Kinderen worden dikker. Scholen zetten speciale gymleerkrachten in, maar zelfs dan bewegen hun leerlingen niet genoeg. Aan de linkerkant van de gymzaal wankelt de 6-jarige Amira op de pedalo‟s, plankjes op wielen waarmee ze haar evenwicht kan trainen. Marwa (8) schiet toe om haar te helpen. Verderop slingeren hun klasgenoten aan een touw van een bank (‟de dijk‟) over de vloer (‟de rivier‟) naar een mat (‟het weiland‟). „Zonder natte voeten te krijgen”, waarschuwt juf Tanja Muskee de leerlingen van groep 3/4 van de Pieter Jelles Troelstraschool in de Amsterdamse wijk Geuzenveld. Er staat meer op het programma: behalve de pedalo‟s en het zwaaien moeten de kinderen trampolinespringen, kegels omgooien terwijl ze in de touwen hangen, elkaar omgooien terwijl ze op één been staan en drie-op-een-rij spelen terwijl ze heen en weer rennen. De les op deze vrijdagochtend is een goed voorbeeld hoe gymnastiek er tegenwoordig uitziet, vindt Miriam Appelman van de Koninklijke Vereniging van Leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO). „Twintig jaar geleden deed een hele klas één activiteit. De leraar hielp wie aan de beurt was, de rest stond in de rij te wachten.” Nu wordt er minder tijd verspild. Voor een onderdeel mogen maximaal vier kinderen in de rij staan. Netto resultaat: de kinderen bewegen meer in een gymles.
Dat is ook wel nodig, vindt Muskee. Hoewel het in deze klas nog wel meevalt, ziet ze veel dikke kinderen in haar gymlessen. De cijfers bevestigen dat: in Nederland kampt 13,5 procent van de jongens tussen de 4 en 15 met overgewicht; bij de meisjes is dat zelfs 16,7 procent. En het aantal dikke kinderen blijft stijgen. Scholen zijn niet de enige die zich daar zorgen over maken. In 2005 ondertekende een hele lijst aan maatschappelijke organisaties het convenant overgewicht, vorig jaar omgedoopt tot convenant gezond gewicht. Naast basisscholen en middelbare scholen beloven de ministeries van onderwijs, volksgezondheid en jeugd en gezin, maar ook zorgverzekeraars en voedselorganisaties te strijden tegen overgewicht. Veel van de activiteiten die het convenant ontplooit, komen op het bordje van de school. Kinderen leren er over gezonde voeding (smaaklessen), eten groenten en fruit (‟schoolgruiten‟) en leren onder en na schooltijd de sportverenigingen in de buurt kennen. En ze leren er natuurlijk bewegen bij gymnastiek, ook een van de speerpunten van het convenant. Kinderen moeten meer gymmen, en die lessen moeten zo mogelijk gegeven worden door speciale gymleraren. Want een les zoals Muskee die aan de leerlingen van de Troelstraschool geeft, vergt wel wat van de leerkracht. De juf kan niet overal bij zijn, en moet zich concentreren op het gevaarlijkste onderdeel. Op deze vrijdagochtend zijn de opdrachten nog simpel. Aan het eind van groep 8 is dat anders. Kinderen gaan dan bijvoorbeeld met een skateboard de glijbaan af voor het onderdeel ‟balanceren‟. Tegelijkertijd moet de juf een goed overzicht hebben wat er in de rest van de gymzaal gebeurt: kinderen hebben de neiging alleen dat onderdeel te kiezen waar ze zelf goed in zijn. De leerkracht moet ervoor zorgen dat elke leerling verschillende onderdelen doet. En – een praktisch probleem – alles klaarzetten. Muskee: „Als je zoveel verschillende onderdelen wil klaarzetten terwijl je de klas in de gaten moet houden, ben je een half uur bezig. Dan is de gymles al bijna voorbij.” Muskee is dan ook geen gewone juf, maar een vakleerkracht bewegingsonderwijs: leraren speciaal voor de gymles (zie kader). Daar heeft de Troelstraschool er drie van; de kinderen krijgen twee keer per week drie kwartier gymles. Ongeveer 40 procent van de basisscholen heeft zo‟n vakleerkracht, die opgeleid is op de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Op andere scholen geeft de groepsleerkracht gym. Maar ook met vakleerkrachten komen de scholieren nog niet aan het voorgeschreven uur bewegen per dag. De rol van de school moet dan ook verder gaan dan kinderen goed leren bewegen in de gymles, zegt Appelman. „Je moet ze voorbereiden op bewegen in de maatschappij. Leer ze skaten, leg het contact met verenigingen om ze met verschillende sporten te laten kennismaken. Maak die drempel om te gaan bewegen in het dagelijks leven lager.” Want daar schort het aan, merkt ook Muskee. „Deze stadskinderen spelen weinig buiten. Je merkt dat ze moeten leren spelen. Hoe maak je afspraken, hoe stel je een team samen? Voor de vakantie haal ik vaak alle toestellen uit de berging. Niet voor apenkooi, maar voor verstoppertje. Dat doen ze buiten niet.” De kinderen zitten liever achter de computer dan dat ze bewegen, zegt Muskee. Daarom doet de Troelstraschool mee aan het programma Jump-in van de gemeente Amsterdam. De school biedt binnen het programma naschoolse sportactiviteiten aan, heeft contact met sportverenigingen in de buurt en houdt gesprekken met ouders als blijkt dat de kinderen te veel
wegen. Kinderen die echt te zwaar zijn, verwijst de school door naar de obesitaskliniek van het AMC. Andere grote steden hebben vergelijkbare programma‟s. Directeur Marina Brito de Campos vraagt zich ernstig af of haar school wel door kan gaan met Jump-in. Zoals op zo vele plekken wordt er na vier jaar bezuinigd. Er komt een eigen bijdrage voor de populaire naschoolse activiteiten, geld voor het coördineren ervan krijgt de school niet meer. „Juist deze kinderen groeien op in moeilijke omstandigheden”, zegt Brito da Campos. „Haal het geld dan liever waar de schouders wat sterker zijn.” Als de school stopt met het programma, wordt het de verantwoordelijkheid van de ouders. En daar ligt juist vaak het probleem, zegt Appelman. „Want als de ouders niet willen, kun je als gymleraar weinig doen. Behalve hopen dat het kind plezier beleeft aan het sporten, en op een sportvereniging gaat.
© Trouw 2010, op dit artikel rust copyright.
HOOGLERAAR: 'VERVOERSKOSTEN VOOR HOOGBEGAAFDEN? FLAUWEKUL.' 14/10/2010 / Mirjam Schöttelndreier
Foto: ANP
Emeritus-hoogleraar Kohnstamm hoopt niet dat gemeenten straks verplicht zijn het vervoer van hoogbegaafde leerlingen te vergoeden. Gemeenten die verplicht worden het taxivervoer van een hoogbegaafde leerling te vergoeden? „Schandalig! Zeker in deze tijd vol bezuinigingen op de zorg‟, zo oordeelt emeritus-hoogleraar psychologie Dolph Kohnstamm in reactie op het vonnis van de Raad van State in Assen. Die stelt – in navolging van de rechtbank in Emmen - de moeder van een hoogbegaafde jongen in het gelijk die meent dat zij recht heeft op een vervoersvergoeding. Zij stuurde haar zoon jarenlang naar een school 60 kilometer verderop. Die kon haar zoon wel de juiste begeleiding geven die in de eigen gemeente ontbrak.
Flauwekul Kohnstamm: „Het is grote flauwekul om hoogbegaafdheid als een handicap te zien. Dat is een paar decennia geleden gewoon door psychologen ontwikkeld om voor zichzelf een niche op de markt te creëren. ‟ Daarmee doelt hij met name op het Centrum voor begaafdheidsonderzoek aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en op de oprichting van zogenaamde Leonardoscholen. Dat belangenverengingen van ouders zijn mening niet in dank zullen afnemen, beseft hij. „Maar reken maar dat veel mensen het met me eens zijn.‟ Lachend: „Vooral de hoogbegaafden.‟ Problemen Dat ook kinderen met buitengewone gaven problemen kunnen hebben in het reguliere onderwijs, ontkent hij niet. „Vroeger kon het al te rigide schoolsysteem of een domme onderwijzer zo‟n kind inderdaad parten spelen. Maar tegenwoordig, met alle overleg en goede wil, kom je daar best uit. Zowel het slimme kind als zijn ouders hebben de plicht zelf hun broek op te houden. Juist zij hebben al die prachtige gaven en talenten om oplossingen te verzinnen. ‟ Dat op grond van de uitspraak gemeenten straks misschien een vaste vervoersregeling voor hoogbegaafde kinderen moeten invoeren, is Kohnstamm een doorn in het oog. „Ik mag toch hopen dat het nieuwe kabinet dit niet overneemt.‟
Volkskrant 30-08-2010, pagina 18
Brief van de dag HENK EGBERTS, RODEN
Opdracht van schoolleiders is simpel
Een vermakelijk bericht op de opiniepagina van vrijdag 27 augustus onder de treffende titel: ‘Geef schoolleiding onderwijs terug.’ Wat een wanhoop. Stap een lerarenkamer binnen en informeer eens naar de kwaliteit van het schoolleidersbestand. Grofweg zijn er drie categorieën schoolleiders: 1. de goede; 2. de goedbedoelende; 3. de hopeloze. Het probleem is eenvoudig op te lossen. De opdracht waarmee schoolleiders belast zijn, is namelijk zo ingewikkeld niet. Een schoolleider zorgt ervoor dat de goede klassen op het juiste moment in de goede lokalen zitten en dat het huishoudboekje klopt. De schoolleider blijft bij deze werkzaamheden bescheiden op de achtergrond en laat de ontwikkeling van de leerling aan de leraren over. Van schoolleiders in de categorieën 2 en 3 hoeft niemand het bezit van welke visie dan ook te vernemen. Verder kan bij de terugkeer naar het gezonde verstand en een nuchtere taakopvatting de bemoeienis van bestuurders, managing consultants en organisatieadviseurs gemist worden als kiespijn. Volkskrant 27-08-2010, pagina 14
Geef schoolleiding onderwijs terug De directies van middelbare scholen zijn vooral bezig met het uitvoeren van door de politiek bedachte taken, en komen zo niet toe aan hun eigenlijke opdracht: zo goed mogelijk onderwijs.
NICO DE JONG HARRY COX PAUL WOUTERS
Dadelijk gaat alle aandacht weer naar de leerlingen in het middelbaar onderwijs. Wij willen nu even aandacht voor de schoolleiding: de directeuren en andere schoolmanagers. Zij moeten de voorwaarden scheppen die het mogelijk maken dat het komende jaar weer het nodige geleerd wordt. De taak van de schoolleider is zonneklaar: binnen de kaders van onderwijswetgeving en op grond van een visie op goed onderwijs, richt hij de organisatie in en stuurt hij de
docenten en andere stafleden aan die met de leerlingen de doelstellingen trachten te bereiken. Vervolgens legt hij verantwoording af over de resultaten en trekt daar lering uit. Zo vanzelfsprekend als dit lijkt op papier, zo weerbarstig blijkt het in de praktijk. De directeur bekruipt het onbehaaglijke gevoel dat hij een zetbaas is van het ministerie en dat zijn sturingsmiddelen in de organisatie zeer beperkt zijn. Weinigen zitten op zijn visie te wachten en als hij die toch heeft, zijn de mogelijkheden om die te realiseren zeer beperkt. Hij wordt op pad gestuurd met een nog toenemend aantal uit te voeren taken en mag al blij zijn als hij er in slaagt die te verhapstukken. Met het rapport-Dijsselbloem werd een deel van het probleem al aardig in kaart gebracht. Al te vaak was onderwijs voor de politiek een ideologisch strijdtoneel. Door ingrepen in het onderwijsstelsel werden maatschappelijke doelen nagestreefd. Niet altijd op een goed doordachte manier – zie de invoering van ‘gratis’ schoolboeken, nota bene ten tijde van de bespreking van het rapport. Misschien komt er nog eens een rapport van de Rekenkamer dat becijfert wat de werkelijke kosten zijn van dit beleid, rekening houdend met de vele uren die scholen dienden te besteden aan het beoefenen van een nieuw vak, namelijk Europese aanbestedingen uitschrijven. Tot die tijd blijven het verborgen kosten en kan het de schijn hebben dat niemand die hoeft te betalen. Onzin natuurlijk. Hier is een schaars goed in rook opgegaan, namelijk tijd die anders en veel beter besteed had kunnen worden. Het gaat ons niet om die heilloze schoolboekenaffaire zelf. Maar het is een treffende illustratie van wat er mis is met de onderwijspolitiek: het onderwijs wordt gebruikt voor politieke doeleinden, terwijl politiek de onderwijskwaliteit zou moeten dienen. Helaas zijn er meer voorbeelden. Denk aan de landelijk voorgeschreven streefpercentages om docenten in hogere salarisschalen te benoemen. Wie wordt daar beter van? Denk ook aan de nieuwe wettelijke verplichting van scholen om maatschappelijke stages voor alle leerlingen te verzorgen. Dat is voor scholen een megaoperatie, waarmee vele duizenden extra stagiairs op de arbeidsmarkt gedumpt worden. Wie wordt daar beter van? Scholen moeten steeds meer maatschappelijke problemen oplossen, zoals overgewicht, loverboys-problematiek, geweld en wapenbezit, omgaan met geld en ga zo maar door. Wij blijven hopen op de politieke zelfbeperking die in het rapport-Dijsselbloem wordt aanbevolen. Maar het baart ons zorgen, dat met de overheidsbemoeizucht ook het onderwijsbeleid wordt weggegooid. De reflex is nu om weer alle macht te leggen bij de vakman (m/v) en alles wat naar management en beleid ruikt besmet te verklaren onder het motto ‘handen af van de leraar voor de klas!’ Maar zijn de leraren die nu onze scholen bevolken allemaal de vaklui die we nodig hebben? En voor zover ze dat zijn: hoe kunnen we hen in die hoedanigheid behouden en belonen? Voor zover ze dat niet zijn: hoe kunnen we ze zover brengen? En als dat niet mogelijk blijkt, hoe krijgen we dan mensen op hun plek die het wel waarmaken? Zijn dit niet de essentiële vragen die op het bord van de schooldirectie zouden moeten liggen? Formeel liggen ze daar ook, maar in de praktijk dient de directeur te manoeuvreren in het land der verworven rechten, dat wil zeggen: zo behoedzaam en
traag als een olietanker. Stap een school binnen en informeer eens naar de kwaliteit van het lerarenbestand. Grofweg zijn er drie categorieën: 1. de goede tot excellente leraren; 2. de middenmoot die ‘voldoende’ presteert of nog ondermaats is, maar zich wel ontwikkelt en 3. de hopeloze gevallen. De derde categorie vormt 10 tot 35 procent van het totaal. Niet deze vaststelling is alarmerend, maar het feit dat het de directie ontbreekt aan middelen om daar op korte termijn iets aan te doen. Het probleem is niet dat er te veel schoolmanagers zijn, maar dat ze nauwelijks in staat worden gesteld te managen. En in het bijzonder: leiderschap te tonen. De goede manager zorgt ervoor dat de goede klassen op het juiste moment in de goede lokalen zitten en dat de (financiële) cijfers redelijk kloppen. Maar wij willen van schoolleiders ook een uitgesproken en aansprekende visie op de kwaliteit van onderwijs vernemen. En we zouden graag zien dat ze die met hun docenten ook in de praktijk weten te brengen. Ondanks een niet toeschietelijke overheid en desnoods dwars tegen de gevestigde machten in. Want in het onderwijs telt uiteindelijk slechts één ding: optimale ontwikkeling van de leerling. Als we dat nou eens fanatiek als richtsnoer nemen, hoe zou het onderwijs er dan uit komen te zien? Uit onderzoek blijkt onbetwistbaar dat de kwaliteit van schoolleiderschap een belangrijke factor is in het bereikte leerresultaat. Zullen we daar het komende jaar maar eens werk van maken? De auteurs zijn respectievelijk bestuurder van het Cals College te Nieuwegein, managing consultant bij CPS en organisatieadviseur.
Hoe zit het met het basisonderwijs?
Klaslokaal Captain Chaos / Flickr / by-nc-sa
Update: zaterdag 22 mei 2010, 15:07 Hoe zit het met het basisonderwijs? In Nederland
zijn zo'n 7.000 basisscholen waar 1,5 miljoen kinderen naar school gaan; volgen 45.000 kinderen speciaal basisonderwijs met kleinere klassen en meer begeleiding; gaan ongeveer 70.000 kinderen naar speciale scholen omdat ze gehandicapt zijn of ernstige gedragsproblemen hebben; gaan zeven van de tien leerlingen gaan naar een bijzondere school, dat wil zeggen een school met een levensbeschouwelijke inslag, een niet openbare school. In schooljaar 2008/2009 bijvoorbeeld, ging 30 procent van de leerlingen naar een openbare school, 34 procent naar een rooms-katholieke, 28 procent naar een protestants-christelijke en 8 procent naar een andere school. Van die laatste groep gaat het merendeel naar een school voor algemeen bijzonder onderwijs, bijvoorbeeld Vrije scholen. De leraren die al deze kinderen iedere dag opvangen en lesgeven vragen al jaren om veranderingen en verbeteringen. Kleinere klassen, minder bureaucratie, niet nog meer van bovenaf opgelegde onderwijsvernieuwing, meer goed opgeleide collega's, betere voorzieningen voor moeilijke leerlingen. De politieke partijen weten dat, en hebben stuk voor stuk uitgebreide hoofdstukken in hun verkiezingsprogramma's staan. Wat staat daar zoal in?
Leraren Alle politieke partijen maken zich zorgen over het tekort aan gekwalificeerde leraren. Ze zoeken de oplossingen in salaris, opleiding en vermindering van de werkdruk. CDA
100 miljoen extra voor scholing, 300 miljoen extra teambeloning primair en voortgezet onderwijs
PvdA
lerarenopleidingen hoger niveau, salarissen koppelen aan de markt, extra geld scholing docenten oa. basisonderwijs
SP
400 miljoen extra hogere salarissen, 300 extra kleine scholen, onbevoegde leraren in 2 jaar bevoegdheid halen.
VVD
stapsgewijze verhoging minimumniveau leraren, gedifferentieerde beloning leraren
PVV
vakinhoud verbeteren op pedagogische academie, kinderen recht op goed opgeleide onderwijzers
GroenLinks ChristenUnie
terugdringen onbevoegde leraren voor de klas, bij voorschool en buitenschoolse opvang 500 miljoen extra voor leerkrachten - ook voortgezet onderwijs
D66
studieschuld jonge leerlaren in basisonderwijs tijdelijk kwijtschelden, extra congierges
SGP
200 miljoen exra voor docenten, klassenverkleining terugdraaien, 700 miljoen bezuinigen
Partij voor de Dieren -
Trots op Nederland
-
Onderwijsvernieuwing Alle partijen willen scholen meer vrijheid geven om onderwijsvernieuwingen in te voeren. De overheid moet zich minder met de scholen benoemen, is de algehele tendens. De SP vindt dat onderwijsvernieuwingen te vaak "onderwijsvernieting". GroenLinks wil lerarenteams meer invloed geven op het te geven onderwijs. En Trots op Nederland pleit voor een einde aan de bureaucratie in het onderwijs.
