CULTUURNETWERK_ nl Expertisecentrum cultuureducatie
Katernen Kunsteducatie Cultuurdeelname in de levensloop
Deze uitgave is een oorspronkelijke uitgave van het voormalige LOKV Nederlands Instituut voor Kunsteducatie. Cultuurnetwerk Nederland stelt de inhoud van deze publicatie in PDF-formaat beschikbaar.
KATERNEN KUNSTEDUCATIE
cultuurdeelname
➔
in ➔ de levensloop de invloed van ouders, school en buitenschoolse kunsteducatie
INEKE NAGEL HARRY GANZEBOOM FOLKERT HAANSTRA LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie Utrecht 1996
Cultuurdeelname in de levensloop : de invloed van ouders, school en buitenschoolse kunsteducatie / Ineke Nagel, Harry Ganzeboom en Folkert Haanstra. Utrecht, LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie. (Katernen Kunsteducatie, ISSN 0927-1686; 12) Met. lit. opg. Trefw.: kunsteducatie, cultuurdeelname
ISBN 90 6997 080 5 © LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie, Utrecht 1996 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, of worden opgeslagen in een elektronisch
05 Redactioneel 07 Ineke Nagel en Harry Ganzeboom DEEL 1 DE INVLOED VAN OUDERS, SCHOOL EN BUITENSCHOOLSE KUNSTEDUCATIE 07 1 Inleiding 11 2 Cultuurdeelname in de levensloop 21 3 De start van de culturele loopbaan en de latere cultuurdeelname 29 4 De invloed van buitenschoolse kunsteducatie 38 5 Slotbeschouwing: kunsteducatie en culturele loopbanen 42 Literatuur 43 Folkert Haanstra DEEL 2 HET DERDE MILIEU 43 1 Inleiding 45 2 Buitenschoolse kunsteducatie 57 3 De deelnemers 61 4 Keuzegedrag van cursisten 64 5 Epiloog 65 Literatuur 67 Bijlagen
REDACTIONEEL Het startpunt van de reeks Katernen Kunsteducatie was een geselecteerde en geannoteerde bibliografie over cultuurdeelname en cultuurspreiding (1993). De samensteller Kort concludeerde dat de grote hoeveelheid onderzoek helaas weinig geaccumuleerde kennis opleverde. Zeker vanuit het perspectief van kunsteducatiebeleid was er grote behoefte aan nader onderzoek. Drie jaar later kan worden vastgesteld dat er inmiddels een aantal belangrijke onderzoeken op dit gebied heeft plaatsgevonden, vooral op initiatief van O&W en WVC respectievelijk OCenW. Het onderzoek van Ranshuysen en Ganzeboom naar de effecten van Kunstkijkuren en Muziekluisterlessen in het Amsterdamse basisonderwijs heeft veel aandacht gekregen en stond centraal in deel 3 uit de reeks Katernen Kunsteducatie. In een uitgebreid vervolgonderzoek stond kunsteducatie in het voortgezet onderwijs centraal: Effecten van kunsteducatie in het voortgezet onderwijs (Universiteit van Utrecht/SCO-Kohnstamm Instituut, Amsterdam). Het LOKV heeft dit onderzoek laten aanvullen met een uitbreiding van de dataverzameling. Daarmee kon een aantal vragen beantwoord worden die samen een completer beeld geven van wat zich afspeelt in de deelname aan cultuur gedurende de jeugd en daarna. Om welk soort activiteiten gaat het, welke ontwikkelingen vinden daarin plaats, en wat is de invloed daarbij van de ouders, vriendenkring, school en buitenschoolse kunsteducatie? Dit deelonderzoek, evenals het hoofdonderzoek door Ineke Nagel, Harry Ganzeboom, Folkert Haanstra en Wil Oud, wordt hier gerapporteerd. Bij de verzameling van enquête- en interviewgegevens wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van buitenschoolse kunsteducatie. Dat is ook onmogelijk omdat de ondervraagden dit onderscheid nauwelijks kunnen maken. Maar het is voor het werkveld van de ruim 260 erkende instellingen voor kunsteducatie van belang om hier meer inzicht in te krijgen. Folkert Haanstra heeft daarom de buitenschoolse kunsteducatie zo nauwkeurig mogelijk in kaart gebracht door een inventarisatie en analyse van de momenteel beschikbare gegevens. Evident zeer waardevolle bijdragen voor de kunsteducatie (en daarbuiten) en een waardige afsluiting van de Katernen Kunsteducatie als vaste reeks. Jan Ensink, hoofdredacteur
5
INEKE NAGEL EN HARRY GANZEBOOM
1 INLEIDING We kunnen gerust stellen dat op het
DEEL 1 DE INVLOED VAN OUDERS, SCHOOL EN BUITENSCHOOLSE KUNSTEDUCATIE
gebied van culturele loopbanen er meer vragen open liggen dan er al beantwoord zijn. Het LOKV Meerjarenplan Onderzoek (LOKV 1993) wijst daarom culturele loopbanen als onderzoekslijn aan. Daarbij stelt het LOKV in het bijzonder belang in de samenhang en wederzijdse beïnvloeding van deelname aan kunsteducatie, het beoefenen van kunstzinnige activiteiten en de deelname aan receptieve cultuur. Ons onderzoek naar de culturele loopbanen van ruim duizend oud-leerlingen van het voortgezet onderwijs die in 1994 tussen de 25 en 35 jaar oud waren, maakt een begin met het in kaart brengen van deze relaties. Cultuurdeelname is een vorm van tijdbesteding waartoe niet iedereen zich zomaar laat verleiden. Uit onderzoek (onder meer Ganzeboom, 1989; Van Beek & Knulst, 1991) is duidelijk geworden dat receptieve culturele activiteit - kennisnemen van culturele uitingen via bezoek of media - zich concentreert rond hoger opgeleiden en personen uit cultureel actieve milieus. Bij het zelf beoefenen van kunstzinnige activiteiten is dit minder het geval, maar is leeftijd een belangrijke factor: het komt het meest voor onder kinderen tot zestien jaar. Uit deze studies blijkt verder dat bij beide vormen van cultuurdeelname de koers al vroeg in de levensloop en dwingend wordt uitgezet. Vroege ervaringen thuis vormen sterk de gewoontes op het gebied van cultuur. Ook kunsteducatie, vooral in het basisonderwijs maar ook in het secundair onderwijs, heeft een blijvende werking op cultuurdeelname later, zij het lang niet zo sterk als het ouderlijk milieu (Ranshuysen & Ganzeboom, 1993; Nagel e.a. 1996).
