Ervaring
RO
.BE
Opleiding
W.V V
België-Belgique P.B. 1740 Ternat 2/1637
Tijdschrift
Kennis
WW
P209718 - 28e jaargang - Viermaandelijks tijdschrift: oktober nummer
Oncologisch
Afgiftekantoor 1740 Ternat
Inhoud: -- Knelpunten Knelpunten in in de de curatieve curatieve oncologische oncologische thuisverpleging thuisverpleging -- Chronische Chronische Myeloïde Myeloïde Leukemie, Leukemie, pionier pionier in in doelgerichte doelgerichte kankertherapie kankertherapie -- Incidenten met medische Incidenten met medische technologie technologie in in ziekenhuizen ziekenhuizen -- Aërosol Aërosol therapie: therapie: een een "simpele" "simpele" verpleegkundige verpleegkundige techniek: techniek: evidence evidence based based herbekeken herbekeken
What’s the best treatment? Life writes the questions. We pursue the answers. Our innovations help millions of people by alleviating their suffering and improving their quality of life.
V.U.: Dr Chr. Lenaerts - Br 8907 - 10/2009
We give them hope.
COLOFON
VERENIGING VOOR VERPLEEGKUNDIGEN RADIOTHERAPIE EN ONCOLOGIE
V.V.R.O.
Doelstellingen 1. Organiseert wetenschappelijke bijscholingen en voordrachten. 2. Bevordert de groei en de belangstelling van de oncologieverpleging. 3. Organiseert de naschoolse opleidingen van verpleegkundigen die werkzaam zijn in de oncologie. 4. Bevordert de uitwisseling van kennis, zowel nationaal als internationaal, betreffende optimale verpleging van kankerpatiënten. 5. Bevordert de erkenning van dit specialisme. 6. Geeft 3x per jaar het oncologisch tijdschrift uit. 7. Werkt internationaal samen met de E.O.N.S. Bestuur Voorzitter: Sven D’haese Penningmeester: Danny Verstraete
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT Viermaandelijks tijdschrift Achtentwintigste Jaargang Oktober 2011 - Nummer 3 Redaktie Sabine Goethals Ludwig Van den Berghe Geert Pustjens Linda Simons Myriam Spinnoy Verantwoordelijke uitgever VVRO Radiotherapie Vrije Universiteit Brussel 1090 Brussel Lay-out en typografie Orga-Med Congress Office Opalfeneweg 3, 1740 Ternat
[email protected] De redaktie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikels. Bovendien is het overnemen van de artikels alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de verantwoordelijke uitgever. Dit tijdschrift wordt geïndexeerd in INVERT
Bestuursleden Veerle Braspenning (Turnhout) Isabelle De Wispelaere (Gent) Gerrit Ponnet (Brussel) Geert Pustjens (Antwerpen) Linda Simons (Antwerpen) Ludwig Van den Berghe (Gent) Danny Verstraete (Knokke-Blankenberge) Secretariaat Anne Maes UZ Brussel, Dienst 34, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel Tel.: 02/477 83 87 Fax: 02/477 83 86 E-mail:
[email protected] Maandag en donderdag: 9:00 - 12:00 en 13:00 - 16:00 Werkgroepen Werkgroep Radiotherapie: Paul Bijdekerke Werkgroep Chemotherapie: Jan Van Gaver Werkgroep Kinderoncologie: Johan De Porre Werkgroep Vlaamse Borstverpleegkundigen: Rita De Coninck Werkgroep Website: Mark Vos Vlaams Overleg Opleiding Kankerverpleegkunde (VOOK): Elsie Decoene Nationaal Vlaamse Verpleegunie (VVU): Sven D’haese, Elsie Decoene Internationaal European Oncology Nursing Society (EONS) - Sven D’Haese European Society for Therapeutic Radiology and Oncology (ESTRO): Radiotherapy Technologist’s (RTT) Committee - Guy Vandevelde
1
INHOUD 3
Editoriaal
4
Knelpunten in de curatieve oncologische thuisverpleging L. Van Loo - M. Van Hooste
12
Chronische Myeloïde Leukemie, pionier in doelgerichte kankertherapie K. Beel
20
Verenigingsnieuws
30
Incidenten met medische technologie in ziekenhuizen Kitty M. Siemerink
34
Aërosol therapie: een “simpele” verpleegkundige techniek: evidence based herbekeken D. Schuermans
40
2
Internationale congresagenda
EDITORIAAL
Sabine Goethals
Beste collega’s, Naast het brengen van nieuwe inzichten willen we in dit nummer ook bewust stilstaan bij een aantal technische handelingen die dagelijks door verpleegkundigen worden gesteld. De nieuwe doelgerichte kankertherapieën zijn selectief, doeltreffend en minder toxisch. Met chronische myeloïde leukemie (CML) als voorbeeld wordt er gekeken naar de toepassing van deze nieuwe therapievormen bij andere tumoren. De diverse aspecten van de doelgerichte therapieën worden in een artikel toegelicht. Om de zorg tussen de verpleegkundigen van de 1ste en 2de lijn beter op mekaar af te stemmen en te optimaliseren werden de knelpunten die thuisverpleegkundigen ervaren in de omgang met oncologische patiënten vanuit de theorie en de praktijk in kaart gebracht. Het omgaan met medisch-technische apparatuur is niet meer weg te denken uit de verpleegkundige praktijk. Van éénvoudige apparatuur tot zware high-tec toestellen: hoe werken we evidencebased en hoe vermijden we incidenten? Raadpleeg ook regelmatig onze website: www.vvro.be zo bent u continu op de hoogte van nieuws, recente ontwikkelingen en interessante activiteiten! Namens de redactieraad veel leesplezier!
3
ARTIKEL Inleiding
KNELPUNTEN IN DE CURATIEVE ONCOLOGISCHE THUISVERPLEGING L. Van Loo - M. Van Hooste Afstudeerproject aangeboden tot het behalen van het diploma Bachelor na Bachelor in de Oncologische Zorg academiejaar 2010 – 2011
Uit ervaring weten we dat een oncologische patiënt niet altijd over een verpleegkundige in de thuissituatie beschikt. In sommige situaties zou het zinvol zijn om beroep te kunnen doen op een verpleegkundige van de thuiszorg. Op de afdeling horen we vaak van patiënten dat ze thuis niet weten wat ze moeten doen in bepaalde situaties (bv.: ontstekingen van de mond, misselijkheid,…). Wanneer patiënten in deze situaties terecht zouden kunnen bij een thuisverpleegkundige, ervaren in de oncologische zorg zou dit geruststellend kunnen zijn voor de patiënt en/of familie. Een goed uitgebouwde thuiszorg, met bijzondere aandacht voor oncologische zorg is namelijk erg belangrijk voor de kankerpatiënten, aangezien ziekenhuizen de patiënten steeds sneller ontslaan en kankerpatiënten steeds vaker een ambulante behandeling krijgen. Uit studies blijkt dat thuisverpleegkundigen eerder generalistische zorgverleners zijn en zich richten op een breder gebied en meestal op deelgebieden minder deskundig zijn dan specialistische zorgverleners (bv. oncologieverpleegkundige, nutritieverpleegkundige,…). Met de evolutie in de zorg krijgen thuisverpleegkundigen meer te maken met kankerpatiënten in alle fasen van hun ziekte. Dit vraagt om expertise die soms niet of onvoldoende aanwezig is. In de palliatieve setting zijn heel wat zorgen omkaderd door een palliatief netwerk. Dit is voor de patiënt een meerwaarde zowel op fysisch, psychisch, sociaal en spiritueel vlak. Patiënten die curatief behandeld worden, blijven hier wat in de kou staan. De Vlaamse Liga tegen Kanker ontdekte in een verkennend onderzoek dat plaats vond in 2004 enkele knelpunten in de thuiszorg voor curatieve kankerpatiënten. Deze knelpunten omvatten volgens de patiënt volgende items: weinig of geen tijd vrijmaken, kennistekort over bepaalde medisch-technische taken, niet over de vereiste deskundigheid beschikken en een tekort aan psychosociale hulp. De kankerpatiënten vermeldden tijdens het interview dat de communicatie tussen
4
thuiszorg en ziekenhuis niet steeds vlot verloopt, op deze manier wordt het moeilijker om medischtechnische hulp goed uit te voeren en om adequate psychosociale steun te verstrekken. Kankerpatiënten hebben nood aan verschillende soorten informatie. Ze moeten geïnformeerd worden over hun ziekte en de behandeling ervan. Hierbij hebben ze ook nood aan begeleiding om hun weg te kunnen vinden in complexe situaties. Niet enkel de informatie zelf is belangrijk, maar ook de manier waarop de hulpverlener ze overbrengt. Om het vermoeden van deze knelpunten na te gaan, hebben we een bevraging gedaan bij verpleegkundigen in de thuiszorg. Ons doel was om te peilen naar de knelpunten die verpleegkundigen in de thuiszorg ervaren bij het leveren van oncologische zorg. Met oncologische zorg bedoelen we patiënten die curatief behandeld worden en die zich dus niet in een palliatieve of terminale fase bevinden. Aan de hand van de resultaten van de vragenlijst, willen we inzicht krijgen in mogelijke knelpunten in de thuisverpleging omtrent curatieve oncologie, zoals het door de thuisverpleegkundige zelf ervaren wordt. Op termijn willen we dit omzetten naar een handig praktijkinstrument (flowchart, educatieles,…) voor thuisverpleegkundigen.
