Kennisportfolio Anas Yousfi Klas 1BV
P1 Communicatie
Identiteit van organisatie 1. Gedrag 2. Communicatie 3. Symboliek =
= =
Identeit & imago moet zo dicht mogelijk opelkaar lijken/overeenkomen
Basiselementen huisstijl •
Logo: woordmerk + beeldmerk
•
Kleur: –
symbolische waarde
–
emotionele waarde
–
signaalwaarde
•
Typografie
•
Fotobeleid
Monolistich identiteit = dat een onderneming haar eigen naam consequent gebruikt als merknaam, met hantering van een visuele stijl en merknaam Endorsed identiteit = dat elk dochteronderneming een eigen naam/merk heeft, maar de onderneming achter het product is zichtbaar op het product denk aan unliver
Branded identiteit = dit is als elk dochternonderneming haar eigen merk/naam heeft, maar de onderneming die achter het product zit niet zichtbaar is op het product denk hierbij aan producten van Sara lee
terugkoppeling
zender
encoderen
boodschap medium
feedback
decoderen
ontvanger
One step flow = dat de media veel invloed heeft, net als dat je een naald in een spons duwt en alles inspuit en het zuigt alles op Two step flow = als er een opinieleider wordt gebruikt om de boodschap over te brengen, omdat mensen eerder aannemen van een bekende persoon Agendasettingtheorie = Het bepalen van de onderwerpen waarover men praat The medium is the message = niet de boodschap, maar het medium waarmee de boodschap wordt overgebracht, mensen veranderen met de tijd mee van nieuwe technologie, nieuwe mediums. Uses and gratifications = dat het publiek de media gebruikt voor vervuling van haar eigen behoeftes, dus de ontvanger is geen weerloze spons meer ! Selectieve preceptie = Is dat het publiek zelf bepaalt wat zij waarnemen en hoe zij het waarnemen naar eigen invulling. 1. Probleem 2. Analyse 3. Communicatiedoelgroepen 4. Communicatiedoelstellingen 5. Boodschap 6. Communicatiestrategie 7. Communicatiemiddelen 8. Tijdsplanning 9. Budget 10. Evaluatie
•
Geografisch o
Waar is doelgroep gelokaliseerd? –
•
Land, regio, gemeente of postcodegebied
o
Demografisch
o
Persoons- of huishoudengebonden kenmerken zoals: –
Leeftijd
–
Geslacht
–
Burgerlijke staat
–
Gezinssamenstelling
–
Woonsituatie
Socio-economisch o
Kenmerken die een indeling naar welstand mogelijk maken
Inkomen, beroep, opleiding, sociale klasse
•
•
Psychografisch (lifestyle)
•
Houding, interesse en opinie van een persoon
o.a. politieke overtuiging, milieu, geloof, informatiebehoefte, mediaconsumptie o
Vaste gebruikers/klanten versus potentiële gebruikers/klanten wat betreft koop- en gebruikgedrag
Gebruik/verbruik
o
Levenscyclus
Samenlevingsvorm in combinatie met inkomen en leeftijd. Elke fase staat voor een ander marktsegment! •
Kennis -> iets weten
- kennis merk, naamsbekendheid •
Houding -> iets vinden
- imago, betrokkenheid •
Gedrag -> iets doen
- actie
•
Taakstellende methode
•
Uitgaven in voorgaande jaren
•
Omzetpercentagemethode
•
Concurrentiegeoriënteerde methode
•
Anticyclische methode
•
Sluitpostmethode
• •
•
Effectevaluatie Zijn de communicatiedoelstellingen bereikt?
•
Wat kan volgende keer beter?
Procesevaluatie •
•
•
Hoe is het proces verlopen? Coördinatie?
Productevaluatie •
Wat is de waardering van de doelgroep voor de communicatie-uiting?
Recht P1-P2 Objectief recht = De rechtsregels die we onder andere in wetten en verdragen vinden vormen samen het objectieve recht Subjectief recht = De rechten en bevoegdheden die mensen aan dit objectieve recht ontlenen is subjectieve rechten Overheidsorganen met wetgevende bevoegdheid: regering en volksvertegenwoordiging samen, de regering alleen, de minister, het provinciebestuur, het gemeentebestuur en het bestuur van het waterschap. Wet in formele zin = is een besluit afkomstig van regering en volksvertegenwoordiging samen, dat volgens een vaste procedure tot stand is gekomen (bij wet in formele zin is de aandacht gericht op de procedure en op de maker van de wet). Regering en staten generaal worden formele wetgever genoemd. Wet in materiele zin = verzamelnaam voor alle wetten ongeacht door welk wetgevend overheidsorgaan het voorschrift is gemaakt ! worden gemaakt door de regering en de volksvertegenwoordiging samen, de regering alleen, door de minister, de provinciale staten, de gemeenteraad, het bestuur van waterschap en besturen van het openbare lichamen bv. Sociaal economische raad. Wet in formele en materiele zin overlappen elkaar vaak doordat een wet door de regering en volksvertegenwoordiging is gemaakt en een algemene werking heeft. Maar er zijn ook wetten die alleen formeel zijn of alleen materieel zie p. 32 Jurisprudentie = de verzameling van alle rechterlijke uitspraken die onze rechters in de loop van de jaren hebben gedaan. Uitspraken van Europese rechters tellen ook mee ! Kiesstelsel evenredige vertegenwoordiging is als iedere partij een deel van de zetels krijg afhankelijk van het aantal geldige stemmen die ze hebben gehad bij de vrije verkiezingen en het totaal geldige stemmen. Berekening gaat als volgt totaal aan geldig uitgebrachte stemmen delen door de kamer zetels ( tweede kamer is 150) uitkomst is kiesdeler en om uit te rekenen hoeveel zetels een partij krijgt in de kamer moet je de totaal aantal geldige uitgbrachte stemmen op deze partij delen door de kiesdeler uitkomst is het aantal zetels. Meestal komen de kandidaten in de kamer op volgorde van de kieslijst, anders is als een kandidaat lager staat op de kieslijst maar minstens een kwart van de kiesdeler aan stemmen heeft binnengebracht. Dan wordt hij/zij wel in de kamer geplaatst. Districtenstelsel is als een land opgedeeld wordt in districten en er per district stemmen wordt uitgebracht voor de partijen. De partij met de meeste stemmen in een district dat wint. Dus een nadeel voor kleine partijen met aanhang verspreid over een land.
Parlementaire stelsel = een regeringsstelsel en deze regeringsstelsel beschrijft verhouding tussen de regering en de volksvertegenwoordiging. Een kenmerk is dat een minister verantwoordelijk is voor zijn daden en alles wat op zijn terrein door de overheid wordt gedaan. Als een verantwoording van een minister leidt tot vertrouwensbreuk dan moet deze betreffende minister zijn ontslag aanbieden aan het staatshoofd, dit geld overigens voor alle ministers. Dit noemt men de vertrouwensregel Stelsel van Nederland wordt genoemd constitionele monarchie met parlementaire stelsel. Monarchie = staatshoofd door erfopvolging Artikel 1 t/m 18 lid 1 grondwet zijn klasieke grondrechten en artikel 23 is mengeling van klasiek en sociaal. Horizontale werking is als een wet tussen burger en burger is Verticaal is als een wet tussen overheid en burger is Leden van Om worden staande magistruur genoemd Rechters zijn zittend magistruur Anticiperende interpretatie = als een rechter zich laat leiden door toekomstige wetgeving Teleologish = als een rechter een wettekst uitlegt door naar de maatschappelijke context te kijken waarin de wet functioneert. Gramaticaal = dan kijkt de rechter naar de taalkundige betekenis Systematisch = is vooral de plaats die de wetsartikel inneemt in de totale wet van belang zie p. 93 Het privaatrecht is grotendeels regelend recht. Blote rechtsfeiten zijn rechtsfeiten waar de mens geen rechtstreekse invloed op heeft, zoals geboorte, dood etc. Feitelijke handelingen en rechtshandelingen = als iemand rechtshandelingen verricht is het de bedoeling om rechten en plichten te scheppen.
Bij feitelijke handelingen onstaat er onbedoeld rechten en plichten, zoals bijv. een automobilist tegen een andere auto aanrijd is de plicht dat hij het meld en schade vergoed en recht van de ander is dat hij schade vergoed krijgt. De absolute rechten op goederen beschrijven de zeggenschap die een persoon heeft over een bepaald goed (eigendomsrecht) Relatieve rechten beschrijven de rechtsverhouding tussen personen, zoals bij een verkoop rechten en plichten ontstaan. Absolute competentie = Bij absolute competentie gaat het om het type rechterlijke instantie dat bevoegd is de zaak te behandelen (bv de rechtbank of gerechtshof). Relatieve competentie = komt nadat is vastgesteld wat de welke rechterlijke instantie de zaak mag behandelen (absolute competentie), dan gaan ze kijken waar de rechtszaak plaats dient te vinden. Hierbij wordt gekeken naar waar de gedaagde woont. Een rechter die een zaak voorgelegd krijgt waar hij niet voor bevoegd is, verklaart zich onbevoegd en stuurt het door naar het gerecht dat wel bevoegd is. Organieke wet = een organieke wet is een wet die in opdracht van de grondwet een bepaald onderwerp nader regelt, zoals de kieswet, de gemeentewet, de rijks wet en vreemdelingenwet. Decentralisatie = dat de wetgevende en bestuurlijke macht wordt verspreid over verschillende overheidsniveaus zodat slechts een deel van de macht in handen van de centrale overheid is en de rest in de handen van de lagere overheid. Functionele decentralisatie = dan liggen de publieke bevoegdheden bij een overheidsorgaan dat zich door het gehele land met een onderdeel van de overheidstaak bezighoud. Bijv. product en bedrijfschappen p 69 Mengvorm = een mengvorm van territoriale en functionele decentralisatie is het waterschap dat zich bezig houd met de waterhuishouding in een bepaald deel van het land Nederland is een gedecentraliseerde staat, omdat de overheidstaken en bevoegdheden over verschillende overheidsniveaus zijn verdeeld.
•
Nationaal – internationaal Aantal begrippen: Soevereiniteit, EG-verdrag, EVRM, Monistisch systeem
•
Formeel – materieel Materieel:
Regels die betrekking hebben op de rechten en
plichten/wat mag en niet mag inhoudelijk van
Formeel:
Regels die zorgen dat de procedure voor het materiële
recht goed gevoerd worden procesmatig van
aard
aard •
Publiek – privaat Publiek: Overheid – Burger staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht, … Privaat: Burger – Burger rechtspersonenrecht, personen en familierecht, vermogensrecht, …
•
Verticale werking: tussen overheid en burger
•
Horizontale werking: tussen burgers onderling
•
Klassieke grondrechten (zie volgende sheet)
•
Sociale grondrechten
•
Beperking van grondrechten
•
Botsing van grondrechten
•
Klassieke grondrechten –
Vereisen terughoudendheid van de staat
–
Bescherming van de burger
•
–
Verticale en horizontale werking
–
Rechtsbescherming
Sociale grondrechten –
Vereisen optreden van de staat
–
Ontwikkeling van de burger
–
Alleen verticale werking
–
Opdracht aan regering
Waar kunnen we recht vinden ? 1. Wet 2. Jurisprudentie 3. Gewoonte 4. Verdragen •
Je kunt aan de naam van een wet zien, wie die wet heeft gemaakt:
-
‘wet’: door regering en SG (=w.i.f.z.)
-
‘besluit’: door regering (=a.m.v.b)
-
‘verordening’: door lagere overheid (prov./gem.) of waterschap
De volgorde van wetten waarin ze gelden
1. Verdragen/EG-recht 2. Grondwet 3. Wetten in formele zin 4. AMvB’s 5. Ministeriele regelingen 6. Verordeningen van provincie 7. Verordeningen van gemeente/waterschap
•
Hogere wet gaat voor lagere wet
•
Latere wet gaat voor eerdere wet
•
Bijzondere wet gaat voor algemene wet
Sprake van een arbeidsverhouding (art 7:610 BW) als: •
Er een gezagsverhouding is,
•
Arbeid wordt verricht gedurende zekere tijd
•
Loon wordt betaald
4 manieren einde arbeidsovereenkomst
1. Van rechtswege 2. Wederzijds goedvinden (wn. moet duidelijk en ondubbelzinnig verklaren het eens te zijn met de beëindiging) 3. Opzegging/ontslag 4. Rechterlijke ontbinding Belangrijke bronnen: Boek 7 BW en het Buitengewoon, Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) belangrijk!