7
Algemeen beeld Het beeld van culturele
spelen het ouderlijk milieu en school precies
loopbanen dat zich opwerpt, kan als volgt
bij de ontwikkeling van belangstelling voor
worden samengevat. Wie opgegroeid is zon-
diverse vormen van kunst op latere leeftijd?
der met kunst en cultuur in aanraking te
Op welke manier heeft kunsteducatie, met
komen, houdt zich er ook later met grote
name kunsteducatie in buitenschoolse
waarschijnlijkheid niet meer mee bezig. Van
instellingen, invloed op de ontwikkeling van
degenen die wel in hun jeugd met kunst en
de deelname aan culturele activiteiten? Hoe
cultuur hebben kennisgemaakt, gaan sommi-
verhouden de invloed van ouderlijk milieu
gen zich er later in verdiepen en specialise-
en kunsteducatie zich tot elkaar, en ver-
ren, terwijl de meesten geleidelijk aan de
schuift deze verhouding gedurende de
interesse in kunst en cultuur verliezen. Ook
levensloop in het voordeel van één van
wanneer zij in levensfasen komen waarin zij
beide?
weer meer tijd kunnen vrijmaken voor cultuurdeelname, komen zij daar maar
Andere uitwerking Verder is het mogelijk
moeilijk toe als culturele kennis en interesse
dat de start en de ontwikkeling van de cul-
te weinig levend zijn gehouden.
turele loopbaan en de invloed hierop van ouderlijk milieu en kunsteducatie, anders
Aanvang en verloop In hoeverre klopt dit
uitwerkt voor receptieve deelname en
beeld van culturele loopbanen en is het op
actieve kunstbeoefening en voor verschil-
alle kunstgebieden op dezelfde manier van
lende kunstdisciplines. Terwijl voor sommige
toepassing? Er liggen hier nog veel vragen
disciplines de beginleeftijd mogelijk essen-
open.
tieel is, kan voor andere het moment van
Allereerst over de aanvang van culturele
beginnen juist onbelangrijk zijn voor de
activiteit. Op welke leeftijd begint men
mate van deelname. Denkbaar is bovendien
doorgaans deel te nemen en welke relatie
dat het ouderlijk gezin het meest bijdraagt
heeft dat met de introducerende instantie
tot de ontwikkeling van de ene activiteit,
(familie, school of anders)? In hoeverre laten
terwijl een culturele instelling een grotere
zich toch late bekeringen aanwijzen? Is er
invloed heeft op de ontplooiing van een
een meest gunstige beginleeftijd en hoe ver-
andere.
schilt deze tussen disciplines?
Door onderscheid te maken in deelname-
Ook over het verloop van de culturele loop-
vormen is het ten slotte mogelijk na te gaan
baan zijn nog veel vragen onbeantwoord.
of de stelling opgaat dat actieve kunst-
Hoe ontwikkelt de deelname zich na het
beoefening de receptie van professionele
begin: worden de culturele activiteiten ge-
kunst bevordert (Van Beek & Knulst, 1991).
intensiveerd of neemt de deelname af en stopt men helemaal? Dit laatste lijkt het
Uitvoering onderzoek Voor de uitvoering
geval zijn bij het zelf beoefenen van kunst-
van ons onderzoek konden we aansluiten op
zinnige activiteiten. Waarom men deze
een onderzoek van OCenW over de effecten
activiteiten op een gegeven moment opgeeft
van de eindexamens in de kunstzinnige vak-
en wie precies de afvallers zijn, is nog
ken in het voortgezet onderwijs (Nagel,
onduidelijk.
Ganzeboom, Haanstra & Oud, 1996). Voor dit onderzoek zijn in 1994 ruim dui-
8
Invloeden Ook weten we niet wat de
zend oud-leerlingen van het voortgezet
mogelijk wisselende invloeden van ouders,
onderwijs benaderd die tussen 1976 en
school en buitenschoolse instellingen zijn op
1985 eindexamen hadden gedaan. De steek-
het verloop van cultuurdeelname. Welke rol
proef is zo getrokken dat de helft van de
ondervraagden examen heeft gedaan in
Begin culturele loopbaan In de eerste
tekenen, handenarbeid, textiele werkvormen
plaats is de situatie aan het begin van de
of muziek; de andere helft heeft wel in de
culturele loopbaan uitvoeriger en kwalitatief
dezelfde periode op dezelfde school een
beter in kaart gebracht dan gebruikelijk was
eindexamen afgelegd, maar niet in een
in eerder onderzoek, namelijk door een
kunstzinnig vak.
afzonderlijke ondervraging van de ouders
Uit het OCenW-onderzoek blijkt dat deel-
van de oud-leerlingen. Uit eerder onderzoek
name aan een eindexamen in een kunstzin-
blijkt dat actieve culturele loopbanen veelal
nig vak samengaat met een blijvend grotere
thuis beginnen, wanneer de vrijetijdsbeste-
belangstelling voor en deelname aan kunst
ding nog sterk door de ouders wordt
en cultuur, terwijl van een ongunstige uit-
bepaald. Bovendien wijst onderzoek uit dat
werking op de sociaal-economische loop-
de mate van culturele activiteit van de
baan geen sprake is. Deze patronen houden
ouders de belangrijkste determinant is van
stand, ook als de invloed van de situatie
latere cultuurdeelname (De Jager, 1967;
voorafgaand aan de keuze van het eind-
Ganzeboom & De Graaf, 1991) en niet hun
examenpakket constant wordt gehouden.
sociaal-economische status. In vrijwel al het
Wanneer twee personen een gelijke mate
voorgaande onderzoek is de informatie over
van cultuurdeelname vertonen op veertien-
het ouderlijk milieu echter afkomstig van de
jarige leeftijd, zal van degene die een kunst-
ondervraagden zelf. Deze gegevens kunnen
zinnig eindexamenvak heeft gekozen, de
gemakkelijk vertekend zijn, bijvoorbeeld
deelname op latere leeftijd blijvend hoger
doordat cultureel actieven de vroegere cul-
zijn dan van degene die niet zo’n vak heeft
tuurdeelname van hun ouders overschatten.
gekozen.
