‘Kleur doet leven’ Een onderzoek naar het historische kleurgebruik op 16de en 17de eeuwse gevels in Amsterdam
X X X Nora Leijen Universiteit Utrecht
1
‘ Kleur doet leven’ Een onderzoek naar het historisch kleurgebruik op zestiende en zeventiende eeuwse gevels in Amsterdam.
Nora Leijen-0333735 13 juli 2008
MA- Thesis, eindversie.
Universiteit
van
Utrecht,
departement
Letteren,
kunstgeschiedenis,
master
architectuurgeschiedenis en monumentenzorg. Begeleidend docent Prof. Dr. K. A. Ottenheym.
2
Inhoudsopgave pagina Voorwoord
ii
Inleiding
1
Pigmenten en steensoorten in de zestiende en zeventiende eeuw
3
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
3 4 6 8 11
Pigmenten Wilhelmus Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Toepassing van de kleuren Steensoorten Conclusie
Verven die geschikt zijn voor het exterieur op gebouwen
12
2.1 Zwarte verfstoffen 2.2 Witte verfstoffen 2.3 Rode verstoffen 2.4 Blauwe verfstoffen 2.5 Gele verfstoffen 2.6 Groene verfstoffen 2.7 Bruine verfstoffen
12 13 14 15 16 17 18
De functie van kleur en verf in de zestiende en zeventiende eeuw
20
3.1 Historische beschrijvingen 3.2 Beschermende of esthetische functie? 3.3 De rol van de kladschilder in het bouwproces 3.4 Conclusie
20 22 26 27
Het stadsbeeld van Amsterdam in de zestiende en zeventiende eeuw
27
4.1 Bouwbestekken 4.2 Uitgevoerd kleuronderzoek 4.3 Architectonische ontwerptekeningen 4.4 Stadsgezichten 4.5 Tekeningen 4.6 Schilderijen 4.7 Conclusie
28 31 32 33 33 34 35
Conclusie van het kleuronderzoek
36
De grondslag van het kleurbeleid van BMA en haar huidige visie
38
5.1 De grondslag van het kleurbeleid 5.2 Hedendaags kleurbeleid 5.3 Kleuronderzoek 5.4 De vertaling van het kleurbeleid in Amsterdam
38 39 42 44
Kleurbeleid in Dordrecht, Leiden en Utrecht
47
6.1 Kleurbeleid van Amsterdam in de toekomst
48
Literatuurlijst
51
3
Voorwoord
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken voor hun steun en inspiratie tijdens mijn studiejaren. In de eerste plaats wil mijn ouders Ries en Lieneke bedanken voor hun morele en financiële steun, feedback en hun interesse in mijn studie de afgelopen vijf jaar. Tevens wil ik mijn lieve vriend Wander en mijn zus Hanna bedanken voor hun steun, geduld en feedback. Daarnaast wil ik medestudent Froukje bedanken voor de fijne samenwerking en haar bemoedigende woorden tijdens de gehele studie.
Alle docenten van het departement Kunstgeschiedenis bedank ik voor hun inspirerende en leerzame colleges. Een drietal wil ik graag bij name noemen, omdat zij mij enthousiast hebben gemaakt over de architectuurgeschiedenis en monumentenzorg. Ik wil graag Prof. Dr. W.F. Denslagen, Prof. Dr. K. A. Ottenheym en Dr. M.T.A. Van Thoor bedanken voor de fijne lessen en begeleiding.
De bouwhistorici Dr. G. van Tussenbroek en Dr. P. Vlaardingerbroek, werkzaam bij Bureau Monumentenzorg te Amsterdam, wil ik graag bedanken voor hun begeleiding en feedback tijdens mijn stage en bij mijn scriptie. Zonder hun kennis en begeleiding was het mij niet gelukt om deze scriptie te schrijven. Ook wil ik dhr. R. Pellemans, monumentenadviseur, en Dr. R. Jongsma, specialist in kleuronderzoek, bedanken voor het beschikbaar stellen van hun kennis. Tevens wil ik dhr. R. Koopman bedanken voor zijn hulp in het stadarchief van Amsterdam. In het bijzonder wil ik mijn scriptiebegeleider Prof. Dr. K. A. Ottenheym nogmaals bedanken voor zijn begeleiding en feedback bij het schrijven van deze scriptie. Ik wens u veel leesplezier.
Nora Leijen, 13 juli 2008.
4
Inleiding Het onderzoek naar historische kleuren op gevels van monumenten in Amsterdam is een onontgonnen gebied. Er is weinig kennis over de kleuren die in het verleden werden toegepast in de Amsterdamse architectuur. De vraag naar deze kennis wordt steeds groter vanuit de monumentenzorgpraktijk; zowel onder bouwhistorici, monumentenadviseurs en particulier bezitters van monumenten. Bij een restauratie en onderhoudsschilderwerk doet zich telkens weer de vraag voor wat de verantwoorde kleuren zijn voor het betreffende pand.
Het Bureau voor Monumentenzorg en Archeologie in Amsterdam (BMA) wil graag haar kennis verbreden over het historische kleurgebruik in de zestiende en zeventiende eeuw. In opdracht van BMA is er een onderzoek gestart naar het historische kleurgebruik op zestiende en zeventiende eeuwse gevels in Amsterdam. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen over het gebruik van kleuren uit voornoemde periode. Het onderzoek richt zich op de zestiende en zeventiende eeuw omdat de zestiende eeuw een goed beginpunt is aangezien over de periode ervoor haast niets meer zichtbaar is en daardoor de kennis uit de praktijk niet meer verkregen kan worden. De zeventiende eeuw is een belangrijke periode voor Amsterdam geweest, zowel architectonisch als economisch. Daarnaast is de Hollandse Gouden Eeuw het thema waarmee de Nederlandse regering zich wil profileren op cultureel gebied. De gemeente Amsterdam en het Rijk gaan tevens de grachtengordels voordragen voor de UNESCO Werelderfgoedlijst. Hoewel veel bekend is over de architecten en de architectuur uit de betreffende periode is er weinig bekend over de kleuren die men toepastte op de gebouwde omgeving. Dit is een mooie kans om goed onderzoek te doen naar het authentieke stadsbeeld in de zestiende en zeventiende eeuw. Over de periode na de zeventiende eeuw is er meer kennis beschikbaar en heb ik mede achterwege gelaten vanwege de tijdspanne dat beschikbaar was voor het onderzoek.
Het onderzoek heeft meerdere fases gekend die in de scriptie zullen worden besproken. De scriptie is in twee onderdelen verdeeld. Het eerste gedeelte gaat over het uitgevoerde kleuronderzoek en de uitkomsten van dit onderzoek. Het tweede gedeelte van de scriptie gaat over de huidige visie van Monumentenzorg in Amsterdam ten opzichte van kleurgebruik en de aanpak van andere steden. De hoofdvraag van het kleuronderzoek is: Wat was het kleurgebruik op de gevels van panden in de zestiende en zeventiende eeuw in Amsterdam?
5
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk geweest om eerst over een aantal andere zaken helderheid te verkrijgen. Welke pigmenten waren er in de zestiende en zeventiende eeuw voorhanden? Welke pigmenten waren geschikt voor toepassing op de gevelarchitectuur? Waarom bracht men kleur aan op de gebouwde omgeving? Hoe zag het stadsbeeld in de zestiende en zeventiende eeuw eruit? Om antwoord te kunnen geven op deze vragen was het van belang om de bestaande kennis en de literatuur die er bestaat over historische kleuren goed te bestuderen en te analyseren. Wat erg belangrijk is voor dit onderzoek zijn de primaire bronnen. Door het bestuderen van zestiende en zeventiende eeuwse bouwbestekken, rekeningen, octrooien en portefeuilles van handel en nijverheid is er een beter beeld ontstaan hoe men in de zestiende en zeventiende eeuw omging met verf en kleur. Ondanks dat de onderzoeksresultaten niet overvloedig waren is er door het samenvoegen van de puzzelstukjes een beeld ontstaan over het kleurgebruik in de zestiende en zeventiende eeuw. De uitkomsten, die verkregen zijn uit het primaire bronnenonderzoek en het literatuuronderzoek zijn vergeleken met zeventiende-eeuwse stadsgezichten op prenten en schilderijen van Amsterdam. Het was niet verstandig om het onderzoek te beginnen met afbeeldingen van panden en steden aangezien men er altijd vanuit moet gaan dat de kunstenaar zijn artistieke vrijheid en fantasie heeft kunnen gebruiken. De beeldende bronnen zullen op het einde van het onderzoek als een extra onderbouwing op de resultaten uit de primaire en geschreven bronnen dienen. Hierna volgt een algehele conclusie op het onderzoek volgen. De scriptie wordt afgesloten met een analyse van het kleurbeleid dat BMA nu voert en de grondslag daarvan. Tevens wordt ingegaan op welke wijze de monumentenzorg van andere steden omgaan met het historische kleurgebruik en wat Amsterdam daarvan kan leren. Naast de scriptie zal een aparte bijlage worden gevoegd die kan worden naslagen aan de hand van de verwijzingen in de betreffende tekst.
6
Pigmenten en steensoorten in de zestiende en zeventiende eeuw Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag: Wat was het kleurgebruik op de gevels van panden in de zestiende en zeventiende eeuw in Amsterdam is het van belang om na te gaan welke pigmenten en daaraan gekoppeld welke kleuren er eigenlijk mogelijk waren. Er moet rekening gehouden worden met de technieken van het produceren van pigmenten en de import van pigmenten in de betreffende periode. In de zestiende en zeventiende eeuw was nog geen sprake van fabrieksmatige wijze van produceren of synthetische verven. Een groot aantal kleuren kunnen daardoor buiten beschouwing worden gelaten. Nederland had wel veel handelscontacten en importeerde veel grondstoffen voor de fabricage van verven. Naast geverfde elementen in een gevel hebben steensoorten ook een aandeel in het kleureffect van de gevelarchitectuur. Er waren verschillende soorten steen op de markt in de zestiende en zeventiende eeuw. Natuursteensoorten hadden van zichzelf al verschillende kleuren en baksteen kon met een al dan niet gekleurde geglazuurde laag worden gebakken.
1.1 Pigmenten Door zowel primaire als secundaire bronnen te bestuderen is een beeld te analyseren welke pigmenten men in de zestiende en voornamelijk zeventiende eeuw voorhanden had.1 J.G Van Dillen heeft dit in drie delen het Notarieel archief van Amsterdam uiteen gezet. Van Dillen was economisch-historicus en hoogleraar in Utrecht in de eerste helft van de twintigste eeuw. De inventarissen en aktes die hierin zijn opgenomen bieden gegevens over de pigmenten en kleuren in de laat zestiende en zeventiende eeuw. Aan het einde van de zestiende eeuw is voor het eerst sprake van indigo en vermiljoen. Op 29 augustus 1592 wordt gesproken over het verven van lakens in de kleur indigo.2 Op 3 april 1593 is een akte opgemaakt van de verkoop van honderd pond indigo3, van 16 oktober 1597 dateert een verklaring van twee ververs die indigo inkopen.4 De rode verf vermiljoen wordt ook rond deze periode in de boeken van Van Dillen genoemd. Een akte van 6 november 1594 gaat over twee inwoners van de stad Amsterdam die verklaren dat zij vermiljoen uit kwikzilver hebben gewonnen. 5 De meeste aktes die betrekking hebben op kleur of verf zijn gerelateerd aan de wol en zijdelakenverkopers.
1
Er is meer documentatie over de zeventiende eeuw beschikbaar. J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel I, Amsterdam 1929, p.499. 3 Van Dillen 1929 (zie noot 2), p. 499. 4 Van Dillen 1929 (zie noot 2), p. 550. 2
7
De ververijen namen in het begin van de zeventiende eeuw enorm in aantal toe. De wijk die zij in 1593 werd toegewezen, achter de Kloveniersburgwal, bood niet genoeg ruimte. Om deze reden werd bepaald dat de blauw- en kleurververs voortaan op de Bloemgracht en op de Lijnbaansgracht hun beroep moesten uitoefenen. De zwartververs mochten in de voornoemde ververswijk blijven. 6 Over deze bloeiende bedrijfstak is veel vastgelegd. Goede en volledige documenten over gebruikte pigmenten zijn schaars bij Van Dillen. Circa vijftig jaar later na de laatste akte is er een akte die betrekking heeft op verf. Uit 1643 stamt een inventaris van de boedel van Daniel Rulandts, eigenaar van een verfwinkel. Meerdere verfstoffen uit de winkel worden genoemd: ‘ berghgroen, coperroot, gout ende silvergelit, blausel e.a’ [...] ‘ penselen, zwavel, gallen, arsenicum, aluin, sey en passementen’.
7
Het is zowel bij deze inventaris als bij de aktes uit het einde van de
zestiende eeuw niet duidelijk voor wie deze verfstoffen bedoeld waren. Werden ze verkocht en gebruikt door wol- en zijdeververs, door kunstschilders, de schilders die enkel interieurs beschilderden of door de klad- of grofschilders? De klad- of grofschilders zijn de schilders die voor het onderzoek van belang zijn, zij waren de schilders voor het buitenwerk. Hun naam doet vermoeden dat zij, in tegenstelling tot de fijnschilders, grote oppervlaktes schilderden. Tevens zullen zij niet erg gedetailleerd hebben geschilderd. In het Notarieel archief van H. Venkel is op 2 juli 1667 een belangrijke akte opgenomen: ‘ vijf stats kladtschilders op verzoek van Abraham Andriesz. baas der stadskladtschilders, verklaren dat zij op de 17e mei in de Steetuin uit de schuit van een schuitevoerder o.a hebben ontvangen vier vaten loodwit, een vat gele oker, een vat omber en nog op 5 juni een broot Spaans groen.’8 Omdat deze akte speciaal gericht is op de kladschilders kan men met zekerheid aannemen dat deze kleuren op de gevels in de zeventiende eeuw in Amsterdam werden toegepast.
1.2 Wilhelmus Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Een goede en interessante bron is Wilhelmus Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven. In 1670 heeft Goeree een traktaat uitgegeven, speciaal gericht op tekenaars van landkaarten en architectuurtekeningen. Hij geeft ze advies welke kleuren of tinten zij het beste kunnen gebruiken bij het inkleuren van hun tekeningen. Goeree begint zijn boek met welke soorten verf er allemaal gebruikelijk zijn in de zeventiende eeuw.
9
Dit
zijn:
5
Van Dillen 1929 (zie noot 2), p. 515. J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel II, ’s Gravenhage 1933 (1929), inleiding p XIX. 7 Des Boedelkamer 350 ( A) f.153, 1643. 8 Not. Arch. 3034. Not. H. Venkel 2 juli 1667. 9 Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel I, Amsterdam 1670, pp. 2-3. 6
8
Wit: 1. Loot-Wit 2. Schelp-Wit 3. Schel-Silver Blaeuw: 4. Indigo 5.Blaeuw Lack 6. Blaeuw As 7. Smalt 8. Oltermarijn 9. Lackmoes Geel: 10. Ligte Schijtgeel 11. Bruyne Schijtgeel van verscheyde soorten 12. Masticot 13. Geel Oprement 14. Saffraen 15. Geel-Befier 16. Geel Oocker 17. Guttegom 18. Rusgeel 19. Schulp Gout Groen: 20. Spaens Groen 21. Sap Groen 22. Bergh Groen 23. Groen Aerd of Terreverde Root: 24. Fermiljoen 25. Meny 26. Roet Krijt 27. Roon Oocker of Bruyn Root 28. Lack 29. Brezige verf Bruyn: 30. Bruyn Oocker 31. Bitter of Roet uyt de Schoorsteen 32. Keulse Aerde Swart: 33. Lamp-Swart 34. Been-Swart 35. Wijngaert-Swart 36. Smee-kool-Swart 37. Oostindische Inct
9
1.3 Toepassing van de kleuren De kleurentrap en de bijgevoegde kleurenstaal van Goeree geeft een beeld van welke kleuren er in de zeventiende eeuw werden toegepast (zie bijlage, afb.1). Maar dit is niet de enige informatie die hij opgeschreven heeft. In het eerste deel van zijn boek legt hij uit welke kleuren men waar moet toepassen. Hieronder vallen ook de kleuren die hij adviseert voor architectuurtekeningen en stadsgezichten. Ten eerste zullen de adviezen van Goeree nader worden toegelicht. In het volgende hoofdstuk zal er ter sprake komen of de kleuren die Goeree adviseert ook werkelijk als buitenverf kon worden toegepast of dat het slechts geïnterpreteerd moet worden als een materiaalaanduiding. In het ‘ Derde Capittel, Van de Blaeuwe Verwen haer bereydingh temperantie ende gebruyck’ wordt er uitgelegd welke toepassing er is voor Indigo: ‘ Men kan daer allehande Blaeuwe Metsel-wercken en Gebouwen, soo oock Colommen, Trappen, Voor-gevels en Peuy-balcken of Balonsters aanleggen’.
10
Blauw werd dus onder andere voor metselwerk,
gebouwen, pilasters, trappen, voorgevels, puien en stoepen gebruikt in tekeningen en stadsgezichten. De tint blauw was in het stadsbeeld van Amsterdam dus zichtbaar, in het volgende hoofdstuk wordt hier dieper op ingegaan. In het eerste deel van Goeree’s traktaat is alleen het ‘ Sevende Capittel, Van de Bruyne Verwen haer bereydingh temperantie ende gebruyck’ nog van enig nut. Verschillende tinten bruin werden zowel gebruikt voor het inkleuren van hout, schuuren en beteerde boerenhuizen: ‘ Bruyne Oocker… Wanneer men dese met een dropken Saffraen menght soo isse bequaem om alle stelen, Tacken van Boomen, en veelderley Houtwerck aen te leggen’. ‘ Roet uyt de Schoorsteen isse bequaem om Schuyren en Boere beteerde Huysen aen te leggen’.11 Het tweede gedeelte van het boek biedt meer aanknopingspunten, want dit deel gaat over de toepassing van kleuren in schilderijen en tekeningen. Bepaalde thema’s zoals de muren van zalen, houtwerk, steden, kastelen en ruïnes in schilderijen worden besproken door Goeree. In het ‘ Derde Capittel, Van de Gronden, en verscheyde mueren van kamers, zalen en diergelijcke’ beschrijft Goeree hoe men deze het beste kan inkleuren op een ontwerpplattegrondtekening van een gebouw: ‘ Tot eenen gemeenen Muer die uyt rooden komt, neemt men Fermilioen, of Bruyn Root en Wit. Nadat hij nieuw moet schijnen en schaduwt die met Bruyn Root en wat Roet daer onder. Andere mueren met Swart en Wit en Purper aengeleght, moet men schaduwen met Lack, en Swart’.12
10 11 12
Goeree 1670 (zie noot 9), p. 12. Goeree 1670 (zie noot 9), p. 26. Goeree 1670 (zie noot 9), p.8.
10
Deze kleuren waren een handig middel om de muren in een plattegrond aan te duiden, maar men kan niet aannemen dat deze kleuren in een pand werden toegepast. De kleuren waren een handig symbool voor de materialen die werden toegepast. Het ‘ Sesde Capittel, Hoe men allerhande Boomen, Stelen, Tacken, Schepen, BoereHuysen en ander Hout-Werck, Coloreeren sal ’ geeft een indruk welke kleuren men gebruikte voor het schilderen van houtwerk en houten huizen op schilderijen. ‘ Indy-Blaeuw wit en wat Bruyn Oocker: handelen met Schepen, Huysen en houte Gebouwen.’ [...] ‘ Een Boeren Huys sal men coloreeren met lichter oocker, met Roet en diergelijkce Verwen, en schaduwen met deselve Verwen die wat vetter zijn. Het nieuwe stroo van den Boere Huys-daken moet men met Schijt-Geel en wat Saffraen aenleggen. Het out stroo sal men Bruyn Oocker aenleggen.13 Het laatste hoofdstuk dat van belang is, gaat over het kleuren van tekeningen van steden en gebouwen: ‘ Sevende Capittel, Hoe men alle steden, kasteelen en vervalle ruynen, het sy op de voorgront ofte in het verschiet, coloreeren sal’. Goeree meldt in zijn inleiding van dit hoofdstuk dat men bij het kleuren van steden, huizen en bouwwerken goed moet kijken naar het ‘ natuerlijck leven’14. Deze opmerking is van belang om de kleuren die in de architectuurtekeningen en stadsgezichten voorkomen te koppelen aan de realiteit, maar men moet ook rekening houden dat de kleuren die Goeree noemt niet altijd geschikt zijn om in de buitenlucht toe te passen. Daarnaast dienen veel kleuren die gebruikt worden in tekeningen en stadsgezichten ook als materiaalaanduiding. Goeree maakt onderscheid in de ligging van de bebouwing. Voor de bebouwing die op de voorgrond liggen moet er gebruik gemaakt worden van: ‘ Fermiljoen en Wit of Bruyn Root en Wit en wat Bruyn Oocker’15. Voor de huizen die hierachter liggen gebruikt men: ‘ Purper ofte Lack en wat Blaeuw en Fermiljoen aengeleght, en met stercker Lack en Blaeuw geschaduwt met veel Wit daer en gehooght’16. De huizen die achteraan liggen krijgen van hem het advies om gekleurd te worden met ‘ Purper en weinig Blaeuw’17. Op de voorgrond zijn veel huizen zichtbaar in rode, witte en bruine tinten. Wat verder weg neigen de kleuren meer naar paars, rood, blauw en wit. In werkelijkheid ziet men deze kleuren niet zo. Huizen die verder weg liggen dan het zichtbeeld van de toeschouwer kunnen evengoed dezelfde kleuren hebben als de huizen die vooraan het zichtbeeld liggen. Goeree geeft hier een esthetisch advies voor de teken- en schilderkunst.
