Kleur geven aan ‘internationals’ in het MKB Over competenties van ‘internationals’ in het MKB
door
Frank Vonk in samenwerking met Anne-Marie Haanstra Matthieu van den Bosch Gerard van Hal Louise van Weerden
Lectoraat Internationale handel voor het MKB Hogeschool van Arnhem en Nijmegen 2005
Colofon Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Economie en management Postbus 5171, 6802 ED Arnhem E
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] T (026) 369 11 09 F (026) 365 81 26 I www.han.nl ISBN 90-808086-@-@ Han University Press Arnhem, the Netherlands Realisatie: HAN MCV
Kleur geven aan ‘internationals’ in het MKB Over competenties van ‘internationals’ in het MKB
Inhoudsopgave
Inleiding
7
1 Competenties in het MKB 1.1 Onderzoek naar competenties van ‘internationals’ in het MKB 1.2 Het onderzoek 1.3 Selectie van branches 1.4 Welke competenties heeft de ‘international’ nodig? 1.5 Vaardigheden in het hbo 1.6 Beroepstaken en competentieontwikkeling
8 10 11 12 13 16
2 Een vaardighedenmatrix 2.1 Het beroepenveld en het onderwijs
20 24
3 Conclusie
26
4 Literatuur
28
Bijlage 1 Checklist Bijlage 2 Generieke hbo-competenties Bijlage 3 Domeincompetenties Bachelor commerce
29 33 35
8
Inleiding In april 2005 is het rapport ‘Internationals’ voor het MKB verschenen (zie: Braaksma 2005). In dit rapport willen de auteurs kleur geven aan de international, werkzaam in het Midden- en Kleinbedrijf (MKB), door verslag te doen van het beroepsprofiel van hoger opgeleiden voor internationale functies in het MKB. Gezamenlijk onderzoek door de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (in het bijzonder het Lectoraat ‘Internationale Handel voor het Midden- en Kleinbedrijf ’) en het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) te Zoetermeer, geeft een eerste indruk van de wensen en eisen binnen MKB-branches met betrekking tot het hoger opgeleiden die de internationale markt betreden. In dit kwalitatieve onderzoek staan de wensen en eisen van de geïnterviewde bedrijven samengevat met betrekking tot enerzijds de in het MKB werkzame internationals en anderzijds de internationaal georiënteerde hboopleidingen, waar deze internationals van afkomstig zijn.1
1 Voor het EIM participeerden dr. Y. Prince en dr. R. Braaksma in het project. Namens de HAN waren dit drs. L. van Weerden (lector “Internationale Handel voor het MKB”) en dr. F. Vonk, M. van den Bosch MBA en drs. A. Haanstra (leden van de kenniskring van het lectoraat). De interviews werden afgenomen tussen juni en december 2004. Met dank aan prof. dr. Peter S. Zwart, bijzonder hoogleraar Small Business en Entrepeneurship aan de Faculteit voor Economische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen voor zijn kritisch commentaar op een eerdere versie
1 Competenties in het MKB 1.1 Onderzoek naar competenties van ‘internationals’ in het MKB Hbo-geschoolde professionals zouden op basis van de verkregen resultaten uit de interviews moeten beschikken over de juiste kennis en een aantal vaardigheden die enerzijds uit de praktijk, anderzijds uit het genoten onderwijs voortkomen. Deze kennis en vaardigheden hebben betrekking op de internationale bedrijfsactiviteiten van MKB-bedrijven. De persoonlijke kwaliteiten bestaande uit deze kennis en vaardigheden samen met de professionele houding worden competenties genoemd. Alle competenties zijn ingebed in contexten of situaties die mede bepalend zijn voor de geschiktheid van de professioneel handelende beroepsbeoefenaar. Binnen de hogescholen worden in deze competenties drie niveaus onderscheiden: 1 Wat is de opleidingsbekwaamheid van de student? Ofwel voldoet de student aan de toegangseisen van het hbo? 2 Wat is de afstudeerbekwaamheid van de student? Is de student in staat om zelfstandig onderzoek te verrichten t.b.v. de bachelor thesis of de afstudeeropdracht? 3 Wat is de startbekwaamheid van de student? Kan de student direct instromen in de beroepspraktijk en wat is zijn kans op succes. Deze drie niveaus van bekwaamheid worden uitgedrukt in ‘competenties’, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen algemene hbo-competenties (zie bijlage 2) en beroepsspecifieke competenties (zie bijlage 3). De student wordt geacht in specifieke beroepssituaties adequaat te kunnen oordelen over de effectiviteit van zijn handelen en krijgt in het onderwijs aangeleerd om hierop te reflecteren, d.w.z.: zijn handelen af te stemmen op de eisen die de beroepscontext aan hem stelt. Dit handelen wordt gevoed vanuit of door de verworven of aangeleerde competenties (zie het competentiemodel in figuur 1). Het verwerven van competenties en het
competentiegericht opleiden is de verantwoordelijkheid van het onderwijs, maar vormt ook de spil voor het functioneren van medewerkers in hun beroep. Het gaat hier om een combinatie van kennis, vaardigheden en professionele houding die tot uitdrukking komen in constructies als: “de beroepsbeoefenaar kan … (taak) verrichten in … (deze context) en kan reflecteren op de effectiviteit van zijn handelen in specifieke beroepscontexten”. In onderstaande figuur wordt de competentie afgebeeld zoals deze binnen de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen wordt gehanteerd: het professioneel handelen wordt mogelijk gemaakt door de competenties (zie het ovaal onder de oppervlakte) die in beroepssituaties min of meer bewust worden toegepast. Daarnaast bestaat het professionele, situatiegebonden handelen uit de beroepsspecifieke beoordeling van de medewerker op bijvoorbeeld resultaten die hij bereikt en uit de individuele reflectie op zijn handelen, bijvoorbeeld tijdens functioneringsgesprekken of waar het gaat om nieuwe situaties, waarin de medewerker wordt teruggeworpen op zijn kennis, vaardigheden en professionele houding. Competenties
beroepssituatie context (situaties)
handelen
beoordeling
reflectie
competenties (vermogen tot)
kennis
houding pers vaardigheden
Figuur 1: Een competentiemodel (uit: Eindrapport van het Expertisecentrum voor Leren en Opleiden 2004)
Wanneer we dit model ten grondslag leggen aan de vragenlijst (zie bijlage 1) die is voorgelegd aan de directeur-eigenaren, exportmanagers en HRmanagers van de geïnterviewde bedrijven dan komt het volgende beeld naar voren. De belangrijke aspecten van het functioneren van hbo’ers in de internationale beroepspraktijk zijn het beheren en werven van internationale relaties en het daarmee kunnen onderhandelen. Dit zijn vaardigheden die min of meer expliciet in het hbo aan de orde komen, maar met name gerelateerd zijn aan de persoonlijke kwaliteiten van de internationaal werkzame hbo’ers. In de alledaagse werkzaamheden blijken de geïnterviewde bedrijven meer waarde te hechten aan de persoonlijke houding die hbo’ers meenemen vanuit hun persoonlijke ontwikkeling die niet alleen door hun opleiding in het hbo wordt gevormd. Belangrijk in het interview is ook de handelingscontext van de hbo’er in de internationale beroepspraktijk: wat doet hij zoal overdag; welke functies hebben ze; wat is specifiek voor deze functies en wat is de gewenste output die van de hbo’er wordt verwacht? Naast de praktijk wordt ook het onderwijs en de rol ervan voor de internationaal werkzame hbo’er besproken. Aangezien veel geïnterviewde bedrijven aangeven dat de ‘persoonlijkheid’ van de ‘international’ van doorslaggevend belang is, worden hier veelal obligate antwoorden gegeven: talenkennis, kennis van de nationale en bedrijfscultuur, technische- of vakkennis, telefonische verkoopvaardigheden, enz. In het navolgende zal deze discrepantie tussen wat het onderwijs biedt aan de ‘internationals’ in het hbo, en wat het MKB van de afgestudeerde ‘internationals’ vraagt nader onder de loep worden genomen.