1. Van rechtswege
Door wie
wijze
Art.
-
automatisch
art. 7:667 + 7:674 BW Stappenplan oplossen case
2. wederzijds goedvinden
3. Opzegging
wg + wn
wg of wn
wilsovereenstemming
gewoon dringende reden proeftijd
Boek 3 + 6 BW
art. 6 lid 1 BBA + art. 7:667 v. BW art. 7:677 + 7: 678 + 7:679 BW art. 7:653 + 7: 676 BW + artikel 6 lid 2 sub b BBA
4. Ontbinding
kantonrechter
gewichtige redenen
art. 7:685 BW
1
Wie zijn de partijen?
2
Waar gaat het over?
3
Zoek het juiste artikel in de wet
4
(welke rechtspraak)
5
Noem criteria uit artikel
6
Toets aan deze criteria
7
Wat is de conclusie
8
Antwoord op vraag
Maatschap • Beheersdaden behoren tot de normale gang van zaken binnen de onderneming
•
Beschikkingsdaden zijn handelingen die geen beheersdaden zijn
•
Beheer: •
ieder der maten afzonderlijk bevoegd, maat kan andere maten binden (art. 7A: 1676 lid 1)
•
Tenzij anders overeengekomen in maatschapsovereenkomst
•
Beschikken: (art. 7A:1679 BW en 7A:1681 BW)
•
alle maten gezamenlijk; 1 maat kan de ander niet binden
•
Wel binding bij: •
Volmacht (anderen geven vooraf toestemming)
•
Bekrachtiging (anderen zeggen achteraf dat het goed is)
•
Bij voordeel voor de maatschap
•
De maat die de maatschap onbevoegd vertegenwoordigt, bindt niet de vennootschap, maar wel zichzelf (7A:1681 BW)
•
geen afgescheiden vermogen
•
geen hoofdelijke aansprakelijkheid (art. 7A:1679)
•
aansprakelijkheid voor gelijke delen (art. 7A:1680); dus ook indien winst/verliesdeling intern anders is geregeld
niet onder gemeenschappelijke naam naar buiten treden
onder gemeenschappelijke naam naar buiten treden
Beroep stil maatschap
openbaar maatschap
Bedrijf stil maatschap
VOF
•
Een vrije beroepsbeoefenaar is iemand die wordt gevraagd vanwege zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die liggen op artistiek of academisch/HBO-niveau
•
juristen (jur. adviseur, notaris, advocaat)
•
( register)accountant / belastingadviseur
•
alternatieve genezer
•
belastingconsulent
•
architect
•
artsen (dieren-, huis- , tand-, specialisten)
•
fysiotherapeut
•
tolk
•
huidtherapeut
•
huisarts
•
juridisch adviseur
•
kunstenaar
•
leraar
VOF Bevoegdheid van de vennoten afzonderlijk •
ieder der vennoten bevoegd tot beheer en beschikken (art. 17,eerste lid, WvK)
•
Tenzij (artikel 17, tweede lid, WvK):
•
–
buiten doel vennootschap of,
–
afgesproken bevoegheidsbeperking
artikel 29 WvK: beperkingen tweede lid gelden alleen naar derden indien ingeschreven in Handelsregister
T.o.v. derden (schuldeisers) •
vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk (art. 18 WvK) (d.w.z.: ieder afzonderlijk kan voor 100% worden aangesproken!)
•
de vof heeft een afgescheiden vermogen; schuldeisers van de vof hebben voorrang op dit vermogen boven privéschuldeisers
•
ook verhaal op privévermogen van vennoten
B.V. •
BV is een kapitaalvennootschap
•
Aandeelhouders verschaffen onderneming (eigen) vermogen
•
Eigen vermogen: de door de aandeelhouders bijeengebrachte risicodragende waarden
•
Bij overdracht aandelen geldt aanbiedingsregeling, tenzij anders geregeld in statuten
•
Rechten van de aandeelhouder
•
•
•
Vergaderrecht
•
Stemrecht in de AVA (tenzij…)
•
Financiële rechten (tenzij…)
Besluitvorming •
In beginsel meerderheid van stemmen
•
Gekwalificeerde meerderheid
•
Statuten
Bijeenroeping: •
•
Minimaal 1 AVA per jaar (art. 2:218 BW)
Statuten moeten bevatten (art. 2:177 BW): •
De naam, de zetel en het doel van de vennootschap (art. 2:177 BW)
•
Het nominale bedrag van de aandelen (art. 2:178 BW)
•
Statuten kunnen meer onderwerpen bevatten •
Dwingend/aanvullend recht
Naamloze vennootschap
Besloten vennootschap
Soorten aandelen
Zowel op naam als aan toonder
Alleen op naam
Beursnotering
Mogelijk
Niet mogelijk
Overdracht aandelen
Vrij
Afhankelijk van statuten
Kapitaalvereisten
ja
Nee
Minimumkapitaal
€45.000
Geen minimumkapitaal
•
Algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) –
Kapitaalverschaffers
–
Recht op dividend
–
(Beperkte) zeggenschap
•
Bestuur
•
Raad van Commissarissen (RvC) –
Facultatief
–
Tenzij structuurvennootschap: dan verplicht
door verwerping tijdsverloop
Aanbod vervalt door
aanbod met termijn: aanbod zonder termijn: door verloop van de termijn mondeling: schriftelijk: onmiddellijk redelijke termijn
Tekortkoming in de nakoming
Voor rekening van de schuldenaar: wanprestatie
Aan zijn schuld te wijten (schuldaansprakelijkheid)
Voor rekening van de schuldeiser: overmacht
Voor zijn risico krachtens: • De wet (voor personen en zaken) • Een rechtshandeling • Verkeersopvatting (risicoaansprakelijkheid)
Als niet nakomen van een verbintenis voor rekening van de betrokkenen partij komt spreken we van wanprestatie, dit komt voor rekening van de schuldenaar als het op grond van de schuld is van de schuldenaar of op grond van de wet, op grond van de inhoud van de overeenkomst of op grond van het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen Er kan alleen op overmacht worden beroep gedaan wanneer het gaat om iets buiten de schuld van de schuldenaar bijv. als een schuldenaar niet kan leveren omdat er brand is uitgebroken in zijn magazijn.
Schadevergoeding bij niet-nakoming • Hoofdregel: art. 6:74 lid 1 BW – Tekortkoming in nakoming – Toerekenbaarheid (6:75 BW t/m 6:77 BW)
– Schade – Causaal verband • Verkrijging onder algemene titel kan alleen onder drie vormen: erfopvolging, boedelmenging en fusie tussen bedrijven. Bij erfopvolging neemt de acceptant het gehele vermogen over dus inclusief schulden. En bij boedelmening gaat het om als twee personen bijv onder gemeenschap van goederen trouwt dan wordt het één vermogen. • Eigenaar is beschikkingsbevoegd • Geen eigenaar als: – Er sprake is van diefstal – Als er iets is misgegaan bij de vorige eigendomsoverdracht, bijv.: • de overeenkomst is vernietigd: • bijv. handelingsonbekwaamheid, bedreiging, dwaling • je hebt de zaak van een beschikkingsonbevoegde gekregen • Let op: een minderjarige kan wel eigendom hebben en dus ook beschikkingsbevoegd zijn!
Algemene economie P1-P2 Participanten betrokken bij of directe invloed op bedrijfsvoering Omgevingsfactoren: enge + Ruime zin ondernemingsklimaat of maatschappelijke context
Voordelen concurrentie lagere prijzen hogere kwaliteit betere service meer innovatie efficiëntere productie en … meer keuze
Monopolie = een aanbieder Oligopolie = weinig Monopolistische concurrentie = Veel aanbieders maar om een product Volkomen concurrentie = is het makkelijk de markt toetetreden de prijs is door de markt bepaalt vaste prijs dus diegene is alleen hoeveelheidsbepaler, kan geen invloed op de prijs uitoefenen. Polyopolie = erg veel aanbieders
Elastiteit berekenen = Gevolg _________ = prijselastiteit, inkomenselastiteit en kruiselingse elastiteit Oorzaak Als uitkomst > 1 luxe goederen Bij negatieve uitkomst inferieure goederen
Management P1-P2
Een verandering in één van de S brengt veranderingen aan in de andere 6 S’en . Een harde S is tastbaar of in een schema te zetten, de drie harde S’en zijn Strategie, Structuur en Systemen
De overige S’en zijn zachte die te maken hebben met de menselijke kant van de organisatie en de onderscheidende factoren ook wel niet tastbaar Mintzberg geeft vijf betekenissen van het begrip strategie: 1. Plan: een samenhangend geheel van doelen en richtlijnen 2. Patroon consistentie in het bereiken van gestelde doelen 3. Positie: de plaats van de organisatie in de omgeving 4. Perspectief: de richting waarin de organisatie zich beweegt 5. Politiek: de activiteiten die op korte termijnen worden uitgevoerd tegen de concurentie
Missie = waar de onderneming voor staat Visie = Een toekomstbeeld voor een onderneming/ waar de onderneming voor gaat Doelstelling = wat ze willen bereiken/ waar een onderneming voor gaat Strategie = Hoe een onderneming dit gaat bereiken/plan van aanpak
Verticaal organiseren: verdelen van de taken die wat betreft niveau verschillend zijn; het aanbrengen van hiërarchie (= leiding en uitvoering scheiden) Horizontaal organiseren:
verdelen van taken en toewijzen van bevoegdheden op hetzelfde organisatieniveau
1. Lijnorganisatie 2. Lijn-/staf organisatie 3. Lijn-/functionele staf organisatie 4. 3 of 4 lagen is platte organisatie bij meer is steile organisatie
Primair proces = mensen die het product maken en mee werken Secondair proces = het ondersteunende proces voor het primair proces Bestuurlijk proces = geeft alleen leiding, bijv. leidinggevenden
Effectief = doeltreffend /als het doel gehaald is. Efficiënt = doelmatig / is het proces zo slim mogelijk, zo goedkoop mogelijk, goed gedaan ?
Plan vaststellen hoe het efficiënter kan Do, hoe het moet worden uitgevoerd Check dan ga je kijken of het snel genoeg gaat of het plan behaalt is. Act als plan niet gehaald word hoe je het wel kunt halen.
Wat een werknemer nodig heeft om succesvol te kunnen zijn. = Kennis, vaardigheden, persoonskenmerken en motivatie
De onderwerpen die in het personeelsbeleid aan bod komen noemen we de personeelsinstrumenten De personeelsinstrumenten worden ingezet voor de concrete invulling van het personele proces. Er is een driedeling te onderscheiden: Instroominstrumenten Doorstroominstrumenten Uitstroominstrumenten
Symbolen zijn logo, bedrijfskleding, communicatie onderling en de kantoren hoe deze eruit zien netjes niet netjes. Helden of anti helden zijn vaak de grondleggers van de organisatie of een belangrijke persoon die een grote klant heeft binnengehaald staat meestal foto op muur. Maar het kan ook de anti held zijn die iets heeft gedaan wat de organisatie heeft aangetast, failliet of bijna of iets stoms heeft gedaan. Rituelen zie je pas als je wat langer werkt bij een organisatie is iets wat een organisatie altijd doet evenementen, borrels, bijeenkomsten etc. De normen en waarden zitten dieper verstopt in een organisatie. Normen zijn regels/concrete richtlijnen en waarde motieven van een organisatie. Hoe dichter iets is bij het midden van de ui hoe moeilijker het ook is om het te veranderen
Acht kenmerken van excellente organisaties: 1. Actiegericht 2. Klantgericht 3. Innovatie 4. Inzet van mensen 5. Waarden 6. Core business 7. Eenvoud
8. Strak en los
1. Interne differentiatie: Alle taken en functies en relaties binnen het primaire proces zorgen allemaal samen dat het product/de dienst van de hele organisatie tot stand komt. Er zijn vaak veel mensen bij een primair proces betrokken. Het is daarom nodig te groeperen in een organisatie. Taken en functies worden ondergebracht in afdelingen.