Voor-, tussen- en naschoolse opvang CDA
voorstander brede scholen, 200 miljoen extra voor voor- en vroegtijdse opvang
PvdA
voor- en vroegschoolse opvang standaardvoorziening vanaf 2,5 jaar, 300 miljoen extra
SP
-
VVD
kinderen met taalachterstand verplicht laten bijspijkeren op voorschoolse onderwijs
PVV
-
GroenLinks ChristenUnie
500 miljoen extra voor vroeg- en voorschoolse educatie 200 miljoen extra voor- en vroegschoolse educatie
D66
leerrecht vanaf 2,5 jaar, 500 miljoen extra voor- en vroegschoolse educatie
SGP
-
Partij voor de Dieren Trots op Nederland
-
Moeilijke kinderen CDA
ook kinderen met leer- en gedragsproblemen hebben talent, zorgleerlingen zoveel mogelijk regulier onderwijs
PvdA
speciaal onderwijs moet beter, ook kinderen met handicap of gedragsprobleem hebben recht op goed onderwijs
SP
speciaal onderwijs beschikbaar houden voor kinderen met stoornis of handicap. Passend onderwijs moet verdwijnen.
VVD
600 miljoen bezuinigen op zorgleerlingen
PVV
extreme zorgkinderen herplaatsen op speciale scholen
Groenlinks ChristenUnie
kwetsbare zorgleerlingen moeten zich goed ontwikkelen, speciaal onderwijs hard nodig
D66
meer ruimte voor speciaal onderwijs voortgezet onderwijs
SGP
flexibilisering indicatiestelling zorgleerlingen
Partij voor de Dieren Trots op Nederland
-
In de verkiezingsprogramma's staan ook nog een aantal specifieke standpunten, die niet onder een van de bovenstaande rubrieken is onder te brengen:
De PVV wil dat basisschoolleerlingen verplicht worden het volkslied te leren. Op elke school moet ook een vlag hangen; GroenLinks wil dat er op scholen meer aandacht is voor seksuele vorming; De Partij voor de Dieren vindt dat in het lespakket gezondheid en dierenwelzijn centraler moet staan.
'Soms zou je willen dat je jezelf in vijf stukjes kon delen'
Meester Jan in de klas NOS
Toegevoegd: vrijdag 21 mei 2010, 16:29 Update: zaterdag 22 mei 2010, 11:17 Als een speer schiet Maarten door de klas. Hij is onrustig, wil liever naar buiten en als dat niet mag, kan hij het niet laten om even te laten zien hoe Michael Jackson danst. Terug op zijn plaats naast Lisa wiebelt hij heen en weer. Totdat Lisa er genoeg van heeft en de juf erbij haalt. Lisa kan zich zo niet concentreren. Ze leert moeilijk. Net als Sam die dyslectisch is. Hij heeft grote moeite met het verbinden van een letter met een klank. De juf moet hem de nieuwe woorden nog een keer uitleggen.
Gedragsproblemen In bijna alle groepen op de basisschool zitten kinderen met stoornissen als ADHD, autisme, pdd nos en dyslexie. Soms zitten er ook nog leerlingen met een extreem lage of hoge intelligentie tussen. Leerkrachten worstelen met deze samenstelling van de klas, blijkt uit een rondgang van de NOS Net langs docenten in het basisonderwijs. Want die speciale leerlingen hebben stuk voor stuk de individuele aandacht nodig van de juf of meester. "Soms zou je willen dat je jezelf in vijf stukjes kon delen om ieder kind goed te kunnen helpen," zegt juf Fréderique de Vries in het NOS Net-onderzoek. Zij staat voor groep 5/6 in Leiden. Leerkrachten hebben regelmatig te maken met een klas van zo'n dertig kinderen. "Je houdt bijna geen tijd meer over voor de reguliere kinderen." Daarom willen nogal wat leerkrachten een terugkeer van het speciaal onderwijs. (klik hier voor de bijdragen van enkele leraren die reageerden over gedragsproblemen)
Bureaucratie Voor de probleemkinderen moet een leerkracht veel papierwerk verrichten: handelingsplannen opstellen en dossiers bijhouden. Overheid en ouders willen weten hoe een kind zich ontwikkelt. "Het grootste probleem is de onwaarschijnlijk grote berg administratie die we bij moeten houden," zegt juf Marian Grispen-Mans uit het Limburgse Heel. "Soms zie je door de bomen het bos niet meer." Veel leerkrachten zeggen dat door de leerlingen met gedragsproblemen en de papierwinkel, de werkdruk sterk is toegenomen. "Vaak ben je na school zo lang bezig met administratie en besprekingen dat je te weinig tijd overhoudt om je lessen voor te bereiden," zegt een leerkracht die niet met naam wil worden genoemd in het onderzoek van NOS Net.
PABO Ook schrikken vooral oudere leraren van het kennisniveau van hun jongere collega's. Sommige docenten die net van de PABO afkomen zijn minder goed in taal en rekenen dan de kinderen in groep 8. "Een te groot deel van de studenten komt intellectueel tekort om te voldoen aan de eisen die er aan de
groepsleerkrachten gesteld worden," zegt schooldirecteur Hans Redeke uit Maarssen. "Maar dat is nadrukkelijk géén diskwalificatie van deze studenten maar van het Nederlandse systeem."
Wensenlijstje De meeste voorkomende wensen van leraren in het basisonderwijs voor de toekomst:
Geld voor kleinere, werkbare groepen (maximaal 20-25 leerlingen) Terug naar volwaardig speciaal onderwijs Voor alle groepen een onderwijsassistent / meer budget voor assistent Het beroep aantrekkelijker maken voor nieuwe leerkrachten Hoger salaris voor jonge en oudere leerkrachten en meer carrièrekansen Ruim budget voor leermiddelen – het geld moet rechtstreeks naar de werkvloer en niet in management gestopt worden Geen bezuinigingen Opknapbeurt schoolgebouwen Geen stelselwijzigingen, sector moet tot rust komen. Als er al iets wordt veranderd dan graag bottomup Meer scholing om met gedragsproblemen om te kunnen gaan Meer vaste banen Op iedere school een conciërge
Geld genoeg, maar ‘t komt niet in de klas Geplaatst: 11 januari 2010 11:20, laatste wijziging: 11 januari 2010 12:13
door Wim de Roos Er gaat niet te weinig geld naar het onderwijs. Het komt echter niet waar het hoort, in de klas. Staatssecretaris Dijksma van Onderwijs lijkt daar nu wat aan te gaan doen. 1 reactie
Als je samenleeft met een aantal mensen in een gezin dien je rekening te houden met elkaars eigenaardigheden. Als je samenwerkt in een team, in een club of op je werk, stem je wederzijds gedrag op elkaar af. Meestal zijn dit vrij kleine groepen. Het gebeurt maar zelden dat in een kantoorruimte intensief wordt samengewerkt door meer dan vijf mensen. Dat gebeurt wel in een schoolklas. Daar zetten we gemiddeld 25 leerlingen in een ruimte van 50 vierkante meter. Aan de leerkracht de opdracht: maak er wat van. Leer ze rekenen, taal en nog heel veel meer. Dat 'meer' varieert van zaakvakken als aardrijkskunde en geschiedenis tot verkeeren natuuronderwijs. Ook gezond gedrag, emotionele vaardigheden en kennis van andere culturen, maar ook burgerschapskunde moeten op de basisschool aan bod komen. De onderwijsinspectie ziet er op toe dat de opbrengsten van dit alles voldoende zijn. Zo niet, dan volgen er sancties.
Niet positief Wie is die leerkracht, die dit allemaal kan volbrengen? Volgens berichten in de media is het meestal een vrouw; als ze jong is, net van de opleiding, hoort ze van iedereen dat het niveau van de PABO laag is; ze heeft zelf niet goed leren rekenen en ook haar taalvaardigheid is onvoldoende. Bepaald geen positief beeld. En dat terwijl er wel veel van de leerkracht gevraagd wordt. Van de 25 leerlingen is er een aantal autist of daaraan verwant, een aantal dyslectisch, misschien zit er een kind met het syndroom van Down in de klas. In ieder geval zijn er zeker tien leerlingen die op een of andere manier extra aandacht nodig hebben. Dat betekent ook dat zij verstand moet hebben van verschillende gedragsstoornissen. Daarbij moet zij het niveau goed bewaken. Leerlingen moeten op hun eigen niveau worden aangesproken en uitdagende opdrachten krijgen als ze hoogbegaafd zijn. Ze moeten een apart leerprogramma krijgen als uit de toetsen blijkt dat ze een achterstand hebben opgelopen. Uit dit alles blijkt wel dat er hoge eisen aan onze leerkrachten gesteld worden. Het is welhaast onmogelijk dat een leerkracht van onvoldoende niveau zich staande kan houden. Daar komt bij: in Nederland staat de leerkracht er vrijwel alleen voor. In veel Nederlandse scholen is de ondersteuning beperkt tot een onderwijsassistent die enkele uren helpt. Het is geen wonder dat het Nederlandse onderwijs op de internationale ranglijst laag scoort. In vele andere landen is er in de klas veel meer hulp voorhanden. Daar zijn psycholoog, logopedist, groepsondersteuner, onderwijsassistent, doventolk, fysiotherapeut aan elke school verbonden. Regelmatig zijn ze in de klas te vinden. Naast het kind met speciale behoeften zit de hele dag een persoonlijke assistent in de klas. In veel landen is geen of zeer beperkt speciaal onderwijs. Vrijwel alle ondersteuning gaat naar het reguliere onderwijs. Niet meer 'hoog' Het is niet zo dat er te weinig geld naar het Nederlandse onderwijs gaat. In andere landen gaat niet of nauwelijks méér geld naar het onderwijs. Daar, bijvoorbeeld in Zweden, gaat het echter wel naar de klas, naar de leerkracht. Staatssecretaris Sharon Dijksma heeft andere plannen. Zij schrijft in een brief (Passend Onderwijs) dat de toetsing van de dossiers van de kinderen niet meer 'hoog' moet plaatsvinden, door de regionale expertisecentra, maar door de kleinere samenwerkingsverbanden van basisscholen en speciaal basisonderwijs. Het onderwijs moet gebeuren in de klas. Alle management, op school of bovenschools moet in dienst daarvan staan. Dat noemen we 'dienend leiderschap' Op 3 februari wordt de brief van Dijksma besproken in de Tweede Kamer. Zou het nou toch echt gaan lukken: meer handen in de klas? Wim de Roos woont in Bergschenhoek en is bovenschools manager
De dictatuur van het onderwijsproletariaat (1) De dood van de leraar In een niet al te lang geleden verschenen rapport van de Onderwijsraad concluderen de onderzoekers dat het niet al te best gesteld is met het huidige kennisniveau van de hedendaagse leerling en student. Vooral de vakken wiskunde en Nederlands springen er wat dat betreft bovenuit. Tot zover eigenlijk niets nieuws onder de zon. Dat de onderwijssector na jaren van ontkenning nu ook tot deze conclusie is gekomen, is verwonderlijk en bedroevend tegelijk en zegt veel zo niet alles over het algemene niveau van deze sector. Het matige kennisniveau is namelijk al sinds een aantal jaren doorgedrongen in alle geledingen van de maatschappij en manifesteert zich daar als een haast onuitroeibaar gezwel. Ontleedt u maar eens geschreven dan wel gesproken teksten van de verscheidene vertegenwoordigers van overheids- en onderwijs(!)instanties of vraagt u de kassajuffrouw maar eens even iets uit haar hoofd te rekenen. Allerlei onderwijskundige commissies, betweters laten al jaren hun meest wilde van negentiende-eeuwse lokalen waarin ingeramd tot en met speeltuinen waar
pseudodidactici, pedagogische instituten en andere fantasieën en visioenen los op dit probleem, variërend met harde hand, stok en zweep de kennis er wordt iedereen vrolijk van alles doet, behalve iets leren.
De waarheid zal, zoals zoveel waarheden, wel weer ergens in het midden dobberen. Het grote probleem is echter niet zozeer de manier waarop je met leerlingen omgaat, het probleem ligt hem bij degene die die leerling iets probeert bij te brengen. Vroeger noemde men die persoon leraar of lerares, tegenwoordig spreekt men liever van coach. Deze leraar of lerares werd opgeleid om leerlingen iets bij te brengen, en hoe meer de leraar of lerares geleerd had, des te meer kon hij of zij de leerlingen iets bijbrengen. Dat een gestudeerd, geleerd of zelfs geletterd iemand een kind iets leert en het goede voorbeeld geeft, is uiteraard zeer belangrijk. Een kind leert namelijk pas goed te praten door eerst te luisteren naar iemand die de taal goed beheerst. Deze leraar of lerares was over het algemeen zo‟n gestudeerd iemand en werd daar ook navenant voor betaald. Die tijd is voorbij. Het ministerie van Onbenulligheden, Chaos en Wanorde, verantwoordelijk voor de al jarenlange chaos in het onderwijs, ontwikkelde met behulp en onder goedkeuring van een vrachtlading zichzelf rijkelijk belonende bestuurders en de immer naïeve onderwijsbonden het zogenaamde functiegebouw (wie bedenkt toch die woorden?). Een gedrocht van een betalingssysteem waarin er niet meer wordt beloond naar bevoegdheid, maar naar geschiktheid en/of bekwaamheid. U leest het goed. Binnen dit functiegebouw dient een docent, wil hij in een hogere salarisschaal terechtkomen - nooit zo hoog als een manager; maar dit even terzijde -, aan bepaalde eisen te voldoen. Zo moet men zich bijvoorbeeld aantoonbaar bezighouden met de ontwikkeling op verschillende leergebieden, inzet tonen op het gebied van onderwijsontwikkeling, enzovoorts. Als je je als docent wilt onderscheiden - want dat is de eigenaardig achterliggende gedachte - volstaat enkel goed lesgeven niet meer. Daarbij moet je als docent aan zoveel criteria voldoen, dat je aan die prímaire taak, het overbrengen van die broodnodige kennis waar het kinderen volgens gememoreerd rapport zo aan ontbreekt, niet eens meer toekomt. Enkel een diploma voldoet niet meer. Ook het soort diploma met de daaraan gekoppelde kwalificatie casu quo bevoegdheid doet er niet meer toe; men moet beschikken, zo stellen de bedenkers van dit rare gebouw, over de nodige competenties (braak). Het negeren van een duur behaalde kwalificatie of bevoegdheid zegt veel zo niet alles over hoe belangrijk men het opdoen van kennis vindt. Niet dus. Zie hier de toegevoegde waarde voor het onderwijs van dit volslagen idiote idee.
Jawel, toekomstige studenten aan de universiteit en eerstegraadsopleidingen, jullie lezen het goed: de studiekosten kunnen jullie je nu al besparen, want een hoge en gedegen opleiding - als die dan nog bestaan, want ook daar komt logischerwijs langzaam maar zeker de klad in - heb je in de toekomst niet meer nodig. Een cursus koken, naaien of batikken volstaat. Als je je maar kunt onderscheiden. En als je achteraf ondanks je eenvoudige opleiding niet meer hogerop kan of wil, dan kun je altijd nog omhoog glibberen naar een staffunctie. Dit dubieuze marxistische idee heeft dusdanig postgevat in het onderwijsbestel dat als je de redenering van het louter onderscheiden op basis van competenties doortrekt, diploma‟s er binnen afzienbare tijd helemáál niet meer toe doen. Een turntrainer, de rattenvanger van Hamelen, een boze fee of een zich vervelende huisvrouw met vier kinderen, zij kunnen allen bij bewezen bekwaamheid voor (of in) de klas gaan staan. We schaffen alle opleidingen af, waardoor het onderwijs enkel nog financieel-economisch rendeert en de bestuurders alleen nog maar rijker worden. Het proletariaat juicht en ziet zijn kans schoon, want de concurrerende elite ligt op haar gat. Iedereen dom en tevreden. Zozo, jaja, hoera. Met de achterliggende gedachte dat het voor íedere docent die iets extra‟s brengt mogelijk moet zijn om beter beloond te worden is niets mis. Dat een eerstegraads docent of academicus per definitie een betere leraar is, is onjuist. Dat neemt niet weg dat een eerstegraads docent of academicus nog altijd wel hoger is opgeleid. En daar is op dit moment juist zo‟n behoefte aan. Zie rapport. Ervan uitgaande dat scholen minstens in staat moeten worden geacht bekwame dan wel geschikte docenten aan te nemen, is het bij bijvoorbeeld twee docenten die iets extra‟s brengen nog altijd - om in voetbaltermen te spreken; we heten nu immers coach - 2-1 in het voordeel voor de hoger opgeleide. Het is een niet al te moeilijk rekensommetje, maar zoals al is geconstateerd: rekenen is niet meer voor iedereen weggelegd. Dat vakbonden sinds het einde van de negentiende eeuw opkomen voor de zieken, zwakken en minderbedeelden in onze samenleving is te prijzen. Dat zij ruim een eeuw later door dit bureaucratische en onzalige plan van het functiegebouw te ondersteunen echter juist een bijdrage leveren aan het in stand houden van de groep zichzelf ruim belonende bestuurders en managers en de verdere nivellering van het onderwijs, is niet alleen de omgekeerde wereld, maar vooral ook buitengewoon dom en naïef. Het wegjagen van hoogopgeleide en vooral échte leraren, het onthouden van kennis, het aldus ontnemen van het recht hierop, het bewust in stand houden van domheid en onwetendheid: het zijn vreselijk vals gezongen coupletten in een lof van zotheid dat schreeuwt om maar één oplossing: al deze mensen die dit plan bedacht hebben en al diegenen die deze jarenlange dictatuur van het onderwijsproletariaat in stand houden door nietszeggende, inhoudsloze convenanten te sluiten moeten weer terug in de schoolbankjes en vooral hun mond houden, totdat ze de beurt krijgen van de juf of meester.
Nederland, 30 november 2009, novum
Dijksma wil dat kind vanaf 2 jaar naar school kan (Novum) - Het wordt mogelijk om kinderen vanaf hun tweede naar de basisschool te sturen. Ook komen sportverenigingen en scholen in één gebouw, zodat ouders hun kinderen niet meer van school naar sportvereniging en terug hoeven te slepen. Die verwachting uit staatssecretaris van Onderwijs Sharon Dijksma (PvdA) maandag in het AD. Door alles op één plek aan te bieden hebben ouders het minder druk, maar ook leraren en kinderen gaan er volgens haar op vooruit. In het ideaalbeeld komt de kinderopvang onder hetzelfde dak als de school. De leraren kunnen zich dan weer richten op lesgeven. Ook een trainer van een sportvereniging met een onderwijsbevoegdheid kan leraren werk uit handen nemen. Voor de kinderen is het fijner omdat de dag minder hectisch verloopt. Dijksma wil vanaf 2015 experimenteren met haar idee. Tientallen scholen zouden zich al bij haar hebben aangemeld met de vraag of ze proeftuin mogen worden. De bewindsvrouw wijst op het buitenland, waar op school vaak van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat activiteiten zijn, waaronder onderwijs. "Wij gaan ook echt die kant op." De staatssecretaris benadrukt dat kinderen niet worden verplicht vanaf hun tweede naar school te gaan. Ouders die dat willen, kunnen hun kind met hun vierde naar school sturen. Het belangrijkste is volgens Dijksma dat er een goede opvang is waar kinderen het vooral fijn hebben en waar achterstanden op tijd kunnen worden weggewerkt. Voor de vernieuwingen wordt geen extra geld uitgetrokken.
Onderwijs 13 november 2009
Onderwijsraad leraren
wil
prestatiebonus
voor
Scholen moeten doelgerichter werken. Om dit te bereiken moet de overheid een prestatiebonus voor leraren invoeren. Dat zegt de Onderwijsraad in een vrijdag gepubliceerd adviesrapport aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Volgens de raad worden leraren momenteel nauwelijks afgerekend op hun prestaties. Op scholen is de heersende cultuur onder leraren „ieder doet hetzelfde, ieder kan hetzelfde en ieder verdient hetzelfde”, aldus het rapport. Leraren zouden zich hierdoor niet gewaardeerd voelen voor extra inzet. Een meer doelgerichte instelling op scholen is volgens de raad nodig omdat de kwaliteit in het onderwijs omhoog moet maar hier geen geld voor beschikbaar is. Het kabinet kondigde afgelopen Prinsjesdag aan flink te zullen bezuinigen op onderwijs. De Onderwijsraad wijst in het rapport ook andere factoren aan die de efficiency van het onderwijs in de weg staan. Zo zou er bij scholen een gebrek aan kennis zijn over de kosten van onderwijs. Ook hebben onderwijsinstellingen weinig inzicht in de tijdsbesteding van de docenten. De raad stelt voor om leraren hun tijdsbesteding systematisch te laten bijhouden. © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.