Een voordeel van ondervraging van de
Hoewel het moeilijk blijft om de causale
ouders zelf, zoals in dit onderzoek is
invloed van de eindexamens in de latere
gebeurd, is dat er een onafhankelijk beeld
levensloop op basis van retrospectieve
geschetst wordt van de omgeving waarin de
metingen sluitend te beargumenteren,
kinderen zijn opgegroeid. In totaal is bij 840
geven de onderzoeksresultaten van het
ouders van de oud-leerlingen een bruikbaar
OCenW-onderzoek alle aanleiding te gelo-
interview van ca. 15 minuten afgenomen,
ven dat deze invloed op cultuurdeelname
waarin zij ondervraagd zijn over hun cultu-
behoorlijk sterk is, sterker bijvoorbeeld dan
rele activiteiten in de tijd dat hun zoon of
de effecten die werden geconstateerd van
dochter nog thuis woonde.
kunsteducatie in het primaire onderwijs (Ranshuysen & Ganzeboom, 1993).
Verloop culturele loopbaan Een tweede toevoeging betreft gegevens over het ver-
Uitbreiding data In het OCenW-onderzoek
dere verloop van de culturele loopbaan. De
naar de lange-termijn invloed van deelname
gevraagde informatie beperkt zich niet tot
aan de kunstzinnige eindexamens volston-
de latere cultuurdeelname, maar betreft ook
den gegevens hierover voor het moment van
culturele activiteiten in de jeugd en bij het
ondervraging. Voor ons onderzoek is de
verlaten van het ouderlijk huis. 1 Doordat het
dataverzameling uitgebreid, waardoor het
om een beperkte leeftijdsgroep gaat - oud-
mogelijk is meer te zeggen over het verloop
leerlingen die tussen 1976 en 1985 in de
van de culturele loopbanen van de onder-
examenklassen van het voortgezet onderwijs
vraagden. De uitbreidingen zijn vier in getal.
zaten - hebben de gegevens betrekking op het eerste deel van de levensloop, tot zo’n 25- tot 35-jarige leeftijd.
9
Breder scala Ten derde bestrijken de in
3 Welke invloed heeft buitenschoolse kunst-
kaart gebrachte culturele activiteiten een
educatie op actieve kunstbeoefening en
breder scala aan kunstdisciplines: het gaat
receptieve cultuurdeelname op verschillende
om vijf receptieve vormen van deelname
momenten in de levensloop?
(kunstmuseum, cultuurhistorisch museum, schouwburg, bioscoop, concert voor klassieke muziek) en acht vormen van actieve kunstbeoefening (tekenen, beeldhouwen, textiel, fotografie, toneel, volksdans, ballet, muziek). 2
Buitenschools Ten vierde zijn de oudleerlingen voor elk van deze kunstdisciplines informatie ondervraagd over hun deelname aan kunsteducatie in buitenschoolse instellingen gedurende de levensloop.
Onderzoeksvragen Op basis van deze gegevens hebben we drie groepen vragen opgesteld over culturele loopbanen. De beantwoording hiervan komt aan de orde in de hoofdstukken 2 tot en met 4. 1 Hoe verlopen culturele loopbanen op het gebied van receptieve cultuurdeelname, beeldende activiteiten en podiumkunsten in doorsnee? - Op welke leeftijd begint men deel te nemen? - Hoe (via welke instantie) komt deelname tot stand? - Hoe ontwikkelt de deelname zich na een eerste begin? 2 Welke gevolgen heeft de manier waarop de culturele loopbaan wordt gestart voor de latere cultuurdeelname? - Hoe verhoudt de beginleeftijd zich tot cultuurdeelname op latere leeftijd? - Wat is de invloed van de introducerende instantie op de latere cultuurdeelname? - In hoeverre bevordert een actief begin de latere receptieve cultuurdeelname?
10
2 CULTUURDEELNAME IN DE LEVENSLOOP
nige activiteiten, zoals boetseren, textiele
Is er tijdens het leven sprake van een
tijd niet zelfstandig kunnen ondernemen en
patroon van stijging en daling in de
waarvoor ze afhankelijk zijn van hun ouders
cultuurdeelname dat voor elke cultuur-
of de school. Maar terwijl iedere peuter
deelnemer min of meer hetzelfde ver-
thuis of op school wel kleurpotloden heeft
loopt? In dit hoofdstuk schetsen we het
of liedjes leert zingen, heeft niet ieder kind
verloop van cultuurdeelname zoals dat
de mogelijkheid om met zijn ouders of met
er voor de gemiddelde ondervraagde
school kennis te maken met kunst van pro-
uitziet, en geven we antwoord op de
fessionele kunstenaars. Alleen kinderen op
vragen op welke leeftijd men in het
cultureel actieve scholen en kinderen van
algemeen begint met culturele activitei-
cultureel actieve ouders komen op jonge
ten; hoe (via wie) men kennismaakt met
leeftijd in aanraking met kunst. Andere kin-
verschillende cultuurvormen, en hoe de
deren moeten een leeftijd afwachten
culturele belangstelling zich vervolgens
waarop ze zelf kunnen gaan.
ontwikkelt.
Daarom is de verwachting dat de gemid-
werkvormen, toneelspelen en dansen. Receptieve cultuurdeelname, waarbij het meestal gaat om het bezoeken van cultuur, is een activiteit die kinderen op jonge leef-
delde beginleeftijd voor receptieve cultuur-
Beginleeftijd De vraag op welke leeftijd
deelname hoger ligt dan voor het beoefenen
men als kind culturele activiteiten begint te
van kunstzinnige activiteiten.
ondernemen, lijkt in eerste instantie moeilijk
In figuur 1 (zie volgende pagina) kijken we
te beantwoorden. Een voor de hand lig-
of deze verwachting uitkomt. In deze figuur
gende reactie is, dat het afhankelijk is van
zijn de leeftijden weergegeven waarop cul-
de aard van het kind en de omstandigheden
turele activiteiten doorgaans begonnen wor-
waarin het verkeert. We zien echter van dat
den. ‘Doorgaans’ betekent in dit geval de
soort individuele verschillen af, en kijken
leeftijd waaronder of waarop de helft van
naar de leeftijd waarop culturele activiteiten
degenen die deze activiteit ooit beoefend
dóórgaans begonnen worden, dus ongeacht
hebben, begonnen is. De beginleeftijd van
de aard van het kind en de omstandigheden
veertien jaar voor het bezoeken van een
waarin het verkeert.