Voordelen interne differentiatie = dat een afdeling gespecialiseerd is in iets Dat werknemers elkaars taal gaan spreken
2. Interne specialisatie
Er zijn ook organisaties die wat complexer zijn. In dergelijke organisaties zijn meerdere primaire processen te ontdekken die steeds een ander product/een andere dienst leveren. De primaire processen vinden plaats in zelfstandige organisatorische eenheden (bedrijfsonderdelen) 2. Interne specialisatie Groepering op basis van het product/de dienst dat/die de organisatorische eenheid moet opleveren. Het kan gaan om een indeling naar Product, Markt(-segment) of Geografische plaats De (P)roduct-, (M)arkt(-segment)- of (G)eografische-indeling
De Matrixstructuur Vaak hoogopgeleide medewerkers afkomstig uit verschillende functionele gebieden (afdelingen) die in multidisciplinaire teams in productgroepen of in projecten samenwerken De medewerkers hebben wel een eigen afdeling maar ze zijn daar zelden, ze werken meestal in teams/projecten buiten de eigen afdeling onder leiding van een projectleider
De projectstructuur In dit soort gevallen is er in een organisatie sprake van projecten (veelal voor externe klanten) Het kenmerk van een project is dat een project eindig is Is een project klaar dan valt de projectgroep uit elkaar De multidisciplinaire leden van de projectgroep wachten op een nieuw project
Flowchart
Proces verbetering kwaliteit
ISO systeem •
Beleid vanuit directie
•
Procedures
•
Objectief meetsysteem
•
Opleiding en training
•
Klanttevredenheid
EFQM model
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Fase 4
Fase 5
Herschey en Blanchard
Bij machtscultuur gaat het vooral om de macht van de eigenaar of leidinggevenden, deze leidersstijl zie je vaak bij startende en kleine ondernemingen waar de eigenaar de belangrijkste baas is.
Rollencultuur gaat het vooral om orde en regels, de focus ligt dan ook op de procedures binnen een organisatie en deze zijn allemaal vast gelegd zowel de regels en rollen. Dit zie je vooral bij fabrieken etc. Personencultuur draait het vooral om de mens zelf, de medewerkers zijn vaak hoog opgeleid en hebben veel vrijheid, de leidinggevenden zijn er alleen zodat de professionals (de medewerkers) hun werk ongestoord kunnen doen. Dit zie je vaak bij ziekenhuizen, advocatenkantoren etc. Taakcultuur gaat het vooral om het oplossen van problemen, mensen gaan in groepen op zoek naar oplossingen voor problemen een taak. Creativiteit is van erg belang. Dit zie je vaak bij organisaties die op project basis werken.
Een definitie van MVO:
“Het voorzien in de behoeften van de huidige generatie op een manier die niet alleen economisch uitvoerbaar is, milieuvriendelijk is en sociaal rechtvaardig is, maar die ook toekomstige generaties in staat stelt hetzelfde te doen” Een bedrijf moet bovendien voldoen aan het continuïteitsbeginsel: Er moeten nu en in de toekomst op een maatschappelijk en financieel-economisch verantwoorde manier gewenste producten / diensten worden aangeboden. People mensen/sociale rechtvaardigheid Planet aarde/ecologische grenzen Profit winst/economische groei
Marketing P2 Waar een bedrijf sterk in is moet je altijd vergelijken met een concurent Het 7S model kan je niet vergelijken met concurent Financieel meestal wel
• Inventariseer wie de (in)directe concurrenten zijn Concurrent
Mix concurrent
• Beschrijf bij alle concurrenten hun invulling van de 4P’s
• Inventariseer bij het eigen bedrijf de invulling van de 4P’s Eigen Mix
Vergelijk
• Vraag aan de (potentiële) klanten waarin het eigen bedrijf beter of slechter is dan haar concurrenten. Indien dit niet lukt dan bevraag je andere mensen en/of schat je zelf in
Meso
• Beschrijf de Meso omgeving (algemene kenmerken, bedrijfskolom, bedrijfstak, 5 krachtenmodel)
• Beschrijf de Macro omgeving (DESTEP)
Macro
toekomst
• Benoem de algemene VERANDERINGEN die je verwacht in de komende 5 jaar
Bij kansen beschrijf je alleen wat er extern gebeurt niet wat het bedrijf daarmee kan doen !
• Je gebruikt woorden die een verandering aangeven zoals groter/kleiner, minder/meer, hoger/lager, strenger/losser, beter/slechter, groei/krimpen, etc. • Er staan geen dingen in die gaan over de situatie zoals die er op dit moment is of in het verleden zijn geweest. (bv er is/was hevige concurrentie)
• De naam van jouw bedrijf komt hier niet voor, het gaat hier om algemene ontwikkelingen. (gelden dus ook voor je concurrent)
• De meso-omgeving van een onderneming kan ook worden aangeduid als de MARKT waarin de onderneming actief is. • Beschrijf algemene kenmerken zoals grootte van de markt, groei, winstgevendheid, trends • Beschrijf bedrijfskolom en bedrijfstak • Beschrijf de invloed van andere schakels middels het vijfkrachten model van Porter
Interne
Externe
Potentiele
concurrentie
concurrentie
concurrentie
• tussen bedrijven binnen bedrijfstak
• leveranciers • afnemers
• toetreders • substituten
Concurentie intesiteit hoe aantrekkelijk is het om in je markt te opereren
Wat is een product • Definitie volgens Kotler: “Alles dat op een markt kan worden gebracht of aangeboden voor verwerving, gebruik, verbruik of aandacht waarmee een specifieke behoefte kan worden voorzien.”
Assortiment. Het geheel aan productlijnen Productlijn/ Productgroep/ Productcategorie. Een groep producten die nauw verwant zijn om dat ze min of meer:
- hetzelfde functioneren -
aan dezelfde klanten groepen worden verkocht
-
via dezelfde verkooppunten verkocht worden
-
binnen dezelfde prijscategorie vallen.
Breedte aantal productgroepen Diepte aantal productvarianten (binnen groep) Lengte totaal aantal artikelen (binnen groep) Consistentie mate van verwantschap artikelen
1. Product-line intensivation: uitbreiding binnen huidige productlijnen
2. Product-line extension: uitbreiden buiten huidige productlijnen
•
Lange termijn: themacommunicatie –
Merkbekendheid, merkvoorkeur en het imago vergroten
•
Korte termijn: actiecommunicatie –
Realiseren van probeeraankopen en directe omzetverhoging
•
Reclame is elke betaalde vorm van niet persoonlijke presentatie en promotie van goederen of diensten
•
Consumentenpromotie instrumenten zijn:
•
Monsters weggeven is duurste optie maar effectiefste
•
Kortingbonnen
•
Geldterugcoupons hierbij krijgen ze van fabrikant terug niet retailler
•
Voordeelpakketen
•
Premiums zijn artikelen die gratis of tegen lage prijs weggeven worden
•
Speciale reclame artikelen nuttige artikelen die naam van producent bevatten geschenken
•
Beloning van vaste klanten
•
Promotie op verkooppunt displays en demonstraties
•
Wedstrijden loterijen en spelletjes geven de klant de kans iets te winnen reis ofzo
Middelen •
Reclame (actie/thema)
•
Marketing PR (corp. Imago)
•
Direct marketing
•
Internet
•
Beurzen
•
Persoonlijke verkoop
•
Sales promotion (actie!)
•
Sponsoring (naambekendheid, imago, relatie)
•
Winkelcommunicatie (schap, licht, kleuren etc.)
Persoonlijke verkoop is dat je persoonlijk je producten en of diensten doet verkopen aan de klant Direct marketing is dat je in directe contact staat doormiddel van telefoon, email etc. met je klanten om een duurzame klantrelatie op te bouwen Social media is een nieuwe vorm hiervan
Narrow/casting gaat het om een grote groep te bereiken met dezelfde boodschap door bijv een audiovisuele display in de winkel of bedrijf zelf ! Out of home media gaat het om reclame buitenshuis, dus billboards op grote LCD tv´s etc. In game advertising gaat het om reclame in een videospel
Bij viral buzz maken marketeers gebruik van internet en mond op mond reclame door een grappig filmpje te maken over hun product of een gek plaatje wat via via wordt doorgestuurt aan mensen en zo mensen met het product of merk in aanraking komt. Bij experience marketing gaat het vooral om de ervaring die de consument beleeft bij een product, dus als je een kop koffie pakt in een café in plaats van thuis zelf te maken, in het café is het duurder maar de ervaring is beter ! Geurilla marketing dan doe je iets geks of bijzonders om de aandacht te trekken van consumenten, dit brengt veelal lage kosten mee maar zorgt wel voor een grote publiciteit met beperkte middelen Van SWOT naar Strategie 1) Analyseren 1) via Intern naar S en W 2) via Extern naar O en T 2) Confronteren 1) van buiten naar binnen (verticaal) 2) Waarderen (1, 3, 5) 3) Combineren 1) 3 issues 2) SFA analyse 4) Strategie 1) Passend in kwadrant 1) Groei
2) Consolidatie 3) Versterken 4) Terugtrekken
HRM P2 Topmanagement: verantwoordelijk voor HR-beleid HR-manager: ondersteunend en adviserend beleid aan top Manager: uitvoering van het beleid met instrumenten Instroom: werving, selectie, introductie, aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: beloning, beoordeling, begeleiding, loopbaanplanning, opleiding en training, kennismanagement Uitstroom: pensioen, aflopen tijdelijk contract, beëindigen uitzendovereenkomst, outplacement, ontslag, exitgesprekken Employer branding: verkrijgen en behouden van onderscheidende positie als werkgever voor potentiele werknemers en als doel aantrekken en behouden van juiste medewerkers. Wervingsmiddel: vacature met functie- en competentieprofiel Selectiemiddel: juiste kandidaat selecteren Arbeidsinhoud: wat doe je? Arbeidsomstandigheden: werkplek, temperatuur, stoel en bureau, je computer snelheid Arbeidsverhoudingen: relatie met collega’s Arbeidsvoorwaarden: tijden, vakantie, loon Individuele arbeidsovereenkomst: proeftijd, concurrentiebeding, opzegtermijn Bepaalde tijd: hoe lang je contract strekt Onbepaalde tijd: vaste baan cao: geldt voor groepen medewerkers, voorwaarden die voor iedereen geldt. Bedrijfstak-cao: cao dat voor 1 bedrijfstak geldt Ondernemings-cao: een cao voor 1 bepaald bedrijf
Missie
Strategie Personeelsmanagement/HRM
Personeelsplanning Beloning Arbeidsmarkt
W+S Intro/Soc.
Prestati e
Beoordeling
Ontwikkeling
Uitstroom
Instroom van medewerkers
•
Werving • Selectie • Introductie • Aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden
•
Functiebeschrijving: –
Taken
–
Bevoegdheden
–
Verantwoordelijkheden
Doorstroom van medewerkers
•
Beloning
• Beoordelin g • Begeleiding • Loopbaanplanning • Opleiding en training • Kennismanagement
Uitstroom van medewerkers
•
(Vervroegd) pensioen • Aflopen tijdelijk contract • Beëindigen uitzendovereenkomst • Outplacemen t • Ontslag • Exitgesprekk en
+ •
Competenties: –
Kennis
–
Vaardigheden
–
Houding
Instroom van medewerkers •
Werving
•
Selectie
•
Introductie
•
Aanstelling en
bepaling arbeidsvoorwaarden
Doorstroom van medewerkers •
Beloning
•
Beoordeling
•
Begeleiding
•
Loopbaanplanning
•
Opleiding en training
•
Kennismanagement
•
Competentiemanagement
Belangrijk bij loopbaanmanagement (moet je kennen voor tentamen) Arbeidsvoorwaarden Arbeidsomstandigheden Van belang bij loopbaanmanagement: 1. Motivatie 2. Arbeidsethos
3.Tevredenheid Wat is arbeidsethos = de betekenis die mensen aan arbeid toekennen Hoog arbeidsethos: sterk gevoel dat je behoort te werken en dat je ook wilt Laag arbeidsethos: tegenovergestelde •
•
Kennismanagement: •
Hoe zorg je ervoor dat de kennis binnen je organisatie op peil is en behouden blijft?