13
Goeree 1670 (zie noot 9), pp. 14-15. Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17. 15 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17. 16 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17. 17 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17. 14
11
Een tweede in zijn soort gelijke bron is het traktaat van Wilhelmus Beurs, De groote waereld in ’t kleen geschildert uit 1692. Hij geeft net als Goeree aan welke kleuren er allemaal waren. Hij maakte onderscheid in de hoofdkleuren, kleuren die zonder menging zijn ontstaan en kleuren die door menging zijn ontstaan. Omdat de kleuren die hij noemt dezelfde zijn als in het traktaat van Goeree zullen deze kleuren niet nogmaals genoemd worden. Beurs spreekt wel over de soorten mengolie’s, zoals: ‘Papaveroly, Noot-oly, Lijnsaatoly’.18 Verven gebaseerd op lijnolie kwamen na 1550 het meest in zwang.
19
Lijnolie was het
populairste bindmiddel in die tijd. Er bestond rauwe lijnolie die snel droogde. De gekookte lijnolie was donkerder van kleur en droogde nog sneller. Vaak werden deze twee soorten lijnolie met elkaar gemengd. Een vervelende eigenschap van lijnolie is dat de olie een gelige kleur van zichzelf had en dat de olie de verflaag daardoor snel een gelige uitstraling kon geven. Men dacht de oplossing te hebben gevonden door de lijnolie te bleken, maar gebleekte lijnolie vergeeld op ten duur net zo als rauwe en gekookte lijnolie.20
1.4 Steensoorten In de gevelarchitectuur worden verschillende steensoorten gebruikt die door hun kleuren en eigenschappen voor een rijke uitstraling kunnen zorgen. Bakstenen en dakpannen kregen tijdens het bakproces verschillende geglazuurde lagen of er ontstond een kleurverschil door de toegepaste baktemperatuur en/ of kleisoort. De soorten natuursteen hebben van nature verschillende kleuren, zo heeft hardsteen een blauwgrijze kleur, Italiaanse steen is wit marmer en Zweedse steen is een rode zandsteen. Aan de hand van bouwbestekken, octrooien voor uitvindingen, historische beschrijvingen van de stad Amsterdam en de secundaire literatuur onstaat het beeld welke soorten natuursteen er voor handen waren. Ook levert dit een beeld op welke soorten bakstenen, tegels en dakpannen werden toegepast. Uit de zeventiende eeuw is een aantal octrooien bekend die kennis geven over het bakken van tegels en bakstenen. Het eerste octrooi heeft geen betrekking op Amsterdam, maar op Leiden. Er wordt op 23 juli 1621 een octrooi uitgegeven aan Adriaan Stalpart voor een verlenging van vier jaar van zijn octrooi voor het bakken van blauwe tegels, pannen en metselstenen: het backen ende smooren van blauwe estricken ofte tegelen, pannen ende
18
W. Beurs, De groote waereld in ’t kleen geschildert, of schilderagtig tafereel van ’s weerelds schilderyen verklarende de hooftverwen, haare verscheide mengelingen in oly, en der zelver gebruik, Amsterdam 1691, p. 8. 19 Red.K. Boeder, P. Van den Hoek e.a, Monumenten onderhouden, Monumentenwacht Nederland 1998, p. 47. 20 M. De Keijzer en P. Keune, Pigmenten en Bindmiddelen, Restauratie Schilder-technieken, NRC Amsterdam 2001, pp. 69-71.
12
metselsteenen’.21 Hoewel we nu even afwijken van de Amsterdamse situatie geeft het toch inzicht van wat er in die tijd voorhanden was en het is ook aannemelijk dat men in Amsterdam kennis van zaken had hoe men in Leiden te werk ging. Dit blijkt wel uit een tweede octrooi elf jaar later. Op 29 december 1633 wordt er een octrooi voor negen jaar aan Adriaan Gillesz uitgegeven. Volgens de bron is Adriaan Gillesz ‘ burger en platteelbacker tot Amsterdam’ en krijgt hij een octrooi voor het bakken van geglazuurde blauwe dakpannen: ‘ maniere
ende
wetenschap
van
geglaesde hemelsblauwe
huispannen.’
22
In
de
bouwbestekken en verklaringen in het Notarieel archief van Amsterdam wordt vaker gesproken over soorten steen en ‘ gecoleurde hartsteen’.
23
In het Notarieel archief van Fr.
van Banchem is een akte opgenomen waarin een steenkoper en een metselaar verklaren dat zij het huis gemetseld door Jan Pietersz Metselaer bezichtigd en getaxeerd hebben ten behoeve van de eigenaar. Er werd gebruik gemaakt van verschillende soorten en gekleurde stenen: Fragment van akte van een steenkoper en metselaar uit 1616 600 blaeuwe stenen, tot 30 g. ’t hondert, tot het voorhuys, d’ gangh ende plaets, op 832 van de beste gele en groene Haerlemer tumelaers op 1428 glaesde geheelbacken estricken op d’ kelder ende galderye op Een paer hartstene posten op Twee blaeuwe stene sitstoepen met een blaeuwe sarck Een regenbak, groot 30 tonnen water, op Voor kalck tot de vloer, ’t dack te strycken, ’t huys te pleysteren ende arbeytsloon tesamen op De vermaelde steentgens in de schoorsteen van de binnencamer op 24 Bron: GAA, Notarieel archief.
f 180 f 50 f 57 f 15 f 60 f 60 f 75 f8
Uit deze akte valt op te maken dat men gebruik maakte van blauwe stenen25 in het voorhuis, de gang en de binnenplaats. Waar de groene en gele tegels kwamen te liggen komt niet duidelijk naar voren, maar tegels werden over het algemeen in het interieur gebruikt. Voor de kelder en de galerijen werden in ieder geval geglazuurde tegels gebruikt. Met de ‘ blaeuwe stene sitstoepen met een blaeuwe sarck’ bedoeld met Naamse steen. Deze steensoort, afkomstig van de oevers van de Maas tussen Namen en Dinant in België, heeft een vaal blauwe kleur en wordt daarom dikwijls blauwe steen genoemd. De kleur blauw duidt op de natuurlijke kleur van het materiaal.
21
C. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e en 18e eeuw, ’ s Gravenhage 1940, p. 144. 22 C. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e en 18e eeuw, ’ s Gravenhage 1940, p. 195. 23 GAA, Not. Arch. 281 f. 43. Not. Fr. Van Banchem 1618, 26 juli, Verklaring van de Amsterdamse steenkoper Hendrick Cornelis Danckerts dat hij van Jacob Jansz Van Assendelft, steenbakker te Leiden honderd duizend stenen had ontvangen. Allen waren zij van goede kwaliteit en ‘ gecoleurde hartsteen’. 24 GAA, Not. Arch. 276 f. 347 v. Not Fr. Van Banchem. 4 juni 1616. 25 Hiermee wordt hardsteen bedoeld.
13
In de akte spreekt men ook over het kalken en pleisteren van het huis. Helaas is er niet uit op te maken of dit bedoeld was voor het exterieur en/ of het interieur. In de handelsovereenkomsten komt tevens een aantal natuursteensoorten voor en vaak wordt erbij vermeld waar de steensoort vandaan komt. In het Notarieel archief van Notaris C. De Ghrijp komt zo’n soort bestek voor, het gaat hier om de importheffingen: ‘ Akte waarbij de vier hardesteenkopers en een gezworen makelaar, ten behoeve van een steenkoper en steenhouwer te Dordrecht, verklaren dat hier ter stede van alle Italiaanse, blaeuwe, Zweedse, Bentheimer blok- en alle andere harde stenen als impost 4 % van de waarde geheven wordt.’
26
In veel bestekken en inboedels komen de Italiaanse vloerstenen
aan bod. De Italiaanse steen waarover gesproken wordt is het witte marmer uit Carrara. Wederom is er in het Notarieel archief van Notaris C. De Ghrijp een voorbeeld te vinden: ‘ Daar hebben zij een partij van 900 witte Italiaanse, zeskanten, negentien duims vloerstenen gezien, zowel geslepen als ongeslepen.’27 Er komt ook een tweede belangrijke steensoort ter sprake in het handelsbestek: Bentheimer zandsteen. Bentheimer steen werd veel toegepast in de architectuur, zowel in de zestiende eeuw als in de zeventiende eeuw. Dat Bentheimer zandsteen een populaire steensoort was blijkt uit de vele aktes waarin ‘Bentemersteen’
28
voorkomt. Naast bouwbestekken en handelsovereenkomsten kunnen bestekken voor het “opvijzelen” en verbouwingen van panden ook van nut zijn. In 1634 werd er een huis op het Rokin verbouwd waarvan de handelingen zijn vastgelegd in een akte op 31 mei. ‘... Voor aen de straet sall men maecken een hartsteene borstwering van 12 duym dick met cussens, een blaeuwe sarckstoup ende leuning als voor ’ t huys van sr. Sparwer, doch de stoup onder beset met blaeuwe steenen ende naerbehooren geheyt. In ’ t voorhuys ende in de gang sall men leggen blaeuwe Naemse gesleepe steenen, in de zydelcamer roode Sweetsche ende de vyerdfe witte Italiaensche steen […] Item in de beste camer sall men leggen mede uytgeschoten blaeuwe en witte steenen...’ Dit bestek bevestigt het gebruik van de Naamse blauwe zandsteen in de gevel. Vaak werd het gebruikt om er een borstwering mee te bekleden. In de stoep en de trapopgang werd deze steensoort ook veel verwerkt. De kleuren rood, wit en blauw die werden genoemd in het bestek hebben betrekking op de natuurlijke kleuren van het materiaal. Daarnaast gaat het bestek wat dieper in op de aankleding van het interieur maar daar zal in het kader van het onderwerp van deze scriptie niet verder op in worden gegaan.
26
GAA, Not. Arch 2595. Not. C. de Ghrijp. 1 januari 1671. GAA, Not. Arch 2596. Not. C. de Ghrijp. 2 december 1671. 28 Bentheimer zandsteen wordt in de primaire bronnen vaak Bentemersteen genoemd. Bijvoorbeeld GAA, Not. Arch. 882. F. 134. Not J. Van Zwieten, 3 november 1661. 27
14
1.5 Conclusie De kleuren die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen, geven een goed beeld van welke kleuren werden toegepast in het zestiende- en zeventiende-eeuwse gevelbeeld. De kleurpigmenten die in de zeventiende eeuw voor handen waren, waren: wit, blauw, geel, groen, rood, bruin en zwart. Door het mengen van deze pigmenten kon men verschillende tinten krijgen. Vastgesteld kan worden dat voornoemde kleuren, die in het hoofdstuk besproken zijn, niet allemaal geschikt waren voor gebruik op het exterieur. In het volgende hoofdstuk zal hier dieper op in worden gegaan. Door de beschrijving van de verschillende soorten steen kan men zich al een redelijk kleurbeeld van een gevel vormen. De dakpannen hadden in de meeste gevallen een blauwgrijze of rood-oranje kleur. Het metselwerk was overwegend van rode of bruine baksteen. Deze kleur werd verkregen door het werken met verschillende soorten klei en door verschil in de baktemperatuur. Het metselwerk werd afgewisseld met witte Bentheimer. De kozijnen en deuromlijstingen werden vaak in zandsteen uitgevoerd. Bentheimer Zandsteen had een wit-gele kleur van zichzelf. Van Naamse of andere soorten blauwe zandsteen werden vaak de stoepen en platen voor de plinten gemaakt. De kleuren rood, gelig wit en blauw waren volop aanwezig in het gevelbeeld. De voornoemde kleuren geven de natuurlijke kleur van het materiaal aan. In deze scriptie zal nog worden teruggekomen op het fenomeen van het beschilderen van natuursteen.
15
Verven die geschikt zijn voor het exterieur op gebouwen De pigmenten die in het vorige hoofdstuk zijn besproken, zijn niet allemaal geschikt voor toepassing op het exterieur. De enige kleuren die in het vorige hoofdstuk zijn beschreven die met zekerheid op het exterieur werden toegepast waren de verfkleuren die in de akte van de kladtschilders staan: loodwit, gele oker, omber en Spaans groen. De kleuren die Goeree beschrijft waren bedoeld voor waterverf. Maar veel pigmenten die Goeree beschrijft kunnen ook gemengd worden met olie en kunnen daardoor goed bruikbaar zijn voor toepassing in de buitenlucht. Daarnaast moet men onderscheid maken tussen de aard en eigenschappen van verf. Er bestaan minerale, plantaardige en dierlijke verfstoffen. De verven kunnen transparant, half- transparant of dekkend zijn. In het boek Grondig Onderwys in de Schilderen Verwkunst van Lambertus Simis uit 1801 wordt duidelijk beschreven welke soorten verf geschikt waren voor bepaalde doeleinden en op welke wijze ze gemaakt werden. Het boek is van latere datum dan de onderzoeksperiode maar rekening houdend met een aantal nieuwe pigmenten in de achttiende eeuw, zoals Berlijns blauw in 1704, vormt dit boek toch een rijke informatiebron. De auteur kan ons tevens veel meer vertellen over de ontwikkelingen in de zestiende en zeventiende eeuw, omdat hij veel dichter bij die tijd stond dan wij. Simis plaatst als hij het over de kleuren uit het verleden heeft de opmerking ‘ hoe het vroeger ging’. Mede door Simis is er een betrouwbaar beeld ontstaan over welke kleuren toegepast konden worden op het exterieur en welke niet.
2.1 Zwarte verfstoffen Simis begint zijn boek met verschillende verfstoffen om zwart te maken, terwijl Goeree eindigt met de kleur zwart. Zwarte verf kon voor allerlei zaken gebruikt worden, zoals de ondergrond voor goudverf, of in de schilderkunst, maar er wordt door Simis niet gesproken over toepassing in de buitenlucht. 29 Waarschijnlijker is het dat men op de gevels geen zwarte verf toepaste. De kleur zwart die soms nog zichtbaar is op Amsterdamse gevels kan een gevolg zijn van het teren van de gevel. Het teren van gevel werd al wel in 1503 verboden30, maar kwam daarna nog wel af en toe voor. Uit een boerderijbestek van 1647 is bekend dat het teren van houten gevels in die tijd niet ongebruikelijk was. Het bestek betreft het teren van het achterhuis: ‘ voors het achter huys teteeren ende alles loffelijck te maecken’.31
29
Lambertus Simis, Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel I, Amsterdam 1801, pp. 914. 30 Keurboek B, fol. 70 verso, III. XVIII. 8, 1494-1512. 31 P. Wiersma, Een Amsterdams boerderijbestek uit 1647. Een bouwhistorisch onderzoek. Arnhem, Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek 1976, p.10.
16
Een tweede verklaring kan zijn dat het oliën van gevels door de eeuwen heen verkeerd is gegaan. Deze verklaring is tegenwoordig als waarheid aangenomen terwijl goede bronnen en bewijzen hiervoor ontbreken. Deze verklaring kan dus niet met honderd procent zekerheid worden toegepast op het onderzoek. Er wordt gesteld dat het opnieuw oliën van een gevel donkerder van kleur uitpakt na droging. Bij de eerst volgende onderhoudsbeurt van de gevel wordt de gevel steeds een tint donkerder geolied omdat dit de kleur is die men als voorbeeld heeft, bijvoorbeeld dodekop over dodekop. Na verloop van tijd is de gevel zo donker geworden dat men op de kleur zwart uitkomt, waardoor er nu een misleidend beeld is ontstaan van de kleur op gevels in Amsterdam. Deze kleur overheerst nog steeds in het stadsbeeld (bijlage, afb. 2). Of de donkere geoliede gevels zijn ontstaan door de verschillende olielagen over elkaar heen of omdat men een donkere tint mooier vond voor de gevel is nog een twistpunt, waar verder onderzoek uitsluitsel zal moeten geven.
2.2 Witte verfstoffen De tweede kleur die Simis beschrijft is wit. Er zijn verschillende soorten wit: loodwit, schelpwit, tin en krijtwit. Loodwit beschrijft Simis als een van de meest nuttige en onontbeerlijke verfstof. Het is een vrij sterke verf die alle andere kleuren lichter maken en het dekt mooi. Het loodwit werd gebruikt bij het gronden en opschilderen van het houtwerk van huizen, kamers en verder alles dat in lichte kleuren geschilderd moest worden. Daarnaast zegt Simis dat loodwitverf heel goed droogt en daardoor erg geschikt is voor grof- of buitenwerk.32 Loodwit werd veel gebruikt omdat de grondstof lood niet duur was. Vanaf 1650 werd loodwit in Nederland ook fabrieksmatig geproduceerd. Loodwit was vanaf de zestiende eeuw reeds bekend in Nederland. Goeree noemt in zijn traktaat ook schelpwit. Schelpwit wordt gemaakt van ongemalen verteerd lood en komt overeen met loodwit. Beiden verfstoffen worden van lood gemaakt, maar schelpwit wordt fijner gemalen dan loodwit. In de tijd van Simis werd het nog maar weinig gebruikt omdat het veel moeite kostte om het te zuiveren en fijn te malen.33 Tinwit was een vrij dure verfstof en erg fijn. Het werd meestal gebruikt voor ‘ fraai wit’
34
zoals voor plafondwerk. Krijtwit was daarentegen een goedkope
verf en werd vaak gebruikt in stopverf, voor plamuur en andere dik bereide verven.35 Het werd ook gebruikt als een soort onderlaag op hout. Het krijtwit had de functie om een glad houtoppervlakte te verkrijgen, vergelijkbaar met de plamuur van nu. Na uitharden kon er een olieverf op aangebracht worden. 32
Simis 1801 (zie noot 29), pp.14-18. Simis 1801 (zie noot 29), pp. 18-19. 34 Simis 1801 (zie noot 29), p.19. 35 Simis 1801 (zie noot 29), p.20. 33
17
2.3 Rode verfstoffen De hierop volgende verfstoffen die Simis beschrijft zijn de rode verfstoffen, veertien in totaal. Enkele zijn geschikt voor het buitenwerk. Ten eerste Engels rood, welk afkomstig is van een gesteente uit Engeland. De verf is zeer dekkend, verschiet niet en houdt jaren zijn kleur. Het was een goedkope kleur en werd doorgaans voor minder aansprekend werk gebruikt. Wanneer het Engels rood vermengd word met zwart ontstaat een bruine verf en met wit ontstaat een licht rode kleur die gebruikt werd voor de eerste gronding van appelbloesem. Appelbloesem is een rood-roze kleur die vernoemd is naar de gelijknamige baksteen. De kleur Engels rood was in de tijd van Simis uit de mode geraakt.
36
Simis geeft precies aan
waar deze verfstof in het verleden voor gebruikt werd. ‘Gebruik: Dit is sedert eenige jaaren zeer verminderd: het plagt veel gebruikt te worden voor paalen, bruggen, schuttingen, zelfs voor deuren en vensters […] ’.
37
Kortom Engels rood was geschikt voor buitenwerk en bij
huizen specifiek voor deuren en vensters. Een tweede belangrijke rode verfstof die Simis beschrijft is dodekop. Het wordt doorgaans paarse dodekop genoemd om haar paarse of blauwachtig- rode gloed. Volgens Simis is het ‘de fraaiste onder de gemeene verwen’
38
. In
de tijd van Simis werd de fraaie dodekop zelden meer gemaakt omdat het een erg dure verf was. Bij vermeniging met veel of weinig wit konden er wel vier verschillende tinten ontstaan. De verf werd gebruikt in vertrekken waarin veel gestookt werd zoals keukens. Wanneer men dodekop vermengde met zwart ontstond er een paars dekkend bruine verf, die heel goed bruikbaar was voor het schilderen van vensters en deuren die bruine kleur moesten krijgen. Over twee andere soorten rode verfstoffen is Simis niet geheel duidelijk of ze geschikt zijn voor het exterieur. Bij de kleur ‘ menie en koningsrood’ beschrijft Simis ze als geschikte verfstoffen voor het schilderen van glad hout. Menie was eveneens geschikt om watervaten en emmers mee te gronden, het had waarschijnlijk een waterafstotende werking. Deze eigenschap van menie duidt erop dat deze verf tegen de omstandigheden van de buitenlucht bestand is. Voor het gebruik van de verf vermiljoen drukt Simis zich niet specifiek over uit. ‘Dit is menigvuldig, en te zeer bekend, dan wij er iets meer van behoeven te zeggen.’ De auteur Herman Janse, wie in de jaren negentig een bewerking heeft gemaakt van het schilderboek van Simis, vermeldt bij vermiljoen dat het niet geschikt is voor buitenwerk omdat deze verfstof bij de straling van het zonlicht snel verkleurd.39 Florentijns lak en kogellak, waren volgens Simis niet geschikt voor het buitenwerk. De andere kleuren die Goeree noemt, behandelt Simis niet allemaal.
