderzoek zal worden gecommercialiseerd.
- 13 –
2.2.2 Zin om te ondernemen Wil men het ondernemerschap promoten moet er niet alleen gewerkt worden aan een goede opleiding, maar moet ook de zin om te ondernemen gegenereerd en gestimuleerd worden. Volgens de ondernemers en academici kan de zin om te ondernemen enkel gerealiseerd worden door een grondige mentaliteitswijziging. Ondernemen wordt volgens hen nog te vaak geassocieerd met kleinschaligheid en/of officieuze soms zelf dubieuze praktijken. In plaats daarvan vinden zij dat ondernemen staat voor het nemen van risico’s, waarbij bepaalde initiatieven slagen en andere falen. Zij vinden dat in de huidige context echter falen nog te snel gestigmatiseerd wordt als mislukken. De opvoeding thuis en het onderwijs kunnen helpen om het ondernemerschap als een carrièremogelijkheid te percipiëren. Zo kunnen ouders helpen
om
hun
kinderen
te
wijzen
op
het
ondernemerschap
als
carrièremogelijkheid. Daarnaast zou het onderwijs een eerlijker beeld van het ondernemerschap moeten ophangen, zodat jongeren de voordelen en nadelen beter kunnen inschatten. Op deze manier leren ze de risico’s beter kennen en kunnen heel wat faillissementen worden voorkomen. Naast de opvoeding en het onderwijs is er volgens hen ook een belangrijke rol weggelegd voor de media. Zij kunnen door succesverhalen te publiceren een positief effect hebben. Aan de Vlaamse burger werd gevraagd of een ondernemer die failliet gaat een tweede kans verdient 6 . Uit de meeste reacties blijkt dat iedereen het idee van herkansing genegen is. “Ondernemen is risicovol. Waarom geen tweede kans als men lessen trekt uit de fouten van het verleden.” (burger)
6
Het gaat hier om een stelling uit de enquête.
- 14 –
“Een faillissement is niet noodzakelijk een gevolg van onkunde, maar kan ook door onvrijwillige gevolgen of tegenslagen ontstaan zijn.” (burger) “Nog al te vaak worden deze gestigmatiseerd. In de Angelsaksische landen is er een heel andere kijk ten opzichte van een faillissement. Daar beschouwt men dit als een ervaring.” (burger) Deze dient wel samen te gaan met de nodige begeleiding, controle en toezicht door een daarvoor speciaal opgericht orgaan. Bovendien stellen ze dat bij het failliet gaan van een onderneming de schuld niet altijd bij de ondernemer ligt, soms kunnen ook externe factoren de oorzaak zijn (bv. de dolle koeienziekte). Deze herkansing gaat echter niet op voor faillissementen als gevolg van bepaalde frauduleuze activiteiten. Dit antwoord werd niet gesuggereerd in de vraagstelling, maar kwam heel sterk in de reacties naar voor. De vele reacties zijn een duidelijk signaal naar de overheid toe om fraude sterker te bestrijden. Bovendien wijzen ze erop dat het negatieve imago van het ondernemerschap ook daar gezocht moet worden.
2.2.3 Ruimte om te ondernemen Langs de kant van de ondernemers en academici 7 wordt gepleit om meer fysische ruimte voor economische bedrijvigheid vrij te maken. Zij vinden dat deze ruimte van primair belang is voor het economisch functioneren van Vlaanderen. Zij hebben hun bedenkingen bij de top-down-benadering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen waarbij de structuurplanning de ruimtelijke structuur oplegt vanuit een aantal hoofdprincipes. Ze stellen zich de vraag of er vanuit dergelijk concept voldoende rekening wordt gehouden met de manier waarop ondernemingen met de ruimte omgaan. Optimaal zou zijn dat er bij het toekennen van zulke ruimte de vraag van de ondernemer en het aanbod tegen over elkaar
7
Het is hier niet mogelijk om de reacties uit de enquête weer te geven, daar dit onderwerp enkel in het forum en tijdens het lunchdebat werd aangekaart.
- 15 –
worden afgewogen. Wel mag de rol van de overheid niet gereduceerd worden tot een laissez-faire politiek. Het is aan hen om vraag en aanbod in overweging te nemen. Een academicus schreef hierover het volgende: “Het uitgangspunt zou moeten zijn dat men de vragen van de economische actoren en de daaruit volgende ruimtelijke economische dynamiek tracht te kanaliseren in oplossingen die simultaan economische en ruimtelijke doelstellingen tracht te realiseren.” Hoe kan men dan extra economische ruimte creëren? Een deelnemer aan het forum
stelde
voor
om
het
systeem
van
‘hoogbouw’
(vb.