•
Kennis = productiefactor!
Competentiemanagement: •
Hoe manage en beoordeel je de ontwikkeling van de competenties van je medewerkers?
Het invoeren van competentiemanagement gaat fasegewijs -
Fase 1 vast stellen van de kerncompetenties voor de organisatie
-
Fase 2 bepalen van de relevante competentieprofielen per functie
-
Fase 3 meten van de individuele competenties
-
Fase 4 het gat dichten tussen bestaand en ideaal
-
Fase 5 werken met competenties (werven op basis van competenties)
Uitstroommanagement 1. Behoud van kennis 2. Behoefte aan kwantitatieve en kwalitatieve flexibiliteit
3. Tegengaan van ‘leegloop’ 4. Beperken van de kosten Outplacement = Hulp na ontslag! •
•
Voordelen voor het bedrijf: •
Goede verstandhouding
•
Juridische voordelen
•
Werkgeversmerk + internal brand!!
Onderdeel Sociaal Plan
Bedrijfseconomie P2 Vaste activa
Eigen vermogen
Materiële vaste activa Immateriële vaste activa Financiële vaste activa
Vreemd vermogen lang Vlottende activa Vreemd vermogen kort (of vlottende passiva)
1. Gewone aandelen dividend)
(zeggenschap en
2. Preferente aandelen
(bijzondere rechten) vóór alle overige aandelen recht op een vast dividend bij ontbinding van het bedrijf vóór de andere terugbetaald
3. Prioriteitsaandelen =>type preferent aandeel
(meer zeggenschap) de houders van deze aandelen kunnen bijvoorbeeld een nieuw bestuurslid benoemen
Nominale waarde waarde zoals die op het aandeel staat staat op balans als aandelenkapitaal Intrinsieke waarde Waarde van het eigen vermogen van een onderneming / het aantal geplaatste aandelen Rentabiliteitswaarde Gebaseerd op de contante waarde van de toekomstige geldstromen Beurswaarde Wordt bepaald door vraag en aanbod
Reserves
• Indeling volgens ontstaanswijze –
Agioreserve
–
Winstreserve
–
herwaarderingsreserve
• Indeling volgens afleiding uit de balans –
Open reserve
–
Stille reserve
–
Geheime reserve
Winstverdeling B.V. aandeelhoudersvergadering beslist ! Winst voor VPB (vennootschapsbelasting) VPB Winst na vpb Dividend (primair dividend) Overwinst * dividend) * Tantiemes
Dividend (secundair
* Reserve • Werkkapitaal • Current ratio = VLA / VVK • Quick ratio = (VLA – voorraden) / VVK • Solvabiliteitspercentage = EV / TV * 100% (weerstandsvermogen = EV / TV) • Debt ratio = VV / TV * 100% • (OF: EV / VV * 100%)
omloopsnelheid van de voorraad : Inkoopwaarde van de omzet gemiddelde voorraad Deze berekening gebruik je om erachter te komen hoe vaak je je gemiddelde voorraad per jaar doet omzetten Omloopsnelheid = omzetsnelheid Omzetsnelheid totaal vermogen = omzet/gemiddeld totaal vermogen
Opslagduur van de voorraad: 365 dagen Omloopsnelheid van de voorraad Nadat je de omloopsnelheid van de voorraad hebt berekent kan je uitrekenen hoelang je voorraad gemiddeld in je opslag staat voordat het verkocht is. Als er in de opgave een ander aantal dagen dan 365 staat moet je die gebruiken ! Gemiddelde krediettermijn
debiteuren:
Gemiddelde debiteurensaldo
X 365 dagen Deze berekening gebruik je als je wilt uitrekenen hoelang je debiteuren er gemiddeld over doen om het openstaande saldo te voldoen
Verkopen op rekening
Als er in de opgave een ander aantal dagen dan 365 staat moet je die gebruiken !
Gemiddelde krediettermijn crediteuren: Gemiddelde crediteurensaldo X 365 inkopen op rekening Deze berekening gebruik je als je wilt weten hoelang jouw onderneming er gemiddeld over doet om haar crediteuren af te lossen ! Als er in de opgave een ander aantal dagen dan 365 staat moet je die gebruiken !
P3 Algemene economie Toegevoegde waarde
Inkomen Productie is een door bij te dragen aan de productie.
(=Productie)
Bestedingen
Schematische voorstelling van economische groei. reactie op bestedingen, die weer sterk afhangen van het inkomen. Dit inkomen wordt verdiend
Nominale waarde van het bruto binnenlands product is het bedrag in euros uitgedrukt. In het reële cijfer van het bruto binnenlands product wordt de geldontwaarding en bevolkingsgroei meegenomen. Dit betekend dat dit de werkelijke koopkrachtverbetering is en het resultaat is de ontwikkeling in de tijd van de reële waarde van het binnenlands product per inwoner.
3
IB
lonen
4
uitkeringen
2
1 consumptie
Overheidsbestedingen
investeringen
import
5
6
9
Vpb
9
7
8
export
Je hebt verschillende soorten investeringen die bedrijven kunnen doen: 1. Breedte investeringen: wanneer een onderneming nieuwe machines koopt, maar deze zijn precies hetzelfde als de oude, waardoor en niet met minder mensen hoeft gewerkt te worden dan is dit een breedte investering
2. Diepte investering: dit is wanneer een onderneming nieuwe machines aanschaft, maar deze machines hebben nieuwe technologische ontwikkelingen waardoor er met minder mensen hoeft gewerkt te worden dan noemen we dit een diepte investering 3. Hoeveelheidsinvestering: is dat wanneer doormiddel van de nieuwe aangeschafte machines je meer producten per tijdseenheid met hetzelfde aantal mensen kan maken, je kan ook wel spreken van dat de arbeidsproductiviteit is toegenomen 4. Wanneer er kapitaalgoederen worden aangeschaft om versleten machines te vervangen noemen we dit vervangingsinvesteringen 5. Wanneer er kapitaal goederen worden aangeschaft om de kapitaalgoederenvoorraad uit te breiden noemen we dit uitbreidingsinvesteringen 6. Wanneer de kapitaalgoederenvoorraad krimpt dan spreken we van desinvesteringen 7. Voorraden worden ook tot de kapitaalgoederen gerekend, zolang deze nog in de voorraden liggen van bedrijven en nog niet gekocht zijn door gezinnen.
Wanneer inkomens van mensen toeneemt betekend dit niet per direct dat mensen meer kunnen consumeren, hiervoor moet je kijken hoeveel de koopkracht is toegenomen. Want er is ook altijd sprake van inflatie! De stijging van koopkracht noemen we reële stijging van het inkomen. Bij het nominaal inkomen wordt er geen rekening gehouden met de prijsstijging. Voorbeeld: wanneer het inkomen van mensen met 4% stijgt dit jaar en de inflatie met 3% dan is de koopkracht dus met 1% gestegen dus kunnen mensen 1% meer gaan consumeren!
De marginale consumptiequote is hoeveel er van elke extra verdiende euro wordt uitgegeven. Dus bijvoorbeeld als er van elke extra euro 0,75 word uitgegeven dat is 0,75 de marginale consumptiequote. Wat vast staat is dat de marginale consumptiequote bij hoge inkomens lager is dan bij lagere inkomens. Dit komt doordat mensen met een lager inkomen minder geld ter beschikking hebben en vanzelfsprekend is dat deze
waarschijnlijk een groot deel van het extra geld wordt geconsumeerd. En bij hogere inkomens, zal het grote gedeelte van het extra geld gespaard worden, omdat er meer geld ter beschikking is. De reële rente is het verschil tussen de nominale rente en de inflatie. Wanneer de reële rente stijgt dan zal er minder geconsumeerd worden doordat het duurder wordt om te lenen. Hierdoor neemt het consumptief krediet af en ook de consumptieve bestedingen, het gaat hier vooral om luxe en dure goederen die minder worden gekocht. Een waardestijging van het vermogen van gezinnen leidt tot een consumptieve stijging van 8% dus van elke euro meer 8 cent aan consumptie. De export van Nederland is afhankelijk van een aantal factoren: De wereldeconomie: hoe het gaat in andere landen om ons heen, zoals andere Europese landen, de VS en Azië want dit zijn onze grootste afzetlanden. Ook is het afhankelijk van de wisselkoers van de euro, wanneer de euro goedkoper is dan zal er meer worden geëxporteerd, want dan is het aantrekkelijk voor buitenlandse bedrijven om in Europa in te kopen. Dit zorgt op zijn beurt wel weer voor meer vraag naar de Euro en zal de wisselkoers omhoog gaan. De export is ook afhankelijk van de concurrentiepositie van bedrijven, want Nederlandse bedrijven moeten concurreren met buitenlandsebedrijven. Dit ligt aan de kwaliteit , prijs en wisselkoers. De arbeidskosten per eenheid product is ook belangrijk voor de exportontwikkeling. Voorbeeld wanneer de arbeidsproductiviteit per werknemer met 2% stijgt en de loonkosten per werknemer met 3% stijgen nemen de kosten met 1% toe. Dit zal een onderneming in haar kostprijs doorberekenen aan de klant, de klant zal vervolgens een keuze maken door te vergelijken met andere bedrijven aan de hand van de prijs en een keuze maken. De omzet van een land kan gestegen zijn tegenover vorige jaren, maar dit nominale cijfer geeft geen goed beeld, want de prijsstijging van producten wordt niet in acht genomen. Want de verhoging kan veroorzaakt zijn door prijsstijging alleen en niet door groeiende productie, dus moet het cijfer altijd gecorigeerd worden met de prijsstijging dit noemen we defleren. Wanneer er sprake is van prijsinflatie dan zullen de producten duurder worden, maar ook voor buitenlanders die onze goederen importeren, dit kan ertoe leiden dat de export afneemt, maar dit
hoeft niet perse want wanneer de inflatie in Nederland gelijk of minder is dan in andere landen zit er geen verschil en zullen buitenlandse afnemers niet geneigd zijn deze producten in andere landen aan te schaffen, omdat ze goedkoper zijn. Dus het is vooral belangrijk dat de prijzen in Nederland niet te snel stijgen tegenover andere landen. Deflatie is vooral slecht voor mensen die hebben geleend en zeker ondernemers, want de prijs van zijn producten wordt lager, maar de rente die hij moet betalen blijft gelijk dus zet dit druk op zijn omzet. Je hebt verschillende redenen voor prijsinflatie: 1. bestedingsinflatie: wanneer er meer wordt besteed kan dit prijsstijgingen veroorzaken, dit komt door vraag en aanbod als er meer vraag is dan dat er kan worden geproduceerd dan zullen de ondernemers hun prijzen laten stijgen. 2. Loonkosteninflatie: dit is het geval wanneer de loonkosten per product omhoog gaan (dit is het geval wanneer de loonsverhoging hoger uitvalt dan de arbeidsproductiviteitsstijging). Ondernemers kunnen dan deze gestegen kosten in de prijs doorbereken, maar wanneer er veel concurrentie is zullen ze dit vaak niet doen en heeft dit gevolgen voor de winstmarge. Geimporteerde inflatie: dit is wanneer de wereldmarktprijzen van energie en andere grondstoffen oplopen dit zorgt ervoor dat deze kosten worden doorberekend in de prijspeil en hierdoor importeren we als het ware de inflatie van het buitenland. Quartaire sector is de niet-commerciële dienstverlening dat wordt gesubsidieerd door de overheid denk hierbij aan ziekenhuizen enz. De tertiaire sector is de sector van de economie dat zich bezighoud met commerciële dienstverlening denk hierbij aan accountants, kappers enz. Collectieve goederen daar zorgt de overheid voor want je kan mensen niet uitsluiten daarvan iedereen maakt hier gebruik van net zoals lantaarnpalen en defensie etc. Soms grijpt de overheid in in een bepaalde markt, omdat het vanzichzelf niet goed loopt, dit kan door de prijzen te controleren of bijvoorbeeld bedrijven aan te pakken die milieu vervuilen zodat hun prijzen gelijk blijven met die van andere bedrijven (zie p359) De activiteiten van de overheid kunnen een of meerdere functies hebben:
Allocatiefuntie: beslissingen van de overheid beinvloeden de samenstelling van de nationale productie (zie ook pagina 363) Stabilisatiefunctie: via overheidsmaatregelen kunnen beleidsmakers proberen omvang en bezettingsgraad van de nationale productiecapaciteit te sturen (zie ook pagina 365) Verdelingsfunctie: hiermee wordt bedoeld dat de overheid door tal van maatregelen probeert de verdeling van inkomens en vermogen te beinvloeden (zie ook pagina 367). Zie ik ook het filmpje http://www.huiswerk.tv/media/economie-uitleg-lorenzcurve
Keynesiaanse visie:
“Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt voor volledige werkgelegenheid en groei.” Klassieke visie: “De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract naleven.” Nationaal Inkomen = totaal verdiende inkomen in een land in één jaar. Nationaal Product = waarde van alle goederen en diensten die in één jaar door een bepaald land worden geproduceerd.