Begeleiding en ondersteuning van oncologiepatiënten: gegevens verkregen uit literatuur De begeleiding van een patiënt met oncologische aandoening kan volgende aspecten inhouden: aandacht voor fysiek welbevinden, een continue, actieve psychosociale zorg. Deze zorg kan
kankerpatiënten en hun naasten helpen om zowel tijdens hun ziekte als in de periode na de behandeling zo optimaal mogelijk te leven op psychisch, sociaal en levensbeschouwelijk vlak. Deze zorg loopt van algemene basale steun naar gerichte, gespecialiseerde psychosociale hulpverlening en richt zich op de kwaliteit van leven. Volgens een verkennend onderzoek van de Vlaamse Liga tegen Kanker in 2004 werd het tekort aan psychosociale hulp bevestigd. Maatschappelijk assistenten die werken bij de sociale diensten van de ziekenfondsen bieden onder andere psychische steun aan zieken. Uit dit onderzoek bleek dat dit werk de laatste jaren steeds meer onder druk komt door hun administratieve taak, die zwaarder en complexer wordt. Mensen met een dringend probleem kunnen wel rekenen op deze psychische steun. Deelnemers (maatschappelijk assistenten en thuisverpleegkundigen) van dit verkennend onderzoek wezen op het verschil tussen palliatieve en andere kankerpatiënten. Voor curatieve kankerpatiënten met psychische noden is de psychische zorg minder uitgebouwd ten opzichte van palliatieve patiënten. Vicca, C., Schalenbourg, B., Casier, H., Rochtus, K. & Van Hauwermeiren, M. (2004) toonden in een onderzoek aan dat ook niet-palliatieve patiënten grote psychische noden hebben. Om goede psychosociale ondersteuning te kunnen geven, moeten de thuisverpleegkundigen weten wat aan de patiënt is meegedeeld over zijn ziekte en de ernst ervan. De meest in het oog springende psychosociale problematiek is: •
• •
Verliesverwerking van lichaam, angst door levensbedreiging, religieuze en spirituele vragen. Door ziekte en de gevolgen raakt het dagelijks leven ontwricht. Deze ontwrichting op haar beurt veroorzaakt weer sociale problemen met emotionele en gedragsmatige effecten. Problemen op het sociale en materiële vlak. De lichamelijke veranderingen en beperkingen hebben effect op het zelfbeeld en de identiteit van de chronische zieke.
5
ARTIKEL •
Er is invloed van langdurige afhankelijkheid van zorg op het welbevinden en kwaliteit van leven, zoals de chronische zieke die zelf ervaart.
De werkgroep Vlaamse Overleggroep Opleidingen Kankerverpleging (2011) beschrijft bij het opstellen van het functieprofiel “Oncologische Verpleegkundige” competenties om psychologische en morele ondersteuning te kunnen geven. Onder psychologische en morele ondersteuning verstaan we het beluisteren en bevragen van de emoties - kunnen omgaan met angst, woede, hoop, schuldgevoelens en ontkenning – ondersteuning bij levens- en zinsvragen. Ook de kankerpatiënt motiveren, adviseren en educatie geven over de zorg en het omgaan met zijn ziekte en behandeling, rekening houdend met zijn verwachtingen en beleving, hoort binnen de psychosociale ondersteuning. In een studie van Mesters et al (2001) bleek dat een grotere informatiebehoefte van patiënten vaak samenhangt met angstige en depressieve gevoelens; het kan ook dat patiënten die meer verontrust zijn wel goed zijn geïnformeerd maar behoefte hebben aan nog meer informatie. Bovendien kan er een relatie bestaan tussen gevoelens van depressie en angst en het cognitieve functioneren van de patiënt; informatie wordt minder goed ‘verwerkt’ door patiënten en dit gegeven vraagt tegemoetkomingen in specifieke communicatie met zorgverleners. Volgens Mesters et al (2003) is de informatiebehoefte van kankerpatiënten groot: • in de periode vlak voorafgaand aan de medische behandeling (diagnostische fase) • gedurende de behandeling • na de behandeling (herstel, terminale fase) De meeste patiënten met kanker blijken alle voorhanden zijnde informatie te willen horen over hun gezondheidstoestand, zowel positieve als negatieve. Maar vaak laat de informatieverstrekking te wensen over. Dit lijkt voor te komen uit verkeerde opvattingen van zorgverleners over de informatiebehoefte van patiënten.
6
Patiënten hebben ook nood aan ondersteuning bij het thuiskomen en na de behandeling. Professionele begeleiding kan de patiënt met kanker helpen om zijn ziekte en de gevolgen ervan te verwerken, waardoor hun kwaliteit van leven terug kan verbeteren. Als verpleegkundige kan je hier een belangrijke rol spelen. Na de behandeling voelen deze patiënten vaak een leegte, omwille van de aandacht die ze vooraf kregen van verpleegkundigen, artsen, familie en vrienden vermindert. Op dit moment verhogen bij deze patiënten juist de vragen en de angst dat de ziekte zal terugkeren. Als (oncologie)verpleegkundige is het belangrijk deze patiënten hierbij te begeleiden en hen handvaten aan te reiken om met de nieuwe situatie te leren omgaan. Als (oncologie)verpleegkundige is het nodig dat je op tijd beseft wanneer de psychosociale zorg te intensief wordt, zodat je de patiënt doorverwijst naar andere disciplines. Soms is vb een psycholoog nodig zodat de patiënt een nog meer gespecialiseerde begeleiding en ondersteuning krijgt. Maar wat verwacht de patiënt en zijn familie zelf van verpleegkundigen in de begeleiding en ondersteuning. Uit onderzoek is gebleken dat de verwachtingen van patiënten soms andere domeinen betreffen dan algemeen wordt aangenomen. Uit een systematic review (Rutten, L.J., Arora, N.K., Bakos, A.D., Aziz, N. & Rowland J. 2005) van 112 artikelen, gepubliceerd tussen 1980 en 2003, bleken volgende noden van patiënten belangrijk te zijn: patiënten hebben tijdens de diagnose en behandeling behoefte aan informatie. Dit zowel bij stadiering en diagnosestelling, de behandelingsopties, de bijwerkingen tijdens de (na)behandeling en informatie over het herstel. In een cross-sectional survey (Mistry, A., Wilson, S., Priestman, T., Damery, S. & Haque, M.S., 2010) is onderzocht of en hoe de informatiebehoefte van kankerpatiënten kan verschillen naargelang het stadium waarin ze zich bevinden. Uit deze survey is gebleken dat patiënten behoefte hebben aan meer informatie in verband met de prognose. Patiënten in nabehandeling hebben dezelfde infor-
matiebehoefte als patiënten die nog volop in behandeling zijn of patiënten die juist startten met hun behandeling.
Begeleiding en ondersteuning van oncologiepatiënten: gegevens uit eigen bevraging Uit onze vragenlijst blijkt dat er weinig knelpunten ervaren worden door thuisverpleegkundigen. Toch zien we tegenstrijdigheden in de resultaten. De thuisverpleegkundigen geven volgend knelpunt zelf aan dat er weinig wisselwerking is tussen het ziekenhuis en de thuiszorg, dit kwam ook tot uiting in de gevonden literatuur. Enerzijds werd algemeen aangegeven dat ze kennis hebben van verpleegkundige technieken in de oncologische zorg. Anderzijds gaf men aan onvoldoende duidelijke informatie te kunnen geven aan patiënt met betrekking tot de technieken. Mogelijks is dit wel een knelpunt. Dit zien we ook terugkomen bij het item rond nevenwerkingen. Algemeen geven ze aan de nevenwerkingen te herkennen, maar de specifieke richtlijnen moeilijk te kunnen toepassen.
gen hebben gehad met het thema oncologische zorg, toch zou het geven van vormingen steeds een meerwaarde kunnen betekenen om deze verwarring te voorkomen en diepgaander in te gaan op thema’s met betrekking tot oncologische zorg.
Besluit We haalden uit deze vragenlijst toch één belangrijk knelpunt dat thuisverpleegkundigen aangaven, ze vonden dat de informatieoverdracht van het ziekenhuis naar de thuiszorg niet altijd even vlot verliep. Ook was opvallend te zien dat de meeste verpleegkundigen de kennis hebben van de technieken, maar sommige verpleegkundigen geven aan dat het geven van relevante informatie aan de patiënten over deze technieken als moeilijk wordt ervaren.
Literatuurlijst •
•
Opmerking bij de vragenlijst en mogelijke invloed op de verwerking
•
Uit de antwoorden bleek, dat ondanks het goed omschreven begrip curatieve patiënt er veel verwarring was tussen curatief behandelde en palliatief behandelde patiënten. Er werd veel aangegeven dat ze beroep kunnen doen op palliatieve zorgen. Dit sluit aan met de ervaring die wij als ziekenhuisverpleegkundigen ondervinden, dat er een verwarring is tussen het begrip “curatief” en “palliatief”. Ook al geven de meeste thuisverpleegkundigen via de vragenlijst aan dat ze voldoende vormin-
•
•
Biets, R. (2011). De perceptie van oncologische patiënten ten aanzien van de karakteristiek van “de goede verpleegkundige”. Onuitgegeven Masterproef, Katholieke Universiteit Leuven, Master in de Verpleegkunde & Vroedkunde. De Regt, A. (2008). Knelpunten in de palliatieve thuiszorg. Onuitgegeven Masterproef, Universiteit Antwerpen, Master in de Verpleegkunde & Vroedkunde. Dingemans, I.H. van Benthem, D., Willemse, K., Pietersma-ter Borgh, R., de Wit, J.M., Bukman, A., Weesendorp-Lobach, J.L.P.M., Hogervorst, M. & van den Broek ,M.R. (2008). Checklist Kennis en vaardigheden van de wijkverpleegkundige met differentiatie oncologie. Gevonden op 28 oktober 2010:http://www.ikcnet.nl/bibliotheek/index.php?id=2575 Klaren, A.D. & van der Meer, C.A. (2004). Oncologie, handboek voor verpleegkundigen en andere hulpverleners. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Mistry, A., Wilson, S., Priestman, T., Damery, S. & Haque, M.S. (2010). Journal of the Royal Society of Medicine (Vol. 15;1(4), p. 30) Gevonden op 15 december 2010 op het internet
7
ARTIKEL
•
•
•
•
Rutten, L.J., Arora, N.K., Bakos, A.D., Aziz, N. & Rowland, J. (2005). Patient Education and Counseling. (Vol. 57(3), p. 250-61) Division of Cancer Prevention, National Cancer Institute. Gevonden op 10 maart 2011 op het internet Sassen, B. (2004). Gezondheidsvoorlichting en preventie, leidraad voor verpleegkundigen. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. Van der Ham, H., Pool, J. & Vaessen, J. (2006). De verpleegkundige als coach. Utrecht/Zutphen: ThiemeMeulenhoff. Vereniging voor Verpleegkundigen Radiotherapie en Oncologie (2009). Basisboek oncologie voor verpleegkundigen. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vicca, C., Schalenbourg, B., Casier, H., Roch-
•
•
•
tus, K. & Van Hauwermeiren, M. (2004). Sociale landkaart. Informatiewijzer federale en Vlaamse voorzieningen. Brugge: Vanden Broele. Vlaamse Liga tegen kanker (2004). Kwaliteit kankerzorg, onderzoeksrapport 2004, ervaringen van kankerpatiënten in de thuiszorg: een verkennend onderzoek. Gevonden op 26 november 2010 op het internet: www.vlk.be Vlaamse Liga tegen kanker (2008). Cijfers. Gevonden op 28 maart 2011 op het internet: http://www.tegenkanker.be/cijfers_0 Vlaamse Overleggroep Opleidingen Kankerverpleging, VOOK (2011). Competentieprofiel oncologie verpleegkundige - drafteversie. Onuitgegeven nota’s bij het opstellen van een functieprofiel voor verpleegkundigen, SL.