1.2 Het onderzoek Van september tot december 2004 is door het lectoraat in samenwerking met het EIM kwalitatief onderzoek verricht onder 47 MKB-ondernemers in verschillende branches (zie 1.3.). Tijdens dit onderzoek werden op basis van een vragenlijst (zie bijlage 1) door de geïnterviewde bedrijven de dagelijkse werkzaamheden van de ‘international’ in kaart gebracht. De interviews werden afgenomen met directeur-eigenaren, exportmanagers en HR-managers. De interviews zijn opgezet rondom
10
de kennis, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen of kenmerken waar de ‘international’ volgens de geïnterviewde bedrijven over dient te beschikken, wil hij/zij de internationale werkzaamheden succesvol kunnen uitvoeren. Enerzijds ging het daarbij om de “veronderstelde” kennis, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen, anderzijds om de rol die de onderwijsinstellingen in het hbo in de verwerving hiervan zou kunnen of moeten spelen. Het uitgangspunt van het onderzoek was ‘internationalisering’ in de meest brede betekenis van het woord. De betekenissen die de geïnterviewden aan internationalisering toekenden, variëren van import en export tot strategische allianties met buitenlandse partners, outsourcing en joint-ventures.
1.3 Selectie van branches In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de deelnemende branches en de aantallen interviews die zijn afgenomen: Aantal
Hightech industrie Traditionele industrie
9 10
ICT sector
9
Groothandel
8
Zakelijke dienstverlening
9
Tabel 1: Aantal interviews per sector (zie: Braaksma 2005: 22)
De keuze voor deze branches is gemaakt op basis van de omvang van de internationale handelscontacten (10% export of meer). Op de gebieden technologie, ICT, industrie, dienstverlening en handel worden wereldwijde contacten onderhouden, van Duitsland en België tot China, de VS en Scandinavië (zie Braaksma 2005).
11
1.4 Welke competenties heeft de ‘international’ nodig? Bij de vraag naar de gewenste kennis, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen worden door de hiervoor genoemde selectie uit MKB-bedrijven de volgende competentie-elementen genoemd: Kennis
1 kennis van de cultuur a contacten leggen, vertrouwen wekken en verstandhouding b elementaire do’s en don’ts in de (in)formele omgang met relaties c gebruiken en gewoonten van een land d goede manieren en omgangsvormen e algemene ontwikkeling 2 talenkennis (Duits, Engels, Frans, Spaans en in sommige gevallen een Slavische taal, bijv. Russisch) 3 technische- of productkennis a van feitelijke technische kennis tot verkooptechnieken b kennis van commerciële technieken naast productkennis Vaardigheden
4 commerciële vaardigheden a binnenhalen van orders uit het buitenland b commerciële werkervaring 5 praktijkervaring a kennis van product-marktcombinaties en commerciële ervaring b leertraject voor hbo-opgeleiden zijnde stage- en andere praktijkopdrachten (korte termijn rendement; schoolkennis werd in het algemeen als beperkt houdbaar gezien) Persoonlijkheid/houdingselementen
6 persoonlijke eigenschappen: a analytisch vermogen b verkooptalenten c potentie, mentaliteit en instelling (zie: Braaksma 2005: 25ev)
12
Deze elementen heeft de aankomende ‘international’ volgens de geïnterviewde bedrijven nodig. Hieruit blijkt dat vooral vaardigheden en persoonlijkheid van doorslaggevend belang voor het succesvol opereren binnen het bedrijf worden beschouwd. Daarbij worden kennis en vaardigheden veelal overgelaten aan het onderwijs. Men gaat er vanuit dat het onderwijs deze elementen voldoende aanbiedt en dat studenten voldoende ruimte krijgen om bijvoorbeeld tijdens de stage of in externe projectopdrachten, waarbij studenten voor bedrijven projecten uitvoeren, deze kennis en vaardigheden te verwerven. Daar waar het gaat om de persoonlijke houding worden de aankomende “internationals”niet of nauwelijks door het onderwijs uitgedaagd. Een voorbeeld is het volgen van een stage of een studie in het buitenland. Deze worden door veel studenten niet geambieerd, terwijl veel opleidingen legio mogelijkheden hiertoe hebben (bijvoorbeeld door convenanten met partner-hogescholen). De vraag is hier of opleidingen die “internationals” opleiden deze buitenlandse contacten niet verplicht in het curriculum zouden kunnen opnemen?