Een kind met ADHD verdient een aparte klas Kinderen met gedrags- en ontwikkelingsproblemen zijn juist niet geholpen met ’samen naar school’.
Minister Rouvoet en staatssecretaris Dijksma roepen voortdurend dat we af moeten van alle ‟probleemlabels‟ die kinderen krijgen. Dat we gedrag van kinderen niet moeten medicaliseren en ons vooral moeten focussen op wat ze wel kunnen in plaats van wat ze niet kunnen. Daarom moeten zoveel mogelijk kinderen naar een gewone basisschool, en niet naar het speciaal onderwijs. ‟Samen waar het kan, apart waar het nodig is‟, luidt de slogan van het ministerie van onderwijs. Maar is dat wel zo logisch? Andersom, ‟eerst apart en later samen‟ zou wel eens veel betere resultaten voor de maatschappij kunnen opleveren. Het beleid van de overheid is uiteraard ook ingegeven door de wens de kosten te beteugelen. En het klinkt ook positief. Maar het ‟samen naar school‟-beleid getuigt van gebrek aan kennis over de belemmeringen die er kunnen zijn in het ontwikkelen van „wat kinderen wél kunnen‟. Uit hersenonderzoek is bekend dat juist de functies van het brein die het gedrag reguleren, zich bij sommige kinderen veel later en veel langzamer ontwikkelen dan bij het gemiddelde kind. Dit geldt zeker voor kinderen met de labels ADHD, ADD, PDD NOS en dergelijke. Labels die de meeste ouders met opluchting accepteren, omdat het eindelijk een verklaring geeft voor het onbegrepen gedrag van hun kinderen. Eindelijk een beter woord voor wat eerst ‟het lastigste, wildste, vreemdste, slordigste, minst opgevoede kind van de klas‟ heette. De samenleving moet blij zijn dat de wetenschap steeds meer zicht geeft op bepaalde beperkingen van kinderen die het leren en functioneren in de weg kunnen zitten. Die kennis moet worden gebruikt door in een vroeg stadium tekorten te herkennen en kinderen optimaal te ondersteunen. Voor sommige kinderen is de beste ondersteuning dat zij eerst in een aparte klas zitten, tot ze zover zijn dat ze zich in de reguliere klas prettig voelen en kunnen functioneren. De een zal dat met vier jaar aankunnen, de tweede met zeven jaar en de derde misschien pas veel later. Die kinderen moeten nu van de overheid ‟samen naar school‟. Zowel kinderen met lichamelijke of zintuiglijke handicap als –een veel grotere groep– kinderen met ontwikkelingsstoornissen op het gebied van concentratie, gedrag en sociale vaardigheden. Kinderen die in de kleuterperiode al snel opvallen omdat ze grote moeite hebben zich aan te passen aan het dagelijks leven in de klas. Die slecht lijken te luisteren, moeite hebben met de regels, die de wereld om hen heen minder snel door hebben en weinig greep hebben op hun eigen gedrag. Vaak is er door kind, leerkracht en ouders al een lange, frustrerende weg afgelegd voordat er misschien nagedacht wordt over extra begeleiding. Waarom die kinderen niet snel in kleine, gespecialiseerde klasjes geplaatst? Met leraren die opgeleid zijn om de problemen met ontwikkelingsstoornissen te herkennen, extra structuur te bieden en met gedragstherapeutische programma‟s te werken, om ze te helpen hun gedrag beter te reguleren.
Die kinderen horen pas ‟samen in de klas‟ als ze dat aankunnen. Het onderwijs moet met de kinderen die dat nodig hebben, eerst intensief werken aan taakgericht werken, gedragsregulatie en sociale vaardigheden. Planmatig, met gekwalificeerd personeel. Zo voorkom je dat kinderen al op jonge leeftijd de moed en motivatie verliezen om zich te ontwikkelen. Zo krijgen die kinderen een kans om bij hun start op de maatschappelijke ladder een positief zelfbeeld op te bouwen. En hun talenten een kans te geven. Ids Terpstra en Arga Paternotte zijn directeur en hoofdredacteur van Oudervereniging Balans, organisatie voor voor ouders van kinderen met leer- en gedragsstoornissen © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.
Basisonderwijs 5 september 2009 Nico de Fijter en Cyntha van Gorp
Burgerschap op school: alleen papier Sinds 2006 moeten scholen ook werken aan burgerschap en sociale integratie. Maar wat dat precies is? „Een school kan zelf keuzes maken, de overheid wil dat niet sluitend voorschrijven”, aldus de onderwijsinspectie. De directeuren van de 34 openbare basisscholen in Emmen ontmoeten elkaar regelmatig in de werkgroep onderwijs van de Drentse gemeente. Op zo'n bijeenkomst vertelde één van hen dat hij een onderwijsinspecteur op bezoek had gehad. Deze had geconstateerd dat de school nog geen visiedocument had over hoe de school actief burgerschap en de sociale integratie van haar leerlingen dacht te gaan bevorderen. Terwijl dat wel verplicht was geworden. „De werkgroep onderwijs heeft toen zo’n document opgesteld”, vertelt directeur Djoek Grimme van basisschool ’t Eenspan. „Ik kreeg later een kopietje. Dat is nu ook ons visiedocument.” Bevorderen van burgerschap en integratie is sinds begin 2006 een wettelijke taak voor scholen. De onderwijsinspectie moet kijken of ze deze goed uitvoeren. Vorige week bleek dat de islamitische basisschool As Siddieq in Amsterdam onvoldoende voldoet aan deze nieuwe taak, en dus besloot staatssecretaris Dijksma van onderwijs een deel van de subsidie op te schorten. Het leidde afgelopen week tot een spoeddebat in de Tweede Kamer, aangevraagd door PVV’er Bosma die de school liefst helemaal zag sluiten. „Als je op de As Siddieq een bloem tekent, krijg je straf, want het steeltje lijkt te veel op het christelijke kruis. Een uitgestoken hand van een niet-moslim wordt niet beantwoord. Niet-islamitische personeelsleden moeten een hoofddoek op”, zo begon de PVV’er woensdagavond zijn betoog. Volgens de inspectie speelt het thema integratie niet op het niveau van hoofddoekjes. „Organisatorisch gezien gaat het erom dat scholen een visie hebben die ze planmatig uitwerken. Ze moeten dat uitwerken in plannen met het onderwijs en het ook aan ouders laten weten”, zegt een woordvoerder. Inhoudelijk gaat het er om dat de kinderen dingen leren als: competenties om met anderen om te gaan, voorbereiding op deelname aan de Nederlandse samenleving en bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. „Het ingewikkelde daarbij is dat een school zelf keuzes kan maken. De overheid wil dat niet voorschrijven”, aldus de woordvoerder van de inspectie. De inspectie toetst op twee manieren of een school zich binnen die grenzen aan de wet houdt: steekproefsgewijs en als er signalen zijn dat het de verkeerde kant op gaat met burgerschap. „Vroeg of laat komen zulke signalen wel boven water. De maatschappij is hier erg gevoelig voor.” Ook controleert de inspectie bij scholen waar bijvoorbeeld door de populatie risico’s kunnen zijn, zoals scholen met een orthodoxe signatuur scholen of waarop veel Lonsdale-jongeren zitten.
Niettemin wijzen de steekproeven uit dat niet alleen dat soort scholen te weinig doet aan de nieuwe taak. „Het komt voor bij allerlei scholen en concentreert zich dus niet op scholen uit bepaalde streken of religieuze scholen.” Basisschool ’t Eenspan doet er al jaren van alles aan om leerlingen waarden en normen bij te brengen.„Dat vind ik bij goed onderwijs horen”, meent directeur Grimme. ’t Eenspan heeft de laatste jaren geen bezoek gehad van de inspectie. Of de pogingen tot burgerschapsbevordering van de Emmense school de goedkeuring van de inspectie kunnen wegdragen, weet hij dus niet. Grimme is niet de enige. Want hoe dat bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie er precies uit zou moeten zien, weet eigenlijk niemand. Bovendien: dat scholen zich voor die bevordering van burgerschap en integratie moeten inspannen is wel wettelijk vastgelegd, maar wat het resultaat zou moeten zijn, staat nergens. Ook de onderwijsinspectie is – net als het wetsartikel – niet heel helder over wat er precies met het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie wordt bedoeld. ’Burgerschap is een belangrijk onderwerp, dat op veel verschillende manieren kan worden ingevuld’, schrijft de inspecteur-generaal in de brochure Toezicht op Burgerschap en Integratie. Er is volgens de brochure niet slechts één goede manier waarop dat kan. Na lang aandringen wil een woordvoerder van de inspectie een voorbeeld geven. Maar, benadrukt hij, het is maar een voorbeeld. „Religieuze scholen mogen hun religieuze identiteit tot uiting laten komen in de gedragsregels voor leerlingen en docenten, maar we verwachten wel dat ze daarbij duidelijk maken dat deze regels voortkomen uit hun eigen geloof. En dat er ook mensen zijn met een ander geloof en andere leefregels, die voor hen ook belangrijk zijn.” Anja van Andel, adviseur bij de Besturenraad, de vereniging van christelijke schoolbesturen, begrijpt het wel. „Het is ook een lastige term, burgerschap. Het heeft met participatie te maken, met democratie, met identiteit, met reflectie, met je positie in de samenleving. Het is moeilijk om dat te vertalen naar concreet onderwijs.” PvdA-Kamerlid Margot Kraneveldt, die in 2005 als parlementariër namens de LPF aan de wieg van het wetsvoorstel stond, erkent: „Er is geen lijstje met twintig punten waaraan scholen moeten voldoen. Evenmin is er een duidelijke scheidslijn wat nu wel of wat niet onder de criteria valt.” Waarom de As Siddieqschool wél wordt gekort vanwege burgerschap en bijvoorbeeld de christelijke basisschool in Emst, die een homoseksuele leraar weigerde, niet – ze kan het niet uitleggen. „Beide scholen hebben een mening over homoseksuelen die ik niet deel. Maar scholen mogen die eigen mening hebben. Het verschil met As Siddieq is – denk ik – dat ze daar consequenties aan hun mening verbinden. Ik kan me voorstellen dat het soms op willekeur lijkt. Er is een grijs gebied. Wij als PvdA willen dat kinderen meedoen in de samenleving, dat ze opgeleid worden tot mondige burgers en de inspectie moet dat controleren.” Haar collega Ed Anker (ChristenUnie) vult aan: „Ik verwacht van een school dat ze zich bezighoudt met de actualiteit en met wat er in Nederland gebeurt. Er moet met een open blik naar de samenleving gekeken worden.”
Tijdens het spoeddebat over de As Siddieq heeft Anker het nog aan staatsseretaris Dijksma gevraagd: wat ís dat burgerschap nu precies? Want wat de inspectie nou precies aan scholen vraagt, dat weet Anker evenmin. „Maar mijn vraag sneeuwde onder in de discussie of die school nu dicht moest of niet. Wij gaan daar als individuele Kamerleden niet over, dat staat lijnrecht tegenover de vrijheid van onderwijs.” SP’er Jasper van Dijk zou er wel heil in zien als de As Siddieq dicht ging. “Wij willen een school die open staat voor alle leerlingen, een afspiegeling is van de omgeving, aandacht besteedt aan verschillende levensbeschouwingen en goed scoort op zaken als taal en rekenen”, zegt Van Dijk. “Er wordt dus niet eenzijdig een religie opgelegd en er is gelijkwaardigheid binnen de school.” Als oud-leraar heeft de SP’er wel een voorstelling van hoe dat ingevuld zou kunnen worden tijdens de les. „Als het daarin gaat over gelijkwaardigheid, artikel 1 van de Grondwet, kun je bespreken hoe je met ruzie omgaat. Dus; niet elkaar slaan maar praten.” De rooms-katholieke basisschool De Vlieger in Deventer lijkt aan de eisen van de inspectie te voldoen. „We hebben vorig jaar een visiedocument opgesteld”, vertelt directeur Margriet van Duren. „En daaraan ontlenen we allerlei activiteiten. We hebben bijvoorbeeld een paasontbijt in een verzorgingshuis georganiseerd. We hebben leerlingen uit de hogere groepen verantwoordelijk gemaakt voor de ruimte buiten de school. Zij ruimen regelmatig zwerfvuil op bijvoorbeeld. En in verkiezingstijd houden we op school ook een verkiezing onder de leerlingen van groep 7 en 8.” De Vlieger is de laatste paar jaar niet bezocht door de onderwijsinspectie. „Ik heb onze kerndoelen uit het visiedocument wel naar de inspectie gestuurd”, zegt Van Duren. „Ik ga ervan uit dat het goed is zo.” De inspectie meldt in haar onderwijsjaarverslag 2007/2008 dat inmiddels 86 procent van de basisscholen in ieder geval een visie op burgerschap heeft ontwikkeld. Maar, meldt het jaarverslag: ’Van een uitgewerkte eigen visie en een vertaling daarvan in een samenhangend aanbod is veel minder sprake. Scholen benoemen vooral globale doelen, zonder dat duidelijk is welke kennis, houding of vaardigheid de school bij leerlingen bereiken wil.’ En: ’Het is niet de bedoeling dat de ontwikkeling van burgerschapsonderwijs beperkt blijft tot het opstellen van een visie of van plandocumenten. Een risico is, dat scholen burgerschapsonderwijs invullen met toevallig aanwezige, min of meer relevante activiteiten.’ „Toch lijkt het erop dat als een school het een en ander op papier heeft over burgerschap het voor de inspectie meestal voldoende is”, zegt Anja van Andel. „Op veel scholen wordt gedacht: we zijn al jaren bezig met dat burgerschap, als we er nu iets over op papier zetten is het wel oké. Of ze denken: we doen één activiteit die mooi bij dat burgerschapsthema past en dan is het wel goed. Die inspectie lijkt dat vooralsnog prima te vinden.” Intussen zijn er volgens Van Andel nog steeds veel scholen die nog helemaal niets met de nieuwe wetgeving hebben gedaan. Openbare basisschool De Opbouw in Eindhoven heeft dat juist wel uitgevoerd, vertelt directeur Harry Voss. Twee jaar geleden begon de school met het lesprogramma ’De vreedzame school’. Die methode wil van een school ’een gemeenschap maken waarin iedereen zich betrokken en verantwoordelijk voelt. Het is een school waar leerlingen een stem hebben.’ De lesmethode is inmiddels door zo’n 350 scholen overgenomen. Voss: „De nieuwe wetgeving heeft er niets mee te maken. Maar goed burgerschap wel. Een van de onderdelen is dat we leerlingen uit de
hogere groepen tot mediatoren opleiden. Zij zien erop toe dat conflicten worden voorkomen of opgelost. Dat werkt goed.” Een visiedocument op burgerschap – zoals de inspectie graag ziet – heeft De Opbouw niet. „Onze visie blijkt uit wat we doen.” Verder meldt de inspectie dat ze geen toename ziet in het aantal scholen dat iets doet met burgerschap. „Het lijkt erop dat het wat stagneert”, zegt Van Andel van de Besturenraad. „Toen de wet van kracht werd kwam er uit de hoek van de uitgevers een stortvloed aan lespakketten met het stempel ’burgerschap’. Sommige scholen zijn er ook echt actief mee bezig. Die houden studiemiddagen voor hun personeel bijvoorbeeld. Maar tegelijkertijd zijn er ook nog best wat scholen die er helemaal niets aan hebben gedaan. Vooralsnog komt het niet echt van de grond.”
© Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.
Prima – 22-10-2009 PO-raad: „Klassen nog groter‟ Volgens de PO-raad worden de klassen op basisscholen groter als de aangekondigde bezuiniging van 90 miljoen euro wordt doorgevoerd. De bezuiniging wordt doorgevoerd op „bestuur en management‟. De PO-raad is in gesprek gegaan met staatssecretaris Dijksma over de onderwijsbegroting voor 2010. “Het kabinet bezuinigt 90 miljoen op de lumpsum, onder de noemer „bestuur en management‟. Maar lumpsum is gewoon de totale bekostiging, het potje waaruit we alles doen. Natuurlijk kunnen we wel iets bezuinigen op bestuur en management, maar niet zoveel. Uiteindelijk ga je toch weer ergens anders bezuinigen, bijvoorbeeld op leraren. Of je geeft, omdat er minder leiding is vanwege de bezuiniging op management, de leraar weer extra bestuurlijke en administratieve taken. Die daardoor minder les kan geven: wederom zijn grotere klassen onvermijdelijk”, legt voorlichter Harm van Gerven uit.
Basisonderwijs 22 oktober 2009 Van onze redactie politiek
'Snijden in budget manager leidt tot grotere klassen' Grotere klassen in het basisonderwijs zijn onvermijdelijk als staatssecretaris Dijksma (onderwijs) de aangekondigde bezuiniging van 90 miljoen op het basisonderwijs doorvoert, stelt de PO-raad. Volgens het ministerie is dat onzin. „Als er minder geld naar bestuur en management gaat, kunnen scholen ervoor kiezen om taken van het management terug te brengen naar de werkvloer”, verwacht een woordvoerder van de POraad, de werkgeversorganisatie voor het basisonderwijs. „Leraren moeten daarvoor vrijgemaakt worden, en dat betekent minder handen in de klas. Een andere optie is bezuinigen op de personeelskosten.” De SP deelt deze zorgen. „Dijksma zegt dat ze het budget voor bestuur en management afschaft, maar dat is flauwekul”, stelt Kamerlid Smits. „Scholen krijgen één budget, de lumpsum, dat ze naar eigen inzicht mogen besteden. Dijksma kan dus niet garanderen dat het niet ten koste gaat van de situatie in de klas.” De bewindsvrouw vindt de conclusie van de werkgeversorganisatie daarentegen ‟onbegrijpelijk‟. „Door minder geld toe te kennen aan bovenschools management, kunnen we de leraren en de kinderen juist ontzien”, stelt ze. Ook wijst ze erop dat scholen volgend jaar 50 euro per leerling meer ontvangen. „We verwachten dat de managers wel de professionaliteit hebben om voor de kinderen te kiezen.” © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.
Dijksma kort nog een school DEN HAAG - Staatssecretaris Sharon Dijksma (Onderwijs) zal binnenkort nog een school korten omdat die onvoldoende presteert. Het gaat om een school die 'radicale vernieuwer' is. De situatie is er zodanig „dat je je afvraagt of er nog wel onderwijs wordt gegeven”, aldus de bewindsvrouw woensdagavond in de Tweede Kamer. Daar was een spoeddebat over de islamitische school As Siddieq in Amsterdam, die vorige week financieel werd aangepakt omdat de school ver achterblijft op de terreinen burgerschapsvorming en sociale integratie. Het was voor het eerst dat zo'n maatregel werd getroffen. De tweede school die wordt aangepakt is De Nieuwe School te Culemborg, aldus een woordvoerder van de bewindsvrouw. De Nieuwe School is een school met een vergaand vernieuwend onderwijsconcept. De inspectie sloeg alarm over de school, waar leerlingen volledige vrijheid hebben om hun eigen activiteiten te bepalen. „Dijksma acht dit in strijd met bepalingen in de Wet op het Primair Onderwijs ten aanzien van het onderwijs dat een school behoort aan te bieden en de verplichte deelname aan het onderwijs”, vertelt haar zegsman. De sanctie houdt in dat de bekostiging voor materiële instandhouding voor 44.000 euro wordt opgeschort. „Deze opschorting laat de ruimte om de personeelskosten te dragen, zodat De Nieuwe School nog in de gelegenheid is om aan de wettelijke voorwaarden te voldoen.” Dat moet op 15 oktober het geval zijn, anders vallen er hardere klappen. Uit het relaas van Dijksma leek woensdag op te maken dat ze op As Siddieq best beter en steviger had willen ingrijpen, maar dat ze door wettelijke belemmeringen werd tegengehouden. Er ligt echter een wetsvoorstel goed bestuur voor, dat voor het eerst de mogelijkheid tot sluiting van een school biedt. „Dat is historisch”, aldus Dijksma.