kunstmuseum betekent dus dat de helft van
Het lijkt aannemelijk dat sommige culturele
degenen die ooit zo’n museum bezocht heb-
activiteiten zich beter lenen voor beoefening
ben, dit voor het eerst deed vóór of op zijn
door jonge kinderen dan andere. Zo zullen
veertiende jaar.
kinderen op jongere leeftijd eerder beginnen
We zien dat de beginleeftijden voor de
met het zelf beoefenen van kunstzinnige
receptieve vormen van cultuurdeelname
activiteiten dan een bezoek brengen aan de
relatief hoog zijn ten opzichte van de begin-
bioscoop, een museum of een concert.
leeftijden voor de acht kunstzinnige activi-
Voorlopers van kunstzinnige activiteiten zijn
teiten. Receptieve cultuurvormen worden in
immers bezigheden die peuters thuis of op
het algemeen dus inderdaad later begonnen.
school doen. Tekenen begint zodra een peu-
Dit is zeker het geval wanneer we de cate-
ter een potlood kan vasthouden, terwijl het
gorieën vergelijken die relatief veel deelne-
eerste versje dat hij kan meezingen een
mers kennen: alle receptieve cultuurvormen,
voorloper kan zijn van muziekbeoefening.
en bij actieve vormen tekenen en muziek.
Hetzelfde geldt voor veel andere kunstzin-
Er zijn wel uitzonderingen. Zo vindt het eer-
11
receptieve deelname: bioscoop (N = 985)
10
cult.hist.museum (N = 775)
13
kunstmuseum (N = 753)
14
klassiek concert (N = 508)
16
schouwburg (N = 834)
16
actieve beoefening: tekenen (N = 507)
10
muziek (N = 502)
10
ballet (N = 212)
10
textiel (N = 340)
13
beeldhouwen (N = 309)
13
volksdansen (N = 70)
14
toneelspelen (N = 137)
15
fotografie (N = 365)
18
5
10
15
20
begin eeftijd in jaren
figuur 1 Beginleeftijd per kunstdiscipline
12
ste bioscoopbezoek op relatief jeugdige
Introducerende instanties Met wie vindt
leeftijd plaats, terwijl fotografie, toneelspe-
de eerste kennismaking nu in de regel
len en volksdansen juist op relatief late leef-
plaats: met de ouders, met school, of pas op
tijd begonnen worden. Bij fotografie vloeit
latere leeftijd: alleen, met de partner of met
de hoge beginleeftijd waarschijnlijk voort uit
vrienden? En zijn hierbij verschillen tussen
de omgang met ingewikkelde apparatuur.
de vijf onderzochte kunstdisciplines: musea
Bij toneelspelen en volksdansen moet
voor beeldende kunst, cultuurhistorische
bedacht worden dat het om een relatief
musea, schouwburg, bioscoop en concerten
klein aantal deelnemers gaat en daarmee om
voor klassieke muziek? In tabel 2 is voor
een beperkt deel van de actieve kunstbeoe-
deze receptieve vormen van cultuurdeel-
fenaars. Overigens zijn over de hele linie
name weergegeven hoe degenen die deze
degenen die ooit als hobby kunstzinnige
ooit bezocht hebben, ermee in aanraking
activiteiten hebben ontplooid in de minder-
zijn gekomen.
heid ten opzichte van degenen die ooit heb-
Als eerste valt op dat voor alle receptieve
ben deelgenomen aan de vijf receptieve cul-
cultuurvormen de ouders de belangrijkste
tuurvormen.
introducerende instantie zijn: het eerste
museum
cultuur-
voor
historisch
schouwburg
bioscoop
voor
beeldende
museum
klassieke
kunst
concert
muziek
N = 793
N = 824
N = 859
N = 1011
N = 520
met ouders of andere familie
46 %
50 %
36 %
59 %
41 %
met school
34 %
29 %
26 %
2 %
16 %
met vriend(en) of vriendin(nen)
13 %
10 %
25 %
35 %
28 %
met partner
4 %
8 %
9 %
2 %
11 %
alleen
1 %
1 %
1 %
1 %
2 %
met anderen
1 %
2 %
2 %
1 %
2 %
tabel 2 Introducerende instantie voor receptieve cultuurdeelname bezoek vindt meestal met de ouders plaats.
In tabel 3a is de beginleeftijd weergegeven
School en vrienden blijken andere belang-
al naar gelang de instantie met wie het eer-
rijke bronnen van kennismaking: het eerste
ste cultuurbezoek plaatsvond: met ouders,
bezoek aan musea (beeldend en cultuurhis-
met school of anders (vrienden, partner,
torisch) wordt relatief vaak met de school
alleen, anders).
afgelegd, terwijl de bioscoop en een concert
Te zien is hoe de beginleeftijd en de intro-
voor klassieke muziek vaker voor het eerst
ducerende instantie samenhangen. Met de
met vrienden bezocht worden. Voor de
ouders vindt de kennismaking meestal op
schouwburg zijn school en vrienden een
jonge leeftijd plaats (vóór veertien jaar), ter-
even belangrijke introducerende instantie.
wijl zij bij wie de introductie door de school (voortgezet onderwijs) verzorgd wordt iets
Ouders en beginleeftijd cultuurdeelname
later in de adolescentie kennismaken.
Receptieve deelname De hogere begin-
Actieve deelname We zouden ook graag
leeftijd van receptieve cultuurdeelname
willen weten in hoeverre de kennismaking
hebben we toegeschreven aan de afhanke-
met actieve kunstbeoefening via de ouders
lijkheid van de ouders om op jonge leeftijd
verloopt. Maar de respondenten is niet
met receptieve cultuur in aanraking te
gevraagd waar en wanneer zij de eerste keer
komen. Maar is er werkelijk sprake van een
tekenden, toneelspeelden of muziek maakten.
dergelijke samenhang?
