OPVATTINGEN VAN DE VLAMINGEN OVER DE EUROPESE UNIE
Myriam Vanweddingen Studiedienst van de Vlaamse Regering April 2009
1. Inleiding Europa komt dit jaar weer wat dichter op het voorplan. Niet alleen zijn er in 2009 parallel aan de verkiezingen voor het Vlaams Parlement eveneens Europese verkiezingen, maar zijn ook de voorbereidingen voor het EU-voorzitterschap van België in (tweede helft) 2010 reeds volop aan de gang. Vlaanderen wordt bij dit laatste actief betrokken aangezien voor gemeenschaps- en gewestmateries de deelstaten internationaal bevoegd zijn. Dit is dan ook een goede gelegenheid om de Europese Unie (EU), die voor velen minder bekend is, wat meer in het voetlicht te zetten. De Europese Unie heeft sinds haar oprichting een lange weg afgelegd. In 1951 is alles begonnen met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Vervolgens werd in 1957 de voorloper van de EU, de Europese Economische Gemeenschap (EEG), opgericht. Niet alleen is er sprake van een territoriale uitbreiding van 6 naar 27 lidstaten, maar de verdergaande integratie resulteerde eveneens in een uitgebreid bevoegdheidspakket. Europa wordt steeds relevanter voor de binnenlandse politieke en bestuurlijke agenda. Een aanzienlijk deel van de binnenlandse regelgeving vindt immers zijn oorsprong op het Europese bestuursniveau. In Duitsland becijferde het Ministerie van Justitie dat 84% van de Duitse wetgeving tussen 1998 en 2004 in feite afkomstig is van Europa (Herzog & Gerken, 2007). Een andere Duitse studie raamt dat gemiddeld 34,6% van de Duitse wetgeving tussen 2002 en 2005 onder Europese invloed tot stand kwam. In domeinen zoals landbouw en milieu kan dit zelfs oplopen tot respectievelijk 75% en 81,3% (Töller, 2006). Niet alleen de overheid, maar ook de burgers van de EU-lidstaten hebben zowel in hun professionele als in hun privéleven te maken met zowel beperkingen als mogelijkheden die de Europese context biedt (Bouckaert e.a., 2005). Zo kunnen studenten bijvoorbeeld genieten van een Socratesbeurs om een deel van hun opleiding aan een andere Europese instelling te volgen. Het is ook Europa dat beslist wat er op de etiketten van voeding moet staan en welke additieven er toegestaan of juist verboden zijn (Vos & Heirbout, 2008). Hoe staat de Vlaming hier tegenover en hoe verhoudt men zich tot België en/of andere EUlanden? De Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) tracht een algemeen beeld te schetsen van hoe de Vlaamse bevolking denkt over de EU en hoe de EU door hen ervaren wordt. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de Eurobarometer (EB), een survey-instrument van de Europese Commissie (EC) die daarmee op de hoogte wil blijven van de meningen van de burgers van de EU. Vooraleer wat dieper in te gaan op de opvattingen die de Vlamingen over Europa koesteren, worden enkele belangrijke feiten in de ontstaansgeschiedenis van de EU belicht. Vervolgens wordt er gekeken hoe de EU werkt, met bijzondere aandacht voor het Europees Parlement. Nadien volgt een korte toelichting bij het gebruikte basismateriaal. Daarna worden de antwoorden op de vragen over de steun aan de EU, de kennis en het vertrouwen in de Europese Unie/Europese instellingen, de voorkeuren voor gemeenschappelijk beleid en hoe men de volgende Europese verkiezingen ziet, geanalyseerd.
3
2. Kennismaking met de Europese Unie 2.1. Enkele mijlpalen in de geschiedenis van de Europese Unie Het verhaal van de EU is niet alleen één van uitbreiding, maar ook één van verdieping. De Europese Unie van vandaag gaat in feite terug tot de jaren vijftig, toen zes landen besloten over te gaan tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Hierdoor ontstond een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal tussen de zes oprichtende landen: België, West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. Deze zes landen besloten vervolgens, door ondertekening van het Verdrag van Rome in 1957 (in voege op 1 januari 1958), om een Europese Economische Gemeenschap op te richten die gebaseerd is op een ruimere markt met een hele reeks goederen en diensten. Dit werd zo een succes dat Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk besloten zich bij de Gemeenschap aan te sluiten (Fontaine, 2007). Deze eerste uitbreiding vond plaats in 1973. Tegelijkertijd kwam er een sociaal en milieubeleid tot stand. In juni 1979 vonden de eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement plaats. Vanaf dan grijpen de rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement om de 5 jaar plaats. In 1981 werd Griekenland lid van de Europese Gemeenschappen en bracht daarmee het aantal lidstaten op tien. In 1986 volgden Spanje en Portugal en zetten zo de teller op twaalf leden. In dat jaar werd ook de Europese Akte ondertekend die in 1987 in werking trad. Deze bevat onder meer een ambitieuze doelstelling voor de voltooiing van een Europese interne markt op 1 januari 1993. Het politieke landschap in Europa werd ingrijpend veranderd door de val van de Berlijnse Muur in 1989. Dit leidde tot de hereniging van Duitsland in 1990. Het zogenaamde Verdrag van Maastricht, waardoor de bestaande communautaire structuren uitgebreid worden met intergouvernementele samenwerking op bepaalde terreinen, trad in werking in 1993 en maakte van de Europese Unie een feit. In 1995 verwelkomde de EU nog drie nieuwe leden: Oostenrijk, Finland en Zweden. De EU15 is geboren. In 1999 werd een nieuwe gemeenschappelijke Europese munt gelanceerd. De euro werd in 1999 voor niet-contante betalingen ingevoerd en drie jaar later werden bankbiljetten en munten geïntroduceerd in twaalf van de vijftien lidstaten die gewoonlijk als de eurozone bekend staat. De overige drie EU-landen behouden vooralsnog hun nationale munt: Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. De Europese Raad van Lissabon formuleerde in 2000 een nieuwe strategie voor het stimuleren van de werkgelegenheid in de EU, het moderniseren van de economie en het versterken van de sociale cohesie. In 2003 werd het Verdrag van Nice van kracht waardoor het besluitvormingssysteem van de Europese Unie wordt gewijzigd, zodat de Unie klaar is voor verdere uitbreiding. Op 1 mei 2004 vond een historische uitbreiding plaats van de EU tot 25 lidstaten. In één beweging kwamen er tien nieuwe landen (EU10) bij: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. In 2007 traden ook Bulgarije en Roemenië toe en breidt de EU25 zo verder uit naar de EU27. Ondertussen hebben er nog drie kandidaatlidstaten zich aangemeld. Turkije, Kroatië en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië hebben eveneens het EU-lidmaatschap aangevraagd. Met de eerste twee lopen de toetredingsonderhandelingen al. Daarnaast zijn er ook verscheidene potentiële kandidaatlidstaten die zich gemeld hebben: Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Montenegro en Servië. Aan hen wordt het EU-lidmaatschap in het vooruitzicht gesteld als ze er klaar voor zijn.
4
Tabel 1 Belangrijke data voor de Europese Unie op vlak van integratie en uitbreiding, 1995-2007 1951 Zes landen richten de EGKS op. 1957 Door ondertekening van het verdrag van Rome richten de 6 stichtende landen de EEG op. 1973 De Gemeenschap breidt zich uit tot 9 lidstaten en ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid. 1979 De eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement vinden plaats. 1981 De eerste toetreding van een land uit het Middellands Zeegebied: Griekenland. 1986 Spanje en Portugal treden toe tot de Europese Gemeenschap. 1990 De val van de Berlijnse muur (1989) leidt tot de hereniging van Duitsland. Voltooiing van de interne markt en inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht waardoor 1993 de Europese Unie de facto opgericht wordt. 1995 De EU breidt uit tot 15 lidstaten. 1999 Invoering van de euro voor niet-contante betalingen. 2000 De EU neemt de strategie van Lissabon aan. 2002 Invoering van euromunten en biljetten. 2003 Verdrag van Nice treedt in werking waardoor het besluitvormingssysteem wordt gewijzigd. 2004 Grootste uitbreiding van de EU tot nog toe: 10 nieuwe landen treden toe. 2007 EU25 wordt EU27. Bron: Europa in 12 lessen door Pascal Fontaine, 2007.
Kaart 1 Verloop uitbreidingsproces Europese Unie, 1951-2007
Bron: Europese Commissie website, enlargement, from 6 to 27 members and beyond, 3/3/2009 (bewerking SVR).
5
Tabel 2 Bevolking en BBP in de Europese Unie in 2008 Vlaams Gewest
Bevolking, op 1 januari 6.161.600
BBP per inwoner, in euro KKP 30.500
10.666.866 7.640.238 789.258 5.475.791 82.217.837 1.340.935 5.300.484 63.753.140 11.213.785 10.045.401 4.401.335 59.619.290 2.270.894 3.366.357 483.799 410.290 16.405.399 8.331.930 38.115.641 10.617.575 21.528.627 2.025.866 5.400.998 45.283.259 10.381.130 61.185.981 9.182.927
29.700 10.000 23.100 30.100 29.100 16.800 28.900 27.400 24.400 15.900 36.300 25.300 14.400 15.200 67.600 19.800 33.400 31.400 14.000 19.100 11.500 23.100 17.900 26.300 20.900 29.600 30.900
497.455.033
25.900
België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland Italië Letland Litouwen Luxemburg Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Verenigd Koninkrijk Zweden EU27
Bron: Eurostat website (3/3/2009), ADSEI, raming BBP Vlaams Gewest (december 2008) door SVR.