36
Simis 1801 (zie noot 29), p.31. Simis 1801 (zie noot 29), p. 31. 38 Simis 1801 (zie noot 29), p.34. 39 L. Simis, bewerkt door H. Janse, Schilder- en Verfkunst,Gondig Onderwys in de Schilder- en Verwkunst, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ’ s Gravenhage, 1992, p. 18. 37
18
Over ‘roon oocker of Bruyn root’ zegt Simis niets, maar de kenmerken van deze verf kan men vergelijken met de eigenschappen van gele oker en met ‘ Bruyn root’ wordt dodekop vermengd met zwart bedoeld. Het ‘ rood krijt’ dat Goeree nog noemt, kan het beste worden geïnterpreteerd als een pigment dat gebruikt werd in de tekenkunst en niet bestand is tegen de weersinvloeden.
2.4 Blauwe verfstoffen Blauw was geen geschikte kleur om aan de buitenlucht bloot te stellen. Vanwege het moeizame productieproces was het een zeer kostbare en schaarse kleur in de zestiende en zeventiende eeuw. Ultramarijn werd bijvoorbeeld met hoge kosten en veel moeite uit de lapis lazuli of lazuursteen gehaald. De verf houdt wel lang stand, maar zegt Simis: ‘ om kleen werk te schilderen, allernuttigst.’40
De meeste blauwen waren
geen standvastige kleur en
verbleekten snel in het zonlicht waardoor het geen geschikte kleur was voor het schilderwerk in de buitenlucht. Het blauw dat veel te zien is op architectuurtekeningen zijn materiaalaanduidingen. Het kan bijvoorbeeld een aanduiding zijn voor de blauwe bakstenen die tijdens het bakproces deze kleur kregen of blauwe leien. Het is voornamelijk een aanduiding van Naamse steen of een ander soort hardsteen dat vanzichzelf een blauwe kleur heeft. H.J. Zantkuijl heeft in het verleden geopperd dat men in de zeventiende eeuw natuursteen blauw verfde voor een versterkkend effect van het materiaal.41 Naamse steen werd ondere andere voor stoepen en zerken gebruikt en andere elementen in de gevel. Het verven van stoepen en zerken acht Zantkuijl onwaarschijnlijk, maar bij gevels ligt volgens hem de zaak anders. Hij neemt als voorbeeld een paar panden van Hendrick de Keyser. Twee panden van De Keyser worden in de Beschrijvingen van de koopstadt Amsterdam van Melchior Fockens in 1662 ‘ het Blaauwhuys’
42
genoemd. Dit argument kan direct ontkracht worden aangezien Fockens
hierna meldt dat het huis: ‘van blauwe steen gebouwd in het jaar 1615’.43 De blauwe kleur duidt dus op het toegepaste materiaal. Een tweede argument dat Zantkuijl oppert is een tekening van Reinier Vinkeles van de Waag in Amsterdam. Op de tekening is de Waag in fel blauw gekleurd en Zantkuijl stelt op basis hiervan vast dat de Waag in de realiteit geverfd was. Dit lijkt mij zeer onwaarschijnlijk, aangezien blauw geen goede standvastige kleur was om in de buitenlucht te gebruiken en het hier dus waarschijnlijk ook als een materiaalaanduiding is bedoeld.
40
Simis 1801 (zie noot 29), p.37. Zantkuijl, H.J., ‘het Palet van de architect. Het pleisteren, sausen, oliën en verven van e gevelornamenten’. In Vitrine, museummagazine, 4 jaargang, nr.5 1991, pp. 36-37. 42 M. Fokkens, Beschrijvingen van de koopstadt Amsterdam, Amsterdam 1662, pp. 120-121. 43 Fokkens 1662 (zie noot 42), pp. 120-121. 41
19
Simis zegt uitdrukkelijk dat indigo gebruikt wordt op papier of in waterverf en onmisbaar is om wollen, linnen en zijden mee te verven.44 Het blauwe pigment smalt kon niet met olie gemengd worden en kon daardoor niet buiten worden toegepast. Blauwe lak en de lakmoes waren eveneens niet geschikt voor het buitenwerk. Met lakverven werden kleine objecten voor het interieur geverfd.
2.5 Gele verfstoffen De geschiktheid van de gele verfstoffen wordt door Simis specifiek beschreven. Het koningsgeel is volgens Simis het ‘edelste geel’45 omdat het een mooie zware en gloeiende kleur heeft. Koningsgeel is niet geschikt voor het buitenwerk. Het houdt namelijk geen stand in de open lucht, en zelfs niet binnenshuis aan de luiken, blinden of ander werk, dat dicht bij de vensters is geplaatst. Rusgeel, wat meer naar het oranje neigt, heeft dezelfde eigenschappen als koningsgeel en kan dus ook niet gebruikt worden voor buitenwerk. Guttegom of gomhars, was ook niet voor het buitenwerk geschikt, aangezien het niet gebruikt kon worden in olieverf. Het was wel zeer geschikt om in waterverf te gebruiken en in goudvernis. De verschillende tinten schijtgeel konden als ze met rauwe lijnolie werden vermengd gebruikt worden voor het kleuren van ongeschilderd hout. Met gekookte olie geeft het
echter
weinig
kleur
en
werd
het
enkel
gebruikt
door
papierververs
en
papierbehangselmakers. De gele verfstoffen die wel geschikt waren voor de buitenlucht waren Napels geel en gele oker. Napels geel is een harde zandachtige verfstof, afkomstig uit het gebied rondom Napels. Het is een vrije sterke verf. Het wordt vaak vermengd met wit of met wit en gele oker, maar later ook met Berlijns blauw tot zeegroen. Napels geel kwam pas rond 1740 op de markt dus valt in het kader van dit onderzoek af.46 Gele oker is een kleurechte en redelijk dekkende verf.
47
Het is een aardverf en kon in meerdere gebieden
gewonnen worden, te weten: Frankrijk, Belgie en uit de omgeving van Keulen. Door middel van menging kon men verscheidene soorten gele oker krijgen. Het werd gebruikt voor het schilderen van gebouwen en in paneelschilderkunst voor landschappen en bloemen. Simis is over twee kleuren geel niet zo duidelijk: mineraalgeel of berggeel en oprement. Mineraal geel was een bestendige gele kleur, vooral binnenshuis of ‘buiten de sterke lucht’.48 Wat Simis verstaat onder een ‘sterke lucht’ is moeilijk te zeggen, waarschijnlijk het directe zonlicht.
44
Simis 1801 (zie noot 29), p.39. Simis 1801 (zie noot 29), p.46. 46 M. De Keijzer en P. Keune, Pigmenten en Bindmiddelen, Restauratie Schilder-technieken, NRC Amsterdam 2001, p. 35. 47 Simis 1801 (zie noot 29), p. 52. 48 Simis 1801 (zie noot 29), p. 48. 45
20
Over de kleur oprement zegt Simis niet zoveel omdat het in zijn tijd haast niet meer gebruikt wordt. Hij vindt de naar groen overhellende kleur niet fraai.49 Goeree spreekt ook nog over ‘masticot’, Simis zegt hier in zijn schildersboek niks over. Masticot werd uit lood verkregen en kan hierdoor een goede verf zijn voor het exterieur omdat lood een standvastige en schimmelwerende eigenschappen heeft. ‘Saffraen’ is een plantaardige verf en was erg kostbaar en werd daarom niet veel gebruikt. De laatste gele verfstof die Goeree noemt is ‘schulp gout’ en dit kan men interpreteren als blad goud, waardoor het niet aannemelijk is dat dit buitenshuis toegepast werd.
2.6 Groene verfstoffen Groene verfstoffen waren in keuze beperkt. Groen was een moeilijke kleur om te maken. Berggroen is een oude verfstof en in de tijd van Simis in onbruik geraakt. De verfstof kwam uit Duitsland. Voor de komst van Spaans groen werd het veel gebruikt voor het verven van deuren en vensters. 50 Er bestaan verschillende soorten tinten, van licht naar donker. Spaans groen verdrong dus het berggroen, waarschijnlijk omdat Spaans groen veel duurzamer is. Ondanks dat het een moeilijke verfstof is om te maken werd het veelvuldig toegepast op het exterieur van de gevels. Het was meest geschikt voor toepassing op het houtwerk, omdat het koperacetaat dat in Spaans groen zit een schimmelwerende werking heeft. Goeree noemt Fries groen niet, terwijl dit wel een belangrijke kleur was in de zestiende en zeventiende eeuw. Het lijkt qua kleur veel op Spaans groen. Blootgesteld aan het zonlicht en buitenlucht verkleurde het echter snel. Mineraal groen had dezelfde kleur als Spaans groen, maar was minder duurzaam. Het werd daarom voornamelijk gebruikt als een onderlaag voor Spaans groen.51 Terre verde gaf een olijfachtige kleur en werd in de tijd van Simis nog maar weinig gebruikt. Of het in het verleden geschikt was voor verven in de buitenlucht wordt niet duidelijk, Simis heeft enkel de opmerking dat het gebruikt wordt om metaal te verven.52 Waarschijnlijk bedoelde hij daarmee de hekken, balustrades en leuningen van stoepen en dus goed toepasbaar op het exterieur. Over sapgroen is Simis duidelijker. Sapgroen kan niet met olie worden gemengd omdat het dan een vuile groene kleur oplevert. Voor waterverf was het echter wel zeer geschikt. 53
49
Simis 1801 (zie noot 29), p. 51. Spaans groen was al sinds de Romeinse oudheid bekend, maar kwam waarschijnlijk later naar Nederland als we Simis moeten geloven met zijn uitspraak over berggroen: Simis 1801 (zie noot 29), p. 58. 51 Simis 1801 (zie noot 29), p. 58. 52 Simis 1801 (zie noot 29), p. 58. 53 Simis 1801 (zie noot 29), p. 60. 50
21
2.7 Bruine verfstoffen De laatste verfstoffen die Simis behandelt zijn de bruine verfstoffen. Bruine lak en bruine schijtgeel werden alleen in de schilderkunst gebruikt. Omber is de voornaamste en gebruikte bruine verfstof. Het product komt uit de bergen
54
en wordt in brokken aangevoerd. Omber
dat gebruikt werd in de schilderkunst werd niet of weinig vermengd. Voor het schilderen van houtwerk wordt het vermengd met wit tot een grauwe of “keukenkleur”.55 Omber werd zeker in het interieur toegepast, maar of het ook voor het exterieur bruikbaar was laat Simis in het midden. Uit het bestek van notaris H. Venkel weten we dat er omber besteld was voor de kladschilders en daardoor kan men met zekerheid stellen dat omber voor verven in de buitenlucht gebruikt werd.56 Bruine oker was, als het vermengd werd met wit, geschikt om grote oppervlaktes mee te schilderen. Simis heeft het hier weer over ‘ keukenkleuren’57 en daarom kan met zekerheid worden aangenomen dat bruine oker in het interieur werd gebruikt, maar om te concluderen dat het ook geschikt was en gebruikt werd voor het buitenwerk moet men voorzichtig zijn. Keulse aarde was net als bruine oker zeer geschikt voor het schilderen van grote vertrekken, maar het werd ook veel gebruikt voor het schilderen van “grauwe” beelden en andere voorwerpen in de tuin.
58
Op basis hiervan kan
vastgesteld worden dat Keulse aarde geschikt was voor het verven van buitenwerk. Engels bruin had deze eigenschap ook. Simis legt er niet veel over uit, maar zegt dat Engels bruin met alle eigenschappen van Engels rood overeen komt. Zoals al eerder besproken is Engels rood en dus ook Engels bruin duurzaam en werd het veel gebruikt om deuren en vensters mee te schilderen. Het bruine roet dat Goeree noemt, werd volgens Simis, alleen voor waterverven op papier gebruikt.59
2.8 Conclusie Door de vergelijking tussen Goeree en Simis is er een betrouwbaar beeld ontstaan welke kleuren er gebruikt konden worden op het exterieur. Samenvattend zijn dat de volgende kleuren: loodwit, schelpwit, krijtwit, Engels rood, dodekop, rode oker, gele oker, masticot, mineraal groen, Spaans groen, terre verde, omber, Keulse aarde en Engels bruin. Een overzicht hoe deze kleuren eruit zagen is te vinden in de bijlage (afb.3). Een erg belangrijke kleur die niet genoemd wordt bij zowel Goeree als bij Simis is Bentheimer. Bentheimer is een mengkleur die verkregen wordt uit oker en wit. De Bentheimer verwijst naar de naamgelijke en kleurgelijke zandsteen. De oudste Bentheimers waren zwaar van toon, veel oker en
54
Simis geeft niet aan uit welke bergen of uit welk land, p. 60. Waarschijnlijk waren veel keukens in een grauw bruine kleur geverfd. 56 Zie noot 8. 57 Simis 1801 (zie noot 29), p. 61. 58 Simis 1801 (zie noot 29), p. 64. 55
22
weinig wit. De kleur Bentheimer werd toegepast om het snel verwerende zandsteen terug te kleuren in haar oorspronkelijke kleur of om houtwerk te doen lijken op zandsteen. Kozijnen, lijsten en geveltoppen werden gekleurd in de Bentheimer kleur, maar in de loop van de tijd werd er steeds lichter overgeschilderd. Het resultaat is nu dat de kleur bijna wit is ten opzichte van de oorspronkelijke kleur (bijlage, afb. 4).
59
Simis 1801(zie noot 29), p.65
23
De functie van kleur en verf in de zestiende en zeventiende eeuw Een belangrijke vraag bij dit onderzoek is waarom er kleur toegepast werd op het exterieur. Was het om esthetische redenen of waren er nog andere redenen? In de eenentwintigste eeuw dient kleur voornamelijk een esthetisch doel; de leefbaarheid van een woonwijk wordt er mede door bepaald. Grauwe flats van betonblokken, bijvoorbeeld in de Bijlmer in Amsterdam roepen een beklemmende sfeer op en zijn mede daardoor minder aantrekkelijk om in te wonen. In de wijk IJburg, Amsterdam, is veel gespeeld met kleur, waardoor de sfeer direct een stuk aantrekkelijker is. In de wijk Buitenveldert, Amsterdam zijn de grauwe portiekwoningen bij een opknapbeurt in zachte verftinten geschilderd. Door het nieuwe kleurgebruik is de esthetische kwaliteit van het gevelbeeld versterkt (bijlage, afb. 5 en 6). Aan de hand van het bestuderen van vele historische beschrijvingen van de stad Amsterdam en de eigenschappen van de verfsoorten te analyseren is getracht antwoord te kunnen geven op de vraag waarom men kleuren toepaste op het exterieur.
3.1 Historische beschrijvingen In historische beschrijvingen van Amsterdam wordt er veel verhaald over de geschiedenis van de stad. Onderwerpen zoals werken, wonen, leven en besturen van de stad komen aan de orde. Er is meestal ook een hoofdstuk gewijd aan het beschrijven van belangrijke kerken, poorten, pakhuizen en gestichten. De historische beschrijvingen die in dit onderzoek gebruikt zijn dateren allen uit de zeventiende eeuw, de periode waarin erop economisch- en architectonisch gebied veel gebeurde. Opvallend aan de historische beschrijvingen van gebouwen is dat er aan het exterieur, in vergelijking met het interieur weinig aandacht wordt besteed. De standaard kenmerken als formaat, het materiaalgebruik en architect in zoverre die bekend is, worden bijna altijd genoemd. Hierna volgt een uitvoerige beschrijving van het interieur inclusief de inrichting en de aard van de bewoners. Het lijkt wel of men niet veel waarde aan de kleur van het exterieur hechtte. Als de schoonheid van een woonhuis beschreven wordt, wordt het interieur altijd uitvoerig beschreven, bijvoorbeeld door Melchiot Fokkens in 1662: ‘... staat ook een kostelijke Gevel van witten steen/ meer als gemeen kunstiglijk gebouwt/ Deze Gevel is zo aanzienlijk en heerlijken werk/ Dit men over ’t Gebouw zich moet verwonderen; dit Huis is ook van binnen cierlijk met Albaste poste en geschilderde zolders...’ 60
60
Melchior Fokkens, Beschrijvinge der wijdt-vermaarde koop-stadt Amstelredam: van hare eerste beginzelen, oude voor-rechten en verscheyde vergrootinge aanwijzende hare bezienswaardige en wonderlijke zeltzaamhede, Amsterdam 1662, p. 70.
24
In de Historische Beschrijving van O. Dapper worden ook veel beschrijvingen van interieurs genoemd, bijvoorbeeld bij het ‘Hof van ’t Edele Mogende Collegie ter Admiraliteyt of princenhof’: ‘Dit gebouw rust onder op een hertstene voetstal, maer ’t andere bovenste opstal is van gebakken steen.’ ‘.. Binnen in dit huis zijn verscheide vertrekken, die met allerlei cier en beeltwerk, als ook schildereyen van verscheide zee-slagen, en andere stukken door uitmuntende meesters geschildert, verciert zijn’.61 De beschrijving van het interieur gaat nog een alinea door. In vergelijking met het exterieur waar één zin aan wordt besteed is er dus erg veel aandacht voor het interieur. In de beschrijvingen van woonhuizen worden meestal wel de kleuren van de toegepaste materialen genoemd: ‘ ...dit Huis
62
is van roode gebakken steen/ met groote kunst/ bol cierlijke festoenen/ van
suiver witte steen’. 63 ‘...aen de West-zijde is het kostelijke Huis dat men een witte stene Gevel met eer gebouwt is van de H. Pauw 64,..’
65
‘... de Gebouwen toebehorende de H. Kromhout/.../ alle van cierlijke wit gehouwen steen/ van gront tot boven toe opgelopen’.66 Het witte gehouwen steen waarover gesproken wordt ziet men tegenwoordig niet meer. In de loop van de tijd is het steen in de gevel erg verkleurd en heeft nu een grauwe zwart-grijze kleur (bijlage, afb.7). Maar ook bij de grote publieke gebouwen en gestichten heeft de kleur die genoemd wordt betrekking op het materiaal: ‘... t Huis
67
in zich zelve is vierkant, dik van muuren met roode gebakken moppen
opgehaelt, rontom vol vensteren, en in zijn vierkante ommetrek achthondert voeten groot.’68 ‘...Twee Wagen zijn hier ter stede, d’eene staet op den Dam by het Stadthuis, en wordt d’oude- Waegh, d’ander op de Sint- Anthonis Markt, en wort de nieuwe-Waegh geheten, niet om dat het gebouw nieuw’er is, maer om dat deze tot dit gebruik het laetste verordent is. De Waegh op den Dam, is een treffelijk, sterk en hecht gebou, bestaende altemael uit blaeuwe arduienen-stenen, is gesticht in het jaer 1561.. Aen dit gebouw blijkt dat toen de Stadt in 61
Olfert Dapper, Historische beschryving der stadt Amsterdam : waer in de voornaemste geschiedenissen (na een kort verhael van gansch Hollant en d’omleggende dorpen ...) die ten tijde der Herdoopers, Nederlandtsche beroerten en onder prins Willems, de tweede, stadt-houderlijke regeering, hier ter stede voor-gevallen zijn, verhandelt, en al de stads gemeene ... gebouwen, in meer als tzeventigh kopere platen, met haer nevenstaende beschryving, vertoont worden, Amsterdam 1663, p. 451. 62 Het betreft hier het huis van Generaal Spegs op de Leliegracht. 63 Fokkens 1662 (zie noot 60), p. 72. 64 Dit huis is in opdracht van de heer Pauw door Philip Vingboons gebouwd. 65 Fokkens 1662 (zie noot 60), p. 73. 66 Fokkens 1662 (zie noot 60), p. 74. 67 Het gaat hier om het pesthuis. 68 Dapper 1663 (zie noot 61), p. 411.
25
weelde en voorspoet bloeide. In de drie voorgevels, ten Oosten, Noorden en Zuiden, zietmen ook zeer çierlijk in ’t groot, stads wapen, en daer boven op de Keizerlijke Kroon, Maximiliaens schenkaedje, in blaeuwe steen uitgehouwen.’69 Bij de vele stadspoorten die Amsterdam rijk was, wordt vooral het beeldhouwwerk en de materialen beschreven. De stadspoorten werden voornamelijk gemaakt van blauwe of van witte steen: ‘De Haerlemmer-poort… Van buiten na de vest toe, isse geheel en al van blaeuwe Arduinsteen opgebouwt, vertoont zich zeer çierlijk en vermakelijk in ’t oogh… De voorgevel, na de stadt toe, bestaet altemael uit witte gehouwen steen, is zeer vast en sterk van werk; de ronde pylasters zijn, even-eens als tot meerder en grooter sterkte, met eenige brede banden overbonden.’70 ‘Voor aen de straet, staet een geweldige groote witte stene poort71, in desselfs architraef ziet men leeuwen, beeren, wilde zwijnen en tygers, voor een geladen wagen gaen, daer op Brezilaenschhout, raspen en ander werktuigh leit. Boven op de wagen zit een voerman met de zweep in de hant, en tempt en drijft vast deze lantgedrochten voort.’72 De kleuren die in deze beschrijvingen worden genoemd duiden allen het materiaal aan. De kleur staat hier symbool voor het materiaal.
