H O O F D S T U K 10 3
Fiscale fraude
103.0
Ten geleide
Wetwijzer – Algemene wet inzake rijksbelastingen – Algemene wet bestuursrecht – Artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR – Artikel 225 Sr – Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, besluit van 17 december 2014, nr. BLKB2014/1590M, Stcrt. 2014, 36885 – Richtlijnen Aanmelding en Afhandeling Fiscale Delicten douane- en toeslagdelicten (Richtlijnen AAFD), 24 juni 2011, DGB2011/4014M, Stcrt. 5 juli 2011, 11782 – Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, DB2007-626 M, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2014, 36880 Kernjurisprudentie fiscale fraude – HR 23 november 1932, B 5327 (Boeken en bescheiden waarover hij de beschikking heeft); – HR 5 november 1946, NJ 1947, 26 (Samenloop aangifte inkomstenbelasting en aangifte vennootschapsbelasting); – HR 3 mei 1949, NJ 1949, 477 (Strafrechtelijk is het onderscheid tussen een onjuiste of onvolledige aangifte weinig relevant); – HR 23 januari 1965, NJ 1965, 388 (Weigering arts fiscale informatieverplichting); – HR 20 januari 1966, NJ 1966, 184 (Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van rijksbelastingambtenaren); – HR 26 maart 1974, NJ 1974, 276, ECLI:NL:HR:1974:AB6021 (Een bij belastingwet voorziene aangifte); – HR 23 februari 1982, NJ 1982, 647 (Witz-Vitesse; tussen art. 68 (oud) AWR en 225 Sr bestaat geen specialis-generalis-verhouding); – HR 27 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8115 (Niet bewaren agenda in casu toereikend bewijs voor het niet voldoen aan de fiscale informatieverplichting); – HR 17 april 1984, NJ 1985, 18, ECLI:NL:HR:1984:AC8377 (Onvolledige informatieverstrekking in aangifte is opzettelijk doen van onjuiste belastingaangifte); – HR 6 mei 1986 NJ 1986, 814 en 815 (Geen verschoningsrecht voor de belastingadviseur);
1
103.0
–
– – – –
–
– –
– – – –
–
–
– –
–
2
Fiscale fraude
HR 15 september 1986, NJ 1987, 304 (In fiscale strafzaken is het OM bevoegd indien het reeds daden van vervolging heeft gesteld; de opsomming van art. 80, tweede lid, AWR is niet limitatief); HR 24 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0064 (Rechtstreekse inzending proces-verbaal bij OM door FIOD voldoet aan art. 80, lid 2 AWR); HR 26 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0153 (In de tenlastelegging tzv art. 68 AWR hoeft niet te worden vermeld welke post in het aangiftebiljet onjuist is); HR 26 april 1988, NJ 1989, 390 (In strafzaken is geheimhoudingsplicht van de fiscus beperkt; controle en opsporing naast elkaar mogelijk); HR 3 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB8415 (Beklag bij inbeslagneming. Bestuur van ’s Rijks belastingen is bevoegd tot het instellen van cassatie en de OvJ moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep); HR 31 mei 1988, NJ 1989, 60 (Het ne bis in idem vexari-beginsel gaat bij samenloop van administratieve boete en strafvervolging in verband met art. 18 AWR niet op); HR 1 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB7699 (Tenlastelegging. Art 68, lid 1, onder a AWR: een bij de belastingwet voorziene aangifte); HR 29 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0539 (In de tenlastelegging terzake van art. 68 AWR behoeft niet te worden vermeld welke inkomenspost onjuist of onvolledig is opgegeven); HR 20 juni 1990, BNB 1991/29 (Commune transactie op de voet van art. 74 Sr gelijk aan transactie op de voet van art. 76 AWR); HR 11 september 1990, NJ 1991, 276 (Motivering boete toereikend. Doen plegen van het opzettelijk