2.2. Hoe werkt de Europese Unie? De Europese Unie is in feite een nieuwe structuur die buiten de traditionele juridische landenindelingen valt en die over een halve eeuw stilaan gegroeid is. De landen die er deel van uitmaken blijven onafhankelijk en soeverein, maar bundelen die soevereiniteit om macht en invloed te verwerven die ze elk apart niet zouden hebben (Europese Commissie, 2007). In de praktijk betekent dit dat de lidstaten sommige besluitvormingsbevoegdheden hebben overgedragen aan instellingen die zij daartoe hebben opgezet, zodat beslissingen over specifieke onderwerpen van gemeenschappelijk belang op Europees niveau kunnen worden genomen. Deze instellingen beheren de Europese Unie en voorzien de EU van wetgeving.
6
Tabel 3 Overgedragen bevoegdheden aan de Europese Unie (sinds 1958) Verdrag van Rome (1 januari 1958)
Hof van Justitie
Europese Akte (1 juli 1987)
Verdrag van Maastricht (1 november 1993)
Verdrag van Amsterdam (1 mei 1999)
Verdrag van Nice (1 februari 2003)
Verdrag van Lissabon (in principe vanaf 1 januari 2009 in werking)
Het ging onder meer om: • het recht om invoerrechten en handelsbelemmeringen te bepalen; • het recht om zelfstandig handelsverdragen voor goederenhandel af te sluiten; • het recht om eigen landbouwbeleid te bepalen; • het recht om werknemers uit andere lidstaten de toegang tot de markt te ontzeggen; • het recht om investeringen uit andere lidstaten tegen te houden; • het recht om een eigen vervoersbeleid te bepalen; • het recht om een eigen mededingingsbeleid vast te leggen; • het recht om onbeperkt overheidssteun aan bedrijven te geven; • het recht om een autonome conjunctuurpolitiek te voeren. De overdracht van bevoegdheden ging niet altijd even snel. Daarom bepaalde het Hof in de jaren zestig en zeventig regelmatig de lijn door onder meer de volgende arresten: • Europese regels gaan voor nationale regels; • werknemers uit een lidstaat hebben het recht om in een andere lidstaat te werken; • producten die in een lidstaat legaal worden gemaakt, mogen in andere lidstaten niet van de markt worden geweerd met een beroep op nationale producteisen. Dit leidt tot overdracht van soevereiniteit voor onder meer: • regels m.b.t. interne markt; • het wijzigen en schorsen van het douanetarief; • het vervoersbeleid en ook met het milieubeleid gaat Europa zich bezighouden. Maakt Europa bevoegd voor: • het monetair en wisselkoersbeleid door invoering van de euro; • het begrotingsbeleid voor zover het gaat om aanvaardbare tekorten; • het milieubeleid; • minimumeisen aan arbeidsomstandigheden; • grensoverschrijdende transportinfrastructuur; • consumentenbescherming; • vrij verkeer van diensten. Daarnaast werd ook het Europese Unie verdrag opgesteld dat Europese inmenging mogelijk uitbreidde tot justitie- en politiezaken, asiel en immigratie en het buitenlandse beleid. Met vetorecht voor elke lidstaat. Europa wordt onder meer bevoegd voor: • controle op personenverkeer aan de binnengrenzen (verdrag van Schengen uit 1995); • Europese regels in verband met strafrecht (alleen voor zware criminaliteit, terrorisme, internationale drugshandel), betere politiewerking wordt mogelijk maar met veto. Meerderheidsbeslissingen op termijn over: het verstrekken van visa, asielwetgeving, illegale immigratie, regels voor civielrechtelijke samenwerking. Besluitvorming bij meerderheid voor onder meer: • het afsluiten van internationale verdragen door de EU over internationaal dienstenverkeer en intellectuele eigendom; • alle handelspolitiek; • het industriebeleid. Besluitvorming bij meerderheid voor onder meer: • grenscontroles; • regels voor visa aan niet-EU-burgers; • legale immigratie; • aantal regels op vlak van strafrecht (justitiële samenwerking in strafzaken, Europese voorschriften bepaling strafbare feiten en sancties i.v.m. vormen van zware criminaliteit met grensoverschrijdende dimensie), waar tot nu toe het vetorecht geldt; 7
• • • • •
justitie- en politiesamenwerking; regels voor mededingingsbeleid; energiebeleid; misdaadpreventie; civiele bescherming.
Bron: artikel Hendrik Vos over Europa, Knack 30 januari 2008, p. 38-39.
De drie belangrijkste instellingen van de EU voor de besluitvorming zijn (Europese Commissie, 2007): • het Europees Parlement (EP) dat de burgers van de EU vertegenwoordigt en rechtreeks door hen wordt verkozen; • de Raad van de Europese Unie die de lidstaten vertegenwoordigt; • de Europese Commissie die de belangen van de EU in haar geheel vertegenwoordigt. Door besluiten van deze drie instellingen komen beleid en wetgeving tot stand die in de hele EU van toepassing zijn. In principe wordt nieuwe wetgeving door de Commissie voorgesteld en door het Parlement en de Raad aangenomen. Vervolgens wordt de wetgeving door de Commissie en de lidstaten ten uitvoer gelegd en door de Commissie gehandhaafd. De voornaamste soorten EU-wetgeving zijn richtlijnen en verordeningen. Richtlijnen stellen een gemeenschappelijk doel voor alle lidstaten vast, maar de nationale overheden kunnen zelf beslissen in welke vorm en met welke methoden zij dat doel willen halen. Verordeningen zijn rechtstreeks in de hele EU toepasselijk zodra zij in werking treden en zonder dat de lidstaten nog maatregelen moeten treffen. Het Hof van Justitie zorgt voor de handhaving van het Europees recht. Deze instelling moet ervoor zorgen dat alle EU-landen de EU-wetgeving op dezelfde wijze toepassen, zodat het recht voor iedereen gelijk is. Daarnaast is er ook de Rekenkamer die de financiering van de activiteiten van de EU controleert. Ook andere organen spelen een belangrijke rol bij de werking van de EU (Europese Commissie, 2007): • het Europees Economisch en Sociaal Comité vertegenwoordigt de economische en sociale maatschappelijke organisaties; • het Comité van de Regio’s vertegenwoordigt de regionale en lokale overheden; • de Europese Investeringsbank financiert investeringen in economische ontwikkelingsprojecten binnen en buiten de EU; • de Europese Centrale Bank is verantwoordelijk voor het Europees monetair beleid; • de Europese Ombudsman onderzoekt klachten over het wanbeheer door EUinstellingen en -organen; • de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming beschermt de persoonsgegevens. Daarnaast houden gespecialiseerde wetenschappelijke of beheerstaken.
agentschappen
zich
bezig
met
technische,
Aan de Europese instellingen is eveneens een gans administratief apparaat verbonden dat hen bijstaat. De ambtenaren die werkzaam zijn in de Europese instellingen komen uit alle lidstaten van de EU en zijn naar schatting met 40.000 (website Europese Unie, 2009). De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de EU-instellingen en de regels en procedures die ze moeten volgen, zijn neergelegd in de Verdragen waarop de EU is gegrondvest. De Verdragen worden door de staatshoofden en regeringsleiders van alle EUlidstaten ondertekend en vervolgens door de nationale parlementen geratificeerd. 8
2.3. Europese verkiezingen Het Europees Parlement wordt om de vijf jaar door de Europeanen verkozen om hun belangen te vertegenwoordigen. Sedert 1979 worden de leden rechtstreeks verkozen door de burgers van de EU. Grafiek 1 Aantal zetels per lidstaat in het Europees Parlement, 2004-2009 en 2009-2014* 99 99
Duitsland Verenigd Koninkrijk
72
Italië
72
Frankrijk
72
Spanje
50
Polen
50
78 78 78
54 54
35 33
Roemenië 27 25
Nederland Tsjechië
24 22
Portugal
24 22
Hongarije
24 22
Griekenland
24 22
België
24 22 19 18
Zweden Oostenrijk
18 17
Bulgarije
18 17
Slowakije
14 13
Finland
14 13 14 13
Denemarken
13 12
Litouwen
13 12
Ierland 9 8
Letland
7 7
Slovenië Luxemburg
6 6
Estland
6 6
Cyprus
6 6 5
Malta 0
5 20
40
60
2009-2014
Bron: Europees Parlement website 8/4/2009. * Zetelverdeling zoals bepaald in het Verdrag van Nice.