3.2 Beschermende of esthetische functie? Zo kunnen nog vele voorbeelden worden gegeven van historische beschrijvingen over belangrijke woonhuizen, gebouwen en (stads)poorten, maar ze geven allemaal hetzelfde beeld of ze leveren geen extra informatie op. De kleuren die genoemd worden duiden alle op het materiaal-gebruik van de gevel en aan het interieur wordt, vanwege de uitvoerige beschrijvingen, kennelijk een groter belang toegekend. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat men in de zestiende en zeventiende eeuw het schilderen van de gevel eerder als een bescherming van de materialen zag en minder als middel om de esthetische kwaliteit te verhogen. De schoonheid van een gevel wordt in de Historische Beschrijvingen nooit beschreven aan de hand van geschilderde onderdelen. De materiaalkeuze en het ontwerp waren voornamelijk bepalend voor een fraai beeld. Het verven van het hout had veelal een beschermende functie. Er werden veel verfstoffen toegepast die een beschermende eigenschap hebben. Spaans groen en loodwit bevatten koperacenaat en Bremer groen bevat koperhydroxide. Deze koperstofjes hebben een schimmelwerende werking. 69
Dapper 1663 (zie noot 61), p. 449. Dapper 1663 (zie noot 61), p. 450. 71 Het gaat hier om de toegangspoort tot het rasphuis of tuchthuis. 72 Dapper 1663 (zie noot 61), p. 451. 70
26
Om het hout te beschermen tegen de weersinvloeden – zon, vorst, regen en wind- en de vervuilende lucht in de stad, moest een verfsoort gebruikt worden die hiertegen goed bestand was. De verver kreeg hierdoor een belangrijke rol met betrekking tot de zorg voor een kwalitatieve goede afwerking van de gevel. Ook bij onderhoudsbeurten was zijn handelen voor de instandhouding van de gevel van groot belang. Evenals het Spaans groen en het loodwit had het oliën van gevels deels ook een beschermende rol. Door het oliën van de gevel werd de baksteen beschermd tegen de weersinvloeden. Olie werd op gevels aangebracht die niet meer waterdicht waren. Maar het oliën van de bakstenen gevels gebeurde ook om esthetische redenen. Door kleurstoffen aan de olie toe te voegen kon men gevels die minder fraai oogden, bijvoorbeeld door rommelige steenrestauraties, weer een egaal en fraai uiterlijk geven. Tevens wilde men graag een gevel die uit één baksteenkleur bestond. Om zo’n eenduidig baksteenkleurig vlak te krijgen was het noodzakelijk om de stenen na het bakken te sorteren op kleur. De stenen werden soms recht geslepen zodat men tijdens het metselen een smalle stootvoeg kon toepassen. Het resultaat hiervan was prachtig, maar ook kostbaar en daardoor alleen weggelegd voor de rijke burgers. Voor de burgers die dit niet konden betalen was er een andere mogelijkheid. Door de ongelijke gekleurde baksteengevel te bestrijken met lijnolie waaraan een kleurpigment was toegegvoegd kon men toch een egaal gekleurde baksteengevel krijgen. Voor deze behandeling gebruikte men een mengsel van half rauwe en half gekookte olie waaraan een kleurpigment was toegevoegd. De olie trok in de steen en het pigment kwam terecht in de poriën van de steen. Volgens Zantkuijl gebeurde het oliën met daaraan toegevoegd een rood pigment al vanaf de zestiende eeuw.73 In de vroege zeventiende eeuw gebruikte men rode kleurpigmenten, zoals Engels rood of gebrande omber. In het midden van de zeventiende eeuw werd de baksteen harder gebakken wat tot gevolg had dat de steen donkerder van kleur werd. De kleur van het oliemengels ging hier in mee, men gebruikte nu vooral ongebrande omber en bruine oker.74 Wanneer men wat verder van de gevel af ging staan zag de toeschouwer de gevel als egaal kleurvlak. Dichtbij ervaarde hij de structuur van de baksteen (zie bijlage, afb.8).75 De theorie van Zantkuijl die hiervoor uiteen gezet is kan niet honder procent betrouwbaar worden geacht, omdat er geen bewijzende bronnen uit de zestiende of zeventiende eeuw zijn gevonden die spreken over het oliën van gevels.
73
H.J. Zantkuijl, ‘ Het palet van de architect’, Vitrine, nr 5 1991, p36. H.J. Zantkuijl, ‘ Het veranderde kleurpalet in onze steden’ Afwerking en onderhoud in bouw en industrie. Eisma’s vakpers, 91 ste jaargang, nr. 15, 22 nov. 1989, p. 44. 75 Verf heeft een dikke en dekkende strutuur. Als men verf toepast op een gevel wordt de structuur van de baksteen bedekt door de verflaag. 74
27
Meerdere auteurs beweren dat men na het oliën van de gevel met een penseel een dunne witte voeg aanbracht op de gevel.76 Het is moeilijk om dit te onderbouwen omdat er in de praktijk, haast geen voorbeelden van zijn in de archieven tot op heden geen beschrijvingen opleveren. Er zijn wel voorbeelden te geven van gevels die voorzien zijn van een pleisterlaag met een geschilderde baksteenimitatie.77 Niet enkel het oliën van gevels gebeurde uit esthetisch belang, ook qua materiaal gebruik had men oog voor schoonheid. Door verschillende soorten materialen te gebruiken kon de schoonheid van de gevel worden versterkt. De vroegste voorbeelden hiervan in Amsterdam dateren uit de zestiende eeuw toen men in de rode bakstenen gevels witte natuursteenbanden en blokjes opnam. De afwisselende kleurwerking begon toen een rol te spelen in de architectuur.78 De gevel werd ook vaak versierd met rijk beeldhouwwerk naar voorbeelden uit de boeken van Vredeman de Vries en kende haar hoogtepunt bij Hendrick de Keyser. Het beeldhouwwerk werd nog extra verrijkt door toepassing van bladgoud (bijlage, afb.8). Dat Hendrick de Keyser en zijn navolgers rijk versierde gevels ontwierpen is te zien
aan het ‘ Huis met de Hoofden’, ‘ Huis Bartolotti’ en het ‘Huis van Wely’. Het gesloopte ‘ Huis van Wely’ stond aan de Oudezijds Voorburgwal maar er rest nu enkel nog een beschrijving van het pand door D.F. Slothouwer: ‘De gevel van het huis was opmerkelijk: geheel in hardsteen opgetrokken en bijzonder kostbaar behandeld met inlegwerk van marmer en toetssteen. De vensters zijn steenen kruiskozijnen en de gevel is versierd met een dorische en ionische pilasterorde, waarboven een zeer rijke top is aangebracht, dient men als een rijk versierde trapgevel te beschouwen. Een huis, dat hiermede veel overeenkwam, heeft gestaan op den NieuwezijdsVoorburgwal, op de plaats van het tegenwoordige postkantoor.’79 Door middel van verschillende steensoorten, in dit geval marmer, kon men een rijk versierde gevel krijgen. Voorbeelden in Amsterdam, of Nederland zijn niet meer bekend, maar in het buitenland vindt men het soms nog (bijlage, afb.10). Natuursteen was een duurder product dan hout en baksteen. De meeste mensen konden het zich niet veroorloven om natuursteen in hun gevel toe te passen. Natuurstenen kozijnen, deuromlijstingen en puien werden toegepast bij de rijk uitgevoerde gevels. De natuursteensoorten Bentheimer zandsteen en Naamse zandsteen werden vaak toegepast in de gevel. Voor wie zich dit niet kon permiteren werden de houten elementen in de gevel in 76
Bijvoorbeeld: Peter Karstkarel, ‘ Kleurgebruik, herstel, onderzoek. Een gesprek met H.H.J. Kurvers, conservering technisch adviseur van de Rijksdienst voor Monumentenzorg’ NVVK-mededelingen, 1991/2, pp. 35 & H.J. Zantkuijl, ‘ Het veranderde kleurpalet in onze steden’ Afwerking en onderhoud in bouw en industrie. Eisma’s vakpers, 91 ste jaargang, nr. 15, 22 nov. 1989, p. 44. 77 W.F. Denslagen en A. de Vries, Kleur op historische gebouwen, de uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940, ’ s Gravenhage 1984, pp. 47-54. 78 Zantkuijl 1989 (zie noot 74), p.42.
28
een natuursteen kleur geschilderd. Bentheimer kleur was het populairst omdat men Bentheimer zandsteen vaak ook in zijn natuurlijke kleur overschilderde. Bentheimer zandsteen heeft de eigenschap om snel te verweren en een zwarte kleur te krijgen. Wanneer de Bentheimer zwart verkleurde, was het bedoelde effect van de rood-witte gevel verdwenen. Om dit effect op te heffen schilderde men het zandsteen in haar oorspronkelijke kleur. De kleur Bentheimer was dus voorhanden en werd daarom ook veelvuldig toegepast op hout om natuursteen te imiteren. In Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw-kunst van Simis is te lezen hoe dit in zijn werk ging. Als een gevel of onderdelen ervan, er als natuurlijk Bentheimer zandsteen uit moest zien werd het nieuwe hout tweemaal gegrond en afgeschilderd met een dekwit. Nadat de drie lagen verf erop zaten nam de schilder een kam, en kamde het oppervlakte van de nog opdrogende verf. Direct na het kammen werd het hele werk met goed gedroogd wit schuurzand bestrooid. Wanneer dit opgedroogd was, borstelde men het losse en overvloedige zand weg.80 Wat overbleef was een mooie Bentheimer kleur in de structuur van zandsteen. Het kwam soms ook voor dat men op een vlakke gevel een metselpatroon schilderde om baksteen te imiteren. Simis bespreekt deze kunde in zijn tweede deel van zijn Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw-kunst: ‘ Het gebeurt somtijds dat men gepleisterde muuren, houten schotten, houten tuinhuizen of andere werken, moet schilderen, even of het van gebakken steen gemetseld ware, […]81 Simis heeft kritiek op de resultaten van de schilders, omdat het vaak te duidelijk zichtbaar was dat het nagemaakt was. Hij vervolgt zijn kritiek met een advies aan de schilders om een goed metselverband te schilderen: ‘ Stop en schilder het werk genoegzaam met eene kleur, die zoo na als mogelijk is aan de steenkleur evenaardt. De laatste verw bereide men uit wit, engelsch rood en een weinig geel-oker, of ook wel bovendien wat omber, of zelfs, als het nodig is, een weinig zwart, al naar de kleur van den steen is, welke men verbeelden wil, of die men bijschilderen: in vakken, welke met gemetzelden steen verbonden zijn, moet men zich bepalen aan de naast bijzijnde steenen, doch op zich zelven staande, is men zoo bepaald niet verbonden aan de kleur, maar men moet altoos met de Natuur raadplegen, en zich naar dezelve schikken.’82 Het advies van Simis is dat men goed moet kijken naar de realiteit en dat moet evenaren. Belangrijk bij het advies is dat hij een recept meegeeft voor een goede steenkleur.
79
D.F.Slothouwer, Amsterdamsche Huizen 1600-1800, Amsterdam 1928, p. 29. Simis 1801 (zie noot 29), p. 221-222. 81 Lambertus Simis, Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel II, Amsterdam 1807, p. 165. 82 Simis 1807 (zie noot 81), pp. 165-166. 80
29
3.3 De rol van de kladschilder in het bouwproces Verf was een belangrijk onderdeel bij de voltooiing van de architectuur van een gevel. Uit het voorgaande bleek dat het verven zowel een beschermende als een esthetische functie had. Er is een aantal bronnen bekend waaruit het belang van de kladschilder blijkt. De eerste bron is een fragment uit D’ Algemeene Bouwkunde volgens d’ Antyke en Hedendaagse
Manier
van
Wilhelmus
Goeree.
Het
fragment
gaat
over
de
standaardprocedure van de bouw van een huis: ‘Het Yzerwerck wordt aangebracht en men maakt Deuren en Vensters gangvaardig, en steektze in de Grondverw: men legt de Zolders en steektze zonder noch te verdrijven van onder in de Grondverw. Men Pleisterd de wanden en Schutsel muuren, zet Witte steentjes en strijkt het Pannendak.’ … ‘ Men stelt de Glazen, en schildert buiten en binnen voor goet.’83 Hieruit is af te leiden dat het ijzerwerk, de deuren, vensters en plafonds geschilderd werden aangezien ze in de grondverf werden gezet. Na het zetten van het glaswerk worden de schilderwerkzaamheden vervolgd en afgerond, zowel binnen als buiten. Goeree vervolgt zijn verhaal met de belangrijkheid van de kladschilder: ‘Om dat den kladschilder de nieuwe bouwwerken nier [sic] alleen een bijzondere oog kan geven, en veel dingen lang voor water en windknaging kan beschermen, maar ook de verstorven en verlapte Huysen een nieuw Roktjen aan passen, daarom mag hij niet vergeten worden, noch aan den bouwmeester met zijn geheel vermogen en kunst onbekend zijn. Daar is onze achtens veel aan gelegen, de schildering van een geheel huys wel te verkiezen. Zedige en gebroken kleuren zullen meer aanzien, en de plaatsen ruimer doen schijnen, dan sterke en wrede verwen, of verscheiden kleuren die malkander nijdig zijn.’84 Goeree laat hier duidelijk doorschemeren dat een vakmanschap van de kladschilder mede bepalend is voor zowel het uiterlijk als voor de bescherming van een gevel. De kladschilder kan nieuwe bouwwerken een ‘bijzondere oog’ geven, maar beschermt het bouwwerk lang voor ‘water en windknaging’. Tevens was de kladschilder belangrijk voor het opknappen van vervallen en oude huizen want hij kon ze een ‘ nieuw Roktjen aan passen’. Daarnaast geeft Goeree ook advies voor de te gebruiken kleuren voor het gehele huis. Men kan het beste ‘ zedige en gebroken’, dus rustige en met elkaar harmoniërende kleuren toepassen, omdat deze kleuren vergrotend werken. ‘ Sterke en wrede verwen’, kleuren die te erg overheersen en in combinatie niet bij elkaar passen moeten nagelaten worden.
83
Goeree W., D’Algemeene Bouwkunde volgens d’Antyke en Hedendaagse Manier, Amsterdam 1681, p. 146. 84 Goeree 1681 (zie noot 83), p.192.
30
Simis is de tweede belangrijke bron die informatie geeft over de positie van de kladschilder. Simis heeft zijn zesde hoofdstuk gewijd aan de ‘vereischten die een schilder dient te bezitten, om bekwaam genoemd te kunnen worden’.85 Hij richt zich in dit hoofdstuk specifiek op de klad- of grofschilder. Het eerste wat Simis doet is het misverstand uit de weg te helpen dat het schilderwerk van de grofschilder een simpele aangelegenheid is. Het is niet zomaar wat verf mengen en het mengsel ergens op te smeren. De grofschilder moet ook enigszins de kunde van penseelwerk kennen. In zijn dagelijks voorkomend werk moet hij meubels en uithangborden voorzien van bloemen, festoenen, vazen en dergelijke. De grofschilder moet ook enigszins kennis hebben van de bouwkunst. Hij dient nissen, kolommen en pilaren met hun kapitelen, basementen, borstweringen en architraven in de goede orde te kunnen schilderen op vlakke schotten binnens- en buitenshuis. De grofschilder moet goede kennis hebben van alle verven en oliën en de techniek van het mengen om de gewenste kleur te krijgen. Daarnaast moet hij weten hoe de verf op het materiaal reageert, want muren zuigen bijvoorbeeld de verf op terwijl het op ijzer blijft liggen. De schilder moet ook goede kennis hebben om materialen te imiteren met verf. Als hij hardsteen imiteert, moet dit worden uitgedrukt in zijn eigen bijzondere kleuren. Kammen en zanden moet leiden tot het evenaren van de natuurlijke Bentheimer. Simis onderschat, evenals Goeree, de vereiste kwaliteiten van de kladschilder niet en hij wijdt er zelfs een apart hoofdstuk aan. Beide auteurs tonen aan dat de kladschilder, een zeer belangrijk vakman was ten behoeve van het beschermen en verfraaien van de gevels van gebouwen.
3.4 Conclusie Samenvattend kan gesteld worden dat verf in de zestiende en zeventiende eeuw zeer belangrijk was voor bescherming van het houtwerk en het metselwerk. Het esthetische belang komt op de tweede plaats. Bij een gehele gevel van natuursteen lag dit iets anders, omdat natuursteen over het algemeen goed bestand is tegen weersinvloeden. Gevels opgebouwd met verschillende natuursteensoorten konden een kleurrijk beeld opleveren. Voor wie zich dit niet kon veroorloven werden houten elementen in de gevel geverfd in een zandsteenimitatie. Uit de Historische Beschrijvingen is gebleken dat er minder waarde werd toegekend aan het exterieur dan aan het interieur. Daar tegenover wordt aan de hand van de auteurs Goeree en Simis duidelijk dat de kladschilder een belangrijke positie in de eindfase van het bouwproces innam. De kladschilder was tevens belangrijk bij een opknapbeurt van een pand. De kladschilder had de gave om een pand er weer als nieuw uit te laten zien.
85
Simis 1801 (zie noot 29), p.106-111.
31
Het stadsbeeld van Amsterdam in de zestiende en zeventiende eeuw De informatie uit de vorige hoofdstukken is de basis om een beeld te krijgen hoe het stadsbeeld van Amsterdam zich in de zestiende en zeventiende eeuw manifesteerde. Uit deze gegevens wordt duidelijk welke kleuren er allemaal in de betreffende periode voor handen waren en waarom men kleur en verf toepasten. Om exact te achterhalen welke kleur men waar toepaste zijn de schaarse verfbestekken van groot belang. Ook leveren de getekende en geschilderde stadsgezichten van Amsterdam de nodige informatie op. Tenslotte kunnen de uitgevoerde kleuronderzoeken op monumenten gegevens van het kleurgebruik opleveren. De primaire bronnen zijn voornamelijk toepasbaar op de zeventiende eeuw. De kennis over de zestiende eeuw komt voornamelijk uit de secundaire literatuur met enkele aanvullingen uit primaire bronnen. Door de kennis die verkregen is uit de primaire bronnen en de secundaire literatuur is een kleurbeeld ontstaan die met behulp van zeventiende-eeuwse stadsgezichten kan worden vergeleken. Het is een interessante vraag of deze twee beelden kloppen met elkaar.
4.1 Bouwbestekken Zowel Goeree als Simis schrijven dat de kladschilder belangrijk is bij de voltooiing van het bouwproces. Ondanks dat de kladschilders belangrijk zijn in het bouwproces is de documentatie over deze ambachtsgroep gering. Er bestaan amper verfbestekken die betrekking hebben op het schilderen van een gevel en in de gildes zijn zij ook niet terug te vinden. In de meeste bouwbestekken wordt er met geen woord gesproken over de klad- of grofschilder, in sommige gevallen wordt gesproken over het verven van een gevel, volgens de regel: ‘ Het huijs driemael over laten schilderen, de vensters, en deuren voorts naar behooren.’86 Deze opmerking komt men vaker tegen. De bouwmeester wist blijkbaar van te voren in welke kleuren de gevel werd opgeleverd of bepaalde dit op het laatste moment op basis van de kleuren die op dat moment standaard waren. Uitzonderingen zijn er gelukkig ook. Een aantal bestekken geeft ons meer informatie over de kleuren die voor de gevel gebruikt zijn. Het eerste bestek dat hier wordt toegelicht is een contract tussen de schilder Christiaen Jansen van Bremen en de meester-huistimmerman Jansz van Hoochten uit 1644 (bijlage 11): ‘ Christiaen zal schilderen 3 huiskens in de 2e Haarlemmerkruisstraat, de deuren en de vensters in de voorgevel van buiten groen en van binnen als de costume, de cosijnen en de
32
poije wit, item de coijver87 doorgaans onder rood, voor groen en zwart, al de hartsteen wit en van achteren grau en vensters binnen rood, alles na de eis bekwaam gedaan zonder iets ’ t geen daaraan dependeerd na te laten. Welverstaande dat de hartsteen t’enemale gedaan zal moeten wezen voor mei alsook de grondverf van alle het houtwerk en voorts alles totaliter en volkomentlijk na de eis van ’t werk opgeleverd in de meimaand. Dat hij aannemer ook verbonden blijft voor aanstaande mei op te leveren mede prijsselijk gedaan ’t schilderwerk der 2 huizen op de Haarlemmerstraat, volgens de condities dienaangaande gemaakt en hen bekend. En zal de aannemer genieten bij de oplevering zijns werks van de 3 huizen hier voren genoemd in de Haarlemmerkruisstraat 39 guldens boven een rijksdaalder heden op de hand ontvangen. Belovende malkander den inhoud dezes rustelijk en breedzinnig te voldoen [...]’. 88 Dit bestek is waardevol omdat hier specifiek de toepassing van kleuren worden genoemd. De deuren en de vensters kregen een groene kleur, in de zeventiende eeuw kan dit Spaans groen of Bremer groen zijn. De vensters en de deuren in het interieur werden wit of rood geschilderd. De coijver werd vanonder rood geschilderd en aan de voorzijde groen en zwart. Deze kleuren zag men in het zeventiende-eeuwse stadsbeeld veel bij luiken en luifels. Rood werd gebruikt aan de binnenzijde en groen of zwart aan de buitenzijde. Voor het eerst is hier sprake van een document dat bevestigt dat het hardsteen ook geschilderd werd: ‘ al de hartsteen wit en van achteren grau’. Grauw betekent Bentheimer kleur.89 Waar de kleur ‘grau’ werd toegepast komt uit het bestek niet duidelijk naar voren. Er wordt gesproken over ‘ achteren’. Hiermee kan het relief in het natuursteen bedoeld worden, maar het kan ook zo zijn geweest dat het werd toegepast op het natuursteen in het interieur of op de achtergevel. De panden bevonden zich in de 2e Haarlemmerkruisstraat. Deze straatnaam bestaat lang niet meer en was op oude stadsplattegronden ook niet meer terug te vinden.90 De archivaris Johannes C. Breen spreekt over deze straat in twee artikelen. De betreffende straat blijkt de huidige Dommerstraat te zijn.