Transforming Patients’ Lives Through Innovation Alexion, the global leader in complement inhibition, is a biopharmaceutical company focused on serving patients with severe and ultra-rare disorders through the innovation, development and commercialization of life-transforming therapeutic products. www.alexionpharma.com Alexion Pharma Belgium Regentschapsstraat 58, 1000 Brussel Tel.: +32 (0)2 548 36 36 Fax: +32 (0)2 548 36 45 Email:
[email protected]
8
ALXN11/BELU03
•
The Power of Amgen OncologyTM
Attack
We are a pioneer in hematopoietic research, and we helped revolutionize the management of common chemotherapy side effects.
Transform We are delivering on the promise of biotechnology by fighting cancer on multiple fronts.
Resp. edit:Jo Van der Veken - AMGEN/2009/2455
We are developing therapeutics that target specific cellular and biomolecular processes to attack cancer.
Defend
9
B. Braun is famous for 100% solutions, and not just in infusion therapy. Our Aesculap division sets benchmarks in surgery. Whether with surgical instruments or innovative techniques in biotechnology, over 140 years of experience and consistent research and development make Aesculap a reliable partner for surgeons and one of the strong pillars of B. Braun. Aesculap – a B. Braun company.
B. BRAUN MEDICAL N.V./S.A. - Woluwelaan 140b - BE-1831 DIEGEM TEL +32/70.22.33.00 - FAX +32/70.22.33.88 - www.bbraun.com
ARTIKEL Inleiding
CHRONISCHE MYELOÏDE LEUKEMIE, PIONIER IN DOELGERICHTE KANKERTHERAPIE K. Beel Hematologe, ZNA Middelheim, Antwerpen
Een van de belangrijkste mijlpalen in de recente geschiedenis van de hemato-oncologie is de ontwikkeling van doelgerichte kankertherapie. Klassieke kankerbehandelingen, chemo- en radiotherapie, geven DNA-schade en geprogrammeerde celdood in kankercellen omdat ze snelgroeiende cellen vernietigen. Helaas doden ze ook alle sneldelende cellen in gezonde weefsels zoals haarfollikels, darmepitheel, het bloedvormende beenmerg en de voortplantingsorganen. Dit verklaart de voorspelbare toxiciteit van deze therapieën. De nieuwe doelgerichte kankertherapieën zijn daarentegen gericht tegen eiwitten, die selectief aanwezig zijn in kankercellen en een specifieke en belangrijke rol spelen in het kwaadaardige biologische gedrag van deze cellen. Daardoor is dit soort therapie doeltreffender en tegelijkertijd minder toxisch, ook op lange termijn, omdat ze veel selectiever is. Men noemt dit soort kankerbehandeling ‘targeted therapy’ of doelgerichte kankertherapie en de medicijnen ‘small molecules’ of kleine moleculen. Chronische myeloide leukemie (CML) was de eerste kwaadaardige aandoening waarbij een doelgerichte kankerbehandeling werd ontwikkeld. Daarom heeft CML een voorbeeldrol binnen het kankeronderzoek, bij de speurtocht naar nieuwe doelgerichte therapieën. Waarom werd precies chronische myeloide leukemie de pionier van de doelgerichte kankertherapie? Het antwoord is te vinden in de ontwikkeling van het genetisch onderzoek bij deze aandoening.
Historiek van CML Kanker is een genetische ziekte, die in de meeste gevallen niet door een aangeboren afwijking ontstaat, maar door fouten in de genen, die tijdens het leven in bepaalde cellen van bepaalde organen worden verworven. Soms kan de oorzaak van de genetische fout in kankercellen achterhaald worden, bijvoorbeeld als het gaat om
12
zware rokers, bestraling, bepaalde pesticiden of zelfs virussen, maar in de meeste gevallen wordt geen duidelijke oorzaak gevonden. Meer nog, als je weet dat ons lichaam miljarden nieuwe cellen per dag aanmaakt, zou je je ook kunnen afvragen waarom niet iedereen kanker krijgt! Als een cel een fout verwerft, die haar een groeivoordeel oplevert, kan dit de eerste cel van een gezwel worden. Het lichaam heeft gelukkig mechanismen die fouten kunnen opsporen en elimineren. Als de fout echter te groot is of het defensiemechanisme faalt, dan treedt ongecontroleerde celgroei op, kanker dus. Deze snelgroeiende cellen zijn meestal instabiel en verwerven soms nog bijkomende genetische afwijkingen, die de kankercel nog ‘slimmer’ maakt, door ze nog sneller te laten groeien of ongevoelig te maken voor bepaalde therapieën. De hypothese dat tijdens het leven verworven afwijkingen in de genen een rol spelen bij het ontstaan van kanker werd al in 1914 geopperd door de bioloog Theodore Boveri. Toch duurde het nog meer dan 30 jaar voor men deze hypothese kon staven. In 1960 werd ontdekt dat in leukemische cellen van CML-patiënten een abnormaal klein chromosoom aanwezig was, dat afwezig was in gezonde cellen. Omdat de ontdekking in de stad Philadelphia plaatsvond, kreeg dit kleine chromosoom de naam Philadelphia-chromosoom. Chronische myeloide leukemie (CML) werd aldus de eerste kwaadaardige ziekte waarbij een verworven afwijking in de genen van de kankercellen werd vastgesteld bij alle aangetaste personen. In het jaar 1973 werd ontdekt dat het Philadelphia-chromosoom afgeleid is van chromosoom 22 en met name ontstaat door een uitwisseling van genetisch materiaal tussen chromosoom 9 en chromosoom 22 (ook wel translocatie t(9;22) genoemd). Het duurde opnieuw tot 1984 alvorens de genen, betrokken bij de uitwisseling, namelijk BCR en ABL1, geïdentificeerd werden. De genetische uitwisseling leidt tot de vorming van een abnormaal eiwit, dat een receptor met een sterke en autonome activiteit vormt, aan de oppervlakte van CML cellen. Deze worden hierdoor continu gestimuleerd om te delen. Daardoor ontstaat ‘ongecontroleerde celgroei’ of kanker.
Deze ontdekkingen leidden tot de hypothese dat een medicamenteuze blokkering van de foute BCR-ABL receptor op het oppervlak van de chronische leukemiecellen het kankergedrag zou kunnen neutraliseren en dus ook de ziekte genezen of minstens controleren. Aldus leidde de baanbrekende ontdekking van het Philadelphiachromosoom bijna 40 jaar later tot de rationele ontwikkeling van een doelgerichte therapie, die enkel de leukemische CML-cellen kapotmaakt. Het was een grensverleggende benadering, niet alleen voor CML, maar ook voor kanker in het algemeen. Imatinib (merknaam Glivec® of Gleevec®) (Firma Novartis), een ‘tyrosine kinase inhibitor’ die vrij specifiek de foute BCR-ABL receptor blokkeert, werd in 2001 op de markt gebracht en op 1 februari 2002 door de Food and Drug Administration goedgekeurd voor de Verenigde staten. De goedkeuring in België voor de behandeling van CML kwam er op 1 november 2002 en zijn succes heeft een belangrijk nieuw elan gegeven aan de ontwikkeling van nieuwe doelgerichte therapieën bij diverse tumoren.
Kliniek van CML Leukemie is kanker van (meestal witte) bloedcellen. CML of chronische myeloide leukemie is een verworven kwaadaardige aandoening van de bloedvormende stamcellen in het beenmerg. CML komt voor in ongeveer 1/100.000 personen en vertegenwoordigt ongeveer 15% van alle leukemieën. De ziekte kan op elke leeftijd voorkomen, maar kent een piekincidentie tussen 40 en 60 jaar. In de helft van de gevallen wordt CML toevallig ontdekt. In andere gevallen leiden symptomen als nachtzweten, vermagering, jeuk, bloeding of klachten ten gevolge van bloedarmoede of vergrote milt naar de diagnose. De ziekte kent verschillende fasen. De meeste patiënten presenteren zich in een chronische fase, die meestal enkele jaren duurt. Deze wordt gekenmerkt door verhoogde witte bloedcellen en eventueel een vergrote lever en/of milt en meestal rustig evolueert en goed beantwoordt aan therapie met imatinib (Glivec®). CML kan progressief worden (=verergeren) via een intermediaire acceleratiefase (=versnellingfase) of
13
ARTIKEL onmiddellijk evolueren naar een ‘blastencrisis’. De blastencrisis wordt gekenmerkt door een beeld van acute leukemie, acute myeloide leukmie (AML) of acute lymfatische leukemie (ALL), en ontstaat door bijkomende genetische afwijkingen.
De meeste neveneffecten zijn mild, voorbijgaand of behandelbaar. De frequentste zijn beenmergonderdrukking, misselijkheid, braken, diarree, gezwollen oogleden, vermoeidheid, spierkrampen, gewrichtspijn en huiduitslag.