9
2004-2009
80
100
120
Het huidige Europees Parlement, dat in juni 2004 verkozen werd, telt 785 leden uit alle 27 EU-lidstaten (Europese Commissie, 2007). Bijna een derde van de parlementsleden is een vrouw. De leden zijn niet naar nationaliteit ingedeeld, maar in acht Europese politieke fracties. De grootste daarvan is de centrumrechtse Europese Volkspartij (christendemocraten), gevolgd door de socialisten, de liberalen en de groenen. Onder de leden van het Parlement zijn alle standpunten over Europese integratie vertegenwoordigd, gaande van sterk profederaal tot openlijk eurosceptisch. Grafiek 2 Aantal zetels per politieke fractie in het Europees Parlement, voorjaar 2009 Niet-ingeschrevenen (NI) 30
Onafhankelijkheid/Democratie (IND/DEM) 22 Europees Unitair Links/Noords Groen Links (GUE/NGL) 41
De Groenen/Vrije Europese Alliantie (Greens/VEA) 43
Europese Volkspartij (christendemocraten) en Europese Democraten (EVP-ED) 288
Unie voor een Europa van Nationale Staten (UEN) 44
Alliantie voor Liberalen en Democraten voor Europa (ALDE/ADLE) 100
Sociaaldemocratische fractie (PES) 217
Bron: Europees Parlement website 8/4/2009.
De voornaamste taak van het Europees Parlement is Europese wetgeving aan te nemen op vele beleidsgebieden, op basis van voorstellen van de Europese Commissie. Het Parlement deelt deze verantwoordelijkheid met de Raad van de Europese Unie. Het Parlement kan ook een aanzet geven tot nieuwe wetgeving door het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie te bestuderen, na te gaan waar nieuwe wetgeving nodig is en de Commissie te vragen voorstellen in te dienen. De Raad en het Parlement zijn ook samen verantwoordelijk voor de goedkeuring van de EU-begroting. Het Parlement oefent eveneens democratische controle uit over de andere Europese instellingen en in het bijzonder over de Europese Commissie. De plenaire vergaderingen van het Europees Parlement worden in Straatsburg gehouden, de buitengewone vergaderingen gaan veelal door in Brussel. De administratieve diensten zijn in Luxemburg gevestigd.
10
3. Toelichting basismateriaal Sinds 1973 houdt de Europese Commissie opiniepeilingen, de zogenaamde Eurobarometerenquêtes, om op de hoogte te blijven van de meningen van de inwoners van de Europese Unie (Europese Commissie, 2001). In deze bevragingen wordt onder meer gekeken naar de tevredenheid van de Europeanen met het leven dat ze leiden, de verwachtingen die ze hebben en waarover ze zich zorgen maken. Deze surveys onderzoeken de publieke opinie over de meest uiteenlopende onderwerpen, bijvoorbeeld de informatiemaatschappij, het milieu en de interne markt. De Standaard Eurobarometer wordt twee keer per jaar uitgevoerd, telkens in de lente en de herfst, en bestrijkt de bevolking van de EU-lidstaten vanaf 15 jaar en ouder. Alle interviews worden face-to-face afgenomen bij de respondent thuis in zijn moedertaal. In alle landen is het steekproefdesign multi-stage en random. Voor elk land van de EU is er in principe één steekproefgebied, waarbij enkel Duitsland (Oost - West) en het Verenigd Koninkrijk (GrootBrittannië - Noord-Ierland) verdeeld zijn. In elk steekproefgebied is het doel 1.000 interviews te realiseren, uitgezonderd voor Noord-Ierland (300), Luxemburg, Cyprus en Malta (500). Er zijn een aantal gewichten ter beschikking, waaronder ook een weegcoëfficiënt voor de EU27, waarbij de data geëxtrapoleerd worden door gebruik te maken van de populatiecijfers voor elk steekproefgebied. Ook wordt er voor elke lidstaat een herweging uitgevoerd op basis van een nationale herweegprocedure (RIM en IPF) gebaseerd op de universumbeschrijving. Daardoor worden de data gecorrigeerd voor geslacht, leeftijd en NUTS2-regio. Er wordt alleen informatie over de nettosteekproefgrootte gegeven, responsratio's worden niet vermeld. Het tijdstip waarop de data beschikbaar komen voor (secundaire) analyses is verschillend van module tot module. De eerste gegevens kunnen in principe een aantal maanden na het veldwerk verkregen worden. De overige cijfers zijn pas beschikbaar als het embargo opgeheven wordt. Om te weten wanneer het embargo beëindigd wordt, kan men terecht op http://www.gesis.org/en/data_service/eurobarometer/order/embargo.htm. Naast de Standaard Eurobarometer houdt de Europese Commissie ook ad hoc opiniepeilingen onder de naam van Flash Eurobarometer. Deze kunnen gehouden worden indien een dienst van de Commissie of andere instellingen/bureaus van de EU daar behoefte aan hebben. Ze gebeuren meestal telefonisch, wat de mogelijkheid geeft om snel resultaten te hebben en specifieke doelgroepen te bevragen. Ook hier worden de EU-burgers van 15 jaar en ouder geënquêteerd die in een EU-lidstaat wonen. In de meeste gevallen wordt gestreefd naar een steekproefomvang van 1.000 respondenten per land. In wat volgt zal gebruik gemaakt worden van de Standaard Eurobarometer, omdat deze een aantal trendvragen bevat die zowat elk voorjaar en/of najaar aan bod komen. Dit laat toe om niet alleen een vergelijking tussen EU-lidstaten te maken, maar voor een aantal items ook een aantal jaren in de tijd terug te gaan.
11
4. Steun aan de EU 4.1. Algemeen Wat roept de Europese Unie concreet op voor de Vlaming? De euro heeft een grote symboolwaarde. De Europese munteenheid wordt door bijna twee op de drie Vlaamse inwoners aangeduid op de vraag wat de EU voor hen persoonlijk betekent. Dat is een pak meer dan bij de gemiddelde EU25-burger. Deze laatste zet de vrijheid overal in de EU te reizen, te studeren en te werken vooraan. De top drie wordt vervolledigd door de invloed die op wereldniveau kan uitgeoefend worden. Aan het andere eind van het spectrum duiken een paar negatieve gedachten op zoals het verlies aan identiteit en bureaucratie. Grafiek 3 Persoonlijke betekenis van de EU in (herfst) 2005, vergelijking Vlaams Gewest en EU25, in % ‘Wat betekent de Europese Unie voor u persoonlijk?*’ De Euro
65,2
38,2
Vrijheid om te reizen, te studeren en te werken overal in de EU
58,2 50,3 41,6
Een belangrijke stem op wereldniveau
28,1
Culturele verscheidenheid
32,0
28,3
Niet genoeg controles aan de buitenlandse grenzen
31,6 22,7 29,3
Vrede
32,2 28,2
Meer criminaliteit
18,4 26,0 24,0
Geldverspilling
Economische welvaart
18,3
Werkloosheid
19,7
25,7 24,9
24,3
Democratie
22,2
Bureaucratie
21,1 22,5 15,5 14,4
Sociale bescherming
14,0 14,0
Verlies van onze culturele identiteit 0
10
20
30
40
50 EU25
60 Vlaams Gewest
Bron: EB 64.2, herfst 2005. * Meerdere antwoorden mogelijk.
Aan de hand van enkele opvattingen over de Europese Unie kan er getracht worden een eerste indruk te krijgen van de steun van de Vlaamse inwoners aan de Europese integratie. Is er algemene steun voor de EU en hoe denkt men over de uitbreiding(en) van de EU? De positieve antwoorden op volgende drie kwesties kunnen reeds een tipje van de sluier oplichten. Is het EU-lidmaatschap een goede zaak? Levert het EU-lidmaatschap voordeel op? Zijn verdere uitbreidingen van de EU gewenst? Een grote meerderheid van de Vlamingen is ervan overtuigd dat het EU-lidmaatschap voor het land een goede zaak is en dat er voordeel mee gedaan wordt. Beide opvattingen kennen een overwegend stijgend verloop over de jaren heen. Bovendien gaan ze hand in hand, al kent de eerste opinie meestal iets meer aanhangers dan de tweede. De steun voor verdere uitbreiding van de EU is de voorbije jaren evenwel aan het afbrokkelen en bereikte in Vlaanderen anno 2007 terug het niveau van 2000.
12
70
Grafiek 4 Steun en voordeel lidmaatschap en voorstander uitbreiding van de EU, Vlaams Gewest, (herfst) 2000-2007, % positieve antwoorden 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Goede zaak
62,8
58,3
61,4
57,8
74,7
62,6
71,4
77,3
Voordeel
62,4
56,6
55,2
57,8
70,2
67,2
68,2
76,5
Voor uitbreiding
47,6
51,4
55,4
47,5
54,5
51,6
46,3
47,5
Bron: EB54-68.1, herfst 2000-2007.
4.2. Lidmaatschap EU De brede steun van de Vlamingen voor de Europese Unie is gaandeweg gegroeid. In 1996 waren er ruim twee op vijf overtuigd dat het lidmaatschap een goede zaak was. Eén op zes dacht het tegendeel. Drie op tien vonden het noch een goede, noch een slechte zaak. In dat jaar waren er amper vier op tien Vlamingen die meenden dat het land er voordeel aan had om deel uit te maken van de EU. De groep die oordeelde dat er geen voordeel mee gedaan werd, was toen bijna even groot. Ruim een decennium later denkt vrijwel driekwart van de Vlaamse bevolking dat het EU-lidmaatschap voordeel oplevert. Diegenen die er geen baten in zien, zijn teruggevallen tot één op zes in 2007.