onjuist en onvolledig aangifte); HR 22 oktober 1991, NJ 1992, 282 (Beleidsafspraken tuindersfraude); HR 8 november 1991, NJ 1992, 277 (Voorlopig getuigenverhoor. Omvang verschoningsrecht ambtenaar belastingdienst in verband met diens geheimhoudingsplicht); HR 21 januari 1992, NJ 1992, 414 (Belastingfraude door voetbalclub. Feitelijk leidinggeven aan onjuiste belastingaangifte doen, begaan door een rechtspersoon. Een aan het bestuur juridisch ondergeschikte kan hiervoor veroordeeld worden); HR 27 april 1993, NJ 1993, 744 (Als plaats waar de misdrijven, overtreding van art. 68 lid 1 en 3 AWR en art. 225 lid 1 Sr, zijn begaan is mede aan te merken de plaats waar de ingevulde en ondertekende aangiftebiljetten zijn ingeleverd, onderscheidenlijk de plaats waarnaar de valselijk opgemaakte geschriften zijn gezonden); HR 29 maart 1994, NJ 1994, 552 (Afgeleid verschoningsrecht registeraccountant); HR 22 november 1994, NJ 1995, 240 (Niet aannemelijk dat ten tijde van vordering uit hoofde van art. 47 AWR sprake was van verdenking, laat staan een criminal charge; geen cautie); HR 23 november 1994, NJ 1995, 239 (Verplichting medewerking boekenonderzoek zolang er nog geen sprake is van een ‘criminal charge’);
Ten geleide
– – –
– – –
– – –
–
–
–
– – – – –
–
–
103.0
HR 29 oktober 1996, NJ 1997, 232 (Vordering ex. art. 81 AWR kan tot de verdachte worden gericht); HR 21 februari 1997, NJ 1997, 305 (Verschoningsrecht belastingambtenaar); HR 18 maart 1997, NJ 1998, 71 (Vervolgingsuitsluitingsgrond art. 68, derde lid, (oud) AWR geldt niet bij vervolging op grond van art. 225 Sr; beginselen behoorlijke procesorde); HR 24 juni 1997, NJ 1997, 724 (Inzending proces-verbaal aan OvJ door FIOD conform richtlijnen); HR 21 oktober 1997, NJ 1998, 173 (Het vorderen van schriftelijke inlichtingen op een lijn gesteld met het afleggen van een verklaring); HR 17 februari 1998, NJ 1998, 499 (Profijtontneming / rechter dient bij bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening te houden met belastingheffing); HR 25 mei 1999, NJ 1999, 580 (Verschoningsrecht belastingambtenaren niet algemeen); HR 6 juni 1999, NJ 1999, 740 (Verduistering geld dat bij vergissing door Belastingdienst was teruggegeven?); HR 22 februari 2000, NJ 2000, 557 (Belastingdienst en OM aan beleid ATVrichtlijnen gebonden, slechts gegrond afwijken; bij verweer tegen afwijking, heeft OM motiveringsplicht); HR 22 mei 2001, NJ 2001, 698 en 699 (Een medeplichtige aan de aan de schuldige verweten gedraging kan niet profiteren van de inkeer van die schuldige. Vervolging fiscale fraude afhankelijk van omstandigheden zoals die ten tijde van het nemen van de vervolgingsbeslissing bekend waren); HR 25 maart 2003, NJ 2003, 499 (Artikel 321 Sr geldt niet voor reeds op aangifte voldane, maar wel reeds gefactureerde en verschuldigd geworden omzetbelasting aan de Belastingdienst); HR 30 maart 2004, NJ 2004, 521 (Informatieverstrekking door FIOD-ambtenaren is ‘uitvoering van de belastingwet’ als bedoeld in art 67, lid 1 AWR en valt dus niet onder de geheimhoudingsplicht); HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR3719 (Pleitbaar standpunt doorbreekt strafbaar opzettelijk onjuist of onvolledig doen van belastingaangifte); HR 28 februari 2006, LJN AU9096 (Medeplegen kwaliteitsdelict door iemand zonder de desbetreffende kwaliteit); HR 12 september 2006, NJ 2007, 410 (Bepaling van het belastingnadeel); HR 17 oktober 2006, NJ 2006, 575 (De strafbare feiten van art. 69 AWR zijn kwaliteitsdelicten); HR 19 december 2006, NJ 2007, 411 (Aan de verdachte feitelijk leidinggever of medepleger komt in beginsel geen beroep toe op de inkeerbepaling van art. 69 lid 3 AWR); HR 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783 (De opvatting dat het opzet ook op het niet naleven van de in de bewezenverklaringen bedoelde wettelijke verplichtingen dient te zijn gericht, is onjuist); HR 4 september 2007, V-N 2007/47.5 (Ingeleverd accountantsrapport voorkwam opzet op onjuist doen van btw-aangiften);