Naarmate er meer welvaart is worden de hogere lagen in de pyramide bereikt en is er ruimte voor welzijn (en ontwikkeling).
Productiefactor natuur De grond, het water, de lucht en alles daarop en daarin voor zover niet door mensen geproduceerd. Natuur en arbeid zijn de oorspronkelijke productiefactoren Kapitaal is een afgeleide factor. Deze moet met behulp van natuur en arbeid (en eventueel ander kapitaal) worden vervaardigd. Groei ontstaat pas als er bedrijven meer gaan produceren en mensen mer uitgeven (dus niet als er alleen meer wordt uitgegeven want dit kan ook uit de voorraad komen van bedrijven) Er is pas een economische groei als er egt meer geproduceerd wordt (volumegroei) en niet alleen als de prijzen omhoog gaan!
etalingsbalans is wat er een land binnenkomt en uitgaat aan geld. Op de lopende rekeningen staan vier deelrekeningen: Handelsbalans dit is de deelrekening waar de betalingen staan voor import en ontvangsten van export Dienstenrekening staan de ontvangsten van geleverde diensten aan buitenland en betalingen van diensten uit buitenland Inkomensrekening hier staat de betaalde en ontvangen primaire inkomens uit het buitenland (denk aan rente voor leningen en winst uit onderdenemingen) Inkomensoverdrachtenrekeningen is als een bijvoorbeeld een Marokkaan geld stuurt naar zijn famillie in Marokko, dit is betalingen aan het buitenland waar geen tegenprestatie tegenover staat. Deze laatste drie rekeningen vormen samen het onzichtbaar verkeer samen met het goederenverkeer vormen zij de lopende rekening. (p282) Er kan ook sprake zijn van een eenzijdige vermogenstransactie met het buitenland zonder tegenprestatie, dit is bij een schenking of kwijtschelding van schuld of dergelijk dit heet vermogensoverdrachtenrekening.
Je hebt ook nog de financiële rekening hierbij gaat het om investeringen die worden gedaan door ingezetenen van de EMU-landen om bijvoorbeeld een bedrijf in het buitenland over te nemen of een vestiging in het buitenland of een lening aan het buitenland.
De wig is het invloed dat belastingen heeft op beslissingen van ondernemingen. Stel dat een werknemer een stijging van €100 van zijn loon krijgt dit kost de werkgever in totaal €200 ivm belastingen etc. Dus de marginale wig is 50% de werknemer rekent hier niet mee hij ziet alleen die €100, dus er is een verstoring. Dit kan ervoor zorgen dat arbeid duur wordt en er minder arbeid gevraagd wordt en meer met kapitaalgoederen zoals machines wordt gewerkt omdat dit aantrekkelijker is. Ook kan dit ervoor zorgen dat er minder arbeid aangeboden wordt dan dat wanneer er geen belasting zou zijn. (meer hierover p. 441)
BezettingsRente
graad
Investeringen Winst
Afzet Verwachtingen
Producenten Vertrouwen
Bedrijfseconomie P3 Soms kan het voorkomen dat een onderneming meer grondstoffen verbruikt of manuren etc. om een product te maken dit kan diverse redenen hebben door verspilling, lekkages etc. maar om erachter te komen of dit komt door prijsstijging van de grondstof of doordat er meer is verbruikt of beiden moet je de formules van prijsverschil en hoeveelheidsverschil gebruiken! Deze formules gebruik je alleen voor variabele kosten en implementeer je in de geanalyseerde resultatenrekening. Voor de vaste kosten daar het verschil uitrekenen gebruik je de bezettingsresultaat! Om het prijsverschil uit te rekenen = (standaartprijs – werkelijke prijs) x werkelijkehoeveelheid Om hoeveelheidsverschil uit te rekenen= standaarthoeveelheid – werkelijkehoeveelheid) x standaartprijs Soms is standaarthoeveelheid niet gegeven dan kan je dit uitrekenen door na te gaan hoeveel mag ik gebruiken voor 1 product dit is (A) en de werkelijke productie is (B) en dan doe je hoeveel je mag gebruiken voor 1 product (A) x de werkelijke productie (b) en dan heb je de standaarthoeveelheid dat je mag gebruiken, dus AxB= SH Een technische voorraad is hoeveel je werkelijk in je magazijn hebt, en een deel kan al voorverkocht zijn maar nog niet afgeleverd en een deel heb je bijvoorbeeld al besteld en moet nog binnen komen dus de economische voorraad is technische voorraad + voorraad inkomend – voorraad nog af te leveren De intergrale kostprijs is niet afhankelijk van de bezetting van een bepaalde periode maar over een lange periode (de normale bezetting) Daarom bereken je dit door de kosten te delen over de normale bezetting en niet de werkelijke bezetting. En dit doe je voor de variabele kosten en de vaste kosten en dan heb je de intergrale kostprijs per product zie ook 212 voor voorbeelden Formule intergrale kostprijsmethode: Vaste kosten bij normale productie (c) / normale productie (n) + variabele kosten bij normale productie (Vn) / normale productie (n) Bij proportioneel variabel is het iets anders: Vaste kosten bij normale productie (c) / normale productie (n) + variabele kosten bij begrote werkelijke productie (Vb)/ begrote werkelijke productie (Wb)
Bij klassieke resultatenrekening moet je voorraadmutatie toepassen, want je kan namelijk meer produceren dan dat je werkelijk verkoopt en dus de kosten van die producten moeten niet meegenomen worden in de resultatenrekening, dus dan gebruik je de formule (afzet-productie) x fabricage kostprijs. En je zet de producten altijd tegen fabricagekostprijs in het magazijn! Bij geanallyseerde resultatenrekening moet je de bezettingsresultaat uitrekenen om het resultaat te corigeren met de bezetting dit is alleen voor de vaste kosten! Dit doe je voor productie met volgende formule (werkelijke productie – normale productie) x constante kosten productie / normale productie Voor de afzet (werkelijke afzet – normale afzet) x constante kosten afzet / normale productie Als je er min uitkomt moet je het eraf halen en als positief erbij optellen! Bij geanalysseerde resultatenrekening moet je ook het budgetresultaat uitrekenen de formule luidt: Constantekosten normaal(Cn) – Constantekosten werkelijk(Cw)
Grond- en hulpstoffen zijn bijv. plastic korreltjes om een product mee te maken (gaan ook maar 1 keer mee) en hulpstoffen bijv olie om machines te smeren kosten van uitval en afval van grondstoffen moeten ook worden meegenomen in de standaartkostprijsberekening teven de opslag,bestel en risicokosten Kosten van arbeid zijn kosten die verband houden met het personeel, als de arbeidsproductiviteit omhoog gaat dan gaat de kostprijs omlaag per product Pand hoort bij duurzame productiemiddelen = een productiemiddel dat meer dan één productieproces meegaat. Hierbij moet je ook rekeninghouden met complimentaire kosten (dus kosten van onderhoud, reparatie etc.), afschrijvingskosten en vermogenskosten (de kosten van financiering) Kosten van grond is bijvoorbeeld pacht (kosten die te maken hebben met grond bijvoorbeeld de huur, vermogenskosten van grond, meestal wordt er op grond niet afgeschreven!)
Kosten van diensten van derderen zij kosten die verband houden met het inhuren van externe partijen voor dienstverling zoals accountant, advocaat etc. Kostprijsverhogende belastingen is bijvoorbeeld accijns, moterrijtuigenbelasting (dus alle belastingen die de kostprijs verhogen en die je niet kan terugvorderen bij de fiscus DUS BTW IS GEEN KOSTPRIJSVERHOGENDE BELASTING) Kosten van vermogen zijn de kosten van het aantrekken van vreemd en eigen vermogen want deze vermogensverstrekkers willen hier iets voor terug in de vorm van rendement of interest
Een technische voorraad is hoeveel je werkelijk in je magazijn hebt, en een deel kan al voorverkocht zijn maar nog niet afgeleverd en een deel heb je bijvoorbeeld al besteld en moet nog binnen komen dus de economische voorraad is technische voorraad + voorraad inkomend – voorraad nog af te leveren Propotioneel variabele kosten zijn kosten de recht evenredig veranderen met een verandering in de bedrijfsdrukte (zullen per eenheid product hetzelfde blijven) Progeressief stijgende variabele kosten is dat de kosten meer dan evenredig stijgen ten gevolg van de toenemende bedrijfsdrukte (dus de kosten per eenheid product wordt steeds duurder) dit kan komen doordat de productie bijna aan max. zit en extra kosten komen ivm overuren meer slijtage van machines etc. Degressief stijgende variabele kosten is dat de kosten minder dan evenredig toenemen (dus dat den kosten per eenheid product minder wordt) dit kan komen doordat bij hogere productie je meer grondstoffen moet inkopen en dus schaalvoordelen kan behalen bij leverancier
Belastingrecht P3
Consumenten Vertrouwen
Con su mpt ie
Inflatie
Vermogen
Rente
Gez ins con su mp tie
Inkomen
Als iemand een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft bij een onderneming, dan is er een gezagsverhouding en er wordt loon betaald dus moet het werk persoonlijke worden uitgevoerd en moet er loonbelasting worden ingehouden. Fictieve dienstbetrekking is als het eigenlijk geen dienstbetrekking is maar de belastingdienst noemt het wel dienstbetrekking om loonbelasting te heffen, zoals stage etc. Eisen aan privaatrechtelijke dienstbetrekking: 1. Er moet sprake zijn van gezagsverhouding 2. Er moet gedurende tijd persoonlijke arbeid vericht worden (dus je kan niet je vriend in je plaats laten werken) 3. De werkgever is verplicht tot loonbetaling (beloning voor arbeid) onder beloningen verstaan we ook ‘kados’ die werknemer krijgt zijn ook belast Tegenwoordige dienstbetrekking is als je nu een baan hebt dan moet je er nu loonbelasting over betalen. Vroegere dienstbetrekking is dat je als je in dienst was vroeger en nu pensioen hebt en daar moet je loonbelasting over betalen Uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander is dat je bijvoorbeeld je vrouw overlijdt die een pensioen had en jij die nu krijgt daar moet je ook loonbelasting over betalen. Als je 5% of meer aandelen van een vennootschap in handen hebt heb je een aanmerkelijk belang en dan kom je zoiezo in aanmerking voor fictieve dienstbetrekking tochal ben je niet echt in dienst. Onderstaande dingen wordt geen belasting over betaald dus nihil wanneer verkregen van de werkgever: -
Voorzieningen die elders niet kunnen worden gebruikt
-
Werkkleding
-
Consumpties op werkplek
-
Hulpmiddelen voor werk
-
Mobiele communicatieapparatuur dus bijv. telefoon als deze meer dan 10% wordt gebruikt voor zakelijk doeleinde.