13
Grafiek 5 Steun lidmaatschap van de EU, Vlaams Gewest, (herfst) 1996-2007, in % 'In het algemeen gesproken: vindt u het een goede of slechte zaak of noch het één noch het ander dat ons land lid is van de Europese Unie?’ 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Goede zaak
44,4
40,6
42,8
57,6
62,8
58,3
61,4
57,8
74,7
62,6
71,4
77,3
Slechte zaak
16,8
16,9
8,8
4,8
7,6
5,6
8,1
13,0
6,5
10,5
10,1
6,1
Noch goed, noch slecht
29,2
32,1
41,2
30,8
24,0
28,6
25,1
25,8
17,9
26,6
18,5
16,0
Weet niet
9,6
10,4
7,2
6,8
5,6
7,5
5,4
3,1
0,9
0,3
0,0
0,6
Bron: EB46-68.1, herfst 1996-2007.
Grafiek 6 Voordeel lidmaatschap van de EU, Vlaams Gewest, (herfst) 1996-2007, in % ‘Heeft ons land, alles welbeschouwd, naar uw idee wel of geen voordeel bij zijn lidmaatschap van de Europese Unie?’ 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Wel voordeel
39,2
35,2
40,0
51,2
62,4
56,6
55,2
57,8
70,2
67,2
68,2
76,5
Geen voordeel
36,8
42,6
38,4
26,4
21,6
24,7
25,9
32,4
24,7
31,1
25,8
16,9
Weet niet
24,0
22,1
21,6
22,4
16,0
18,7
18,9
9,8
5,1
1,8
5,9
6,7
Bron: EB46-68.1, herfst 1996-2007.
14
Begin tweede helft van de jaren negentig vindt een minderheid van de Vlamingen dat het lidmaatschap van de Europese Unie een goede zaak is en dat er baat bij gedaan wordt. Dat zijn er tevens minder dan de gemiddelde Belgische inwoner. Anno 1999 wint de EU aanzienlijk aan populariteit bij de Vlaming en de Belg; ruimschoots de helft van hen denkt dat het EU-lidmaatschap een goede zaak is en dat er voordelen aan verbonden zijn. In dat jaar waren er onder meer Europese verkiezingen en werd de euro ingevoerd voor niet-contante betalingen. In de daarop volgende periode blijft de Vlaamse en Belgische steun min of meer stabiel. De lancering van de Lissabon-strategie in 2000, de invoering van de euro in 2002 en de voltooiing van een ontwerpgrondwet in 2003 zorgt ogenschijnlijk voor niet veel beroering in de publieke opinie. Bij de toetreding van de tien Midden- en Oost-Europese landen in 2004 krijgt de EU steun in Vlaanderen en België een duwtje in de rug. In het jaar daarop verwerpen de kiezers in Frankrijk en Nederland in een referendum de Europese Grondwet. Ook de Vlamingen en de Belgen schijnen hierdoor negatief beïnvloed in 2005. In 2006 en 2007 trekt de steun alweer aan en staat meer dan zeven op de tien achter het lidmaatschap van de EU. Het is niet evident om aan te geven waarom de steun aan de EU stijgt of daalt. Niet alleen Europese gebeurtenissen spelen een rol, maar ook nationale aangelegenheden oefenen een invloed uit op de publieke opinie ten aanzien van de EU (Díez Medrano, 2003). Zo lag de steun in België op een laag niveau in de jaren negentig. Dit kan veelal in verband gebracht worden met een aantal politieke en justitiële kwesties in die periode. Ook andere factoren kunnen een rol spelen zoals bijvoorbeeld de economische conjunctuur. Grafiek 7 Steun lidmaatschap van de EU, vergelijking Vlaams Gewest met België en EU*, (herfst) 1996-2007, % goede zaak 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0 1996
1997 Verdrag Amsterdam
1998
1999 Verkiezing EP
2000 Lissabon strategie
2001
2002 Invoering euro
2003 Ontwerp Grondwet
2004 EU25
2005 Referenda Grondwet
2006
2007 EU27
Vlaams Gewest
44,4
40,6
42,8
57,6
62,8
58,3
61,4
57,8
74,7
62,6
71,4
77,3
België
45,3
42,1
47,1
53,7
62,0
57,5
60,2
55,9
72,8
58,9
69,2
73,9
EU*
48,0
49,0
53,7
50,6
50,1
53,5
54,6
48,2
56,3
50,3
53,1
58,4
Bron: EB46-68.1, herfst 1996-2007. * 1996-2003: EU15, 2004-2006: EU25, 2007: EU27.
15
Grafiek 8 Voordeel lidmaatschap van de EU, vergelijking Vlaams Gewest met België en EU*, (herfst) 1996-2007, % wel voordeel 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Vlaams Gewest
39,2
35,2
40,0
51,2
62,4
56,6
55,2
57,8
70,2
67,2
68,2
76,5
België
39,7
36,0
43,6
50,5
58,7
56,1
55,5
56,8
71,8
64,9
67,2
74,9
EU*
42,3
44,4
48,6
46,1
46,7
51,6
49,9
46,4
53,5
52,2
54,2
58,4
Bron: EB46-68.1, herfst 1996-2007. * 1996-2003: EU15, 2004-2006: EU25, 2007: EU27.
Anno 2007 telt de EU 27 leden. Wat onmiddellijk opvalt, is dat het niveau van steun voor de EU sterk verschilt tussen de lidstaten. Het aandeel inwoners dat het EU-lidmaatschap een goede zaak vindt, varieert in hoge mate van land tot land. In Luxemburg en Nederland zijn vier op de vijf burgers het hiermee eens. In Ierland en België kan haast driekwart van de bevolking zich in deze stelling terugvinden. Ook Vlaanderen situeert zich in dit gezelschap. In het Verenigd Koninkrijk en Letland daarentegen zijn er iets meer dan één op drie overtuigd dat het EU-lidmaatschap een goede zaak is. Ook in Cyprus en Oostenrijk zijn er maar twee op vijf geneigd dit te onderschrijven. In Letland en Cyprus is de groep die het noch goed noch slecht vindt zelfs groter. Het is ook in deze laatste lidstaat dat een meerderheid van de respondenten denkt dat er geen voordelen uit het EU-lidmaatschap voortvloeien.
16
Grafiek 9 Steun lidmaatschap van de EU in (herfst) 2007, vergelijking Vlaams Gewest en EU landen, in % 'In het algemeen gesproken: vindt u het een goede of slechte zaak of noch het één noch het ander dat ons land lid is van de Europese Unie?’
15,6
Ierland
73,9
6,2
België
73,9
6,6
Vlaams Gewest
73,2
8,9
Polen
71,4
5,5
Roemenië
71,0
5,1 10,0
Spanje
67,9
9,4
Duitsland
66,6
Estland
61,7
19,6 15,7 22,6
8,5
24,5
7,8
64,6 61,7
17,9
19,5
68,8
Griekenland
19,0
21,0
Denemarken
Litouwen
14,2
5,7
79,3
Nederland
29,8
7,9
30,0
6,7
Frankrijk
59,7
EU27
58,4
12,6
25,3
Portugal
58,1
12,9
25,4
Slowakije
57,8
Slovenië
56,4
Zweden
55,1
Malta
54,5
Italië
45,3
Finland
44,8
Hongarije
40,4
Cyprus
40,0
Oostenrijk
36,1
Verenigd Koninkrijk
20% Goede zaak
24,3
19,2 27,3
13,6 33,7
4,6
28,2
15,6
38,1
14,6
32,7
20,9 16,8
40,6 42,5
15,0
33,6
26,1 48,5
12,4
31,3
28,0
34,3 0%
35,0
6,8
37,7
Letland
34,0
5,8
49,8
Tsjechië
27,1
11,9
52,0
Bulgarije
40% Slechte zaak
Bron: EB68.1, herfst 2007.
17
11,5
7,7
80,8
Luxemburg
60% Noch goed, noch slecht
80% Weet niet
100%
Grafiek 10 Voordeel lidmaatschap van de EU in (herfst) 2007, vergelijking Vlaams Gewest en EU landen, in % ‘Heeft ons land, alles welbeschouwd, naar uw idee wel of geen voordeel bij zijn lidmaatschap van de Europese Unie?'
Estland
78,7
Denemarken
78,3
6,6
14,8
76,5
Vlaams Gewest
2,9
17,1
80,1
Griekenland
8,9
9,5
81,6
Litouwen
7,5
9,5
83,0
Polen
5,7
7,6
86,7
Ierland
14,0
7,7
16,9
6,7
België
74,9
19,3
5,8
Nederland
73,8
20,9
5,3
Slovenië Slowakije
70,1
Luxemburg
69,2
Portugal
68,9
Roemenië
6,8
21,4
71,8
9,9
20,1
7,7
23,1
9,6
21,5 21,2
11,6
67,3
Spanje
64,2
21,5
14,4
Malta
63,6
22,7
13,6 9,6
29,5
60,9
Tsjechië
12,9
28,6
EU27
58,4
Duitsland
57,7
Letland
56,7
32,0
11,3
Frankrijk
56,7
31,9
11,4
Bulgarije
51,6
Finland
51,5
Zweden
47,6
Italië
46,8
Oostenrijk
42,2
Hongarije
41,6
Verenigd Koninkrijk
37,3
Cyprus
36,6 0%
10%
20%
10,0
32,4
34,3
14,1
5,7
42,8 16,5
35,9 33,2
20,0 15,0
42,8
11,2
47,2
16,0
46,8
12,2
51,2 30% Wel voordeel
40%
50% Geen voordeel
Bron: EB68.1, herfst 2007.
