Kind in Scheiding Loyaliteitsbeleving van Kind (7-12 jr.) naar Vader en Moeder P.A.J. Kleinheerenbrink
Master Opvoedingsondersteuning, Universiteit van Amsterdam Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Onderzoeker: Dr. P. Hoffenaar Tweede beoordelaar: Dr. F. van Rooij Begeleider Opvoedpoli: MSc. S. van Dijk Nijmegen, Juni 2013
Illustratie voorpagina: Onderdeel van dit onderzoek is het maken van een tekening. Deze tekening is van Joep (gefingeerde naam).
2
Abstract CHILDREN FROM 7 TO 12 YEARS AND THEIR LOYALTY TOWARDS THEIR PARENTS AFTER DIVORCE This study explored children's experiences and loyalty (towards their parents) after divorce. The first study examined 45 messages posted on online bulletin boards over a 5-month period. In the second study 16 children (12 male, 4 female) between seven and twelve years were interviewed on how they experienced divorce and post-divorce family life. In addition, these children made family drawings and relational diagrams. The study on loyalty was clustered around the themes child caring for parents, parents taking care of child, parental conflict, parental cooperation, feeling caught between parents, and closeness to both parents. The distances between child and parents in drawings and relational diagrams were measured gave additional information to the verbatim transcripts on closeness. Children felt equally close to both parents. The main result is that children want to have their needs recognised by their parents, whereas a right of say in the post-divorce living arrangements was less important to them. Also, children highly valued freedom of access to both parents. Key words: loyalty, triangulation, divorce, children, living arrangements
3
Inhoudsopgave Voorwoord
6
H1 Inleiding
7
1.1 Kind in scheiding
7
1.2 Nadelige gevolgen
8
1.3 Loyaliteit
10
1.4 Eerder onderzoek
11
1.5 Dit onderzoek
15
1.6 Platform voor en door kinderen
16
H2 Methode 2.1.1 Deelnemers en werving studie1
18
2.1.2 Ethische verantwoording studie1
18
2.1.3 Data verzameling studie1
18
2.1.4 Data analyse studie1
19
2.2.1 Deelnemers en werving studie2
20
2.2.2 Data verzameling studie2
21
2.2.3 Verantwoording instrumenten studie2
21
2.2.4 Data analyse studie2
22
2.2.5 Codeboom studie1 en studie2
24
H3 Resultaten
26
3.1 Zorg van kind voor ouders
28
3.2 Zorg van ouders voor kind
30
3.3 Klem zitten
32
3.4 Ouderlijke conflicten
33
3.5 Ouderlijk overleg
35
3.6 Afstand/nabijheid van kind naar vader/moeder
36
H4 Discussie 4.1 Nabijheid
18
45 46
4
4.2 Zorg voor het kind
47
4.3 Communicatie tussen ouders
48
4.4 Het zorgende kind
49
4.5 Kanttekeningen bij dit onderzoek en aanbevelingen
49
voor vervolgonderzoek 4.6 Implicaties voor de beroepspraktijk Literatuur
50 51
Bijlagen
Bijlage 1. Toestemming van een van de ouders
56
Bijlage 2. Handboek interview
58
Bijlage 3. Informatie van een van de ouders
63
Bijlage 4. Poster presentatie HAN
64
5
Voorwoord Aan de kinderen die meededen aan dit onderzoek Bedankt dat jullie mee wilden doen aan dit onderzoek:) Doordat jullie heel open en eerlijk vertelden over hoe jullie denken en voelen over de scheiding kon ik dit verslag maken. Ik hoop dat andere kinderen en ouders iets zullen hebben aan wat jullie vertelden. Ik heb andere namen voor jullie verzonnen, dus het zal wel gek zijn om een andere naam bij je eigen tekening te zien staan. Als jullie nog vragen of opmerkingen hebben over dit verslag kunnen jullie me altijd mailen. Groet van Paula (email:
[email protected]) Behalve de kinderen wil ik vooral ook de ouders van de kinderen hartelijk bedanken voor het vertrouwen dat ze mij gaven om met hun kinderen te praten, terwijl ze niet rechtstreeks verslag kregen van wat hun kinderen gezegd hebben. Verder was Suzan van Dijk van de Opvoedpoli een fijne en enthousiaste begeleider die mij positief feedback gaf tijdens het proces. Peter Hoffenaar wil ik bedanken voor de goede inhoudelijke begeleiding door het steeds opnieuw vraagtekens zetten bij mijn bevindingen en tot het laatste toe kritisch maar ook aanmoedigend te reageren op mijn teksten. Rhea Vincent was mijn studiemaatje de afgelopen drie jaar en ik wil haar bedanken voor de steun en de 234 mails die ik van haar ontving. Mijn kinderen Jimmy en Carmen van Schoubroeck wil ik bedanken omdat zij als ervaringsdeskundigen hun gevoelens en gedachten heel open met mij deelden, ik ben trots op hen. Sijbrand de Jong wil ik bedanken voor het doorlezen van mijn verslag, het wassen van mijn wasjes en de niet aflatende lieve aanmoediging om door te gaan. Paula Kleinheerenbrink, Nijmegen, juni 2013.
6
H1. Inleiding "Wij willen zo graag allebei onze ouders in ons leven" (www.Villapinedo.nl). In een open brief aan alle ouders van Nederland vragen kinderen aandacht voor de verscheurdheid die ze voelen na de scheiding van hun ouders. Dit onderzoek gaat over hoe kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar de loyaliteit naar beide ouders beleven na een scheiding. In §1.1 wordt een algemeen beeld van het kind in scheiding gegeven en de situatie in Nederland beschreven. De mogelijk nadelige gevolgen van een scheiding voor kinderen komen in §1.2 aan bod. In §1.3 wordt het begrip loyaliteit nader uitgewerkt. Een overzicht van eerder onderzoek wordt in §1.4 gegeven. In §1.5 volgt de hoofdvraag van dit onderzoek en een korte beschrijving van de onderzoeksmethodiek en in §1.6 komen de kinderen zelf aan het woord via tekeningen, interviews en berichten op internet waarin ze hun mening geven over scheiding. 1.1 Kind in scheiding In 2012 zijn er in Nederland 34 duizend huwelijken of geregistreerde partnerschappen ontbonden (CBS-a, 2012). In 2011 waren er in totaal 18 duizend minderjarige kinderen betrokken bij de scheiding van hun ouders door ontbinding van het huwelijk of geregistreerd partnerschap (CBS-b, 2012). Het werkelijke aantal kinderen dat met scheiding te maken kreeg was groter omdat scheidingen van ouders die niet gehuwd waren en geen geregistreerd partnerschap hadden daarbij niet zijn inbegrepen. Voor de meeste kinderen is de stress in de eerste twee jaar na de scheiding groot. Op de langere termijn zijn ze in staat zich aan te passen aan de veranderde situatie van het gezin, mits de ouders niet in een voortdurend conflict zitten (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). In een voortdurende conflictueuze gezinssituatie ontwikkelt het kind eerder externaliserend of internaliserend probleemgedrag (Amato, 2010; Spruijt & Kormos, 2010). Als de scheiding een conflictueuze gezinssituatie beëindigt, is dit een verlichting voor het kind. Het kind kan zich vervolgens evenwichtiger ontwikkelen dan tijdens de stressvolle gezinssituatie daarvoor (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999; VanderValk, Goede de, Spruijt, & Meeus, 2007). Van alle ouders (met kinderen) heeft één op de vijf ouders na de scheiding geen contact meer met de andere ouder (CBS, 2009). Indien er nog wel contact is tussen de expartners, dan is dat in één derde van de gevallen een slecht contact. De helft van de expartners heeft in het eerste jaar na de scheiding een redelijk tot goed contact met elkaar (CBS, 2009).
7
De Rijksoverheid verplicht ouders om na de scheiding goede afspraken te maken over de opvoeding van hun kinderen. Ouders zijn sinds 2009 verplicht om een ouderschapsplan op te stellen waarin staat hoeveel dagen het kind waar woont, hoe de ouders elkaar informeren en hoe de kosten zijn verdeeld (www.rijksoverheid.nl). In 2011 woonde 64 % van de Nederlandse kinderen na scheiding bij de moeder, 6 % bij de vader en 30 % afwisselend bij beide ouders in co-ouderschap (CBS-c, 2012). Als ouders geen goede afspraken kunnen maken na de scheiding over de opvoeding van hun kind dan heeft dat gevolgen voor het kind. 1.2 Nadelige gevolgen Er is een grotere kans op oudervervreemding indien ouders na scheiding niet tot goede afspraken komen over de opvoeding van hun kind (Kelly & Johnston, 2001). Oudervervreemding ontstaat indien kinderen na scheiding in een voortdurend loyaliteitsconflict zitten. Om uit dit dilemma te komen kiezen kinderen vaak voor één ouder en zijn bijzonder negatief over de andere ouder. Daarbij is het oorspronkelijke idee van Gardner (1998) over het ouderverstotingssyndroom enigszins afgezwakt omdat oudervervreemding met het gehele gezinssysteem samenhangt en niet enkel met die ene ouder die verstoten wordt. Kelly en Johnston (2001) plaatsen de verwantschap van het kind met de ouders op een continuüm lopend van een positieve relatie met beide ouders tot een relatie waarbij het kind zich afwendt van één van de ouders (zie figuur 1).
Figuur 1. Het continuüm van de ouder-kind relatie. Bron: The alienated Child: A Reformulation of Parental Alienation Syndrome (Kelly & Johnston, 2001).
8
Het kind in scheiding wordt volgens Kelly en Johnston niet alleen door de ouders maar ook door de broers, zussen, grootouders, andere familieleden, vrienden, stiefouders, stiefkinderen en leerkrachten beïnvloed (zie figuur 2).
Figuur 2. De invloed van de omgeving en de interveniërende variabelen op het kind. Bron: The alienated Child: A Reformulation of Parental Alienation Syndrome (Kelly, & Johnston, 2001).
Het kind speelt in dit systeem geen passieve rol maar heeft een actieve en wederkerige relatie met de mensen om zich heen (Kelly en Johnston, 2001). Volgens de Unified Theory of Development van Sameroff (2010) beïnvloeden alle verschillende omgevingen, alle verschillende subsystemen, het kind. Het gezin bestaat uit het subsysteem van de relatie tussen de ouders. En de relatie tussen de ouders en het kind is een ander subsysteem binnen het gezin. De verschillende subsystemen van het gezin van het kind zijn volgens Bronfenbrenner (1979) samen onderdeel van een groter geheel, een bredere
9
context. Zo is bijvoorbeeld de wijk waarin het gezin woont de bredere context. De wijk heeft invloed op de verschillende subsystemen van het gezin en deze invloed is wederkerig. De subsystemen van het gezin hebben ook invloed op de wijk. De verschillende subsystemen hebben een wederkerige invloed op elkaar en zijn tevens onderdeel van een groter geheel (Bronfenbrenner, 1979). Dit onderzoek beperkt zich tot één subsysteem, te weten de ouder-kind relatie. Het kind in scheiding leeft, in tegenstelling tot een kind uit een gewoon gezin, in twee verschillende huizen. De gezinnen van de vader en de moeder zijn met elkaar verbonden door het kind. Zelfs als de ouders niets meer met elkaar te maken willen hebben, verbindt het kind de ouders. Het kind wil van nature loyaal zijn naar beide ouders. Het leven in twee gezinnen en de loyaliteit die het kind heeft naar de ouders wordt nader onderzocht. 1.3 Loyaliteit Loyaliteit is volgens het woordenboek Van Dale "trouw" (Den Boon & Geeraerts, 2005). De wederzijdse band tussen ouders en kind noemen Bszormenyi-Nagy en Krasner (1986) de verticale loyaliteit. De verticale loyaliteit staat volgens hen door geboorte vast. Ouders hebben met elkaar echter een horizontale loyaliteit. De horizontale loyaliteit staat niet vast door geboorte en kan gemakkelijker worden verbroken. Ouders kunnen gaan scheiden. De verticale loyaliteit van het kind en de ouders gaat samen met een wederzijdse verplichting naar elkaar, de “gerechtigde aanspraken”. Dat wil zeggen dat ouders en kinderen aanspraak maken op wederzijdse zorg en aandacht (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). Deze wederzijdse zorg betekent volgens Boszormenyi-Nagy & Krasner dat ouders een zekere verplichting hebben om voor hun kinderen te zorgen. Kinderen zijn daarentegen ook een zekere mate van dank verschuldigd aan hun ouders voor de unieke bijdrage van hun ouders aan hun opvoeding en hun bestaan. Kinderen zijn gevoelig voor de zorgen van hun ouders en willen hun ouders ook graag helpen. Als deze zorg van kinderen voor hun ouders te zwaar wordt ontstaat er “destructieve gerechtigheid”. Dit heet "parentificatie" en het kind wordt dan overbelast. Indien het kind vaak het gevoel heeft dat hij zijn ouders tekort doet ontstaat er "destructieve gerechtigheid". Omdat kinderen zich bij "destructieve gerechtigheid" altijd schuldig voelen naar hun ouders kan dit nadelige invloed hebben op latere leeftijd van het kind (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). Een loyaliteitsconflict ontstaat volgens Van den Eerenbeemt en Van Heusden (1983) door het niet openlijk loyaal kunnen zijn aan de verticale loyaliteit. De loyaliteitsbeleving wordt ondraaglijk als iemand niet openlijk loyaal kan zijn naar de verticale loyaliteit.