Om toch iets te zeggen over de samenhang
museum
cultuur-
voor
historisch
schouwburg
bioscoop
voor
beeldende
museum
klassieke
kunst
concert
muziek
N = 752
N = 774
N = 833
N = 979
N = 508
met ouders
10 jaar
11 jaar
13 jaar
9 jaar
13 jaar
met school
14 jaar
14 jaar
14 jaar
12 jaar *
15 jaar
anders
20 jaar
22 jaar
20 jaar
13 jaar
22 jaar
tabel 3a Beginleeftijd en introducerende instantie. Gemiddelde beginleeftijd van door ouders en door school geïntroduceerden
13
museum
cultuur-
voor
historisch
schouwburg
bioscoop
voor
beeldende
museum
klassieke
kunst
concert
muziek
N = 608
N = 629
N = 682
N = 801
N = 434
minst actief
16 jaar
16 jaar
18 jaar
12 jaar
20 jaar
- - - - - -
13 jaar
14 jaar
17 jaar
10 jaar
19 jaar
- - - - - -
14 jaar
14 jaar
15 jaar
10 jaar
17 jaar
meest actief
11 jaar
12 jaar
13 jaar
9 jaar
15 jaar
textiele
fotografie
receptieve cultuurdeelname ouders:
tekenen
beeldhouwen
werkvormen N = 414
N = 257
N = 275
N = 295
12 jaar
15 jaar
15 jaar
18 jaar
9 jaar
14 jaar
13 jaar
18 jaar
10 jaar
12 jaar
14 jaar
16 jaar
activiteiten ouders beeldend: minst actief - - - - - meest actief
toneel
volksdansen
ballet
muziek
N = 117
N = 60
N = 169
N = 420
activiteiten ouders podiumkunst: minst actief
16 jaar
15 jaar
12 jaar
12 jaar
- - - - - -
17 jaar
14 jaar *
11 jaar
11 jaar
meest actief
13 jaar
15 jaar *
11 jaar
11 jaar
Respondenten die de betreffende kunstvorm ooit beoefend hebben, en van wie de ouders geïnterviewd zijn. * N < 25
tabel 3b Beginleeftijd en introducerende instantie. Gemiddelde beginleeftijd naar culturele activiteit van het ouderlijk milieu tussen beginleeftijd en introductie in het
dende activiteiten en de podiumkunsten van
ouderlijk milieu, is in tabel 3b per (mate
de ouders.
van) culturele activiteit van het ouderlijk
14
milieu de leeftijd weergegeven waarop
Samenvatting Voor receptieve cultuurdeel-
respondenten voor het eerst begonnen zijn.
name geldt duidelijk dat hoe cultureel actie-
Verondersteld wordt dat kunstzinnige activi-
ver de ouders waren, des te jonger men
teiten van de ouders een omgeving vormen
ermee heeft kennisgemaakt. Voor actieve
waarin kinderen dezelfde activiteiten ont-
kunstbeoefening ligt het minder duidelijk.
plooien. Daarom zijn voor een vergelijking
De beginleeftijd loopt niet automatisch
tussen receptieve en actieve cultuurdeel-
terug met de culturele activiteiten van het
name de beginleeftijden voor receptieve cul-
ouderlijk milieu. Voor een start in de actieve
tuurdeelname, beeldende activiteiten en
kunstbeoefening maakt het kennelijk minder
podiumkunsten uitgesplitst naar respectieve-
uit om van huis uit vertrouwd te zijn met
lijk de receptieve cultuurdeelname, de beel-
kunstbeoefening.
Vervolg culturele loopbaan In doorsnee
rond het einde van de adolescentie weer
kun je dus zeggen dat men tussen het tiende
toe. Van Wel (1993) vindt daarentegen dat
en zestiende jaar met cultuurdeelname begint
de belangstelling van jongeren voor ‘elitaire
- iets eerder met kunstbeoefening, iets later
cultuur’ toeneemt naarmate ze ouder wor-
met receptieve deelname - en dat de intro-
den en dat jongeren zich niet afzetten tegen
ductie in receptieve cultuurvormen gewoon-
de smaak van hun ouders.
lijk plaatsvindt door de ouders. Hoe ontwik-
Volgens dit tweede scenario is de cultuur-
kelen de culturele activiteiten zich verder?
deelname rond het einde van de adolescentie, bij het verlaten van het ouderlijk huis,
Adolescentie: twee scenario’s Een
dan ook niet veel groter dan de deelname
mogelijk scenario is dat men na de eerste
op veertienjarige leeftijd. Helaas kunnen we
kennismaking de smaak te pakken krijgt en
in dit onderzoek niet nagaan volgens welk
dat cultuurdeelname in de adolescentie rela-
scenario de culturele loopbaan precies ver-
tief snel tot ontwikkeling komt. Op het eer-
loopt, aangezien we niet over metingen van
ste cultuurbezoek of de eerste kunstbeoefe-
cultuurdeelname tijdens de adolescentie
ning volgen - in de kunstdiscipline(s) waarin
beschikken.
men geïnteresseerd is geraakt - al snel een tweede en derde gelegenheid, waarna de
Einde adolescentie Wel hebben we gege-
vertrouwdheid met en de kennis van de cul-
vens over de cultuurdeelname aan het eind
tuur zich opstapelen en de deelname steeds
van de adolescentie. Er vinden dan verande-
boeiender wordt. Opeenvolgende deelname
ringen plaats waarvan verondersteld wordt
zorgt ervoor dat de culturele belangstelling
dat ze de cultuurdeelname doen verminde-
in de kunstdiscipline zich steeds verder ont-
ren. In deze periode verlaat men het ouder-
wikkelt. Door de cumulatie van culturele
lijk huis en vormt een eigen huishouden
kennis is te verwachten dat belangstelling
waaraan men een gedeelte van zijn vrije tijd
voor cultuur zich verder verdiept waardoor
kwijt is. Ook doet men rond dit moment zijn
de deelname aan culturele activiteiten gelei-
intrede op de arbeidsmarkt: plotseling moet
delijk aan toeneemt en aan het eind van de
men de hele dag werken en blijft er minder
adolescentie een hoogtepunt bereikt.
tijd en energie over voor culturele activitei-
Volgens een ander scenario, waarop in de
ten. Een derde verandering, die doorgaans
literatuur ook nogal eens gezinspeeld wordt
in een iets later stadium plaatsvindt, is de
(Van Beek & Knulst, 1991; De Waal, 1989),
verandering van leefsituatie: men gaat
vindt in het begin van de adolescentie juist
samenwonen of trouwen en krijgt kinderen.
een afname in cultuurdeelname plaats. Rond
Nu moeten de activiteiten van de partners
deze leeftijd (veertien jaar) verliezen de
op elkaar afgestemd worden, wat een nega-
ouders de greep op het gedrag van de kin-
tieve uitwerking heeft op de werkelijk vrij te
deren, waardoor de sociale controle op en
besteden tijd. Op het moment dat zich ook
de stimulans tot cultuurdeelname wegvallen.
nog kinderen aandienen, blijft er van de
Bovendien ondervindt de cultuurdeelname in
vrije tijd helemaal weinig over.
deze levensfase veel concurrentie van
Kortom, vanaf het einde van de adolescentie
andere mogelijkheden om de vrije tijd te
neemt de vrij beschikbare tijd in plusminus
besteden, zoals sport en uitgaan. Volgens
tien jaar drastisch af, wat zijn weerslag zal
De Waal (1989) is onder jeugdigen van deze
hebben op de cultuurdeelname. De verwach-
leeftijd de deelname aan culturele activitei-
ting is dan ook dat zo’n tien jaar na het
ten in deze periode zelfs een statusverla-
einde van adolescentie de cultuurdeelname
gende bezigheid en neemt de deelname pas
is afgenomen.