18
60%
70% Weet niet
80%
90%
100%
4.3. Uitbreiding EU In 2007 steunt nog niet eens de helft van de Vlamingen een verdere uitbreiding van de EU. De groep tegenstanders is quasi even groot. De weerstand is sinds 2003 trouwens behoorlijk aangegroeid. Niet alleen in Vlaanderen, maar ook in België en bij de gemiddelde EU-inwoner lijkt de steun voor verdere uitbreidingen te bekoelen. Wellicht hebben de recente uitbreidingen in 2004 en 2007 de bevolking wat terughoudender gemaakt. Grafiek 11 Opinie over uitbreiding van de EU, Vlaams Gewest, (herfst) 2000-2007, in % ‘Bent u vóór of tegen verdergaande uitbreiding van de Europese Unie teneinde andere landen in de toekomst deel te laten nemen?*’ 60
50
40
30
20
10
0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Voor
47,6
51,4
55,4
47,5
54,5
51,6
46,3
47,5
Tegen
37,6
35,5
29,2
41,2
41,7
46,3
51,6
47,8
Weet niet
14,8
13,1
15,4
11,4
3,9
2,1
2,1
4,7
Bron: EB54-68.1, herfst 2000-2007. * Vraagstelling doorheen de jaren gewijzigd.
19
Grafiek 12 Opinie over uitbreiding van de EU, vergelijking Vlaams Gewest met België en EU**, (herfst) 2000-2007, % voor 60
50
40
30
20
10
0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Vlaams Gewest
47,6
51,4
55,4
47,5
54,5
51,6
46,3
47,5
België
45,0
49,0
52,6
43,2
50,4
47,1
46,6
47,3
EU**
43,8
51,0
52,4
46,5
52,6
48,5
46,0
45,8
Bron: EB54-68.1, herfst 2000-2007. * Vraagstelling doorheen de jaren gewijzigd. ** 2000-2003: EU15, 2004-2006: EU25, 2007: EU27.
Er heerst in 2007 een grote verscheidenheid in mening tussen de verschillende EU-landen onderling over een verdere uitbreiding. In veel nieuwe lidstaten is er een meerderheid pro uitbreiding. In Polen is nagenoeg driekwart voor. Ook in Litouwen en Slovenië ziet tweederde van de bevolking een uitbreiding zitten. Dat is wel opvallend, want wellicht zullen de Europese middelen die naar de nieuwe kandidaat-lidstaten vloeien, ten koste gaan van de inmiddels toegetreden landen. Mogelijk spelen hier gevoelens van solidariteit een rol of verwacht men economische en politieke voordelen van een uitbreiding (Dekker e.a., 2007). De mogelijkheid op een nieuwe uitbreiding van de Europese Unie tijdens de komende jaren wordt op weinig enthousiasme onthaald in Oostenrijk en Luxemburg waar nauwelijks één op vier voorstander is. Haast tweederde van de inwoners uit deze landen verzet zich tegen verdere uitbreiding. Ook in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk overheersen de negatieve meningen.
20
Grafiek 13 Opinie over uitbreiding van de EU in (herfst) 2007, vergelijking Vlaams Gewest en EU landen, in % ‘Bent u vóór of tegen verdergaande uitbreiding van de Europese Unie teneinde andere landen in de toekomst deel te laten nemen?*’ 76,2
Polen Litouwen
66,5
Slovenië
65,8
Hongarije
64,1
Roemenië
63,5
12,0 17,3
16,2
26,5
7,7
25,9
10,0
10,2
26,3
62,1
Tsjechië
11,8
27,7
10,3
Spanje
59,1
17,6
23,3
Malta
59,1
18,2
22,7
Slowakije
58,8
27,2
13,9
Cyprus
56,1
24,4
19,5
Bulgarije
54,8
Estland
54,1
34,4
11,5
Zweden
53,7
35,1
11,2
Griekenland
52,9
Letland
52,1
11,5
33,7
45,6
1,5
31,3
16,7
Nederland
48,7
Denemarken
48,5
Portugal
47,9
Vlaams Gewest
47,5
47,8
4,7
België
47,3
48,6
4,1
EU27
45,8
Ierland
45,0
Finland
43,1
Italië
42,5
45,7 44,2
Frankrijk
24,0
Oostenrijk
24,0 0%
13,9
34,1
20,9 51,9
5,1
35,0
22,5
48,7
14,7
59,3
28,3
Luxemburg
25,4
40,3
31,5
Duitsland
7,3
26,7
36,5
Verenigd Koninkrijk
5,6
9,2
65,7
6,0
64,0
12,0
67,2 20%
40% Voor
Bron: EB68.1, herfst 2007. * Vraagstelling doorheen de jaren gewijzigd.
21
8,8
60% Tegen
80% Weet niet
100%
5. Kennis van de Europese instellingen De Vlaming beweert relatief goed op de hoogte te zijn van de belangrijkste Europese instellingen. Meer dan negen op de tien heeft al gehoord van het Europees Parlement en bijna negentig procent kent de Europese Commissie. Tussen 1999 en 2007 blijft dit kennisniveau relatief stabiel. De kennis van het Hof van Justitie daarentegen vertoont een meer schommelend verloop en blijkt de laatste jaren zelfs terug wat af te brokkelen. Circa zes op de tien Vlaamse inwoners geeft aan de Raad van de Europese Unie en de Europese Centrale Bank te kennen. Ongeveer de helft van de Vlaamse bevolking zegt weet te hebben van de Europese Rekenkamer. De Europese Ombudsman klinkt maar bij één op de drie Vlamingen bekend in de oren. Men heeft het minst vaak gehoord over de twee jongste EU-instellingen, het Comité van de Regio’s en het Economisch en Sociaal Comité. Tabel 4 Kennis van Europese instellingen, vergelijking Vlaams Gewest met België en EU*, (herfst) 1999-2007, % ja-antwoorden ‘Heeft u wel eens gehoord over volgende instellingen?’ 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Europees Parlement Vlaams Gewest 94,8 97,6 96,0 92,3 België 94,4 96,5 95,4 93,5 EU* 90,6 90,7 91,4 91,5 Europese Commissie Vlaams Gewest 89,6 86,3 87,3 83,0 België 90,2 87,9 88,6 87,0 EU* 78,2 77,9 79,1 80,0 Raad van de Europese Unie (Raad van Ministers) Vlaams Gewest 61,3 60,6 66,5 58,3 België 68,1 68,7 74,5 69,4 EU* 60,2 62,7 65,2 66,4 Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen Vlaams Gewest 75,4 80,0 74,9 73,6 België 71,7 77,4 77,1 75,8 EU* 62,3 65,6 69,1 72,2 Europese Ombudsman Vlaams Gewest 33,1 42,8 29,4 34,4 België 35,7 38,9 35,0 39,1 EU* 30,5 32,2 33,6 35,6 Europese Centrale Bank Vlaams Gewest 58,5 65,2 61,0 56,8 België 62,9 68,5 66,3 63,4 EU* 69,3 73,5 76,2 73,7 Europese Rekenkamer Vlaams Gewest 46,8 54,0 44,8 49,8 België 50,1 53,8 50,6 53,6 EU* 45,8 48,1 50,3 51,7 Comité van de Regio's Vlaams Gewest 18,2 21,3 17,9 20,8 België 25,2 28,7 27,4 26,3 EU* 26,4 28,7 31,1 29,0 Economisch en Sociaal Comité van de Europese Unie Vlaams Gewest 22,8 24,0 21,1 22,0 België 30,4 31,7 31,0 29,0 EU* 34,4 37,1 39,5 36,0 Bron: EB52-68.1, herfst 1999-2007. * 1999-2003: EU15, 2004-2006: EU25, 2007: EU27.
22
2006
2007
96,9 97,0 91,2
97,0 95,8 92,0
95,6 94,4 89,3
95,8 95,0 89,7
93,3 92,7 87,9
91,0 91,6 80,8
91,7 91,9 82,3
88,3 88,2 79,5
90,5 90,6 81,7
86,6 87,1 78,5
65,1 73,2 63,5
72,1 75,7 65,8
63,9 65,3 62,0
65,6 65,9 63,4
55,8 58,8 61,4
82,0 80,6 71,5
81,9 80,6 74,9
63,0 63,4 64,6
68,2 67,5 70,4
63,3 63,5 64,1
34,4 37,2 34,5
29,2 34,1 36,6
33,6 34,3 37,4
33,8 34,7 39,6
33,5 35,0 37,9
64,8 69,4 72,6
65,9 71,3 71,3
62,0 63,5 68,3
65,9 67,2 71,8
67,9 69,4 71,4
47,3 51,5 50,1
54,6 54,8 46,9
51,9 50,9 43,6
53,1 53,4 47,1
51,7 52,0 45,3
20,4 24,9 28,3
16,4 21,6 27,8
11,4 16,0 25,2
15,1 18,3 27,7
14,2 19,8 25,7
23,4 28,3 35,3
25,6 30,0 37,5
19,1 23,3 33,3
24,0 27,7 35,8
21,3 27,3 33,6
In vergelijking met de Europese medeburger brengt de Vlaming het er voor een aantal instellingen beter van af; voor andere dan weer slechter. Zo zijn bijvoorbeeld het Europees Parlement en de Europese Commissie bij de Vlaamse bevolking meer gekend dan door de gemiddelde EU-inwoner. Het Hof van Justitie, het Comité van de Regio’s en het Economisch en Sociaal Comité genieten dan weer minder bekendheid.