10
Loyaliteit gaat samen met keuzes. Het kind moet soms kiezen om loyaal naar de ene of de andere ouder te zijn. Een gespleten loyaliteit ontstaat wanneer het kind voor één van de ouders moet kiezen. Dat noemen van den Eerenbeemt en Van Heusden (1983) een gespletenheid in de oorsprongsloyaliteit. Een kind probeert volgens Boszormenyi-Nagy en Krasner (1986) voor beide ouders te zorgen maar kan tegelijkertijd worden afgestraft voor het geven van die zorg aan de ene ouder. Zoals een moeder in het boek van Boszormenyi-Nagy en Krasner het formuleert: “Als het in mijn eigen belang is om mijn dochter te helpen een hechte relatie met haar vader te behouden, nadat we hebben gestreden om de echtscheiding, waarom wil ik dan dat ze hem net zo erg haat als ik vaak doe?” (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). De zorg die het kind voelt voor zijn ouders tijdens en na de scheiding en de innerlijke dilemma's die daarbij komen omdat het kind loyaal is naar beide ouders vormen de kern van dit onderzoek. Het kind in scheiding en de loyaliteit naar beide ouders zijn al eerder onderzocht. 1.4 Eerder onderzoek Het gevoel van het kind dat zich verscheurd voelt tussen beide ouders wordt ook wel “triangulatie” genoemd. Afifi (2003) onderzocht triangulatie bij 30 adolescenten (17-22 jaar) door middel van 90 interviews. Niet alleen de adolescenten maar ook hun ouders en stiefouders deden mee in het onderzoek. Communicatie tussen alle partijen was een hoofdthema bij de interviews. Het al dan niet informeren van elkaar was volgens Afifi een manier om een alliantie aan te gaan en de ander buiten te sluiten. Bij 30 adolescenten werden vragen gesteld over het communicatiepatroon en wat bijdroeg aan een gevoel van triangulatie. Het resultaat was dat 80 % van de adolescenten zich soms verscheurd voelde tussen de (stief)ouders. De adolescenten benoemden het probleem van het verkrijgen van niet-passende informatie voor hun leeftijd, zoals de financiële situatie van hun ouders. Affifi (2003) concludeert dat een juiste afbakening van de hoeveelheid en het type informatie dat het kind van de ouders krijgt belangrijk is om triangulatie tegen te gaan. Braithwaite, Toller, Daas, Durham, en Jones (2008) onderzochten bij een groep van 28 adolescenten en jongvolwassenen eveneens de mate van triangulatie met hun ouders en stiefouders. De onderzoeksgroep had minstens één jaar een stiefouder en had met één van de biologische ouders gedurende de afgelopen zeven jaar samengewoond. De gemiddelde leeftijd was 21 jaar. De deelnemers aan het onderzoek wisselden ervaringen uit via een focusgroep. En ze maakten een tekening over wat zij van hun ouders en stiefouders voor gedrag wensten. Ze voelden een spanning tussen loyaal willen zijn naar beide ouders en het
11
gevoel dat ze moesten kiezen tussen de ouders. Dit gevoel van disloyaal zijn leverde spanning op. De deelnemers aan het onderzoek zeiden, net als in het onderzoek van Afifi (2003), dat ze als kind geen informatie wilden over volwassen zaken. Ze gaven tenslotte een advies naar de ouders en stiefouders wat hielp om het gevoel van triangulatie te verkleinen. Dat advies was dat zij in het midden van de ouders wilden staan, zonder het gevoel te hebben verscheurd te worden tussen de ouders en de stiefouders (Braithwaite et al., 2008). Macie en Stolberg (2003) onderzochten de visie van 214 studenten tussen de 18 en 36 jaar op de scheiding van hun ouders. Het belangrijkste doel van het onderzoek was een goede vragenlijst te ontwikkelen over de ervaring van kinderen met betrekking tot de ouderschapsrelatie van hun ouders na de scheiding. De onderzoeksgroep vulde de al bestaande CoParenting Behavior Questionnaire (CPBQ) in. De CPBQ onderscheidt onder andere de mate van samenwerking tussen de ouders in bijzijn van het kind. De samenwerking tussen de ouders bevat items over de zorg en aandacht die het kind krijgt en het respect tussen de ouders. Deze items hangen samen met de aanspraak die het kind maakt op de zorg en aandacht van de ouders (Bszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). Macie en Stolberg (2003) hadden een aanbeveling om de CPBQ ook bij jongere kinderen te testen en dit werd in 2007 door Schum en Stolberg gedaan. Schum en Stolberg (2007) onderzochten 517 kinderen na scheiding. Het doel van het onderzoek was om de vragenlijst (de CoParenting Behavior Questionnaire) verder te ontwikkelen. De verder ontwikkelde CPBQ wordt vanaf dat moment CBQ genoemd. De onderzoeksgroep was jonger dan in het eerder onderzoek van Macie en Stolberg (2003). Negentien procent van de onderzoeksgroep was 10-12 jaar, 32 % was 13-15 jaar en 49 % was 16-18 jaar. Ze vulden 76 items in. Relevante subschalen van de vragenlijst voor dit onderzoek waren de mate waarin het kind zich gevangen voelde tussen de ouders, de warmte die het kind voelde van de ouders, frequentie en kwaliteit van de communicatie van de ouders en conflicten tussen de ouders. Verdere conclusies van hun onderzoek zijn hier minder relevant omdat ze vooral gaan over de ontwikkeling van de vragenlijst (Schum & Stolberg, 2007). De CBQ bevat echter wel aanknopingen voor dit onderzoek om de verscheurdheid van kinderen na scheiding te ondervragen. Het gevoel van verscheurdheid is nog op een andere manier getest door Garritsen en Simons (2012). Zij onderzochten de samenhang van de ouder-kind relatie met ouderlijke conflicten en de contactfrequentie bij kinderen van gescheiden ouders van 7-12 jaar. De hypothese was dat indien er een aanzienlijk verschil was in de kwaliteit van de relatie van het kind met één van beide ouders het samenging met meer problematisch gedrag van het kind.
12
De ouder-kind relatie werd gemeten met de "Inventory of Parent and Peer Attachment" (IPPA) van Armsden en Greenberg (1989). De subschalen van de IPPA waren vervreemding, vertrouwen en communicatie (tussen kind en ouder). Garritsen en Simons (2012) vonden een zwak verband tussen een onevenwichtige ouder-kind relatie en ouderlijke conflicten. Ze vonden tevens een zwak verband tussen een onevenwichtige ouder-kind relatie en de contactfrequentie. Vervreemding, vertrouwen en communicatie zijn factoren die de ouderkind relatie bepalen (Garritsen & Simons, 2012). Deze factoren zijn ook gebruikt in een andere test die loyaliteit meet. Vervreemding, vertrouwen en communicatie zijn terug te vinden in de Nijmeegse Gezinsrelatie Test (NGT) van Oud en Welzen (1989). De NGT heeft 67 items met de subschalen vertrouwen, rechtvaardigheid, kwetsbaarheid, erkenning, affectieve binding en superegobinding. De NGT is in het onderzoek van Bastiaensen (2001) gebruikt om de loyaliteitsbeleving te meten bij pleegkinderen, hun biologische ouders en hun pleegouders. De test werd in haar onderzoek door zowel de kinderen als de volwassenen ingevuld en men kon scoren op een Likert-schaal van 1 tot en met 5. Enkele voorbeelden van vragen uit de NGT zijn "deze persoon zal mij nooit verlaten" en "ik los graag de problemen op voor deze persoon". Bastiaensen vond in haar onderzoek de zogenaamde “verworven loyaliteit” tussen kinderen en hun pleegouders, de loyaliteit die pleegouders door hun zorg en aandacht in de loop van de tijd verwierven naar hun pleegkinderen. De verworven loyaliteit ging niet ten koste van de oorsprongsloyaliteit van de biologische ouders. Het kind was in staat deze twee soorten loyaliteit te onderscheiden (Bastiaensen, 2001). De Nijmeegse Gezinsrelatie Test is op dit moment niet meer te verkrijgen en er zijn geen updates geweest1. Loyaliteit is mogelijkerwijs met een test te meten maar misschien zijn niet alle aspecten van loyaliteit in deze NGT aanwezig. Andere beperkingen van het genoemde kwantitatieve onderzoek zouden kunnen zijn dat de schaal van 1 tot en met 5 weinig ruimte tot nuancering biedt en dat kinderen sociaal gewenste antwoorden geven. De constructen van de NGT zijn echter wel bruikbaar als basis voor een verdiepend onderzoek over de loyaliteitsbeleving van kinderen. Dunn en Deater-Deckard (2001) onderzochten loyaliteit bij kinderen niet met een test, maar op een meer verkennende manier. Dunn en Deater-Deckard onderzochten de veranderende gezinsverbanden en een onderdeel daarvan was de loyaliteitsbeleving. Een onderdeel van een veel bredere enquête was dat bij 192 kinderen werd onderzocht hoe zij de 1 De Nijmeegse Gezinsrelatie Test is op te vragen bij de auteur
13
band met hun ouders (en eventuele stiefouders) beleefden. Aan de jongere groep kinderen, van 4-7 jaar, werd gevraagd hun familie te tekenen (zie figuur 3). Tevens werd gevraagd om op een relatiediagram, een blad met concentrische cirkels met het kind in het midden, aan te geven waar hun familieleden ten opzichte van zichzelf stonden (zie figuur 4). Bij de oudere kinderen werd een semigestructureerd interview gehouden.
Figuur 3. Het kind tekent zijn gezin. Bron: Children's views of their changing families (Dunn & Deater- Deckard, 2001).
Enkele conclusies van Dunn en Deater-Deckard waren dat kinderen zich meer met de ouders dan de stiefouders verbonden voelden en dat kinderen die in twee huishoudens leefden tevreden waren als ze medezeggenschap hadden in waar ze wanneer woonden. Een beperking van dit onderzoek is dat slechts enkele vragen over loyaliteit gingen. De tekeningen zijn echter bruikbaar voor dit onderzoek omdat ze een informatiebron zijn om de nabijheid van het kind naar de ouders te onderzoeken (Dunn & Deater-Deckard, 2001). Een belangrijk uitgangspunt bij de dataverzameling van Dunn en Deater-Deckard (2001) is dat het kind een belangrijke informatiebron is. Motivatie om het kind als deskundige te beschouwen werd door Nigel Thomas2 als volgt verwoord: “Children are part of the solution instead of the problem”. Voor dit onderzoek zijn kinderen vrijwel de enige informatiebron. 2
Congres “Jeugd in Onderzoek” (Nieuwegein, 2013)
14
1.5 Dit onderzoek Omdat veel onderzoeken over loyaliteit en scheiding vaak bij adolescenten zijn gedaan (Braithwaite, Toller, Daas, Durham, & Jones, 2008; Afifi, 2003; Macie &Stolberg, 2003) wordt in dit onderzoek de leeftijdsgroep van kinderen van 7-12 onderzocht. Bestaande onderzoeken die wel deze leeftijdsgroep onderzochten hadden slechts enkele vragen over de loyaliteitsbeleving (Dunn & Deater-Deckard, 2001). Enkele instrumenten van dit onderzoek , de tekeningen en de relatiediagrammen (figuur 4), worden wel gebruikt in dit onderzoek. Deze instrumenten worden gebruikt om de nabijheid van de ouder-kind relatie te onderzoeken.
Figuur 4. Relatiediagram. Bron: Children's views of their changing families (Dunn & Deater-Deckard, 2001).
15
Het is voor adequate hulpverlening aan kinderen tijdens en na de scheiding belangrijk dat er meer kennis is over hoe kinderen loyaliteit naar hun ouders beleven, hoe zij omgaan met loyaliteitsconflicten en hoe ze loyaliteitsconflicten oplossen. De loyaliteitsbeleving naar de vader en de moeder van het kind van 7 tot en met 12 jaar na een scheiding wordt onderzocht. Ten eerste wordt onderzocht uit welke aspecten de loyaliteitsbeleving bestaat en hoe kinderen omgaan met loyaliteit naar beide ouders. Vervolgens wordt onderzocht hoe deze aspecten samenhangen en welke oplossingen het kind heeft voor loyaliteitsconflicten. Het kind is aan het woord. Bij dit verkennend onderzoek worden twee verschillende databronnen gebruikt. De eerste databron bestaat uit berichten die door kinderen zijn geschreven op internet sites en wordt in de volgende paragraaf nader beschreven. De tweede databron zijn kinderen die een tekening maken, tevens het relatiediagram invullen en worden geïnterviewd. De eerste databron, die bestaat uit berichten van internet fora, wordt eerst nader toegelicht. 1.6 Platform voor en door kinderen Kinderen schrijven hun belevingen over scheiding op specifieke fora. Voorbeelden van fora waarop kinderen van gescheiden ouders schrijven zijn www.Villapinedo.nl en www. kinderenvangescheidenouders.nl. Op deze sites reageren kinderen en jongeren op elkaar. Door deze uitwisseling van ervaringen tussen leeftijdsgenoten ontstaat er een zelfhulpgroep. Het doel van Stichting Villapinedo is dan ook om voor jongeren van gescheiden ouders een plek te creëren waar zij hun hart kunnen luchten en advies kunnen krijgen. De kinderen en jongeren schrijven dat de site inderdaad een behoefte vervult, zoals bijvoorbeeld het volgende meisje van zeven jaar: “Als mijn papa of mama over de scheiding begint te praten dan wil ik het er nooit over hebben. Ik wil er wel over praten, maar niet met mijn papa of mama. Met wie kan ik er wel over praten?” (www.Villapinedo.nl) De kinderen schrijven open over hun gevoelens van loyaliteit naar beide ouders. Zo schrijft een meisje van negen jaar: “Het gaat best goed tussen mij en m'n ouders. Maar er is 1 probleem. Mijn vader vindt het prima als ik bijvoorbeeld iets voorstel van iets dat ik bij mam heb en ik dat daar ook wel fijn zal vinden, maar als ik dat bij mijn moeder doe, dan doet ze best moeilijk. Wat moet ik nu doen?” (www.Villapinedo.nl)
16
De berichten op deze fora zijn een unieke bron van informatie voor onderzoek naar de gevolgen van scheiding voor kinderen. De kinderen schrijven uit zichzelf over hun gevoelens en er is geen onderzoeker die de onderwerpen voor het kind bepaalt, de kinderen geven geen sociaal gewenste antwoorden en ook kinderen in de leeftijdsgroep van 7-12 jaar nemen deel aan deze fora. De groep kinderen die berichten plaatst heeft toegang tot een computer. Een beperking van de onderzoeksbron is dat de identiteit van de kinderen niet te achterhalen is. Er is niet gegarandeerd dat een bericht van een meisje van 7 jaar op een internet forum ook werkelijk een meisje van 7 jaar is. En ook is niet met zekerheid vast te stellen of dat kind ook werkelijk een kind van gescheiden ouders is. Daarom wordt er behalve de berichten op internet ook een tweede informatiebron gebruikt. De tweede databron bestaat uit een groep kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar die geïnterviewd worden, een tekening maken en het relatiediagram invullen. Door twee databronnen te gebruiken en door verder bij de tweede databron nog op drie verschillende manieren gegevens te verzamelen (via interviews, tekeningen en relatiediagrammen) wordt het fenomeen loyaliteit vanuit verschillende perspectieven onderzocht. Bryman (2001) noemt het gebruik van verschillende databronnen en/of onderzoeksmethoden "triangulatie". De berichten op de fora vormen de databron voor studie1. De interviews, tekeningen en relatiediagrammen zijn samen de databron voor studie2.