De volwassen kinderen van de jaren 70 willen strenge scholen en strafwerk 26-08-2009 om 14:30 door Thomas van Aalten
Het tijdschrift J/M heeft dankzij een (naar eigen zeggen) representatief onderzoek aangetoond dat ouders met kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs strengere docenten willen. „Meer dan de helft van de ouders meent dat het huidige onderwijs niet het uiterste uit kinderen haalt. Slechts 5 procent vindt dat het echt goed gaat,‟ aldus het onderzoeksbureau in dienst van J/M. De bezorgde ouders zijn zelfs voorpaginanieuws in de Volkskrant van dinsdag 25 augustus. Een libertijns ideaal in het onderwijs is kennelijk geen goede voedingsbodem meer. Laten we ten eerste vaststellen dat het huidige onderwijsstelsel inderdaad op kritiek mag rekenen. Maar tegelijk moeten we dat compenseren met evenveel lof. Dag in dag uit staat de docent in zijn klas te zwoegen, en dat al jaren lang. Afgaand op de krantenberichten, peilingen en onderzoeksresultaten uit de Nederlandse geschiedenis is er altijd wat aan te merken op de meesters en juffen. Sinds de invoering van de Wet op het voortgezet onderwijs (geuzennaam: de Mammoetwet) in 1968 begon het onderwijs vorm te krijgen zoals we het nu kennen. Daarvoor was het onderwijs überhaupt elitair en verzuild. De ouders van nu zijn ontevreden. Over de school van hun kroost. Althans, dat beweert onderzoeksbureau Qrius. „Scholen moeten strenger, ordelijker en gedisciplineerder zijn. Zo ziet 80% graag de strenge, maar rechtvaardige docent terug in de klas. Volgens 61% zou het helpen als leraren zich niet meer bij de voornaam laten noemen en 56% van de ouders pleit voor het herinvoeren van strafregels. Ruim eenderde vindt dat de school van hun eigen kind te soft optreedt tegen pesters en grote monden. Volgens de meeste ouders worden hun kinderen zeker niet overvraagd. Dat de druk om te presteren te groot is, vindt 60% dan ook ‘’onzin”.’ Het onderzoeksbureau meldt verder dat de ondervraagde 500 ouders een 6,5 geven als cijfer voor het voortgezet onderwijs van hun kinderen. Het Ministerie van OCW laat in Bestel in Beeld 2008 (PDF), (een indruk van de kwaliteit van onze onderwijs-,cultuur- en wetenschapsstelsels‟) nog zien dat ouders het voortgezet onderwijs met een 7 of hoger beoordelen. Maar goed, de cijfers van J/M zullen we nu maar ter harte nemen. Mieke Groenendijk, reeds 34 jaar werkzaam in het basisonderwijs vertelt naar aanleiding van het onderzoek op de site van J/M: „Maar dan wil ik wel dat ook óuders het gezag van de leerkracht accepteren zodat mijn collega‟s en ik niet zoveel tijd kwijt zijn met ons te verantwoorden.‟ En ook Presley Bergen van Beter Onderwijs Nederland stelt: „Daar komt bij dat de meeste ouders die strikte regeltjes wel
voor andere kinderen willen, maar niet voor hun eigen kind. Het zijn dezelfde ouders die op hoge poten verhaal op school gaan halen als hun kind onheus bejegend is.‟ Verdeelde markt Nu, er is al langer een tweedeling aanwezig in het onderwijs. Grof gezegd: het Nieuwe Leren versus „klassiek‟ onderwijs, simpel terug te brengen tot progressief versus behoudend. De meer progressieve zijde van het veld wordt bevolkt door pedagogen, wetenschappers en onderwijskundigen (Freudenthal Instituut, Open Universiteit, APS), de meer conservatieve tak zie je terug in bewegingen als Beter Onderwijs Nederland. Die discussie wil ik nu niet hier voeren. Maar nu de ouders. Hun ouders (dus de opa‟s en oma‟s van de huidige middelbare scholieren) hebben nog de omschakeling naar de Mammoetwet meegemaakt, evenals de scholierenactiegroepen, de oproepen tot „demokratisering van het onderwijs‟. De kritiek is terecht als moderne ouders constateren dat het „niveau‟ van een docent in hun ogen niet hetzelfde is als dat van hún docent uit vervlogen tijden. Maar in een tijd waarin meer leerlingen dan ooit naar school gaan, mag je constateren dat de aantrekkende markt van het docentschap meer „verdeeld‟ is dan pakweg 20, 30 of zelfs 40 jaar geleden, toen de ouders van de huidige leerlingen nog les kregen van kweekschool-kandidaten en academici. De doorstroom van mbo naar hbo (de lerarenopleidingen) brengt een ander type docent voort. Dat wil niet zeggen dat docenten zich niet moeten ontwikkelen. De Pabo‟s en docentenopleidingen voor het voortgezet onderwijs en andere opleidingsinstituten beschikken over meer middelen en onderzoeksresultaten dan ooit. In de jaren zeventig en tachtig gingen de huidige ouders zelf naar school. Juist de tijd waarin de leraar Jos genoemd werd. Toen er nog volop in de school gerookt werd. Waarin de docent met een beetje goede wil nog het Maagdenhuis had bezet. Die ouders die nu klagen, zijn opgegroeid in een tijd dat jongerencultuur tot wasdom kwam. Zie ze nu eens oproepen tot nieuwe gestrengheid. Dat er niet meer gerookt wordt in de klas, lijkt me een pré. Dat de vrije school niet de maat geeft ook. Maar wat is er mis met onze verworvenheden van het liberalisme in het onderwijs? De hete adem van Den Haag, daar leken we juist van verlost. Scholen kregen de kansen om hun eigen onderwijs in te richten, mits het voldeed aan de eindtermen en examencommissies. Maar nu moeten we volgens de ondervraagde ouders het liefst naar een systeem van een staatsschool. Waarom? De honger naar een streng schoolklimaat moet ergens op gebaseerd zijn. Ontevredenheid? Zeker loopt het op bepaalde scholen uit de klauwen door een te grote toestroom leerlingen, te weinig faciliteiten en financiële middelen voor docenten en management. Maar dat heeft niets te maken met de discussie over strenge docenten. Daarbij: de scholen waar ge-jijd en ge-Jost wordt, zijn dat per definitie slechte scholen? Leveren ze minder competente leerlingen aan het vervolgonderwijs? Er is geen enkel onderzoek dat dat aantoont. Strengere scholen met veel aandacht voor traditioneel en frontaal-klassikaal onderwijs zijn er overigens wel. Islamitische scholen. Veel „u‟ en veel gehoorzaamheid. Maar met veelal een negatieve aantekening van de onderwijsinspectie. Jos Onderwijs en samenleving houden verband met elkaar. Dat deze belerende en paternalistische toon wordt aangeslagen door de ouders, zegt wat over hun eigen aanpak als opvoeder. Alsof die generatie van die grootmeesters in de regelgeving en beoefenaars van de wetenschap zijn. Zie ze trots zwaaien met hun
akte, „toen onderwijs nog iets voorstelde.‟ Nou, we merken het hoor. Waar zijn jullie met je kennis om het fileprobleem op te lossen? De huizenmarkt te stabiliseren? De samenleving te laten floreren? Tjonge, de inzet van de betweters is grandioos. Gemeenplaatsen als de supermarkt, het vakantieoord, het pretpark of de winkelstraat zijn een matrix van genialiteit. Dan vind ik de meeste scholen nog een verademing. Daar wordt nog wat geleerd. Zie hun zielige ouders wegkwijnen achter de lamellen van een lulkantoor langs de ringweg. Schouderklop van de baas, die ze ook gewoon Jos noemen. Over Jos gesproken, zoals Jos van Kemenade al ooit zei in de publicatie Onderwijs bestel en beleid 2 (Wolters-Noordhoff, 1987): “Goed onderwijs draagt ook bij tot economische groei: de groei van het nationaal inkomen.” Kennelijk heeft de generatie van de betweters niet goed opgelet op school, want mede dankzij hen kan de volgende generatie op zwart zaad zitten. Dus gaan de kinderen maar en masse doorstuderen – en terecht. Loze uitspraken als „meer strafwerk‟ en ‟strenge docenten‟ getuigen van een curieuze houding van die ondervraagde ouders. Als ouders hun kind al niet de baas zijn, dan kan een docent niet ineens de School met den Bijbel gaan spelen. Natuurlijk is vakkennis belangrijk. Maar alsof persoonlijke ontwikkeling en groei, sociale omgangsvormen, en het vormen van een identiteit ineens waardeloos zijn op een school. Ik kom weinig docenten tegen die zich niet inzetten voor het samenvloeien van kennis, vaardigheden en houding. Vervelende, bemoeizuchtige ouders die hun kind onder een stolp plaatsen en niet de hand in eigen boezem steken, zie ik helaas vaak zat. jaren '70, jaren '80, Onderwijs, onderwijsvernieuwing
Verdeeld Anniek van den Brand Juf zal hebben gedacht: hoe minder dagen er tussen mijn beslissing en de zomervakantie zitten, hoe korter de discussie duurt. En geef haar eens ongelijk. Onze school maakt sinds jaar en dag van zes kleuterklassen twee nieuwe groepen 3. Daarvoor worden alle kinderen door elkaar gehusseld. Om de kleintjes enige veiligheid te bieden, mag er meestal één vriendje mee, maar niets is zeker. Vorige week kregen de kleuters het belangrijkste papier van het jaar mee naar huis: de nieuwe klassenindeling. Wie mag met wie door naar groep 3? En met wie krijg je dus – ook als ouders – de komende zes jaar te maken? Al weken fluisterden moeders elkaar in het oor dat ze hoopten dat hun kinderen na de vakantie bij elkaar zouden blijven. Nog zachter bekenden ze aan elkaar wie ze niet zouden missen. Kon juf het in het begin van het schooljaar nog rekenen op subtiele hints (’Kijk eens hoe leuk mijn kind het kan vinden met dat kind’), naarmate de deadline naderde werd ze bestookt met ronkende e-mails, dwingende sms’jes en persoonlijke gesprekken. Juf – een stoere rocker van over de vijftig die op het oog niet voor een kleintje vervaard is – lag er weleens wakker van, bekende ze. Vriendin woont in een andere stad. Haar kinderen zitten op, zoals zij het zelf noemt, een blank well to doschooltje. Twee jaar geleden werden daar een deel van groep 4 en een deel van groep 5 samengevoegd. Dat leidde tot de nodige consternatie – vooral onder ouders. Om onwilligen over de streep te trekken, beloofde directeur de zaak na twee jaar te veranderen. Nu het zover is, breekt de hel los. Vriendin stuurde een fractie van de e-mailexplosie die het gevolg is van de nieuwe indeling. Toon en stellingnames doen denken aan taaie vakbondsonderhandelingen, inclusief ledenraadplegingen, nachtelijk beraad en gekonkel. Geheel in stijl zal de directie worden geconfronteerd met een tot de tanden bewapende afvaardiging. Geen wonder dat onderwijzend personeel ouders af en toe gewoon haat, meent vriendin.
Alvorens de nieuwe klassenindeling van dochter te bekijken, schenk ik mijzelf een fijn glas wijn in. Wat blijkt? Dochter mag door met maar liefst drie vriendinnen! In de klas wordt juf bedankt. In de gang geven moeders elkaar knipogen. Op het schoolplein volgt een uitgelaten high five. ’Yes!’ © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright. Reacties (4) Dit soort situaties is te belachelijk voor woorden. Laat ouders zich eens bemoeien met datgene waar ze voor zijn. Goed Opvoeden!
Burro Hollanda, Rotterdam op 04-07-2009, 15:52 Mondigheid van ouders neemt dikwijls de vorm aan van eisen en dwingen van verantwoordelijk lijkende groepsinstructrices, klassenassistentes en locatiemanagers. In het verleden maakten verantwoordelijke onderwijzer en hoofd der school dit ook mee. Destijds kon idealiter de vakman rustig op basis van gekristalliseerde kennis en ruime ervaring een beslissing van de school toelichten. Momenteel zijn ouders via Internet vaak beter op de hoogte of denken dat te zijn. Onderwijswerkvloerwerkers verwijzen door naar de manager en zorgcommissies waardoor polarisatie optreedt over hoofden van kinderen. Overdonderen geeft geen autoriteit!
Wolter, Haren(Gn) op 03-07-2009, 10:06 Kan school de indeling van de twee groepen 3 niet aan de ouders overlaten? Geef de ouders de opdracht twee min of meer vergelijkbare groepen te maken, gebaseerd op criteria A, B en C (jongens/meisjes, allochtoon/autochtoon, zwak/sterk), sluit de ouders c.q. de ouderafvaardiging een dag lang op in de aula, en klaar ben je. Ontstaan er problemen, laat de ouders die dan maar lekker onder elkaar uitvechten. Of zouden er toch goede argumenten zijn waarom de school een flinke vinger in de pap verdient? Die argumenten zijn in deze column buiten beeld gebleven. En had Anniek 10 jaar geleden ook geschreven over een *blank* well-to-do schooltje?
Hannes Minkema, Amsterdam op 02-07-2009, 15:33 Als dit uit het leven is gegrepen, vind ik het toch wel een beetje triest. Toegegeven, enige continuïteit binnen je klas van leerlingen geeft rust maar om je als ouder zo expliciet te bemoeien met de klas waarin je kind terecht komt ... Juist kinderen maken makkelijk opnieuw contact, ontneem ze die vaardigheid niet! Als je later gaat werken informeer je toch ook niet wie er zoal je collega wordt?
Lilian, OW op 02-07-2009, 15:25
Passend
onderwijs
even
van
de
baan
Veld heeft recht op duidelijkheid Na alle kritiek op passend onderwijs zegt staatssecretaris Dijksma toe dat ze de onderwijsvernieuwing zal heroverwegen. Staatssecretaris Dijksma (onderwijs) is gezwicht voor alle kritiek op passend onderwijs en gaat de onderwijsvernieuwing heroverwegen, schrijft ze in een brief aan de Kamer. Hiermee komt ze tegemoet aan de zorgen van de Kamer, de Onderwijsinspectie, een door haar ingestelde evaluatiecommissie en van betrokkenen in het veld. Volgens de kritiek is het tijd voor een pas op de plaats omtrent de wetgeving, en heeft het veld nu vooral recht op duidelijkheid over wat daarvan verwacht wordt. De bewindsvrouw wilde in 2011 passend onderwijs integraal invoeren. Het idee hiervan is dat elk kind de onderwijsvorm volgt die het beste bij zijn of haar talenten en beperkingen past. Nu is de kwaliteit vaak onvoldoende. Bovendien zitten jaarlijks drieduizend leerlingen met een beperking of handicap voor kortere of langere periode thuis, omdat er geen enkele school is die hen wil of kan aannemen. Dijksma wil van deze praktijken af. Aanvankelijk wilde ze scholen in regioverband verplichten om voor ieder kind een passende onderwijsplek te realiseren, zodat ouders niet langer van het kastje naar de muur worden gestuurd. Dat staat nu echter op losse schroeven. Eind vorige week constateerde de evaluatiecommissie dat passend onderwijs vooralsnog vooral een zaak is van beleidsmakers, bestuurders, managers en door hen ingehuurde adviseurs. Leraren komen slechts sporadisch in beeld. Er wordt niet mét hen, maar over hen gesproken, vaak als zijnde het probleem. Ouders worden evenmin betrokken. Dijksma gaat nu met de sectororganisaties praten; in september komt ze met de resultaten. Begin deze maand kondigde ze al extra activiteiten aan om leraren meer te betrekken en hen beter toe te rusten op onderwijs aan leerlingen met een beperking. © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.
AOb: stop topinkomens onderwijsbestuurders De Algemene Onderwijsbond (AOb) heeft dinsdag minister Ronald Plasterk van Onderwijs per brief opgeroepen maatregelen te nemen tegen uitwassen in de beloning van bestuurders in het onderwijs. Aanleiding voor de brief is volgens de onderwijsbond de vertrekregeling van Piet Boekhoud, bestuurder van het Albeda College. Als oud-bestuurder krijgt hij de komende drie jaar 270 procent van zijn salaris en een pensioenaanvulling van 340.000 euro. De AOb noemt de regeling een „spookbaantje aan de top” en spreekt van een onredelijke extra som geld. Eerder ontstond er al ophef over het salaris van Klaas Koops, oud-bestuurder van het Friesland College te Leeuwarden. Hij werd adviseur van de school, waarvoor hij tot 2012 in totaal 1 miljoen euro zou ontvangen. Het kabinet is bezig aan een Wet Topinkomens in de Publieke Sector. Deze moet al te hoge beloningen in de publieke sector aan banden leggen. naar verwachting is de wet echter pas volgend jaar gereed. Te laat, vindt de AOb. © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright
Onderwijsniveau Nederland hoog in EU ANP Gepubliceerd op 17 juni 2009 11:07, bijgewerkt op 17 juni 2009 14:13
DEN HAAG Nederland heeft vergeleken met de andere landen van de Europese Unie gemiddeld een hoog opleidingsniveau. In 2007 had 31 procent van de mensen tussen 25 en 64 jaar een hbo- of universitair diploma. Het gemiddelde in de Europese Unie is 25 procent. Een meisje doet eindexamen (ANP)
Dat blijkt uit cijfers die het Centraal Bureau voor
de
Statistiek
(CBS)
woensdag
publiceerde. Het hoogste opleidingsniveau is gemeten in Finland, waar 36 procent van de bevolking (25-64 jaar) hoger onderwijs heeft afgerond. Ook Denemarken, Zweden, Ierland, GrootBrittannië, Letland en Cyprus scoren hoog. In Portugal, Italië en Malta is het aandeel hoger opgeleiden, met zo‟n 13 procent, juist heel laag. Het CBS meldt ook dat de onderwijsuitgaven in Nederland voor het eerst sinds lange tijd boven het Europees gemiddelde van 5,1 procent zijn komen te liggen. Volgens het CBS besteedde Nederland in 2005 5,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp) aan onderwijs. Qua onderwijsuitgaven wordt de ranglijst aangevoerd door Denemarken, waar maar liefst 8,3 procent van het bbp wordt uitgegeven aan onderwijs. Ook landen als Finland, Zweden, Frankrijk en België geven meer uit aan onderwijs dan Nederland.
Stijgers De opvallendste stijgers in deze lijst zijn Malta en Cyprus, die hun uitgaven met respectievelijk 2,3 en 1,5 procentpunt opschroefden. Ook de Baltische staten zagen hun onderwijsbestedingen fors groeien, maar omdat in die landen het bbp tussen 2000 en 2005 nog veel sterker steeg, daalden de uitgaven als percentage van het bbp. De stijging van de onderwijsuitgaven in Nederland moet vooral worden verklaard uit het meerekenen van een aantal posten die eerder niet waren meegenomen. Uitgaven aan particulier onderwijs zijn nu opgenomen. Tweederde van de stijging komt van uitgaven van bedrijven aan leerlingen die duaal onderwijs (deels in bedrijven werken, deels opleiding volgen op school) en aan stagiaires. Mede als gevolg hiervan stegen in 2006 de uitgaven met 4 miljard naar 34 miljard euro, aldus het CBS.