23
6. Vertrouwen in de EU en de Europese instellingen Op de vraag of men al dan niet vertrouwen heeft in de Europese Unie, stellen bijna zes op de tien Vlaamse respondenten in 2007 eerder wel vertrouwen te hebben. Dat zijn er meer dan in 2003, toen nog niet eens de helft aangaf vertrouwen te hebben. Op dat tijdstip overheerste trouwens de groep die er geen vertrouwen in had. De gemiddelde Europeaan heeft er in de betrokken periode ook steevast minder vertouwen in dan de bewoners van het Vlaamse Gewest. Grafiek 14 Vertrouwen in de EU, Vlaams Gewest, (herfst) 2003-2007, in % ‘Heeft u eerder wel vertrouwen of eerder geen vertrouwen in de Europese Unie?' 100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2003
2004
2005
2006
Weet niet
6,2
7,1
2,3
5,9
5,8
Eerder geen
48,0
29,2
42,1
35,9
32,8
Eerder wel
45,7
63,7
55,6
58,2
61,9
Bron: EB60.1-68.1, herfst 2003-2007.
24
2007
Grafiek 15 Vertrouwen in de EU, vergelijking Vlaams Gewest met België en EU*, (herfst) 2003-2007, % eerder wel 70
60
50
40
30
20
10
0
2003
2004
2005
2006
2007
Vlaams Gewest
45,7
63,7
55,6
58,2
61,9
België
45,1
63,0
56,7
60,9
64,7
EU*
40,9
50,4
44,7
45,1
48,5
Bron: EB60.1-68.1, herfst 2003-2007. * 2003: EU15, 2004-2006: EU25, 2007: EU27.
Tevens wordt er gepeild naar het vertrouwen dat men heeft in de Europese instellingen. Met zowat tweederde van de respondenten achter zich, krijgen het Europees Parlement en de Europese Commissie het meeste vertrouwen in Vlaanderen. De Europese Centrale Bank vervolledigt de top drie. Doorheen de jaren is het vertrouwen in de meeste Europese instellingen wel overwegend in stijgende lijn gegaan. De groep die zei eerder geen vertrouwen te hebben, is tussen 1999 en 2007 verminderd evenals diegenen die het niet weten of ze al dan niet vertrouwen in de instellingen van de EU hebben. Het vertrouwen van de Vlaming in de Europese instellingen ligt voor allemaal op een hoger niveau dan dat van de gemiddelde Europese inwoner. Dit geldt trouwens voor de ganse periode tussen 1999 en 2007.
25
Tabel 5 Vertrouwen in Europese instellingen, vergelijking Vlaams Gewest met België en EU*, (herfst) 1999-2007, % eerder wel ‘Kunt u mij zeggen voor de volgende instellingen of u eerder wel vertrouwen of eerder geen vertrouwen heeft?’ 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Europees Parlement Vlaams Gewest 54,3 65,6 71,4 70,7 62,4 72,7 63,5 66,8 67,9 België 57,0 64,1 67,6 68,4 57,8 69,8 61,6 66,8 68,1 EU* 51,5 53,3 57,5 58,8 53,6 57,2 50,8 51,9 54,7 Europese Commissie Vlaams Gewest 51,5 58,0 63,1 64,3 59,0 68,5 63,9 68,2 65,1 België 53,0 56,9 60,6 63,9 55,1 67,5 61,5 67,6 66,9 EU* 43,6 45,6 50,3 52,5 46,4 52,3 46,2 48,2 50,1 Raad van de Europese Unie (Raad van Ministers) Vlaams Gewest 38,2 45,6 54,6 52,1 45,9 58,0 51,9 57,0 54,1 België 41,8 46,7 54,7 54,1 44,2 58,6 49,8 56,2 56,1 EU* 36,9 39,4 42,9 45,1 38,2 44,5 40,4 42,5 44,2 Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen Vlaams Gewest 44,2 52,4 59,8 59,5 57,0 67,9 56,0 59,6 55,8 België 46,9 52,4 58,3 58,8 51,5 65,5 53,5 58,7 58,3 EU* 44,1 47,2 50,2 54,4 48,6 57,4 48,2 51,3 50,2 Europese Ombudsman Vlaams Gewest 31,5 42,0 36,3 43,8 34,8 50,0 46,6 49,4 46,8 België 32,8 37,0 36,0 43,2 31,7 48,0 41,8 47,5 47,0 EU* 27,2 28,4 30,6 32,6 26,9 35,4 31,8 35,0 33,6 Europese Centrale Bank Vlaams Gewest 43,1 48,2 59,8 56,8 50,8 72,9 62,0 67,4 63,7 België 44,2 45,7 55,5 54,6 46,3 68,4 57,7 64,5 62,3 EU* 42,8 43,5 50,3 49,4 43,8 49,6 43,6 46,5 47,4 Europese Rekenkamer Vlaams Gewest 35,8 41,2 48,8 51,4 37,5 64,1 52,8 56,4 54,4 België 37,2 39,4 46,2 49,0 36,0 59,2 48,5 54,8 53,1 EU* 34,0 35,1 39,4 41,1 34,7 39,4 33,5 37,3 36,5 Comité van de Regio's Vlaams Gewest 19,4 28,0 31,5 33,2 21,1 44,3 39,6 37,7 37,2 België 23,4 28,9 33,3 33,6 21,0 41,5 35,1 38,5 40,2 EU* 24,5 26,7 29,8 29,6 23,8 29,8 25,8 27,7 26,5 Economisch en Sociaal Comité van de Europese Unie Vlaams Gewest 21,2 28,0 31,9 34,4 23,9 48,2 38,7 40,4 41,9 België 26,6 28,2 33,3 34,8 23,8 45,4 36,1 40,9 43,4 EU* 27,8 29,2 33,0 31,6 25,7 33,1 27,7 30,2 29,3 Bron: EB52-68.1, herfst 1999-2007. * 1999-2003: EU15, 2004-2006: EU25, 2007: EU27.
26
7. Voorkeuren gemeenschappelijk beleid Aan de respondenten van de Eurobarometer is voor een aantal domeinen gevraagd in hoeverre men daarvoor een gemeenschappelijk Europees beleid wenst of dat men er de voorkeur aan geeft dat de beslissingen genomen worden door de nationale regering. Doorheen de jaren werd de vraagstelling regelmatig gewijzigd en werden er tevens een aantal onderwerpen toegevoegd of niet meer bevraagd. In wat volgt komt er enkel een selectie van thema’s aan bod die tussen 1999 en 2007 systematisch geënquêteerd werden. Dit laat toe om een evolutie in de tijd te schetsen. Grafiek 16 Voorkeuren gemeenschappelijk EU beleid, Vlaams Gewest, (herfst) 1999-2007, % gemeenschappelijk EU-beleid 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0 Bescherming van het milieu
Wetenschappelijk en technologisch onderzoek
Immigratie
Steun gebieden met Georganiseerde economische misdaad bestrijden problemen
1999
59,1
76,3
52,4
75,4
2001
64,3
71,4
54,6
2003
58,4
70,2
2005
70,2
2007
77,6
Landbouw en visserij beleid
Bestrijden van werkloosheid
Gezondheid en sociale zekerheid
Onderwijs
76,8
62,8
51,1
36,4
31,8
71,7
78,1
63,5
48,8
31,3
22,7
53,1
66,0
72,7
58,2
37,1
21,1
20,7
75,1
63,3
62,5
65,1
63,2
39,3
25,8
23,8
75,2
72,4
70,3
68,9
66,5
39,0
27,4
27,3
Bron: EB52-68.1, herfst 1999-2007.
In het algemeen kan men stellen dat de Vlaamse inwoner er de voorkeur aan geeft om samen iets te doen aan grensoverschrijdende problemen (bijvoorbeeld milieu), maar meer terughoudend is tegenover gemeenschappelijk beleidsvorming als het gaat over klassieke taken van de verzorgingsstaat (zoals gezondheid en sociale zekerheid) (CBS/SCP, 2006). Voor een aantal onderwerpen is de overtuiging voor een gemeenschappelijk Europees beleid aanzienlijk toegenomen tussen 1999 en 2007. Anno 2007 is bijna driekwart van de Vlaamse bevolking voorstander voor een gezamenlijke aanpak voor milieu en immigratie. De voorkeur voor een gemeenschappelijke benadering van de werkloosheid brokkelt dan weer af in de betrokken periode en kan in 2007 nog slechts op een minderheid rekenen.