17
H2. Methode Er zijn twee studies gelijktijdig uitgevoerd. Studie1 is de analyse van berichten van internet fora over scheiding. Studie2 is het onderzoek met 16 kinderen door middel van interviews, tekeningen, en relatiediagrammen. In §2.1 en §2.2 worden respectievelijk de methode van studie1 en studie2 beschreven. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam. 2.1.1 Deelnemers en werving studie1 Een criterium bij de selectie van de fora was dat ze publiekelijk toegankelijk waren (www.Villapinedo; www.kindervangescheidenouders.nl). Criterium voor de selectie van de berichten van de kinderen op deze fora was dat het kinderen betrof tussen 7 tot en met 12 jaar die schreven over hun ervaringen van de scheiding van hun ouders. Er werd geen selectie gemaakt met betrekking tot de datum waarop het bericht was geschreven. De berichten van de twee sites (www.Villapinedo; www.kindervangescheidenouders.nl) waren gedateerd tussen februari 2008 en mei 2013. 2.1.2 Ethische verantwoording studie1 Een voorwaarde voor het ethische gebruik van fora is volgens Kraut et al. (2004) dat het kinderen niet schaadt en de privacy niet schendt. Volgens Stern (2004) waren adolescenten er zich in elk geval wel van bewust dat de informatie die ze op internet gaven ook door onderzoekers werd gelezen en gaven ze aan het niet erg te vinden dat deze informatie werd gebruikt zonder vooraf toestemming te vragen. Dit onderzoek betreft echter kinderen tussen 7 en 12 jaar. Omdat deze kinderen zich wellicht minder bewust zijn van de openbare toegankelijkheid van hun berichten op internet is de anonimiteit van de kinderen gegarandeerd door bij de citaten hun namen niet te vermelden. 2.1.3 Data verzameling studie1 Op twee vaste tijdstippen (in januari en mei 2013) werden berichten verzameld van www.Villapinedo.nl en www.kinderenvangescheidenouders.nl. Via het software programma "ScrapBookPlus", dat met de Explorer Firefox werkt, werden drie lagen van de sites in een archief vastgelegd.3 De teksten werden vervolgens in een Word bestand gekopieerd.
3
Het archief kan worden opgevraagd bij de auteur.
18
2.1.4 Data analyse studie1 Bij de dataverzameling van studie1 werd onderscheid gemaakt in berichten die wel en niet over loyaliteitsbeleving gingen (www.Villapinedo.nl; www.kinderenvangescheidenouders.nl). Dit gebeurde aan de hand van de codeboom die aan de hand van de literatuurstudie werd gemaakt. De berichten die wel over loyaliteit gingen werden grondig gelezen en de eerste ideeën werden genoteerd. Boeije (2005) noemt deze eerste ideeën over de data de 'sensitizing concepts'. Vervolgens werden de berichten nogmaals gelezen en gecodeerd . De codeboom werd samengesteld uit de literatuurstudie en uit de data (zie § 2.2.5, codeboom). Het coderen aan de hand van de data noemen Strauss en Corbin (1998) open codering. De combinatie van codering vanuit de theorie en de data zorgde ervoor dat er in dit onderzoek weliswaar gericht informatie werd verzameld maar er tevens genoeg ruimte overbleef voor nieuwe ervaringen van de kinderen. Voor het vergroten van de intersubjectieve betrouwbaarheid werd de helft van de berichten van studie1 nog extra door twee andere onderzoekers gecodeerd. Over onenigheid van interpretaties werd gediscussieerd. Er bestond grotendeels overeenstemming over welke berichten wel/niet over loyaliteit gingen. Als er een verschil bestond werd dit soms wel en soms niet gecorrigeerd. Bijvoorbeeld bij een bericht over een meisje dat ruzie heeft met haar vader. De eerste beoordelaar codeerde eerst dat het niet met loyaliteit te maken had, de tweede als ‘empathie voor de moeder’. Omdat het meisje zich inderdaad uitsprak over hoe fijn het bij haar moeder was, is dit veranderd in de codering. Verder bestond er verwarring bij de twee andere beoordelaars over de term ‘rechtvaardigheid’ in de codeboom. Zij dachten dat dit ging over een rechtvaardige verdeling van het aantal dagen bij vader en moeder. Een toevoeging in de codeboom was vervolgens ‘zorg voor elkaar’. Verder werd er gediscussieerd over het verschil tussen empathie en erkenning. Empathie ging in dit verslag over het meeleven van het kind met de ouders en erkenning werd gebruikt voor de erkenning die het kind van de ouders ontving. Ofschoon dit niet werd veranderd is in de codeboom helderder omschreven dat empathie ging over gevoelens van het kind naar de ouders en erkenning over gevoelens van de ouders naar het kind. Na de coderingen door de tweede en derde beoordelaar werden wijzigingen doorgevoerd in de codeboom en met deze gewijzigde codeboom werd verder gewerkt. De coderingen van studie1 werden met behulp van MAXQDA 11 ingevoerd (Verbi Software, 2013). Vervolgens werd er axiaal gecodeerd. Het axiaal coderen begon met de verschillende coderingen van de berichten van de kinderen. Deze concrete berichten werden gebundeld,
19
ontleed en op een abstracter niveau door de onderzoeker geïnterpreteerd. Er werd in deze fase onderscheid gemaakt tussen hoofd- en subcategorieën. Er werd geteld welke ervaringen kinderen hadden bij de hoofdcategorieën. Deze bevindingen worden in de resultaten sectie (Hoofdstuk 3) beschreven. Om de leesbaarheid van de resultaten sectie te vergroten werd het aantal keren dat een ervaring voorkomt niet overal exact bijgezet. Sandelowski (2001) maakte voor de verwerking van haar kwalitatieve data een indeling waarbij het aantal keren dat een specifieke uitspraak voorkwam werd aangeduid met categorieën. Haar aanbevelingen voor een indeling zijn overgenomen voor dit onderzoek. In tabel 4 (pag. 27) worden de aantallen en de categorieën vermeld. Een kanttekening hierbij is dat één kind meerdere berichten kan hebben geplaatst en elke keer onder een andere naam. Het aantal berichten hoeft daarom niet overeen te komen met het aantal kinderen dat over een specifiek onderwerp schreef. Na de axiale codering volgde tenslotte de selectieve codering waarbij de verbanden tussen de afzonderlijke hoofdcategorieën werden gelegd om tot een kerncategorie te komen (Strauss & Corbin, 1998). 2.2.1 Deelnemers en werving studie2 Criteria bij de selectie van de kinderen voor studie2 was de leeftijd (7 tot en met 12 jaar) en 'informed consent" van tenminste één van de gescheiden ouders (zie bijlage 1). De etnische afkomst was geen criterium, evenmin hoeveel tijd het kind bij de vader en/of de moeder woonde, of de vader/moeder een nieuwe partner had en of het kind (half)broers of (half)zussen had. De werving van de kinderen voor studie2 gebeurde via vier kanalen. Er werd ten eerste door de onderzoeker een thema-avond over echtscheiding gehouden op een lagere school in Amsterdam waarbij de ouders na afloop gevraagd werd of ze hun kind mee wilden laten doen aan het onderzoek. Dit leverde geen respondenten op. Ten tweede vond werving plaats via de professionals van de Opvoedpoli in Amsterdam die al met gescheiden ouders en hun kinderen werkten. Dit leverde een respondent op. Ten derde werden social media gebruikt, Twitter en Facebook. Daarmee zijn drie respondenten geworven. Ten vierde werd het eigen netwerk van de onderzoeker gebruikt en daarbij werden 12 kinderen geworven, waarvan twee via de sneeuwbalmethode (dat betekent dat een kind een ander kind werft). Twee respondenten werden afgezegd omdat de tijd ontbrak om meer dan 16 kinderen te onderzoeken. Motivatie om mee te doen was voor de ouders dat het anderen zou helpen in de omgang met de scheiding of omdat ze dachten dat het goed was dat hun kind kon praten over de ervaringen van de scheiding.
20
2.2.2 Data verzameling studie2 Studie2 was een kwalitatief onderzoek bij 16 kinderen. De kinderen werden thuis bezocht door de onderzoeker, een Master student Pedagogiek. Aan het begin werd de ouder gevraagd informatie in te vullen over de verdeling van de dagen tussen de vader en de moeder, de tijd vanaf de officiële scheiding, of de ouder had samengewoond met de andere ouder, of het kind broers en zussen en/of halfbroers en halfzussen had (zie bijlage3). Het gesprek duurde een klein uur en het onderzoek begon met het maken van een tekening (Dunn & Deater-Deckard, 2001). De onderzoeker bekeek de tekening samen met het kind en vroeg als openingsvraag wat het kind graag samen deed met de vader en de moeder. Er werd bij verteld dat het uitgangspunt van dit onderzoek was dat het kind evenveel van hun vader als moeder hield. Om te voorkomen dat het kind niet door het interview in een loyaliteitsconflict kwam (zie bijlage 2, handboek interview). De interviews werden met audio apparatuur opgenomen. Hiervoor werd toestemming van zowel de ouder als het kind gevraagd. Er werd geen beloning gegeven aan de deelnemers. Er werden gefingeerde namen gebruikt voor de kinderen en bij rapportage van de citaten werden ook de regels in het transcript vermeld. In de informatie aan de ouders stond vermeld dat het onderzoek in een aparte ruimte met het kind plaatsvond en dat de ouders geen informatie kregen over wat het kind tekende of vertelde. Hiermee kreeg het kind de kans om vrij over loyaliteit te praten. Indien het kind aangaf dat hij liever in bijzijn van de ouder bleef was dat mogelijk. Geen kind heeft dit aangegeven. Er werd bij verteld dat de anonimiteit was gewaarborgd. Aan het einde van een interview checkte een kind dit alsnog: "..van mij mogen andere ouders dit verslag wel lezen, als ze maar niet langskomen bij de deur" (Kamiel, 152). Drie berichten uit studie1 waren geselecteerd om als citaten te dienen voor studie2. Twee van deze berichten gingen over loyaliteitsconflicten, één over wat voor pech je hebt als je ouders gaan scheiden (zie bijlage 2, handboek interview). 2.2.3 Verantwoording instrumenten studie2 De data verzameling voor studie2 begon met het maken van een tekening. Het kind tekende zichzelf, zijn vader en zijn moeder. Dit gaf het beeld weer hoe het kind zichzelf en zijn ouders zag. Vervolgens werden de ouders door het kind in een relatiediagram geplaatst, waarbij gevraagd werd hoe dichtbij de ouders stonden voor hun gevoel (Dunn & Deater-Deckard,
21
2001). Vervolgens werd het kind geïnterviewd. Dit waren semigestructureerde interviews omdat het onderzoek aan de ene kant wel specifieke informatie over de loyaliteitsbeleving wilde maar tegelijkertijd de eigen inbreng van het kind wilde horen. De thema's uit de Nijmeegse Gezinsrelatie Test (Oud & Welzen, 1989) en de Co-Parenting Behavior Questionnaire (Schum & Stolberg, 2007) vormen de basis van het interview. Een probleem van de bestaande CBQ is dat de vragen het kind in een loyaliteitsconflict kunnen brengen. Omdat de items het kind laten kind kiezen tussen de vader en de moeder. Bijvoorbeeld de vraag "vertelt je vader slechte dingen over je moeder” (Schum & Stolberg, 2007). Het kind zal mogelijk loyaal willen zijn naar beide ouders, wat invloed heeft op de objectiviteit van de verkregen data. Dit kan worden vermeden door in een diepte-interview open vragen te stellen die het kind niet laten kiezen tussen de ouders. Het is voor een goed dataverzameling van belang dat het kind geen gewenste antwoorden geeft en zich tevens op zijn gemak voelt. Het handboek voor de diepte-interviews (zie bijlage2) is gemaakt met behulp van het onderzoek van de Boer (2008). Zij omschreef hoe de metacommunicatie met een kind van die leeftijd gaat, hoe men kan voorkomen dat een kind in een loyaliteitsconflict raakte door de vraagstelling (Boer de, 2008). Zij refereert daarbij naar Delfos (2000) die benadrukt dat je een kind duidelijk vertelt dat het kind de deskundige is, dat het kind altijd mag zeggen als een vraag onbegrijpelijk is en dat die onduidelijkheid aan de onderzoeker ligt en niet aan het kind (Delfos, 2000). Er werden citaten gebruikt uit studie1. Deze citaten zijn zodanig gekozen dat ze over situaties gingen waarbij het kind zich klem gezet voelde tussen de ouders of over een jongen die vond dat hij enorm pech had met de scheiding. Aan de kinderen van studie2 werd gevraagd wat voor advies ze deze kinderen zouden geven (zie bijlage 2). 2.2.4 Data analyse studie2 De tekeningen uit studie2 werden vergeleken met elkaar door de afstand te meten van het kind naar beide ouders. Bij de concentrische cirkels in het relatiediagram werden de ringen geteld vanaf het kind naar de vader en de moeder. De score loopt van 1 tot en met 5 waarbij 1 weinig en 5 veel afstand betekent tussen het kind en een van de ouders. De resultaten werden in SPSS ingevoerd. Een analyse van de nabijheid werd gedaan door de gemeten afstand in de tekeningen en het relatiediagram te vergelijken met wat het kind in de interviews vertelde over nabijheid. De interviews van Studie2 werden getranscribeerd en een aantal malen gelezen. Opmerkingen werden in de kantlijn gezet. Daarna werden de transcripties gecodeerd. Een
22
gedeelte van de codeboom kwam uit de theorie. En een gedeelte uit de verkregen data zodat er weliswaar gericht naar informatie werd gezocht maar er ook nieuwe thema's konden worden ontdekt (Strauss & Corbin, 1998). Voor de codeboom werd de bestaande Nijmeegse Gezinsrelatie Test (Oud & Welzen, 1989) op een aantal punten aangepast (zie § 2.2.5). De coderingen werden met behulp van MAXQDA 11 ingevoerd (Verbi Software, 2013). Vervolgens werd er axiaal gecodeerd. Het axiaal coderen begon met de verschillende coderingen van de uitspraken van de kinderen. Deze concrete uitspraken werden gebundeld, ontleed en op een abstracter niveau door de onderzoeker geïnterpreteerd. Er werd in deze fase aangegeven wat hoofd- en subcategorieën waren. Er werd geteld hoe vaak de hoofdcategorieën voorkwamen in de data. Sandelowski (2001) gaf voor het beschrijven van aantallen in kwalitatief onderzoek richtlijnen aan en deze werden gevolgd. De categorisering van dit onderzoek staan in tabel 4 (pag. 27). Voor de vergroting van de betrouwbaarheid van de codering werden er totaal zeven interviews door andere studenten gecodeerd. Er was soms overeenstemming in de codering, soms niet en dan werd er over de verschillen gediscussieerd. Soms werd dan de codering aangepast, soms niet, en soms werd de beschrijving van de termen van de codeboom veranderd. Een van de aanpassingen was het verschijnsel dat kinderen de ouders ‘ontzien’, dit verschijnsel werd door een van de onderzoekers regelmatig gevonden en omdat het een goede aanvulling op de bestaande codeboom was werd ‘ontzien van ouders’ bij een subcodering toegevoegd. Ook werd het begrip ‘contact’ helderder beschreven omdat 'contact' door twee andere onderzoekers regelmatig werd gecodeerd als ‘hoe het contact was’ tussen het kind en de ouders. De kwaliteit van het contact van het kind met de ouders is in een vorige versie van de codeboom ‘nabijheid’ genoemd en het begrip ‘contact’ betekende eerst de momenten van contact die het kind heeft met de andere ouder als hij bij de ene ouder verblijft. Verder was er een discussie over waar ‘de verjaardag’ bij hoorde. Hoorde de verjaardag bij ‘overleg tussen ouders’ of bij de hoofdcategorie ‘zorg voor elkaar’. Omdat het overleg van ouders in enige mate bijdroeg aan de zorg die het kind voelt van de ouders is dit zo gelaten bij de codering maar bij de beschrijving van de resultaten worden ze wel met elkaar in verband gebracht. Na deze axiale codering volgde de selectieve codering waarbij de verbanden tussen de afzonderlijke hoofdcategorieën werden gelegd om tot een kerncategorie te komen (Strauss & Corbin, 1998). Voor de rapportage werden de citaten uit zowel studie1 als studie2 letterlijk (met spelfouten en al) uit de tekst gehaald. Dit noemt Boeije (2005) de “preservasionistbenadering”. Het wordt gedaan om niet te snel te interpreteren en waardevolle informatie te
23
behouden. In dit onderzoek werd hiervoor gekozen omdat het taalgebruik van het kind extra informatie geeft over de ontwikkeling van het kind. 2.2.5 Codeboom studie1 en studie2 De Nijmeegse Gezinsrelatie Test (Oud & Welzen,1989) met 67 items worden door zowel het kind als de (pleeg)ouders gescoord van 1 tot en met 5. De betrouwbaarheid van de test was ruim voldoende. Gezien de uitgebreide en treffende benadering van het begrip loyaliteit vormen de thema's rechtvaardigheid, vertrouwen, erkenning, kwetsbaarheid en affectieve binding de basis voor de codeboom van dit onderzoek. Het begrip superego-binding van de NGT is echter weggelaten in de uiteindelijke codeboom. Superego-binding ging over regels die de ouders aan het kind stellen. Wat de onderzoeksgroep schreef en vertelde over de omgang met regels was te weinig onderscheidend voor een scheidingssituatie om te worden vermeld in de resultaten. Daarom is dit thema weggelaten. Achtereenvolgens worden eerst de thema's beschreven van de NGT en vervolgens de aanpassingen voor de codeboom van studie1 en studie2. Rechtvaardigheid gaf volgens de NGT het evenwicht aan van geven en nemen dat het kind ervaart. Een hoge score wees erop dat het kind vond dat de ander veel voor hem deed en zelf bereid was iets terug te doen. Een lage score wilde zeggen dat het kind zich tekort gedaan voelde. Een voorbeelden uit de test was “ik vind dat papa/mama meer leuke dingen met mij zouden moeten doen”. Vertrouwen was volgens de NGT de mate aan waarop het kind kan rekenen op de steun van de ouder en in welke mate de belevingen van het kind en die ander overeen kwamen. Een hoge score wees op de steun die het kind van de ouder kreeg en de gezamenlijkheid tussen kind en ouder. Een lage score wees op weinig gezamenlijkheid en gebrek aan steun. Een voorbeeld uit de test was “ik ben het meestal eens met wat papa/mama zegt”. Kwetsbaarheid was het herkennen en meeleven met gevoelens van pijn, verdriet en eenzaamheid. Een hoge score wilde zeggen dat het kind veel en een lage score dat het weinig meeleefde met de gevoelens van de ouder. Voorbeelden uit de test waren “ Ik denk wel eens dat hij/zij eenzaam is” en “als ik hem/haar troost, wordt hij/zij weer vrolijk”. Erkenning drukte de ervaring van het kind uit van de waardering van zijn gedrag en aanwezigheid. Een hoge score wilde zeggen dat het kind zich bevestigd voelde in zijn doen en laten en een lage score dat het kind het gevoel had niet echt mee te tellen. Een voorbeeld uit de test was “hij/zij verwent mij”.