-
Belasting schijven:
Eigenlijk drie belastingen in één wet: Box 1: inkomen uit werk en woning (H3 IB). Tarief: progressief. Schijventarief (art 2.10 Wet IB) Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang (H4 IB). Aanmerkelijk belang: o.a. aandelenbezit van minstens 5% in een BV/NV. Tarief: 25% (art 2.12 Wet IB) Box 3: inkomen uit sparen en beleggen (H5 IB). Er wordt geacht 4% rendement te zijn behaald (zélfs bij verlies!) van het vermogen op 1 januari minus het heffingvrije vermogen. Tarief: 30% (art 2.13 Wet IB)
Kenmerken Onderneming kenmerken uit je hoofd kennen staan niet in de wet (rechtspraak)! Duurzame organisatie (bedoeling) (Kapitaal en) arbeid Deelname economisch verkeer
Winstoogmerk (gericht op behalen van winst en op termijn een redelijke verwachting van winst)
-
0 t/m 19.645 19.635 t/m 33.363
37% 42%
-
33.363 t/m 55.991
42%
-
55.991 +
Vermogensvergelijking: Basis: Eindbalans – beginbalans Balansposten volgens regels zojuist besproken! - Stortingen + onttrekkingen + beperkt en niet aftrekbare kosten -Vrijstellingen - Ondernemersfaciliteiten = Belastbare winst uit onderneming voor Box 1
52%
Onttrekkingen zijn onterecht van de winst af gegaan dus dat moet gecorrigeerd (anders heel makkelijk 0 euro winst!!) Stortingen zijn onterecht toegevoegd aan de winst dus corrigeren!
Realiteitsbeginsel: baten en lasten moeten worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben Voorzichtigheidsbeginsel: verliezen moeten in hetzelfde jaar worden genomen ookal zijn ze nog niet gerealiseerde dus als je voorraad hebt gekocht van 200 en de waarde ervan op de markt is gedaald naar 100 dan waardeer je op de balans af naar 100 Eenvoud: pas omzet boeken wanneer je het geld ook daadwerlijk hebt ontvangen niet daarvoor Drie categorieën voor vermogen (=vermogensetikettering): Verplicht privévermogen
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt voor
Vermogen dat privé.
Verplicht ondernemingsvermogen
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt onderneming.
Vermogen dat gebruikt binnen de
Anders ‘Keuzevermogen’ Vermogen dat zowel binnen de onderneming als privé gebruikt wordt Bij >10%, altijd zelf kiezen? NEE, niet bij pand!
Mag niet als: Pand technisch splitsbaar is Zo te splitsen dat de waarde voor het ondernemingsdeel en privé-deel te bepalen zijn (dan kan je niet kiezen maar moet het ondernemingsdeel aan de onderneming worden toegekend). Niet technisch splitsbaar dan keuze tussen: Administratieve splitsing naar overeenkomstig gebruik Hele pand is bedrijfsvermogen Hele pand is privé vermogen
Sommige resultaten buiten de belasting (vaak andere motieven). De belangrijkste vrijstellingen zijn Bosbouwvrijstelling (art 3.11 Wet IB) Landbouwvrijstelling (art. 3.12 Wet IB) Kwijtscheldingsvrijstelling (Art. 3.13 lid 1 sub a Wet IB)
Willekeurige afschrijving (art. 3.31 en 3.34 Wet IB) Investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling (art. 3.40, 3.41, 3.42, 3.42a en 3.47 Wet IB) Fiscale reserves, waaronder de herinvesteringsreserve en de oudedagsreserve (art. 3.53, 3.54 en 3.67 t/m 3.73 Wet IB)
Ondernemersaftrek (3.74 e.v. Wet IB) MKB-winstvrijstelling (art 3.79a Wet IB)
Doteren (= toevoegen) aan de oudedagsreserve mag met 12% van de winst uit onderneming met maximum van 9.542 Euro (art. 3.68 Wet IB) 1) Zelfstandigenaftrek (art. 3.76 Wet IB) 2) Startersaftrek (art. 3.76 lid 3 Wet IB) 3) Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (art. 3.77 Wet IB) 4) Meewerkaftrek (art. 3.78 Wet IB)
Belastingen voor DGA
Betalen vennootschapsbelasting over winst in BV
Overgebleven winst uitkeren naar prive in vorm van dividend
Betalen inkomstenbelasting over dividend (Box 2!)
Netto winst na belasting
HRM P3 In een arbeidsmarktcommunicatie staan de volgende onderwerpen: 1. Probleemstelling ( wat is het probleem van de organisatie bv slechte imago) 2. Doelstelling (wat wil je bereiken) 3. Doelgroep (beschrijving van de doelgroep DUS GEEN SELECTIECRITERIA VOOR FUNCTIE) 4. Boodschap (wat voor boodschap wil je overbrengen aan deze doelgroep) 5. Strategie (de manier om je doel te bereiken, ga je rechtstreeks communiceren of via tussenpersoon etc.) 6. Media (welke middelen of media ga je gebruiken om je boodschap over te brengen) 7. Organisatie (welke medewerkers gaan helpen aan dit arbeidsmarktcommunicatie) 8. Budget (hoeveel wil je uitgeven) 9. Evaluatie (reflecteren hoe de campagne is gegaan zijn doelstellingen gehaald etc.) Doelstellingen van Employer Branding: •
Door werknemers gezien worden als gewilde werkgever
•
Werknemers ‘blij’ en ‘trots’ maken dat ze bij het bedrijf werken
•
Huidige goede werknemers behouden
•
Betrokkenheid bij de organisatie kweken
•
Positief imago binnen de branche creëren
Doelgroep(en): wie wil je bereiken? Je maakt een profielschets: een concrete, gedetailleerde (!) en levendige typering van de doelgroep > segmenteren: •
Geografisch •
•
Demografisch •
•
Leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, gezinssamenstelling/-fase
Socio-economisch •
•
Woonplaats, regio, bereid te verhuizen
Opleidingsniveau, salarisniveau/wensen
Lifestyle •
Interesses & hobby’s, mediavoorkeur: online- en leesgedrag, politieke voorkeur, ideeën over geld en sparen
Wervingsprocedure 1. Beslissen tot interne of externe vacaturestelling 2. Analyseren van benodigde competenties, opstellen van een functie- en competentieprofiel 3. Keuze voor een wervingsmethode een (of meerdere) kanaal en middel
4. Samenstellen van de boodschap en/of informatie (advertentietekst, criteria etc.)
Wervingskanalen •
Internet •
Vacaturesites
•
Nieuwe media
•
Eigen (wervings)site http://werk.ah.nl/
•
Dag- , week- en vakbladen
•
Face to face
•
•
Banenmarkten
•
Congressen
Netwerk: zakelijk en privé •
Eigen medewerkers: referral recruitment
•
Radio en TV
•
Intermediairs (tussenpersonen) •
UWV (voorheen CWI)
•
Uitzend-, W&S-bureaus, etc.
Selectiemiddelen: •
Sollicitatiebrieven
•
CV’s
•
Sollicitatieformulieren
•
Het gestructureerde sollicitatie-interview (STARR)
•
Tests
•
Assessmentcenter
•
Online games
•
Online profielcheck
•
(Referenties)
Keuze wervingsmethode(n) kanaal en middelen Afhankelijk van: •
Aard en het niveau van de functie
•
Profiel van de persoon (o.a. opleidingsniveau, ervaring, vaardigheden) > COMPETENTIES!
•
Situatie op de arbeidsmarkt- > let op wet- en regelgeving
•
Grootte van de organisatie
•
Kosten van de methode/middelen
Online werven 1. Eigen (recruitment)site http://banen.bol.com/?referrer=rbanen 2. Vacaturesites: vier categorieën - vaak mix 3. Online exposure: bereiken en bewegen van latente baanzoekers 4. Online sociale netwerken: LinkedIn, Facebook, Twitter, communities Belangrijk: •
Zichtbaar en vindbaar
•
Keuzes afhankelijk van de doelgroep
Als er geen echte doelgroep is bij vacaturesite is het een generiek (voorbeeld jobbird) Groot en gespecialiseerd is dat zo een vacaturesite ook groot is als de generieke maar wel gespecialisseerd op een bepaalde doelgroep, zoals intermediair die is voor hoger opgeleiden
Niche is echt heel erg gespecialiseerd nog gespecialiseerder dan hiervoor, zoals alleen voor een bepaalde branche of regio Internationaal is grote gespecialiseerde sites voor internationale banen dus gespecialiseerd in internationaal
•
Stap 1 De selectiecriteria en passend gedrag bepalen (incl. competenties)
•
Stap 2 De selectievragen bepalen
•
Stap 3 Interviewtechniek afstemmen op de kandidaat
•
Stap 4 Het gesprek evalueren
STARR Methodiek •
Situatie Wat speelde er?
•
Taak Wat was je taak/rol?
•
Actie Welke acties heb je ondernomen?
•
Resultaat Hoe er op je acties gereageerd?
•
(Reflectie) Hoe kijk je erop terug?
Veel persoonlijkheidsonderzoek wordt gebaseerd op de theorie van de “Big Five” Extraversie open persoonlijkheid Vriendelijkheid behulpzaam Zorgvuldigheid aan regels houden Emotionele stabiliteit tegen kritiek en spanning kunnen Intellectuele autonomie nieuwe ervaringen op willen doen
Onboarding/introductie betekent meer dan een voorstelrondje en wat uitleg om de nieuwe medewerker vervolgens aan zijn lot over te laten. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de lijnmanager. Drie doelen van onboarding 1. Snel operationeel worden van die nieuwe medewerker 2. Succesvol worden van de nieuwe medewerker 3. Medewerkers behouden
Management P3
Stadium 1: Bestaansopbouw (Acquisitie, nieuwe klanten opbouwen, eigenaar is het bedrijf) Stadium 2: Overleven (Balans inkomsten en uitgaven) Stadium 3: Succes (Handhaven of uitbreiden) Stadium 4: Expansie (Uitbreiden, liquiditeit zoeken) Stadium 5: Optimale verhoudingen (veel planning en processen) Stadium 6: Verstarring (risicovermijding) Stadium 7: Nieuwe vormen van groei (verschillende mogelijkheden, zoals fuseren of buy-out)
Evolutie: continue, geleidelijke ontwikkeling Revolutie: plotselinge, radicale verandering of omslag De groeifase is de groei binnen een stadium. Elke groeifase (evolutie) wordt altijd afgesloten met een revolutie. Alleen fase
1 t/m 7 leren voor tentamen-week!!
Elke groeifase heeft haar eigen managementstijl. Wanneer er een fase overwonnen is en er wordt doorgegaan naar een volgende fase is er dus ook sprake van een verandering van de managementstijl. De manier van leidinggeven staat in figuur 10.4 gegeven. In het begin is het belangrijk om een uniek product aan te bieden en klanten te werven. Creativiteit is dus van belang. Je bedrijf groeit een klein beetje en je neemt nieuwe mensen aan. Er is sprake van dirigeren. De eigenaar heeft nog het overzicht en geeft zijn personeel taken die ze moeten vervullen. Wanneer je product een succes is ga je groeien en kun je niet alles zelf meer doen. Er worden taken gedelegeerd aan ondergeschikten, zodat de eigenaar zijn tijd kan besteden aan de belangrijkste taken binnen het bedrijf. Je organisatie wordt groter en groter. Er moeten dingen gecoördineerd worden om het overzicht te bewaren en alles in goede banen te leiden.
Tijdens de optimale verhoudingen zijn er veel nieuwe managers en functies bijgekomen. Deze moeten allemaal goed samenwerking en van elkaars bevindingen op de hoogte blijven om de optimale verhoudingen te blijven behouden. Samenwerking is dus noodzakelijk in deze fase.