27
Op een aantal beleidsterreinen is de Vlaming, in vergelijking met de gemiddelde EU27 burger, er meer van overtuigd dat die beter worden beheerd op het Europese niveau. Dat geldt bijvoorbeeld voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek. Globaal genomen kan men stellen dat de gemiddelde inwoner uit de 27 lidstaten een sterke voorstander is om samen te werken op duidelijk internationale aangelegenheden en bij specifieke grote problemen, maar gereserveerder is als het gaat over meer traditionele persoonsgebonden zaken als onderwijs, gezondheid en sociale zekerheid. Grafiek 17 Voorkeuren gemeenschappelijk EU beleid in (herfst) 2007, vergelijking Vlaams Gewest en EU27, % gemeenschappelijk EU beleid 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0 Bescherming van het milieu
Wetenschappelijk en technologisch onderzoek
Immigratie
Steun gebieden Georganiseerde met economische misdaad bestrijden problemen
Vlaams Gewest
77,6
75,2
72,4
70,3
EU27
72,7
64,3
63,2
72,0
Bron: EB68.1, herfst 2007.
28
Landbouw en visserij beleid
Bestrijden van werkloosheid
Gezondheid en sociale zekerheid
Onderwijs
68,9
66,5
39,0
27,4
27,3
61,2
52,8
39,5
34,3
32,3
8
Europese verkiezingen
8.1. Opkomst voorgaande Europese verkiezingen Ondanks de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement, is de opkomst bij de Europese verkiezingen sinds de eerste rechtstreekse verkiezingen van 1979 in dalende lijn gegaan. Met een opkomst van 45,6% van alle kiesgerechtigde Europeanen werd in 2004 in de EU25 een nieuw dieptepunt bereikt. In 1999 was de opkomst in de toenmalige EU15 nog 49,8%. Het lage cijfer in 2004 is voor een deel te wijten aan de relatief lage opkomst in de nieuwe lidstaten, de EU10 (26,9%), die beduidend achterbleef in vergelijking met de oude EU15landen (49,1%) waar eveneens een verlaging van de gemiddelde opkomst plaatsvond. Vooral in de gewezen communistische landen viel de opkomst tegen, met uitschieters naar beneden in Slowakije (17%) en Polen (20,9%). De hoge opkomstcijfers in Cyprus (71,2%) en Malta (82,4%) trekken het gemiddelde toch nog enigszins naar boven. Grafiek 18 Globale opkomst bij de verkiezingen van het Europees Parlement, EU-gemiddelde, 1979-2004, in % 70
63,0 61,0
58,5
60 56,8
49,8
50
45,6
40
30
20
10
0 1979
1984
1989
1994
1999
2004
Bron: Mededeling van de Commissie, Europese verkiezingen 2004, COM (2006) 790 definitief, 12/12/2006.
Wat verklaart de verschillen in opkomst tussen de verscheidene lidstaten? Het opvallende onderscheid tussen de oude (EU15) en de nieuwe (EU10) landen zou erop kunnen wijzen dat de datum van toetreding van invloed is op de opkomstcijfers. Sommigen menen dat de opkomst ook samenhangt met de publieke opinie ten aanzien van de EU. Eveneens mogelijk is dat de opkomst mee bepaald wordt door de nationale inrichting van de verkiezingen, waaronder institutionele factoren als stemplicht en opkomstpatronen tijdens nationale verkiezingen (CBS/SCP 2004).
29
Grafiek 19 Globale opkomst* bij de verkiezingen van het Europees Parlement in 2004, per EU land, in % België
90,8
Luxemburg
89,0
Malta
82,4
Italië
73,1
Cyprus
71,2
Griekenland
63,4
Ierland
58,8
Letland
48,4
Denemarken
47,9
EU25
45,6
Spanje
45,1
Duitsland
43,0
Frankrijk
42,8
Oostenrijk
42,4
Litouwen
41,3
Finland
39,4
Nederland
39,3
Verenigd Koninkrijk
38,8
Portugal
38,6
Hongarije
38,5
Zweden
37,8
Tsjechië
28,3
Slovenië
28,3
Estland
26,8
Polen
20,9 17,0
Slowakije 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Bron: Mededeling van de Commissie, Europese verkiezingen 2004, COM (2006) 790 definitief, 12/12/2006. * In België, Luxemburg, Griekenland, Italië, Cyprus en delen van Oostenrijk is er (al dan niet gesanctioneerd) stemplicht.
8.2. Opinie over Europese verkiezingen anno 2009 Hoe zit het nu met de verkiezingen voor het Europees Parlement die op 7 juni 2009 zullen gehouden worden? Heeft de Vlaming daar al een mening over? In de Eurobarometerenquête in de lente van 2008 werd de vraag gesteld of men wist wanneer de volgende Europese verkiezingen zouden plaatsvinden. Ongeveer drie op tien Vlamingen kende toen het juiste Europese verkiezingsjaar. Het valt evenwel te verwachten dat naarmate de datum dichterbij komt, hun aantal zal toenemen. Ruim de helft heeft geen idee wanneer de volgende Europese verkiezingen plaatsgrijpen. Al bij al vallen deze resultaten nog mee in Europees perspectief bekeken. De Luxemburgers, de Grieken en de Slowaken blijken het best op de hoogte te zijn van de volgende Europese verkiezingsdatum. Hekkensluiters zijn Finland, het Verenigd Koninkrijk en Bulgarije. Ruim negen op tien van hen heeft er geen weet van wanneer de volgende Europese verkiezingen doorgaan en in de eerste twee lidstaten kent zelfs nog geen 5% het juiste verkiezingsjaar.
30
Grafiek 20 Notie van datum (jaar) volgende Europese verkiezingen in (lente) 2008, vergelijking Vlaams Gewest en landen EU, % ‘Wanneer zullen, volgens u, de volgende Europese verkiezingen in ons land gehouden worden?’ 44,0
Luxemburg
56,0
35,6
Griekenland Slowakije
32,2
Vlaams Gewest
31,7
4,7 5,6
Hongarije
27,4
9,1
26,8
11,1
Ierland
24,0 23,8
Cyprus
23,3
Tsjechië
23,2
Duitsland
22,8
Malta
22,7
Slovenië
18,4
Italië
17,7
Estland
17,2
EU27
15,9
Nederland
15,2
Roemenië
12,8
Polen
12,7
53,8 74,4
6,1
70,7
8,3
68,9 77,3 20,3
59,0
9,6
71,1
3,1
78,5 12,5
69,8
5,2
77,6
8,9
75,2 21,6
63,2
13,4
73,7
3,3
83,9 8,4
12,2
Litouwen
71,6
2,3
12,9
Frankrijk
63,5 62,1 22,4
19,3
Portugal
54,5
4,4
20,7
Denemarken
51,0
15,1
Oostenrijk Zweden
62,2 17,3
30,4
België
59,7
78,9
2,2
85,6
Letland
10,3
7,2
82,5
Spanje
9,9
7,3
82,8
7,9
Bulgarije Verenigd Koninkrijk Finland
1,4
90,7
3,3 3,0
93,7
2,8 3,4 0%
93,8 10%
20%
30%
40% 2009
50% Ander jaar
60%
70%
80%
90%
100%
Weet niet
Bron: EB69.2, lente 2008.
Er werd in de lente van 2008 eveneens gepeild naar de interesse die de respondenten hebben in de volgende Europese verkiezingen. Vier op tien Vlaamse inwoners beweert geïnteresseerd te zijn in de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009. Een meerderheid van de Vlamingen vertoont geen of weinig belangstelling voor deze verkiezingen. Daarmee zit Vlaanderen ook in de Europese top vijf van meest gedesinteresseerden. De minst geïnteresseerde burgers zijn terug te vinden in Letland en Tsjechië waar respectievelijk twee en drie op tien verklaren warm te lopen voor de verkiezingen op Europees niveau. De volgende Europese verkiezingen kunnen dan weer op de meeste aandacht rekenen in Malta en Roemenië, waar meer dan zes op tien belangstelling zegt te hebben.
31
Grafiek 21 Belangstelling voor de volgende Europese verkiezingen in (lente) 2008, vergelijking Vlaams Gewest en landen EU, %* ‘De volgende Europese verkiezingen zullen gehouden worden in juni 2009. Zou u zeggen dat u geïnteresseerd bent of niet in deze verkiezingen?’ Roemenië
64,4
28,9
Malta
63,6
36,4
Luxemburg
34,6
Ierland
34,1
Denemarken
61,5 61,5 60,5
38,8
Cyprus
60,5
37,2
Nederland
57,3
42,3
56,9
Griekenland
42,9
Hongarije
43,1
Slovenië
54,7 53,9
45,2
Spanje
46,6
51,7
Finland
50,3 49,3
Zweden
49,4 49,0
Bulgarije
43,8
49,0
48,2 44,7
Italië
47,2 50,6
Oostenrijk
47,1 50,1
Portugal
47,0
België
52,6
46,8 50,5
EU27 Frankrijk
46,5
Duitsland
46,3
Estland
42,4
Litouwen
42,1
55,8 53,5
40,3
Vlaams Gewest
52,9 55,9
41,0
Polen
52,1
59,0
35,9
Verenigd Koninkrijk
62,5
31,4
Slowakije
68,3
28,1
Tsjechië
71,1
20,0
Letland 0
10
20
78,9 30
40 Geen interesse
50
60
70
80
90
Interesse
Bron: EB69.2, lente 2008. * % ‘interesse’ omvat de categorieën ‘erg geïnteresseerd’ en ‘een beetje geïnteresseerd’; % ‘geen interesse’ omvat de categorieën ‘erg’ en ‘een weinig’; antwoordcategorie ‘weet niet’ werd niet mee opgenomen.