24
Affectieve binding geeft aan in hoeverre het kind en de ouder elkaar nabij waren of daar behoefte aan hadden. Het ging in eerste instantie om lichamelijke nabijheid. Een hoge score betekende een grote mate van nabijheid of behoefte hieraan. Weinig affectieve binding wees op een zekere kilte en gebrek aan lichamelijkheid in de relatie, volgens het kind. Een voorbeeld uit de test was “ik denk dat vader/moeder het fijn vindt als ik hem/haar een kus geef ”. De eerste aanpassing betreft de affectieve binding. Hiermee wordt in de NGT vooral de lichamelijke binding aangeduid. In zowel de tekeningen als de interviews is echter ook de emotionele nabijheid van het kind ter sprake gekomen. Daarom werd affectieve binding vervangen door nabijheid. Nabijheid werd opgedeeld in de fysieke en de geografische nabijheid tussen het kind en de ouders. Vertrouwen was de tweede aanpassing. Zoals geformuleerd in de NGT valt vertrouwen deels samen met de affectieve binding en deels met rechtvaardigheid. Indien het kind geen vertrouwen heeft in de ouder dan ervaart het gebrek aan steun en gebrek aan steun is een onderdeel van rechtvaardigheid. Een voorwaarde voor rechtvaardigheid is vertrouwen. Vertrouwen vervalt daarom als apart thema en wordt in de codeboom opgenomen bij rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid was de derde aanpassing. Omdat door andere onderzoekers de term rechtvaardigheid op verschillende manieren werd geïnterpreteerd is rechtvaardigheid vervangen door zorg voor elkaar. De vierde aanpassing is de term kwetsbaarheid. In de NGT is kwetsbaarheid gebaseerd op de mate waarin het kind meeleeft met de ouders (Oud & Welzen, 1989). Deze definitie past eerder bij de term empathie wat volgens Hoffman (2000) het cognitieve bewustzijn is van hoe iemand anders zich voelt en/of een adequate affectieve respons is op iemand anders. De term kwetsbaarheid is vervangen door empathie . De aangepaste codeboom is tot zover empathie, zorg voor elkaar, nabijheid en erkenning. De twee laatste maar niet onbelangrijke thema's die zijn toegevoegd zijn ouderlijke conflicten en klem zitten. Ouderlijke conflicten is een van de belangrijkste oorzaken van loyaliteitsconflicten en dit uit zich doordat het kind voelt dat het klem zit (Kelly & Johnston, 2001; Afifi, 2003; Spruijt & Kormos, 2010). Met deze laatste twee aanpassingen is de codeboom compleet en kan worden overgegaan tot de presentatie van de resultaten.
25
H3. Resultaten Voor studie1 zijn op twee tijdstippen (in januari en mei 2013) 87 berichten verzameld op fora over scheiding van kinderen van 7-12 jaar. De helft (45 berichten) gaat over loyaliteit. De andere helft gaat voornamelijk over de algemene beleving van de scheiding en over de relatie met de stiefouders. Kinderen van studie1 gebruiken bij het beschrijven om hun gevoelens te benadrukken. Zo schrijven ze vooral over hoe boos
, verontwaardigd
en verdrietig
ze over de scheiding zijn (www.Villapinedo.nl; www.kinderenvangescheidenouders.nl). Voor studie2 werden 16 kinderen onderzocht. Een kind woont in België, de anderen wonen verspreid over Nederland. De onderzoeksgroep bestond uit 12 jongens en 4 meisjes met een gemiddelde leeftijd van bijna 10 jaar (zie tabel 1). Alle ouders van de kinderen uit studie2 hebben een relatie met elkaar gehad. De tijd van scheiding varieerde van 6 maanden tot 8 jaar geleden. Drie kinderen wisten zich niets meer te herinneren van de tijd rondom de scheiding omdat ze destijds jonger dan drie jaar waren (zie tabel 2). Tabel 1 Leeftijd en geslacht van kinderen studie2 Leeftijd
meisjes
jongens
7- 9
-
6
10- 12
4
6
totaal
4
12
Tabel 2 Leeftijd van het kind bij scheiding leeftijd (in jaren)
aantal kinderen
0-2
3
3-5
7
6-8
3
9-12
3
In twee gevallen namen twee broers deel aan het onderzoek. De kinderen uit studie2 woonden minstens de helft van de dagen bij hun moeder. Alle kinderen van studie2 zagen hun vader nog. De tijd bij hun vader varieerde van minimaal 2 tot maximaal 7 dagen per 2 weken (zie
26
tabel 3). De gegevens over het gezin zijn bij één kind door de vader en bij de anderen door de moeder ingevuld. Bij geen van de gezinnen uit studie2 was het kind onder toezicht gesteld van de kinderbescherming of was in contact met Bureau Jeugdzorg.
Tabel 3 Aantal dagen bij vader- moeder per 2 weken dagen bij vader- moeder
aantal kinderen
2 - 12
4
4 - 10
2
5- 9
2
6- 8
4
7- 7
4
Er was geen uitval gedurende het onderzoek. Eén kind was te moe om op het afgesproken tijdstip geïnterviewd te worden en dit werd verzet naar een later tijdstip. Eén kind hield niet van tekenen en maakte een collage en één kind maakte geen tekening want: "Dan val ik van de trap. Daar bedoel ik mee: ik ben niet echt een tekengenie” (Erik, 173). De resultaten van de tekeningen en relatiediagrammen uit studie2 worden in §3.6 “afstand/nabijheid” gerapporteerd. Bij de beschrijving van de resultaten wordt het aantal keren dat een kind iets schrijft of verteld in categorieën gerapporteerd (zie tabel 4).
Tabel 4 Categorisering aantal berichten/kinderen over een specifieke ervaring aantal
studie1
studie2
enkele
2-9 berichten
2-3 kinderen
sommige
10-18
4-6
veel
19-36
7-12
bijna alle
37-44
13-16
27
De resultaten worden in de volgende paragrafen gepresenteerd aan de hand van de thema's van de codeboom. Dat zijn achtereenvolgens zorg van kind voor ouders, zorg van ouders voor kind, klem zitten, ouderlijke conflicten, ouderlijk overleg en afstand/nabijheid. De thema’s empathie en erkenning zijn verbonden met de zorg van en voor het kind. Empathie wordt daarom beschreven bij § 3.1 zorg van kind voor ouders en erkenning bij § 3.2 zorg van ouders voor kind. 3.1 Zorg van kind voor ouders Het kind zorgt uit loyaliteit voor de ouders en heeft ook empathie voor de ouders. Achtereenvolgens worden de resultaten gepresenteerd van hoe het kind uit zowel studie1 als studie2 zich inleeft in de ouders, de behoeften kent van de ouders en voor hen zorgt. Sommige kinderen van studie1 leven mee met de emoties van de ouders. Ze schrijven hoe moeilijk het voor hen is als een van hun ouders wordt gekwetst: "..hij zegt zooo weinig tegen mijn moeder dat zij zelfs niet weet wat er is mis gegaan zij doet ook heel ardig tegen mijn vader maar hij niet tegen haar vroeger zij hij wel veel maar dat waaren juist de woorden waarvan mijn moeder moest huilen en dat is niet leuk om te zien:’( (Villapinedo, 58-59). Kinderen van studie2 leven ook erg mee met de emoties en ook de gezondheid van hun ouders. Ze zijn verdrietig als hun ouders dat zijn, bezorgd over hun (chronisch) zieke ouder, ze weten dat hun vader extra slaap nodig heeft, of dat hun moeder te zwaar belast is. Een meisje verwoordt dit medeleven als volgt: “Mama heeft de scheiding zelf meegemaakt en papa ook en ze hebben daar zelf ook verdriet van gehad en dan weten ze wat over verdriet en dat verdriet heb ik dan ook” (Fieke, 129-130). Kinderen proberen uit bezorgdheid voor hun ouders zo aardig mogelijk te doen, of niet te laten merken dat ze eigenlijk boos zijn. Kinderen van studie2 hebben allerlei wensen voor hun ouders (zie tabel 5). De voornaamste wens is dat hun ouders gelukkig zijn. Op de tweede plaats staan wensen over de baan van hun ouders. Veel kinderen verdelen de wensen evenwichtig over hun vader en moeder. Zoals is in tabel 5 bijvoorbeeld te lezen dat Hans een gelukkig leven voor zowel zijn
28
vader als zijn moeder wenst, Fieke heeft voor beide ouders wensen omtrent de huisvesting, Joep wenst voor zijn vader een mooie reis naar een ver land en voor zijn moeder minder werk maar evenveel geld. Tabel 5 Wensen van kind uit studie2 voor ouders Wensen
Voor papa
Voor mama
Fieke, Kamiel
Fieke, Lea, Kamiel
Hans, Lars, Akira
Hans, Joep
"Dat ze gelukkig zijn (met
Hans, Abel, Saar, Kamiel,
Hans, Abel, Saar, Kamiel,
mij)/een fijn leven hebben"
Lars
Lars
"Dat we nooit doodgingen"
Fieke
Fieke
"Dat papa lekker kan slapen/
Joep
"We hier kunnen hier blijven/een nieuw huisje/een opgeruimd huis/een groot huis waar we allemaal bij elkaar wonen" "Veel werk/vaste baan /minder werk maar evenveel geld/ bedrijfsruimte"
broer minder lastig is" "Dat papa/mama gezond
Tom
Erik
is/blijft" "Een nieuwe man/leuke
Hans, Lars
vriend/ (stief)kind" "Meer vrije tijd/grote reis"
Joep
Lars
Zorg en aandacht voor ouders bestaan voor de kinderen uit studie2 uit hulp in het huishouden, zorg voor hun ouders als ze ziek zijn en troost voor verdrietige ouders. Een kind uit studie2 beschrijft hoe het een van de ouders troost omdat die ouder het kind mist als het bij de andere ouder is. Een ander kind troost de ouder als die verdrietig is over de relatie met de nieuwe partner. Het troosten gebeurt op verschillende manieren. Sommige kinderen van studie2 troosten de ouders zoals zijzelf getroost worden. Ze doen dat graag en zien ook dat het helpt. Veel kinderen uit studie2 troosten de ouders door hen niet lastig te vallen. Ze proberen bijvoorbeeld om minder snel kwaad te worden of door
29
minder ruzie te maken met hun broertjes/zusjes. Enkele kinderen beseffen echter dat verdriet uit het verleden niet altijd met troosten weg gaat: “Bij sommige dingen waar zij verdrietig over zijn daar kan je ook helemaal niks meer aan doen, want dat is al gebeurd maar sommige kan je wel gewoon mee helpen” (Abel, 70). Kinderen van studie2 zorgen voor hun ouders vanuit verschillende motieven. Enkele kinderen helpen hun ouders zodat ze dan weer aandacht van hun ouders krijgen. Enkele kinderen van studie2 vertellen dat ze niet voor hun ouders zorgen, omdat hun ouders zichzelf kunnen helpen. De kinderen van studie2 zeggen allemaal dat hun ouders meer voor hen zorgen dan andersom. 3.2 Zorg van ouders voor kind Loyaliteit impliceert een wederzijdse zorg voor elkaar. Om te kunnen zorgen voor het kind is het noodzakelijk dat het gedrag en behoeften van het kind erkend worden door de ouders. Sommige kinderen uit studie1 voelen niet altijd erkenning van hun gedrag en behoeften door hun ouders en willen tegelijkertijd loyaal zijn naar hun ouders. In een en hetzelfde bericht compenseren zij vaak de klacht over een ouder met begrip: “..xoxo ps: mijn moeder lijkt nu misschein niet zo aardig maar ze is heel lief en vertelt me alles en houdt super veel van me” (Villapinedo, 45-47). Sommige kinderen uit studie1 zijn verontwaardigd als ze zelf dingen moeten regelen rondom co-ouderschap. Deze verantwoordelijk maakt hen boos en verdrietig: "Mijn ouders zijn de hele tijd aan het zeuren dat ik moet kiezen bij wie ik ga wonen.. Dat vindt ik best vervelend. Want als ik zeg dat ik geen keuze wil maken zeggen ze dat ik dan dus eigenlijk wel heb gekozen. Ik weet niet wat ik moet zeggen tegen allebei want ik wil ze allebei niet teleur stellen" (Villapinedo, 65).