1.5 Vaardigheden in het hbo Onderdeel van de vragenlijst in het onderzoek bij de in 1.2. genoemde bedrijven vormde een lijst met vaardigheden die standaard deel uitmaken van de internationaal georiënteerde opleidingen. Deze lijst kende de volgende vaardigheden: a b c d e
verrichten landenstudies en marktonderzoek opstellen van marketingplannen opstellen van een exportplan evalueren van het buitenlandbeleid van de onderneming onderzoek naar klanttevredenheid, en naar imago van de onderneming f internationaal relatiebeheer en acquisitie g namens de onderneming onderhandelen met partijen in het buitenland h uitvoeren van sterkte/zwakte-analyses (SWOT-analyses) van de onder-
13
neming en eventueel aanpassing van de buitenlandactiviteiten voorstellen i bekijken of de interne organisatie spoort met de buitenlandactiviteiten en eventueel aanpassingen voorstellen (Zie bijlage 1, p. 15) De meeste beroepsproducten die de ‘international’ tijdens zijn studie oplevert, kennen meerdere van deze vaardigheden. Daarbij wordt uitgegaan van beroepstaken als het ‘opstellen’ van een plan, het ‘onderzoek verrichten’, het ‘uitvoeren van’ sterkte-zwakte-analyses etc. die worden gekoppeld aan beroepsspecifieke competenties, die de opleiding in samenspraak met het beroepenveld heeft opgeleverd. De te verwerven competenties zijn echter vaak uitgedrukt in meetbare, d.w.z. op kennis en vaardigheden gestoelde beroepsproducten. We constateren dat van de negen voorgelegde vaardigheden waarin hbo’ers in de internationale commerciële opleidingen worden geschoold (zie bijlage 1, vraag 17), de bedrijven vooral de operationele taken het belangrijkste vinden, te weten
2 Onder communicatieve vaardigheden wordt vooral verstaan: het kunnen luisteren (ook in de taal van de klant waarmee wordt onderhandeld), netwerken, kunnen interpreteren van de wensen van klanten of signalen kunnen opvangen en deze vertalen naar het eigen bedrijf toe ofwel: wat kunnen we binnen ons bedrijf voor de klant doen en wat zijn de ervaringen met intermenselijke en interculturele contacten en onderhandelingsgewoonten in het buitenland. De vraag in dezen is, in hoeverre de internationale opleidingen binnen de hogescholen in Nederland aan deze contacten en gewoonten op een ‘levensechte’ wijze vorm kunnen geven. Volstaan interculturele communicatie of intercultureel management en wat zou een meerwaarde kunnen zijn in vergelijking met de huidige onderwijseenheden intercultureel management? In dit kader moet ook de focus op de eigen cultuur en de culturele gewoonten worden genoemd en de belangrijke rol van inzicht in en het kunnen hanteren van verschillende wijzen van communiceren. 3 De persoonlijke eigenschappen bestaan naast de vereiste communicatieve vaardigheden uit houdingsaspecten. Hieronder verstaat men: de omgang met verschillen in arbeidsethos, verschillen in sociale vaardigheden, het openstaan voor en het accepteren van andere culturen, de nieuwsgierigheid naar andere culturen, het kunnen toepassen van kennis van en inzicht in vreemde culturen. Deze eigenschappen worden binnen het hbo nauwelijks aan de orde gesteld of beoordeeld. Al worden studenten wel beoordeeld op hun inzet, teamwork etc. al zijn deze persoonsafhankelijk en moeilijk te trainen.
14
1 2 3 4
relatiebeheer, acquisitie, onderhandelen, aanpassingsvoorstellen doen.
Specifieke managementtaken als de evaluatie van het buitenlandbeleid en beleidsaanpassingen met betrekking tot dit beleid en de interne organisatie worden lager gewaardeerd door de ondervraagde bedrijven. Opmerkelijk is ook dat marketing- en exportplannen en klanttevredenheidsonderzoeken minder belangrijk worden geacht. Men zou verwachten dat deze bij internationale commerciële activiteiten hoger gewaardeerd worden. Het uitvoeren van landenstudies en marktonderzoek, waaraan in de internationale commerciële opleidingen veel aandacht wordt besteed, wordt door de ondernemers eveneens minder gewaardeerd dan algemeen in het hbo wordt aangenomen (zie de afbeeldingen hierna; uit: Braaksma 2005: 23ev). Ondernemers hechten meer waarde aan persoonlijke eigenschappen van de afgestudeerden. Daar zou echter nog nader onderzoek naar verricht kunnen worden. Bovengenoemde informatie is verkregen uit de vraag wat de internationaal opererende functionarissen binnen het MKB zoal doen: wat zijn hun taken en waar bestaan de internationale contacten in de praktijk uit? De nadruk ligt daarbij op de communicatieve vaardigheden en persoonlijke eigenschappen die aan de interculturele setting van internationaal zakendoen ten grondslag liggen (zie bijlage 1, vraag 11). Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de gewenste communicatieve vaardigheden2 en persoonlijke eigenschappen (competenties) belangrijker worden geacht door de geïnterviewde ondernemers dan het kunnen verrichten van onderzoek en het opstellen van bijvoorbeeld marketing- of exportplannen (dit zijn specifieke kennisonderdelen, waar de hogescholen in hun curricula of leerplannen goed op voorbereiden). De hiervoor onder 5 en 6 genoemde ervaring en persoonlijke eigenschappen vormen de basis voor het succesvol uitvoeren van internationale werkzaamheden door hoger opgeleiden in MKB organisaties.4
15
De hbo-student heeft tijdens zijn studie al de nodige ‘vlieguren’ gemaakt in de praktijk. Op dit moment zijn stages en afstudeeropdrachten (de bachelor thesis) de belangrijkste praktijkcomponenten, ook zijn er verschillende grootschalige projecten, waarin de praktijk is meegenomen: acquisitie, kleinschalige onderzoek etc., al vinden deze meestal op ‘nationaal niveau’ plaats. Een groot aantal geïnterviewde bedrijven geeft aan dat het wat hen betreft wel wat “meer” mag zijn. Daarbij ligt de nadruk op het leggen en onderhouden van internationale contacten en netwerken. De tot ‘international’ opgeleide hbo’er zal ook hiervoor de nodige internationale praktijkervaring op moeten doen buiten de opleiding. Het opdoen van een dergelijke praktijkervaring zou bijvoorbeeld ook binnen internationaal opererende bedrijven in Nederland kunnen. Daarbij moeten wel eisen gesteld worden aan de aard en omvang van deze praktijkervaring. Zo zijn bedrijven van mening dat stageopdrachten niet alleen uit onderzoek mogen bestaan maar dat een student ook enige verantwoordelijkheid moet krijgen voor handelscontacten en afspraken met het buitenland. Daartoe heeft het lectoraat Internationale Handel voor het MKB inmiddels het HAN-exportbureau opgericht waar studenten onder begeleiding van ervaren exportmanagers concrete internationale praktijkervaring opdoen.
1.6 Beroepstaken en competentieontwikkeling Wat wordt er nu gedaan om binnen het hoger onderwijs de vraag van studenten en de internationaal opererende MKB-bedrijven beter af te stemmen op de inhoud van het curriculum? We hebben al gezien dat er een discrepantie bestaat tussen enerzijds vaardigheden en kennis en anderzijds de persoonlijke eigenschappen, de houdingselementen, en de manier waarop MKB-bedrijven vinden dat hun ‘internationals’ idealiter
4 De basis voor dit onderzoek is kwalitatief van aard. We kunnen op basis van een aantal vergelijkingen tussen branches wel verschillen uitfilteren (zie het vervolg van deze analyse), maar in hoofdlijnen blijven de resultaten hetzelfde: ervaring en persoonlijke kenmerken.