Historici blij met beperkte rol voor canon De Canon van Nederland zal geen verplichte stof worden tijdens de geschiedenisles. Wat is nu nog de status ervan? Veel politici verwachtten wonderen van de Canon van Nederland, die in 2006 werd gepresenteerd door een commissie geleid door Frits van Oostrom. Die zou de natie weer historisch besef bijbrengen. Maar de canon krijgt niet de officiële status die sommigen voor ogen hadden. De inrichting van het Nationaal Historisch Museum zal er niet op gebaseerd zijn. En gisteren bleek dat de canon ook tijdens de geschiedenisles geen verplichte stof zal worden. Hij is door het kabinet slechts als ‟inspiratiebron‟ toegevoegd aan de kerndoelen. Het kabinet volgt daarmee een kritisch advies van de Raad van State, dat het verplichten van de canon een te grote inbreuk vond op de autonomie van scholen. De Rotterdamse hoogleraar geschiedenis Maria Grever is blij. „Het is gek dat we scholen de afgelopen jaren steeds meer vrijheid geven, behalve in één vak, geschiedenis, waar we steeds gedetailleerder voorschrijven wat kinderen moeten leren.” Grever was eerder ook al sceptisch. „Onder een canon versta ik een natuurlijk gegroeide overeenstemming over welke personen en gebeurtenissen we als belangrijk zien. Zo‟n top-downcanon leidt tot oeverloze discussies en een versteend beeld van de geschiedenis.” Dat de canon nergens officiële status krijgt, doet haar deugd. „Maar de schoolboekjes voor volgend jaar waren al wel aangepast. Wat ik zorgelijk vind, is dat die allemaal erg op elkaar zijn gaan lijken.” Ook canonopsteller Frits van Oostrom is tevreden over het advies van de Raad van State. „Ik ben geen aangeslagen of teleurgesteld man. Wij hebben altijd gezegd dat onze canon bedoeld was als ‟inspirerend fundament‟. En dus niet als een blauwdruk voor het onderwijs.” Het klopt, zegt Van Oostrom, dat er politici zijn die dat minder genuanceerd zagen. „Die bedoelen dat allemaal goed, maar schieten soms een beetje in de overdrive. Ik heb ze bij de hoorzitting in de Tweede Kamer uitgelegd dat dat museum echt niet venster voor venster de canon hoeft te volgen. Ik zit namelijk zelf in de raad van toezicht van dat museum.” De canon was volgens Van Oostrom vooral bedoeld ‟om leraren te helpen die onzeker zijn over wat ze hun leerlingen moeten leren‟. Om het historisch besef in Nederland te vergroten, is meer nodig dan een canon – daarover zijn Grever en Van Oostrom het eens. Daarvoor moeten docenten beter worden opgeleid. Grever is het stelligst: „Die canon was een cover-up voor jarenlang slecht onderwijsbeleid.”
20 miljoen voor aanpak lerarentekort Van
onze
verslaggever
Robin
Gerrits
Gepubliceerd op 03 juni 2009 23:10, bijgewerkt op 3 juni 2009 23:05
AMSTERDAM - Minister Plasterk van Onderwijs trekt 20 miljoen euro uit voor vernieuwende oplossingen voor het lerarentekort. Hij kondigt dit donderdag aan tijdens de conferentie Innovatiekracht Onderwijs in Amsterdam. Het betreft nieuw geld uit het Fonds Economische Structuurversterking, ofwel de aardgasbaten. Met het geld kunnen scholen in basis- en voortgezet onderwijs experimenten beginnen om de kwaliteit van het onderwijs overeind te houden in een tijd waarin het lerarentekort steeds groter wordt. „Je kunt denken aan onderwijsassistenten die een deel van het nakijkwerk overnemen, zodat de docent zelf kan blijven lesgeven, of aan toepassingen van „serious gaming‟, waarbij situaties die leerlingen kennen van computerspellen worden gebruikt om kennis en vaardigheden over te dragen‟, zegt een woordvoerder van het ministerie. Ook kunnen er projecten voor het zogeheten Wikiwijs mee gefinancierd worden, een voor docenten toegankelijke database van lesmateriaal, vergelijkbaar met de internetencyclopedie Wikipedia. De bedoeling van het stimuleringsgeld is te blijven nadenken over mogelijkheden voor bijvoorbeeld ict-toepassingen, maar ook een flexibeler schoolorganisatie of een andere arbeidsverdeling om aan de ene kant de gekwalificeerde docent zo effectief mogelijk in te zetten, en aan de andere kant te voorkomen dat diens werkdruk te veel wordt verhoogd, of het werkplezier verdwijnt. Hoe de regeling er precies uit gaat zien, wordt later dit jaar bekend. Het is de bedoeling dat de experimenten in het schooljaar 2010-2011 van start gaan. Vanwege de grote groepen leraren die de komende jaren met pensioen gaan, zijn er de komende tien jaar circa 100 duizend extra leerkrachten nodig. Eerder trof minister Plasterk maatregelen om het salaris van docenten te verbeteren en de opname van zij-instromers te bevorderen.
12 mei 2009
Zorgleerlingen aandacht
krijgen
niet
genoeg
Veel leerlingen op zowel basisscholen als in het voortgezet onderwijs krijgen niet de zorg die ze nodig hebben, constateert de inspectie van het onderwijs vandaag in haar jaarlijkse onderwijsverslag. Dit leidt tot onnodig onderpresteren en schooluitval. Het is de inspectie vooral te doen om leerlingen die alleen met extra aandacht de school goed kunnen doorlopen. Volgens de inspectie zijn dat tenminste 300.000 leerlingen. Zij hebben een lichamelijke of verstandelijke beperking, of volgen een eigen programma in de klas, omdat ze achterop zijn geraakt. Ook leerlingen in het speciaal onderwijs telt de inspectie mee. Veel scholen behandelen hen niet goed. Ze gebruiken bijvoorbeeld 'leesmoeders' - ouders die op de basisschool assisteren bij het leren lezen, maar daarvan zijn 'geen sterke effecten' te verwachten. Of ze stellen niet-gekwalificeerd personeel aan om zorgleerlingen te begeleiden. 'Een afgekeurde gymleraar' is niet meteen geschikt voor dit soort functies, aldus de inspectie. Leerlingen die speciale individuele aandacht van een gekwalificeerde leerkracht behoeven, worden ook vaak zelfstandig aan het werk gezet. Hun geïsoleerde positie in de groep leidt er vervolgens toe dat ze weinig instructie van de leerkracht krijgen. 'In het ergste geval lijkt het onderwijs voor deze leerlingen, die juist extra aandacht van hun leraren nodig hebben, op het doorwerken van een schriftelijke cursus.' Lees hier de samenvatting van het onderwijsverslag of download het gehele bestand.
Zwakke leerling krijgt te weinig aandacht Door TONNY VAN DER MEE DEN HAAG - De zorg voor probleemleerlingen schiet tekort. Zo‟n 300.000 kinderen in het onderwijs hebben extra hulp nodig, maar de zorg die scholen bieden, is vaak onvoldoende. Daardoor lopen kinderen onnodig leerachterstanden op. Betere zorg kan voorkomen dat leerlingen zonder diploma de school verlaten. Dat concludeert de Inspectie van het Onderwijs in het gisteren gepresenteerde onderwijsverslag.
Zo‟n 10 procent van de leerlingen in het basisonderwijs en 17 procent van de scholieren in het voortgezet onderwijs vragen speciale aandacht. Scholen signaleren problemen bij deze zorgleerlingen weliswaar eerder, onder meer dankzij leerlingvolgsystemen. Maar dat leidt niet altijd tot effectieve acties, concludeert de inspectie. Veertig procent van de leerlingen die moeite hebben met rekenen, krijgt geen extra hulp van school. Daarnaast stemt de helft van de basis- en middelbare scholen de lessen onvoldoende af op het niveau van de leerlingen. Veel basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs hebben geen goede behandelingsplannen voor zorgleerlingen. Scholen die zorgleerlingen wel extra begeleiden, hebben geen zicht op de effecten. ,,Twee derde van de basisscholen kan niet goed aantonen hoe leerlingen met een aangepast programma zich ontwikkelen,‟‟ stelt de inspectie. Scholen zijn vanaf 2011 wettelijk verplicht om zorgleerlingen passend onderwijs aan te bieden. Volgens de Algemene Onderwijsbond (AOb) blijkt uit het inspectieverslag dat zij hiervoor nog niet klaar zijn. De koepelorganisaties van primair en voortgezet onderwijs erkennen de noodzaak van betere begeleiding. De PO-raad komt deze zomer met een visie op passend onderwijs. De VO-raad zegt dat scholen al veel aandacht besteden aan zorgleerlingen. ,,Maar scholen kunnen niet alle maatschappelijke problemen alleen oplossen,‟‟ stelt de VO-raad.
Smits wil einde aan invoering passend onderwijs 12-05-2009 • De invoering van het passend onderwijs moet worden stopgezet. Dat zegt SPKamerlid Manja Smits naar aanleiding van het vandaag gepresenteerde Onderwijsverslag van de Inspectie. De Onderwijsinspectie vindt het onderwijs aan zorgleerlingen in het reguliere onderwijs (passend onderwijs) nu al van onvoldoende kwaliteit en niet effectief. Smits: “Passend onderwijs betekent in de praktijk dat speciaal onderwijs wordt afgebroken. Dat is een slechte zaak. Passend onderwijs wordt zo steeds meer knellend onderwijs.” Volgens de inspectie worden de kwetsbare leerlingen vaak niet goed begeleid in het reguliere onderwijs. Leerlingen die speciale individuele aandacht nodig hebben, worden vaak zelfstandig aan het werk gezet. Volgens de inspectie krijgen deze kwetsbare leerlingen vaak ondersteuning door niet-gekwalificeerd personeel. Smits: "De conclusies tonen aan dat het onhaalbaar is om steeds meer leerlingen met handicaps en gedragsproblemen op te nemen in het regulier onderwijs. Leraren in het reguliere onderwijs zijn nauwelijks in staat voldoende zorg te bieden. Dat is ook
niet zo gek, want zij geven vaak les in veel te grote klassen. De werkdruk is groot. Dan moeten ze ook nog eens leerlingen met bijvoorbeeld ernstige gedragsproblemen begeleiden. Daarvoor hebben ze lang niet altijd de kennis in huis. Dat is niet goed voor de leraar en niet goed voor de leerlingen.” Volgens Smits is passend onderwijs vooral een bezuinigingsmaatregel, die de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede komt. Smits: “Dit is weer een onderwijsverandering, die van bovenaf wordt doorgedrukt. Leraren en ouders hebben weinig tot geen inspraak. Dat is een schandalige conclusie één jaar na de parlementaire onderzoekscommissie Dijsselbloem.” Volgende maand komt de SP met de resultaten van een eigen lerarenonderzoek.
Mei 2009 Scholen debet aan leerachterstand
Tien procent van alle leerlingen in het basisonderwijs heeft extra aandacht nodig, maar krijgt die te weinig. Op het voortgezet onderwijs geldt dat voor 17% van de leerlingen, meldt de Inspectie van het Onderwijs in haar jaarverslag. Het gebrek aan extra aandacht leidt tot leerachterstand. Bestaande achterstanden worden niet weggewerkt.
Werkdruk grote zorg voor veel docenten Van
onze
verslaggevers
Thomas
van
Aalten,
Ianthe
Sahadat
gepubliceerd op 17 april 2009 21:16, bijgewerkt op 18 april 2009 09:52
AMSTERDAM - De werkdruk is het grootste probleem in het onderwijs en die druk is het afgelopen jaar alleen maar toegenomen. Dat zegt 68 procent van de docenten die meededen aan een onderzoek van het bureau Newcom Research & Consultancy in samenwerking met VK Banen. Aan de enquête deden 2.300 docenten mee uit alle onderwijstypes. 38 procent van hen werkt in het voortgezet onderwijs en 22 procent het basisonderwijs. Opvallend is dat de werkdruk in het basisonderwijs als het grootste probleem wordt ervaren. „Docenten lijden vaker aan burn-out dan welke beroepsgroep ook. Er is werkelijk iets aan de hand‟, zegt onderwijspsycholoog Rob Martens van de Open Universiteit in de onderwijsbijlage van VK Banen. De docent zit gevangen: enerzijds is er de werkdruk die hem belemmert zich verder te ontwikkelen, anderzijds zorgt het gebrek aan ontplooiingsmogelijkheden voor grotere werkdruk.
Nieuws - Vakbond: stel grens aan geld bestuur scholen Rotterdam, 10 april. Jan Menger vindt het gek dat zijn schoolbestuurder op zakenreis kan naar New York en Rome, terwijl er op school moet worden bezuinigd. Daar is de orthopedagoog ontslagen, het vak Spaans geschrapt en zijn de klassen uit geldgebrek groter geworden, zegt Menger. Hij is voorzitter is van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van de Stichting Voortgezet Onderwijs ZuidOost Utrecht. Menger wil weten hoe dat zit. Een schooldirecteur uit het midden van het land wil weten waarom hij geld moet vragen van ouders als hij een speeltoestel wil kopen. Terwijl hij jaarlijks wel veel geld aan zijn bestuur afdraagt. Dit zijn maar twee voorbeelden van een felle discussie die woedt in het onderwijs. Daarin liggen de schoolbesturen onder vuur, de bazen van de scholen. Verdelen zij het geld wel goed? Blijft er genoeg over voor de klas? Of gaat er te veel geld naar dikbetaalde bestuurders, naar stafbureaus, naar bureaucratie, naar overhead? Deze krant sprak de laatste maanden met tal van leden van medezeggenschapsraden, bestuurders, schooldirecteuren, ouders en docenten over dit thema. De emoties liepen soms hoog op. Er zijn ook ondervraagden die heel tevreden zijn. Zij zeggen dat ze zich dankzij het bestuur niet hoeven bezighouden met de jaarrekening, de inspectie, personeelskwesties en de financiële gevolgen van ontslag, onderhoud of zwangerschapsverlof. Ze zeggen ook dat ze door hun bestuur geld besparen, omdat het groot kan inkopen. Veel besturen hebben adviseurs in dienst. Als je die zelf moet inhuren als school, zou je heel duur uit zijn. Directeur Wil Raeven van het Pieter Nieuwland College in Amsterdam zegt bijvoorbeeld dat hij zonder zijn grote bestuur, Amarantis, nooit een nieuw gymnasium had kunnen stichten.
Maar de critici roepen harder. Zij vertellen over directeuren die van hun bestuur ‘de hei op moeten’, voor dure cursussen teambuilding die niemand wil. Over schoolbestuurders die hun eigen regels maken voor de verdeling van het geld. Die zich met het onderwijs bemoeien en zich als managers gedragen. Die zich ineens ‘voorzitter van het college van bestuur’ noemen. Die loopbaanontwikkelingsprogramma’s de school „inpompen” waar directeuren niet om gevraagd hebben. Er zijn ook besturen die steeds meer ondersteunend personeel om zich heen verzamelen, zeggen ondervraagden. Ze hebben het over de enorme toename van vergadertijd en de berg formulieren. Over onnodige kwaliteitsmetingen, het opstellen van persoonlijke ontwikkelingsplannen. Dat hoefde vroeger niet. Ook een teer punt: de kosten van zo’n bestuur. Elke directeur betaalt weer een ander percentage van zijn budget aan bestuurskosten, staf en gemeenschappelijke diensten. De ene directeur zegt 2 procent te betalen, de ander 15. In het basisonderwijs loopt dit uiteen van 0,6 tot 10 procent, zo blijkt uit onderzoek uit 2006 van adviesbureau ITS van de Radboud Universiteit. Verder zijn er verschillen in organisatie. Het ene bestuur heeft 4.000 leerlingen en een bestuursbureau met 18,6 fulltime banen, het andere bestuur ruim 11.000 leerlingen en 15 man staf. Het ene bestuur rekent extra voor de kosten van collectieve fondsen en activiteiten, bijvoorbeeld reserveringen voor oudedagsvoorzieningen en onderhoud. Een ander bestuur laat dat zijn scholen zelf reserveren. Wie is de goedkoopste? Dat is niet te zeggen. Omdat je dan eerst moet weten wat de besturen allemaal centraal doen, en wat de scholen zelf aan stafafdelingen en overhead hebben. Doet het bestuur alle pr, koopt het alle computers, regelt het alle onderhoud? Of doen de scholen dat deels zelf? Sommige besturen willen daarom wegens die verschillen in organisatie niet zeggen wat ze inhouden voor gemeenschappelijke diensten, bestuur en bestuursbureau. Zoals bestuurder Bert Molenkamp van Amarantis scholengroep en Cor Meijer van Esprit Scholengroep. Omdat dat leidt tot „onvergelijkbare antwoorden”. Er zijn geen richtlijnen voor wat een bestuur maximaal mag doorbelasten. Ook ligt niet vast welke taken een bestuur heeft en welke niet, zo zegt een woordvoerder van het ministerie van Onderwijs. „Ook in het jaarverslag is dat niet precies terug te vinden”, zegt de Inspectie van het Onderwijs. „We kijken wel nauwkeuriger naar de besteding van het geld als we vermoeden dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is of dat het geld onrechtmatig besteed is. Maar dat doen we niet standaard.”
Deze situatie is in gang gezet met de invoering van de ‘lumpsum’ – in 1996 in het voortgezet en in 2006 in het basisonderwijs. Sindsdien kregen schoolbesturen geen aparte potjes meer voor allerlei taken, maar een ‘zak met geld’ die ze zelf mochten besteden. Dat moest de bureaucratie verkleinen en besturen meer zeggenschap geven. Maar de bureaucratie lijkt nu verschoven naar de besturen, zeggen veel ondervraagden. Toch valt het erg mee, zegt overheadspecialist Mark Huijben van adviesbureau Berenschot. Hij vergeleek tussen 2001 en 2009 de overhead in 20 sectoren, waaronder het onderwijs. De gemiddelde overhead is de laatste vier jaar wel iets gestegen in het voortgezet onderwijs (van 17,7 naar 19,6 procent van het budget), zo zegt Huijben, maar dat is nog weinig in vergelijking met bijvoorbeeld ministeries en gemeenten, waar het respectievelijk 44,4 procent en 35 procent ligt. Volgens Huijben zijn het vooral emoties die het beeld bepalen. Het onderwijs wordt zeer kritisch gevolgd, excessen komen snel naar buiten. Toch zijn de verschillen tussen scholen wel groot, erkent Huijben. Het varieert van 12 tot 22 procent. Berenschot heeft een lijst van de besturen met de minste en de meeste overhead, maar die is niet openbaar. Vakbond AOb vindt dat er een normering voor de afdracht moet komen, zegt voorzitter Walter Dresscher. „De macht van schoolbesturen is te groot geworden. Medezeggenschapsraden of raden van toezicht die de besturen moeten controleren, zijn lang niet altijd voldoende op hun taak toegerust. Ontevreden scholen kunnen niet uit hun bestuur stappen – daarvoor is eerst toestemming nodig van hun bestuur. In de nieuwe Wet goed bestuur, die wordt voorbereid over de verantwoording van schoolbesturen, is voor al dit dat soort zaken ook nog te weinig aandacht”, vindt Dresscher. Schoolbestuurder Wik Jansen van de Stichting Christelijk Voorgezet Onderwijs Zuid Oost Utrecht, maakt zich zorgen over „de huidige cultuur van wantrouwen in het onderwijs”. Daarom wil hij uitleggen waarom hij jaarlijks op kosten van zijn scholen op studiereis gaat. Hij ging naar Amerika, naar Rome, zegt hij. Daar doet hij inspiratie op, hij maakte ook al studiereizen toen hij docent aardrijkskunde was. Hij kent ook bestuurders die nu in Australië zitten, en in China. Dat op zijn scholen vakken zijn
wegbezuinigd, de klassen kleiner werden en een orthopedagoog verdween wegens geldgebrek, noemt Jansen „een beslissing op schoolniveau. Daar ga ik niet over. De scholen hebben zelf de autonomie om keuzes over het budget te maken.” Bovenschools directeur Koen Oosterbaan van schoolbestuur Stichting Katholiek Onderwijs Flevoland en Veluwe wil ook uitleggen waarom zijn bestuur studiedagen organiseert, soms met externe specialisten, voor de directeuren in zijn stichting. „Doel daarvan is om de professionaliteit en de zelfstandigheid van onze directeuren te vergroten.” Een kritisch mr-lid van een van zijn scholen zegt dat er binnenkort een betaalde bestuurder bij komt, en dat de bijbehorende staf met een personeelsadviseur, een hrm-adviseur en een controller wordt uitgebreid. „De laatste jaren heeft het bestuur het onderwijs steeds meer vermanaget”, vindt zij. Waarom groeit het bestuur? Oosterbaan zegt dat dat is om het groeiende bestuur te „professionaliseren”. Dat vindt het kritische mr-lid „de pest voor het onderwijs”.