30
Ze voelen dat er niet aan hun behoeften wordt voldaan en voelen zich onvoldoende erkend. Op de eerste plaats willen ze beide ouders zien. Als dat door een van de ouders niet wordt toegestaan vindt het kind dat onrechtvaardig: ".. ik mag van mijn moeder thuis niet over mijn vader praten, ik mag op school niet over mijn vader praten en iedereen denkt dat mijn stiefvader mijn vader is. Dat is niet zo! Ik mis mijn vader heeel errug. Ik mag hem niet bellen, niet schrijven, ik durf het niet te vragen aan mijn moeder en mijn moeder doet net alsof ze gek is" (Villapinedo, T2). Op de tweede plaats vinden deze kinderen dat hun ouders te weinig tijd aan hen en teveel aan hun nieuwe partners besteden. Op de derde plaats willen ze dat de transitie van het ene naar het andere huis vreedzaam verloopt en niet zoals het volgende meisje beschrijft: “Dit weekend ga ik weer naar mijn moeder. Ik zie er tegenop. Mijn ouders praten niet met elkaar. We spreken af dat mijn vader ons, mijn broer en ik, halverwege brengt en mijn moeder haalt ons op een parkeerplaats op... Zo stom dat ze niet met elkaar praten. Waarom kunnen ze dat niet doen voor ons... Wij moeten alles regelen. Ik heb er geen zin in om van de ene naar de andere auto te lopen. Het went gewoon niet” (Villapinedo, 36-38). Bijna alle kinderen uit studie2 voelen zich voldoende erkend door beide ouders. De zorg die het kind uit studie2 van de ouders krijgt bestaat uit emotionele steun bij verdriet of problemen op school, praktische ondersteuning (bij het halen of brengen naar voetbal), de organisatie van de vrije tijd (beheer van agenda om bijvoorbeeld bij vriendjes te kunnen spelen) en de organisatie rondom het co-ouderschap. Bijna alle kinderen van studie2 begrijpen dat hun ouders niet meer bij elkaar zullen komen. Sommigen willen dat hun leven na de scheiding door kan gaan als vóór de scheiding. Zoals een jongen het verwoordt: "Gewoon zoveel mogelijk (voor het kind) als vroeger laten..ik zit op voetbal..op maandag, woensdag en donderdag. Ik ben van maandag tot en met woensdag bij mijn moeder. In plaats van dat mijn vader mij vroeger wegbracht, dat mijn moeder dat ook moet doen en dat er genoeg contact is tussen de vader en de moeder.. eigenlijk tussen het kind, de vader en de moeder, dat hij het leuk vindt om dan alleen bij de een en dan bij de ander te zijn.." (Abel, 143)
31
Bijna alle kinderen van studie2 vertellen hoe hun ouders de verantwoordelijkheid nemen over de invulling van het co-ouderschap. Zo vertelt een jongen wat een goede transitie is: “..niet weg fietsen als de voordeur open gaat, want mijn vader heeft dan nog twee tassen, die geeft hij dan gewoon rustig aan mijn moeder..die gooit ze niet zo van huppa..dat niet gelukkig” (Kamiel, 148). Een speciale vorm van erkenning die door enkele kinderen van studie2 genoemd wordt is de vader-zoon dag of vader-dochter dag. Daarbij mogen kinderen één dag alleen met hun vader op stap en deze exclusiviteit vinden ze fijn. Sommige kinderen van studie2 vertellen dat ze graag zouden willen dat beide ouders op hun verjaardag komen. Het is leuk dat ze door de scheiding dubbele cadeautjes krijgen maar het zou nog fijner zijn als beide ouders op de verjaardag aanwezig zijn. Tenslotte vertellen enkele kinderen hoe ze toestemming hebben om te mogen genieten bij beide ouders: "Mijn moeder vindt het nooit echt een probleem als ik extra bij mijn vader wil zijn.. mijn moeder vindt het ook wel fijn dat ik het fijn heb bij mijn vader" (Lars, 66-67). Een kind van studie2 krijgt weliswaar erkenning van de ouders, maar wil niet altijd getroost worden op de manier waarop de ouders dat doen. Het kind gaat liever naar boven om alleen de emoties te verwerken. Enkele kinderen vragen niet altijd aandacht voor hun gevoelens. Zij hopen dat hun ouders het vanzelf zien als ze boos of verdrietig zijn. 3.3 Klem zitten Als het kind aan de ene kant onterechte verantwoordelijkheid over het co-ouderschap heeft en tevens loyaal blijft aan de ouders komt het in een tweestrijd. Sommige kinderen uit studie1 schrijven over hoe boos, verontwaardigd of verdrietig ze zijn als hun ouders het coouderschap niet regelen. Een enkel kind uit studie2 schrijft ook over de zorg die het niet krijgt van een van de ouders: “Papa vindt mij wel lief. Ja, dat ligt niet aan hem dat hij mij niet kan ophalen want hij kan gewoon niet..omdat hij daar ook een werk heeft en hij.. Eigenlijk is het wel een
32
beetje overdreven maar..dan zegt hij zo van..’Ja ik kan mijn schatje niet alleen laten en mijn kinderen..’. Terwijl het maar ongeveer drie uurtjes weg is..” (Kim, 18-20). Aan de ene kant vindt hij het niet eerlijk dat zijn vader zoveel tijd aan zijn nieuwe gezin besteedt, aan de andere kant begrijpt hij het wel en vindt het eigenlijk ook weer niet nodig dat hij meer komt. In tegenstelling tot deze jongen hebben de meeste kinderen van studie2 niet het gevoel dat zij klem zitten tussen de ouders. Omdat hun ouders overleggen, flexibel omgaan met het schema van co-ouderschap en de verantwoordelijkheid nemen over het coouderschap. Kinderen van studie2 voelden zich daarentegen wel verscheurd toen hun ouders ten tijde van de scheiding conflicten hadden. Net als de kinderen van studie1 vinden ze het moeilijk als hun ouders ruzie hebben. 3.4 Ouderlijke conflicten Kinderen van studie1 zijn boos en verdrietig over ouderlijke conflicten want ze voelen zich verscheurd omdat ze loyaal willen zijn naar beide ouders. Het kind krijgt dan de neiging om als bemiddelaar op te treden: "Gisteren was mama overstuur en daardoor ik ook. Ik was in mijn kamer maar hoorde haar huilen en schreeuwen aan de telefoon. Pa, wil je gewoon mijn aliementacie betalen? ik beloof je dat mama niets krijgt van die 152 euro" (Villapinedo, 15-16). De kinderen van studie2 die zich conflicten konden herinneren tijdens de scheiding verstopten zich tijdens het conflict, gingen buiten spelen, wisten niet wat ze moesten zeggen, of waren bang dat ze door inmenging de situatie zouden verslechteren. Bijna alle kinderen wilden ruzies van hun ouders niet horen en niet zien: “..dan doe ik zo mijn ogen dicht gewoon .. Ik ga er niet mee in discussie dat het niet nog erger wordt ..” (Kim, 100-102). Ze vertelden het niet tegen anderen en praatten er amper over met broers en zussen. Enkele kinderen stapten wel op hun ouders af bij ouderlijke conflicten. Zij vroegen aan hun ouders of het iets zachter kon of waarom ze ruzie hadden. Ze wachtten het antwoord vervolgens niet af, renden snel weer naar boven. Een jongen vond een eigen oplossing bij ouderlijke conflicten:
33
“Ik probeerde de ruzies soms te stoppen..ik probeerde zo'n hard geluid te maken waar ze altijd van schrokken maar dat werkte deze keer niet..ik hou altijd een Jenga steentje bij me voor als ze weer ruzie krijgen..dan gooi ik dat keihard op de grond van: 'Hou nou eens op'..” (Lars, 102-109). Enkele kinderen uit studie2 maken een onderscheid in ouderlijke conflicten en meningsverschillen. Meningsverschillen zijn minder beladen met negatieve emoties en de kinderen hebben er het vertrouwen in dat het tussen de ouders wel weer goed komt. Ze begrijpen dat je over de invulling van het co-ouderschap moet praten en dat afspraken soms niet worden nagekomen: "Vorige keer had mijn vader eten gekookt en toen..zou mijn vader ons ophalen..maar mijn moeder die had van tevoren ons iets te eten gegeven, dus daarover was een beetje ruzie (vraag van de interviewer of dat dan vervelend is)..Nee, niet echt, met sommige dingen dan denken ze er anders over en hebben ze een klein conflict" (Abel, 55-63). De ouderlijke conflicten zijn bij bijna alle kinderen uit studie2 na de scheiding gestopt. Enkele kinderen zijn van streek als er nu nog conflicten zijn tussen de ouders, of conflicten tussen één van de ouders en hun nieuw partner. Alle kinderen uit studie2 kregen citaten voorgelegd uit studie1 over ouderlijke conflicten. Vervolgens werd hen gevraagd wat ze de kinderen zouden adviseren. De kinderen van studie2 hebben een ander advies aan die kinderen dan wat ze zelf durfden te doen. Ze adviseren deze kinderen om te praten met hun ouders als deze ruzie hebben. Maar dat deden ze zelf bijna nooit in een vergelijkbare conflictueuze situatie. Volgens één van de kinderen van studie2 moet je daarvoor "wat brutaler zijn”. Kinderen uit studie2 hebben een duidelijke visie over de oplossing van ouderlijke conflicten. Ze vinden dat ouders als vrienden met elkaar om moeten gaan. Ze maken daarbij een vergelijking met hun eigen leven. Als zij iemand op school in de klas niet aardig vinden moeten ze dat kind toch ook gewoon blijven aankijken? Ze zijn van mening dat ouders op een vriendschappelijke manier met elkaar om moeten gaan na de scheiding en in elk geval met elkaar moeten praten.
34
3.5 Ouderlijk overleg Enkele kinderen uit studie1 schrijven dat er helemaal geen communicatie is tussen de ouders. Ze vinden dat een lastige situatie. De kinderen van studie2 hebben daarentegen ouders die in min of meerdere mate met elkaar overleggen. Twee kinderen uit studie2 zeggen er niets over, maar daar is er ook niet naar gevraagd. De helft van de ouders uit studie2 ontmoet elkaar voor overleg. De andere ouders hebben via mail of telefoon contact met elkaar. De communicatie gebeurt, voor zover het kind ervan op de hoogte is, op vaste tijdstippen. De frequentie van het overleg varieert van maandelijks tot dagelijks. De inhoud gaat over de verdeling van wie het kind waar en wanneer ophaalt, waar het kind is, hoe verjaardagen en vakanties zijn geregeld. Enkele kinderen van studie2 zeggen dat ze niet weten wat hun ouders bespreken. Bijna alle kinderen uit studie2 vertellen dat hun ouders het co-ouderschap regelen, dat de ouders een flexibele omgang met het schema hebben en dat de communicatie tussen de ouders zonder ruzie gebeurt: "(Ik heb) nooit (het gevoel dat ik klem zit). Ik was een keer extra naar mama, en daar deed hij niet moeilijk over en toen ik een keer een dag later bij papa kwam omdat ik moest voetballen deed hij daar ook niet moeilijk over" (Joep, 77-80). Een enkel kind van studie2 probeert via ouderlijk overleg te zorgen dat haar ouders elkaar aardig vinden: “..een beetje ervoor zorgen dat ze stiekem weer bij elkaar komen door bijvoorbeeld te zeggen ik wil heel graag een dagje met zijn allen naar het zwembad, dan komen ze samen en dan moeten ze overleggen..ervoor zorgen dat ze elkaar niet haten, niet van ik wil bij je terug want dat zal niet gebeuren, maar ervoor zorgen dat ze elkaar wel gewoon aardig vinden..” (Lea, 70). Loyaliteit is een verbondenheid tussen het kind en de ouders. De resultaten van de nabijheid die het kind ervaart naar de ouders worden gepresenteerd in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk.
35
3.6 Afstand/nabijheid van kind naar vader en moeder De meeste informatie over de afstand/nabijheid tussen het kind en de ouders komt uit de data van studie2. Daarom worden de resultaten van afstand/nabijheid via de tekeningen, relatiediagrammen en interviews uit studie2 gerapporteerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de emotionele nabijheid die zij voelen naar hun ouders en hoe zij de geografische afstand ervaren doordat ze bij beide ouders wonen. Veel kinderen van studie2 missen de andere ouder wel eens als ze bij de ene ouder zijn. Als ze bij de moeder zijn en iets willen vertellen aan de vader wachten ze daar vaak mee tot ze weer bij de vader zijn en vice versa. Als ze tussendoor toch contact opnemen met de andere ouder gaat dat via Facebook, telefoon, berichten op iPad, of Facetime. Bijna alle kinderen van studie2 voelen zich emotioneel verbonden met beide ouders, doen graag dingen met hen samen en vinden hun ouders lief, zoals een van de kinderen het in dit voorbeeld uitdrukt: "..als ik bijvoorbeeld moeilijk heb dat er gewoon iets heel ergs gebeurt bijvoorbeeld: hele goede vrienden, daar de opa van, die is gestorven en die was altijd heel vrolijk .. en dan mis je hem ook .. en hij ligt hier op het kerkhof en als ik dan bij mijn mama ben dan gaan we soms... een bloemetje leggen op het kerkhof dus zo helpt mama mij ook" (Peter, 89). De afstand die de kinderen van studie2 ervaren van zichzelf tot de vader en tot de moeder is letterlijk gemeten op de tekeningen en de relatiediagrammen. Vervolgens werd de afstand naar de moeder gedeeld door de afstand naar de vader. Een cijfer onder de 1 wil zeggen dat de afstand naar de vader groter is dan naar de moeder. Er is naar de correlatie gekeken van de uitslag van de tekening en het relatiediagram van elk kind (zie figuur 5). Daarbij hebben de meeste kinderen een consistente samenhang van de afstand in de tekening en de relatiediagram. Drie kinderen vormen daarop een uitzondering (zie figuur 5. Kind 1,7 en 10).
36
Figuur 5. Correlatie tekening- relatiediagram
Figuur 5. X-as ≤ 1= afstand naar moeder kleiner of gelijk aan afstand naar vader in tekening. Y-as ≤ 1= afstand naar moeder kleiner of gelijk aan afstand naar vader in relatiediagram.