3
103.0
– –
–
–
–
– – – – – – – –
– – – – – – – –
4
Fiscale fraude
HR 21 december 2007, NJ 2008, 45, LJN BA8463 (Clickfondssysteem, o.a. veroordeling van medeplichtigheid aan belastingfraude); HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6354 (Een te algemene omschrijving op de factuur met de opzet om bepaalde regelgeving te ontgaan kan worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr); HR 15 februari 2008, V-N 2008/10.4 (Belanghebbende mocht op grond van persbericht erop vertrouwen dat fiscus zijn uitlating jegens zijn advocaat als vrijwillige verbetering zou aanmerken); HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009, 130 (Geen strafrechtelijke immuniteit voor gemeente die vervolgd werd voor het medeplegen van belastingfraude en valsheid in geschrift); HR 7 oktober 2008, LJN BD2774 (Geen beperking aan het gronddelict waaruit het voorwerp van witwashandelingen afkomstig is, dan dat het moet gaan om een misdrijf); HR 31 maart 2009, NJ 2009, 247 (Vordering wijziging tenlastelegging fiscaal strafbaar feit); HR 12 januari 2010, LJN BK2149 (Onvoldoende bewijs opzettelijk onjuist en/of onvolledige aangifte); HR 9 februari 2010, LJN BK0688 (Bewijsmotivering niet strafrechtelijk verwijtbaar handelen douane-expediteurs); HR 30 maart 2010, NJ 2010, 199 (Beroep op inkeerbepaling in de zin van art. 69 lid 3 AWR); HR 14 september 2010, LJN BM8062 (Vaststelling dat bestuurder weet dat te weinig omzet is opgegeven is onvoldoende bewijs voor opzet); HR 5 juli 2011, NTFR 2011, 882, NJ 2011, 323 (Onverplichte aangifte namens onwetende anderen is strafbaar); HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3673 (Onverplichte aangifte kan ook opzettelijk onjuiste of onvolledige aangifte zijn); HR 20 december 2011, LJN BQ2472 (Het feit dat er omzet is gegenereerd betekent niet dat er ook winst is gemaakt, slagende bewijsklachten belastingfraude); HR 24 januari 2012, LJN BT8786 (Bij strafoplegging mede letten op door Belastingdienst berekende nadeel); HR 3 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5577 (Vordering wijziging tenlastelegging belastingfraude); HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5353 (Inbeslagneming bij strafrechtelijk onderzoek bij fiscaal delict); HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ8596 (Opzet mededader hoeft niet uit bewijsmiddelen te blijken); HR 8 mei 2012, nr. 11/00465, ECLI:NL:HR:2012:BW5002 (Geen gerechtvaardigd vertrouwen en strafvervolging bij toezegging belastingambtenaren); HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7369 (Beklag aangaande beslag); HR 12 juli 2013, LJN BZ3640, NFTR 2013/1136 (Wilsafhankelijk materiaal); HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:228 (Wijziging tenlastelegging van onjuist doen van belastingaangifte naar niet doen van belastingaangifte: hetzelfde feit);
Ten geleide
– –
103.0
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:693 (Ontneming bij aankoop auto’s met zwarte omzet, 74 AWR); HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2784 (Motiveringsplicht kwalificatiebeslissing?).