Kamer: meer zicht op geld school Gepubliceerd: 11 april 2009 13:15 | Gewijzigd: 11 april 2009 13:18 Door een onzer redacteuren Rotterdam, 11 april. Een meerderheid in de Tweede Kamer wil weten hoeveel geld schoolbesturen besteden aan overhead, management, gemeenschappelijke diensten en stafbureaus.
Nieuws - Vakbond: stel grens aan geld bestuur scholen
PvdA, GroenLinks, SP en VVD zouden graag zien dat de resultaten van onderzoek dat de sector zelf hiernaar al doet, openbaar zou worden gemaakt. Dan kunnen scholen met elkaar vergeleken worden. Alleen de SP en GroenLinks willen aan deze bedragen een maximum stellen, zoals de Algemene Onderwijsbond gisteren in NRC Handelsblad opperde. Het CDA wil de beslissing aan de besturen laten. Momenteel woedt een felle discussie in het onderwijs over de vraag hoe schoolbesturen het geld verdelen dat ze uit Den Haag krijgen en wat hun taak is. Gisteren meldde NRC Handelsblad dat er grote verschillen zijn in wat besturen van hun scholen inhouden voor onder meer overhead en ondersteuning voor financiën, personeelsbeleid en ict. Daar zijn nu geen richtlijnen voor. Ook in jaarverslagen is dat niet precies terug te vinden. Die situatie is ontstaan sinds de invoering in 1996 van de ‘lumpsum’-financiering in het voortgezet onderwijs, en in 2006 in het basisonderwijs, die besturen meer zeggenschap over het geld heeft gegeven. De vereniging van schoolbesturen in het voortgezet onderwijs, de VO-Raad, zegt dat „scholen, als geen andere sector, hard aan het werk zijn op het gebied van verantwoording.”
Computerles op een basisschool. Dankzij hun bestuur kunnen scholen vaak goedkoop grootschalige aankopen doen. Maar veel besturen bemoeien zich te veel met het onderwijs, klagen schooldirecteuren. Foto Merlin Daleman
Vakbond: stel grens bestuur scholen
aan
geld
Gepubliceerd: 10 april 2009 14:29 | Gewijzigd: 10 april 2009 15:40 Door onze redacteur Japke-d. Bouma Rotterdam, 10 april. Er moet een maximum komen aan het bedrag dat schoolbesturen jaarlijks inhouden van hun scholen voor de kosten van staf, ondersteuning en gezamenlijk beleid. Die bedragen lopen nu te veel uiteen. Dit zegt Walter Dresscher, voorzitter van de Algemene Onderwijsbond vandaag in deze krant. Hij reageert op een felle discussie in het onderwijs over de vraag hoe schoolbesturen het geld verdelen dat ze uit Den Haag krijgen. De ongelijke situatie is ontstaan sinds de invoering in 1996 van de ‘lumpsum’-financiering in het voortgezet onderwijs, en in 2006 in het basisonderwijs. Sindsdien wordt onderwijsgeld niet meer gedetailleerd toegekend door de overheid, maar hebben schoolbesturen zeggenschap gekregen over één grote pot geld, de ‘lumpsum’. Doel hiervan was de bureaucratie te verkleinen en de autonomie van scholen te vergroten. Uit een rondgang die deze krant de afgelopen maanden maakte langs schooldirecteuren, ouders, leden van medezeggenschapsraden en docenten blijkt echter dat er onduidelijkheid is over wat een bestuur kost en wat het moet doen. Een ondervraagde wil bijvoorbeeld weten waarom zijn bestuurder op studiereis kan naar New York, terwijl er op school moet worden bezuinigd.
Verder blijkt dat er grote verschillen zijn in wat besturen inhouden voor overhead, ondersteuning op gebied van financiën, personeelsbeleid en ict, en voor gemeenschappelijke fondsen voor bijvoorbeeld het laten afvloeien van personeel. De ene directeur zegt voor bestuur en staf 1,7 procent te betalen, de ander 15 procent. In het basisonderwijs lopen de bedragen uiteen van ongeveer 0,6 procent tot 10 procent van het totale budget. Er zijn geen richtlijnen voor wat een gemiddeld bestuur maximaal zou mogen doorbelasten. Ook in het jaarverslag is dat niet precies terug te vinden.
Vandaag in NRC Handelsblad, het achtergrondartikel: 'Het bestuur? Daar zit de school niet op te wachten'. Of lees het artikel in de digitale editie. Rotterdam, 10 april. Jan Menger vindt het gek dat zijn schoolbestuurder op zakenreis kan naar New York en Rome, terwijl er op school moet worden bezuinigd. Daar is de orthopedagoog ontslagen, het vak Spaans geschrapt en zijn de klassen uit geldgebrek groter geworden, zegt Menger. Hij is voorzitter is van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van de Stichting Voortgezet Onderwijs Zuid-Oost Utrecht. Menger wil weten hoe dat zit. Een schooldirecteur uit het midden van het land wil weten waarom hij geld moet vragen van ouders als hij een speeltoestel wil kopen. Terwijl hij jaarlijks wel veel geld aan zijn bestuur afdraagt. Dit zijn maar twee voorbeelden van een felle discussie die woedt in het onderwijs. Daarin liggen de schoolbesturen onder vuur, de bazen van de scholen. Verdelen zij het geld wel goed? Blijft er genoeg over voor de klas? Of gaat er te veel geld naar dikbetaalde bestuurders, naar stafbureaus, naar bureaucratie, naar overhead? Deze krant sprak de laatste maanden met tal van leden van medezeggenschapsraden, bestuurders, schooldirecteuren, ouders en docenten over dit thema. De emoties liepen soms hoog op. Er zijn ook ondervraagden die heel tevreden zijn. Zij zeggen dat ze zich dankzij het bestuur niet hoeven bezighouden met de jaarrekening, de inspectie, personeelskwesties en de financiële gevolgen van ontslag, onderhoud of zwangerschapsverlof. Ze zeggen ook dat ze door hun bestuur geld besparen, omdat het groot kan inkopen, bijvoorbeeld op stookkosten. Veel besturen hebben adviseurs in dienst. Als je die zelf moet inhuren als school, zou je heel duur uit zijn. Directeur Wil Raeven van het Pieter Nieuwland College in Amsterdam zegt bijvoorbeeld dat hij zonder zijn grote bestuur, Amarantis, nooit een nieuw gymnasium had kunnen stichten. Maar de critici roepen harder. Zij vertellen over directeuren die van hun bestuur „de hei op moeten‟, voor dure cursussen teambuilding die niemand wil. Over schoolbestuurders die hun eigen regels maken voor de verdeling van het geld. Die zich met het onderwijs bemoeien en zich als managers gedragen. Die zich ineens „voorzitter van het college van bestuur‟ noemen. Die loopbaanontwikkelingsprogramma‟s de school „inpompen” waar directeuren niet om gevraagd hebben. Er zijn ook besturen die steeds meer ondersteunend personeel om zich heen verzamelen, zeggen ondervraagden. Ze hebben het over de enorme toename van vergadertijd en de berg formulieren. Over onnodige kwaliteitsmetingen, het opstellen van persoonlijke ontwikkelingsplannen. Dat hoefde vroeger niet. Ook een teer punt: de kosten van zo‟n bestuur. Elke directeur betaalt weer een ander percentage van zijn budget aan bestuurskosten, staf en gemeenschappelijke diensten. De ene directeur zegt 2 procent te betalen, de ander 15. In het basisonderwijs loopt dit uiteen van 0,6 tot 10 procent, zo blijkt uit onderzoek uit 2006 van adviesbureau ITS van de Radboud Universiteit. Verder zijn er verschillen in organisatie. Het ene bestuur heeft 4.000 leerlingen en een bestuursbureau met 18,6 fulltime banen, het andere bestuur ruim 11.000 leerlingen en 15 man staf. Het ene bestuur rekent 9,3 procent van de lumpsum extra voor de kosten van collectieve fondsen en activiteiten aan zijn scholen, bijvoorbeeld reserveringen voor oudedagsvoorzieningen (bapo) en onderhoud. Een ander bestuur laat dat zijn scholen zelf reserveren, en dat kost dan ongeveer 6 procent, zo wordt verteld. Wie is de goedkoopste? Dat is niet te zeggen. Omdat je dan eerst moet weten wat de besturen allemaal centraal doen, en wat de scholen zelf aan stafafdelingen en overhead hebben. Doet het bestuur alle pr, koopt het alle computers voor alle scholen, regelt het alle zaken die met onderhoud te maken hebben? Of doen de scholen dat deels zelf? Sommige besturen willen daarom wegens die verschillen in organisatie niet zeggen wat ze inhouden voor gemeenschappelijke diensten, bestuur en bestuursbureau. Zoals bestuurder Bert Molenkamp van Amarantis scholengroep en Cor Meijer van Esprit Scholengroep. Omdat dat leidt tot „onvergelijkbare
antwoorden”. Er zijn geen richtlijnen voor wat een bestuur maximaal mag doorbelasten aan zijn scholen voor overhead, gemeenschappelijke diensten, kosten voor bestuursbureau of gemeenschappelijke fondsen. Ook ligt niet vast welke taken een bestuur heeft en welke niet, zo zegt een woordvoerder van het ministerie van Onderwijs. „Ook in het jaarverslag is dat niet precies terug te vinden”, zegt de Inspectie van het Onderwijs. „We kijken wel nauwkeuriger naar de besteding van het geld als we vermoeden dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is of dat het geld onrechtmatig besteed is. Maar dat doen we niet standaard.” Deze situatie is in gang gezet met de invoering van de „lumpsum‟ – in 1996 in het voortgezet en in 2006 in het basisonderwijs. Sindsdien kregen schoolbesturen geen aparte potjes meer vanuit Den Haag voor allerlei taken, maar een „zak met geld‟ die ze zelf naar eigen goeddunken mochten besteden. Dat moest de bureaucratie verkleinen en besturen meer zeggenschap geven. Maar de bureaucratie lijkt nu verschoven naar de besturen, zeggen veel ondervraagden. Toch valt het erg mee, zegt overheadspecialist Mark Huijben van adviesbureau Berenschot. Hij vergeleek tussen 2001 en 2009 de overhead in 20 sectoren, waaronder het onderwijs. De gemiddelde overhead is de laatste vier jaar wel iets gestegen in het voortgezet onderwijs (van 17,7 naar 19,6 procent van het budget), zo zegt Huijben, maar dat is nog weinig in vergelijking met bijvoorbeeld ministeries en gemeenten, waar het respectievelijk 44,4 procent en 35 procent ligt (de ICT sector en industrie hebben met 12 en 13 procent de minste overhead). Volgens Huijben zijn het vooral emoties die het beeld bepalen. Het onderwijs wordt zeer kritisch gevolgd, excessen komen snel naar buiten. Toch zijn de verschillen tussen scholen wel groot, erkent Huijben. Het varieert van 12 tot 22 procent. Berenschot heeft een lijst van de besturen met de minste en de meeste overhead, maar die is niet openbaar. Vakbond AOb vindt dat er een normering voor de afdracht moet komen, zegt voorzitter Walter Dresscher. „De macht van schoolbesturen is te groot geworden. Medezeggenschapsraden of raden van toezicht die de besturen moeten controleren, zijn lang niet altijd voldoende op hun taak toegerust. Ontevreden scholen kunnen niet uit hun bestuur stappen – daarvoor is eerst toestemming nodig van hun bestuur. In de nieuwe Wet goed bestuur, die wordt voorbereid over de verantwoording van schoolbesturen, is voor al dit dat soort zaken ook nog te weinig aandacht”, vindt Dresscher. Schoolbestuurder Wik Jansen van de Stichting Christelijk Voorgezet Onderwijs Zuid Oost Utrecht, maakt zich zorgen over „de huidige cultuur van wantrouwen in het onderwijs”. Daarom wil hij uitleggen waarom hij jaarlijks op kosten van zijn scholen op studiereis gaat. Hij ging naar Amerika, naar Rome, zegt hij. Daar doet hij inspiratie op, hij maakte ook al studiereizen toen hij docent aardrijkskunde was. Hij kent ook bestuurders die nu in Australië zitten, en in China. Dat op zijn scholen vakken zijn wegbezuinigd, de klassen kleiner werden en een orthopedagoog verdween wegens geldgebrek, noemt Jansen „een beslissing op schoolniveau. Daar ga ik niet over. De scholen hebben zelf de autonomie om keuzes over het budget te maken.” Bovenschools directeur Koen Oosterbaan van schoolbestuur Stichting Katholiek Onderwijs Flevoland en Veluwe wil ook uitleggen waarom zijn bestuur studiedagen organiseert, soms met externe onderwijsspecialisten, voor de directeuren in zijn stichting. „Doel daarvan is om de professionaliteit en de zelfstandigheid van onze directeuren te vergroten.” Een kritisch mr-lid van een van zijn scholen zegt dat er binnenkort een betaalde bestuurder bij komt, en dat de bijbehorende staf met een personeelsadviseur, een hrm-adviseur en een controller wordt uitgebreid. „De laatste jaren heeft het bestuur het onderwijs steeds meer vermanaget”, vindt zij. Waarom groeit het bestuur? Oosterbaan zegt dat dat is om het groeiende bestuur te „professionaliseren”. Een organisatie die groeit, moet professioneler worden aangestuurd. Dat vindt het kritische mr-lid „de pest voor het onderwijs”.
28 maart 2009
’Nationale test verwoest Britse basisschool’ Een nieuw nationaal leerplan moet Britse onderwijzers bevrijden uit een strak keurslijf. De voorstellen worden toegejuicht, maar gaan voorbij aan ‟het grootste kwaad‟: het nationale testregime. Te veel, te zwaar, te gedetailleerd en te strikt. Zo luiden de klachten van leerkrachten over het huidige nationale leerplan voor basisscholen. Het schrijft niet alleen voor wat zij de kinderen in de reken- en leeslessen moeten leren, maar ook hoe en hoe lang. „Het wordt precies tot op de minuut voorgeschreven, en dat haalt veel creativiteit en vrijheid weg bij de onderwijzers”, zegt de Nederlandse Esther Beugeling. Zij geeft les op een basisschool in Sevenoaks, net buiten Londen. Een vijfde van de kinderen die op elfjarige leeftijd van school gaan, kan onvoldoende rekenen en schrijven. Geconfronteerd met toenemende zorgen over dergelijke schoolresultaten en de moraal onder leerkrachten, besloot de minister van onderwijs vorig jaar tot een herziening van het leerplan voor staatsscholen (privéscholen zijn hiervan vrijgesteld). De dertien traditionele hoofdvakken worden vervangen door zes ‟leergebieden‟: Engels en talen, rekenen, wetenschap en technologie, mensen en het milieu, fysieke gezondheid en welzijn, kunst en design. Honderden voorschriften worden afgeschaft, zodat het weer mogelijk wordt om de verschillende disciplines door elkaar en in combinatie met elkaar te geven. Onderwijzers juichen de voorstellen toe, maar professor onderwijskunde Alan Smithers is kritisch. Hij vindt dat de vraag over de overbelasting van het leerplan niet wordt opgelost door ‟een vage formulering van zes leergebieden‟. „Het is beter om te formuleren welke kennis geen enkel kind mag missen en de rest aan scholen en onderwijzers over te laten.” „Iedere stap om het leerplan vrijer te maken, om ruimte te laten voor creativiteit, en om diepgaander denken en plezier in leren te stimuleren, juich ik toe”, zegt professor onderwijskunde Jo Boaler. „Maar het afschaffen van de sat (scholastic aptitude test) is veel belangrijker. Die verwoest de basisschool.” Aan het begin en aan het eind van de basisschool moeten alle kinderen verplichte nationale testen maken om hun niveau te bepalen. Het laatste jaar van de basisschool wordt volgens Boaler gedomineerd door de testen. Leerkrachten worden gedwongen om ‟les te geven voor de testen‟, waardoor het leerplan erg smal wordt. De testen concentreren zich op taal, rekenen en wetenschap. „De resultaten van de uiteindelijke testen worden bijna niet gebruikt om te bepalen naar welke middelbare school de kinderen gaan. Ze zijn puur bestemd voor de ranglijsten die elk jaar gepubliceerd worden. Die league tables zouden moeten worden afgeschaft.” De onderwijsinspectie maakt al zeer strenge schoolevaluaties, waarop ouders hun schoolkeuze kunnen baseren, zegt onderwijskundige Boaler. Voor Britse ouders is de schoolkeuze een nationale obsessie. Al voor de geboorte van hun kind maken zij zich druk over zijn school. De
lijsten met schoolprestaties worden nauwkeurig gevolgd en bepalen zelfs de huizenprijzen in de omgeving van een school. In de buurt van een goede school gaan die omhoog. Veel onderwijzers zijn ongelukkig met de testen. Ze zouden onbetrouwbaar zijn, geen goed beeld geven van het werkelijke niveau van een leerling, te veel schooltijd opslokken en leraren en leerlingen demotiveren. „Mijn zoontje zit nu in het laatste jaar”, beaamt onderwijzeres Esther Beugeling, „en het is heel zwaar. Ze doen heel veel tussentijdse toetsen om te kijken op welk niveau de kinderen zitten.” De testen plaatsen kinderen onder onnodige stress, claimen leerkrachten. Daarom hebben nu twee belangrijke onderwijsbonden – de Nationale Unie van Leerkrachten en de Nationale Associatie van Hoofdleerkrachten – hun leden opgeroepen om de sats volgend jaar te boycotten. © Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.
Wat strenger graag Aleid Truijens, 17-02-2009 14:02
Wat is er beter dan een leraar die wat harder op tafel slaat? Er zijn ouders die ervan dromen: hun kind, ook de puber, fulltime onder de pannen. ‟s Ochtends vroeg een klassikaal ontbijtje, ‟s middags een warme lunch. Na schooltijd sport- en muziekclubjes, groepsgewijs
museum-
en
bibliotheekbezoek
of
uitjes
naar
bos
en
strand.
Bijles
en
huiswerkbegeleiding voor wie dat nodig heeft. Dit alles onder deskundige begeleiding, dat spreekt.
Heerlijk. Beide ouders kunnen de hele week draven voor de baas, zoals het kabinet dat graag zag voordat de kredietcrisis toesloeg. Ze zijn dan verlost van het gerace tussen school en naschoolse activiteiten en de slecht aansluitende werk- en schooltijden. Nooit meer het gezeur van „Heb je je huiswerk
al
af?‟.
Vakanties Ze hoeven hun kinderen eigenlijk alleen nog naar bed te sturen, achter hun computer vandaan te sleuren en te zorgen dat ze heelhuids thuiskomen na het uitgaan – wat vaak al niet meevalt. En dan zijn er natuurlijk nog de vakanties. Gelukkig hebben de meeste bestemmingen kidsclubs en zijn er leuke,
leerzame
zomerkampen.
Pubers Hoe leuk het voor kinderen is om, van babytijd tot eindexamen, fulltime in instituties te verkeren, altijd gezellig in een groepje, is een andere vraag. Je krijgt bijna niet meer kans om je stierlijk te vervelen, te ruziën met broers en zussen en om je schoolwerk gevaarlijk te laten verslonzen. Pubers zitten liever thuis na een lange schooldag, om te chillen op de bank; de meeste moeders ook trouwens.