Deze drie kinderen hebben in de tekening weliswaar een grotere afstand naar de moeder maar in het relatiediagram juist weer een grotere afstand naar de vader. Ter illustratie is van een van deze kinderen de tekening naast het relatiediagram gelegd (zie figuur 6) waarbij de afstand naar de moeder groter is bij de tekening en de afstand naar de vader bij het relatiediagram (zie figuur 7).
37
Figuur 6.
Figuur 7.
Figuur 6. Twan tekent zijn moeder,
Figuur 7. Twan tekent zijn moeder en vader
zijn vader en zichzelf
In de interviews is deze consistentie niet te horen. Deze drie kinderen vertellen dat ze evenveel nabijheid naar hun moeder als hun vader voelen. Dit blijkt onder andere uit wat een van deze kinderen over de ouders vertelt: "..hoe ze doen en zo, gewoon aardig, soms ook wel een beetje boos maar dat hoort erbij en ja.. dat eigenlijk.. en troosten en zo" (Kamiel, 74) Een mogelijke verklaring voor de verschillende score in tekening en relatiediagram zou kunnen zijn dat de kinderen letterlijk de titel van de tekenopdracht volgden ("teken jezelf, je vader en je moeder"). Twee van de drie kinderen deden dit (zie figuren 8 en 9).
38
Figuur 8.
Figuur 9.
Figuur 8. Tom maakt collage van zichzelf, zijn
Figuur 9. Kamiel tekent zijn vader en moeder
vader en zijn moeder
In figuur 10 is de correlatie te zien van de nabijheid naar de vader en naar de moeder in het relatiediagram. Tien van de kinderen van studie2 tekenen evenveel nabijheid naar hun vader als naar hun moeder.
39
Figuur 10. Correlatie afstand kind-vader en kind-moeder in relatiediagram
Figuur 10. De minimale kind-ouder afstand is 0 (heel nabij), de maximale afstand is 5. Kinderen op de lijn tekenen dezelfde afstand naar hun vader als naar hun moeder.
Bij vier kinderen is er bij het relatiediagram minder afstand naar de moeder, bij één kind is er iets meer afstand naar de moeder (zie figuur 10, kind 11). In het interview zegt dit laatste kind weliswaar dat het zijn moeder iets strenger vindt en iets meer tijd bij de vader doorbrengt, maar er is niet verder gevraagd of dat de reden was om het relatiediagram zo in te tekenen. De meest opvallende score komt van kind 6 die het grootste verschil heeft in nabijheid tussen de vader en de moeder (zie figuur 10, kind 6). De tekeningen en het relatiediagram van dit kind werden nader onderzocht (zie figuur 11 en 12). Het kind tekent zijn moeder heel dichtbij, in dezelfde cirkel van het relatiediagram als waar hij zelf staat (zie figuur 11). Ook bij de tekening staat de moeder dichter bij het kind dan de vader (zie figuur 12). Tevens vertelt het kind dat hij zijn moeder liever vindt dan zijn vader, omdat de moeder meer voor hem zorgt. Er is dezelfde mate van nabijheid te zien bij de tekening, het relatiediagram en wat het kind in het interview vertelt.
40
Figuur 11.
Figuur 12.
papa mama kind
Figuur 11. Kim plaatst zijn ouders ten opzichte van
Figuur 12. Kim tekent zichzelf, zijn moeder en
zichzelf in het relatiediagram.
vader
Een ander kind tekent eveneens een verschil in nabijheid naar zijn vader en moeder in zowel het relatiediagram als de tekening (zie figuren 13 en 14). In het interview vertelt hij dat hij meer van zijn moeder houdt omdat zij meer voor hem zorgt, maar verderop spreekt hij ook waarderend over zijn vader, omdat die heel open naar hem is: "..als ik verdrietig ben vraagt mama meestal wat er is en dat doet papa ook..Papa zegt ook: als er iets vervelends is mag je het altijd aan mij vertellen.." (Joep, 36).
41
Figuur 13.
Figuur 14.
Figuur 13. Joep plaatst zijn vader en moeder ten
Figuur 14. Joep tekent zijn moeder, zichzelf en zijn
opzichte van zichzelf in het relatiediagram.
vader.
Op één kind na vertellen alle kinderen van studie2 dat beide ouders hen nabij zijn en ze zich gesteund voelen door beide ouders. Dat ene kind zou graag meer contact met zijn vader willen, hij zou willen dat zijn vader hem vaker zou ophalen. De verdeling van het aantal dagen dat het kind van studie2 bij de vader doorbrengt varieert van een weekend tot 7 dagen per 2 weken. Er werd gekeken naar de correlatie tussen de nabijheid die het kind voelt en het aantal dagen dat een kind bij de vader doorbrengt. De nabijheid werd geanalyseerd door in het relatiediagram het aantal ringen naar de vader minus de moeder te nemen (zie figuur 15). Enkele kinderen van studie2 die slechts één weekend per twee weken met hun vader doorbrengen voelen toch evenveel nabijheid naar hun vader als moeder (figuur 15, kind 3 en 4). Zij vertellen echter in de interviews dat ze meer tijd met hun vader zouden willen doorbrengen: “..niet zoals bij mij, dat vind ik echt niet leuk.. Ik ben maar vier dagen in de maand bij mijn vader en de rest bij mijn moeder..” (Jip, 130).
42
Figuur 15. Correlatie nabijheid relatiediagram en aantal dagen
Figuur 15. X-as = afstand relatiediagram vader minus afstand relatiediagram moeder. 0=heel nabij. Y-as = aantal dagen dat kind bij vader is per 2 weken.
Enkele kinderen van studie2 verwachten geen exacte verdeling van de tijd die ze met beide ouders doorbrengen maar willen wel vaker dan eens per maand hun vader zien, zoals het volgende kind vertelt: "..mij maakt het niet zoveel uit, als ik hem (vader) niet zou zien zou ik dat vervelend vinden..of één keer in de maand.." (Joep, 111). Van studie2 zeggen sommige kinderen dat ze wel meer tijd met hun vader zouden willen doorbrengen maar dat kan niet omdat hun vader hard moet werken of omdat de geografische afstand tussen de ouders erg groot is. De geografische afstand tussen de huizen van hun ouders verschilt bij de kinderen van studie2. Sommige ouders wonen op twee uur rijden bij elkaar vandaan, anderen op loopafstand van elkaar:
43
"Als het nog niet zo laat is, ik ben bijvoorbeeld net uit school en mijn huiswerk is allemaal klaar, dan mag ik eigenlijk ook wel direct van papa naar mama toe.. Tenminste als die dan thuis is.." (Peter, 64). Sommige kinderen van studie2 zouden wel graag willen dat hun ouders op loopafstand van elkaar woonden: "..dat je gewoon kan fietsen..of schuin er tegenover.." (Akira, 49). Er is onderzocht of kinderen van studie2 contact met de andere ouder opnemen als ze bij de ene ouder zijn. Alle kinderen van studie2 mogen tussendoor contact met de andere ouder opnemen als ze bij de ene ouder zijn. De meeste kinderen van studie2 wachten echter meestal tot ze weer bij die andere ouder zijn. Sommige kinderen vertellen hoe ze alleen contact met de andere ouder opnemen als er een reden voor is: "Heel soms als we dan heel lang niet bij papa zijn dan bel ik wel eens..bijvoorbeeld bij Nieuwjaar had ik ook gebeld..en bijvoorbeeld toen die man die daar woont was overleden, dat was onze oude buurman, toen heb ik ook gebeld.." (Hans, 25-27). Een uitzondering hierop vormt één kind van studie2, die elke avond belt met de andere ouder. De meeste kinderen van studie2 nemen niet zo snel contact op met de andere ouder maar het is niet uit de interviews te halen waarom deze kinderen dat niet doen. Met deze laatste paragraaf over nabijheid zijn de resultaten gepresenteerd om de loyaliteitsbeleving van het kind van 7-12 jaar nader te verkennen. De loyaliteitsbeleving hangt samen met de mate waarin het kind voor de ouders wil zorgen door hen te troosten en te helpen, hoe de ouders voor het kind zorgen, of en hoe het kind klem zit, hoe het kind met ouderlijke conflicten omgaat, of en hoe de ouders overleggen, hoe dichtbij het kind tot de ouders staat, of er verschil is in nabijheid naar de vader en de moeder en het contact dat het kind tussendoor met de andere ouder heeft. Deze factoren samen bepalen hoe de loyaliteitsbeleving is van het kind. De samenhang van de factoren wordt in het laatste hoofdstuk beschreven.
44
H4 Discussie De loyaliteitsbeleving naar de vader en de moeder van het kind van 7 tot en met 12 jaar na scheiding is onderzocht. Er is voorheen al onderzoek gedaan naar de gevolgen van scheiding. Daarbij zijn loyaliteitsconflicten van het kind vaak als oorzaak aangewezen voor problemen die het kind na een scheiding ondervindt. Het kind voelt zich klem zitten tussen de ouders en deze verscheurdheid gaat gepaard met een grotere kans op het ontwikkelen van probleemgedrag (Amato & Afifi, 2006; Buchanan, Maccoby, & Dornbusch, 1991; Kelly & Johnston, 2001; Schum & Stolberg, 2007). De leeftijdsgroep van kinderen van 7 tot en met 12 jaar is echter weinig onderzocht met betrekking tot de loyaliteit naar beide ouders en daarom werd dit verkennend onderzoek gedaan. Dit onderzoek gebruikte andere instrumenten om de loyaliteitsbeleving te onderzoeken dan de al bestaande onderzoeken (Buchanan et al., 1991; Schum & Stolberg, 2007). De valkuil van de bestaande vragenlijsten, zoals de Coparenting Behavior Questionnaire van Schum en Stolberg (2007) is dat de negatieve vragen over de ouders het kind mogelijk in een loyaliteitsconflict brengen. Om het kind zo objectief mogelijk te onderzoeken werden er in dit onderzoek diepte-interviews gehouden waarbij werd doorgevraagd op de loyaliteitsbeleving. Het kind stond daarbij centraal en om de loyaliteitsbeleving vanuit een breed perspectief te onderzoeken zijn er verschillende databronnen geselecteerd. De eerste databron (studie1) bestond uit berichten die op internet fora zijn geplaatst door kinderen van 7-12 jaar van gescheiden ouders (www.Villapinedo.nl; www.kinderenvangescheidenouders.nl). Studie1 bestond uit 45 berichten die kinderen op internet fora plaatsten. De tweede databron (studie2) was een gelegenheidssteekproef van kinderen van 7 tot en met12 jaar. Studie2 bestond uit een onderzoeksgroep van 16 kinderen, 4 meisjes en 12 jongens. Deze kinderen maakten een tekening, positioneerden hun ouders ten opzichte van zichzelf in een relatiediagram en vertelden in een diepte-interview over hun ervaringen met de scheiding van hun ouders. Wat in het algemeen opviel is dat kinderen van zowel studie1 als studie2 heel open schrijven en vertellen over hun gevoelens van loyaliteit. Ze hebben weinig schroom om hun gevoelens uit te drukken. De kinderen van studie1 en studie2 schrijven of vertellen dat ze boos
, verontwaardigd
en verdrietig
zijn of waren over de scheiding. Gevoelens
van boosheid en verdriet werden ook in het onderzoek van Hetherington en Stanley-Hagan (1999) gevonden. Hetherington en Stanley-Hagan vonden echter ook gevoelens van schuld en schaamte maar deze werden bij de kinderen van in elk geval studie2 niet gevonden.
45
De kinderen van studie2 begrepen dat hun ouders uit elkaar wilden omdat hun ouders steeds ruzie hadden en de kinderen voelden daarover geen schuld of schaamte. Een verklaring voor het ontbreken van schuldgevoelens zou kunnen zijn dat de kinderen van studie2 duidelijk van hun ouders te horen hebben gekregen dat de scheiding niet hun schuld was. Of dit werkelijk zo is gebeurd dat is niet specifiek in dit onderzoek gevraagd. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van gevoelens van schaamte kan zijn dat de kinderen van studie2 allemaal andere kinderen kenden van gescheiden ouders, maar ook dat is niet specifiek aan de kinderen van studie2 gevraagd en zou interessant zijn voor een vervolgonderzoek. De werving van de kinderen voor studie2 kan tot een bias hebben geleid, doordat ouders die hun kinderen voor dit onderzoek hebben opgegeven, of in ieder geval toestemming hebben gegeven, waarschijnlijk niet met hun kind of kinderen in een conflictsituatie zaten. De loyaliteitsbeleving werd onderzocht via de thema's zorg van kind, zorg voor kind, klem zitten, ouderlijke conflicten, ouderlijke overleg en nabijheid. In deze conclusie worden soms de resultaten uit studie1, soms uit studie2 en soms uit beide studies gebruikt. Omdat er echter bij de kinderen uit studie2 kon worden doorgevraagd, werden de bevindingen van studie2 vaker beschreven. Allereerst wordt de nabijheid die het kind voelt naar beide ouders beschouwd. 4.1 Nabijheid Omdat bij de kinderen van studie1 niet kon worden doorgevraagd hoe zij de band met hun ouders beleefden zijn vooral de data van studie2 gebruikt. De nabijheid die het kind naar beide ouders voelde werd onderzocht door middel van diepte-interviews, tekeningen en relatiediagrammen. De meeste kinderen van studie2 voelden ongeveer evenveel nabijheid naar hun vader als naar hun moeder. Deze resultaten kwamen uit de diepte-interviews, de tekeningen en de relatiediagrammen. Die nabijheid is er volgens de kinderen, doordat beide ouders lief en aardig voor hen zijn. De kinderen hebben het gevoel dat ze bij problemen bij hun ouders terecht kunnen en de ouders troosten hen bij emotionele gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld een sterfgeval. De kinderen van studie2 voelden zich erkend en niet zozeer klem gezet door hun ouders. Ze voelden (bijna) geen loyaliteitsconflict. Onderzoeken van zowel Amato en Afifi (2006) als Buchanan, Maccoby, en Dornbusch (1991) beschreven daarentegen hoe kinderen na een scheiding klem kwamen te zitten tussen hun ouders. Een mogelijke verklaring van dit verschil in beleving kan de leeftijd zijn. In het onderzoek van Amato en Afifi zijn adolescenten en jong volwassenen onderzocht
46
en zij hebben mogelijk een andere loyaliteitsbeleving dan de kinderen van dit onderzoek die tussen 7 en 12 jaar zijn. Een andere mogelijke verklaring is het instrument dat is gebruikt. In het onderzoek van Buchanan et al. is een vragenlijst gebruikt die de verscheurdheid door middel van negatieve vragen testte (Buchanan et al., 1991; Schum & Stolberg, 2007). In studie2 gaven de combinatie van tekeningen, relatiediagrammen en interviews een breed perspectief op de loyaliteitsbeleving van kinderen van 7-12 jaar. Zo toonde een kind enerzijds in het relatiediagram meer nabijheid naar de moeder, maar dat werd in een interview gecompenseerd doordat het kind positief praatte over de nabijheid die het voelde naar zijn vader. De kinderen van studie2 kregen meestal erkenning van hun ouders voor de behoeften die zij hebben. Dat is niet altijd zo voor kinderen van studie1. 4.2 Zorg voor het kind Kinderen van studie1 waren verontwaardigd indien zij zelf verantwoordelijk werden gemaakt voor de invulling van het co-ouderschap. Ze wilden dat de ouders de volledige verantwoordelijkheid op zich namen, zodat zij niet hoefden te kiezen tussen hun ouders. Als ze wel moesten kiezen werden ze verdrietig en boos. Ze hadden dan de neiging om als bemiddelaar op te treden voor hun ouders. Kinderen van studie1 vonden dat ze recht hebben op zorg van hun ouders. Die zorg kregen kinderen van studie2 wel. Kinderen van studie2 formuleerden waardoor zij vonden dat er goed voor hen gezorgd werd. Goede zorg betekende voor hen dat ze beide ouders zien, dat ze genoeg tijd met beide ouders doorbrengen, dat de transitie van het ene naar het andere huis vreedzaam verloopt, dat beide ouders op hun verjaardag komen en dat de ouders het co-ouderschap op zich nemen, zodat het kind zijn leefwereld zoveel als mogelijk hetzelfde blijft als vóór de scheiding. Kinderen van studie2 wilden dat het leuk is in beide huizen en wilden dat hun ouders daar voor zorgen. Ze wensten niet zozeer inspraak in de invulling van het co-ouderschap. Dit is in tegenspraak met het onderzoek van Cashmore (2011) dat concludeert dat kinderen zeggenschap willen over de invulling van het co-ouderschap. Een mogelijke verklaring voor het verschil met dit onderzoek kan zijn dat in dat onderzoek 22 van de 47 scheidingen problematisch waren. Maes, De Mol, en Buysse (2011) bevestigden echter de bevindingen dat het kind erkend wil worden in zijn behoefte en dat het kind wil dat de ouders verantwoordelijk zijn voor de invulling van het co-ouderschap. In focusgroepen van kinderen van 11 jaar en 14 jaar vertelden kinderen dat ze wilden meepraten maar geen verantwoordelijkheid wilden over de invulling van het co-ouderschap na scheiding.