16
zouden moeten worden opgeleid. Het gaat er dan in het bijzonder om vast te stellen, op welke wijze de in de beroepscontext ingebedde handelingen van de aankomende ‘international’ in het onderwijs worden voorbereid. We gaan hierbij uit van de tabellen die te vinden zijn in Braaksma (2005: 23ev) en die we hieronder samengevoegd weergeven. We geven alleen de totaal- of overallscore van alle sectoren: Figuur 2: Vaardigheden naar belang volgens het MKB, alle sectoren totaal (alle sectoren) 8,0 6,0
4,3
4,1
SWOT-analyses en evt. aanpassingsvoorstellen
landenstudies en marktonderzoek
3,9
3,9
3,5
3,0
2,4
evalueren buitenlandbeleid
5,0
interne organisatie en evt. aanpassingsvoorstellen
6,1
onderhandelen
2,0
relatiebeheer en aquisitie
4,0
exportplan
klanttevredenehidsssss- en imago-onderzoek
marketingplannen
0,0
(Zie: Braaksma 2005: 23)
Toegepast op deze grafiek zien we relatiebeheer, acquisitie en onderhandelen als belangrijkste vaardigheden. We zouden in termen van beroepstaken5 deze vaardigheden specifieker kunnen omschrijven als:
17
- het beheren van relaties - het werven of verwerven van klanten en opdrachten (acquireren) - het onderhandelen met klanten (afnemers), belanghebbenden op verschillende niveaus (mede op basis van productkennis), directie en werknemers, etc. - het doen van aanpassingsvoorstellen (en uiteindelijk het implementeren ervan). Bij implementatie van bovengenoemde taken in het onderwijs (zie ook: Braaksma 2005: 28ev), worden ze onderdeel van het opleidingsprogramma en kan op basis van specifieke beroepsproducten een concentrische inbedding in het leerplan (curriculum) worden nagestreefd: de student moet deze taken op een steeds professionelere manier kunnen uitvoeren. In het kader van het vraaggestuurde onderwijs wordt deze benadering duidelijker vorm gegeven binnen de hoofdfasetrajecten (majors). Dat houdt in dat het onderwijs steeds minder gestuurde, maar wel uitdagende leeromgevingen creëert, waarbinnen de diverse beroepsproducten worden opgeleverd. In het 4de jaar moet een implementeerbare opdracht geschreven en getoetst zijn aan de praktijk. Hier speelt de kwaliteit van het product, d.w.z. de afstudeeropdracht, een belangrijke zo niet doorslaggevende rol. Door de geïnterviewden wordt uitgegaan van de ‘gemiddelde’ hbo’er, dat wil zeggen de hbo’er met een bachelordiploma techniek, economie of anderszins die solliciteert naar een vacature op hbo-niveau. Het gaat niet om mbo-afgestudeerden of medewerkers met werkervaring elders. Ook wordt niets gezegd over een ‘goede’ hbo’er, een hbo’er die het tijdens de opleiding, bij stages en afstudeeropdrachten, uitstekend doet: heeft deze nog bepaalde dingen voor op de gemiddelde hbo’er? Naar de kwaliteit van de afgestudeerde zou nog nader onderzoek verricht kunnen worden. De vaardigheden en professionele houding die in het bovenstaande worden bedoeld, moeten bij de ontwikkeling van krachtige leeromgevingen die de eigen verantwoordelijkheid van de student centraal stellen zeker meegenomen moeten worden. Men constateert hier als manco’s:
18
- de gebrekkige zelforganisatie - de gebrekkige multifunctionaliteit (in tegenstelling tot de wetenschappelijk opgeleide medewerker). Deze twee aspecten zijn mede bepalend binnen de opleidingen om de student uiteindelijk niet alleen opleidings- en afstudeerbekwaam te maken (de beide eerste niveaus binnen het huidige hoger beroepsonderwijs) maar óók startbekwaam voor de specifieke, internationale beroepspraktijk. Op dit hoogste niveau binnen de bacheloropleiding kan men zich afvragen, aan welke competenties (vaardigheden en attitudes) de startbekwame ‘international’ moet voldoen, dat Wil zeggen welke meetlat wordt gehanteerd. Hier is de inbreng van de beroepspraktijk, onder andere vertegenwoordigd in de diverse beroepenveldcommissies (de BVC’s) van groot belang. Dat er verschillen aanwijsbaar zijn binnen de diverse onderzochte branches moge duidelijk zijn. In het algemeen kunnen we toch concluderen dat de persoonlijke vaardigheden binnen de nieuw te ontwikkelen curricula een hoge prioriteit dient te krijgen.
5 De term ‘beroepstaak’ wordt heden ten dage in het vraaggestuurde hbo-curriculum gehanteerd om de specifieke vaardigheden aan te duiden die de student in de loop van zijn studieloopbaan dient te verwerven om uiteindelijk startbekwaam te worden. Daarbij staat het beroep of de beroepscontext centraal en niet langer de aangeboden leerstof. Deze krijgt pas betekenis in genoemde beroepscontext. 6 Het ‘beroepsproduct’ is het uiteindelijk resultaat van uitgevoerde beroepstaken. Meerdere beroepstaken kunnen tot één beroepsproduct leiden en één beroepstaak tot meerdere beroepsproducten. Beide, beroepstaak en beroepsproduct, worden bepaald door verschillende opleidingsspecifieke en generieke hbo-competenties, alsmede door landelijk vastgestelde competenties voor de bacheloropleidingen binnen het domein “commerce”. In bijlagen 2 en 3 zijn de generieke hbo-competenties en de bachelorcompetenties voor het domein commerce opgenomen.