Behandeling van CML
Figuur 1: Imatinib
De therapie voor CML bestond lange tijd uit hydroxy-urea (Hydrea®, een anti-metaboliet) of busulfan (Myeleran®, een alkylerend agens). Hiermee werd de ziekte hematologisch gecontroleerd (met name door het intomen van het aantal witte bloedcellen), maar er trad geen genetisch antwoord op en geen verandering in het natuurlijke verloop van de ziekte, die onverbiddelijk gemiddeld na 4 tot 6 jaar evolueerde naar een acute leukemie. In de tweede helft van de jaren 1980 werd interferon-alfa (Intron®) geïntroduceerd als standaardbehandeling voor CML en in 1997 werd subcutaan cytarabine (Cytosar®) hieraan toegevoegd. Hiermee werd in 26% van de gevallen een partiële respons en in 15% een complete respons bereikt. Uit deze studies bleek het belangrijke concept van het bereiken van een genetische respons bij deze ziekte. Dit is de vermindering van de hoeveelheid cellen met het foute gen BCR-ABL. Een sterke vermindering voorspelt een langdurige ziektecontrole, uitstel van het optreden van acute leukemie en een langere overleving. Een belangrijke keerzijde van interferon-gebaseerde therapieën waren de vaak invaliderende neveneffecten zoals griepaal syndroom, anorexie en depressie, met als gevolg een verminderde medicatietrouw en onderbreking van de therapie bij een groot aantal patiënten. Imatinib (Glivec®), een inhibitor van de foute BCRABL receptor, werd goedgekeurd voor de behandeling van CML op basis van de resultaten van een grote fase 3 studie, de IRIS trail, waarin interferon plus lage dosis cytarabine vergeleken werd met imatinib in 1106 patiënten. Het aantal patiënten dat beantwoordt aan de ziekte verbetert met tijd en stijgt tot 87% na 5 jaar. Dat is een verdubbeling ten opzichte van de vroegere behandelingen. Ook op kwaliteit van leven scoort imatinib goed. 14
Figuur 2: Imatinib
Daub et al. Nature Reviews Drug Discovery 3, 1001
Uit andere studies bleek nog dat de respons op imatinib (Glivec®) veel slechter is wanneer pas in een gevorderd stadium van de ziekte met de behandeling kan worden gestart. Bij de meeste behandelde patiënten blijft jammer genoeg een minimale hoeveelheid BCR-ABL1 fusiegen detecteerbaar met PCR (polymerase chain reactie, de gevoeligste genetische test). Een klein reservoir van leukemische stamcellen in het beenmerg kan dus nog niet volledig worden uitgeroeid. Deze ongevoelige CML cellen vormen een belangrijk probleem, aangezien dit een kwaadaardige bron is, die de ziekte in theorie op elk moment terug kan doen opflakkeren. De medicatie dient dus (tot
men iets beters vindt) levenslang te worden ingenomen. Ook bestaat er een toenemende resistentie of ongevoeligheid aan imatinib (Glivec®), wat bij zo’n 15-20% van de patiënten met CML ontstaat tijdens behandeling. Er zijn al opvolgers van imatinib (Glivec®) op de markt: nilotinib (Tasigna®) en dasatinib (Sprycell®), die in sommige gevallen de resistentie kunnen omzeilen. Allogene stamceltransplantatie blijft vooralsnog de enige therapie die CML met zekerheid definitief kan genezen. Beperkende factoren zijn hier het vinden van een compatibele donor, de toxiciteit van de voorbereiding (conditionering) en de ziekte en sterfte in de eerste honderd dagen na transplantatie. In principe komen alleen jongere patiënten met een compatibele donor in aanmerking voor transplantatie, wat overeenkomt met 22% van de CML patiënten. Bij oudere patiënten is de sterftekans hoger, al werd leeftijd sinds de toepassing van de zogenaamde ‘mini-transplantaties’ minder belangrijk. Slechts 65% van de transplantpatiënten geneest ook effectief. Anderen overlijden als gevolg van de complicaties van de transplantatie of recidief (=herval) van de ziekte. In de jaren 1990, voor de komst van imatinib, werden jonge CML-patiënten met een compatibele donor onmiddellijk verwezen voor transplantatie. Inmiddels heeft de IRIS-studie aangetoond dat de overleving van nieuw gediagnosticeerde CML patiënten onder behandeling met imatinib na 5 jaar 89% bedraagt, wat duidelijk beter is dan bij allogene transplantatie. Daarom is imatinib nu de initiële strategie geworden voor vrijwel alle nieuwe CML patiënten, en wordt allogene transplantatie pas overwogen wanneer de doelstellingen van therapie niet worden behaald.
CML,
een voorbeeld voor andere kankers
Vast-weefseltumoren (ook solide tumoren genoemd) zijn vanuit genetisch standpunt veel complexere en heterogenere aandoeningen dan CML. Dit betekent dat, in tegenstelling tot bij CML, niet alle tumorcellen van alle patiënten met
bijvoorbeeld borstkanker dezelfde genetische afwijking(en) hebben, met verschillen tussen de cellen binnen een bepaalde tumor en tussen de tumoren bij verschillende patiënten. Daarom is het niet eenvoudig om voor al deze patiënten een doelgerichte therapie te vinden en kunnen deze nooit dezelfde goede resultaten bereiken als bij CML. Toch is men er de laatste jaren in geslaagd ook voor pancreas-, long-, nier-, borst- en colontumoren doelgerichte therapieën te ontwikkelen, met relatief hoopgevend resultaat (zie tabel 1). Het prijskaartje van deze ‘therapie op maat’ is uiteraard heel hoog. De farmaceutische industrie moet voor de ontwikkeling van doelgerichte kankertherapie enorm veel geld in onderzoek investeren en probeert dit nadien op korte tijd terug te winnen, vóór het patent van het medicijn vervalt. De behandeling van een patiënt met CML kost ongeveer 30.000 euro per jaar aan het ziekenfonds (ofwel 80 euro per pilletje). Toch spaart het ziekenfonds met deze behandeling geld uit, want er zijn minder ziekenhuisopnames en minder stamceltransplantaties voor CML patiënten. Ook liggen de kosten voor invaliditeit lager, want patiënten met CML blijven langer economisch actief. De hoge kostprijs van doelgerichte therapie zorgt ook voor een geneeskunde met twee snelheden. Het rijke westen kan deze medicatie beschikbaar maken voor de patiënten, zodra ze op de markt komt. Doelgerichte therapie is daarentegen onbetaalbaar voor patiënten in de derde wereld, tot wanneer de generische producten op de markt komen. Zo zal binnenkort een generisch product van imatinib beschikbaar zijn. Toch kunnen deze minpunten het optimisme niet temperen. Het kankeronderzoek gaat met rasse schreden vooruit en dat is goed nieuws voor heel veel mensen. Kanker is de tweede belangrijkste doodsoorzaak in de VS (22%) en moet enkel hart- en vaatziekten laten voorgaan (36%). Boven de leeftijd van 65 jaar wordt kanker de belangrijkste doodsoorzaak (66%!), een gegeven dat met de toenemende vergrijzing enkel aan belang zal toenemen. De grote uitdaging voor doelgerichte kankertherapie in de komende jaren zal erin bestaan de hooggespannen verwachtingen in te lossen… 15
ARTIKEL Tabel 1. Bestaande doelgerichte therapieën Small molecule inhibitor Imatinib (Glivec®) Dasatinib (Sprycell®) Nilotinib (Tasigna ®) Sunitinib (Sutent®) Sorafenib (Nexavar®), Tandutinib (Millennium®) Trastuzumab (Herceptin®) Gefitinib (Iressa®) Erlotinib (Tarceva®) Cetuximab (Erbitux®) Panitumumab Bevacizumab (Avastin®) Eculizumab (Soliris®)
Ziekte (afkorting) [geblokkeerde eiwit] Chronische myeloide leukemie (CML), gastro-intestinaal stromaal tumor (GIST), chronische eosinofiele leukemie (CEL) CML, GIST CML [BCR-ABL] GIST, renaal celkanker (RCC) hepatocellulair carcinoom (HCC), RCC acute myeloïde leukemie (AML) [FLT3] borstkanker [HER2-NEU] longkanker, pancreaskanker [EGFR] longkanker, pancreaskanker [EGFR] colonkanker, longkanker [EGFR] (Vectibix®) colorectale kanker [EGFR] colon-, borst-,long-, nierkanker [VEGF] paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH)
Mooihoofd Bij haarverlies
Petten, bandana’s & sjaals Mooihoofd biedt oplossingen voor moderne vrouwen en coole kids.
Informatie & webshop Onze hoofdbedekkingen zijn speciaal geselecteerd voor gebruik op een hoofd zonder haar. Gewoon online te bestellen en snel thuis geleverd. Niet goed? Geld terug. Raadpleeg ook onze uitgebreide informatie over alles wat uw patiënt moet weten om op een comfortabele én leuke manier het hoofd te bedekken.
Deze flyer voor uw patiënten? Vraag gratis onze handzame full-color flyers aan om uw patiënten te informeren
www.mooihoofd.be
[email protected] tel: +31 238 882 885 16
Committed to improving the lives of patients worldwide
17
Globale estheƟsche begeleiding vanaf de aankondiging van de diagnose tot de wedergroei van de haren Bijdeaankondigingvandediagnose,honderdenvragengaan doorjehoofdalsvallendesterren,dieachterzicheensliert vanangstenargwaanlaten. «Watgaatergebeuren?»,«Gaikmijnhaarverliezen?»! DezevragenzijnonvermijdelijkƟjdensdezemoeilijkeperiode. Vervolgenskomtdefasewaardeeīectenvande chemotherapieopjelichaamreageren,metnamehet verliesvanjeharen. HetnetwerkvandeinsƟtuten«PartenairesNJSantéBeauté»werdontworpenom uaangepasteoplossingentebiedenopgebiedvanmedischepruiken,zonderde estheƟektevergeten.Allepartnersverbindenzichertoeuteontvangenineen persoonlijkeruimte,naaruteluisteren,envooraltebegeleiden,uwbondgenoot tezijnindezemoeilijkeperiode. DankzijonzegebreveƩeerdeanƟsliptechniekDermaĮx,gevenonzehaarprothesenucomforteneen uniekveiligheidsgevoel!Onzehulpenbijstandhoudenhiernietop,wewetendatubehoeŌeheeŌaan zachtheid,vrijgevigheid,edelmoedigheidenhoopgedurendedezemoeilijkemomenten.Daaromwerd elkvanonzemedewerkersopgeleidomeenantwoordtegevenopuwvragenenoplossingentevinden voorelkanderprobleemtengevolgevanuwbehandeling. VoormeerinformaƟe,bezoekonzewebsitewww.elitecoiī.beendewebsitewww.perruquesͲnj.com. InBelgiëInLuxemburg LIGNEUVILLE(BͲ4960)
ANGRES(BͲ7387)
CliniqueduCheveuSanny
DenisͲLengletCC/PSB
NIEDERFEULEN(LͲ9176)
Tél:080570325
Tél:065794920
CliniqueduCheveuSanny
Tél:0035226811617
BRUXELLES(BͲ1070)
Halle(BͲ1500)
SINISIN(BͲ5377)
WEZEMBEEKͲOPPEM(BͲ1970)
CliniqueduCheveuͲHôpital Erasme
ELITHAIR
LandrecyMonique
HairFashionPeeters
Luxembourg(LͲ1616)
Tél:080099371
Tél:083688662
Tél:027317517
SandrineNOIRE
Tél:025554344
Tél:00352484860
ATH(BͲ7800)
TORHOUT(BͲ8820)
MERKSEN(BͲ2170)
CHARLEROI(BͲ6000)
LOGILESSPRL
InsƟtutvoorHaarvervanging
HairFusionCeulemans
HôpitalNotreͲDameGHDC
Tél:068300235
Tél:050222938
Tél:036457122
Localdel’esthéƟcienne
Gsm:0496354692
MONTIGNYͲLEͲTILLEUL(BͲ6110)
HERENTALS(BͲ2200)
SINTͲTRUIDEN(BͲ3800)
HAIR3D
DeHaarspecialist
HerloSabine
DENDERMONDE(BͲ9200)
Tél:0494166573
Gsm:0476459117
Tél:011684440
LafayeƩeIntercoiīure
Tél:052524823
JAMBES(BͲ5100)
VIRTON(BͲ6760)
REKKEM(BͲ8930)
FLEURUS(BͲ6224)
HAACHT(BͲ3150)
CentreCapillaireetd’esthéƟque ELITHAIR Tél:080099371 Tél:071811994
L’atelierperruque
Clind’Œil
AestheƟcHairSoluƟons
Tél:081308804
Tél:063570509
Tél:0468/112550
CommunicaƟeByElitecoiīwww.elitecoiī.be
VERENIGINGSNIEUWS
20
Flaminal ® Hydro Open wonden t.g.v. radiotherapie. 30, 50g
Flamispray ® Preventie van droge geïrriteerde huid t.g.v. radiotherapie. 150 ml
Flamigel ® Behandeling van geïrriteerde huid en 1ste graads verbranding t.g.v. radiotherapie. 50, 250g
een Belgische onderneming
[email protected] • www.flenpharma.com 21
VERENIGINGSNIEUWS
www.pfizer.be
Niets is zo belangrijk als een goede gezondheid Dat is waaraan we werken met ongeveer 3000 gepassioneerde collega’s in 7 vestigingen in België en Luxemburg. Pfizer hanteert de hoogste norm in het ontdekken, ontwikkelen, produceren en verdelen van innovatieve vaccins en geneesmiddelen die de levensverwachting en de levenskwaliteit van mens en dier verbeteren. Met de overheid en verschillende partners in de gezondheid werken we samen om een kwaliteitsvolle, betaalbare en toegankelijke gezondheidszorg te kunnen garanderen.