Jurisprudentielijst – HR 4 januari 1892, W. 6131 (Locus delicti); – HR 21 juni 1926, NJ 1926, p. 955 (Magazijnbediende); – HR 14 november 1927, NJ 1928, 56 (Locus delicti); – HR 29 maart 1929, NJ 1929, 1156 (Voortgezette handeling); – HR 19 oktober 1931, NJ 1932, 1319 (Voortgezette handeling); – HR 15 februari 1932, NJ 1932, p. 289 e.v. (Oude Kijk in ’t Jatstraat: Eendaadse of meerdaadse samenloop?); – HR 23 november 1932, B 5327 (Boeken en bescheiden waarover hij de beschikking heeft); – HR 5 november 1946, NJ 1947, 26 (Samenloop aangifte inkomstenbelasting en aangifte vennootschapsbelasting); – HR 3 mei 1949, NJ 1949, 477 (Strafrechtelijk is het onderscheid tussen een onjuiste of onvolledige aangifte weinig relevant); – HR 13 maart 1951, NJ 1951, 439 (Belastingconsulent als medepleger van belastingfraude); – HR 18 maart 1952, NJ 1952, 314 (Kleurloos opzet); – HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 (IJzerdraad-arrest); – Hof Leeuwarden 13 oktober 1955, NJ 1956, 189; – HR 3 mei 1956, NJ 1956, 297 (Ambtsgeheim en verschoningsrecht); – Hof Leeuwarden 4 april 1957, NJ 1957, 628; – Hof ’s Hertogenbosch 30 september 1959, NJ 1960, 631; – HR 23 december 1959, BNB 1960/26 (Aangifte te laat gedaan: geen vereiste aangifte); – HR 14 mei 1964, NJ 1964, 430 (Identiteit briefschrijver); – HR 23 januari 1965, NJ 1965, 388 (Weigering arts fiscale informatieverplichting); – HR 6 april 1965, NJ 1965, 195 (Tenietdoen van een inschuld in de zin van art. 326 Sr. Onzuivere vrijspraak); – HR 20 januari 1966, NJ 1966, 184 (Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van rijksbelastingambtenaren); – ERHM 27 juni 1968, A. 7 (Wemhoff); – HR 26 maart 1974, NJ 1974, 276, ECLI:NL:HR:1974:AB6021 (Een bij belastingwet voorziene aangifte); – HR 10 december 1974, NJ 1975, 178 (Stad Rotterdam); – HR 28 maart 1979, BNB 1979/169 (Te lage aangifte: schatting door inspecteur, tenzij belanghebbende aannemelijk maakt dat het geschatte inkomen lager is); – Hof ’s Hertogenbosch 10 april 1979, NJ 1979, 391; – HR 22 september 1981, NJ 1981, 644 (Wegenverkeerswet);
5
103.0
– – – – – –
– – – – – –
– – –
– –
–
– – – – –
6
Fiscale fraude
HR 23 februari 1982, NJ 1982, 647 (Witz-Vitesse; tussen art. 68 (oud) AWR en 225 Sr bestaat geen specialis-generalis-verhouding); EHRM 15 juli 1982, A. 51 (Eckle); EHRM 10 december 1982, nr. A Vol. 56 (Foti); HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8043 (Rechter verplicht tot antwoord op klacht tegen rechtmatigheid van een inbeslagneming, art. 552a, lid 1 Sv); HR 27 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8115 (Niet bewaren agenda in casu toereikend bewijs voor het niet voldoen aan de fiscale informatieverplichting); HR 17 april 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8377 (Voldoende strafmotivering: nadere motivering over andere strafbare feiten kunnen worden meegenomen als ‘factoren’ welke de strafoplegging mede hebben bepaald); HR 26 juni 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8476 (Binnentreden opsporingsambtenaar); HR 9 oktober 1984, NJ 1985, 176 (Ook een verdachte is inzageplichtig); HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173 (Faillissement. Reikwijdte van verschoningsrecht van notaris als getuige in verhoor); HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903 (Keukenkastje); HR 14 juni 1985, NJ 1986, 175 (Geen verschoningsrecht als getuige in civiele procedure voor registeraccountant); HR 19 juni 1985, BNB 1986/29 en NJ 1986, 104 (In navolging van EHRM 21 februari 1984, NJ 1988, 937 (Ozturk): het opleggen van een fiscale boete door de inspecteur is te kwalificeren als het instellen van een strafvervolging in de zin van art. 6 EVRM); HR 1 oktober 1985, NJ 1986, 405/406 (Toezenden van schriftelijke vragen is geen verhoor in de zin van art. 29 Sv); HR 19 november 1985, NJ 1986, 126 (Slavenburg I); HR 8 januari 1986, BNB 1986/128 (Inspecteur gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij de fiscale informatieverplichting uit art. 47 AWR); HR 6 mei 1986 NJ 1986, 814 en 815 (Geen verschoningsrecht voor de belastingadviseur); HR 15 september 1986, NJ 1987, 304 (In fiscale strafzaken is het OM bevoegd indien het reeds daden van vervolging heeft gesteld; de opsomming van art. 80, tweede lid, AWR is niet limitatief); HR 14 oktober 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC3769 (Huiszoeking conform art. 98 lid 2 Sv bij een advocaat dient in het algemeen achterwege te blijven indien deze niet kan plaatsvinden zonder schending van diens beroepsgeheim); Hof Amsterdam 27 november 1986, NJ 1987, 735; HR 16 december 1986, NJ 1987, 321 (Slavenburg II); HR 22 september 1987, NJ 1988, 328 (Aangifte die niet voldoet aan art. 8 AWR kan niettemin aangifte in de zin van art. 68 (oud) AWR opleveren); HR 22 september 1987, NJ 1988, 379 (Eén brandstichting, twee strafbare feiten); HR 24 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0064 (Rechtstreekse inzending proces-verbaal bij OM door FIOD voldoet aan art. 80, lid 2 AWR);
Ten geleide
– – – –
–
– –
–
–
– –
–
– – –
–
–
103.0
HR 26 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0153 (In de tenlastelegging tzv art. 68 AWR hoeft niet te worden vermeld welke post in het aangiftebiljet onjuist is); HR 10 februari 1988, BNB 1988/160 (Fiscale meewerkverplichting jegens de inspecteur geldt niet vanaf beroepsprocedure); HR 26 april 1988, NJ 1989, 390 (In strafzaken is geheimhoudingsplicht van de fiscus beperkt; controle en opsporing naast elkaar mogelijk); HR 3 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB8415 (Beklag bij inbeslagneming. Bestuur van ’s Rijks belastingen is bevoegd tot het instellen van cassatie en de OvJ moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep); HR 31 mei 1988, NJ 1989, 60 (Het ne bis in idem vexari-beginsel gaat bij samenloop van administratieve boete en strafvervolging in verband met art. 18 AWR niet op); HR 1 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB7699 (Tenlastelegging. Art 68, lid 1, onder a AWR: een bij de belastingwet voorziene aangifte); HR 15 juli 1988, BNB 1988/270 (Opzet of grove schuld van belastingadviseur disculpeert de belastingplichtige niet, tenzij hij in redelijkheid aan de fiscale aanvaardbaarheid van de gedragingen van de adviseur niet behoefde te twijfelen); HR 7 september 1988, BNB 1988/298 (Dat de fiscale beboeting een strafvervolging in de zin van art. 6 EVRM oplevert, brengt niet mee dat de beginselen van het nationale strafrecht toepasselijk zijn); HR 26 oktober 1988, BNB 1989/16 (Motiveringsplicht rechter op verweer tegen verhoging aanslag. Redelijke termijn op last van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding); HR 1 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB7789 (Inbeslagneming van correspondentie met advocaat); HR 23 november 1988, BNB 1989/29 (Algemene beginselen van behoorlijk bestuur gelden voor bestuurstaak, niet voor een rechterlijke taak wanneer de rechter zelfstandig de kwijtschelding van een verhoging bepaalt); HR 29 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0539 (In de telastelegging terzake van art. 68 AWR behoeft niet te worden vermeld welke inkomenspost onjuist of onvolledig is opgegeven); ECRM 6 maart 1989, BNB 1997/5 (Invorderbaarheid boete niet in strijd met onschuldpresumptie 6 EVRM: Definitief oordeel verschuldigdheid volgt); HR 20 december 1989, BNB 1990/102 (6 EVRM: Gronden voor verhoging moeten uiterlijk op het tijdstip van oplegging van de aanslag worden meegedeeld); HR 17 januari 1990 FED 1990/167 (Bewijs van opzet c.q. grove schuld kan geleverd worden a.h.v. vermoedens; art. 6 EVRM geldt ook voor rechtspersonen); HR 24 januari 1990, FED 1990/305 (Verhoging van navorderingsaanslag is ‘a criminal charge’ in de zin van 6 EVRM: behandeling binnen een redelijke termijn); HR 19 juni 1990, NJ 1991, 119 (OM niet-ontvankelijk: berechting binnen redelijke termijn art. 6 EVRM);
7
103.0
– – –
– – –
–
– –
– –
–
– – –
– –
–
8
Fiscale fraude