15
Nuancering In dit algemene verloop van de
activiteiten en het beoefenen van podium-
culturele loopbaan is wel nuancering aan te
kunsten.
brengen voor de deelnamevormen en verschillende kunstdisciplines. Een belangrijk
Het verwachte verloop getoetst Het ver-
onderscheid tussen het receptief deelnemen
wachte verloop van de culturele loopbaan
aan cultuur en het beoefenen van podium-
ziet er dus als volgt uit: een snelle (scenario
kunst enerzijds en het beoefenen van beel-
1) of lichte (scenario 2) stijging tot het
dende kunst anderzijds, is de plaats van uit-
einde van de adolescentie en een daling
voering. Voor het bezoeken van receptieve
daarna. Om dit verloop te toetsen aan de
cultuurvormen moet men de deur uit. Ook
werkelijkheid beschouwen we de cultuur-
het zelf beoefenen van toneel, dans en
deelname op drie momenten in de levens-
muziek doet men vaak buitenshuis, aange-
loop: op veertienjarige leeftijd (de start van
zien dit vaak in groepsverband gebeurt.
de culturele loopbaan en het begin van de
Verondersteld mag worden dat dit soort
adolescentie), bij het verlaten van het
activiteiten moeilijker zijn af te stemmen op
ouderlijk huis (het einde van adolescentie)
de activiteiten van de andere leden van het
en zo’n tien tot twintig jaar na het eindexa-
huishouden dan beeldende activiteiten die
men in het voortgezet onderwijs, op 25- tot
men goed kan uitvoeren in de huiselijke
35-jarige leeftijd (een aantal jaren na het
omgeving en kan combineren met andere
einde van de adolescentie). Hierbij is een
taken, bijvoorbeeld op de kinderen passen.
onderscheid gemaakt in de verschillende
De verwachting is dan ook dat de daling in
deelnamevormen en kunstdisciplines.
deelname na het einde van de adolescentie bij beeldende activiteiten minder duidelijk is
Receptieve deelname We bestuderen
dan bij de deelname aan receptieve culturele
eerst het percentage receptieve cultuurdeel-
100 89
14 jaar uit huis huidig
81 80 75
60 54
41 40
42 39
35 30 27
29 24
22
20
16 11
0 kunstmuseum
16
cult.hist.museum
schouwburg
bioscoop
concert
figuur 4a Percentage cultuurbezoekers op drie momenten in de levensloop (N = 962 - 979)
nemers in figuur 4a. Het aantal deelnemers
Beeldend Kijken we in figuur 4b naar het
rond het einde van de adolescentie is voor
beoefenen van beeldende activiteiten, dan
vier van de vijf cultuurvormen groter dan op
neemt het aantal personen dat in zijn vrije
veertienjarige leeftijd. Voor schouwburg- en
tijd tekent of beeldhouwt langzaam af tij-
concertbezoek is de stijging verhoudingsge-
dens de levensloop, terwijl er een stijging te
wijs het grootst. Op een later moment in de
zien is in het percentage deelnemers aan
levensloop zijn de bezoekerspercentages van
textiele werkvormen en fotografie. Vooral
schouwburg en concert nog verder geste-
het aantal personen met als hobby fotogra-
gen, terwijl het aantal personen dat ‘wel
fie, film of video neemt sterk toe. Dit kan
eens’ een museum voor beeldende kunst of
toegeschreven worden aan de in deze disci-
een bioscoop bezoekt al licht gedaald is. Dat
plines vereiste omgang met ingewikkelde en
vooral jongeren in de bioscoop te vinden
dure apparatuur.
zijn, was al bekend uit eerder onderzoek (en
In zijn totaliteit blijkt er voor het aantal
wordt bovendien meteen duidelijk als je een
beoefenaars van beeldende activiteiten geen
bioscoop binnengaat). De stijging van het
eenduidige trend vast te stellen.
aantal schouwburg- en concertbezoekers staat in verband met de hogere beginleeftijd
Podiumkunsten Bij de podiumkunsten ken-
- na het veertiende jaar - bij deze vormen
nen zowel de beoefening van ballet als het
van cultuurdeelname (zie ook figuur 1).
bespelen van een muziekinstrument (of zin-
Beeldende kunst 14 jaar uit huis huidig
40 34 28
27
25 21
20
19
18 15
13 10
9
8
0
tekenen
beeldhouwen
textiel
fotografie
Podiumkunst 40 30
20
18
8 3
4
2
1
1
20
6 3
1
0
toneelspelen
volksdansen
ballet
muziek
figuur 4b Percentage actieve kunstbeoefenaars op drie momenten in de levensloop (N = 941 - 971)
17
gen) rond het einde van de adolescentie een
degenen die op alle drie momenten actief
daling in het aantal deelnemers vergeleken
waren? Het probleem is opgelost door twee
met een eerder moment. Vooral het aantal
definities te hanteren: de ruime definitie
personen dat in zijn vrije tijd muziek maakt,
rekent personen die op ten minste één van
is afgenomen. Vanaf dit moment daalt het
de drie momenten hebben deelgenomen tot
aantal mensen dat zingt of een muziek-
cultuurdeelnemers; de beperkte definitie
instrument bespeelt niet verder en stijgt
degenen die op alle drie momenten in de
zelfs licht. Dit in tegenstelling tot het aantal
levensloop deelnamen (een veel kleiner aan-
balletdansers dat verder blijft dalen.
tal).