Wie ziek is, willen we helpen. Pfizer is een gediversifieerd bedrijf met een portfolio van geneesmiddelen en therapieën voor elke fase van het leven. Met Onderzoek en Ontwikkeling programma’s gericht op klassieke moleculen en biotechnologie concentreren wij ons op domeinen als kanker, diabetes, ontstekings- en pijnbehandeling, in-
22
fectieziekten en aandoeningen van het zenuwstelsel zoals de ziekte van Alzheimer. Onze oncologie pipeline behoort tot de meest beloftevolle van de farmaceutische industrie. We brengen de beste wetenschappers samen om nieuwe werkingsmechanismen in oncologie te ontdekken. Elke dag investeert Pfizer 25 miljoen euro in het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen waarvan een groot deel in het onderzoek naar kanker. Want innovatie
is de slagader van ons bedrijf.
V.V.R.O. AWARD 28e JAARCONGRES
29e V.V.R.O. Jaarcongres
Waarde: 250 Euro Gaat naar het beste eindwerk postgraduaat oncologie 2010 - 2011 Deadline inzending: 4/11/2011
Hoewel het 28ste VVRO-jaarcongres nog moet komen, willen we u al attent maken op het VVROjaarcongres van volgend jaar 2012.
Inlichtingen en criteria: Secretariaat VVRO UZ Brussel, VP 34 Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel: 02/477.83.87 Fax: 02/477.83.86 E-mail:
[email protected] De werken worden bij voorkeur elektronisch opgestuurd naar het VVRO-secretariaat. De ingezonden eindwerken worden in aanmerking genomen voor publicatie in het Oncologisch Tijdschrift.
6 jaar na het jaarcongres te Brugge gaan we opnieuw naar West-Vlaanderen en zijn we op 17 november te gast in Floreal Blankenberge: 29ste Jaarcongres 17 november 2012 Floreal Blankenberge Inlichtingen: Secretariaat VVRO UZ Brussel, VP 34 Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel: 02/477.83.87 Fax: 02/477.83.86 E-mail:
[email protected]
23
SAS-06-09/11-7415
Answering tomorrow’s healthcare needs with innovation today
www.novartisoncology.com www.novartis.be
VERENIGINGSNIEUWS
NIEUWS VANUIT DE WERKGROEP KINDERONCOLOGIE
EBMT congres
Ondanks de implementatie van ‘evidence based’ richtlijnen blijft orale mucositis een frequent voorkomende en pijnlijke complicatie van chemotherapie. Op de pediatrische Hemato-Oncologie en Stamceltransplantatie eenheid van het UZ Gent wordt chemotherapie-geïnduceerde-oralemucositis behandeld met Low Level Laser Therapie (LLLT) sinds 2007. Deze techniek veroorzaakt een directe pijnverlichting, een anti-inflammatoire reactie en een versnelde wondheling. De laser is een AIGaAs diode laser met een golflengte van 830 nm en een output van 500 mW. De letsels worden per 48 uur gelaserd tot volledige genezing. De mucositisletsels worden geëvalueerd op basis van de WHO mucositis schaal en pijn wordt gescoord op basis van de VAS of FPS-R. Er worden ook gegevens verzameld met betrekking tot de lokalisatie van de letsels, de functionele beperking, chemotherapie regime, waarden van de neutrofielen, duur van de mucositis episode, … Gezien de goede resultaten werd de LLLT ook zeer snel geïntroduceerd op de afdeling Hematologie (volwassenen) en later ook op de andere oncologische afdelingen binnen het ziekenhuis. Op het EBMT congres in april 2011 in Parijs presenteerden Véronique Van de Velde en Marijke
26
Quaghebeur enkele resultaten van de evaluatie van de Low Level Laser Therapie. Dankzij een uniforme data registratie op beide diensten kon het effect van de lasertherapie op 1325 mucositis letsels bij 77 patiënten in kaart worden gebracht. Het betrof een registratie tussen januari 2010 en augustus 2011. Zij kaapten hiermee de eerste prijs weg voor beste abstract. De prijs, waaraan een cheque van 1500 euro is verbonden, is meteen ook een erkenning voor alle teamleden van de verschillende afdelingen die dit project mee realiseren en ondersteunen.
Kinderkliniek, UZ Gent Sinds 26 juni 2011 is de Kinderkliniek van het UZ Gent verhuisd naar het gloednieuwe moderne gebouw K12D. De Pediatrische Hemato-Oncologie en Stamceltransplantatie eenheid van het UZ Gent bevindt zich op de vijfde verdieping van het Kinderziekenhuis Prinses Elisabeth. Na een maandenlange voorbereiding is de verhuis van de kinderen naar de nieuwe afdeling zeer vlot verlopen: de verpleegkundigen werkten in twee ploegen zodat op geen enkel moment de zorg voor het kind in het gedrang kwam. Alle andere teamleden waren eveneens bereid om op zaterdag een handje toe te steken en alle verhuisdozen te helpen uitpakken. De nieuwe afdeling beschikt over 14 hospitalisatiebedden, 6 isolatiekamers en 12 posities voor dagopnames. De patiëntenkamers zijn volledig afgestemd op het comfort en de behoeften van de patiënten en hun ouders.
27
VERENIGINGSNIEUWS
ZET VERBETERPROCESSEN IN UW ORGANISATIE IN GANG
‘RICHTLIJNEN VOOR DE ZORGPRAKTIJK – OMGAAN MET KNELPUNTEN IN DE DAGELIJKSE WERKING’ Dit boek kwam er op vraag van de vele (hoofd) verpleegkundigen, verzorgenden en hun leidinggevenden die geconfronteerd worden met vastgelopen situaties in de dagelijkse zorgpraktijk. Het reikt handvatten aan om kleine en grote conflicten in de relaties met patiënten of bewoners aan te pakken. Het boek helpt je op zoek te gaan naar compromissen als de verwachtingen van de zorgorganisatie niet gelijk lopen met de verwachtingen van de zorgbehoevende of zijn omgeving. Op basis van de Heracleitos-methodiek werkte de Projectwerkgroep Ethiek van de Vlaamse Verpleegunie richtlijnen uit om dergelijke knelpunten te ontwarren. Elke richtlijn vertrekt vanuit een reële en herkenbare casus. Een stappenplan leidt tot een oplossing om uit het (ethisch) dilemma te geraken. Het project kwam tot stand met steun van de Vlaamse Regering. Bestellen kan bij Uitgeverij Politeia (www.politeia. be). Richtlijnen voor de zorgpraktijk, ISBN 9782-509-00928-9, prijs 29 euro voor leden van de beroepsorganisaties, aangesloten bij de Vlaamse Verpleegunie; 39 euro voor niet-leden. Bezoek de link voor meer informatie en om te bestellen: www.politeia.be/article.aspx?a_id=RICHTL832Z
28
HYBRIDE MASKERS Superieure immobilisatie voor een beter klinisch resultaat
drivenbycare
Tel.: (+32) (0) 3.326.20.26 • Fax: (+32) (0) 3.326.14.15 e-mail :
[email protected] • www.orfit.com
ARTIKEL
INCIDENTEN MET MEDISCHE TECHNOLOGIE IN ZIEKENHUIZEN Kitty M. Siemerink, Maaike Langelaan, Anke J.E. de Veer en Cordula Wagner Panel Verpleging & Verzorging Dit artikel is eerder verschenen in TvZ Tijdschrift voor verpleegkundigen 2011, nr. 3
In ziekenhuizen hebben verpleegkundigen steeds meer te maken met medische technologie. De technologie neemt werk uit handen, maar kan ook bijdragen aan incidenten. Verpleegkundigen van het Panel Verpleging & Verzorging beschreven een aantal incidenten en hun oorzaken. Verpleegkundigen in ziekenhuizen werken vaak met complexe apparatuur. Om dit veilig toe te passen moet de apparatuur werken, de verpleegkundige getraind zijn, en de werkomgeving het gebruik niet verstoren (IGZ, 2008). De afgelopen jaren is gebleken dat het onderhoud van apparatuur niet altijd systematisch geregeld is, en er niet altijd (toereikende) bijbehorende trainingen zijn (IGZ, 2005; IGZ, 2008). Daarnaast kwam uit een eerder panel-bericht naar voren dat verpleegkundigen binnen hun instelling meer betrokken willen worden bij de aanschaf van nieuwe technologie (de Veer & Francke, 2009). Deze bevindingen doen het vermoeden rijzen dat zich in ziekenhuizen incidenten met technologie voordoen die het gevolg zijn van onnodige gebruikersfouten. Verpleegkundigen krijgen hier ook mee te maken (Crommentuyn, 2010). Landelijk is er niet genoeg inzicht om directe knelpunten aan te wijzen, maar dit is wel nodig (Klink, 2009). De deelnemers van het Panel Verpleging & Verzorging beschreven daarom incidenten met medische technologie uit het afgelopen jaar. Aan de hand van hun beschrijvingen werd gezocht naar veel voorkomende oorzaken van deze incidenten.