HR 20 juni 1990, BNB 1991/29 (Commune transactie op de voet van art. 74 Sr gelijk aan transactie op de voet van art. 76 AWR); HR 11 september 1990, NJ 1991, 276 (Motivering boete toereikend. Doen plegen van het opzettelijk onjuist en onvolledig aangifte); HR 12 februari 1991, NJ 1991, 528 (Nederlandse strafwet toepasselijk bij feitelijk leiding geven door Nederlander aan misdrijf dat door Duitse rechtspersoon is begaan); HR 5 maart 1991, NJ 1991, 694 (Motivering vervolgingsbeslissing); HR 22 oktober 1991, NJ 1992,282 (Beleidsafspraken tuindersfraude); HR 8 november 1991, NJ 1992, 277 (Voorlopig getuigenverhoor. Omvang verschoningsrecht ambtenaar belastingdienst in verband met diens geheimhoudingsplicht); HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0422 (Verschoningsrecht. Strafvorderlijke huiszoeking en beroepsgeheim notaris t.a.v. brieven en geschriften die in verband staan met het strafbaar feit); Hof ’s Hertogensbosch 18 december 1991, NJ 1993, 60; HR 21 januari 1992, NJ 1992, 414 (Belastingfraude door voetbalclub. Feitelijk leidinggeven aan onjuiste belastingaangifte doen, begaan door een rechtspersoon. Een aan het bestuur juridisch ondergeschikte kan hiervoor veroordeeld worden); HR 1 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5028 (Onrechtmatig verkregen bewijs in fiscaal procesrecht); HR 23 september 1992, BNB 1993/193 (Werkelijke leiding in casu heeft niet dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven); HR 4 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5152 (Onderzoeksbevoegdheid vindt haar begrenzing in algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in casu het zorgvuldigheidsbeginsel); HR 18 november 1992, BNB 1993/40 (Bewijslast boete inspecteur); EHRM 25 februari 1993, BNB 1993/350 en NJ 1993, 485 (Funke; nemo teneturbeginsel); HR 27 april 1993, NJ 1993, 744 (Als plaats waar de misdrijven, overtreding van art. 68 lid 1 en 3 AWR en art. 225 lid 1 Sr, zijn begaan is mede aan te merken de plaats waar de ingevulde en ondertekende aangiftebiljetten zijn ingeleverd, onderscheidenlijk de plaats waarnaar de valselijk opgemaakte geschriften zijn gezonden); HR 23 juni 1993, FED 1993/636 (Aanvang redelijke termijn art. 6 EVRM op het tijdstip dat de inspecteur een administratieve boete zal opleggen); EHRM 24 februari 1994, BNB 1994/175 (Bendenoun; oplegging van hoge fiscale boeten door fiscus niet strijdig met art. 6, eerste lid, EVRM, mits mogelijkheid rechterlijke toetsing; criteria voor kwalificeren bestuurlijke boete als ‘criminal charge’; reikwijdte recht op inzage processtukken); HR 29 maart 1994, NJ 1994, 552 (Afgeleid verschoningsrecht registeraccountant);
Ten geleide
–
– – – – – – – –
– – –
– –
– – –
– – – –
–
103.0
HR 22 november 1994, NJ 1995, 240 (Niet aannemelijk dat ten tijde van vordering uit hoofde van art. 47 AWR sprake was van verdenking, laat staan een criminal charge; geen cautie); HR 23 november 1994, NJ 1995, 239 (Verplichting medewerking boekenonderzoek zolang er nog geen sprake is van een ‘criminal charge’); HR 26 maart 1996, BNB 1997/219 (Uitdeling door winstoverheveling); HR 1 juli 1996, NJ 1998, 10 (Aanpassing Nederlandse wetgeving aan Europese regelgeving; geen gewijzigd inzicht inzake strafwaardigheid); Hof Leeuwarden 1 juli 1996, NJ 1998, 214; HR 30 augustus 1996, BNB 1996/353 (‘Ne bis in idem’-beginsel belet niet een verhoging volgens art. 22 AWR na vernietiging verhoging volgens art. 21 AWR); Hof ’s Gravenhage 2 oktober 1996, NJ 1997, 16; HR 29 oktober 1996, NJ 1997, 232 (Vordering ex. art. 81 AWR kan tot de verdachte worden gericht); EHRM 17 december 1996, BNB 1997/254 en NJ 1997, 699 (Saunders; voor materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, geldt het nemo-tenetur-beginsel niet); HR 21 februari 1997, NJ 1997, 305 (Verschoningsrecht belastingambtenaar); HR 12 maart 1997, BNB 1997/146 (Afgeleid verschoningsrecht registeraccountant; onrechtmatig verkregen bewijs); HR 18 maart 1997, NJ 1998, 71 (Vervolgingsuitsluitingsgrond art. 68, derde lid, (oud )AWR geldt niet bij vervolging op grond van art. 225 Sr; beginselen behoorlijke procesorde); HR 24 juni 1997, NJ 1997, 724 (Inzending proces-verbaal aan