metershoge
kantoorgebouwen, verticale stockage) en ‘diepbouw’ (vb. ondergrondse parking en opslagruimtes) verder toe te passen om op deze manier schaarse ruimte in te vullen. “Als de ruimte schaars is, gebruik ze dan gewoon meer dan één keer! Waarom geen kantoorgebouwen over de snelweg bouwen?” (burger)
2.2.4 Transparante regelgeving en verlaging van de loonkost Zowel de burgers, de ondernemers als de academici zijn het eens dat investeren in onderwijs, stimuleren van ondernemingszin en fysische ruimte voorzien om te ondernemen, niet volstaan om een gunstig ondernemersklimaat te realiseren. De rigide en complexe overheidsregels inzake milieu, arbeidsrecht, fiscaliteit en ruimtelijke
ordening
en
de
hoge
loonkosten
verstikken
de
ondernemingsmogelijkheden. Ze leggen een hypotheek op onze competitiviteit. Een
afschaffing
van
een
aantal
financiële,
administratieve
en
sociale
ondernemingsdrempels is noodzakelijk wil Vlaanderen kunnen meedraaien in de globale economie van de toekomst. Vooral bij de burgers lazen we enkele treffende opmerkingen.
- 16 –
“Ondernemingszin gaat echter niet alleen achteruit in Vlaanderen, maar wordt bijkomend gefnuikt door een overdreven regelgeving.” (burger) “De loonkost en onflexibele sociale richtlijnen zullen bedrijven doen uitwijken naar meer dynamische streken.” (burger) “Verlaag de sociale bijdragen voor de werkgever, zodat deze meer kans krijgen om extra mensen aan te werven. Momenteel liggen de kosten voor een personeelslid zodanig hoog, dat het een risico is om iemand aan te werven. (…) Een werkloosheidsvergoeding zou een tijdelijke zaak moeten zijn. Een probleem van vandaag de dag is dat er vaak geen onderscheid bestaat tussen de wedde van een werkende persoon en de uitkering van een werkloze. Dat kan toch niet! Is dit de manier om mensen te stimuleren om iets te ondernemen!” (burger)
2.3 Iedereen ondernemer? 2.3.1 Ondernemersgeest “Ondernemend gedrag vormt de sleutel tot ondernemerschap, maar niet iedereen is in de wieg gelegd om ondernemer te worden”. (academicus) Een groot aantal ondernemers sluit zich aan bij deze stelling. Het stimuleren van het ondernemerschap brengt het gevaar met zich mee dat werkelijk ongeschikte mensen erdoor worden aangetrokken. Niet iedereen is bestand tegen de hoge verantwoordelijkheid, de risico’s en de eisen van de omgeving. De resultaten van GEM wijzen erop dat het ondernemerschap moet gestimuleerd worden. Maar ondernemend gedrag impliceert niet automatisch meer ondernemerschap in de zin van zelfstandig ondernemerschap. Het gaat volgens hen om een ondernemende houding die moet worden ontwikkeld en gestimuleerd. Het is deze evolutie naar een meer ondernemende houding, die we in tal van teksten van ondernemers en academici konden lezen. Ondernemerschap moet
- 17 –
gezien worden als een houding die initiatief weerspiegelt. Het is belangrijk dat men een ondernemingsgeest ontwikkelt, een creatieve geest die openstaat voor continue vernieuwing en verbetering. Het ondernemerschap zal evolueren van een hiërarchische positie naar een culturele attitude. Volgens de ondernemers komt de mens in een onderneming hierdoor meer en meer centraal te staan. Er zal een bedrijfscultuur worden ontwikkeld waarin men slaagt om de betrokkenheid van de medewerker aan het bedrijf te verhogen. In deze bedrijfscultuur zullen werknemers en werkgevers aan dezelfde kant van de tafel komen te zitten. “De bedrijfscultuur moet de werknemer ruimte bieden om zichzelf verder te ontwikkelen en zichzelf te realiseren. Niet alleen op de werkplek, maar ook in het nastreven van een evenwicht tussen werk en gezin. Naarmate de druk van de vergrijzing op de pensioenleeftijd toeneemt, zal het nastreven van het evenwicht tussen werk en gezin voor de individualistisch ingestelde werknemer tegen 2020 alleen nog in belang toenemen. Vandaar ook dat de bedrijfscultuur elke medewerker de ruimte zal moeten bieden om ondernemend te zijn en zich uit te leven.” (ondernemer)