Technologieën Van de 241 verpleegkundigen die werkzaam zijn in ziekenhuizen, hebben er 168 (70%) de vragenlijst ingevuld. Van hen hebben 58 panelleden (35%) het afgelopen jaar een incident meegemaakt waarbij medische technologie een rol speelde. De betrokken technologieën staan in Tabel 1. Infuuspompen werden relatief vaak genoemd (21 van de 58 incidenten). Er is geen verband gevonden tussen het type technologie en de oorzaak of het gevolg van het incident.
30
Tabel 1: Overzicht van de medische technologie die betrokken was bij de 58 beschreven incidenten Betrokken technologieën Beademingsapparatuur (4x) Bloeddrukmeter (3x) Defibrillator/paddels (2x) Dialyseapparatuur (3x) Diathermie (1x) ECG-apparatuur (1x) Infuuspomp (21x) Monitor (6x) O2/persluchtklok (4x)
Pacemaker (extern) (1x) Phaco emulsificatie apparatuur (1x) Polysomnografie meetapparatuur (1x) Slijm-uitzuigapparatuur (1x) Software/computer (1x) Sondevoedingpomp (1x) Thermometer (2x) Thoraxbak (2x) VAC-pomp (3x)
Tabel 2: Definities van de vier meest genoemde hoofdoorzaken van de incidenten Hoofdoorzaak
Definitie
Bewaken zorgproces (n=21)
De kwaliteit van de geleverde zorg werd niet voldoende bewaakt, waardoor niet werd opgemerkt dat een fout is ontstaan.
Kennisoverdracht nieuwe
De kennis die op de afdeling nodig is werd niet overgedragen
verpleegkundigen (n=19)
naar nieuwe of onervaren collega-verpleegkundigen.
Ontwerp technologie (n=19)
Door het ontwerp van de technologie wordt verkeerd gebruik mogelijk gemaakt.
Onderhoud (n=11)
Het technische probleem had voorkomen kunnen worden wanneer er tijdig onderhoud was gepleegd.
Gevolgen Bij 12 van de 58 incidenten liep de patiënt lichamelijk letsel of ongemak op, of moest er extra behandeld worden. Voorbeelden hiervan zijn: zuurstoftekort, onnodige pijn en brandblaren, maar ook overlijden. Bij 33 van de 58 incidenten werd schade voortijdig voorkomen (27 gevallen) of verminderd (6 gevallen). Dit gebeurde bijvoorbeeld door tijdig ingrijpen na een extra controle van de instellingen van de apparatuur.
Hoofdoorzaken De verpleegkundigen is gevraagd te beschrijven welke oorzaken het meeste hebben bijgedragen
aan het ontstaan van het incident. Het meest genoemd werden: bewaking van het zorgproces, kennisoverdracht naar nieuwe verpleegkundigen, het ontwerp van de technologie en het onderhoud hiervan. In Tabel 2 staan de definities van deze vier hoofdoorzaken. Deze hebben soms ook in combinatie bijgedragen aan hetzelfde incident. N.B. Niet alle antwoorden leverden voldoende informatie op over de aanleiding van het incident. De vier meest genoemde oorzaken hebben een rol gespeeld bij 40 van de 58 incidenten (69%). Het is mogelijk dat deze ook hebben bijgedragen aan een aantal van de overige 18 incidenten. 31
ARTIKEL Zorgverlener Gebrek aan toezicht of bewaking van het zorgproces heeft bijgedragen aan 21 van de 58 incidenten (36%). De verpleegkundigen geven hierbij vaak aan dat iets werd vergeten, of dat er niet goed is opgelet. Voorbeelden zijn: een infuuskraantje dat men was vergeten te openen, wat door drukte pas uren later werd opgemerkt en een vacuümpomp voor behandeling van chronische wonden die
32
len in hun beleid en protocollen. Door verpleegkundigen hierbij te betrekken, kan direct ingespeeld worden op problemen met technologie die op de werkvloer voorkomen.
Referenties •
•
•
•
•
Crommentuyn, R. (2010). Arts is machine niet altijd de baas. Medisch Contact 65, (41), 21122115. Klink, A. (2009). Fouten in de zorg mogen we niet accepteren. Toespraak IGZ congres Medische Technologie. Den Haag: Inspectie voor de Gezondheidszorg, 11 juni 2009. Inspectie voor de Gezondheidszorg (2008). Staat van de Gezondheidszorg 2008: Risico’s van medische technologie onderschat. Den Haag: IGZ. Inspectie voor de Gezondheidszorg (2005). Kwaliteitsborging van medische apparatuur in ziekenhuizen: nog steeds onderschat. Den Haag: IGZ. Veer, A.J.E. de & Francke, A.L. (2009). Technologie moet kwaliteit van zorg dienen. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, (10), 34-36.
Auteurs Kitty Siemerink, Maaike Langelaan en Anke de Veer zijn werkzaam als onderzoeker bij het NIVEL in Utrecht. Cordula Wagner is als hoogleraar Patiëntveiligheid werkzaam bij de afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO+/VUmc, Amsterdam en het NIVEL. Het Panel Verpleging & Verzorging bestaat uit ongeveer 1350 verpleegkundigen, verzorgenden, sociaalagogen en helpenden. Ze zijn geworven door a-selecte steekproeven te trekken van werkenden in de zorg. De verpleegkundigen zijn vooral werkzaam in vier sectoren: de ziekenhuizen, de psychiatrie, de zorg voor mensen met een beperking, en de thuiszorg. De verzorgenden en helpenden zijn werkzaam in drie sectoren: de verpleeghuizen, de verzorgingshuizen, en de thuiszorg. Alle sociaalagogen werken in de gehandi-
captenzorg. Het Panel Verpleging & Verzorging wordt gecoördineerd door het Nivel met financiele ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport. Doel is om de deelnemers regelmatig te bevragen over onderwerpen binnen hun werk die relevant zijn voor het beleid van de overheid. Zie ook: www.nivel.nl/panelvenv.
Risico’s infuuspomp onderschat Het aantal incidenten met infuuspompen is in dit panelonderzoek opvallend hoog. De inspectie noemde het gebruik van infuuspompen ook al als een punt van zorg in de ‘Staat van de gezondheidszorg 2008’. Volgens de inspectie komt dit juist doordat het zulke gangbare apparatuur is die verpleegkundigen dagelijks gebruiken, waardoor iedereen ervan uitgaat dat zij deze ook moeiteloos kunnen bedienen. De veiligheid is volgens de inspectie niet alleen gebaat bij specifieke training en controle of verpleegkundigen ook doen wat ze hebben geleerd, ook van belang is het systematisch registreren van fouten en problemen bij het gebruik van de apparatuur. Hiermee kan worden voorkomen dat fouten zich onnodig herhalen, bijvoorbeeld door het aanpassen van het ontwerp of het instrueren van degenen die ermee werken.
Samenvatting Verpleegkundigen hebben, als directe gebruikers, een belangrijke rol in het signaleren van problemen met medische technologie. Ziekenhuisverpleegkundigen uit het panel Verpleging & Verzorging is gevraagd naar incidenten met medische technologie die zij hebben meegemaakt en de onderliggende oorzaken. De vier meest genoemde oorzaken zijn: bewaking van het zorgproces, kennisoverdracht, het ontwerp van de technologie en het onderhoud hiervan. Een maatregel om herhaling te voorkomen is het aanbieden van toereikende training. Daarnaast moeten beleid en protocollen zo worden opgesteld dat veilige en efficiënte toepassing van technologie centraal staat.
33
ARTIKEL Inleiding
Aërosol therapie een “simpele” verpleegkundige techniek: evidence based herbekeken D. Schuermans Longfunctie laborant, Biomedical research unit, UZ Brussel
[email protected]
Astma en Chronisch obstructief longlijden (COPD) zijn veel voorkomende longaandoeningen en komen elk bij ongeveer 5% tot 15% van de bevolking voor, dus zeker ook bij oncologische patiënten. Daarenboven is dyspneu of kortademigheid, niet alleen een probleem bij patiënten met een pneumologisch carcinoom, maar is het tevens een courant nevenverschijnsel van zowel radio- als chemotherapie. Er is zeer krachtige, effectieve respiratoire inhalatiemedicatie beschikbaar en daarom is aërosoltherapie bij voorkeur de basisbehandeling voor deze obstructieve respiratoire aandoeningen. Het spreekt voor zich dat de dyspneu niet ten gevolge van respiratoire problemen bv. massavorming, pleura-uitstorting, ascites of hartfalen, in eerste instantie niet kan verholpen worden door respiratoire medicatie. Vandaar dat de indicatie weloverwogen dient te gebeuren en steeds op voorschrift van een arts bij start en/of aanpassingen. Aërosol medicatie is mondiaal veruit de meest voorgeschreven medicatie, niet in het minst omdat er meer als 100 verschillende soorten beschikbaar zijn, maar zeker omdat het zijn doeltreffendheid bewezen heeft. Deze enorme verscheidenheid is tevens het grootste struikelblok voor het correct toedienen en gebruik van de inhalatietherapie. Het veelvuldige voorkomen van aërosoltherapie heeft er ook toe geleid dat het als “simpel” te gebruiken wordt beschouwd. Niets is minder waar, het is bewezen dat 30% tot 70% van de patiënten die op regelmatige basis deze medicatie nemen, dit niet correct doen. Deze therapie ontrouw en misgebruik is in de meeste gevallen niet intentioneel maar eerder te wijten aan een gebrekkige educatie en incorrecte instructies van de zorgverstrekker. Nochtans vermeld recente literatuur dat repetitieve educatie, de hoeksteen is van een succesvol therapeutisch effect. Daarenboven zijn patiënten zich er niet altijd van bewust dat het niet correct
34
toepassen van de inhalatie procedure een direct effect heeft op hun behandeling, gezien ze er maar zelden op aangesproken worden. Zelfs bij initieel, intensief geïnstrueerde patiënten zag men na één jaar zonder evaluatie van de techniek dat 20% van deze patiënten cruciale fouten maakten tijdens de inhalatie. Wat ook in deze onderzoeken tot uiting kwam was dat zelfs tot 50% van alle zorgverstrekkers de correcte inhalatietherapie procedure niet beheersten. Vandaar de uitspraak “educate the educator”.