Deelname aan toneelspelen en volksdansen
Voor beide groepen cultuurdeelnemers is de
is zeer gering en vertoont weinig variatie. In
frequentie van deelname weergegeven. In
zijn totaliteit zien we rond het einde van de
de bovenste helft van de tabel is te zien dat
adolescentie een afname in het aantal be-
de vijf receptieve cultuurvormen op veer-
oefenaars van de podiumkunsten. Na de
tienjarige leeftijd het minst frequent
adolescentie blijft het percentage nagenoeg
bezocht worden en dat het aantal bezoeken
stabiel.
gestegen is in het jaar dat het ouderlijk huis wordt verlaten.
Samenvatting Kijken we naar de culturele
Wat daarna met de bezoekfrequentie
loopbaan in zijn totaliteit, dan komt de
gebeurt, is afhankelijk van de cultuurvorm.
verwachte (snelle of lichte) stijging van het
Daarbij doet zich dezelfde trend voor als bij
aantal deelnemers tot aan het eind van de
de percentages bezoekers (figuur 4a).
adolescentie en de geleidelijke afname
Bezoekers gaan vaker naar de schouwburg
daarna, niet uit de gegevens naar voren. Het
en klassieke concerten naarmate zij ouder
aantal deelnemers onder de ondervraagden
worden, terwijl museum- en bioscoopbezoek
blijft met enkele uitzonderingen - schouw-
na het eind van adolescentie een afname te
burg-, concertbezoek en fotografie - tijdens
zien geven. 3
de levensloop tamelijk stabiel, terwijl de ver-
De tijd die beoefenaars van podiumkunsten
schuivingen die wel optreden niet voldoen
besteden aan hun hobby daalt vanaf veer-
aan het geschetste beeld.
tienjarige leeftijd. 4 Alleen toneelspelen kent een opleving rond het einde van de adoles-
Intensiteit van cultuurdeelname De vol-
centie, terwijl de tijd voor het bespelen van
gende vraag is hoe vaak men gemiddeld een
een muziekinstrument zich na deze periode
bezoek aflegt of kunstzinnig actief is. In
min of meer stabiliseert.
tabel 4c is op drie momenten in de levens-
18
loop vastgelegd hoe vaak cultuurdeelnemers
Samenvatting Ook de intensiteit van
in een jaar een bezoek brengen aan cultu-
cultuurdeelname vertoont dus slechts in een
rele uitgaansgelegenheden en hoeveel tijd
aantal gevallen het verwachte patroon van
zij besteden aan podiumkunsten (voor beel-
een stijging tot het eind van de adolescentie
dende activiteiten is geen nauwkeurige tijd-
en een daling daarna. Alleen museumbezoek,
bestedingsmaat bekend).
bioscoopbezoek en toneelspelen voldoen
Omdat het gaat om cultuurdeelname op drie
aan het veronderstelde beeld. De verschui-
momenten in de levensloop, kun je discus-
vingen (wel of niet volgens het verwachte
siëren over de vraag wie tot de cultuurdeel-
patroon) zijn echter niet groot en dus is de
nemers gerekend moeten worden: personen
conclusie dat ook de frequentie van cultuur-
die ooit in hun leven deelgenomen hebben
deelname in de levensloop - gegeven dat
(maar er misschien mee opgehouden zijn) of
men deelneemt - weinig variatie vertoont.
op 14-jarige
bij verlaten
op moment
N
leeftijd
ouderlijk huis
van onderzoek
- ooit bezocht
1.0 keer
1.7 keer
1.5 keer
764
- bezoekers op alle momenten
2.5 keer
4.0 keer
3.5 keer
189
.5 keer
.6 keer
.6 keer
776
1.6 keer
1.9 keer
1.8 keer
118
.6 keer
1.2 keer
1.7 keer
833
2.1 keer
2.8 keer
3.3 keer
150
- ooit bezocht
2.6 keer
4.0 keer
3.1 keer
969
bezoekers op alle momenten
3.2 keer
4.8 keer
4.2 keer
603
Receptieve cultuurdeelname museum voor beeldende kunst
cultuurhistorisch museum - ooit bezocht - bezoekers op alle momenten schouwburg - ooit bezocht - bezoekers op alle momenten bioscoop
concert voor klassieke muziek - ooit bezocht
.4 keer
.7 keer
.9 keer
505
2.3 keer
2.8 keer
2.5 keer
66
- ooit bezocht
4.5 keer
7.2 keer
6.7 keer
946
- bezoekers op alle momenten
5.3 keer
8.3 keer
8.0 keer
727
.8 uur
1.5 uur
.6 uur
116
1.7 uur
8.4 uur
2.9 uur
7
- ooit gedaan
.6 uur
.4 uur
.3 uur
61
- beoefenaars op alle momenten
.8 uur
.7 uur
.3 uur
198
1.9 uur
2.4 uur
2.5 uur
10
- bezoekers op alle momenten ten minste één van bovenstaande
Podiumkunsten toneelspelen, mime - ooit gedaan - beoefenaars op alle momenten volksdansen
ballet, ook jazz- en beatballet - ooit gedaan - beoefenaars op alle momenten zingen of een muziekinstrument bespelen - ooit gedaan
2.6 uur
1.7 uur
1.7 uur
454
- beoefenaars op alle momenten
5.0 uur
4.2 uur
4.0 uur
93
- ooit gedaan
2.6 uur
1.9 uur
1.6 uur
550
- beoefenaars op alle momenten
5.0 uur
5.0 uur
4.2 uur
114
ten minste één van de podiumkunsten
Gemiddeld aantal bezoeken per jaar Gemiddeld aantal uren per week Bij volksdansen waren er geen participanten op alle momenten
tabel 4c Frequentie van cultuurdeelname op drie momenten in de levensloop
19
Conclusie In dit hoofdstuk hebben we
afhankelijk is van de start van de culturele
geprobeerd de gemiddelde culturele loop-
loopbaan.
baan te schetsen. De conclusie luidt dat dè algemene culturele loopbaan niet bestaat. Ten eerste is geen sprake van één algemene beginleeftijd voor cultuurdeelname. De leeftijd waarop gewoonlijk begonnen wordt met culturele activiteiten hangt af van de kunstdiscipline. Wel konden we vaststellen dat de beginleeftijd voor receptieve cultuurdeelname in het algemeen hoger ligt dan die voor het zelf beoefenen van kunstzinnige activiteiten. Verder werd duidelijk dat het eerste bezoek aan cultuur lang niet altijd in gezelschap van de ouders plaatsvindt. Hoewel de ouders de belangrijkste introducerende instantie zijn, blijken school en vriendenkring ook ruime mogelijkheden te bieden om kennis te maken met receptieve cultuur. De verdere ontwikkelingen in de culturele loopbanen vertoonden minder verschuivingen dan verwacht. Voorzover zich wel verschuivingen voordeden, voldeden deze lang niet altijd aan het verwachte patroon van een stijging tot het einde van de adolescentie en een daling daarna, en gaven ze ook geen ander eenduidig beeld te zien.