32
Welke thema’s zouden in Europese verkiezingscampagnes zeker aan bod moeten komen? Economische en sociale aangelegenheden behoren tot de voornaamste bezorgdheden van de Vlamingen in de lente van 2008 en dit reeds vóór de financiële en economische crisis losbarste. Dit blijkt uit de keuze van de onderwerpen die het meest aangestipt werden door de Vlaamse bevolking: werkloosheid, economische groei en inflatie en koopkracht. Vooral de werkloosheid houdt de Vlaming opvallend meer bezig dan de gemiddelde EU27-burger. Opmerkelijk is ook dat de EU niet echt eigen bevoegdheden over deze items heeft, die in het middenpunt van de belangstelling staan (Europees Parlement, 2009). Kwesties die meer abstract zijn zoals de steun voor het Europese sociale model, Europese waarden en identiteit, de bevoegdheden van de Europese instellingen en de internationale rol van de EU, behoren niet echt tot de top van thema’s die door velen worden aangeduid. In de middenmoot zitten voornamelijk zaken die te maken hebben met gemeenschappelijke veiligheid zoals terrorisme, immigratie, misdaad en globale langetermijnontwikkelingen zoals vergrijzing en klimaatsverandering waarvan de impact steeds duidelijker worden. Grafiek 22 Voorkeur verkiezingsthema’s* volgende Europese verkiezingen in (lente) 2008, vergelijking Vlaams Gewest met EU27, in % ‘Op welk van volgende thema’s zou de verkiezingscampagne voor de komende Europese verkiezingen zich moeten concentreren, volgens u? Eerste (maximum 1 antwoord)? Welke andere (maximum 5 antwoorden)?’ 47,1
Werkloosheid
63,6 45,0 44,9
Economische groei 41,3
Inflatie en koopkracht
44,9 34,9 35,5
Terrorisme 31,9
Immigratie
34,6 36,8
Misdaad
34,0 31,7 32,6
Toekomst van pensioenen
33,0
Strijd tegen klimaatswijziging
29,3 17,1 17,8
Eenheidsmunt, euro
14,6 16,1
Rol EU op het internationaal toneel
16,9 15,8
Landbouw
12,4 13,8
Bewaren van het Europees sociaal model
11,9
Europese waarden en identiteit
9,4 11,8
Bevoegdheden Europese instellingen
7,9 0
10
20
30 Vlaams Gewest
Bron: EB69.2, lente 2008. * De categorie’ andere’ en ‘weet niet’ zijn niet mee opgenomen.
33
40 EU27
50
60
70
9. In een notendop De Vlaming associeert de Europese Unie in de eerste plaats met de euro en de vrijheid om overal in de EU te reizen, te studeren en te werken. De Europese Unie kan tevens op heel wat steun van de Vlaamse inwoner rekenen. Anno 2007 denkt ruim drie kwart van de bevolking dat het EU-lidmaatschap een goede zaak is en dat er zelfs voordeel mee gedaan wordt. In 1996 waren er dit nauwelijks vier op tien. Een verdere uitbreiding ziet de Vlaming steeds minder zitten. In 2007 steunt nog niet de helft een volgende uitbreiding van de EU en de groep tegenstanders is quasi even groot. De Vlaming is kennelijk goed op de hoogte van de belangrijkste Europese instellingen. Het Europees Parlement en de Europese Commissie is bij circa negen op de tien bekend in de periode 1999-2007. Bij circa twee op drie inwoners genieten deze instellingen ook het meeste vertrouwen in 2007. Dit is meer dan in 1999 toen ruim de helft van de Vlaamse bevolking zei vertrouwen te hebben in deze inrichtingen. Veel minder gekend zijn organisaties zoals het Comité van de Regio’s en het Economisch en Sociaal Comité van de Europese Unie. Hier moeten ongeveer vier op vijf verstek laten gaan als het op kennis aankomt. Het vertrouwen in beide instanties ligt wel wat hoger: ongeveer vier op de tien Vlamingen heeft er eerder wel vertrouwen in anno 2007. Grafiek 23 Overzicht van de evolutie van enkele opvattingen van de Vlaming t.o.v. de Europese Unie, beginjaar = 100
Vindt het in het algemeen gesproken een goede zaak dat het eigen land lid is van de EU (1996-2007) 200
150 Is geneigd de Europese Commissie te vertrouwen (19992007)
Vindt dat het eigen land, alles welbeschouwd, voordeel heeft van lidmaatschap van de EU (1996-2007)
100
50
0
Is geneigd het Europees Parlement te vertrouwen (19992007)
Is voor een verdere uitbreiding van de EU (2000-2007)
Is geneigd de Europese Unie te vertrouwen (2003-2007)
2007
Beginjaar
Bron: EB46-68.1, herfst 1996-2007. * 1996-2003: EU15, 2004-2006: EU25, 2007: EU27.
34
Grafiek 24 Vergelijking tussen de Vlaming en de gemiddelde EU27 inwoner van enkele opvattingen t.o.v. de Europese Unie in (herfst) 2007, EU27 = 100 Vindt het in het algemeen gesproken een goede zaak dat het eigen land lid is van de EU 150
100 Vindt dat het eigen land, alles welbeschouwd, voordeel heeft van lidmaatschap van de EU
Is geneigd de Europese Commissie te vertrouwen 50
0
Is geneigd het Europees Parlement te vertrouwen
Is voor een verdere uitbreiding van de EU
Is geneigd de Europese Unie te vertrouwen
Vlaams Gewest
EU27
Bron: EB68.1, herfst 2007.
Globaal genomen kan men stellen dat de Vlaming er de voorkeur aan geeft om samen met de andere EU-lidstaten iets te doen aan grensoverschrijdende problemen (zoals milieu), maar meer terughoudendheid aan de dag legt tegenover gemeenschappelijk beleidsvorming als het over klassieke taken (bijvoorbeeld gezondheid en sociale zekerheid) van de verzorgingsstaat gaat. Voor een aantal onderwerpen is de overtuiging voor een gezamenlijke Europese aanpak behoorlijk toegenomen tussen 1999 en 2007. In de lente van 2008 wist drie op tien Vlamingen aan te geven wanneer de volgende Europese verkiezingen zullen gehouden worden. Vier op tien is hierin ook geïnteresseerd. Meer dan de helft van de bevolking is dat echter niet. Tot de belangrijkste Europese campagnethema’s die naar voren worden geschoven, behoren: werkloosheid, economische groei, inflatie en koopkracht.
35
Bibliografie Bouckaert, G., Hondeghem, A., Janvier, R., De Rynck, F. & Bursens, P. (2005), Jaarboek SBOV 2004: Vlaanderen en/in Europa: omgaan met de Unie en vergelijkend leren, Brugge: die Keure. CBS/SCP (2006), Divers Europa. De Europese Unie in de publieke opinie & verscheidenheid in cultuur, economie, en beleid, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Planbureau. CBS/SCP (2004), Bestemming Europa, immigratie en integratie in de Europese Unie, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Planbureau. Dekker, P., van der Horst, A., Kox, H., Lejour, A., Straathof, B., Tammes, P., Wennekers, C. (2007), Marktplaats Europa. Vijftig jaar publieke opinie en marktintegratie in de Europese Unie, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Planbureau. Díez Medrano, J. (2003), Framing Europe. Attitudes to European Integration in Germany, Spain and the United Kingdom, New Jersey: Princeton University Press. Europees Parlement (2009), European Elections 2009. European Parliament Eurobarometer (EB Standard 70) – autumn 2008, Strasbourg. Europese Commissie (2007), Hoe werkt de Europese Unie? Uw wegwijzer voor de EUinstellingen, Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Europese Commissie (2007), Panorama van de Europese Unie, Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Europese Commissie (2001), Hoe zien Europeanen zichzelf? Een kijkje in de spiegel door middel van opiniepeilingen, Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Europese Commissie (2006), Mededeling van de Commissie, Europese verkiezingen 2004, COM (2006) 790 definitief, 12/12/2006, Brussel: Commissie van de Europese Gemeenschappen. Fontaine, P. (2007), Europa in 12 lessen, Brussel: Europese Commissie. Herzog, R. & Gerken, L. (2007), An article on the EU Constitution, Centrum für Europaïsche Politik. Töller, A. E. (2006), How European Integration Impacts on National Legislatures: The Europeanization of The German Bundestag, Center for European Studies, Working Paper Series 06.2 (2006). Vos, H. (2008), artikel Hendrik Vos over Europa, Knack 30 januari 2008. Vos, H. (2008), Europa regeert België, WeekendKnackFocus 29 januari 2008. Vos, H. & Heirbout, R. (2008), Hoe Europa ons leven beïnvloedt, Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
36