Het starten van een onderneming kan op verschillende manieren: - Een nieuw bedrijf opzetten - Een overname van een bedrijf - Het opvolgen van bijvoorbeeld een familiebedrijf - Intrapreneurschap -
Een nieuw bedrijf opzetten Voordelen Zelf productie bepalen (productiemethode) Zelf kiezen vestigingsplaats Zelf vaststellen juridische vorm Zelf bepalen organisatiestructuur
Nadelen Hoge aanloopkosten Weinig inkomsten Veel risico
Bij nieuwe bedrijven zijn er een aantal faalfactoren waardoor een bedrijf niet van de grond wil komen. Dit zijn onder andere: - Het ontbreken van een goed ondernemingsplan - Beperkt startkrediet - Gebrek aan klanten
-
Slecht betalende klanten Concurrentie Geen ondernemingsmentaliteit
De conjunctuur speelt een grote rol bij het starten van een onderneming!!! -
Overname
Een overname kan op twee manieren geschieden: Of het bedrijf wordt overgenomen of de directie doet een management buy-out. Ze kopen hiermee het managementteam uit het bedrijf en gaan zelf het bedrijf runnen. Er zijn een aantal belangrijke aspecten bij een overname: - Fors geldbedrag ineens nodig. - Goede voorstelling van bedrijf maken (waarde) - Verlies klanten (geen zin in ander bedrijf) - Vernieuwing productenpakket nodig?) - Essentiële bedrijfsfuncties goed ingevuld?) -
Bedrijfsopvolging
Vaak relatie tussen opvolger en opgevolgde. Bedrijf blijft in feite hetzelfde. Gebruik van kennis en relaties van de vertrekkende ondernemer. Bij opvolging geldt hetzelfde als bij een overname: - Fors geldbedrag ineens nodig. - Goede voorstelling van bedrijf maken (waarde) - Verlies klanten (geen zin in ander bedrijf) - Vernieuwing productenpakket nodig?) - Essentiële bedrijfsfuncties goed ingevuld?) -
Intrapreneurschap
Er is sprake van een nieuw bedrijf dat gesticht is door één of meerdere personen met middelen van het bedrijf waaruit intrapreneur afkomstig is. Het heeft een innovatief karakter en de kernwoorden van het bedrijf zijn: Ondernemer, risico lopen, zelfstandigheid en trendgevoeligheid. • Stadium 1: Bestaansopbouw • Aandachtspunten: nakomen leveringsverplichtingen
verbreden van bestaansbasis voldoende geld? • Strategie Overleven Deze fase overleven = levensvatbaar bedrijf Er is bij stadium 1 sprake van een eenvoudige structuur met een f-indeling. Eigenaar is het bedrijf. De groeifase is groei door creativiteit. De crisis (revolutie) is de leiderschapscrisis (aanname bedrijfsleider of adjunct-directeur) Stadium 2: Overleven Juiste balans inkomsten en uitgaven voldoende liquiditeit vervanging/reparatie kapitaalgoederen? voldoende cashflow stabilisatie/uitbreiding met lonend rendement? Organisatiestructuur Eenvoudige structuur / F-indeling eigenaar is (nog steeds) het bedrijf Strategie nog steeds gericht op overleven Er zijn bij stadium 2 nog geen procedures op richtlijnen. De beloning van het personeel is nog niet systematisch vastgelegd en paternalistisch (beetje op gevoel). Het nieuw operationeel management neemt nog geen grote beslissingen. De groeifase is groei door dirigeren. De crisis is de autonomiecrisis. Stadium 3: Succes Bedrijf stabiel Winstgevend houden of uitbreiden? Eigenaar leidinggevende blijven of terugtreden? Organisatiestructuur Functioneel Invoering van systemen (planning / budgetten) Strategie Handhaving status quo Management
Aannemen toekomstgerichte managers Aannemen specialistische managers (HRM, Verkoop) Richting expansie Op zoek naar middelen (investeringen) om verder uit te breiden De groeifase is groei door delegatie. De crisis is de beheerscrisis.
Stadium 4: Expansie Bedrijf breidt uit vinden en verkrijgen financiële middelen verdere groei liquiditeit en cashflow randvoorwaardelijk Structuur verdere decentralisatie Interne specialisatie (P- G- of M-indeling) gevaar: alwetenheidssyndroom Strategie gericht op expansie of consolidatie Wellicht toetreding in andere bedrijfstakken gevaar: almachtigheidsyndroom R&D Afdeling R&D gaat op zoek naar nieuwe producten / diensten Prestatiemeting Inzichtelijk maken welk bedrijfsonderdeel winstgevend is Eigendom Scheiding tussen leiding en eigendom De groeifase is groei door coördinatie. De crisis is de bureaucratiecrisis.
Stadium 5: Optimale verhoudingen Volgroeid bedrijf consolideren en beheersen financiële winst behouden flexibiliteit en ondernemersgeest • Structuur gedecentraliseerd • Strategie gedetailleerde bedrijfsplanning strategische planning gevaar: verstarring • Beheersing o Ondernemerschap vanuit de vestigingen o Management by objectives • Eigendom Eigendom bij aandeelhouders De groeifase is groei door samenwerking. De crisis is de overlegcrisis. Stadium 6: Verstarring Goede onderneming: focus op sterke concurrentiepositie onderscheidende meerwaarde Minder goede onderneming: verstarring Oorzaak: vaak de overlegcrisis en door gebrek aan innovatiekracht Gevaar: risicovermijding en inslapen van de medewerkers Oplossing: resultaatgerichtheid (net als vroeger), kan door middel van deregulering Er is groei door verzakelijking en deregulering. De crisis is de identiteitscrisis. Stadium 7: Nieuwe vormen van groei - Overname of megafusie - Reorganisatie of verplatting
-
Opsplitsing of unbundling Intrapreneuring
De groeifase is groei door geïntegreerd en mens- en omgevingsbewust beleid. De crisis is de verantwoordelijkheidscrisis. Theorie van Ezerman en Lewin: Personeel is niet bereid tot veranderingen. Het is nodig deze mensen te overtuigen van de noodzaak van de veranderingen. Er zijn verschillende stadia in deze theorie.
Lewin: Unfreezing Losweken Kweken van bereidheid Mensen mobiliseren • • •
Consequenties duidelijk maken Afstand nemen van normale manier van doen: ontdooien Weerstand ontstaat, hoe minimaliseren? – Betrekken – Communiceren – Motiveren
Moving De gang naar de nieuwe toestand
Twee stappen vooruit, één terug Luisteren, ondersteunen, faciliteren Begeleiding / hulp door opleiding, training, vorming Beoordelings- en beloningssystemen aanpassen
Freezing Verankeren • • • • • •
Nagaan of verandering daadwerkelijk werkt Vertonen juist gedrag? Wanneer en hoe evalueren Ondersteunen Nieuw gedrag belonen: voorbeelden stellen Successen vieren
Model van Lewin: In een veranderingsproces zijn 3 fases te onderscheiden: - Unfreezing - Moving - Freezing Bij unfreezing worden medewerkers voorbereid op de moeten afstand nemen (ontdooien) van hun oude werkwijzes gaan gelden. Dit stuit op weerstand onder de zitten. Ze houden het liever bij hun vertrouwde gewoontes. deze veranderingen te betrekken om zo de veranderingen
veranderingen binnen het bedrijf. De medewerkers werkwijze en zich erbij neerleggen dat er nieuwe medewerkers, die nieuwe dingen helemaal niet zien Het is belangrijk het personeel zo vroeg mogelijk bij zo positief mogelijk te laten verlopen.
Bij moving zijn de veranderingen geaccepteerd en kunnen de veranderingen geëffectueerd worden. De wijzigingen in bijvoorbeeld communicatiesystemen worden doorgevoerd en medewerkers krijgen door middel van trainingen de kans zich vertrouwd te maken met de nieuwe methodes.
Bij freezing zijn de veranderingen in de systemen vastgelegd en zijn een vast onderdeel van de organisatie geworden. Het ligt in onze natuur om terug te vallen op oude gewoontes, dus is het noodzaak extra aandacht te geven aan de nieuwe manier van werken.
Veranderingsstrategieën van Ezerman Het doel is om de acceptatie van de verandering bij de betrokken medewerkers te vergroten. De volgende strategieën zijn ontwikkeld om zoveel mogelijk medewerking van de medewerkers te verkrijgen: - Ontwijken Als een manager op een ontwijkende manier omgaat met de veranderingen, hoopt hij dat de tijd in het voordeel zal werken. Er wordt niet snel gereageerd op geruchten, omdat er bijvoorbeeld hoop is dat externe factoren de zaak ten gunste zullen beïnvloeden. Er vindt dus geen communicatie plaats.
- Faciliteren Er worden voorwaarden of faciliteiten geschapen om de veranderingen tot stand te brengen. Er wordt bijvoorbeeld een algehele koffiepauze ingevoerd om het contact tussen medewerkers te bevorderen. - Informeren Er wordt informatie verstrekt om de medewerkers over de veranderingen in te lichten. Op deze manier kunnen zij zich op de veranderingen instellen. - Ondersteunen Er worden mensen opgeleid en gecoacht met betrekking tot de veranderingen. Het kan gaan om instrueren over informatieoverdracht, het aanleren van vaardigheden of het veranderen van houding. - Onderhandelen Wanneer mensen zich niet zomaar neerleggen bij veranderingen kan er onderhandeld worden. Daarbij zal er over het algemeen gesproken een compromis volgen. - Overtuigen Er wordt getracht met argumenten en logica mensen te overtuigen van de noodzaak van veranderingen. Daarbij zullen de voordelen maximaal belicht worden en de nadelen minimaal. - Macht-, dwang- en pressiestrategie De nadruk ligt op beloning of straf na oplegging van de verandering.
Hieronder worden de stadia nader toegelicht:
Stadium 1 en 2 Structuur Research en ontwikkeling Prestatiemeting Beloning Beheersing Strategie Managementstijl Eigenaar
Eenvoudige structuur, centraalgestuurde F-indeling
Structuur Research en ontwikkeling Prestatiemeting Beloning Beheersing Strategie Managementstijl Eigenaar
Centraalgestuurde F-indeling
Eigenaar ontwikkelt Persoonlijk Geen systeem, paternalistisch Geen procedures op papier, alles mondeling Eigenaar bepaalt Direct (stadium 1) en dirigeren (stadium 2) Bedrijf en eigenaar zijn 1
Stadium 3 Aparte afdeling Onpersoonlijker met criteria Systematisch, aantal dienstjaren Beginnende instructies en procedures Vergroting marktaandeel huidige markt Directie bepaalt Begin met scheiding eigenaar en bedrijf
Stadium 4 Structuur Research en ontwikkeling Prestatiemeting Beloning Beheersing Strategie Managementstijl Eigenaar
Interne specialisatie Aparte afdeling, op zoek naar nieuwe markten Onpersoonlijk met meer targets Systematisch, ook op basis van prestaties Werkmaatschappijen en filialen worden bevoegd Marktontwikkeling Meer lagen, top-down Scheiding eigenaar en bedrijf
Stadium 5 Structuur Research en ontwikkeling Prestatiemeting Beloning Beheersing Strategie Managementstijl Eigenaar
Interne specialisatie met meerdere divisies Aparte afdeling, op zoek naar nieuwe markten Onpersoonlijk met meer targets Systematisch, ook op basis van prestaties Op zoek naar synergie tussen divisies Top bepaalt het budget voor de divisies (prioriteit) Zorgen dat identiteit en cultuur uniform is Alleen aandeelhouders
P4 Innovatie (praktijk en theorie)
Het businessmodel wordt ingevuld voor een onderneming om goed inzicht te krijgen in een onderneming. Dit doet een onderneming om te zien waar de kansen liggen om hier op in te kunnen spelen en te innoveren.
Voorbeeld ingevuld
Je kunt verschillende soorten verdienmodellen hanteren: Goederenverkoop = verkoop van goederen tegen betaling Gebruikersfee = per keer dat er van een dienst gebruik wordt gemaakt wordt ervoor betaald Abonementsgelden = wordt er een vast bedrag elke maand of jaar betaald voor toegang tot een dienst Uilenen/huren/leasen = tegen betaling krijgt iemand voor een bepaalde tijd het exclusieve recht een bepaald goed te gebruiken Licentieverlening = tegen betaling mag iemand een beschermde intellectuele eigendom gebruiken Brokerage fees = provisie Reclame = dat je geld krijgt voor het uitzenden van spotjes etc.