Waarom
aërosol therapie gebruiken? Het grote voordeel van respiratoire medicatie is dat het therapeutische effect zeer krachtig en optimaal is doordat het zieke orgaan rechtstreeks en volledig bereikbaar is. Dit zorgt ervoor dat de dosis lager kan gehouden worden als via een andere (oraal, IM, IV….) toegangsweg met meer kans op nevenverschijnselen. Door recente ontwikkelingen zijn er steeds betere en krachtigere medicaties op de markt gekomen nu zelfs met een werkingstijd tot 24 uur (1x daags). Binnen de respiratoire medicatie onderscheidt men twee grote groepen enerzijds de bronchodilatoren (luchtwegverwijderaars) (β2-mimetica en/of anticholinergica) en anderzijds de anti-inflammatoire medicatie (inhalatie corticosteroïden). Binnen deze groep van luchtwegverwijderaars zijn er zowel langwerkende (minstens 12 tot 24 uur) als de kortwerkende (minstens 4 tot 6 uur) medicatie. • • • •
Kortwerkende bronchodilatoren vb. Duovent®, Ventolin®, Atrovent®, Combivent® Langwerkende bronchodilatoren vb. Spiriva®, Serevent®, Oxys®, Onbrez®, Foradil® Inhalatiesteroïden; preventie tot inflammatie vb. Flixotide®, Beclophar®, Pulmicort®, Qvar® Combinatie preparaten (β2-mimetica + corticosteroïden) vb. Seretide®, Simbicort®, Inuvair®
•
Andere inhalatietherapieën: mucolytica, antibiotica, antimycotica, cytostatica
Welke
systemen kan men gebruiken? De twee meest gebruikte systemen voor aërosol zijn: vooreerst de vernevelaars die een extra energiebron nodig hebben en dus niet overal inzetbaar. Anderzijds alle dosisaërosolen, hiervoor geldt dat hun mobiliteit en een autonomie van enkele weken het grote pluspunt is. Men kan ze als het ware overal meenemen en gebruiken “on demand”. Tevens wordt er steeds een vaste dosis geproduceerd bij een dosisaërosol. Vernevelaars zijn niet zo flexibel en vragen veel meer onderhoud. Mede doordat ze telkens opnieuw moeten klaargemaakt worden voor gebruik, is de continuïteit van behandeling en dosis niet gewaarborgd. Toch hebben ze hun plaats binnen de respiratoire medicatie toediening.
Verneveling Het tot nog toe meest gebruikt systeem in de ziekenhuizen, hoewel dit hier niet altijd de juiste indicatie verdient. Door de jaren heen zijn er foute “overleveringsgewentes” in de techniek geslopen. De meest recente evidence based literatuur wijst er ons op dat verneveling niet zo eenvoudig is en dat er veel kan mislopen, met weinig tot helemaal geen medicatie toediening tot gevolg, zelfs in het ziekenhuis. Meestal gebruikt men foutief een masker, maar het gebruik van een pijpje heeft de voorkeur. Een masker heeft namelijk een aantal potentiële nadelen: 1. Een deel van de medicatie wordt mogelijk ingeademd via de neus. Gezien de neus een excellente filter is voor geïnhaleerde medicatiepartikels, slaat, in dat geval drievierde van de ingeademde partikels neer in de neus.
ARTIKEL 2. Bij toediening via een masker is er blootstelling aan ogen en huid. Een masker moet zeker heel nauw aansluiten bij aërosol van anticholinergica, antibiotica en antimycotica ter protectie van huid en ogen. 3. Bij antibiotica en/of toxische medicatie is een pijpje noodzakelijk omdat men op het uitademingcircuit een vochtfilter moet kunnen bevestigen ter bescherming van de zorgverstrekker en zo de omgeving niet contamineert. Toxische stoffen: Deze producten verdienen even apart de aandacht, ze moeten met de nodige voorzichtigheid en grondige kennis van zaken behandeld worden. Zeker cytostatica en antimycotica kunnen bij verkeerd gebruik de omgeving contamineren maar zijn ook erg toxisch (teratogeen) voor de zorgverstrekker. Ze vergen heel wat voorbereiding en medewerking van de patiënt. Niet in het minst omdat de toediening soms tot 4 uur kan duren, maar ook omdat er maar een beperkt toezicht kan/moet zijn van de zorgverstrekker. De behandeling gebeurt daarom liefst op een eenpersoonskamer waar constante verluchting kan gewaarborgd worden. Het spreekt voor zich dat een uitademfilter onontbeerlijk is. Manipulatie dient steeds te gebeuren met masker en handschoenen. Het klaarmaken van de oplossingen dient steeds door de apotheker te gebeuren. Gezien het zeer specifiek karakter van deze medicatie en technieken is het noodzakelijk dat eerst de firma en farmaceutische leverancier, gecontacteerd worden voor het gebruik van het aërosoltoestel en de exacte dosis in detail te overlopen. Gewone respiratoire medicatie: Een masker is bijgevolg enkel aan te raden indien de patiënt niet in staat is om het pijpje zelf vast te houden, ondermeer in acute situaties, bij ouderen, coma patiënten of bij kinderen. Indien men een masker gebruikt moet het uiteraard goed gepositioneerd zijn en zeer goed aansluiten op het gezicht. (niet aangewezen bij verwarde of erg onrustige patiënten). Voor zowel het pijpje als het masker (alleen via de 36
mond) geldt rustig ademen en regelmatig een inadempauze van 5 à 10 seconden inlassen. Het medicatie startvolume dient nauwkeurig nagevolgd te worden en moet meestal aangelengd worden met fysiologisch serum waardoor er verkeerdelijk andere concentraties klaargemaakt kunnen worden als bedoeld. (iets meer of minder aanlengen met fysiologisch serum = variabele dosis). Door gebruik te maken van mono dosissen krijg je een meer continue therapie. De medicatie dient pas dan klaargemaakt te worden juist vóór gebruik, al was het maar uit hygiënische redenen. De optimale verneveltijd van 10 à 15 minuten wordt liefst niet overschreden omdat de structuur van de medicatie kan veranderen door het langdurig vernevelen. Tevens zal dan masker en leidingen verzadigt zijn door medicatie en gaat er geen medicatie meer vrijkomen tijdens de verneveling. Wat men toch nog ziet vernevelen na 15 minuten is voor het grootste deel alleen de oplosvloeistof zonder medicatie. De voorbereiding vergt niet alleen aandacht voor de medicatie, maar ook voor het juist monteren van een vernevelingtoestel. Het niet juist monteren of het verkeerd instellen van het gasdebiet resulteert altijd in een verminderde kwaliteit van behandeling. Het instellen van het aandrijvingsgas debiet heeft een rechtstreekse invloed op het genereren van verschillende partikelgrootten, die op haar beurt invloed hebben op een correcte longdepositie en verneveltijd (max. 15 minuten). Het volledig toepassen van elke stap vraagt veel tijd van zowel de zorgverstrekker als van de patiënt. Het correct toedienen, voorbereiding, nazorg en afwerking neemt al vlug 20 minuten in beslag, 4 keer per dag. Daarom moet verneveling alleen dan toegepast worden als er geen andere mogelijkheid bestaat om aërosol medicatie toe te dienen. Het grootste nadeel: het is tijdsrovend voor zowel de patiënt als de zorgverstrekker en bij verkeerde manipulatie is het een broeihaard van infectie. Vandaar dat men, zeker binnen het ziekenhuis,
een strikte procedure van onderhoud moet blijven volgen: na toediening, eerst goed omspoelen, reinigen en ontsmetten om vervolgens alle delen grondig te drogen en dit telkens na elk gebruik. Tevens zal het er in de praktijk op neer komen dat er weinig tot geen toediening gedurende de nacht zal zijn omdat het veel te tijdsrovend en onaangenaam is voor de patiënt tijdens zijn nachtrust. De continuïteit van behandeling is hierdoor niet gewaarborgd. Maar verneveling heeft zeker zijn plaats binnen het geheel van verzorging maar niet als eerste keuze. Daarom wordt aërosol via verneveling niet als “routine” aanbevolen, zelfs niet in het ziekenhuis.