91
De Dommerstraat bestaat al sinds de zestiende eeuw,
92
maar werd volgens Joh. C. Breen in de zeventiende eeuw ook Haarlemmer-dwarsstraat of – kruisstraat genoemd. 93
86
GAA, Not. Archief 1093, Not. J. van de Ven f. 335, 12 maart 1650. De betekenis van ‘ coijver’ is onduidelijk. Vermoedelijk gaat het hier, aangezien de kleurkeuzes, om luiken. 88 GAA, Not. Arch.1026 Not. S. V.d. Piet 14 april, 1644. Transcript van Ruud Koopman. 89 H.J. Zantkuijl, ‘Kleuren in en om het stadshuis’, Bouwen in Amsterdam, Amsterdam 1973-1992, p.103. 90 De stadsplattegronden van Loman en de Kadastrale Minuut zijn bekeken. 91 Joh. C. Breen ‘De Haarlemmerpoort’, Amstelodamum, jaarboek 31, 1934, p. 64. 92 M. Bakker, (Red.) Stadsatlas van Amsterdam, Straatnamen en brugnamen verklaard, Amsterdam 2006, p. 41. 93 Joh. C. Breen ‘De Spuistraat’, Amstelodamum, jaarboek 32, 1935, p. 46. 87
33
Een klein verfbestek uit 1634 gaat over het houtwerk van het huis ‘Het Blauwe Lam’ : ‘te weten van binnen root ende buyten groen, zoo ende sulcx alsmen ordinaris de huysen schildert, de peuy ende de cosijnen met de hartsteen wit’.94 Voor de Portugees-Israelitische huissynagoge aan de Lange Houtgracht in 1612 werden de dezelfde kleuren genoemd: De ramen, luiken en deuren moesten aan de voorgevel buiten groen geschilderd worden en binnen rood, aan de achtergevel grijs-wit buiten en zwart van binnen. 95 Belangrijk is de opmerking in het verfbestek van het ‘ Blauwe Lam’ na het noemen van de kleuren: ‘ zoo ende sulcx alsmen ordinaris de huysen schildert’. De kleuren rood en groen voor de luiken en wit voor de natuurstenen pui en kozijnen waren in die tijd standaardkleuren. Opmerkelijk is de toepassing van de zwarte kleur op de ramen, luiken en deuren aan de binnenzijde van de achtergevel van de synagoge. Volgens H. Janse kan dit te maken hebben met het religieus gebruik van de hoofdruimte.96 Het vierde bestek is van latere datum, eind zeventiende eeuw, en is een contract tussen de meester timmerman die in opdracht van de familie Deutz werkzaamheden uitvoert bij de bouw van het Deutzenhofje, Prinsengracht 855-899. De laatste alinea in dit uitgebreide bouwbestek gaat over het verven van het houtwerk: ‘ Ramen, venster, kozijnen, deuren enz. Driemaal gegrond en dan noch tweemaal over de kozijnen wit voor venster bruin’.
97
Het is voor het eerst dat er in een bestek de kleur bruin
voor de vensters wordt genoemd. Een vijfde bestek dat de moeite waard is om te bespreken gaat over het bekende pand: ‘Huis met de hoofden’. Het bestek dateert uit 1748 en valt dus eigenlijk buiten de onderzoeksperiode, maar het biedt wel een extra ondersteuning voor de keuze van kleur op de luiken. Het verfbestek is de rekening van de schilder, Christiaan Nistsch en gaat voornamelijk om het te verven interieur en de kosten daarvan, maar een klein gedeelte is gewijd aan de gevel van het pand. Op 8 en 12 augustus zijn er verfwerkzaamheden aan de gevel uitgevoerd: ‘3 ¾ dag baas aan de Agter Gevel […] Onderste verdieping van buijten.’
98
Het gaat hier enkel om de arbeidstijd van de schildersbaas en het document geeft geen informatie over gebruikte kleuren. Maar over de data 17 en 18 januari is men specifieker: ‘2 dag baas. De Luijken van buijten groen op Jeuf kamer’. ‘1 dag Claes..dito…’ ‘3/4 li groen gebruijkt.’99 Hier noemt men de groene kleur voor de luiken bij naam en zelfs de hoeveelheid die men ervoor nodig had.
94
GAA, Not. Arch. 1093, fol. 332, 1650. W. Fock, (Red.) Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900, Zwolle 2001, p. 34. 96 H. Janse, Vensters, Nijmegen 1971, p. 54. 97 GAA, Archief van de familie Deutz, archief 234, nr 177. 1694. 98 GAA, Archief Familie Brants, 1748-1777, 88 nr 593. 99 GAA, Archief Familie Brants, 1748-1777, 88 nr 593. 95
34
Het sterke vermoeden dat groene verf veel werd toegepast op luiken en deuren wordt bevestigd met met de informatie uit de genoemde bestekken. Uit het eerste bestek komt ook duidelijk naar voren dat hier werd gekozen voor een rode kleur voor het houtwerk in het interieur te weten: de binnenzijde van de luiken en de deur. Zowel de kozijnen als het hardsteen van de gevel werden wit geschilderd. De vensters kregen een bruine kleur. De rode kleur die vaak aan de binnenzijde werd toegepast, was zichtbaar op straat indien de luiken opengezet werden. Naarmate het gebruik van glas in de ramen toenam, werd de isolerende functie van de luiken minder en stonden ze over het algemeen open. Dit had een ingrijpende verandering van het stadsbeeld tot gevolg. In plaats van veel groen in de gevel, zag men nu veel rood (bijlage, afb.12). De beschermende functie van de luiken en het bieden van privacy verdween niet. Wanneer de avond viel werden de luiken vaak weer gesloten.
4.2 Uitgevoerd kleuronderzoek In de stad Amsterdam zijn weinig kleuronderzoeken uitgevoerd in opdracht van het Bureau voor Monumentenzorg en Archeologie in Amsterdam (BMA). De onderzoeken die zijn uitgevoerd en gedocumenteerd hebben betrekking op het interieur. Door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) zijn de laatste tien jaar in Amsterdam vele kleuronderzoeken uitgevoerd onder leiding van M. De Keizer. Deze kleuronderzoeken hebben over het algemeen betrekking op het interieur. In het pand te St. Annenstraat 12 is bijvoorbeeld een vroeg zeventiende-eeuws plafond onderzocht en wel informatie geeft over de kleuren die in de vroege zeventiende eeuw gebruikelijk waren: groen, bruin, lichtgeel, citroengeel, geel en oranje.
100
Veel van dit soort
onderzoeken zijn uitgevoerd door de RACM, maar voor het exterieur leek er weinig aandacht te zijn. Het Paleis op de Dam is een van de weinige gebouwen waarop een kleuronderzoek op de gevel is uitgevoerd. De onderzoekers gaan ervan uit dat de façade, die in Bentheimer en Oberkirchner zandsteen is uitgevoerd, nimmer geverfd is geweest. Het schilderij van G.A Berckheyde, Het Stadhuis op de Dam, te Amsterdam uit 1672 bevestigt deze stelling (bijlage, afb.13). Het tonen van natuurlijk materiaal was een symbool van rijkdom en status. De
onderzoekers van de RACM beweren dat een kleurige afwerking van de gevel in het classicisme de regel was.101 Zij halen als voorbeeld de gevel van het Mauritshuis, te ’s Gravenhage aan. Het natuursteen was in het verleden voorzien van een zware Bentheimer kleur en heeft in de jaren tachtig deze kleur weer terug gekregen (bijlage, afb.14). Het lijkt mij een te boude conclusie dat men in het classicisme de regel voorstond om de gevel in een kleurige afwerking op te leveren.
100
P.B. Hallebeek, M. De Keijzer, W.G.Th. Roelofs, Werkcollectie St. Annenstraat, Rijksdienst voor Monumentenzorg, 9 juli 1992.
35
Het Mauritshuis is een goed voorbeeld, maar daarnaast zijn de voorbeelden schaars. In Amsterdam zijn van dit fenomeen geen voorbeelden bekend. Ten tweede wordt er in de traktaten van de classicistische Hollandse architecten, waaronder die van Philips Vingboons niets over een kleurige gevel vermeld.
4.3 Architectonische ontwerptekeningen Ontwerptekeningen voor huizen zijn ook goede bronnen van informatie voor de toepassing van kleur in de architectuur. Gekleurde ontwerptekeningen zijn pas vanaf de zeventiende eeuw bekend. Er zijn twee soorten ontwerptekeningen: een voor de bouwmeester en een voor de opdrachtgever. De ontwerptekening voor de opdrachtgever is het interessantst omdat deze meestal in kleur werd uitgevoerd. De ontwerptekening voor de bouwmeester werd niet in kleur uitgevoerd omdat hij al wist hoe het kleurbeeld van een gevel eruit ging zien. Het bouwbestek was voor de werklieden belangrijker dan een ontwerptekening, want in het bouwbestek stond de bouwwijze precies beschreven.102 Voor de opdrachtgever was dit technische stuk proza niet zo duidelijk en daarom kreeg hij een tekening in kleur, als een soort presentatietekening. De kleuren op de tekening duiden voor een groot deel het materiaalgebruik aan. Rood voor baksteen, wit voor natuursteen banden en blokken en blauw voor de stoep en de leien op het dak. Maar er spelen nog meer kleuren een rol in de ontwerptekening. Bij de ontwerptekeningen van Philips Vingboons, voor een rij huizen in de St. Luciënsteeg (bijlage, afb.15 en 16) en een wevershuis in de Derde Weteringdwarsstraat te Amsterdam (bijlage, afb.17), is te zien dat de luiken en deuren groen zijn. Het groen is duidelijk aanwezig in de lichtbruine bakstenen gevel met witte kozijnen en de wit afgewerkte natuurstenen ornamentiek op de halsgevel. Een vierde gekleurde ontwerptekening uit deze periode is een tekening van de voorgevel van Vredenburg die door Pieter Post is vervaardigd. (bijlage, afb.18). De gele gevel oogt kleurrijk, waarvan de luiken en de deuren okergeel zijn gekleurd en het natuurstenen basement, de pilasters en de kroonlijst in het Bentheimer wit zijn gekleurd. Er is nog een vijftal gekleurde tekeningen en prenten bekend uit het einde zeventiende eeuw. De vervaardiger hiervan was vermoedelijk Cornelis Danckerts. De eerste twee tekeningen geven de constructie van een huis weer. Het houtskelet en de kozijnen zijn bij afbeelding 19 goed zichtbaar. Het houtskelet heeft een gele kleur, dat het materiaal hout aanduidt. De rode kleur van de kozijnen kan wel duiden op een aangebrachte kleur. De
101
Werkcollectie Paleis op de Dam, Rijksdienst voor Monumentenzorg. E. Gerritsen, Zeventiende-eeuwse Architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerp- en bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006, p. 141.
102
36
tweede tekening (afbeelding 20) geeft voornamelijk materialen aan. Het geel geeft hout weer, het grijsblauw de muren en het rood het metselwerk. De derde bouwtekening geeft een soort gelijke gevel weer als de ontwerptekeningen van Vingboons (afbeelding 21). De gevel is lichtbruin waarin Spaans groene luiken en deuren zijn opgenomen. Het ornamentwerk heeft een grauwwitte kleur en de kozijnen en de deuromlijsting zijn cremewit. De twee prenten (afbeelding 22 en 23) laten statige herenhuizen zien. De gevels zijn opgetrokken uit een bruinrode steen. De kroonlijsten en de deuromlijstingen tonen een witte kleur. Op beide prenten is het goed zichtbaar dat de pilasters van de balustrades een gele kleur hebben. Bij de twee prenten geldt ook dat de kleuren voornamelijk de toegepaste materialen laten zien.
4.4 Stadsgezichten Het motief ‘de stad’ kwam in de zeventiende eeuw tot bloei onder de schilders. De kooplieden en de regenten van de steden wilden hun door de handel verkregen rijkdom, die zij mede hadden verkregen door de stad, breed uitmeten. De stad als onderwerp voor een groot schilderij was ideaal om in hun huizen of verenigingsgebouwen op te hangen en om zo een eerbetoon aan de stad te geven. Het geschilderde stadsgezicht was voornamelijk in de zeventiende eeuw populair. In Amsterdam waren de gebroeders Berckheyde en Jan van der Heyden de meesters op dit vakgebied.103
4.5 Tekeningen In het Amsterdams stadsarchief is een aantal laat zeventiende-eeuwse tekeningen in kleur van stadsgezichten van J. Van Call aanwezig. De stadstekeningen van Van Call laten een gevarieerd beeld zien. Over het algemeen zijn er veel bakstenen gevels te zien die rood of bruin gekleurd zijn. Van de tekeningen kan niet duidelijk worden afgeleid of de bakstenen zijn geolied dan wel dat het een aanduiding van het materiaal is. Een afwisseling op de bakstenen gevels is te zien op het Gezigt van het Rondeel en binnen-Amstel na het Diaken Weeshuis binnen de stad Amsterdam (bijlage, afb. 24). Op de linkeroever van de Amstel is een rij huizen te zien die gepleisterd zijn of met natuursteen zijn bedekt. De huizen vormen een opvallend en krachtig element in het stadsgezicht. Mede omdat het zo sterk aanwezig is, is het in mijn optiek zeer waarschijnlijk dat de kunstenaar dit naar de werkelijkheid heeft getekend. Als de kunstenaar niet naar de realiteit had getekend en ingekleurd had hij niet voor zo’n uitgesproken kleureffect gekozen. Op het tweede Gezigt van het Rondeel en binnen-Amstel na het Diaken Weeshuis binnen de stad Amsterdam ( bijlage, afb. 25) is
103
C. Denninger-Schreuder, Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000, p.7.
37
hetzelfde blok witte huizen te zien, maar nu beter zichtbaar. Opvallend is dat de luiken allen een zachtoranje kleur hebben en de daken om en om rode en blauwe dakpannen hebben (afbeelding 26). Deze afwisseling van de gekleurde daken zorgt voor een speels en kleurrijk
beeld. Niet alleen de daken en het materiaal van de gevels zorgden voor een gevarieerd kleurbeeld, ook was er aandacht voor al het houtwerk. Op de stadstekeningen van Van Call zijn rode en groene deuren te zien (bijlage, afb. 27-31). De luiken zijn in de kleuren groen, bruin, oranjerood of okergeel geschilderd. De roeden van de ramen zijn in de stadstekeningen voornamelijk bruin gekleurd.
4.6 Schilderijen Het eerste schilderij dat besproken wordt is een vroeg stadsgezicht van Pieter Jansz. Saenredam (bijlage, afb. 32). Saenredam schilderde in 1657 het oude raadhuis van Amsterdam. Het gevelwerk van het oude raadhuis van Amsterdam is opgetrokken uit een zacht gele natuursteen. Het doet sterk denken aan de Bentheimerkleur en dit zou natuurlijk zeer goed mogelijk zijn omdat deze steen voorhanden was in die tijd. Als het hier inderdaad om Bentheimer zandsteen gaat is het waarschijnlijk geverfd in een Bentheimer kleur omdat de steen al vrij snel zwart uitslaat. Wanneer de gevel inderdaad geverfd is in de Bentheimer kleur verklaard dit meteen het vlekkerige en ongelijk aan kleur in de gevel, dat kan duiden op rommelig restauratiewerk. Achter het raadhuis is een groot wit pand te zien met bruine luiken en een bruine deur. De voordeur staat open en de binnenzijde van de deur is rood geverfd. Het huis geheel links op het schilderij heeft geopende groene luiken. De leien op de daken van de gebouwen hebben allen de veel voorkomende vaal blauwe kleur. Het tweede vroege stadsgezicht laat de binnenplaats van de Beurs te Amsterdam zien (bijlage, afb. 33). Emanuel de Witte schilderde dit werk in 1653. De gevelvlakken hebben een
rode kleur. Dit kan duiden op rode bakstenen, maar het gevelvlak lijkt te vlak te zijn voor een metselstructuur. Het lijkt er eerder op dat het gevelvlak met een rode sauslaag is behandeld. De zuilen, bogen, pilasters en nissen hebben allen een vaal blauw-grijze kleur dat duidt op het gebruik van Naamse steen. Het dak van de Beurs is bedekt met de gebruikelijke blauwe leistenen. Een tweede schilderij van de Beurs is van Job Berckheyde en is geschilderd na de verbouwing van de Beurs na 1668 (bijlage, afb. 34). Hier is wederom het gevelvlak behandeld met een rode kleur maar op dit schilderij is het een feller en krachtiger rood. Een aannemelijke reden hiervoor kan zijn dat na de verbouwing de Beurs, die voor 1668 plaatsvond, opnieuw geschilderd werd in het kader van een onderhoudsbeurt. De zuilen, de bogen, de pilasters en de nissen hebben dezelfde vaal blauwe kleur gehouden. In het fries is wat veranderd, het heeft een zacht gele kleur gekregen. Op het schilderij van De Witte heeft het fries nog de vaal blauwe kleur net als al de overige Naamse steen.
38
Op het vierde stadsgezicht van Allart van Everdingen is het Bushuis afgebeeld (bijlage, afb. 35). Het Bushuis is gebouwd in de renaissance stijl van rode bakstenen die
worden afgewisseld door witte natuurstenen blokjes en banden. Op deze afbeelding zijn de luiken zowel gesloten als open goed zichtbaar. De buitenzijde van de luiken, en dus zichtbaar als de luiken gesloten zijn, zijn okergeel geschilderd. De binnenzijde van de luiken, en dus zichtbaar als de luiken geopend zijn, zijn rood geschilderd. De twee stadsgezichten van Gerrit Adriaensz. Berckheyde laten allebei de Herengracht zien (bijlage, afb. 36-37). De gracht is bebouwd met grote panden die zijn opgetrokken uit baksteen in combinatie met natuursteen of geheel uit natuursteen. Bij de bakstenen gevels worden de kroonlijsten en de deuromlijstingen allen in een lichte natuursteen uitgevoerd. Dit geeft de gevel extra rijkdom en een gevarieerd spel met het rood van de baksteen en het wit van natuursteen. Op beide schilderijen staan in de bochten van de Herengracht spierwitte huizen. Het lijkt er hier op dat de gevels wit zijn gepleisterd. De luiken van de ramen zijn bruin, rood, geel of groen. De roeden van de ramen zijn hier opvallend vaak wit. De twee stadsgezichten van Jan van der Heyden laten een redelijk vertrouwd stadsbeeld zien (bijlage, afb. 38-39). Veel rode bakstenen huizen die zijn versierd met natuursteen blokjes en banden. De licht vlekkerige rode kleur op de bakstenen gevels in de afbeeldingen 38 en 39 duidt er weer op dat deze gevels zijn geolied. De luiken van twee panden zijn groen geschilderd en de onderpui heeft een gele Bentheimer zandsteen kleur, waarschijnlijk is hier de houten pui in de Bentheimer kleur geschilderd om het op zandsteen te doen lijken.