19
2 Competentietabellen7 Op basis van het onderzoek (Braaksma 2005) en de genoemde vaardigheden- en persoonlijkheidselementen komen we tot onderstaande tabellen, waarin we specifieke kennis-, vaardigheden- en houdingselementen opnemen die door de geïnterviewde bedrijven specifiek zijn genoemd. Naast de ‘competentietabel’ zal een tabel worden opgenomen die specifiek alle persoonlijke eigenschappen noemt, die de geïnterviewde bedrijven belangrijk achtten voor het succesvol kunnen handelen door de ‘international’. Met deze tabellen willen we een beeld schetsen van de voor de internationale beroepspraktijk relevant geachte houdings-, vaardigheden en kenniselementen. Een grootschaliger onderzoek zou hier weliswaar meer informatie opleveren, al vragen we ons hierbij af of er veel afwijkende antwoorden op de door ons gestelde vragen zouden worden gegeven. Veel vigerend onderzoek naar hbo’ers in het leveren vergelijkbare onderzoeksresultaten op (vgl. Boorsma et al. 2004; Vermeulen et al. 2005) De indeling naar kleuren is geschied op basis van onderscheidende kenmerken. De gekozen kleuren zijn willekeurig, maar geven wat ons betreft aan dat een international in het MKB een kleurrijk persoon is die letterlijk van vele markten thuis is: Kennis Vaardigheden Houding of persoonlijke eigenschappen Inter- of crosscultureel denken Exportactiviteiten
7 Deze tabellen zijn gebaseerd op Braaksma (2005), hoofdstukken 4 en 5 (pp. 19-39).
20
Allereerst laten we in twee tabellen zien welke competenties de ondernemers in het MKB voor internationaal zakendoen veronderstellen en wat het onderwijs kan bijdragen aan de opleiding van “internationals”: Tabel 1: Competenties Door de geïnterviewde bedrijven veronderstelde competenties
De taak van het onderwijs, het competentiegericht opleiden van internationals volgens de geïnterviewde bedrijven
1 Productkennis: exportmanagement en -activiteiten, kennis van het vakgebied
1 Productkennis: internationale ontwikkelingen, kostenbaten analyses, marktverkenningen
2 Culturele kennis en vaardigheden: kennis van landen en de functie van die kennis in macro-economisch perspectief. Voorts kennis van de EU en haar wet- en regelgeving, het kunnen omgaan met cultuurverschillen
2 Culturele kennis en vaardigheden: gewoontes van landen kennen en de rol hiervan voor de internationale handel
3 Kwaliteitszorg: kennis omtrent de kwaliteit van internationale handelsprocessen en deze kwaliteit kunnen borgen
3 Kwaliteitsbeheer: modellen en denkwijzen over kwaliteits management
4 Communicatieve vaardigheden: presentatie- en schrijfvaardigheden
4 Klantgerichtheid: inspelen op de wensen van klanten (klantgericht handelen),
5 Innovatief en creatief denken: out-of-the-box, buiten bestaande kaders kunnen denken, internationale veranderingen kunnen volgen en hierop in kunnen spelen
5 Innovatief en creatief handelen: alternatieve handelwijzen in een internationale context kunnen plaatsen, zich losmaken van een vast stramien van denken en doen.
6 Het gaat hier om het verzamelen van gegevens en de analyse, modelmatige benaderingen en het onderkennen van specifieke problemen die een creatieve oplossing behoeven 6 Flexibiliteit: loslaten van de strakke manier van denken in Nederland (dit in tegenstelling tot wat we zelf denken, nl. dat we flexibel zijn
7 Flexibiliteit (verschillende handelwijzen gebruiken en het verschillend kunnen interpreteren van gegevens)
7 Talenkennis
8 Kennis van talen en culturen: Engels en een 2de moderne vreemde taal (Duits, Frans, Spaans, Italiaans, Russisch)
8 Adviesvaardigheden: op verschillende niveaus
9 Adviesvaardigheden (in het algemeen)
9 Aanpassen aan buitenlandse export activiteiten
10 Aanpassen aan buitenlandse exportactiviteiten (inspelen op actuele processen)
21
In het bovenstaande overzicht (zowel de linker- als de rechterkolom) worden feitelijk alle competenties genoemd die in het hbo een plaats hebben en die men terugvindt in de competentielijsten van de verschillende commerciële opleidingen (vgl. bijlage 3 voor de competenties in het domein van de bachelor ‘commerce’). De vraag die we ons naar aanleiding van bovenstaande lijst stellen is echter wel, of deze competenties voldoende (op het gewenste niveau) en op de juiste manier (afgestemd op de specifieke beroepsprofielen) worden aangeleerd, zeker als de geïnterviewde bedrijven zelf aangeven dat in eerste instantie niet kennis en vaardigheden, maar houdingselementen een doorslaggevende rol spelen (zie hieronder tabel 2). Opmerkelijk is dat over het algemeen de ondernemers in het MKB zeer tevreden zijn over de kwaliteit van de hbo-stages en de afstudeeropdrachten. De vraag blijft: hoe terecht is deze tevredenheid?8 Heeft dit te maken met het ‘gemiddelde’ niveau van de werkzaamheden of liggen er andere redenen aan ten grondslag, bijvoorbeeld de persoonlijke eigenschappen van de stagiair(e)s die voldoen aan de wensen van de geïnterviewde bedrijven? Hier zou men zich dan af kunnen vragen wat dan nog de specifieke meerwaarde van de hbo-opleidingen zijn? Verder onderzoek is hier nodig. Wanneer we naar de lijst met specifieke houdingselementen kijken die door de geïnterviewde bedrijven worden genoemd dan valt op dat deze door de ondernemers niet geplaatst worden binnen de verantwoordelijkheid van het onderwijs maar bij ‘associaties’ die zij hebben bij medewerkers op hbo-niveau (zie vraag 9 in bijlage 1). Bij vraag 13 in de vragenlijst (zie bijlage 1), waarbij gevraagd werd naar de specifieke vaardigheden van de hbo-medewerker die door het onderwijs zouden moeten worden aangeleerd kwamen onderstaande persoonlijkheidskenmerken niet of nauwelijks voor. Het gaat daarbij (in willekeurige volgorde) om de volgende persoonlijkheidskenmerken: 8 Dit staat ook haaks op een conclusie uit Vermeulen et al (2005: 9), waarin wordt gesteld dat “voor het hoger onderwijs in Nederland geldt dat kenmerken van de opleiding als talenkennis, tijd besteed aan de studie, tijd besteed aan buiten-curriculaire activiteiten, buitenlandervaring en leeraspecten in de opleiding geen invloed hebben op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. Dit is in tegenstelling tot wat mag worden verwacht”. De reacties van de ondernemers laten in ons geval in ten minste een aantal genoemde factoren een ander beeld zien.