Als het op school dreigt mis te gaan, kopen ouders snel hulp in, althans zij die het kunnen betalen: bijles wiskunde à € 25 per uur, huiswerkbegeleiding à € 400 per maand, inclusief thee en koekjes.
Bijspijkerklas Maar dan weet je ook bijna zeker dat je huiswerkhatende puber overgaat. Hoogopgeleide ouders hebben er veel voor over om hun kind niet te zien afglijden naar een lager schooltype; 10 procent van de
middelbare
scholieren
bezoekt
zo‟n
bijspijkerklas.
Voor kinderen in achterstandswijken, die zich in hun vrije tijd maar vervelen, is er de weekendschool. Een geweldig idee van Heleen Terwijn, dat in veel steden navolging kreeg. Kinderen gaan vrijwillig naar deze school zonder overheidssteun, en krijgen daar les van enthousiaste vrijwilligers, zoals een echte piloot, een sterrenkundige of een rechter – beroepen die voor de meeste vmbo‟ers niet zijn weggelegd.
Zo
houden
deze
kinderen
hun
dromen
levend.
Te weinig Het succes van de weekendschool, de huiswerkklassen en de zomerkampen deed bij de Onderwijsraad het idee ontstaan dat onze middelbare scholieren, die het langst in de schoolbanken zitten van alle Europeaantjes, eigenlijk nog te weinig tijd op school doorbrengen.
Een school is geen pubercrèche. „Het zijn allemaal tekenen die erop wijzen dat 1.040 uur niet genoeg is‟, zei voorzitter Fons van Wieringen vorige week. Zijn raad ziet graag dat de overheid ook nuttige buitenschoolse activiteiten bekostigt. Vreemde conclusie. De aantrekkingskracht en het succes van de buitenschoolse educatie zijn inderdaad onmiskenbare tekenen – dat er iets schort aan het reguliere onderwijs. Dat wordt in een lachspiegel
gezet:
kijk,
het
kan
heus
wel!
Onvoldoende De Onderwijsraad heeft gelijk als hij zich zorgen maakt over de onvoldoende financiering van het voortgezet onderwijs; onvoldoende om leraren een doenlijke en leerlingen een zinvolle weektaak te garanderen. Maar met het aantal uren heeft dat niets te maken. De landen met de beste onderwijsopbrengsten kennen geen ellenlange schooldagen: in Finland, Europees koploper, zitten kinderen 730 uur per jaar op school, 8 uur per week minder dan bij ons. Leraren hebben er een kleinere lestaak en het leraarschap, waarvoor scherp wordt geselecteerd, is een gewild beroep. Kennelijk gaat het uitsluitend om
kwaliteit:
interessante
lessen
van
bevoegde,
hooggekwalificeerde
docenten.
Verdwijnen Zodra de huiswerkklas tot het reguliere schoolprogramma behoort, zal het effect ervan verdwijnen. De doorsnee huiswerkklasbezoeker heeft geen moeite met de lesstof, maar vertikt het om zich in te spannen. Vorige week schreef de 17-jarige Tjeerd Posthuma een onthullend stukje in nrc-next.
Hij gaf leraren tips om hun autoriteit te herwinnen. Graag was deze leerling uit vwo-6 vaker de klas uitgestuurd, als hij zijn huiswerk niet af had of zijn werkstuk niet inleverde. „Leer met de hand op tafel te slaan‟, adviseert hij softe leraren. Ook mijn eigen dochter (21), ooit een superieure smoezenbedenkster en internetdievegge, zegt nu: het had best wat strenger gemogen, thuis en op school.
Blauw betalen Kinderen weten dat hun ouders zich blauw betalen aan huiswerkklas en bijles en gaan uit schuldgevoel daarover eindelijk eens aan het werk. Bij de huiswerkleraar komen ze niet weg met hun gebruikelijke smoesjes; ouders eisen die strengheid van de huiswerkschool. Een gewone docent kan zijn probleemgevallen niet afschuiven op zijn collega van de huiswerkklas en die zal op zijn beurt al te toegeeflijke
collega‟s
niet
willen
afvallen.
Laten we om te beginnen eens zorgen dat alle lessen die Nederlandse leerlingen krijgen, hoogwaardige lessen zijn, het financieren ruimschoots waard. Dan maar wat minder les. Een school is geen pubercrèche.
di 03 feb 2009, 09:54
Uitslag Stelling: 'Weg met de Cito-toets' AMSTERDAM - Terwijl tienduizenden leerlingen van groep 8 zich vanaf vandaag drie dagen lang over de Citoeindtoets buigen, wordt in de onderwijswereld verschillend gedacht over de noodzaak van de toets en het meetmoment. Ook bij de ruim 2000 deelnemers aan onze Stelling van de Dag lopen de meningen sterk uiteen, maar bijna tweederde (64 procent) is vóór het afschaffen van de toets, die wordt beschouwd als een momentopname. „Het niveau van een kind is niet af te lezen aan een momentopname. Als het kind een slechte dag heeft, is de score van de toets niet goed, terwijl het toch een slim kind kan zijn.” Een andere lezer valt bij: „Als ze het acht schooljaren goed hebben gedaan en met de Cito-toets net een slechte dag hebben, kunnen ze niet verder.” Ook docenten zelf zijn lang niet altijd te spreken over de toets. Zo schrijft een voormalige docente: „Ik heb zelf met kinderen gewerkt. De uitkomst van de toets was soms onjuist; een kind dat goed leerde, werd naar een lager onderwijstype verwezen en vice versa!” Velen wijzen erop dat docenten in het basisonderwijs veel meer zouden moeten uitgaan van de schoolprestaties van een kind over acht jaar. „Er is een leerlingvolgsysteem dat prima weergeeft wat de leerling kan.” Ook wordt gewezen op stress en faalangst die de toets kan veroorzaken. „Afschaffen die toets. Het is stressverwekkend bij kinderen. Beter onderwijs is het belangrijkste, zodat kinderen met plezier naar school gaan.” En niet alleen de kinderen zitten vaak in de rats, ook (groot)ouders ondervinden stress. „Mijn kleinzoon is nu al enorm gestrest, hij bakt er straks niks van terwijl hij goed mee kan komen op school. Hij slaat helemaal dicht!” De meerderheid van de lezers heeft kinderen die in het verleden de Cito-toets al hebben gemaakt. De ervaringen daarmee zijn soms ronduit negatief. Ook roept de toets bij de lezers zelf vervelende herinneringen op. „Ik heb zelf de toets slecht gemaakt omdat ik ziek was, zodat het advies lager uitviel dan zou moeten. Daarom heb ik een omweg moeten maken om te komen waar ik wilde”, verwoordt een deelnemer zijn frustratie. Er zijn ook ouders die hun kind willen behoeden voor de slechte ervaringen die zij zelf beleefden. „De Cito-uitslag verwees mij naar het leao, maar binnen 1 jaar zat ik in de havo/vwobrugklas. Ik had natuurlijk een achterstand opgelopen. Mijn kind mag de Cito-toets niet doen!” De meesten vinden niet dat de eindscore van een Citotoets noodzakelijk is voor een advies over het vervolgonderwijs. De basisscholen kunnen zonder deze uitslag heel goed bepalen welk type onderwijs het beste aansluit bij de leerlingen. Toch doet ook dit jaar weer 85 procent van de basisscholen mee ondanks het feit dat de Cito-toets niet verplicht is. Oneerlijk U meent dat de eindscore van de toets een soort ‟second opinion‟ moet zijn, een bevestiging van de prestaties van het kind, gemeten over acht schooljaren. Dat sommige middelbare scholen de toetsscore centraal stellen in de aanname van leerlingen, waarmee het een soort toelatingsexamen wordt, vindt u belachelijk en oneerlijk. Toch is er een vrij grote groep (33 procent) die de Citoeindtoets wel wil behouden. Deze lezers menen dat de toets een objectieve graadmeter is voor het niveau van het kind, maar ook voor het niveau van de school. „Slecht presterende scholen worden er ook mee uitgepikt. Kind en ouder weten waar ze aan toe zijn”, laat een lezer ons weten. Voorstanders van de toets benadrukken dat scholen kunnen sjoemelen met hun gemiddelden om beter voor de dag te komen. Ook leeft bij sommigen de angst dat zonder de Cito-score de docent een te grote stem krijgt bij de schoolkeuze. „Behouden als graadmeter, want als je alleen afhankelijk bent van schoolresultaten, ben je overgeleverd aan willekeur van een leraar, vooral als het niet klikt met je kind”, vreest een lezer. En volgens een ander blijkt dat de Cito-scores vaak gewoon kloppen. „Zo‟n 80% van de leerlingen blijkt na enige tijd op het geteste schoolniveau te zitten.” De voorstanders van de Cito-toets zien wel iets in het verschuiven van de meetdatum naar de maand juni, zoals staatssecretaris Dijksma (Onderwijs) wil. De bewindsvrouw maakt zich zorgen over het feit dat na de toets in februari er nog nauwelijks les wordt gegeven. Daardoor verloopt de overgang naar de middelbare school moeizaam. Daarin kunt u zich vinden. Bovendien is er dan extra tijd voor de leerlingen om zich op de toets voor te bereiden. René van Zwieten
Klassen met louter dezelfde kindertjes Aleid Truijens, 27-01-2009 14:47
Woensdag had Wouter Bos een topdag. Even niet regeren, nu eens niet de blik van ferme staatsman oefenen. Hij kreeg college, in een klasje met de ministers Plasterk en Van der Laan, en staatssecretarissen Dijksma
en
Van
Bijsterveldt.
Onderwijssocioloog Jaap Dronkers kwam even langs in Den Haag. Onderwerp: de segregatie in het onderwijs,
de
tweedeling
in
witte
en
zwarte
scholen.
Dronkers, hoogleraar sociale stratificatie en ongelijkheid aan het Europees Universitair Instituut in Florence, buigt zich al jaren over de vraag: hoe kunnen ongelijke kansen in het onderwijs worden verkleind? Ofwel: hoe kan talent beter worden benut? Dronkers onderzoekt het onderwijs met verschillende invalshoeken, aan de hand van een grote hoeveelheden data, zoals die van de PISAonderzoeken,
die
in
63
landen
de
prestaties
in
rekenen,
lezen
en
„science‟
Etnische
meten.
segregatie
Zijn boodschap was voor Bos „verrassend eenvoudig‟, schrijft deze in zijn weblog: „Etnische segregatie is bepaald niet het grootste probleem in het onderwijs.‟ Dat was even schrikken, schrijft hij – want hoe deerlijk kan de publieke opinie zich vergissen – „maar uiteindelijk is het goed nieuws‟. Het goede nieuws (nou ja) luidde: dat Turkse en Marokkaanse kinderen minder goed meekomen op de basisschool en vaker een vmbo-advies krijgen dan hun witte leeftijdgenootjes, komt niet door hun „allochtoon zijn‟, maar doordat hun ouders vaak weinig verdienen en slecht opgeleid zijn. Autochtone
kinderen
doen
het
in
deze
omstandigheden
óók
slecht.
Onderwijsprestaties van kinderen worden grotendeels voorspeld door het opleidingsniveau en de sociaal-economische status van hun ouders. Het percentage eenoudergezinnen, in welk milieu ook, heeft
Etnische
eveneens
een
negatief
effect
op
schoolprestaties.
verschillen
Toch spelen etnische verschillen volgens Dronkers‟ onderzoek wel een rol. Kinderen gedijen namelijk het best in homogene klassen. Op islamitische scholen halen leerlingen gemiddeld betere resultaten dan vergelijkbare leerlingen op een „gemengde‟ school. Ook klassen met louter gereformeerde of
antroposofische kindertjes doen het beter. Je maakt er sneller vriendjes, de juf hoeft minder uit te leggen.
En
vooral:
de
leerkracht
beschouwt
iedereen
als
gelijken.
Ik moest denken aan het „gemengde‟ onderwijs met jongens en meisjes in één klas, dat pas rond 1970 op confessionele scholen werd doorgevoerd. Nu zouden de meisjes eindelijk emanciperen! Niet dus. De meisjes gingen slechter presteren, want zij werden nu pas als meisjes beschouwd. Een wiskundeleraar wil in een meisjesklas ook bètatalent ontdekken, en deed dat ook; in gemengde klassen
ging
die
eer
weer
naar
de
Weinig
jongens.
effectief
Er zijn scholen die weinig effectief zijn, overvolle klassen kennen en waar leraren niet prettig werken. Je maakt bijna niemand wijs dat die dingen weinig met elkaar te maken hebben, toch is het soms zo.
Een wiskundeleraar wil in een meisjesklas ook bètatalent ontdekken Het schort bijvoorbeeld aan een goede organisatie, of aan de kwaliteiten van leerkrachten, of aan de didactiek. Maar door die vreselijke grote klassen blijven die opties buiten beschouwing. Twee weken geleden schreef ik dat ik geen serieus onderwijskundig onderzoek ken dat uitwijst dat kleinere klassen leiden tot betere leerresultaten (dat ene, niet nader genoemde Amerikaanse onderzoek waarnaar Evelien Tonkens verwijst (Forum, 21 januari) wil ik graag lezen). Ik kreeg boze reacties,
waarin
mij
een
„pleidooi‟
voor
grote
klassen
werd
verweten.
Maar daarvoor pleitte ik niet. Ik begrijp dat leraren liever een kleine dan een grote klas hebben; de werkdruk is dan lager. Dat wil niet zeggen dat kleine klassen vanzelf beter zijn voor leerlingen. Onderzoek dat dit laatste ontkent, kán niet deugen, werd mij gemaild. Volgens die redenering kunnen we universiteiten wel opdoeken; ze mochten eens met meer onwelgevallig nieuws komen. Dat doet Dronkers inderdaad. In zijn jongste onderzoek, naar leerprestaties van immigranten in de PISA-landen, ontdekte hij dat grote klassen de leerprestaties van immigranten juist verbeteren. Waarom,
dat
is
onzeker.
Minder
geklets
Misschien is het onderwijs daar strakker georganiseerd, wordt er minder gekletst, is de instructie doelgerichter en zijn leerlingen beter geconcentreerd. Misschien ligt het aan de leerkracht: alleen een uitstekende Dronkers
docent stelt
kan
maatregelen
zich voor
om
in
zo‟n
grote
onderwijskansen
te
klas
staande
vergroten:
meer
houden. lestijd
voor
achterstandskinderen (vooral in kernvakken), latere selectie óf meer doorstroommogelijkheden;
handhaving van externe criteria; betere beloning van docenten en niet te veel „moeilijke‟ leerlingen per klas. Betekenen Dronkers‟ bevindingen nu dat we moeten streven naar bomvolle klassen, gevuld met kindertjes van één kleur, godsdienst, inkomensgroep of zelf sekse? Natuurlijk niet. Er zijn goede sociale
redenen
voor
kleine
en
„diverse‟
klassen,
redenen
die
moeten
meewegen.
Maar denk niet dat je er achterstanden mee bestrijdt. Dronkers‟ inzichten tonen aan dat daarvoor ander beleid nodig is. Dat wordt tijd, want het huidige beleid, dat enorme invloed van etnische herkomst veronderstelt, maar toch graag gemengde klassen ziet, heeft de kloof tussen zwart en wit alleen maar vergroot.
Help zwakste leerlingen de Volkskrant, 28-01-2009 00:18
Na de brede school, de vensterschool en de magneetschool wordt het onderwijsjargon nu verrijkt met de ‘plusschool’. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid introduceert de plusschool in een rapport over schooluitval. Een plusschool moet niet alleen goed onderwijs bieden, maar ook psychosociale zorg, zodat minder leerlingen zonder diploma het onderwijs verlaten. Daarvoor is extra geld nodig. Ook moet de versnippering van het zorgaanbod worden bestreden. Het pleidooi van de WRR verdient alle steun. Eenvoudig is het terugdringen van schooluitval niet, zoals het rapport zelf duidelijk maakt. Sinds het einde van de jaren tachtig is een aantal plannen gelanceerd, waarvoor allengs meer geld werd uitgetrokken. De problematiek is echter taai, vooral omdat de hardnekkigste categorie uitvallers „overbelast‟ is door problemen als armoede, gebroken gezinnen,
gedragsproblemen,
gebrekkige
capaciteiten,
criminaliteit,
depressie,
drugs
en
werkloosheid. Deze problemen hebben slechts ten dele met onderwijs te maken, en kunnen daarom ook niet simpelweg worden opgelost door de school op te tuigen. Het onderwijs kan de samenleving niet ongedaan maken, zoals een oude wijsheid in de onderwijskunde luidt. Toch zijn er voorbeelden van scholen die de uitval succesvol bestrijden, aldus de WRR.
Het onderwijs kan de samenleving niet ongedaan maken Een belangrijke factor hierbij is het schoolklimaat. Een zorgzame school biedt „structuur en verbondenheid‟. Enerzijds worden er duidelijke afspraken gemaakt, anderzijds is er een warm pedagogisch klimaat, veel persoonlijke aandacht en een ruim hulpaanbod. In het voortgezet onderwijs
en het mbo is door schaalvergroting echter een pedagogisch klimaat ontstaan dat niet geschikt is voor de zwakste leerlingen. De aanpak van de schooluitval werd ook bemoeilijkt door „beleidsdrukte‟: projecten buitelen over elkaar heen, vaak zonder samenhang en continuïteit. Terecht pleit de WRR daarom voor een stevige en duurzame aanpak van schooluitval. Niet alleen om de zwakste leerlingen te helpen, ook omdat de maatschappelijke kosten – in de vorm van werkloosheid en criminaliteit – hoog zijn.
zaterdag 24 januari 2009
Scholen knoeien met leerlingdossier Door TONNY VAN DER MEE MAARSSEN - Ouders en kinderen worden onnodig beschadigd doordat scholen erg slordig omgaan met leerlingdossiers. De informatie is vaak onvolledig, onjuist of suggestief. Ook weigeren scholen geregeld inzage en overtreden zij privacyregels. Stichting Veilig Onderwijs (SVO) en Stichting Onderwijsklachten, die bemiddelen bij conflicten tussen ouders en scholen, maken zich grote zorgen. In naar schatting 90 procent van hun zaken zijn er ook problemen met leerlingdossiers. Scholen zijn wettelijk verplicht een leerlingdossier bij te houden. De dossiers bevatten onderwijskundige en psychologische rapporten, toetsuitslagen, verslagen van oudergesprekken of aantekeningen van docenten. ,,Er wordt ongelooflijk gerommeld,'' zegt Irene Tullemans van de Stichting Onderwijsklachten. ,,Ouders schrikken vaak enorm over wat ze aantreffen.'' Scholen doen soms zonder onderbouwing en buiten medeweten melding van kindermishandeling, gedragsproblemen of alcoholverslaving bij ouders. De dossiers worden zonder toestemming doorgestuurd, waardoor gezinnen soms ten onrechte met jeugdzorg of kinderbescherming te maken krijgen. Zo werd een gezin een jaar onder toezicht gesteld omdat de school de moeder verdacht van alcoholmisbruik. In werkelijkheid leed de vrouw aan depressie. Ouders hebben recht op inzage, een kopie en correctie van gegevens in het leerlingdossier.
Scholen zijn daarvan niet altijd op de hoogte. Ze weigeren medewerking of vernietigen dossiers binnen de wettelijke bewaartermijn.In een brief aan onderwijsminister Plasterk pleit SVO voor heldere wetgeving en een langere bewaartermijn van dossiers. Onderwijskoepel PO-raad heeft niet gereageerd.
Kamer Uitgegeven: Laatst
wil
leiding 13 gewijzigd:
basisscholen aan november 13 november
eisen 2008 2008
binden 17:23 19:37
DEN HAAG - De Tweede Kamer wil de leiding van basisscholen aan bekwaamheidseisen binden. Het is echter onduidelijk of de eisen moeten gaan gelden voor de direct leidinggevende, oftewel het schoolhoofd, of voor het bestuur van een school of scholengemeenschap.