2.3.2 Iedereen zelfstandig? Een aantal academici voorspellen dat in de toekomst steeds meer Vlamingen hun brood zullen verdienen als zelfstandigen. Deze zelfstandigen onderscheiden zich door hun ondernemende houding. Ze zijn bereid om risico’s te nemen en veranderingen te initiëren. Steeds meer burgers zullen kiezen voor de autonomie van het eigen baas zijn. Tezelfdertijd zullen de verschillen tussen zelfstandigen en werknemers in loondienst steeds kleiner worden. “De nieuwe werknemer heeft weinig hiërarchie en veel autonomie. Werknemers worden afgerekend op hun prestaties. Werknemers in dienstverband hebben steeds minder een baan voor het leven. De
- 18 –
werknemer wordt steeds meer een zelfstandige in dienstverband. Straks zijn er alleen nog zelfstandigen die alleen werken en zelfstandigen die samen werken. Dat laatste noemen we dan een bedrijf.” (academicus) Deze zelfstandigen worden voor hun risico’s gecompenseerd door een hoger gemiddeld inkomen. Bovendien zal ook het opleidingsniveau van de burger stijgen. Iemand met een hogere opleiding zal beter in staat zijn om risico’s in te calculeren. Het gaat hier om proces dat zichzelf voortdurend versterkt. Meer welvaart leidt tot het nemen van meer risico en meer risico’s nemen, levert meer welvaart op. Deze evolutie zal wel een prijs hebben, namelijk een minder gelijke en minder solidaire samenleving. “In een samenleving met meer risico’s zijn er zowel grote winnaars als grote verliezers. Het gemiddelde inkomen stijgt maar tegelijk wordt het verschil tussen het hoogste en het laagste inkomen groter.” (academicus) In een onderneming waarin werknemers als zelfstandige fungeren, zal er toch nog altijd iemand de leiding op zich moeten nemen. Deze rol zal weggelegd zijn voor de ondernemende leider, die als rolmodel fungeert voor zijn werknemers. Dit staat volgens een academicus in schril contrast met hoe werknemers vandaag de dag hun werkgever percipiëren. “De Vlaamse entrepreneur anno 2002 wordt nogal eens afgeschilderd als een egoïstisch en uitsluitend op winst gedreven wezen. Deze entrepreneur beschouwt strategische informatie over zijn onderneming als een private aangelegenheid waar noch klanten, noch leveranciers, noch andere stakeholders zaken mee hebben. (…) Te veel Vlaamse entrepreneurs beschouwen
innovatief
denken
en
het
streven
naar
strategische
verandering als hun persoonlijk bevoegdheidsdomein.” De ondernemer in 2020 is zich ten volle bewust van het belang van zijn ‘ondernemende’ medewerkers. Hij erkent dat innovatie niet van bovenaf moet
- 19 –
worden opgelegd, maar dat deze in overleg en in samenwerking met de werknemer zal moeten gebeuren. Hij zal moeten afstappen van een top-down benadering of zoals een academicus schreef: “Van een centraal gestuurde innovatiestrategie (“assigned roles”) naar veralgemeend
intrapreneurschap
(“assumed
roles”):
de
Vlaamse
ondernemer beslist van bovenuit hoe het innovatieproces verloopt.” Bij een ondernemer konden we lezen dat de traditionele manager zal moeten plaatsruimen voor een “managerial leader”. Zo’n bedrijfsleider heeft geen eenvoudige opdracht: “Hij zal zijn medewerkers trainen, verwachtingen formuleren, attitudes beïnvloeden, hen observeren, feedback geven, hen opmonteren, als klankbord fungeren. Hij zal het vuur moeten aansteken en brandend houden. Zijn medewerkers moeten bij hem energie kunnen bijtanken, die hij dan in goede banen stuurt. De manager draagt een
grote
verantwoordelijkheid: het talent in potentie laten groeien, de bloemen laten ontluiken door er zich over te ontfermen. Hij speelt de rol van mentor. Met een organisatie van eerder autonome cellen en een meer individualistisch ingestelde werknemer, staat de manager bovendien voor de taak om ervoor te zorgen dat de spelers op hetzelfde doel mikken, dat er samenhang is.” (ondernemer) Uit de reacties van de burger8 blijkt dat toch nog niet iedereen deze toekomstvisie deelt. Veel burgers denken nog in de hiërarchische structuur van werkgeverwerknemer. Ze voorspellen wel dat het verschil in status zal vervagen, daar de relatie werkgever-werknemer informeler zal worden. Toch zal er volgens altijd iemand blijven bestaan die de eindverantwoordelijkheid draagt.
8
In de enquête werd de vraag gesteld of de rolverdeling tussen werknemers en werkgevers steeds meer zal vervagen.