OvJ door FIOD conform richtlijnen); HR 30 september 1997, NJ 1998, 117 (Vervolging buiten Nederland gepleegde uitvoeringshandeling: geen strijd met 2 Sr noch met specialiteitsbeginsel 14 EUV); EHRM 20 oktober 1997, NJ 1998, 758 (Serves; geen gebruik van dwangmiddelen om verdachte tegen wil te laten meewerken aan eigen veroordeling); HR 21 oktober 1997, NJ 1998, 173 (Het vorderen van schriftelijke inlichtingen op een lijn gesteld met het afleggen van een verklaring); HR 17 februari 1998, NJ 1998, 499 (Profijtontneming / rechter dient bij bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening te houden met belastingheffing); EHRC 6 april 1998, FED 1999/336 (Dumokovsky; art. 14, vijfde lid, IVBPR); HR 22 april 1998, BNB 1998/201 (Verhoging navorderingsaanslag door grove schuld); HR 8 juli 1998, BNB 1998/326 (Aangifteplicht geldt ondanks ‘criminal charge’); HR 30 september 1998, BNB 1998/329 (Pleitbaar standpunt van belastingplichtige, niet overgenomen door hof, toch geen sprake van opzet/schuld, standpunt lichtvaardig genomen dan grove schuld); HR 18 december 1998, NJ 2000, 341 (Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht notaris);
9
103.0
– – – – –
– – – –
– – – – – – –
– –
– – – –
10
Fiscale fraude
HR 15 februari 1999, BNB 1999/95 (Boete inkomstenbelasting naast boete omzetbelasting toegestaan); HR 13 april 1999, NJ 1999, 499 (Tenlastelegging Rijtijdenwet; opsporingsbevoegdheid rijkscontroleurs verkeer; geen schending 5 EEG-Verdrag); HR 25 mei 1999, NJ 1999, 580 (Verschoningsrecht belastingambtenaren niet algemeen); HR 6 juni 1999, NJ 1999, 740 (Verduistering geld dat bij vergissing door Belastingdienst was teruggegeven?); HR 22 september 1999, BNB 2000/122 (Indien de inspecteur opzet stelt, omvat dit geen grove schuld; de inspecteur kan de kwalificatie nog wijzigen mits de boeteling daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad); HR 23 september 1999, Futd 2000-0044 (Uitgestelde suppletie BTW geen vrijwillige verbetering); HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280 (Huiszoeking bij advocaat en verschoningsrecht); HR 15 december 1999, BNB 2000/114 (Ambtelijk verzuim. Renseignement. Stelplicht en bewijslastverdeling); HR 22 februari 2000, NJ 2000, 557 (Belastingdienst en OM aan beleid ATVrichtlijnen gebonden, slechts gegrond afwijken; bij verweer tegen afwijking, heeft OM motiveringsplicht); HR 14 juni 2000, BNB 2000/300 (Na vrijwillige verbetering, verzuimboete mogelijk); EHRC 20 juli 2000, FED 2000/683 (Vasquez; art. 14 lid 5 IVBPR); HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721 (Redelijke termijn. Algemene uitgangspunten); HR 15 november 2000, V-N 2000/53.9 (Redelijke termijn); HR 2 mei 2001, BNB 2001/319 (Aan nieuwe inkeerbepaling, die gunstiger is voor de belastingplichtig, komt onmiddellijke werking toe); EHRM 3 mei 2001, BNB 2002/26 (J.B.; verbod verdachte belastingplichtige te dwingen mee te werken aan eigen veroordeling); HR 22 mei 2001, NJ 2001, 698 en 699 (Een medeplichtige aan de aan de schuldige verweten gedraging kan niet profiteren van de inkeer van die schuldige. Vervolging fiscale fraude afhankelijk van omstandigheden zoals die ten tijde van het nemen van de vervolgingsbeslissing bekend waren); HR 26 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2493 (Vrijspraak van iets anders dan ten laste gelegd; terugverwijzing); HR 27 juni 2001, BNB 2002/27 (Bewijsuitsluiting onder dwang verkregen informatie voor boete-oplegging; schending informatieverplichting mag niet doorwerken in de boete-oplegging); HR 3 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2732 (Schending art. 98 Sv: niet-ontvankelijkheid OM ontoereikend gemotiveerd); HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4466 (Kopie van het oorspronkelijke aangiftebiljet wordt niet aangemerkt als ‘motiveren’); HR 18 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5297 (Doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat gericht op strafbaar feit); HR 12 juli 2002, NTFR 2002/1516 (Feitenrechter oordeelt over hoogte boete);