4.7 Conclusie Samenvattend kan gesteld worden dat de kleuren die uit het archief- en literatuuronderzoek zijn gekomen goed overeenkomen met de stadsgezichten. De gevels van de panden zijn uitgevoerd in baksteen, natuursteen of een combinatie van beide materialen. Op sommigen schilderijen is zelfs de olielaag met een pigment goed waar te nemen. De kleuren van het houtwerk komen ook overeen met de uitkomsten van het literatuur- en archiefonderzoek. De luiken aan de buitenzijde werden vaak groen geschilderd zoals in de bestekken staat beschreven. De tinten oranje en geel, waarvan reeds eerder geconcludeerd is dat zij geschikt zijn voor schilderwerk op het exterieur, zien we terug op de luiken in de stadsgezichten. Dit geldt tevens voor de bruine en rode tinten die te zien zijn op vensters en deuren in de stadsgezichten. Tevens is meerdere malen waar te nemen dat het puiwerk geschilderd is in de Bentheimer kleur.
39
Conclusie van het kleuronderzoek De belangrijkste vraag van dit onderzoek was: Wat was het kleurgebruik op de gevels van zestiende en zeventiende eeuwse panden in Amsterdam? Door het raadplegen van primaire bronnen en secundaire literatuur is een beeld ontstaan hoe het stadsbeeld in de zestiende en zeventiende eeuw er uitzag. Het zeventiende-eeuwse beeld komt uit het onderzoek een stuk duidelijker naar voren, dan het zestiende-eeuwse, omdat er veel meer bronnenmateriaal over de zeventiende eeuw is gevonden. De kennis over de zestiende eeuw komt voornamelijk uit de secundaire literatuur met enkele aanvullingen uit primaire bronnen. In de zestiende eeuw werden de gevels van houten huizen soms nog geteerd. In 1503 was het teren van huizen al verboden, maar het kwam daarna nog wel voor. Het stadsbeeld werd in de eerste helft van de zestiende eeuw gedomineerd door houten huizen. Zij konden, volgens Zantkuijl, in een rode, zacht rode, blauwe of oker tint gekleurd zijn. Zantkuijl baseert zijn bevindingen op een schilderij van de Grote Markt in ‘s Hertogenbosch van uit 1525.
104
Daarnaast vermeldt hij dat in het midden van de zestiende eeuw men meer
oog kreeg voor het materiaal. Het eikenhout werd niet altijd beschilderd; deze duren en mooie houtsoort mocht soms in zijn natuurlijke vorm getoond worden. De onderbouwing van Zantkuijl is niet sterk, maar het is de enige informatie die op dit moment voorhanden is. De latere zestiende eeuwse architectuur wordt gekenmerkt door rode bakstenen gevels die versierd worden met witte natuursteen blokken, banden en ornamenten. De bakstenen konden indien nodig geolied worden met daaraan toegevoegd een kleurpigment. Het natuursteen werd extra behandeld met een verf in een Bentheimer tint en verrijkt met goudverf. Natuursteen was een uitdrukking van rijkdom en werd een belangrijk element in het kleurspel van een gevel. Verschillende soorten natuursteen en soms marmer werden in de gevel verwerkt. In de zeventiende eeuw zette dit stadsbeeld zich voort, maar er waren ook veranderingen. Het ornamentele gebruik van natuursteen werd rustiger en strakker. Ook werden veel gevels geheel uitgevoerd in natuursteen. Uit de zeventiende eeuw is een aantal verfbestekken bekend die nuttige informatie verschaffen over het kleurgebruik voor houten elementen in de gevel. De raamkozijnen en de pui werden meestal in een wittint
105
geschilderd. De deuren, de ramen of vensters en de
luiken aan de buitenkant groen en aan de binnenkant rood (bijlage, afb.40-41). De kleur van de vensters kon verschillen, er werd vaak ook een bruine of roodbruine tint voor gebruikt. Een tweetal bestekken bevestigt ook het kleuren van natuursteen, in een wittint. Er werd
104
H.J. Zantkuijl, ‘ Het Palet van de architect. Het pleisteren, sausen, oliën en verven van e gevelornamenten’. Vitrine, museummagazine, 4 jaargang, nr. 5 1991, p. 35. 105 Hiermee wordt een Bentheimer tint bedoeld.
40
altijd al aangenomen dat dit gebeurde, maar op basis van een betrouwbare primaire bron is dit nu pas aan het licht gekomen. Aan de hand van het traktaat en een verfboek uit de zeventiende en achttiende eeuw van W. Goeree en L. Simis kunnen er nog meer kleuren worden vastgesteld die geschikt waren om aan de buitenlucht te worden blootgesteld. De kleuren die hierboven zijn genoemd konden in verschillende tinten bruikbaar voor het exterieur worden gemaakt, denk aan Engels rood of dodekop. Naast deze kleuren waren er ook verschillende tinten geel en oranje die geschikt waren voor het exterieur. Vooral gele oker werd gebruikt op de luiken en puien. Gele oker werd vaak vermengd met wit tot een zware Bentheimer kleur die men toepastte op het lijstwerk, kozijnen en puien. De kleurresultaten van het archief- en literatuuronderzoek zijn getoetst op stadsgezichten en gekleurde architectuur ontwerptekeningen. Daaruit is gebleken dat er meerdere kleuren werden gebruikt op de houten elementen in de gevel. Rood en bruin waren ook gebruikelijk voor vensters, kozijnen en deuren. De luiken werden, naast groen, ook in gele en oranje tinten geschilderd. De stadsgezichten laten een gevarieerd stadsbeeld zien en met meer kleur dan tegenwoordig in de stad is waar te nemen. Van de resultaten is een aantal reconstructies gemaakt hoe verschillende type gevels eruit hebben kunnen zien in de zeventiende eeuw (bijlage, afb. 42). Naast het onderzoek naar de historische kleuren in de zestiende en zeventiende eeuw is het vermoeden dat verf voornamelijk een beschermende functie had, versterkt. Het esthetische belang kwam op de tweede plaats. Het verven van het houtwerk kon twee betekenissen hebben: bescherming en imitatie. Het hout was beter beschermd tegen de weersinvloeden zoals regen, vorst en zonlicht indien het geverfd was. Het Spaans en Bremer groen hadden een schimmelwerende werking en waren daarom uitermate geschikt voor verven die blootgesteld werden aan de buitenlucht. Verf kon ook dienen voor imitatie van natuursteen. De burgers die zich geen natuursteen konden veroorloven konden het houtwerk verven in een natuursteen kleur. Bentheimer kleur was een veel gebruikte kleur voor houten kruiskozijnen en houten puien. Het oliën van de gevels werd zowel om esthetisch motieven gedaan als om de bakstenen te beschermen tegen de weersinvloeden. Hier geldt ook weer dat de burgers die zich geen op kleur en formaat uitgezochte dure baksteen kon veroorloven de onregelmatigheden in de gevel kon wegpoetsen door middel van olie met daaraan toegevoegd een kleurpigment. Voor een gevel die rijkdom en sierlijkheid moest uitstralen, maakte men niet zozeer gebruik van kleur. Men bereikte dit effect door middel van beeldhouwwerk en het toepassen van verschillende soorten dure natuursteen. In het beeldhouwwerk werden incidenteel accenten van goudverf aangebracht.
41
De grondslag van het kleurbeleid van BMA en haar huidige visie 5.1 De grondslag van het kleurbeleid
In de negentiende eeuw veranderde het beeld in de gevelarchitectuur. Er ontstonden nieuwe ideeën over het kleur- en materiaalgebruik. De ideale schoonheid ging uit van het natuurlijke en het pure materiaal; het bouwmateriaal mocht niet verborgen gaan achter een verf- of pleisterlaag. De structuur en de natuurlijke kleur van het materiaal stonden nu op de voorgrond. Deze werkwijze is in Nederland voor het eerst zichtbaar in 1840. W.H. Warnsinck schreef een brochure over J.D. Zochers ontwerp van de beurs in Amsterdam. Warnsinck’s kritiek op het ontwerp was dat Zocher het ontwerp voor een Griekse tempel in een gepleisterde baksteen wilde laten uitvoren. Warnsinck wees erop dat de zuilen in marmer moesten worden uitgevoerd.106 Dit was de start van een nieuwe gedachte over de omgang met materiaal. Bij deze recente ontwikkelinge sloten veel architecten zich aan, onder andere Pierre Cuypers. Het gevolg hiervan was dat het schilder- en pleisterwerk in diskrediet werd gebracht. De bakstenen bleven onbeschilderd en het houtwerk werd met een laklaag afgewerkt zodat de natuurlijke kleur en de structuur van het hout zichtbaar bleef (bijlage, afb. 43).
Dit schoonheidsideaal bleef niet beperkt tot de architecten en historici, maar de bemoeienis van de landsregering voor een regulier kleurgebruik nam ook toe. Aan het gebruik van kleur werden welstandseisen gesteld.107 Om een eenheid in de gevelwanden te bewerkstelligen en een bonte verzameling kleuren te voorkomen, streefde men naar rustige achtergrondkleuren. Door de Commissie Stadsschoon Amsterdam, onder leiding van E. Van Houten, werd voor 1940 het gebruik van slechts een beperkt aantal kleuren als beleid ingezet, te weten: wit, voor kozijnen, ramen en kroonlijsten; monumentengroen en grachtengroen, voor deuren en ramen; soms steengrijs voor kozijnen en het crèmewitte Bentheimer voor zandstenen onderdelen en eventueel voor pleisterwerk. De kleurenwaaier zag er als volgt uit, (bijlage, afb.44):
106
C.P. Krabbe, Ambacht Kunst Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in Nederland (17751880) Zwolle & Zeist 1998, p. 185. 107 V. van Rossem, G. van Tussenbroek, J. Veerkamp (red.), Amsterdam Monumenten & Archeologie 6, Bureau Monumenten & Archeologie 2007, p. 90.
42
Van de Commissie Stadsschoon Amsterdam Gebroken Wit: Wit met een weinig ongebrande Sienna. Bentheimer: Wit, ongebrande omber en eerste kwaliteit ultramarijnblauw. Groen: Zinkgroen, ongebrand omber en ultramarijnblauw. Diepgroen: Cobaltgroen met zinkgroen en iets ongebrande omber. 108 Door de invoering van dit kleurenbeleid werd het beeld in de stad erg eentonig. Het beleid zorgde weliswaar voor een harmonisch en rustig stadsbeeld, maar het gevolg was ook dat het een saai stadsbeeld opleverde (bijlage, afb. 45). Sinds die tijd is dit beeld niet veel veranderd.
5.2 Hedendaags kleurbeleid Het hedendaagse beleid van BMA treedt in de voetsporen van het beleid dat door E. Van Houten in het leven is geroepen. Het beleid van BMA is vastgelegd in het Programma van Eisen kwaliteit Monumenten.109 Dit betekent in de praktijk dat deze eisen gelden vppr beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten. Twee hoofdstukken hebben betrekking op het kleurbeleid, hoofdstuk vier op Gevels en hoofdstuk vijf op Gevelsparingen. Paragraaf 4.6 gaat over de afwerking van de gevel. Op gevels mogen alleen pleisterlagen worden aangebracht als deze al aanwezig zijn of als dit op historische gronden verantwoord is. Dit houdt in dat er op basis van archiefonderzoek of op basis van materiaal technisch onderzoek op de gevel bewijzen moeten worden geleverd die aantonen dat de gevel in het verleden gepleisterd is geweest. Gevels mogen ook niet geschilderd of geteerd worden tenzij dit historisch verantwoord is. Het oliën van de gevel mag alleen indien de gevel al geolied is of als dit historisch aantoonbaar is. Het is moeilijk om de historisch bezien juiste keur van de olielaag van een gevel te bepalen. Zowel een rode geoliede gevel als een zwart geoliede gevel geeft een authentiek Amsterdams stadsbeeld weer. Er zal goed moeten worden afgewogen welke periode men vertegenwoordigd wil zien bij het betreffende pand. Natuursteen mag ook alleen geschilderd worden als dit historisch bezien verantwoord is. Het polychromeren van gevelstenen en reliëfs is alleen toegestaan, indien ze dateren uit een tijd dat polychromeren gebruikelijk was. Bij polychromering dient men zich te laten leiden door de voorstelling of het onderschrift. 108
Informatie verkregen via de originele kleurenwaaier van E. Van Houten. In het bezit van Bureau voor Monumentenzorg te Amsterdam. Zie ook de bijlage, fig. 33. 109 Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004, pp. 1-24.
43
Het aanbrengen van extra ornamenten of kleur, zonder dat daar aanwijzingen voor zijn in het reliëf of het onderschrift is niet toegestaan, tenzij historisch onderzoek kan aantonen dat daarvan wel sprake was. Waar geen reliëf aanwezig is, moet gekozen worden voor een natuursteen kleur. In principe wordt de kleur en de verfsoort altijd in overleg met BMA bepaald. Dit is een goed uitgangspunt om te voorkomen dat er op een verkeerde manier of met verkeerde kleuren geschilderd wordt.. Voor de keuze van de verfsoort is het ook belangrijk dat men overlegt met een deskundige. Door de betrokkenheid van de deskundigen van BMA wordt niet alleen voorkomen dat men kleuren gaat toepassen die historisch gezien onverantwoord zijn, maar men is ook verzekerd dat een goed verfproduct zal worden toegepast. Bij het schilderen van steen kan het bij een verkeerde keuze van de verfsoort bijvoorbeeld een bedreiging voor steen gaan vormen. De verf moet na droging blijven ademen. Vocht vanuit het gebouw moet door de gevelwand heen naar buiten kunnen verdampen. Kan dit niet, dan hoopt zich te veel vocht in de wand op, waardoor houten elementen zoals balken die zijn opgelegd in de buitengevel en kozijnen die aansluiten op de buitenwanden, een te hoge vochtconcentratie krijgen met als gevolg rotting. Niet alleen heeft het voor hout grote gevolgen, ook voor ijzer. IJzeren ankers in de gevel gaan door de hoge vochtconcentratie sneller corroderen. Dit leidt tot volumevergroting van het ijzer met scheurvorming in het metselwerk als gevolg. Om te zorgen dat de gevel zowel waterafstotend is en zijn ademdende eigenschappen behoudt, laat men de gevels schilderen met een damp-open product. De voorkeur ligt hierbij voor een minerale verf, olieverf of eventueel een zuivere siliconenhars-emulsieverf. 110 Paragraaf 5.3 Kleur is helemaal gericht op het kleurgebruik bij een beschermd monument. BMA is zich bewust van het belang van goed kleurgebruik: ‘Het kleurgebruik vormt een wezenlijk onderdeel van de uitstraling van een monument en moet derhalve aansluiten bij de historie en karakteristiek van het pand of object.’111 Het wijzigen van de kleuren van een gebouw is dan ook vergunningsplichtig. Bij de aanwijzingen die BMA geeft ontstaat er vaak een dilemma. Met het bepalen van de kleuren moet men nastreven de gevel in haar oorspronkelijke kleurstelling te schilderen. In de loop van de tijd zijn gevels veelal veranderd. Wanneer een zeventiende-eeuws pand in de negentiende eeuw aanpassingen heeft ondergaan wordt de kleurkeuze voor een pand lastig. Kleuren die in de zeventiende eeuw gebruikelijk waren ogen vreemd op een deels negentiende-eeuwse façade.
110
Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004, p. 10. 111 Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004, p. 12.
44
Daarnaast moet men volgens artikel 11 van het Charter van Venetië uit 1964 alle historische elementen uit verschillende tijdsperiodes respecteren. 112 Er is een tweede probleem bij het kiezen van de juiste kleuren. Het komt regelmatig voor dat een negentiende- of twintigste-eeuwse kleur wordt toegepast op een zeventiendeof achttiende-eeuwse gevel. Standgroen is bijvoorbeeld in 1809 ontdekt en sinds circa 1850 veelvuldig toegepast. Het is dus een negentiende eeuwse kleur. Deze kleur wordt tegenwoordig toegepast op gevels van voor die tijd, bijvoorbeeld op de deuren van het ‘ Huis met de Hoofden’ (bijlage, afb. 46). Het gebruik van standgroen op gevels van voor 1809 is hitorisch bezien in dit geval niet correct. Een laatste aanwijzing die BMA is dat oude verflagen nooit volledig verwijderd mogen worden, maar overgeschilderd moeten worden in verband met kleuronderzoek in de toekomst. Kleuronderzoek kan op verschillende manieren gebeuren. Een derde probleem treedt op bij het oliën van gevels. Het is onbekend wanneer er begonnen is met het oliën van de bakstenen gevels. Betrouwbare bronnen zijn hiervoor nog niet gevonden. De rood geoliede gevel kwam veel voor in de zestiende en zeventiende eeuw, terwijl de donkergroen en zwarte geoliede gevels in de achttiende en negentiende eeuw zijn ontstaan. Wanneer men bij een restauratie te maken krijgt met een zeventiendeeeuwse gevel waar een negentiende eeuwse olielaag op is aangebracht, wordt het een complex verhaal. Ten eerste kan het zo zijn dat de negentiende-eeuwse olielaag een oudere olielaag bedekt. Een tweede optie kan zijn dat de zeventiende-eeuwse gevel voor een lange periode ongekleurd is geweest en pas in de negentiende eeuw een olielaag heeft gekregen. Er is hier dan dus sprake van een authentieke negentiende eeuwse olielaag. Indien er gekozen wordt voor het reconstrueren van de zeventiende-eeuwse gevel, negeert men de negentiende-eeuwse toevoegingen aan de gevel. Dit is in strijd met het Charter van Venetië. Na afweging van de verschillende aspecten en belangen die in het geding zijn zal de kleurkeuze worden bepaald voor de periode die men vertegenwoordigd wil zien.
112
http://www.icomos.org/docs/venice_charter.html#restoration.
45
5.3 Kleuronderzoek Een uitgebreid kleuronderzoek kent een materiaaltechnisch onderzoek, bouwhistorisch en archiefonderzoek. Het materiaaltechnisch onderzoek is in vier niveaus in te delen. Allereerst wordt een kleurhistorische inventarisatie uitgevoerd. In korte tijd wordt er snel en doeltreffend nagegaan of en waar in een gebouw oude verflagen aanwezig zijn die de nodige historische gegevens kunnen opleveren. Hieruit zijn nog geen conclusies te trekken over de toegepaste historische kleur en schilderingen. De inventarisatie vormt de basis voor een volgend niveau in het kleurhistorisch onderzoek: de kleurhistorische verkenning. De inventarisatie wordt aangevuld met enkele puncties of stratigrafieën. Bij een punctie wordt op een plek, bij voorkeur bij een beschadiging, met een scapel laag voor laag de diepte ingegaan. Een stratigrafie wordt ook wel kleurentrap genoemd. Bij een kleurentrap wordt de verflaag laag voor laag in vlakjes naast elkaar weggeschraapt, zodat er een chronologische reeks ontstaat. Zo kan er een indicatie worden verkregen van de verflaagopbouw. Aan de hand van de resultaten ontstaat er een eerste beeld van de historische afwerkingen. Als de resultaten aanleiding geven tot verder onderzoek wordt er een kleurhistorische specialist ingeschakeld. De specialist onderzoekt de verflagen uitgebreider, waarbij er naast nader stratigrafisch onderzoek in situ ook een laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd. Laboratoriumonderzoek kan nodig zijn bij olieverven. Zij hebben de eigenschap om, afgedekt met een nieuwe verflaag te vergelen of te verdonkeren. Door de kleurentrappen enige weken aan ultraviolette straling bloot te stellen trekt dat enigszins bij, zodat er een betere kleurindruk te krijgen is van de oorspronkelijke kleur. Een verfdwarsdoorsnede geeft de verflaagopbouw weer op een specifieke plaats. Het is daarom noodzakelijk om meerdere verfmonsters te nemen. De kleurentrappen worden vervolgens beschreven en gefotografeerd. Het beschrijven betreft naast de kleur ook andere eigenschappen, zoals de glansgraad, de textuur, en de eventuele relatie van de lagen tot elkaar. De vrijgelegde kleuren worden gedocumenteerd door ze te vergelijken met de kleurcodes van het internationaal gebruikte National Color System of in Nederland vaak gebruikte Acoat Color Codification System. Deze twee standaardkleurenwaaiers zijn verkrijgbaar bij de verffabrikanten, bijvoorbeeld Sikkens. Van de afzonderlijke verflagen kunnen de pigmenten en bindmiddelen worden geanalyseerd. Doordat pigmenten vaak te dateren zijn kan het duidelijk worden uit welke periode de verflagen stammen. De moderne pigmenten zijn veel fijner gemalen dan de oudere. Het analyseren van de gebruikte pigmenten en bindmiddelen wordt uitgevoerd met diverse, hoogwaardige analysetechnieken. Laboratoriumonderzoek is daarom kostbaar, maar wel noodzakelijk als nauwkeurig onderzoek gewenst is.