- 20 –
“In ons economisch systeem blijven bedrijfsleiders nodig. Het is nodig dat het cliënteel een persoon heeft waartoe het zich kan wenden bij ernstige klachten.” (burger) “Er zal wellicht meer consensus worden nagestreefd en een win-win relatie, maar uiteindelijk blijft er een eindverantwoordelijke en een eindbeslisser.” (burger) “Er
zal
misschien
meer
inspraak
komen,
maar
het
verschil
in
verantwoordelijkheden zal blijven bestaan en noodzakelijk zijn.” (burger)
2.4 Focusstrategie of niet? Waar zal in 2020 het zwaartepunt van onze Vlaamse economie liggen? Kunnen we stellen dat de traditionele industrie ten dode is opgeschreven? Wat met de dienstensector? Kan onze economie enkel overleven door zich te concentreren op één van beide sectoren? Zijn er in 2020 nog fabrieken? Volgens de academici en ondernemers is de vrees dat de industriële economie op termijn zal verdwijnen, ongegrond. Wel zullen de klassieke
sectoren
op
zoek
moeten
gaan
naar
nieuwe
producten
en
productieprocessen. Het belang van de industrie in de Vlaamse economie wordt al te vaak onderschat. Vlaanderen heeft in bepaalde industriële sectoren (textiel, staal, chemie, petro-chemie en beeldtechnologie) een competitieve voorsprong verworven. In de toekomst zal men er moeten over waken dat deze voorsprong verder wordt uitgebouwd. In ieder geval blijven industriële activiteiten belangrijk daar ze werkgelegenheid scheppen voor lager geschoolde mensen en omdat de dienstensector voor een groot stuk afhankelijk is van de aanwezigheid van industrie.
- 21 –
“Onderzoek leert dat de groei van diensten in België de voorbije twintig jaar vrijwel uitsluitend op rekening komt van de bedrijfstak ‘financiële diensten, immobiliën en diensten aan bedrijven’, waar de industrie een belangrijke klant is.” (ondernemer) Toch bleek uit de teksten dat niet iedereen de toekomst van de industrie zo rooskleurig inschat. Een academicus schrijft dat de delokalisatie de afbouw van de industriële sector zal versnellen. In de plaats daarvan zullen “knowledge” activiteiten komen. Ook de sector van de professionele dienstverlening aan bedrijven zal volgens hem toenemen. Daarnaast zullen de meer traditionele diensten sectoren (toerisme, ontspanning en evenementen) en verzorgingsactiviteiten aan belang winnen. De burger stelt zich vragen bij de toekomst van de kleine(re) bedrijven. Ofwel worden ze verplicht om te fusioneren ofwel verdwijnen ze uit het economische veld. Ze vrezen dat de macht zal komen te liggen bij de grote multinationals. “We evolueren steeds meer naar multinationale ondernemingen. De kleintjes moeten er (spijtig genoeg soms) van tussen.” (burger)
- 22 –
3 Besluit Hoe ziet de Vlaming het ondernemerschap in 2020? Zes weken lang werd via verschillende kanalen rond dit thema gedebatteerd. In deze discussie werd zowel de burger, de ondernemer als de academicus aan het woord gelaten. Na een grondige kwalitatieve analyse van het onderzoeksmateriaal blijkt dat niet alle partijen het rond dit thema eensgezind zijn. uit de reacties en teksten bleek dat er vaak een grote tegenstelling bestond tussen de mening van de burgers enerzijds en de mening van de ondernemers en academici anderzijds. Bij de burger stellen we vast dat imago van het ondernemerschap vrij negatief wordt ingevuld. Zij associëren ondernemen nog te veel met het uitvoeren van frauduleuze activiteiten. Daarnaast beschouwt niet iedereen het ondernemerschap als een carrièremogelijkheid. Te veel mensen verkiezen de zekerheid van een vaste
betrekking
gecombineerd
met
een
veilig
loon.
Wil
men
het
ondernemerschap stimuleren zal er moeten gewerkt worden aan een positiever imago. De ondernemers en academici benadrukken dat dit enkel kan gerealiseerd worden door een mentaliteitverandering. Hierbij spelen de opvoeding, het onderwijs en de media een belangrijke rol. Wel voorspellen ze dat in de toekomst meer en meer mensen een ondernemende houding, die initiatief weerspiegelt, zullen verwerven. Deze ondernemersgeest zal voor een heel nieuwe bedrijfscultuur zorgen die de verhouding werkgever-werknemer grondig door elkaar zal schudden. Toch zijn de drie partijen het niet over heel de lijn oneens. Zo erkennen ze het belang van ethisch ondernemen. Een zaakvoerder zal in de toekomst niet zomaar ongebreideld kunnen ondernemen. Hij zal gebonden zijn aan een aantal ethische, sociale en ecologische beperkingen. Daarnaast zal er in het onderwijs moeten gezocht worden naar een wisselwerking tussen theorie en praktijk. Naast de algemene kennis, vaardigheden en attitudes zullen leerlingen ervaring in de praktijk moeten kunnen op doen.
- 23 –
.
ISBN - 978-90-5728-201-0 Copyright (2002)
Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO) Sint Jacobstraat 2 – B- 2000 Antwerpen – België T: +32 (0)3 265 55 35 - F: +32 (0)3 265 57 93
[email protected] http://www.ua.ac.be/cello
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this report may be reproduced in any form, by mimeograph, film or any other means, without permission in writing from the publisher.