Dosisaërosol Naast verneveling is de dosisaërosol een goed tot beter alternatief. De voordelen zijn: ze zijn compact en hierdoor gemakkelijk mee te nemen, de medicatiedosis is zeer nauwkeurig afgemeten, reproduceerbaar en betrouwbaar. Er is een veel snellere inname ten opzichte van verneveling (er is geen uitgebreide voorbereiding en nazorg nodig). Er zit een relatief hoge dosisconcentratie in één verstuiving en er zijn verschillende soorten medicatie beschikbaar. Maar het grote nadeel is dat ze allemaal onafhankelijk van elkaar door verschillende firma’s ontwikkeld zijn. Hierdoor bestaat er geen uniforme maatregel voor het juist toedienen. Tevens heeft elk toestelletje zijn specifieke voorbereidingprocedure en inademtechniek. Deze verscheidenheid schept verwarring bij de patiënt en de zorgverstrekker. Hier dringt educatie zich op, meer als voor de verneveling. Maar eens correct aangeleerd zijn de voordelen niet gering. De continuïteit van behandeling in eerste plaats. Het feit dat deze medicatie meestal maar tweemaal daags dient toegediend te worden en maar twee minuten duurt per inname, is op zich al een enorme tijdsbesparing. Bij de dosisaërosolen onderscheidt men enerzijds de droogpoederinhalatoren en anderzijds drijfgas aangedreven dosisaërosol. Beide systemen met
hun specifieke toedieningstechniek en hun vooren nadelen. Het voordeel van de droogpoederinhalatoren is dat de patiënt weinig of geen hand ademcoördinatie moet hebben om de medicatie correct in te ademen. Tevens zijn er geen schadelijke additieven toegevoegd als transportmiddel (lactose). Bij de voorbereiding dient niet geschud te worden, zeker niet als de medicatie al opgeladen is want de patiënt riskeert de medicatie uit het toestel te schudden voor inademing. Als nadeel kan je stellen dat: sommige patiënten niet overtuigd zijn van een inname opdat ze niets proeven. Ze moeten droog bewaard worden en er mag niet uitgeademd worden door het toestel. Dit om te vermijden dat de medicatie samenklit voor inademing, onder invloed van condensatie van uitademing- of omgevingsvocht. Hierdoor krijg je een “medicatiepropje” dat niet meer kan meegevoerd worden in de longen. Tevens is de inspiratiekracht die de patiënten moeten kunnen genereren, opdat de medicatie correct wordt vrijgegeven, soms te hoog. Vandaar dat droogpoederinhalatoren niet altijd geschikt zijn voor zeer ernstige respiratoire patiënten. Hier dient men gebruik te maken van drijfgas aangedreven dosisaërosolen. De voordelen zijn: ze zijn weinig afhankelijk van de inademingsnelheid, er zijn snel meerdere dosissen mogelijk en beschikbaar, de voorbereiding is relatief kort. De nadelen zijn: een goede hand-mond-adem coördinatie is noodzakelijk, drijfgassen kunnen soms een hoestreflex uitlokken, de correcte voorbereiding is soms complex maar van zeer groot belang, drijfgassen zijn slecht voor het milieu, en er is meestal geen dosisteller als controle middel. Veel van deze nadelen kunnen verholpen worden door een voorzetkamer te gebruiken. Hierin kan de patiënt op voorhand de medicatie afvuren om dan rustig binnen de 10 seconden de inhoud van het recipiënt in te ademen in één of meerdere teugen. Deze methode zal eerder thuis van toepassing zijn omdat de logge omvang van 37
ARTIKEL de meeste voorzetkamers het grote voordeel van mobiliteit compromitteert. Tevens dient de voorzetkamer wekelijks gedurende 15 minuten ondergedompeld te worden in een zeepsopje, niet af te spoelen met stromend water, ook niet afdrogen. Maar gewoon het overtollige zeepsop afschudden (zeker tussen de kleppen) daarna open neerzetten om te drogen. Dit is noodzakelijk voor de hygiëne maar ook om de statische elektriciteit te neutraliseren.
De inademtechniek Het is niet zo evident om de medicatie overal en tot diep in de longen te brengen binnen èèn inademingteug. De meest optimale inhalatie van de medicatie begint al bij de uitademing juist vóór het inspiratiemanoeuvre. De patiënt dient langzaam semi volledig uit te ademen (niet in het device) alvorens volledig (zo veel mogelijk) in te ademen. Vervolgens een apneu tijd van 5 à 10 seconden respecteren voor men uitademt, om de sedimentatie (neerslaan) van de kleine medicatiepartikels in de longen te bewerkstelligen. 1. De patiënt zet zich rechtop neer of staat rechtop 2. Het hoofd ligt achterover gebogen zodat de tracheale hoek vergroot 3. Zachtjes (semi-)volledig uitademen 4. Neem het toestel of pijpje nu pas tussen de tanden 5. Omsluit het mondstuk goed met de lippen, vermijd lekken 6. Inademen: - Krachtig en volledig in bij droogpoeder inhalatoren - Langzaam en volledig in bij verstuivers: start de inademing vóór het afvuren - Langzaam en volledig in bij verneveling (bij masker alleen via de mond) 7. Een apneu tijd van 5 à 10 seconden respecteren (ook bij verneveling) 8. Langzaam uitademen 9. Mond spoelen na gebruik
38
Deze stappen zijn universeel voor elke toediening van aërosol. De specifieke toepassingen en aspecten voor gebruik van elk toestel apart zijn zeker cruciaal maar meer details hieromtrent zouden ons te ver leiden. Ze zijn in de literatuur te vinden of te consulteren op de website van de Belgische Vereniging voor Pneumologie Verpleegkundigen (www.bvpv-sbip.be)
Conclusie Inhalatietherapie is mits correcte educatie van zowel de patiënt als de zorgverstrekker vrij eenvoudig en snel te gebruiken. Gezien de diversiteit, is er zeker één methode van inhalatietherapie op maat van de patiënt te vinden. Door een al maar diepere kennis en expertise van de zorgverstrekker zal het steeds eenvoudiger zijn hierin de juiste beslissingen en keuzes te nemen. De evolutie van de pathologie kan een verandering van device opdringen. Maar ook “de routine” bij de patiënt, geeft soms de kans bepaalde essentiële stappen niet meer correct uit te voeren. Daarom is het noodzakelijk dat men op regelmatige basis de inhalatie techniek van de patiënt evalueert, want educatie en controle is de hoeksteen van respiratoire therapeutische efficiëntie.
Referenties 1. Lodewijckx C, Schuermans D “Inhalatietherapie” praktische gids voor de zorgverleners ACCO 2006 ISBN 90-334-6286-9 tweede druk 2011 ISBN 97890-334-8514-5 2. Lodewijckx C, Schuermans D “Inhalotérapie guide pratique à l’usage des dispensateurs de soins ACCO 2008 ISBN 978-90-334-6897-1 3. Hess D. R. PhD “Aerosol delivery devices in the treatment of asthma” Respir. Care 2008 Jun;53(6):699-723; discussion 723-5. 4. Hess DR. Metered-dose inhalers and dry powder inhalers in aerosol therapy. Respir Care 2005;50:1376-1383. 5. Rau JL PhD “Determinants of patient adherence to an aerosol regimen” Respir Care 2005 Oct;50(10):1346-56; discussion 1357-9.
6. Rubin BK” What does it mean when a patient says, “my asthma medication is not working?”. Chest. 2004 Sep;126(3):972-81. 7. 4.Chapman KR, Walker L, Cluley S, Fabbri L “Improving patient compliance with asthma therapy”. Respir. Med.2000 Jan;94(1):2-9. 8. Gallefoss F, Sigvald Bakke P, How does patient education and self-management among asthmatics and patients with COPD affect medication? Am. J. Respir. Crit. Care Med. 1999: 160: 2000-2005 9. Apter AJ, Boston RC, George M, Norfleet AL, Tenhave T, Coyne JC, Birck K, Reisine ST, Cucchiara AJ, Feldman HI. “Modifiable barriers to adherence to inhaled steroids among adults with asthma: it’s not just black and white” J Allergy Clin Immunol. 2003 Jun;111(6):1219-26 10. Apter AJ, Reisine ST, Affleck G, Barrows E, ZuWallack RL. “Adherence with twice daily dosing of inhaled steroids” Am J Respir Crit Care Med. 1998 Jun;157(6 Pt 1):1810-7. 11. Horne R, Weinman J “Patients’ believe about prescribed medicines and their role in adherence to treatment in chronic physical illness”. J Psychosom Res. 1999 Dec;47(6):555-67. 12. Fink JB, Rubin BK. “Problems with inhaler use: a call for improved clinician and patient education.” Respir Care. 2005 Oct;50(10):1360-74; discussion 1374-5 13. Rau JL PhD “Practical problems with aerosol therapy in COPD” Respir Care. 2006 Feb;51(2):158-72. 14. Nebulizer therapy. Guidelines. British Thoracic Society Nebulizer Project Group. Thorax 1997;52Suppl 2:S4-24. 15. Geller DE. Comparing clinical features of the nebulizer, metered-dose inhaler, and dry powder inhaler. Respir Care 2005;50:1313-1321. 16. Melani S, “Inhalatory therapy training: a priority challenge for the physician” Acta Biomed.2007; 78: 233-245 17. Broeders ME, Sanchis J, Levy ML, Crompton GK, Dekhuijzen PN; ADMIT Working Group. “The admit series: Issues in inhalation Therapy. 2) Improving technique and clinical effectiveness.” Prim Care Respir J. 2009 Jun;18(2):76-82 18. Lavorini F, Magnan A, Dubus JC, Voshaar T, Corbetta L, Broeders M, Dekhuijzen R, Sanchis J, Viejo JL, Barnes P, Corrigan C, Levy M, Crompton GK. “Effect of incorrect use of dry powder inhalers on management of patienst with asthma and COPD.”
19.
20.
21.
22. 23.
24.
25.
Respir Med. 2008 Apr;102(4):593-604. Epub 2007 Dec 20 Virchow JC, Crompton GK, Dal Negro R, Pedersen S, Magnan A, Seidenberg J, Barnes PJ. “Importance of inhaler devices in the management of airway disease” Respir Med. 2008 Jan;102(1):10-9. Epub 2007 Oct 17. Crompton GK. “How to achieve good compliance with inhaled asthma therapy.” Respir Med. 2004 Oct;98 Suppl B:S35-40 Richter K. “Successful use of DPI systems in asthmatic patients: key parameters” Respir Med. 2004 Oct;98 Suppl B:S22-7. Bergher W. “Aerosol devices and asthma therapy” Curr Drug Deliv. 2009 Jan;6(1):38-49. van der Palen J, Klein JJ, van Herwaarden CL, Zielhuis GA, Seydel ER. Multiple inhalers confuse asthma patients. Eur Respir J. 1999 Nov;14(5):1034-7 Molimard M, Raherison C, Lignot S, Depont F, Abouelfath A, Moore N. “Assessment of handling of inhaler devices in real life: an observational study in 3811 patients in primary care.” J Aerosol Med. 2003 Fall;16(3):249-54. Van Der Palen J, Eijsvogel MM, Kuipers BF, Schipper M, Vermue NA. “Comparison of the
39
INTERNATIONALE CONGRESAGENDA
40
•
Advanced Breast Cancer First Consensus Conference 3 - 5 November 2011, Lisbon, Portugal Info: European School of Oncology Email :
[email protected] • Web : www.eso.net/events-2.html
•
8th European Breast Cancer Conference 21 - 24 March 2012, Vienna, Austria Info: ECCO – the European CanCer Organisation Email :
[email protected] • Web : www.ecco-org.eu
•
8th EONS Spring Convention 26 - 27 April 2012, Valencia, Spain Info: ECCO – the European CanCer Organisation Email :
[email protected] • Web : www.ecco-org.eu
•
22nd Biennial Congress of the European Association for Cancer Research 7 - 10 July 2012, Barcelona, Spain Info: ECCO – the European CanCer Organisation Email :
[email protected] • Web : www.ecco-org.eu
WWW.VVRO.BE
Secretariaat UZ Brussel, Afdeling 34 Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel: 02 / 477 83 87 Fax: 02 / 477 83 86 Email:
[email protected] www.vvro.be
VV
RO