46
In bepaalde situaties is kleuronderzoek van de verflagen alleen onvoldoende, bijvoorbeeld als er in de negentiende of twintigste eeuw ramen of deuren zijn vervangen. Sommige restauraties in de twintigste eeuw zijn zo grondig aangepakt dat alle historische verflagen van het houtwerk zijn verdwenen. In dat geval kan het onderzoek worden uitgebreid naar alle soorten afwerkmaterialen van het gebouw, zoals de gebruikte steensoorten, pleisters, behangsels, betimmeringen en vloerafwerkingen. Op basis hiervan kan een interpretatie voor de kleuren van de gevelonderdelen mogelijk worden. Na de verschillende niveaus van het materiaaltechnisch onderzoek wordt er ook nog een bouwhistorisch en archiefonderzoek gedaan. Archief-, literatuur-, iconografisch en architectonisch onderzoek kunnen het onderzoek aanvullen. Archiefonderzoek kan een goede en noodzakelijke onderbouwing zijn van materiaaltechnisch onderzoek. Bestekken en bouwtekeningen laten zien of de onderzochte onderdelen origineel zijn. Rekeningen van materialen geven een indruk van de mate waarin bepaalde verfstoffen zijn toegepast en kunnen de historische verflaag dateerbaar maken.113 Al de stappen volgen van een kwalitatief goed kleuronderzoek is een tijdrovende klus. Het is daarom verstandig om op tijd aan een kleurhistorisch onderzoek te beginnen, zodat het in het restauratieplan kan worden opgenomen. Het is niet altijd mogelijk om de vastgestelde historische kleuren weer terug brengen in het gevelbeeld. Eigenaars van monumenten kan dit niet worden opgelegd omdat het niet in de Monumentenwet is vasteglegd en Amsterdam heeft er nog geen vastgesteld beleid voor. Het kan ook zo zijn dat historische kleuren niet worden teruggebracht omdat de schok voor het publiek te groot zal zijn, aldus F. Kipp.114 Het buitenschilderwerk van de Domtoren, te Utrecht is ter plaatse onderzocht en er is een uitgebreid archiefonderzoek geweest. Hieruit is gebleken dat de Domtoren in de middeleeuwen voor een groot gedeelte steenrood is geweest en dat het bovenste gedeelte een spierwitte kleur heeft gekend. Dit beeld zou in onze ogen een schokkerende indruk kunnen opleveren. Een kleuronderzoek kan ook teleurstellend uitpakken. Vooral als men op zoek gaat naar kleuren uit de zestiende tot en met de achttiende eeuw. Het houtwerk dat beschilderd was, is in de loop van de tijd vaak vervangen, waardoor kleurmonsters slechts zullen resulteren in negentiende of twintigste eeuwse uitkomsten. Toch kan een kleuronderzoek ontzettend veel kennis opleveren over het kleurgebruik in het verleden en daarom is het ook van belang dat dit alles goed wordt gedocumenteerd. In de toekomst kan het mogelijk een belangrijke rol spelen in het verdere kleuronderzoek.
113
Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ‘Kleuronderzoek’. Info restauratie en beheer, Zeist nr. 25, 2005.
47
5.4 De vertaling van het kleurbeleid in Amsterdam BMA spreekt in haar beleid veel over historisch verantwoorde besluiten, terwijl het onderzoek naar historisch kleurgebruik minimaal is. Men houdt deels nog vast aan de historische kleuren in de kleurenwaaier van Van Houten. De kleuren van de waaier van Van Houten zijn wel historisch verantwoord voor een negentiende-eeuws kleurbeeld. Voor het kleurbeeld van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw is deze waaier dus eigenlijk ongeschikt. BMA houdt dus deels nog vast aan het kleurbeleid van Van Houten, maar er zijn toch enige nuances te ontdekken. De vier vastgelegde kleuren bepalen het stadsbeeld niet meer in de vorm van Van Houten. Verschillende tinten Bentheimer en groen worden toegepast. Van het grachtengroen wordt soms afgeweken en er wordt dan gekozen voor donker blauw en soms voor een donker rood of paars tint, hoewel dit tot de uitzonderingen behoren. In de bijlage is een aantal adviezen toegevoegd ( bijlage 47). Als deze goed bestudeerd worden dan valt op hoe vaak Bentheimer, wit en groen geadviseerd wordt. In het stadsbeeld zijn ook monumenten te ontdekken die geen historisch verantwoorde kleuren hebben en ook niet geverfd zijn in de Van Houten kleuren. Afbeelding 48 en 49 tonen voorbeelden van gevels waarbij het een en ander mis is. De bakstenen gevel is geverfd in plaats van geolied (bijlage, afb.48). Het tweede pand was na de restauratie voorzien van de juiste Bentheimer kleur,
maar is later weer wit geschilderd (bijlage, afb.49). Dit soort gevallen komt regelmatig voor. De eigenaren hebben geen vergunning aangevraagd en bij controle wordt de schuld altijd op iemand anders geschoven. Een recent voorbeeld van de werkwijze van het BMA is het restauratieproject van de Amstelhof. Het museum de Hermitage, dat al deels in het gebouw is gevestigd, is aan het uitbreiden. De Amstelhof is tussen 1681 en 1688 gebouwd ten behoeve van Diaconie Oude Vrouwen Huis. In de loop van de eeuwen is de Amstelhof onderworpen aan vele verbouwingen en restauraties. Hierdoor is er in het interieur veel veranderd en zijn er in het gevelbeeld elementen uit verschillende tijden toegevoegd. Zo zijn er aan de Amstelgevel zeventiende-eeuwse bolkozijnen en vroege negentiende-eeuwse schuifvensters te zien. In de overige buitengevels zijn voornamelijk negentiende-eeuwse schuifvensters aanwezig. De gevels aan het binnenhof hebben zeventiende-eeuwse kruiskozijnen. De opdrachtgever, de Hermitage, wil de classicistische kenmerken van het gebouw accentueren na de restauratie. De Amstelhof heeft voor dit grote restauratieproject een historisch kleuronderzoek uit laten voeren door Ruth Jongsma, specialist in kleuronderzoek en restauratie. Het gevelbeeld was voorheen een donker metselvlak van bruine lijnolie met daarin wit geschilderde vensters,
114
F. Kipp, ‘ Stadskleuren’. Met Verve, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, oktober 2005, pp.7-10, p.8.
48
ramen en donkergroene deuren. In 2007 is de gevel al ontdaan van de bruine lijnolie en het schone metselwerk beschouwt men als een geloofwaardig beeld van het zeventiende eeuwse classicisme.115 De gevels van de Amstelhof worden als schoon metselwerk in stand gehouden. Vanwege zeventiende-eeuwse gevelarchitectuur vindt de Hermitage het gepast om de ramen als donkere gaten in een lichter vlak te laten manifesteren. De later ingebrachte vensters uit de achttiende en negentiende eeuw worden daarbij ondergeschikt gemaakt aan de zeventiende-eeuwse architectonische opzet van het gebouw. Het kleuronderzoek op het gebouw de Amstelhof heeft aangetoond dat er geen sporen meer zijn te vinden in de verflagen die ouder zijn dan de laatste restauratie van de jaren zeventig van de twintigste eeuw.
116
Jongsma heeft na deze constatering haar onderzoek verlegd naar
bronnenonderzoek en historische stadsbeelden. Rekening houdend met de elementen in de gevel uit verschillende tijdsperiodes is gezocht naar een kleur die in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw voorkwam. Rode kleuren die zijn afgeleid van Engels rood of paarse dodekop vindt men in al deze drie eeuwen.117 Groen is ook een kleur die in deze periode voorkwam, maar is in de loop van de tijd van Spaans groen naar standgroen veranderd. Uiteindelijk is gekozen om de roeden van de ramen en de deuren in een donkere bruinrode kleur te schilderen. De kozijnen worden in een Bentheimer kleur geschilderd en de kroonlijst en de deuromlijstingen worden in een lichtere tint Bentheimer geschilderd. Afbeelding 50 in de bijlage geeft het voorgestelde kleurbeeld weer. BMA kan zich niet vinden in het uiteindelijke voorstel van de Amstelhof. Het classicistische stadsbeeld van lichte gevels met donkere venstervlakken wordt door BMA terecht ontkracht. Deze classicistische gevel kwam zeker voor in de zeventiende eeuw, voornamelijk ontworpen door de architect Adriaen Dortsman. Om de vensters als een donker vlak in de gevel te tonen, liet Dortsman de vensters wegvallen in het muurwerk. Bij de vensters in de Amstelhof is deze constructie niet toegepast. Het kleuradvies van BMA aan de Amstelhof is standgroen voor de ramen met roeden en deuren of wit voor de ramen met roeden en standgroen voor de deuren, beide negentiende-eeuwse kleuren. De roeden van de negentiende-eeuwse ramen hebben nooit de voorgestelde roodbruine kleur gekend. Het Charter van Venetië stelt dat latere toegevoegde elementen moeten worden gerespecteerd. De voorgestelde kleur voor de roeden zou in dit opzicht onjuist zijn.118 Het was tevens een mooie kans geweest om andere kleuren in het stadsbeeld van Amsterdam te brengen. De argumenten vanuit de Amstelhof waren historisch gezien niet juist. Adviseren van kleur blijkt een moeilijk punt te zijn in het beleid van BMA en men is nog terughoudend met haar 115
Ruth Jongsma, Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, p. 2. Ruth Jongsma, Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, p.3. 117 Ruth Jongsma, Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, p.3. 118 P. Vlaardingerbroek, Notitie met betrekking tot Amstel 51 (Amstelhof), 4 april 2008. 116
49
adviezen. Dit komt voornamelijk omdat de kennis over historische kleuren nog onvoldoende is. Afsluitend van deze scriptie zal een advies aan BMA worden gegeven hoe men tot een beter kleurbeleid kan komen, maar eerst zal gekeken worden hoe het kleurbeleid van enkele andere steden is.
50
Kleurbeleid in Dordrecht, Leiden en Utrecht Dordrecht is de eerste stad in Nederland die een eigen kleurenwaaier heeft uitgebracht. Jarenlang onderzoek naar tekeningen, schilderijen en verfbestekken is hier aan vooraf gegaan. Tevens is er bij een aantal panden kleurmonsters genomen die een kleurentrap opgeleverd heeft van alle verflagen. Uit dit grote onderzoek is een kleurenwaaier ontstaan die 55 kleuren bevat (bijlage, afb. 51). Deze kleuren zijn geïnspireerd op historische kleuren, het zijn dus niet de exacte historische kleuren, maar een interpretatie daarvan, met ruimte voor moderne kleuren.119 De kleurenwaaier is een handig document voor zowel de monumentenadviseurs als de eigenaren van monumenten. De kleurenwaaier biedt wel 55 kleuren, maar het zijn voornamelijk verschillende nuances van bruin, Bentheimer, geel, blauw en zwart. Het is een heldere kleurenwaaier voor het publiek die per kleur aangeeft op welke onderdelen van het pand de kleuren kunnen worden toegepast. Zo is Bentheimer donker geschikt voor kozijnen, kroonlijsten en overig houtwerk op zestiende en zeventiende eeuwse panden en tevens ook voor sluitstenen en speklagen. Een veel gehoord punt van kritiek op het kleuronderzoek van Dordrecht is dat men teveel heeft gebaseerd op tekeningen en schilderijen van stadsgezichten uit de negentiende eeuw. Er is maar een beperkt aantal verfbestekken onderzocht en ook het stratigrafisch onderzoek is nauwelijks uitgevoerd. Niettemin is Dordrecht een van de weinige steden die echt de moeite heeft genomen om een degelijk kleuronderzoek uit te voeren in haar eigen stad en dit te vertalen naar een praktische toepassing. Leiden ziet het belang van een goede beeldkwaliteit van de historische stad ook in. De stad onderkent dat het historische straatbeeld sterk wordt beïnvloed door het kleurenpalet. Leiden is op dit moment bezig om een historische kleurenwaaier voor de stad te ontwikkelen. Het consequent doorvoeren van historische kleuren op houtwerk, zoals deuren, ramen, kozijnen en lijsten zal karakter van ‘ Leidse’ kleuren herkenbaar maken.120 In Leiden staan kleurrestauraties van toonaangevende gebouwen op het programma. Karakteristieke monumentale gebouwen zoals de Waag, Weeshuis en Gravensteen zullen bij restauratie geschilderd worden in historische kleuren aan de hand van de ontwikkelde kleurenwaaier. Eigenaren van monumenten die hun gevel een schildersonderhoudsbeurt willen geven krijgen een kleuronderzoek van de gemeente aangeboden. De eigenaars zijn niet verplicht om bij de onderhoudsbeurt af te wijken van de huidige kleuren, maar het kleuronderzoek biedt veel historische kennis.
119
W. van Wijk, Gemeente Dordrecht, Dordtse Kleuren, Breda 2002, p. 28. Gemeente Leiden, Dienst Bouwen en Wonen, Nota Cultureel Erfgoed Leiden, Leiden 2005, pp. 1819. 120
51
Het beleid van Utrecht heeft net als Amsterdam geen vastgesteld kleurbeleid en heeft nog geen uitgebreid onderzoek gedaan naar historische kleuren. Bij aanvragen voor een schildersonderhoudsbeurt wordt meestal een bouwhistoricus ingeschakeld om ter plaatste onderzoek te verrichten. Tevens wordt archiefonderzoek verricht. Het komt ook voor dat de Commissie van Welstand en Monumenten om een advies wordt gevraagd. Een treffend succesvol voorbeeld van deze werkwijze is het kleuronderzoek van de voorgevel van de Winkel van Sinkel aan de Oudegracht geweest. Op basis van dit onderzoek is de Winkel van Sinkel in haar oorspronkelijke kleuren geschilderd en neemt weer een overtuigende plek in op de Oudegracht (bijlage, afb. 52). De Winkel van Sinkel is een van de weinige panden die tot dusver een succesvol en verantwoord kleuronderzoek heeft ondergaan. Utrecht is zich sterk bewust van het magere kleurbeleid en heeft daarom een onderzoek ingesteld naar richtlijnen voor een beter beleid. Onder leiding van het Bureau voor Monumentenzorg in Utrecht hebben twee studenten van de Hogeschool van Utrecht onderzoek gedaan naar het huidige kleurbeleid.121
Zij gaan een advies uitbrengen ter
verbetering van het kleurbeleid. Het advies wordt 30-06-2008 gepresenteerd aan de Gemeente Utrecht en tevens wordt er een conceptbrochure uitgegeven ‘ Een kleurbeleid op Utrechtse gevels’. Wat het gevolg van dit onderzoek zal zijn moet nog blijken. Indien het gemeentebestuur het beleid vaststelt, wordt het pas mogelijk dit in de praktijk aan eigenaren van panden voor te schrijven. 6.1 Kleurbeleid van Amsterdam in de toekomst Amsterdam kan een voorbeeld nemen aan de steden Dordrecht en Leiden. Dordrecht heeft een historische kleurenwaaier ontwikkeld op basis van archiefonderzoek, stadsgezichten en materiaaltechnisch onderzoek. Leiden is bezig om een eigen historische kleurenwaaier te ontwikkelen en ook Utrecht heeft de eerste stappen gezet om een beter kleurbeleid te ontwikkelen. Kennis over historische kleuren van de stad is daarbij van groot belang. Het onderzoek dat in het eerste gedeelte van deze scriptie is gepresenteerd kan een basis vormen voor een vervolgonderzoek naar Amsterdamse historische kleuren. Er is veel literatuur en archief onderzoek gedaan dat de kennis over historische kleuren in de zestiende en zeventiende eeuw heeft verbreed. Deze kennis wordt goed gedocumenteerd achtergelaten bij BMA. Om deze kennis te verdiepen is het noodzakelijk dat er meer materiaaltechnisch onderzoek uitgevoerd wordt op de gevels van monumenten. Het is belangrijk dat de nieuwe kennis wordt gedocumenteerd en in een database wordt verwerkt zodat het snel te raadplegen is.
121
Monumentenadviseur Henk Jansen heeft leiding gegeven aan de studenten R. Jacobs en J. Kempen van de Hogeschool Utrecht.
52
In het verleden en tegenwoordig worden in opdracht van de RACM kleuronderzoeken uitgevoerd in Amsterdam. Deze kleuronderzoeken zijn tot op heden altijd gericht op het interieur van een monument.122 Het exterieur is een ondergeschoven kindje terwijl het een erg bepalend onderdeel is van het stadsgezicht. Amsterdam wil de zeventiende-eeuwse grachtengordel graag op de UNESCO Werelderfgoed lijst laten plaatsen, dat is mijns inziens een reden te meer is om uitputtend historisch en materiaaltechnisch onderzoek uit te voeren naar originele kleuren uit het verleden. Het stadsbeeld kan haar (meer)waarde weer terug krijgen. Daarnaast is het voor het hedendaagse beeld van Amsterdam ook een verbetering. Amsterdam is op nationaal niveau erg belangrijk, het is het toonbeeld van de Gouden Eeuw. Naast het aantrekkelijk maken van de stad om economische redenen, zoals een goed functionerend winkel- en werkgebied, moet Amsterdam zich bewust zijn van haar cultuurhistorische potentie en daar gebruik van maken. Tijdens het Belvedère-project 2000 had de verantwoordelijke minister Jan Pronk hier een passende opmerking over: ‘een grotere ruimtelijke kwaliteit kan worden bereikt door gebruik te maken van wat de cultuurhistorie aan aanknopingspunten biedt bij het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen’.123 Het beleid van BMA zal meer stimulerend moeten zijn om een kleuronderzoek te laten uitvoeren als eigenaars van een monument een vergunning aanvragen om hun gevel te schilderen. Eigenaars van monumenten en BMA leven ten onrechte in de veronderstelling dat een kleuronderzoek een kostbare zaak is. R. Jongsma is specialist in kleuronderzoek en restauratie. Zij heeft haar medewerking gegeven aan dit onderzoek en een offerte gemaakt voor de kosten van een kleuronderzoek: - kleurverkenning van een ochtend; circa 250 à 300 euro; - onderzoek van de gevel in situ; dag arbeid ter plaatse, een dag uitwerken en de bijkomende kosten van het materiaal; circa 1000 à 1500 euro;
- het nemen en analyseren van ongeveer vijf verfmonsters; circa 1400 euro. 124 Als er een uitgebreid kleuronderzoek wordt uitgevoerd zijn de kosten dus 3300 euro, uitgegaan van de hoogste prijs. Bij een Rijksmonument gelden deze kosten als ‘onderhoudskosten’ en zijn daardoor aftrekbaar van de inkomstenbelasting dat aantrekkelijk is voor de eigenaars van een monument. De eigenaren van monumenten moeten niet alleen opdraaien voor de kosten. Een historisch verantwoord stadsbeeld is ook een zaak die de Gemeente Amsterdam aangaat en zou moeten koesteren. Het is dus van belang dat de Gemeente het kleuronderzoek stimuleert en de eigenaars financieel tegemoet te komt. De Gemeente Amsterdam kan dit op verschillende manieren doen. Ten eerste kan men het 122
Enkel op het Paleis op de Dam is kleuronderzoek verricht op het exterieur. H. Groeneweg, K. Rouw, J. Stada, Dordtse Kleuren, Dordrecht maart 2002, p. 14. 124 Ruth Jongsma, offerte, Bureau voor kleuronderzoek & restauratie, Amsterdam juni 2008. 123
53
gehele onderzoek vergoeden, waardoor eigenaars van monumenten sneller geneigd zullen zijn een kleuronderzoek te laten uitvoeren. Dit eerste voorstel kan vrij kostbaar worden als men ervan uitgaat dat Amsterdam 7470 Rijksmonumenten en 1311 Gemeentelijke Monumenten heeft.125 Een andere en betere optie is om alleen de kleurverkenning te vergoeden. De eigenaars van monumenten worden zo verleid om een kleuronderzoek te laten uitvoeren. Na het eerste stadium van het onderzoek is het aannemelijk dat men enthousiast geworden is over de resultaten van deze verkenning en het onderzoek voortzetten. Een derde optie is om een kleuronderzoek bij het herschilderen van de gevel zonder meer verplicht te stellen. Gemeente en eigenaar zijn dan verzekerd van een onderzoek en de kennis naar het historische verantwoord kleurgebruik in Amsterdam zal enorm toenemen. Als het kleuronderzoek voor de stad Amsterdam geheel is voltooid zal bekend zijn welke kleuren er vroeger gebruikt werden en welke veranderingen in het kleurgebruik zich in de loop van de tijd hebben voortgedaan. Dan pas kan een nieuw kleurbeleid tot uitvoering komen. Een nieuw kleurenbeleid moet de eigenaars van monumenten enthousiast maken over het gebruik van historische kleuren. Goede voorlichting via een brochure en plaatsing op de website is evident. Een financiële tegemoetkoming in de onderzoekskosten werkt per definitie stimulerend. Een goed kleurenbeleid stelt ook de monumentenadviseurs in staat om een verantwoord advies te geven bij aanvraag van een vergunning. Dordrecht heeft al zichtbaar resultaat geboekt in een klein gedeelte van de stad. Het kleurexperiment dat is uitgevoerd in de Wijnstraat bleek een groot succes bij het publiek op te leveren. Er is zelfs een specifieke stadswandeling ontwikkeld die de wandelaars langs de gekleurde panden leidt. Een negatief gevolg van het succes is een te rigide toepassing van de kleurenwaaier. Veel eigenaars van monumenten zijn enthousiast over de kleurenwaaier en passen het veelvuldig toe op de panden. Zoals eerder al is vermeld zijn de 55 kleuren voornamelijk nuances op vijf basis kleuren. Het gevolg hiervan is dat er in de stad wederom een eentonige gekleurd stadsbeeld dreigt te ontstaan. Amsterdam zal met de ontwikkeling van haar eigen kleurenwaaier hier rekening mee moeten houden. Als eindconclusie stel ik dat het voor de Gemeente Amsterdam zeer belangrijk is om een vervolg kleuronderzoek naar historisch kleurgebruik te instellen en op basis daarvan een nieuw kleurbeleid te formuleren en vast te stellen. Het betrekken van historisch kleurgebruik in het hedendaagse stadsbeeld kan de identiteit van Amsterdam versterken. De historische ‘Amsterdamse kleuren’ zal de stad nog meer doen leven.