22
Tabel 2: Persoonlijkheidskenmerken waar volgens de geïnterviewde bedrijven ‘internationals’ over moeten beschikken Door de ondernemer veronderstelde persoonlijkheidskenmerken 1 Gevoel voor handel 2
Gevoel voor sfeer
3
Zelfstandig kunnen werken
4
In teamverband (nationaal en internationaal) kunnen werken
5
Spil in het bedrijf kunnen zijn
6
Ondernemer zijn
7
Een persoonlijkheid hebben en zijn
8
Integer zijn en verantwoordelijkheidsgevoel hebben
9
Beslissing durven nemen (lef)
10 Probleemoplosser zijn 11 Motivatie en ambitie tonen 12 Niet honkvast 13 Geen 9-5 mentaliteit 14 Stressbestendig zijn 15 Boven de materie staan (deze overzien) 16 Representatief zijn
9 Wat betreft het ‘ondernemer zijn’ biedt PiMedia (2002: 44-57) aardige aanknopingspunten om de competentie ‘ondernemen’ vanuit de volgende deelcompetenties inhoud te geven: ondernemerschap, markt- en klantgerichtheid en netwerken. Elke deelcompetentie wordt onderscheiden in ‘gedragsvoorbeelden’, ‘bijzonderheden’, ‘STARTvragen’, ‘coachingsactiviteiten’ (informeren, assisteren, verwijzen) en afgesloten met ‘doe-het-zelf tips voor de medewerker’, een beschrijving van de ‘niet-passende’ en ‘passende’ samenhang met de persoonlijkheid. Wat betreft ondernemerschap is passend: “onderzoekt graag nieuwe dingen en schrikt niet gauw ergens voor terug”, en niet-passend: “is gereserveerd ten opzichte van het onbekende en laat zich daar soms door afschrikken”. (PiMedia 2002: 47). Op deze wijze ontstaat wat betreft de ondernemerscompetenties een aardig beroepsprofiel, waarin de persoonlijkheidskenmerken een belangrijke rol spelen. Voor het hoger beroepsonderwijs betekent dit volgens ons een meetinstrument met behulp waarvan studenten op hun geschiktheid voor beroepen waar ondernemerschap een wezenlijke competentie is (en dat geldt zeker voor het MKB) getoetst kunnen worden.
23
Dit zijn allemaal persoonlijkheidskenmerken die men in meer of mindere mate meeneemt vanuit eerdere werkervaringen (plichtsbesef bij bijbaantjes), ervaringen thuis en bij sport- of andere verenigingen, opvoeding of aanleg. Onze vraag is dus of deze vaardigheden in het hbo voldoende worden verondersteld of dat ze meegenomen dienen te worden binnen de casuïstiek of de opdrachten binnen de internationaal georiënteerde opleidingen. Aansluitend is de vraag of de beoordeling of toetsing hiervan bij modules als internationaal ondernemerschap, training persoonlijke effectiviteit of binnen de stage en de afstudeeropdracht gewenst of zelfs vereist is.
2.1. Het beroepenveld en het onderwijs Een belangrijke constatering uit het onderzoek is dat een groot aantal ondervraagde ondernemers er vanuit gaat dat hoger opgeleiden over dergelijke essentiële persoonlijke eigenschappen beschikken als ze hun opleiding succesvol afronden. Opleidingen kunnen daar weinig aan veranderen. Het grootste probleem in het hoger beroepsonderwijs is dat het nauwelijks realistische situaties kan simuleren en studenten daar op af kan rekenen. De eerste test is vaak de stage in het derde jaar. Tijdens deze stage wordt het accent gelegd op een redelijk welomschreven opdracht voor de student die nauwelijks uitdaagt tot creatieve stappen. Dat kan gezien het belang van stages voor het bedrijf ook niet. Het gaat meestal om operationele taken die op basis van kennis worden uitgevoerd. De ingebrachte persoonlijkheidskenmerken kunnen dan tot een meer of minder succesvolle stage leiden. Dit zou dan na de stage in een reflectieverslag een plaats kunnen krijgen en kunnen dienen als aanzet tot de afstudeeropdracht, waarin meer zelfstandigheid en creativiteit van de student wordt verwacht. Ook het aanleren van reflecteren is een taak van het onderwijs volgens ondernemers. Gezien de ontwikkelingen in het onderwijs naar een meer vraaggestuurde vorm zal dit reflectieproces (bijvoorbeeld in het schrijven en bijhouden van een persoonlijk ontwikkel- en opleidingsplan, POP) een duidelijkere
24
plaats in het leerproces krijgen. Op dit punt is volgens de auteurs winst te behalen. Een lastig item blijft het scoren of meten van persoonlijkheidskenmerken als beslissingsvaardigheden, representatief zijn of zelfstandigheid resp. teamwork. Deze kenmerken zijn vaak situatieafhankelijk en afhankelijk van de (internationale) taken van de medewerker. De praktijk vormt een belangrijke bron voor de ontwikkeling of wellicht ontdekking van genoemde kenmerken, maar het onderwijs zal hier naar alle waarschijnlijkheid een marginale rol (blijven) spelen. Wel zouden studenten vaker geconfronteerd kunnen worden met elementen als tijdsdruk, werken in teamverband en het op zich nemen van diverse verantwoordelijkheden (is meeliftgedrag gewenst, hetgeen soms het geval kan zijn, of is dit standaard uit den boze en wordt de student hierop afgerekend). In veel gevallen betekent dit naar onze smaak een grotere input van het bedrijfsleven (het MKB) in taken en opdrachten die internationaal van aard zijn. Hier is het toch nog vaak de taak van de opleiding (de vakdocent(en)) om het initiatief te nemen, terwijl de student vaker en meer geconfronteerd zou moeten worden met de resultaten van zijn beslissingen (in summa: zijn gedrag). Competentiegericht opleiden en de inbreng van het MKB zou hier in positieve zin aan kunnen bijdragen.
25
3 Conclusie Binnen het Lectoraat Internationale Handel voor het Midden- en Kleinbedrijf vormt het onderzoek naar “het matchen van hoger opgeleiden met de internationale beroepspraktijk” (zie: Van Weerden 2005: 21) een kernactiviteit. Enerzijds komt het onderzoek het onderwijs ten goede, anderzijds de ondernemers die straks de ‘hoger opgeleiden’ afnemen. Het lijkt een open deur, wanneer wordt ingespeeld op de match van opleiding en beroepspraktijk, maar uit de interviews en uit het bovenstaande blijkt dit allerminst. Want wat laat de beroepspraktijk zich gelegen liggen aan wat het beroepsonderwijs doet en zich voorneemt? Op welke wijze worden docenten en organisatie vanuit de beroepspraktijk voldoende ingebed in de ontwikkelingen in de praktijk. Studenten lopen stage, verrichten hun afstudeeropdracht voor bepaalde bedrijven, maar de wisselwerking (synergie) tussen het bedrijfsleven en de opleidingen blijft beperkt. Hieronder hebben we dat in een schema weergegeven. Eigenlijk zou het onderwijs doordrenkt moeten zijn van de beroepspraktijk, maar in praktijk bestaan er incidentele verbanden met die beroepspraktijk die door het onderwijs aangekaart zouden moeten worden. Onderstaande afbeelding zou eigenlijk verticaal omgeklapt moet worden, zodat het onderwijs weer bij of beter IN de praktijk komt te liggen. Het risico hierbij is wel dat het onderwijs zeer afhankelijk wordt van de beroepspraktijk, waardoor er geen of nauwelijks een eigen verantwoordelijkheid van het onderwijs voor het opleiden van de eigen studenten bestaat. Om bijvoorbeeld creativiteit en innovatie tot wasdom te laten komen is het geenszins verstandig om alleen te kijken naar de wensen van de beroepspraktijk, maar een eigen creatieve en innovatieve kracht vanuit de onderwijsorganisatie te ontwikkelen.