47
Beslissingsbevoegdheid bracht hen in een loyaliteitsconflict omdat ze dan moesten kiezen tussen beide ouders. Een goede regeling was volgens de kinderen van het onderzoek van Maes et al. dat ouders kijken naar wat het kind nodig heeft en daarop het co-ouderschap afstemmen. Dan voelde het kind zich erkend door de ouders (Maes et al., 2011). Erkenning van de behoeften van het kind gaan moeizaam samen met ouderlijke conflicten. Kinderen van zowel studie1 als studie2 hadden moeite met ouderlijke conflicten. 4.3 Communicatie tussen ouders Kinderen uit studie1 schreven hoe ze soms last hadden van ouderlijke conflicten na de scheiding. Kinderen van studie2 hadden ook last van de ouderlijke conflicten ten tijde van de scheiding maar de meeste ouderlijke conflicten waren na de scheiding verdwenen. De kinderen van studie2 konden nog goed de spanning verwoorden van die ruzies. Kinderen van studie2 hielden het liefst hun oren en ogen dicht als hun ouders ruzie hadden. Ze hoopten dat het snel voorbij zou gaan en zeiden er meestal niets van, omdat ze bang waren dat het de situatie zou verergeren. Ze zouden wel willen zeggen dat de ouders op moesten houden maar dat deden ze niet. De kinderen van studie2 begrepen dat de scheiding voor hun ouders een oplossing is maar vonden het soms voor zichzelf nog wel erg. Hetherington en Stanley-Hagan (1999) bevestigden dat kinderen in een gescheiden maar harmonieuze situatie van het co-ouderschap beter af zijn dan kinderen die in een voortdurend conflictueuze situatie tussen hun niet-gescheiden ouders in blijven zitten. De ouders zijn in een harmonieuze ouderschapsrelatie beter in staat om hun kinderen een autoritatieve opvoeding te geven en hier vaart het kind wel bij. Hetherington en StanleyHagan (1999) merkten vervolgens op dat het contact met de vader na een scheiding vooral belangrijk is voor de jongens. In dit onderzoek is echter niet bevestigd dat het contact met de vader vooral belangrijk is voor de jongens. Evenveel meisjes als jongens uit studie1 en studie2 wensten meer contact met hun vader. Er was geen verschil in sekse te vinden met betrekking tot de vaderrol na de scheiding. Om dit verschil met het onderzoek van Hetherington en Stanley-Hagan (1999) nader te verklaren zou een grotere steekproef nodig zijn die de rol van de vader na scheiding onderzoekt. Contact met de andere ouder als kinderen bij de ene ouder zijn, was voor alle kinderen van studie2 toegestaan. De meeste kinderen van studie2 wachtten echter uit zichzelf vaak met het vertellen van hun belevingen totdat ze weer bij die andere ouder waren. Alleen bij een bijzondere gelegenheid namen ze tussendoor contact met de andere ouder op. Er is niet
48
doorgevraagd of deze kinderen dit niet doen omdat ze daaraan geen behoefte hadden, uit loyaliteit naar die ene ouder of door iets anders. Vervolgonderzoek zou daarover uitsluitsel kunnen geven. Behalve contact tussen de het kind en de ouder was ook het oudercontact onderling onderzocht. Ouders van kinderen van studie1 hadden daarentegen niet altijd overleg met elkaar. Kinderen van studie1 begrepen niet waarom ouders dat niet voor de kinderen konden doen. Alle ouders van kinderen van studie2 hadden overleg met elkaar. Vreedzaam overleg tussen ouders na de scheiding gaf de kinderen van zowel studie1 als studie2 het gevoel dat er voor hen gezorgd wordt. 4.4 Het zorgende kind De kinderen van studie2 hadden emotionele en praktische zorg voor hun ouders. Kinderen hebben verdriet als hun ouders verdriet hebben en ze probeerden zichzelf te ontzien als hun ouders verdriet hadden zodat ze de ouders minder belastten. Kinderen van studie2 ontzagen de ouders die het moeilijk hadden door hen bijvoorbeeld niet te laten merken als ze boos waren. Kinderen van studie2 zorgden ook praktisch voor hun ouders door in het huishouden te helpen en een beetje voor hen te zorgen als ze ziek waren. Het is niet erg als kinderen hun ouders ontzien mits dat hun eigen ontwikkeling niet belemmert. Indien de zorg voor de ouders het kind wel in zijn ontwikkelingstaken belemmert kan men spreken van 'parentificatie' (Jurkovic, Thirkield, & Morrell, 2000). Er waren geen aanwijzingen dat dit speelde bij de kinderen van studie2. 4.5 Kanttekeningen bij dit onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek De belangrijkste kanttekening is dat de kinderen van studie2 een selecte onderzoeksgroep vormen. Het waren kinderen die na de scheiding in een relatief gunstige situatie zaten. Ouders die werkelijk in een conflictueuze scheiding zitten, zullen minder snel geneigd zijn om hun kind voor dit onderzoek op te geven. Daarom zijn de conclusies van dit onderzoek niet te veralgemeniseren naar een bredere groep kinderen van 7 tot en met 12 jaar na een scheiding. Indien bijvoorbeeld de veiligheid van het kind thuis in gevaar is, is het wellicht belangrijk om de invulling van het co-ouderschap niet alleen bij de ouders te laten en het kind juist een stem te geven bij de invulling van het co-ouderschap. Omdat de loyaliteitsbeleving van kinderen van 7 tot en met 12 jaar in scheiding weinig is onderzocht zou het zou een interessant vervolgonderzoek zijn om dit onderzoek bij een groep kinderen van 7-12 jaar uit te voeren waarvan de ouders in een vechtscheiding zitten.
49
Een kanttekening bij studie1 van dit onderzoek is dat de berichten die kinderen schreven kort zijn. Doorvragen op een belangrijk thema als 'nabijheid' was daardoor niet mogelijk. Het zou een aanvulling zijn om, behalve de berichten op het internet, ook een diepte-interview met deze kinderen te houden en ze een tekening en relatiediagram te laten maken. Dit zou een breder perspectief geven op de informatie die het kind op het forum zette. Daarmee zou ook een andere kanttekening worden verholpen, namelijk de onzekerheid over de ware identiteit van het kind dat het bericht schreef. Een laatste kanttekening bij dit onderzoek is dat studie2 de combinatie van de diepteinterviews, tekeningen en relatiediagrammen is uitgevoerd bij slechts 16 kinderen. Om te kijken of de conclusie omtrent nabijheid in de ouder-kind relatie tevens voor meerdere kinderen in scheiding telt, zou een grotere steekproef moeten worden gedaan op bijvoorbeeld scholen waarbij kinderen van 7 tot en met 12 jaar door middel van diepte-interviews, tekeningen en relatiediagrammen worden onderzocht. 4.6 Implicaties voor de praktijk De kinderen van studie2 hadden geen grote loyaliteitsconflicten. Kinderen van studie2 wensten in eerste instantie dat hun ouders weer bij elkaar zijn, maar weten tegelijkertijd dat dit onmogelijk is. De nadruk in de wetenschappelijke literatuur ligt op de verscheurdheid die kinderen voelen. In de praktijk zijn ouders wellicht meer gebaat met het krijgen van handvatten over hoe om te gaan met hun kinderen na een scheiding in plaats van een berisping over dat ze het kind klem zetten. Het is voor de hulpverleners die met ouders in scheiding werken goed om te bespreken hoe ze kunnen omgaan met de behoeften van hun kinderen na een scheiding en de loyaliteitsbeleving van de ouders. De kinderen van dit onderzoek vertelden helder dat ze erkenning wilden van hun behoeften zonder dat zij na de scheiding tussen de ouders moesten kiezen. Kinderen van dit onderzoek wilden beide ouders zien en wilden dat ouders de verantwoordelijkheid over het co-ouderschap op zich namen zodat: "..hij het leuk vindt om dan alleen bij de een en dan bij de ander te zijn.." (Abel, 143)
50
Literatuur Afifi, T. D. (2003). 'Feeling Caught' in Stepfamilies: Managing Boundary Turbulence through Appropriate Communication Privacy Rules. Journal of Social and Personal Relationships, 20(6), 729-755. doi:10.1177/0265407503206002 Amato, P. R. (2010). Research on Divorce: Continuing Trends and New Developments. Journal of Marriage and Family, 72(3), 650-666. doi: 10.1111/j.17413737.2010.00723.x Amato, P. R., & Afifi, T. D. (2006). Feeling caught between parents: Adult children’s relations with parents and subjective well-being. Journal of Marriage and Family, 68(1), 222-235. Armsden, G., & Greenberg, M. (1989). The Inventory of Parent and Peer Attachment: Individual Differences and their Relationship to Psychological Well-Being in Adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 16(6), 427-454. Bastiaensen, P. A. C. M (2001). Belaste Pleegouders en Verscheurde Kinderen? Onderzoek naar de wijze waarop pleegouders de opvoedingssituatie beleven en pleegkinderen de relatie met het pleeggezin en het gezin van oorsprong beleven (dissertatie). Katholieke Universiteit, Nijmegen. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Boer de, G. M. M. (2008). Een testinstrument voor meisjes met gescheiden ouders. Onderzoek naar het toetsen van een verband tussen ouderlijke scheiding voor het 6e jaar, ontwikkeling in de scharnierleeftijd en internaliserende problemen bij 8-jarige meisjes (doctoraalscriptie). Universiteit van Amsterdam. Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B. R. (1986). Tussen geven en nemen: over contextuele therapie. Haarlem: De Toorts.
51
Braithwaite, D. O., Toller, P. W., Daas, K. L., Durham, W. T., & Jones, A. C. (2008). Centered but not caught in the middle: Stepchildren's perceptions of dialectical contradictions in the communication of co-parents. Journal of Applied Communication Research, 36(1), 33-55. doi: 10.1080/00909880701799337 Bronfenbrenner, U. (1979). The Ecology of Human Development. Experiments by nature and design. Cambridge: Harvard University Press. Bryman, A. (2001). Social Research Methods. New York: Oxford University Press. Buchanan, C. M., Maccoby, E. E., & Dornbusch, S.M. (1991). Caught between Parents: Adolescents' Experience in Divorced Homes. Society for Research in Child Development, 62(5), 1008-1029. Cashmore, J. (2011). Children's participation in family law decision-making: Theoretical approaches to understanding children's views. Children and Youth Services Review, 33, 515-520. doi: 10.1016/j.childyouth.2010.05.008 Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Relatie en gezin aan het begin van de 21ste eeuw (publicatie). Den Haag: OBT bv. Centraal Bureau voor de Statistiek-a (2012). Opgehaald 20 juni, 2013, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37943ned&D1=429432&D2=(l-15)-l&VW=T Centraal Bureau voor de Statistiek-b (2012). Opgehaald 20 juni, 2013, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37192&D1=2-3,2832,49,59-61&D2=a&VW=T Centraal Bureau voor de Statistiek-c (2012). Opgehaald 20 juni, 2013, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37192&D1=4361&D2=a&HD=130419-1505&HDR=T&STB=G1
52
Delfos, M. (2000). Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar. Amsterdam: SWP.
Den Boon, C. A., & Geeraerts, D. (2005). Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Opgehaald 26 juni, 2013, van http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=loyaliteit&lang=nn Dunn, J., & Deater-Deckard, K. (2001). Children's views of their changing families. (Published for the Joseph Rowntree Foundation by YPS). York: York Publishing Services Ltd. Gardner, R. A. (1998). The parental alienation syndrome: A guide for mental health and legal professionals. Creskill, New Jersey: Creative Therapeutics, Inc. Garritsen, L.P., & Simons, L.E. (2012). Ouderkind coalities na een scheiding. Onderzoek naar ouderkind coalities na een scheiding en de invloed van ouderlijke conflicten en contactfrequentie (masterscriptie). Universiteit van Utrecht. Opgehaald van http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2012-0810200523/Mastherthesis%20Garritsen,%20LP-3649555%20en%20Simons,%20LE3482375.pdf Hetherington, E. M., & Stanley-Hagan, M. M. (1999). The Adjustment of Children with Divorced Parents: A Risk and Resiliency Perspective. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 40(1), 129-140. Hoffman, M. (2000). Empathy and Moral Development. Implications for Caring and Justice. New York: Cambridge University Press. Jurkovic, G. J., Thirkield, A., & Morrell, R. (2000). Parentification of adult children of divorce: A multidimensional analysis. Journal of Youth and Adolescence, 30(2), 245257.