Kamerleden Margo Kraneveldt van de PvdA en Fatma Koser Kaya van D66 willen eisen stellen aan het schoolhoofd. SP'er Manja Smits ziet liever dat bestuurders hun bekwaamheid moeten aantonen. Voor de VVD en GroenLinks moeten voor zowel schoolhoofden als schoolbestuurders eisen gelden. De christelijke partijen zijn tegen bekwaamheidseisen omdat dit een gevaar kan vormen voor de vrijheid van onderwijs. Vooral de SGP en ChristenUnie stellen dat scholen onder de vrijheid van vereniging staan, wat betekent dat de leden van de vereniging te allen tijde het bestuur kunnen kiezen. Schoolhoofd De Nederlandse Schoolleiders Academie, het instituut van leidinggevenden in het basisonderwijs, heeft een paar jaar geleden een serie eisen opgesteld waaraan een schoolhoofd zou moeten voldoen. Op dit moment hebben 2800 hoofden zich daaraan gecommitteerd. Directeur Mark Jager ziet liever niet dat die eisen wettelijk verplicht worden gesteld. Hij wil dat schoolhoofden vrijwillig aan deze eisen gaan voldoen, maar dat zij daar van moeten kunnen afwijken als zij daar een goede reden voor hebben. Gesprek Staatssecretaris Sharon Dijksma van Onderwijs stelt dat er wettelijk gezien geen eisen kunnen worden gesteld aan schoolbesturen. Verder is het aan de basisscholen zelf om bekwaamheidseisen op te leggen aan schoolhoofden. Wel gaat zij hierover met de scholen in gesprek, zegde zei toe in de Tweede Kamer. Naast de leiding moeten ook leerlingen beter onder de loep, vindt de Kamer. Regeringspartijen CDA en PvdA verschillen echter van mening over de noodzaak van een eindtoets in de laatste klas van de basisschool. CDA-Kamerlid Jan Jacob van Dijk wil wel een verplichte eindtoets. Voor de PvdA'er Kraneveldt is het genoeg als basisscholen een systeem inrichten waarmee ze de vorderingen van leerlingen volgen.
Basisscholen Tjalk en Meander ‘zeer zwak‘ woensdag 5 november 23:20
LELYSTAD - De openbare basisscholen De Tjalk en De Meander behoren tot de categorie ‘zeer zwakke scholen‘, zo blijkt uit het rapport van de Onderwijsinspectie. Dat verschijnt naar verwachting half november, maar het college van burgemeester en wethouders - tevens het bestuur van het Openbaar Primair Onderwijs in Lelystad - heeft inmiddels inzage gehad. Het bestuur en de directies van de betreffende scholen hebben het afgelopen schooljaar al maatregelen genomen ter verbetering van het onderwijsklimaat en verdieping van de onderwijskwaliteit. De Onderwijsinspectie baseert haar oordeel over de twee scholen op de resultaten van de Cito-eindtoets van leerlingen in groep 8. Beide basisscholen die Daltononderwijs aanbieden, hadden de afgelopen jaren vergelijkbare problemen. Door een flinke groei van het aantal leerlingen was het nodig nieuwe leerkrachten aan te trekken, die echter nog moesten groeien in het Daltonconcept. De Tjalk had de afgelopen jaren bovendien te kampen met een hoog ziekteverzuim van leerkrachten. In een gedeelte van de school was de luchtkwaliteit (CO2) en akoestiek slecht. Dit is door het bestuur opgepakt door middel van aanpassingen aan het gebouw. Met betrekking tot de onderwijskwaliteit is op de school in de Tjalk de afgelopen jaren weinig geanticipeerd op resultaten uit analyses en is er op dat gebied weinig bijgestuurd. Omdat er gezien de resultaten van het vorige inspectierapport geen reden was tot ongerustheid, heeft deze situatie kunnen voortbestaan. Kinderen en leerkrachten op De Meander, in de wijk Landerijen, hebben te maken gehad met verbouwingen, noodlocaties en uiteindelijk een verhuizing naar de definitieve locatie. Mede om deze redenen is de aandacht vooral uitgegaan naar veiligheid en pedagogisch klimaat. In het schooljaar 2006/2007 werden tegenvallende Cito-resultaten voor het eerst merkbaar op deze basisschool. Hierop is direct actie ondernomen in de vorm van een verbeterplan. Omdat ook voor De Tjalk een stevig verbeterplan is opgesteld en er op beide basisscholen al volgens deze plannen wordt gewerkt, is de verwachting dat zij bij de volgende beoordeling door de Onderwijsinspectie uit de rode zone zijn verdwenen en na twee jaar het gewenste niveau behalen. Dat vertrouwen is zowel door het college van burgemeester en wethouders als de Onderwijsinspectie uitgesproken. De aandacht is scherp gericht op analyse van toetsresultaten en bijsturing waar dat nodig is.
Nieuwsbericht Omroep Flevoland – 5 november 2008 Lelystad Twee basisscholen gemeente 'zeer zwak' 05-11-2008 De Lelystadse basisscholen De Tjalk en De Meander worden door de Onderwijsinspectie als 'zeer zwak' betiteld. Dit staat in een rapport van de inspectie, dat over enkele weken verschijnt. De conclusie is gebaseerd op resultaten van de Cito-eindtoets van leerlingen in groep 8. Het bestuur en de directie van de scholen hebben inmiddels maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Volgens de directeur van het Bureau Openbaar Onderwijs zullen beide scholen binnen twee jaar weer op het gewenste niveau zitten.
Historici tegen verplichte Canon Gepubliceerd: 1 november november 2008 09:49
2008
09:47
|
Gewijzigd:
1
Door een onzer redacteuren Rotterdam,
1
nov.
De
‘Canon
van
Nederland’,
die
de
geschiedenis en cultuur van Nederland beschrijft, moet niet verplicht worden gesteld binnen het geschiedenisonderwijs. Dat schrijven 23 hoogleraren en docenten didactiek van de geschiedenis in een brief aan de Tweede Kamer.
De Canon. Volgens de historici zal de verplichtstelling van de Canon voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs leiden tot
een
verslechtering
van
het
geschiedenisonderricht.
De
samenstelling van de Canon is „aanvechtbaar” en is niet „didactisch consistent”, zo stellen de hoogleraren en didactici. De Canon van Nederland is een lijst personen, gebeurtenissen en ‘creaties’, die de essentie van de Nederlandse ontstaansgeschiedenis en culturele identiteit moet beschrijven. Over de samenstelling ontstond in 2007 discussie. Zo zijn de kunstenaars van de ‘De Stijl’ bijvoorbeeld wel opgenomen in de lijst, maar ontbreekt een belangrijk historisch fenomeen als de Verzuiling. Binnenkort stemt de Tweede Kamer over het regeringsvoorstel om de Canon op te nemen in de verplichte ‘kerndoelen’. Volgens de ondertekenaars van de brief, waaronder de hoogleraren Vaderlandse geschiedenis James Kennedy en Piet de Rooij, is de invoering van de Canon een voorbeeld van bemoeizucht.
NOS teletekst - 31 Oktober 2008 Oproep historici: blokkeer de canon
23 historici roepen de Tweede Kamer op de verplichte invoering van de historische canon in het onderwijs te blokkeren. In de canon staan 50 personen en gebeurtenissen die de Nederlandse geschiedenis hebben bepaald. Volgens de historici passen die niet goed in de nieuwe opzet van het onderwijs. Geschiedenis wordt nu behandeld in tien tijdvakken met telkens een aantal hoofdzaken. De historici geven geen oordeel over de kwaliteit van de canon. Een van de ondertekenaars is Piet de Rooy. Hij zat de commissie voor die het voorstel deed om de geschiedenis in tien tijdvakken te behandelen.
17 oktober 2006
ZING DEN CANON Het is mooi dat er nu een nationale canon is. Het klinkt als een lied dat je met z'n allen zingt, en waarbij de partijen na elkaar invallen, wat op den duur een chaotisch geluidsbeeld oplevert, een effect dat de komende dagen beslist zal optreden als de reacties op de canon van Frits van Oostrom en zijn commissie los zullen komen, maar dat maakt het nu juist zo gezellig. Als iets een band schept, is het wel samenzang, dat weten we van de kerk en de Paasheuvel. Nee, dan de situatie op de basisscholen die de canon moeten gaan onderwijzen. Volgens een onderzoek van Teleac leven in die contreien ouders, kinderen en leerkrachten massaal langs elkaar heen. Zo vindt maar liefst 61% van de ouders dat het geen probleem is als hun kinderen in de klas petten, hoofddoeken en zonnebrillen dragen, terwijl toch maar 2% van de leerkrachten het met hen heen is. Het lijkt me dat daar een wereld is te winnen, en laten we hopen dat er in het nieuwe leerstuk van Frits van Oostrom een venster voorkomt waarbinnen dit probleem klassikaal valt te behandelen. Misschien met de ouders erbij. Overigens een mooie vondst; die vensters van de commissie. Mijn vraag is alleen: zijn de vensters vensters op de wereld, of zijn het vensters op de Nederlandse geschiedenis? In het verlengde van die vraag, en afhankelijk van het antwoord, kun je je afvragen wat belangrijker is, trouwens: het verleden van een klein landje aan de Noordzee, of het leven anno nu, in een geglobaliseerde werkelijkheid: of zou Van Oostrom een verband tussen het een en het ander hebben ontwikkeld? Ook is het mogelijk dat de vensters in de zin van de oude filosoof Leibniz moeten worden begrepen: in dat geval verschaffen ze zicht op de ziel. Nu ja. Een van de vensters die de commissie in het leven heeft geroepen is het venster Sbrebrenica. Dat lijkt me geen gezellig tableau vivant voor leerlingen in het basisonderwijs. Weliswaar komen er twee schitterende droeftoeters in voor, overste Karremans en voormalig minister van defensie Joris Voorhoeve, stripfiguren bijna, allebei met snor, maar voor de rest is het verhaal natuurlijk een beschamend debacle, al komen er wel weer saillante details in voor die eigenlijk precies vertellen hoe Nederland in elkaar zit: de hossende blauwhelmen in Zagreb, onder leiding van
bierdrinker Willem Alexander, de schemerlamp die overste Karremans van generaal Mladic kreeg, voor zijn vrouw, de domme dingen die werden gezegd ("I'm only the pianoplayer") en de acties die niet werden ondernomen. Altijd maar mee willen doen in de vaart der volkeren, een steentje bij willen dragen aan de internationale rechtsorde, een gidsland willen zijn, hoe Nederlands is het niet, maar als het puntje bij paaltje komt lafhartig verzaken - al met al een interessant venster, hoewel je mag aannemen dat in het basisonderwijs toch meer aandacht aan het venster Pluk van de Petteflet zal worden besteed. Conclusie? Het is een goede zaak dat de canon er nu ligt, maar of het iets zal veranderen aan hoe Nederlanders tegen Nederland aankijken, het valt te betwijfelen. In dieptste wezen zijn wij een angstig en opportunistisch volkje dat leeft bij de waan van de dag die tegenwoordig voorschrijft dat we nog trots moeten zijn ook, trots op ons verleden, trots op ons heden, trots op de toekomst. Het is, wees eerlijk, om gek van te worden.
Geschreven op 17 oktober 2006
Canon opgenomen in kerndoelen Persbericht | 03-10-2008 De ministerraad heeft op voorstel van staatssecretarissen Dijksma en Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ingestemd met het formele besluit waardoor de canon van Nederland wordt opgenomen in de kerndoelen van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. De canon bestaat uit 50 'vensters' die samen een overzicht bieden van wat iedereen in elk geval zou moeten weten van de geschiedenis en cultuur van Nederland. Ze zijn voorgesteld door een commissie onder leiding van professor Van Oostrom, destijds president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Door het opnemen in de kerndoelen zal de canon mede richting geven aan het onderwijs in geschiedenis (en andere vakdomeinen) in het basisonderwijs en de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs. Daarnaast blijven ook de andere onderdelen van de kerndoelen van kracht. Dat betekent dat de 50 vensters van de canon ook moeten worden ingepast in de 10 perioden 'De Rooij' die het kader vormen voor het huidige geschiedenisonderwijs. De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het ontwerpbesluit voor advies aan de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het besluit wordt openbaar bij publicatie in het Staatsblad. Het is de bedoeling dat de regeling in werking treedt per 1 augustus 2009.
Gezichtsbedekkende kleding niet op scholen Nieuwsbericht | 08-09-2008 Op alle scholen in het basis- en voortgezet onderwijs, het mbo en voor volwasseneneducatie komt een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding. Het kabinet streeft ernaar om medio 2009 een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer te sturen. Volgens het kabinet is het voor goed onderwijs belangrijk dat leraren en leerlingen elkaar kunnen zien. Als iemand gelaatsbedekkende kleding draagt, is goede communicatie onmogelijk. Het verbod geldt voor alle scholen, op het hele schoolcomplex (ook de buitenterreinen) en voor iedereen die zich in de school of op het schoolterrein bevindt (ook leveranciers, bezoekers, ouders en alle personeel).
Elke school in Uitgegeven: 16 Laatst gewijzigd:
vier
grote april 16
steden april
krijgt 2008 2008
conciërge 15:22 15:36
DEN HAAG - Vanaf volgend schooljaar krijgen basisscholen er 1550 conciërges bij. Dat heeft staatssecretaris Sharon Dijksma van Onderwijs afgesproken met de scholen en de gemeenten.
De bewindsvrouw betaalt de helft van de kosten van 20 miljoen euro. Het is de bedoeling dat de steden en de scholen elk een kwart betalen. Conciërges De conciërges zullen worden aangenomen op scholen in de vier grote steden en in de veertig probleemwijken. Van het geld dat overblijft, komen medewerkers op andere scholen in Nederland. Basisscholen
In totaal telt Nederland ongeveer zevenduizend basisscholen. Met de regeling kunnen dus twee op de negen scholen rekenen op een conciërge. Overigens heeft een deel van de scholen op dit moment al zo'n werknemer in dienst. Administratief werk De nieuwe conciërges kunnen ook administratief werk voor de school gaan opknappen. Het is de bedoeling op die manier het onderwijzend personeel te ontlasten.
Kamer Uitgegeven: Laatst
alleen
op 15 gewijzigd:
accenten april 15
oneens april
over 2008 2008
Dijsselbloem 19:28 23:35
DEN HAAG - De partijen in de Tweede Kamer blijken vooral verschillende accenten te leggen in het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. De hoofdconclusies van de commissie-Dijsselbloem worden door het parlement breed ondersteund.
Dat is dinsdag gebleken tijdens het eerste deel van het debat over het rapport van de commissie, die de grote vernieuwingen in het onderwijs heeft onderzocht. PvdA'er Jeroen Dijsselbloem heeft gekeken naar de invoering van de basisvorming, de tweede fase, het nieuwe, zelfstandige leren en het vmbo. Basisvorming De commissie brak in februari harde noten over de basisvorming, de tweede fase en het zelfstandig leren van jongeren in het voortgezet onderwijs. Die zijn zonder draagvlak van leraren ingevoerd, met een te krap budget. De overheid heeft zich ten onrechte bemoeid met de lessen, en verslofte het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. CDA en PvdA willen het rapport aangrijpen om het vertrouwen van het onderwijs in de politiek en in de eigen leidinggevenden te herstellen. Toekomstige vernieuwingen moeten wetenschappelijk onderbouwd worden en worden gedragen voor de docenten. Competentiegericht Deze toets van Dijsselbloem moet onder andere worden toegepast op de invoering van het competentiegericht leren in het middelbaar beroepsonderwijs. Voor de Tweede Kamer is de beoogde invoerdatum van dit onderwijs gericht op het ontwikkelen van vaardigheden van de leerling niet langer heilig. Staatssecretaris Marja van Bijsterveldt stelde deze deadline eerder met twee jaar uit tot 2010. Na de PvdA, SP en D66 stelt nu ook het CDA dat een latere datum mogelijk is. Naast het competentiegericht leren is de Kamer ook kritisch geworden over het voornemen van het kabinet om kinderen met een handicap of een leerprobleem zo veel mogelijk op gewone basisscholen les te geven. Kennis In algemene zin stelt de Kamer dat het onderwijs zich de laatste jaren te veel heeft geconcentreerd op het aanleren van vaardigheden en te weinig op het overdragen van kennis.
Leraren moeten weer zelf bepalen hoe zij lesgeven. De overheid doet er wijs aan zich te beperken tot het controleren en financieren van scholen en het vaststellen van wat kinderen moeten kennen en kunnen. De PvdA zet daarnaast in op de terugkeer van kleine scholen. De partij overweegt leraren het recht te geven om met hun school uit een grote onderwijsinstelling te stappen als zij ontevreden zijn met het bestuur, aldus Tweede Kamerlid Staf Depla. Rechtstreeks Naast het recht van een kleine school om uit een grotere onderwijsinstelling te treden, denkt de PvdA aan een maatregel die het geld van de overheid rechtstreeks aan scholen zelf geeft. De middelen zouden dan niet langer naar de besturen van groepen scholen moeten gaan. CDA-Kamerlid Jan Jacob van Dijk is het daarmee oneens. Het bestuur neemt de beslissingen en dus moet die over het geld gaan, stelt hij. PvdA en CDA zijn het verder oneens over het invoeren van meer canons in het onderwijs. Een paar maanden geleden is de canon van de geschiedenis van Nederland klaargekomen. De PvdA ziet graag meer gestandaardiseerde onderwerpen in het onderwijs. Coalitiegenoot CDA vindt dat een inperking van de vrijheid van scholen.
'Onderwijs Uitgegeven: Laatst
pot
teveel
13 gewijzigd:
juni 13
geld 2007
juni
2007
op' 19:44 23:58
UTRECHT - De spaartegoeden in het voortgezet onderwijs stijgen, terwijl de investeringen dalen. Dat meldde de Algemene Onderwijsbond (AOb) woensdag op basis van onderzoek door het Onderwijsblad.
"Op papier is het aantal scholen met een vette spaarpot het afgelopen jaar gedaald door een nieuwe oppotnorm. In werkelijkheid blijft er in het voortgezet onderwijs steeds meer geld op de plank liggen." Scholen in het voortgezet onderwijs hadden eind 2005 ruim 1 miljard euro op de bank staan en daarnaast bijna 500 miljoen euro belegd, blijkt uit de jaarcijfers die het Onderwijsblad heeft opgevraagd bij het ministerie van Onderwijs. Onaanvaardbaar Voorzitter Walter Dresscher van de Algemene Onderwijsbond vindt het onaanvaardbaar: "Oppotten is slecht voor het onderwijs. Als je je geld op de bank laat staan, stel je minder leerkrachten, conciërges en onderwijsassistenten aan en verzorg je minder lessen dan zou kunnen." Buffers "Natuurlijk is het verstandig natuurlijke buffers in te bouwen, voor als het een jaar minder gaat of er plannen zijn die veel geld kosten. Daar heb ik ook geen moeite mee. Anders is het als die buffers overlopen en het niet meer te verantwoorden is. Het is wel publiek geld, bijeen gebracht door de belastingbetalers. Dat moet je gebruiken.", aldus Dresscher. Bedrag De belangenorganisatie van scholen in het voortgezet onderwijs, de VO-raad, bestrijdt het bedrag dat de AOb noemt. Volgens de organisatie hebben de scholen gezamenlijk 350 miljoen euro aan vrij besteedbaar vermogen. Voorzitter Sjoerd Slagter noemt dit "een aanvaardbare buffer om financiële tegenslagen op te vangen." De VO-raad verwacht dat het eigen vermogen vanaf 2007 zal stagneren of zelfs zal afnemen.
De Krant van Flevoland 30 mei 2007
Ste ntor 29 mei 200 7
Flevopost 30 mei 2007