26
Docenten
Ondernemers/ beroepspraktijk
Studenten
Onderwijs
Organisatie
Wellicht is het interessant om het moderne competentiegerichte opleiden toch nog eens tegen het licht te houden van een grotere integratie van beroepsonderwijs en ondernemerspraktijk en te kijken in hoeverre de wensen van de MKB-ondernemers met betrekking tot de competenties, in het bijzonder de persoonlijkheidskenmerken of de beroepshouding van hun startbekwame ‘internationals’ werkelijk een plaats in het beroepsonderwijs (moeten) hebben. Dit zal nader onderzoek moeten uitwijzen.
27
4 Literatuur Boorsma, E., I. de Vries (2004), De vraag naar s bij mkb-bedrijven. Een onderzoek in vijf mkb-branches. Delft: MKB-Nederland. Braaksma, R. (i.s.m. het lectoraat IMKB) (2005), ‘Internationals’ voor het MKB. Wat moet een HBO-er weten en kunnen voor de internationale beroepspraktijk in het MKB? Zoetermeer: EIM; Arnhem: HAN Expertisecentrum voor Leren en Opleiden, Eindrapport deelproject studieloopbaanbegeleiding. Nijmegen, januari 2004 PiMedia (2002): Coachen op gedrag en resultaat. Praktijkgids voor het ontwikkelen van resultaatgericht gedrag. Utrecht: PiMedia. Vermeulen, Arieke et al. (2005), Brug tussen student en bedrijfsleven. Utrecht. “Wat willen internationale ondernemers?” HAN-Blad 01 juni 2005, 27-28. Weerden, L. van (2005), The Vital few and the Trivial many: over grenzeloos ondernemen. Arnhem: HAN.
28
Bijlage 1
Checklist 1 kort vragen, of achterhalen van de website wat het bedrijf precies doet 2 wat is de aard van de buitenlandse activiteiten van uw bedrijf [open vraag; omcirkelen; daarna doorvragen. Het gaat bij het omzetaandeel om globale indicaties!; hoeft niet uitgesplitst naar landen]; zie ook de uitwerkingsleidraad hierna a export > naar welke landen? > aandeel omzet (globaal) b import > uit welke landen? > aandeel omzet (globaal) c uitbesteding in het buitenland > welke landen? > aandeel omzet (globaal) d buitenlandse productievestiging > in welk land? e eigen buitenlands verkoopkanto(o)r(en) > in welke landen? f strategische alliantie (=informeel samenwer kingsverband) met (een) buitenlandse partner(s) > in welk land? g joint venture met (een) buitenlandse partner(s) > in welk land? h licentiehouder van buitenlandse licenties 3 wat is de verwachte ontwikkeling van de buitenlandse activiteiten van uw bedrijf in de komende 3 jaar ? [groei of krimp, fors of gering, welke (nieuwe) activiteiten]
29
4 in hoeverre zijn deze activiteiten gepland? [doorvragen waarom: toekomstvisie] 5 is er in uw bedrijf een speciale afdeling / zijn er speciale medewerker(s) voor de buitenlandse activiteiten? 6 hoeveel Nederlandse medewerkers hebben zelf contact met buitenlandse partner(s)? 7 welke functie hebben de medewerkers voor buitenlandse activiteiten? 8 hoeveel van die medewerkers bevinden zich op hbo-niveau, en welke functie hebben zij? 9 noem de vijf voornaamste associaties bij de medewerker op hboniveau die u nodig acht om de buitenlandse activiteiten van uw bedrijf goed uit te kunnen voeren [wat hij moet kunnen / in huis hebben, in vijf steekwoorden; goed doorvragen wat men bedoelt met bepaalde termen!!] 10 [indien kennis van talen niet genoemd] hoe belangrijk is kennis van vreemde talen? [evt. doorvragen waarom minder belangrijk] 11 [indien meer dan één op internationale activiteiten, dan de ‘belangrijkste’ selecteren] geeft u eens een korte beschrijving van de typerende bezigheden van deze medewerker in een doorsnee werkweek [welke concrete activiteiten verricht de medewerker?] 12 wat zijn de output die u van deze medewerker verwacht (zoals exportorders, businessplannen voor nieuwe exportactiviteiten, kredietbrieven), of met andere woorden: waarop rekent u zo iemand af, of: op basis waarvan beoordeelt u of diegene zijn werk goed doet?
30
[vraag 13 en 14 zijn cruciale vragen; dus goed bij stil staan en de ondernemer dwingen over de taken van het onderwijs na te denken, ook al kost dat de nodige moeite!!] 13 welke vaardigheden moeten in elk geval door het onderwijs worden bijgebracht [doorvragen of dat volgens ondernemer ook gebeurt & evt. welke elementen geen of onvoldoende aandacht krijgen]? 14 [indien meer dan 3 vaardigheden genoemd] en als u moet kiezen: welke drie vaardigheden moeten in elk geval bijgebracht worden door het onderwijs? [doorvragen waarom, en hoe dan in praktijk; maak het zo concreet mogelijk] 15 gaat u in de toekomst hogere eisen aan uw ‘internationale s’ stellen? [doorvragen waarom] 16 denkt u in de toekomst (meer) hbo’ers aan te nemen? [doorvragen waarom] Door naar volgende pagina
31
Onderstaand lijstje voorleggen aan de ondernemer 17 Welk belang hecht u aan de door het hbo-onderwijs bijgebrachte vaardigheden? Scoor daartoe de onderstaande vaardigheden in aflopend belang: nummer 1= belangrijkst, ....., nummer 9 = minst belangrijk. Let op: elk nummer kan maar 1 keer gebruikt worden vaardigheid j verrichten landenstudies en marktonderzoek k opstellen van marketingplannen l opstellen van een exportplan m evalueren van het buitenlandbeleid van de onderneming n onderzoek naar klanttevredenheid, en naar imago van de onderneming o internationaal relatiebeheer en acquisitie p namens de onderneming onderhandelen met partijen in het buitenland q uitvoeren van sterkte/zwakte-analyses (SWOT-analyses) van de onderneming en eventueel aanpassing van de buitenlandactiviteiten voorstellen r bekijken of de interne organisatie spoort met de buitenlandactiviteiten en eventueel aanpassingen voorstellen
18 Wat mist u in deze lijst?
32
belang (vul nummer in) nr. nr. nr. nr. nr. nr. nr.
nr.
nr.