Vaste prijszetting Vooraf bepaalde prijzen zijn gebaseerd op statische variabelen Adviespr ijzen/ catalogu sprijzen Product kenmerk afhankel ijk Klantseg ment afhankel ijk Volume afhankel ijk
Vaste prijzen voor individuele producten, diensten of andere waardeproposities Prijs afhankelijk van het aantal of de kwaliteit van de waardepropositie kenmerken Prijs afhankelijk van het type en kenmerken van het klantsegment Prijs als functie van de gekochte hoeveelheid
Dynamische prijszetting Prijzen veranderen op grond van marktvoorwaarden
Onderha ndelen Yield manage ment Real-time market Veilingen
Prijs onderhandeld tussen twee of meer partners hangt af van onderhandelingsmacht en/of onderhandelingsvaardighede n Prijs is afhankelijk van voorraad en tijdstip van aankoop (meestal gebruikt voor vergankelijke resources zoals hotelkamers of vliegtuigstoelen Prijs wordt dynamisch bepaald op basis van vraag en aanbod Prijs bepaald door uitkomst van tegen elkaar opbieden
Fasen
1. Awareness
2. Evaluatie
3. Aankoop
4. Aflevering
5. After Sales
Een klantrelatie gaat door 5 fasen. Voor elke fasen kunnen dezelfde maar ook andere kanalen relevant zijn. Bijvoorbeeld meubels. Voor fase 1 en 2 spelen internet een belangrijke rol maar vervolgens zal de aankoop nog grotendeels in een meubelzaak gebeuren. Et cetera. Oefening: bedenk van een aantal producten en leveranciers hoe de distributieketen is georganiseerd. Kunnen de studenten tot voorbeelden komen waarin de verschillende fasen duidelijk verschillende kanalen kennen. Zijn er voorbeelden waarvan de kanalen in de laatste jaren sterk veranderd zijn. Persoonlijke hulp = dit is persoonlijke klantcontact met een verkoper en klant. Dit geld dan ook voor aftersales kan ook via callcenter gaan Toegewezen persoonlijke hulp = hiermee wordt bedoeld persoonlijk klantcontact doormiddel van een toegewezen accountmanager, dit zie je vaak in het bankwezen Selfservice = hierbij is er geen persoonlijke klantcontact, maar bied het bedrijf de middelen aan dat de klant zichzelf verder kan helpen Geautomatiseerde diensten = dit is een geautomatiseerde dienst doormiddel van een software of dergelijke waarbij de klant zichzelf kan helpen, maar dit toch afgestemd is op de individuele behoefte van een klant
Communities = een platform, waarbij gebruikers elkaar kunnen helpen met tips en antwoorden op vragen (net als bij tweakers forum) Co-creatie = dat klanten recensies achterlaten over een bepaald product om anderen te helpen met kiezen
Bijvoorbeeld belang milieu
hoog
Scenario 1
Scenario 2
Bijvoorbeeld individualisering
hoog
laag Scenario 3
Scenario 4
laag
Uitleg: Op basis van 2 criteria schets je 4 scenario's of mogelijke toekomsten. (periode kan bijvoorbeeld over 10 jaar zijn) De vraag is dan hoe ziet de wereld er over tien of twintig jaar uit? Hoe verschilt dat in de verschillende scenario’s. Met dit model kan je toetsen hoeveel slagingskans je nieuwe bussinessmodel heeft doormiddel van verschillende scenario’s. Dit beeld in je achterhoofd helpt je vervolgens weer om na te denken over hoe bepaalde trends invloed kunnen hebben op jouw als bedrijf. Wat is in de verschillende scenario’s belangrijk, waar moet ik voor zorgen , wat is een gevaar etc etc…
Trechter model om van gebeurtenissen in je omgeving, naar concrete taken in je organisatie te komen om hier op in te spelen. Gebeurtenissen in de omgeving kunnen losse gebeurtenissen zijn maar als ze vaker voorkomen en/of samenvallen met andere gebeurtenissen dan kan sprake zijn van een trend. Die moet je herkennen. Vervolgens in kaart brengen. Welke zijn relevant, welke zijn niet relevant. Welke bieden kansen e.d. Vervolgens doelen stellen: hoe gaan we reageren op de trend. Waar willen we staan over x periode t.a.v. deze trend. Vervolgens uitvoeren en implementeren.
Economisch Cultuur Concurrent ie
Productinnov atie
Vroege toetreding Premiumprijzen introductiesnelhei d
Strijd om talent Lage toetredingsdrempel Kleine spelers kansrijk
Werknemersgericht Creatieve sterren koesteren
Productleaders hip
Klant relatie management
Infrastructuur management Hoge vaste kosten
Hoge kosten klantrelatie Hoog aandeel besteding klant Scopevoordelen
Grote volumes t.b.v. Lage kosten per eenheid schaalvoordelen
Strijd om scope (verbreding) Consolidatie Grote spelers bepalen markt
Strijd om schaal Snelle consolidatie Enkele grote spelers
Sterk service georiënteerd Klant staat centraal
Focus op kostenbeheersing Standaardisatie Voorspelbaarheid Efficiency
Customer Intimacy
Operational Excellence
Productlevenscyclus laat de levenscyclus zien van een product van startfase tot de ondergang en wat de relatie is met de winst van een bedrijf.
Adoptiecurve rogers, laat zien dat er altijd mensen zijn die het eerst een product kopen. Die er voor in de rij staan. Daarna komen de early adaptors, dit zijn mensen die altijd nieuwste willen en komen net na de innovators. Daarna heb je de early majority zijn ook nog vrij innovatief en willen ook nieuwste dingen. Daarna heb je de late majority wat de meeste mensen zijn die schaffen het aan omdat vele anderen het ook hebben. Dan heb je nog de laggards die schaffen het pas aan als het echt nodig is en het oude vertrouwde hellemaal versleten is.
Het is door nieuwe technologie, mogelijk om producten te personaliseren aan de wensen van specifieke klanten. Eerst was dit veelste duur om te doen en niet aantrekkelijk. Dit heet de long tail.
Bleu Ocean strategie
Welke aspecten binnen de markt moet je weghalen en welke moet je versterken en zijn er kansen die je moet introduceren in de markt, dit is de blue ocean strategie. Dit is een strategie om tot een nieuw bussinesmodel te komen en out of the box te denken. Benadrukken dat bedrijven heel vaak met hun innovatie dicht bij het oude vertrouwde blijven. Doen wat je concurrenten ook doen en dat proberen beter te doen. Echte innovatie is echt out-of-the-box denken. Blue Ocean Stategy: Vergroten van waarden en kosten terugdringen. Methode om waardeproposities en businessmodellen ter discussie te stellen en nieuwe klantsegmenten te onderzoeken. Het draait om het creeren van nieuwe industrien door fundamentele differentiatie waar nog geen concurrent actief is. (=waarde innovatie) De waarde van de klant vergroten door nieuwe voordelen en diensten te creëren en tegelijkertijd kosten te beperken door minder waardevolle kenmerken of diensten te elimineren
Intellectueel eigendomsrecht P4 •
De maker is de geestelijk schepper
•
Dus niet alleen schrijver, maar ook bijv componisten en filmmakers
•
artikel 4 Auteurswet: vermoeden van auteurschap
Artikel 6 Auteurswet: Als er onder iets je naam staat bijvoorbeeld boek of schilderij dan ben je inprincipe de maker, maar als iemand anders bewijs kan leveren dat hij de maker is dan is hij de maker (dit is art. 4 auteurswet) Als je iets maakt in normale uitoefening van je werk bijvoorbeeld een docent die sheets maakt dan is de werkgever degene die de auteursrecht heeft (art. 6) Maar als een docent bijvoorbeeld een gedicht maakt tijdens een van de lessen onder werktijd dan heeft de docent de auteursrecht ookal is het onder werktijd (art 7) Openbaarmaking •
Ter beschikking stellen van het publiek
•
Bijv. vertonen van een film of verkopen van een boek
•
Opgenomen in artikel 12 Auteurswet
•
Artikel 12 lid 5 Auteurswet: verdere openbaarmaking
•
•
Beperkingen auteursrecht moeten voldoen aan driestappentoets (Auteursrechtrichtlijn): •
Bijzondere gevallen
•
Geen afbreuk normale exploitatie
•
Belangen auteursrechthebbende niet op onredelijke wijze geschaad
•
Zie bijv. Artikel 15 en 16a Auteurswet
Je mag auteursrechten schenden in bijzondere gevallen. Bijvoorbeeld nieuws mag wel geschonden worden want ze vinden dat iedereen het nieuws moet weten
Artikel 20 auteurswet Auteur is niet bevoegd portret openbaar te maken indien sprake is van:
•
–
portret
–
in opdracht
–
tenzij anders overeengekomen
De fotomaker mag de foto ook niet zomaar verkopen als hij dit in opdracht doet van iemand hiervoor moet hij toestemming hebben van diegene
Artikel 21 auteurswet •
Auteur is niet bevoegd portret openbaar te maken indien sprake is van: –
Portret
–
Zonder opdracht
– •
Voor zover een redelijk belang zich verzet
Als je niet in opdracht een portret maakt van iemand bijvoorbeeld een foto op straat dan mag je dit niet zomaar publiceren
Vereisten Merk Artikel 2.1 BVIE •
een teken (woord, naam afbeelding etc)
•
waarmee de handelswaren / diensten
•
van een onderneming onderscheiden worden van handelswaren / diensten van concurrenten
Type merken: •
Woordmerken
•
Beeldmerken
•
Vormmerken
•
Kleurmerken
•
Slagzinnen
Materiële vereisten merk: •
Een teken kan alleen worden beschermd indien: –
Deugdelijk
–
Geoorloofd
– •
Rechtmatig
Deugdelijk = Merk moet onderscheidend vermogen hebben: –
Merk leent zich ertoe de waren of diensten te onderscheiden
–
Mag in beginsel niet beschrijvend zijn
Geoorloofdheid: •
Strijd met goede zeden
•
Misleidendheid
•
Je merknaam mag niet iets aanstootgevend zijn, want dat is in strijd met goede zeden. Dus je mag ook niet namen van oorlogsmisdadegers gebruiken zoals hitlerbier, mussolinibier etc. dat is aanstootgevend en mag je niet gebruiken.
•
De merknaam mag niet misleidend zijn zoals de merknaam van albertheijn puur en eerlijk, daar hangen zij zelf een criteria aan als er 1 ding in een product biologisch is en de rest niet dan is het biologisch volgens hen (kan misleidend zijn)
Handelsnaam is •
•
De naam waaronder de onderneming wordt gedreven (art. 1 Hnw) –
Doel is het onderscheiden van een onderneming
–
iedere ondernemer is vrij om een handelsnaam te kiezen, de wet geeft slechts een aantal verbodsbepalingen
–
Ontstaat door gebruik
Artikel 5 Hnw: Het is verboden een handelsnaam te voeren die: –
Reeds door een andere onderneming wordt gevoerd
•
–
Deze door de ander rechtmatig werd gevoerd,
–
Indien sprake is van verwarringsgevaar door: •
Aard onderneming
•
Plaats vestiging
Artikel 5a Hnw: Het is verboden een handelsnaam te voeren die: –
Een beschermd merk bevat
–
De handelsnaam lijkt teveel op merk
–
Waarbij verwarringsgevaar over herkomst is te duchten
10 stappen analyse rechtspraak 1. Rechterlijke instantie? Welke rechterlijke instantie rechtbank, hoge raad etc. 2. Welke plaats? 3. Datum uitspraak? 4. Partijen? 5. Feiten? Binnen 10 zinnen samenvatten 6. 6. Argumenten partijen? 7. 7. Vordering(en)? 8. 8. Relevante wetsartikelen?
9. 9. Beslissing? 10. 10. motivering?
Wanneer octrooirecht •
Artikel 2 tot en met 7 Rijksoctrooiwet:
•
Nieuwheid –
•
Geen deel van de reeds bestaande stand van de techniek
Uitvinding •
Voortbrengsel
•
Werkwijze
•
Stof
•
Geen uitvinding: art. 2 lid 2 en art. 3 ROW
Wanneer octrooibaar? •
Inventiviteit –
‘niet-voor-de-hand-liggendheid: •
Oplossing levert een voordeel waarnaar men lang op zoek is geweest
•
Oplossing voorziet in bestaande behoefte
•
Toepasbaarheid –
Praktisch resultaat, moet kunnen worden toegepast
Domeinnaam •
Domeinnaam is geen intellectueel eigendomsrecht
•
Wordt gezien als gebruik handelsnaam en merk
•
BVIE en Handelsnaamwet van toepassing
Je mag dus geen domeinnaam van een bestaande onderneming kapen om deze voor veel door te verkopen.
Bedrijfseconomie P4 Is herhaling van het hele jaar en beetje Excel