53
Kelly, J. B., & Johnston, J. R. (2001). The alienated Child: A Reformulation of Parental Alienation Syndrome. Family Court Review, 39(3), 249-266. Kraut, R., Olson, J., Banaji, M., Bruckman, A., Cohen, J., & Couper, M. (2004). Psychological Research online. Report of Board of Scientific Affairs’ Advisory Group on the Conduct of Research on the Internet. American Psychologist, 59(2), 105-117 Macie, K. M., & Stolberg, A. L. (2003). Assessing parenting after divorce: the Co-Parenting Behavior Questionnaire. Journal of Divorce & Remarriage, 39(1-2), 89-108. Maes, S. D. J., De Mol, J., & Buysse, A. (2011). Children's experiences and meaning construction on parental divorce: A focus group study. Childhood, 19(2), 266-279. doi: 10.1177/0907568211421220 Oud, J., & Welzen, K. (1989). Nijmeegse Gezinsrelatie Test. Kindversie (Handleiding bij auteur van dit onderzoek op te vragen). Lisse: Swets & Zeitlinger.
Sameroff, A. (2010). A Unified Theory of Development: A Dialectic Integration of Nature and Nurture. Child Development, 81(1), 6–22. Sandelowski, M. (2001). Real qualitative researchers do not count: The use of numbers in qualitative research. Research in Nursing & Health, 24,(3), 230-240. Schum, L., & Stolberg, A. L. (2007). Standardization of the Co-Parenting Behavior Questionnaire. Journal of Divorce & Remarriage, 47, 103-132. doi: 10.1300/J087v47n03_06 Spruijt, E., & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Stern, S. R. (2004). Studying Adolescents online: A Consideration of Ethics Issues. In E. A. Buchanan (Ed.), Virtual Research Ethics: Issues and Controversies (274-288). USA: Information Science Publishing (an imprint of Idea Group Inc).
54
Strauss, A., & Corbin, J. (1998). Basics of Qualitative Research. New Delhi: Sage Publications. Rijksoverheid (n.d.). Ouderschapsplan. Opgehaald 20 juni, 2013, van http://bit.ly/11kXnsV Van den Eerenbeemt, E., & Van Heusden, A. (1983). Balans in Beweging. Ivan BoszormenyiNagy en zijn visie op individuele en gezinstherapie. Haarlem: De Toorts. VanderValk, I. E., Goede de, M. P. M., Spruijt, E., & Meeus, W. H. J. (2007). A longitudinal study on transactional relations between parental marital distress and adolescent emotional adjustment. Adolescence, 42,(65), 115-136. Verbi Software. Marburg. (2013). MAXqda 11. Duitsland: VERBI Software-ConsultSozialforschung GmbH.
55
Bijlage 1. Toestemming ouders Toestemmingsformulier voor de ouder. Graag ondertekenen en terugsturen. Kinderen in scheiding: een onderzoek van de UvA en de Opvoedpoli Ik heb de informatie brochure voor het onderzoek gelezen. Ik kon aanvullende vragen stellen. Mijn vragen zijn genoeg beantwoord. Ik had genoeg tijd om te beslissen of ik meedoe. Ik weet dat de deelname van mijn kind aan het onderzoek vrijwillig is. Ik weet dat ik of mijn kind op ieder moment kunnen beslissen om toch niet mee te doen. Daarvoor hoef ik geen reden op te geven. Ik weet dat sommige mensen de gegevens kunnen zien. Dat zijn Paula Kleinheerenbrink (master student Pedagogiek, UvA) en Peter Hoffenaar (docent, UvA). Ik geef toestemming om de gegevens van mijn kind te gebruiken, voor de doelen die in de informatie brochure staan. Ik geef toestemming om de gegevens na afloop van dit onderzoek te bewaren voor nadere analyse (indien van toepassing). Ik vind het goed dat mijn kind aan dit onderzoek meedoet. Naam ouder: ................
Naam kind: ..... Leeftijd kind: ... Geslacht van het kind: M/ J
Handtekening: ....
Datum : __ / __ / __
Telefoonnummer ouder: ... Email adres ouder: ... Adres ouder: ... Woonplaats ouder: ... z.o.z.
56
Vervolg bijlage 1. Toestemming ouders ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Gedeelte dat door Paula Kleinheerenbrink wordt ingevuld Ik verklaar hierbij dat ik deze proefpersoon volledig heb geïnformeerd. Als er tijdens het onderzoek informatie bekend wordt die de toestemming van de proefpersoon zou kunnen beïnvloeden, dan breng ik hem/haar daarvan tijdig op de hoogte. Naam onderzoeker (of diens vertegenwoordiger): Handtekening:
Datum: __ / __ / __
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
57
Bijlage 2. Handboek interview onderzoek: kind en scheiding Aangepast n.a.v. interview op 06-02-2013 N.a.v. onderzoek van Gerda de Boer (2008) en de ervaring van het eerste interview werd dit handboek gemaakt. Gebruikte literatuur: Bastiaensen, P. A. C. M (2001). Belaste Pleegouders en Verscheurde Kinderen? Onderzoek naar de wijze waarop pleegouders de opvoedingssituatie beleven en pleegkinderen de relatie met het pleeggezin en het gezin van oorsprong beleven (dissertatie). Katholieke Universiteit, Nijmegen. Boer de, G. M. M. (2008). Een testinstrument voor meisjes met gescheiden ouders. Onderzoek naar het toetsen van een verband tussen ouderlijke scheiding voor het 6e jaar, ontwikkeling in de scharnierleeftijd en internaliserende problemen bij 8-jarige meisjes (doctoraalscriptie). Universiteit van Amsterdam. Delfos, M. (2000). Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar. Amsterdam: SWP. Procedure in het kort: 1. Contact maken met het kind en de ouder 2. Ouder info laten invullen. 3. Inleiding met het kind bespreken in een aparte ruimte (doel onderzoek, ethische aspecten, mogelijkheid om te stoppen, audio opname toestemming, vragen vanuit het kind?) 4. Start onderzoek met 2 tekeningen 5. Audio opname starten 6. Interview afnemen a.d.h.v. topic list. Ruimte laten voor wat het kind hierin zegt. 7. Check of het kind nog wat toe wil voegen 8. Afsluiten. Een goed instrument put het kind niet uit. Bij kinderen tussen de 7 en 12 jaar is het geduld na een klein uur op. Het is weliswaar belangrijk om het onderzoek goed te introduceren maar het moest ook weer niet te lang duren. Om het kind niet te intens te benaderen ging de
58
onderzoeker in een hoek van 90 graden zitten, zodat het kind niet voortdurend oogcontact hoefde te maken. Benodigdheden: -tekst met de informatie die de ouder gaat invullen -tekst met de inleiding -A4 met de tekst teken jezelf, je vader en je moeder -A4 met ikzelf in het midden en vijf cirkels eromheen -topic list -3 citaten van de kinderen van de fora -audio apparatuur -stiften -lijm -tijdschriften -schaar Procedure 1. contact maken met de ouder en het kind. 2.Informatie in laten vullen door ouder. 3. Inleiding Dag, fijn dat je mee wilt doen aan het onderzoek van kinderen met gescheiden ouders. Dit onderzoek is vooral om te luisteren naar wat kinderen zoals jij te vertellen hebben. Wat had je al begrepen? In mijn verslag gebruik ik niet jouw naam maar je krijgt een code zodat mensen niet weten dat het over jou gaat. En ik vertel niet aan je ouders wat je hier vertelt. Als je het onderzoek vervelend vindt kun je dat zeggen, dan stoppen we even. We beginnen met een tekening. Daarna vraag ik je vader en moeder in deze cirkel te zetten. Daarna ga ik je interviewen en ik neem dat interview hiermee op, vind je dat goed? Je ouders krijgen de tekeningen niet te zien. Begrijp je het? Wat wil je mij nog vragen? 4. Start onderzoek Instructie tekening 1. (Geef papier 'teken jezelf, je vader en je moeder', + stiften of als het kind niet van tekenen houdt: tijdschriften en schaar en lijm). Teken jezelf, je vader en je moeder (jullie
59
hoeven niet echt te lijken) of: knip plaatjes uit tijdschriften van jezelf, je vader en je moeder (jullie hoeven niet echt te lijken) en plak ze op. Na afloop: ben je klaar? wie is wie ? Instructie tekening 2 (Geef papier met cirkeldiagram). Jij staat in het midden. Teken je vader (met een driehoek) en je moeder (met een rondje) in de cirkels. Na afloop: ben je klaar? Wie is wie? 5. Kind doet recorder aan. 6. Interview-Topic list: Onderwerp: afstand/nabijheid. Ik begrijp wel dat je evenveel van je vader als van je moeder houdt. Dit onderzoek gaat ook niet over of je meer van je moeder dan je vader houdt want kinderen houden evenveel van beide ouders. Toch zijn er soms verschillen met wat je met je vader en wat met je moeder doet. Je hebt jezelf en je vader en moeder getekend. Wat doe je graag met je vader/moeder samen? Bij wie zoek je hulp als er een probleem is? Kun je je een probleem herinneren wat je moeilijk vond? Hoe ging dat precies? Vertrouwen van Bastiaensen (2001), onderdeel van zorg voor elkaar. Ik mag van beide ouders houden/ contact opnemen. Als je bij je vader/moeder woont, zie je je vader/moeder dan wel eens tussendoor? Hoe neem je contact op met de ander als je bij de een bent? Hoe vaak? Noem eens een voorbeeld.. Zorg voor de ouders Kinderen willen graag dat hun ouders het goed hebben. Als ouders ziek zijn willen kinderen voor hun ouders zorgen. Soms zijn ouders na een scheiding zo verdrietig dat ze er bijna ziek van zijn. Scheiden is ook heel moeilijk en ouders leren dat niet op school, zoals je rekenen en taal leert. Was het voor je ouders moeilijk toen ze gingen scheiden? Hoe probeerde jij voor je ouders te zorgen? Vind je je moeder/vader blij/boos/bang of verdrietig? Bastiaensen (2001): kwetsbaarheid Zorg voor elkaar.
60
Ouders vinden scheiden moeilijk en soms zijn ze een hele tijd verdrietig over de scheiding. Kinderen willen graag goed voor de ouders zorgen. Hoe geef jij je ouders aandacht als ze verdriet hebben? Kun je een voorbeeld noemen? Helpt het? hoe laten je ouders dat merken? Bastiaensen (2001): erkenning Ouders zijn soms de kluts kwijt. Ze moeten heel veel regelen en verhuizen en zo en soms spelen daarbij ruzies over wie wat moet doen, of wie het kind ophaalt. Dat is normaal voor ouders, en zij kunnen het niet altijd perfect regelen. Komt dat bij jou ook voor? En als er ruzietjes zijn, probeer jij dingen te regelen voor je ouders? kun je een voorbeeld noemen? Loyaliteitsconflicten en hoe het kind daarmee omgaat. Ouders doen wel eens dingen die niet goed zijn en waar ze dan spijt van hebben. Ze willen andere mensen ook niet boos of verdrietig maken, maar soms lukt dat niet zo goed. Kun je een voorbeeld geven dat je ouders boos op jou waren? Ouders die zijn gescheiden zijn soms boos op elkaar. Hoe is dat bij jouw ouders? Wat doe jij dan? Wat denk je dan? Wat zou je dan wensen, als ze boos op elkaar zijn? En verdrietig? vertel eens.. hoe voelt dat voor jou? wat denk je dan? Zien je ouders dat je verdrietig bent? De conflicten van ouders. Als je denkt dat ze boos zijn vraag je dan wel eens of het waar is? Soms proberen kinderen om hun ouders te helpen zodat ze minder ruzie maken. Hoe probeer je te helpen als ze ruzie hebben? helpt dat en hoe zeggen je ouders dat/hoe laten ze dat merken? Hoe voel je je als ze boos zijn op elkaar? vertel eens verder.. Bastiaensen (2001). Verscheurdheid. Soms trekken de ouders ook aan twee kanten aan het kind en je zit er dan tussen in. Is het herkenbaar dat je moeder het ene wil en je vader het andere en jij het gevoel hebt dat je ertussenin geklemd zit? weten je ouders dat? Vertel eens verder.. Zorg voor het kind/ aandacht voor het kind. Soms zijn ouders zo bezig met de scheiding dat de kinderen niet veel tijd en aandacht krijgen omdat ouders teveel aan hun hoofd hebben. Wat doe je als je ouders te weinig aandacht voor je
61
hebben? hoe ga je daarmee om? Wat denk je dan? wat zeg je dan? Hebben je ouders dat door dat je soms te weinig aandacht krijgt? Bastiaensen (2001): rechtvaardigheid 1 voor 1 de citaten laten lezen (Bron: www.Villapinedo.nl; kinderenvangescheidenouders.nl). Citaat 1. Meisje, van 9 jaar. Mijn ouders zijn al een tijd gescheiden. Er is 1 probleem. Mijn vader vind het prima als ik een keer extra bij mam ben en dat ik het daar ook fijn heb, maar als ik een keer extra naar mijn vader wil, dan doet ze best moeilijk. ze wordt dan boos. Wat moet ik nu doen? Citaat 2. Door J. Jongen» 07 feb 2011 20:35 2011 is een slecht jaar voor mij. Het begon met een gebrooken pols. en ik kreeg ekseem aan mijn tenen en dat doet pijn en het is nog steeds niet weg . daarna ging mijn cavia dood . en de dag na dat het gips er af ging,hoorde ik dat mijn ouders gingen scheiden. wat is er met mij . gr. j Citaat 3. Meisje, jonger dan 12 jaar. Dit weekend ga ik weer naar mijn moeder. Ik zie er tegenop. Mijn ouders praten niet met elkaar. We spreken af dat mijn vader ons, mijn broer en ik, halverwege brengt en mijn moeder haalt ons op een parkeerplaats op. Zo ongemakkelijk, elke keer. Zo stom dat ze niet met elkaar praten. Waarom kunnen ze dat niet doen voor ons. Het zou voor ons zo veel gemakkelijker zijn. Wij moeten alles regelen. Ik heb er geen zin in om van de ene naar de andere auto te lopen. Het went gewoon niet. Heeft iemand oplossingen want dit wil ik echt niet meer! Dit was het onderzoek. Wat wil jij nog vragen aan mij? Bedankt dat je meedeed. Als je nog later vragen hebt over dit onderzoek kun je mij mailen.
62
Bijlage 3 Informatie van een van de ouders voor onderzoek Kind in Scheiding. Deze gegevens worden met zorg en anoniem verwerkt. Bij wie woont het kind? Bij de moeder ............., Hoeveel dagen per 2 weken? ... Bij de vader ................., Hoeveel dagen per 2 weken? ... Anders, namelijk ............... Hoe lang is het geleden dat u offcieel bent gescheiden? ............. ik ben nooit gescheiden dat wil ik niet zeggen anders, namelijk...... Hebt u met de andere ouder van uw kind samengewoond? ja nee anders, namelijk........ Heeft het kind zussen of broers? ja, namelijk ........ nee anders, namelijk........
63
Heeft het kind halfbroers of -zussen ? ja nee anders, namelijk........
Bedankt voor uw medewerking. Paula Kleinheerenbrink Bijlage 4. Poster gepresenteerd op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen op 11-06-2013
64
65
66