Bijlage 2
Generieke hbo-competenties (Bron: Prikkelen, Presteren, Profileren; eindrapport van de commissie Accreditatie Hoger Onderwijs, september 2001)
1 Brede professionalisering: wil zeggen dat de student aantoonbaar wordt toegerust met actuele kennis die aansluit bij recente (wetenschappelijke ) kennis, inzichten, concepten en onderzoeksresultaten, alsmede aan de in het beroepsprofiel geschetste(internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld, teneinde zich te kwalificeren voor: a. het zelfstandig kunnen uitvoeren van de taken van een beginnend beroepsbeoefenaar; b. het functioneren binnen een arbeidsorganisatie; c. de verdere professionalisering van de eigen beroepsuitoefening c.q. het beroep 2 Multidisciplinaire integratie: de integratie van kennis, inzichten, houdingen en vaardigheden (van verschillende vakinhoudelijke disciplines), vanuit het perspectief van het beroepsmatig handelen. 3 Wetenschappelijke toepassing: de toepassing van beschikbare relevante (wetenschappelijke) inzichten, theorieën, concepten en onderzoeksresultaten bij vraagstukken waar afgestudeerden in hun beroepsuitoefening mee geconfronteerd worden. 4 Transfer en brede inzetbaarheid: de toepassing van kennis, inzichten en vaardigheden in uiteenlopende beroepssituaties. 5 Creativiteit en complexiteit in handelen: vraagstukken in de beroepspraktijk, waarvan het probleem op voorhand niet duidelijk is omschreven en waarop de standaardprocedures niet van toepassing zijn. 6 Probleemgericht werken: het zelfstandig definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk op basis van relevante kennis en (theoretische) inzichten, het ontwikkelen en toepassen van zinvolle (nieuwe) oplossingsstrategieën en het beoordelen van de effectiviteit hiervan.
33
7 Methodisch en reflectief denken en handelen: het stellen van realistische doelen, het plannen c.q. planmatig aanpakken van werkzaamheden en het reflecteren op het (beroepsmatig) handelen, op basis van het verzamelen en analyseren van relevante informatie. 8 Sociaalcommunicatieve bekwaamheid: het communiceren en samenwerken met anderen in een multiculturele, internationale en/ of multidisciplinaire omgeving en het voldoen aan de eisen die het participeren in een arbeidsorganisatie stelt. 9 Basiskwalificering voor managementfuncties: het uitvoeren van eenvoudige leidinggevende en managementtaken. 10 Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid: begrip en betrokkenheid zijn ontwikkeld met betrekking tot ethische, normatieve en maatschappelijke vragen samenhangend met de toepassing van kennis en de (toekomstige ) beroepspraktijk.
34
Bijlage 3
Domeincompetenties Bachelor Commerce Korte karakteristiek Dit domein speelt vooral op de grensvlakken van de organisatie met specifieke delen van de buitenwereld, maar kan ook de primaire activiteit zijn in een organisatie met specifieke handelsdoeleinden: verwerft grondstoffen, materialen en capaciteiten van buiten die nodig zijn voor het werk of resultaat en zorgt voor de afzet naar de markt van producten en diensten die gemaakt zijn; organiseren en beheren van verkoop en inkoop, marketing en onderhandelen, dienstverlenende communicatie over producten en diensten; werken in een nationale en internationale context met een mogelijk beroep op competentie van meertaligheid; uitoefenen van zelfstandig ondernemerschap; specifieke aspecten van branche en sector spelen steeds een belangrijke rol. Marketing is hier opgevat in brede zin, het gaat om markt- en consumentenoriëntatie en het planmatig afstemmen hierop van de relevante bedrijfsprocessen. Het omvat de commerciële processen: marketingmanagement en -beleid, consumentenmarketing en business-to-business, marktonderzoek (inclusief onderzoek gericht op de kwaliteiten in het gebruik en van de gebruikers, zoals ergonomische en sensorische aspecten).
35
Domeincompetenties 1 Initiëren en creëren van producten en diensten, zelfstandig en ondernemend. 2 Uitvoeren, interpreteren, toetsen en evalueren van marketingonderzoek. 3 Vaststellen van relevante trends en ontwikkelingen, van de sterktes en de zwaktes van een onderneming en zijn kansen en bedreigingen op de nationale en internationale markt en op basis daarvan advies uitbrengen en actie ondernemen. 4 Ontwikkelen van marketingbeleid binnen de gekozen ondernemingsstrategie op basis van een risicoanalyse over marktkansen en marktactiviteiten van een lokaal, nationaal of internationaal opererende, onderneming. 5 Opstellen, uitvoeren en bijstellen van plannen vanuit het marketingbeleid. 6 Ontwikkelen en onderhouden van zakelijke relaties ten behoeve van verkoop en dienstverlening. 7 Communiceren in meer talen en rekening houdend met culturele verschillen, intern en extern, nationaal en internationaal. 8 Leiding geven aan een bedrijf, een bedrijfsonderdeel, bedrijfsprocessen of een project. De twee algemene domeincompetenties: 9 Sociale en communicatieve competentie (interpersoonlijk, organisatie): • samenwerken in een beroepsomgeving en meedenken over doelen en inrichting van de organisatie, waaruit eisen voortvloeien die betrekking hebben op de volgende kenmerken: multidisciplinariteit en interdisciplinariteit, klantgerichtheid, collegialiteit, leidinggeven (het sociale deel van de competentie); • communiceren, mondeling en schriftelijk, intern op alle niveaus, effectief en in de gangbare bedrijfstaal, veelal in het Nederlands en/of Engels (in termen van beroepstaken omvat dat onder meer
36
opstellen en schrijven van plannen en notities, informeren, overleg voeren, draagvlak creëren, stimuleren, motiveren, overtuigen, verwoorden van besluiten) 10 Zelfsturende competentie (intrapersoonlijk, beroepsbeoefenaar of professional): • sturen en reguleren van de eigen ontwikkeling ten aanzien van leren, resultaatgericht werken, initiatief nemen en zelfstandig optreden, flexibiliteit; • nadenken en reflecteren over en verantwoording nemen voor eigen handelen wat wijst op betrokkenheid en kritische zelfbeoordeling; • ontwikkelen van een beroepshouding met initiatief of ruimte voor normatief-culturele aspecten, respect voor anderen, een beroepscode en ethische principes voor het professioneel handelen; • leveren van een bijdrage aan de verdere professionalisering van de branche, publicaties, bijdragen aan congressen, enzovoort.
37
Notities
38
Notities
39