125
Aantallen dateren van 1 januari 2008.
54
Literatuurlijst
Bakker, M.(Red.), Stadsatlas van Amsterdam, Straatnamen en brugnamen verklaard, Amsterdam 2006. Beurs, W., De groote waereld in ’t kleen geschildert, of schilderagtig tafereel van ’s weerelds schilderyen verklarende de hooftverwen, haare verscheide mengelingen in oly, en der zelver gebruik, Amsterdam 1691. Boeder, K., Van den Hoek, P., e.a (Red.), Monumenten onderhouden, Monumentenwacht Nederland 1998. Bourgeois, T., et al. Monumentenzorg? Vergeet de historische binnenruimte niet! Maastricht (Interreg-project Stichting Restauratie Atelier Limburg en Hogeschool Antwerpen) 2001. Bouwstra, C.O., Uitgangspunten voor kleurgebruik bij restauraties, Nationaal Restauratie Centrum Amsterdam 2001. Breen, J.C., De rechtsbronnen der stad Amsterdam, Amsterdam 1902. Breen, Joh., C., ‘De Haarlemmerpoort’, Jaarboek Amstelodamum, 31, 1934, pp. 51-64. Breen, Joh., C.,‘De Spuistraat’, Jaarboek Amstelodamum, 32, 1935, pp.35-47. Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004. Dapper, O., Historische beschryving der stadt Amsterdam : waer in de voornaemste geschiedenissen (na een kort verhael van gansch Hollant en d’omleggende dorpen) die ten tijde der Herdoopers, Nederlandtsche beroerten en onder prins Willems, de tweede, stadthouderlijke regeering, hier ter stede voor-gevallen zijn, verhandelt, en al de stads gemeene gebouwen, in meer als tzeventigh kopere platen, met haer nevenstaende beschryving, vertoont worden, Amsterdam 1663. Denninger-Schreuder, C., Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000. Denslagen, W.F. & Vries, A. de, Kleur op historische gebouwen: de uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940, ‘s Gravenhage 1984. Dillen, J.G. van, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel I, Amsterdam 1919. Dillen, J.G. van, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel II, Amsterdam 1933. Dillen, J.G. van, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel III, Amsterdam 1974.
55
Doorman, C., Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e en 18e eeuw, ’SGravenhage 1940. Fock, C.W (Red.), Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900, Zwolle 2001. Fokkens, M.,Beschrijvinge der wijdt-vermaarde koop-stadt Amstelredam: van hare eerste beginzelen, oude voor-rechten en verscheyde vergrootingen, aanwijzende hare bezienswaardige en wonderlijke zeltzaamheden, Amsterdam 1662. Van Gemert, D., Kleur, pigment en verf in restauratie, Leuven 2003. Gemeente Leiden, Dienst Bouwen en Wonen, Nota Cultureel Erfgoed Leiden, Leiden 2005. Gerritsen, E., Zeventiende-eeuwse Architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerp- en bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006. Goeree, W., Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel I, Amsterdam 1670. Goeree, W., Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel II, Amsterdam 1670. Goeree, W., D’ Algemeene Bouwkunde volgens d’Antyke en Hedendaagse Manier, Amsterdam 1681. Groeneweg, H., Rouw, K., Stada, J., Dordtse Kleuren, Dordrecht maart 2002 Hallebeek, P.B., Keijzer, M. de, Roelofs, W.G.Th., Werkcollectie St. Annenstraat, Rijksdienst voor Monumentenzorg, 9 juli 1992. Heer, J., de (Red.), Kleur en Architectuur, Rotterdam 1986. Jongsma, R., Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, pp. 1-5. Jongsma, R., offerte, Bureau voor kleuronderzoek & restauratie, Amsterdam juni 2008. Karstkarel, P., ‘ Kleurgebruik, herstel, onderzoek. Een gesprek met H.H.J. Kurvers, conservering technisch adviseur van de Rijksdienst voor Monumentenzorg’ NVVKmededelingen, 1991/2. Keijzer, De M. en Keune P., Pigmenten en Bindmiddelen, Restauratie Schilder-technieken, NRC Amsterdam 2001. Kempenaar, P., V.O.F. Verfmolen ‘De Kat’, Zaandam, 2004. Kipp, F., ‘ Stadskleuren’. Met Verve, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, oktober 2005. Klooster, O. van der, ‘Kleurtoepassingen in de historische architectuur’. In Afwerking en onderhoud in bouw en industrie, 91ste jg., nr.15, 22 november 1989, pp.32-35. Klooster, O., van der, ‘Kleur in de stad’. In Informatieblad Monumentenzorg en archeologie in Zwolle, juni 1994-nr. 17. Klooster, Van der, O., Rapport onderzoek historische pigmenten Gemeentearchief Amsterdam 1997, Heemstede 1997.
56
Kok, A.A., Amsterdamse woonhuizen, Heemschutserie deel 12 Amsterdam 1941. Krabbe, C.P., Ambacht Kunst Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in Nederland (1775-1880) Zwolle & Zeist 1998. Meischke, R., en Zantkuyl, H.J., Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, Haarlem 1969. Mosk, J.A. & Roelofs, W.G.Th., Een kleurrijk verleden: kleur, versieringen en materiaalimitaties in historische binnenruimtes, 25ste Themadag 1996, Amsterdam 1997. Nusselder, E.J., ‘Kleuronderzoek bij restauraties’: Bulletin KNOB, 1978 jaargang 77, pp 226230. Oldenberger, J., ‘Kleur heeft alles te maken met het karakter van de architectuur’. ‘Gesprek met Henk Zantkuijl’. In Binnenstad. Uitgave van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad. Jaargang 37, nr. 197/198 maart 2003, pp.11-17. Pellemans, R., Kleur op gevels van monumenten in de Amsterdamse binnenstad, Amsterdam datering onbekend. Pellemans, R., ‘De kleur van de stad’. In Rossum,V. van, Tussenbroek, G. van, Veerkamp, J., (red), Amsterdam Monumenten & Archeologie 6, BMA Amsterdam 2007, pp. 85-95. Polman, M.G., ‘Kleuronderzoek van historische afwerklagen’. In Praktijkboek instandhouding monumenten: deel III-4, Den Haag 1999. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ‘Kleuronderzoek’: Info restauratie en beheer, Zeist nr. 25, 2005. Rossum, van V., ‘ Amsterdam in kleur. Een gesprek over historisch kleurgebruik met Ronald Pellemans.’ In Amsterdamse binnenstad, oktober 2006. Rouw, K., ‘Van Loodwit tot tonzwart ( Dordtse Kleuren). In Monumenten, sept. 2002, pp. 3137. Rouw, K., ‘55 kleuren voor Dordrecht’. In Monumenten, maart 2004, nr. 3, pp.9-12. Simis, L., Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel I, Amsterdam 1801. Simis, L., Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel II, Amsterdam 1807. Simis, L., bewerkt door Janse, H., Schilder- en Verfkunst, Grondig Onderwijs in de Scilderen Verw-kunst, Zeist & ’s Gravenhage 1992. Slothouwer, D.F., Amsterdamsche Huizen 1600-1800, Amsterdam 1928. Werkcollectie Paleis op de Dam, Rijksdienst voor Monumentenzorg. Wijk, van W. Gemeente Dordrecht, Dordtse Kleuren, Breda 2002. Zantkuijl, H.J., Bouwen in Amsterdam, Het woonhuis in de stad, Amsterdam 1973-1992.
57
Zantkuijl, H.J., ‘Het veranderde kleurpalet in onze steden’. In Afwerking en onderhoud in bouw en industrie. Veertiendaags blad, Eisma’s vakpers, 91ste jaargang., nr.15, 22 nov. 1989, pp. 14-19. Zantkuijl, H.J., ‘het Palet van de architect. Het pleisteren, sausen, oliën en verven van gevelornamenten’. In Vitrine, museummagazine, 4e jaargang, nr.5 1991, pp.34-38.
Websites: http://www.icomos.org/docs/venice_charter.html#restoration. (20-06-2008).
Bronnen Stadsarchief Amsterdam: Keurboek B, fol. 70 verso, III. XVIII. 8, 1494-1512. Das Boedelkamer 350 ( A) f.153, 1643. Notarieel Archief 281 f. 43. Not. Fr. Van Banchem 26 juli 1618. Notarieel Archief 276 f. 347 v. Not Fr. Van Banchem. 4 juni 1616. Notarieel Archief 1026 Not. S. V.d. Piet 14 april 1644. Notarieel Archief 1093, fol. 332, 1650. Notarieel Archief 1093, Not. J. van de Ven f. 335, 12 maart 1650. Notarieel Archief 882. F. 134. Not J. Van Zwieten, 3 november 1661. Notarieel Archief 3034. Not. H. Venkel 2 juli 1667. Notarieel Archief 2595. Not. C. de Ghrijp. 1 januari 1671. Notarieel Archief 2596. Not. C. de Ghrijp. 2 december 1671. Archief van de familie Deutz, archief 234, nr 177. 1694. Archief Familie Brants, 88 nr 593, 1748-1777.
58
Bijlage ‘Kleur doet leven’ Een onderzoek naar het historisch kleurgebruik op zestiende en zeventiende-eeuwse Amsterdamse gevels
Nora Leijen 0333735 MA-thesis
59
Afb. 1: W. Goeree, Kleurenstaal, circa 1670.
Afb. 2: Nieuwezijds Voorburgwal, Amsterdam. Zwart geoliede huizen bepalen nog steeds het stadsbeeld van Amsterdam.
60
Gele oker licht
Gele oker donker
Rauwe omber
Groene omber
Engels rood
Rode oker
Groene aarde
Bremer groen
Gele oker gebrand
Bruine oker
Kasselse aarde
Fries groen
Spaans groen
Afb. 3: Zeventiende eeuwse pigmenten.
Afb.4: Verschillende tinten Bentheim.
61
Afb. 5: Buitenveldert, Amsterdam. Situatie voor de renovatie.
Afb. 6: Buitenveldert, Amsterdam. Situatie na de renovatie.
62
Afb. 7: P. Vingboons, Herengracht, Amsterdam. De Cromhout-huizen, circa 1662.
Afb. 8: Singel, Amsterdam. Geoliede gevel.
63
Afb. 9: H. De Keyser, Nieuwmarkt 20-22, circa 1605. De leeuwenkoppen zijn geaccentueerd met goudverf.
Afb. 10: A. Gambello en M. Codussi, Voorgevel San Zaccaria, Venetië, laat 15e eeuw. Gebruik van kleurrijk marmer.
64
Bijlage 11: Bestek: contract tussen de schilder Christiaen Jansen van Bremen en de meester-huistimmerman Jansz van Hoochten, 1644.
65
Afb. 12: Singel, Amsterdam. Geopende rode luiken in de gevel.
Afb.13: G.A.Berckheyde, Het Stadhuis op de Dam te Amsterdam, circa 1672.
66
Afb. 14: J. van Campen & P. Post, Het Mauritshuis te ’s Gravenhage, circa 1638.
Afb. 15: P. Vingboons, ontwerp voor een zijgevel en drie halsgevels in de St. Luciënsteeg, circa 1652. Afb.16: P. Vingboons, Ontwerp voor vijf gevels in de St. Luciënsteeg, ca 1652.
Afb. 17: P. Vingboons, Ontwerp voor het wevershuis in de Derde Weteringdwarsstraat, ongedateerd.
67
Afb. 18: P. Post, Ontwerp voor de voorgevel van Vredenburg, circa 1646.
Afb. 19: Toegeschreven aan C. Danckerts, bouwtekening circa 1655-1718.
Afb. 20: Toegeschreven aan C. Danckerts, instructietekening, circa 1679-1717.
68
Afb. 21: Toegeschreven aan C. Danckerts, bouwtekening, circa 1679-1717.
Afb.22: C. Danckerts, prent, circa 1696-1706.
Afb. 23: C. Danckerts, prent , circa 1696-1706.
69
Afb. 24: J. Van Call, Gezigt van het Rondeel en binnen Amstel na het Diaken Weeshuis binnen de stad Amsterdam, 1690.
Afb. 25: J. Van Call, Gezigt van het Rondeel en binnen-Amstel na het Diaken Weeshuis binnen de stad Amsterdam, 1690.
Afb. 26: detail van afbeelding 25.
70
Afb. 27: J. Van Call, De binnen Amstel, gezien van een verhoogd standpunt over de oude Blauwbrug, 1690.
Afb. 28: Detail van afbeelding 27.
71
Afb. 29: J. Van Call, Gezigt op het IJ van de Kattenburgerbrug tot het ’s Lands Zeemagazijn. 1690.
Afb. 30: J. Van Call, De Binnen-Amstel gezien van de Blauwbrug naar de Halvemaansbrug, 1690.
72
Afb. 31: J. Van Call, Gezigt van de Heere Gragt na de Spiegel Straat, 1690-1700.
Afb.32: Pieter Jansz. Saenredam, Het oude Raadhuis van Amsterdam, 1657.
73
Afb. 33: Emanuel de Witte, De binnenplaats van de Beurs in Amsterdam, circa 1653.
Afb. 34: Job Berckheyde, De Beurs na de verbouwing, na 1668.
74
Afb. 35: Allart van Everdingen, Gezicht op de Kloveniersburgwal met het Bushuis, 1672.
75
Afb. 36: Gerrit Adriaensz. Berckheyde, De Herengracht, Amsterdam, 1672.
Afb. 37: G.A. Berckheyde, De bocht van de Herengracht, circa 1685.
76
Afb. 38: Jan van der Heyden, Oude Zijds Voorburgwal, tweede helft zeventiende eeuw.
Afb. 39: Jan van der Heyden, De Nieuwe Zijds Voorburgwal met de oude Haarlemmersluis te Amsterdam, circa 1667-70.
77
Afb. 40 en 41: Molsteeg, Amsterdam . Het luik in de top is van buiten Spaans groen en van binnen rood.
Afb. 42: Auteur, Reconstructies van zeventiende-eeuwse gevels, juli 2008.
78
Afb.43: H.P. Berlage, Damrak, Amsterdam, De Beurs, 1896-1903. Het natuursteen is niet behandeld en het houtwerk van de pui is enkel gelakt.
Afb. 44: Commissie Stadsschoon Amsterdam, De kleurenwaaier van Van Houten, voor 1940.
79
Afb. 45: Amstel, Amsterdam. Amsterdams stadsbeeld.
Afb.46: H. de Keyser, Keizersgracht, Amsterdam. Huis met de Hoofden, circa 1622. Gebruik van standgroen op de deuren.
80
Bijlage 47: Ronald Pellemans, Kleuradviezen van BMA. 2000 Kleuradvies Nieuwendijk 7 Winkelpui: stenen borstwering: houten pui: deuren Verdiepingen:
donker grijs dode kop dode kop
G0.05.35 C0.30.30 C0.40.20
kozijnen, ramen luikjes in venster zolderverdieping
bentheimer
G0.08.84
dode kop
C0.40.20
geveltop
bentheimer
G0.08.84
23 maart 2000
Kleuradvies Oudezijds Voorburgwal 171 Kozijnen, en lijstwerk
bentheimer
G0.08.84
Ramen
licht bentheimer
G4.03.88
Deur
standgroen
L.020.15
12 april 2000
Kleurenschema Eerste Prins Hendrikkade100-100A Pui: • • • •
puilijst: kozijnen: deur: raamhout
bentheimer bentheimer blauw-zwart blauw-zwart
F2.15.65 F6.10.80 S0.20.10 S0.20.10
KEIM roomwit wit wit wit groen-zwart
9078 GN.02.90 GN.02.90 GN.02.90 QO.05.10
Gevel: • • • • •
gevel: kozijnen: lijst: dakkapellen Raamhout
24 mei 2000
81
Kleurenschema Rechtboomsloot 41 Kozijnen en pui:
zandsteen
G4.07.80
Geveltop:
zandsteen
G4.07.80
Ramen:
grijs-wit
G4.03.88
Deur:
groen
L0.20.15
Kozijnen:
mergelwit
G0.05.85
Ramen:
creme wit
GN.02.90
Winkelpui
chinees rood
C4.40.20
Deur
dodekop
C0.40.20
Stenen borstwering
donker grijs
CN.02.27
Kozijnen:
bentheimer
G0.08.84
Ramen:
mergelwit
G0.05.85
30 maart 2000
Kleurenschema Zeedijk 119
30 maart 2000
Kleurenschema Zeedijk 121
30 maart 2000
Kleurenschema Eerste Goudsbloemdwarsstraat 4 Kozijnen:
mergel wit
G0.05.80
Draaiende delen:
engels rood
C8.50.30
Kozijnen:
mergel wit
G0.05.85
Ramen/Deuren
groen-zwart
Q0.05.10
Voordeur
transparant lakken
30 maart 2000
Kleurenschema Herengracht 98
24 mei 2000
82
Afb.48: Korte Reguliers Dwarsstraat te Amsterdam. De gevel is geschilderd in plaats van geolied.
Afb. 49: Herengracht 567 te Amsterdam. Witte ramen en zolderluiken in plaats van Bentheimer kleur.
83
Afb. 50: Ruth Jongsma, Voorgesteld kleurbeeld voor de Amstelhof te Amsterdam, maart 2008.
84
Afb. 51: Kleurenwaaier van Dordrecht.
Afb. 52: P. Adams, Winkel van Sinkel te Utrecht, circa 1839.
85
Verantwoording afbeeldingen Afbeelding 1: Goeree, W., Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel I, Amsterdam 1670. Afbeelding 2: Auteur. Afbeelding 3: http://www.kunstschildersbenodigdheden.nl/assets/s2dmain.html?http://www.kunstschildersbenodigdh eden.nl/10000096ff0cc6221/index.html. Afbeelding 4: E. Visser, Dordtse kleuren, Breda 2002. Afbeelding 5: Beata Franso, kleur- en materiaaltoepassingen op architectuur. www.franso.com. Afbeelding 6: Beata Franso, kleur- en materiaaltoepassingen op architectuur. www.franso.com. Afbeelding 7: www.bma.amsterdam.nl. Afbeelding 8: Auteur. Afbeelding 9: www.hendrickdekeyser.nl. Afbeelding 10: portal.unesco.org. Afbeelding 11: Stadsarchief Amsterdam. Not. Arch.1026 Not. S. V.d. Piet 14 april, 1644. Afbeelding 12: Auteur. Afbeelding 13: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Berckheyde. Afbeelding 14: www.kunstrip.nl. Afbeelding 15: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 16: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 17: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 18: Gerritsen, E., Zeventiende-eeuwse Architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerpen bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006. Afbeelding 19: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 20: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 21: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 22: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 23: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr.10097. Afbeelding 24: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097. Afbeelding 25: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055. Afbeelding 26: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.
86
Afbeelding 27: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055. Afbeelding 28: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055. Afbeelding 29: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055. Afbeelding 30: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055. Afbeelding 31: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055. Afbeelding 32: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Saenredam Afbeelding 33: http://www.boijmans.nl/nl/13/?search=Emmanuel+de+Witte. Afbeelding 34: Denninger-Schreuder, C., Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000. Afbeelding 35: Denninger-Schreuder, C., Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000. Afbeelding 36: www.digischool.nl. Afbeelding 37: www.digischool.nl. Afbeelding 38: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Jan+van+der+Heyden. Afbeelding 39: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Jan+van+der+Heyden. Afbeelding 40: Auteur. Afbeelding 41: Auteur. Afbeelding 42: Auteur en R. Royaards-ten Holt. Afbeelding 43: Auteur. Afbeelding 44: G. van Tussenbroek, Bureau voor Monumentenzorg Amsterdam. Afbeelding 45: Auteur. Afbeelding 46: Auteur. Afbeelding 47: Ronald Pellemans, Bureau voor Monumentenzorg en Archeologie Amsterdam. Afbeelding 48: Auteur. Afbeelding 49: Auteur. Afbeelding 50: Ruth Jongsma. Afbeelding 51: Ronald Pellemans, Bureau voor Monumentenzorg en Archeologie Amsterdam. Afbeelding 52: nl.wikipedia.org.
87