Mogelijke verklaring In het patroon van culturele loopbanen ontbreekt dus coherentie. Nu kan het zijn dat de verdere cultuurdeelname na de eerste kennismaking afhankelijk is van de beginleeftijd en de manier waarop men heeft kennisgemaakt (thuis of op school). Culturele loopbanen van degenen die thuis op jonge leeftijd begonnen zijn, kunnen een ander patroon vertonen dan van degenen die op latere leeftijd via school hebben kennisgemaakt. Wanneer voor de berekening van de ‘doorsnee loopbaan’ verschillende patronen samengenomen worden, is het niet onwaarschijnlijk dat de resultante een stabiel verloop kent. Het volgende hoofdstuk werpt licht op de vraag 20
in hoeverre de latere cultuurdeelname
3 DE START VAN DE CULTURELE LOOPBAAN EN DE LATERE CULTUURDEELNAME
hogere cultuur (klassieke muziek bij De
In het vorige hoofdstuk hebben we een
op dit gebied ontwikkeld. Ook vormt de
algemeen beeld gegeven van de begin-
bestaande culturele kennis een hulpbron die
leeftijd (tussen tien en zestien) en
cultuurdeelname vergemakkelijkt en waarin
degenen met wie men voor het eerst een
nieuwe culturele kennis gemakkelijk inge-
cultuurbezoek aflegt (de ouders). Nu zijn
past kan worden. De culturele socialisatie is
sommigen al veel eerder cultureel actief
als het ware een basis waaraan nieuwe cul-
en komen anderen pas na hun twintigste
tuuruitingen gerelateerd kunnen worden.
met cultuur in contact. Sommigen gingen
Secundair gesocialiseerden - degenen die
vroeger met hun ouders naar de schouw-
pas later en via andere instanties met
burg, anderen bezoeken het theater pas
hogere cultuur in aanraking zijn gebracht
voor het eerst met hun partner. Het
(bijvoorbeeld via school of vrienden) - zijn
wordt dan interessant te onderzoeken of
opgevoed met andere cultuuruitingen en
het begin van de culturele loopbaan
ontberen de basis van vertrouwdheid met en
gevolgen heeft voor cultuurdeelname op
kennis van hogere cultuur van degenen die
latere leeftijd. Ben je later actiever als je
dit met de paplepel ingegoten hebben
jonger begonnen bent? Heeft kennis-
gekregen. Deelname aan hogere cultuur is
making in het ouderlijk milieu dezelfde
voor hen van huis uit minder vanzelfspre-
gevolgen voor latere cultuurdeelname
kend en nieuwe culturele kennis is - van-
als introductie door school, of werkt één
wege het ontbreken van aanknopingspunten
van beide langer door? Ook kijken we
met bestaande kennis - moeilijker toeganke-
naar de wisselwerking tussen actieve
lijk dan voor primair gesocialiseerden.
kunstbeoefening en receptieve cultuur-
Volgens De Jager worden secundair gesocia-
deelname: is beoefening van kunstzin-
liseerden dan ook nooit zulke fervente cul-
nige activiteiten in de jeugd een basis
tuurdeelnemers als degenen die in het
voor latere receptieve deelname aan
ouderlijk milieu kennisgemaakt hebben met
dezelfde discipline?
cultuuruitingen.
Jager). Dit is het gevolg van de jonge leeftijd waarop kinderen in cultureel actieve milieus kennismaken met cultuur, de herhaalde confrontatie met cultuuruitingen en de affectieve relatie tot de ouders. Mensen die zijn opgegroeid met hogere cultuuruitingen hebben niet alleen een vertrouwdheid
Ouderlijk milieu In de onderzoeks-
Onduidelijkheden Hoewel de enorme
literatuur is met name De Jager expliciet
betekenis van het ouderlijk milieu voor de
ingegaan op de gevolgen van het begin van
latere cultuurdeelname ondertussen vaak is
de culturele loopbaan op latere cultuurdeel-
bevestigd (Ganzeboom & De Graaf, 1991), is
name. Hij kent in zijn dissertatie over muzi-
nog niet duidelijk wat nu precies doorslag-
kale socialisatie (De Jager, 1967) een cru-
gevend is in de socialisatie in het ouderlijk
ciale rol toe aan de eerste socialisatie die
milieu: de vroege leeftijd waarop de sociali-
plaatsvindt in het ouderlijk gezin. Volgens
satie plaatsvindt of de socialiserende instan-
hem houden ‘primair gesocialiseerden’ hun
tie zelf (de ouders). Laten cultureel actieve
hele leven een voorsprong ten opzichte van
ouders hun kinderen vroeg met cultuur
anderen als het gaat om de deelname aan
beginnen, of is een vroege kennismaking los
21
van het milieu van herkomst bevorderlijk
muziek afhankelijk is van de socialisatie in
voor de latere cultuurdeelname?
het gezin, terwijl activiteiten in andere
Ook over de samenhang tussen verschillende
kunstdisciplines - waar in het reguliere
vormen van secundaire socialisatie - school,
onderwijs meer aandacht aan wordt besteed
vrienden - en latere cultuurdeelname
- net zo goed of misschien zelfs beter op
bestaat nog onduidelijkheid. De Jager maakt
school geleerd kunnen worden. Ook is er
namelijk geen onderscheid in secundair
reden om aan te nemen dat de ouders een
gesocialiseerden onderling.
belangrijker spil vormen voor de totstandko-
Een ander punt waar nog onbeantwoorde
ming van receptieve culturele activiteiten
vragen over bestaan, betreft mogelijke ver-
dan voor het op jonge leeftijd beoefenen
schillen tussen kunstdisciplines. De publica-
van kunstzinnige activiteiten. Bezoek aan
tie van De Jager heeft alleen betrekking op
musea, bioscoop en concerten is op jonge
de receptieve deelname op het gebied van
leeftijd immers vooral afhankelijk van de
klassieke muziek. Je kunt je echter voorstel-
ouders, terwijl kunstzinnige activiteiten als
len dat juist de waardering voor klassieke
tekenen, boetseren en zingen voor iedere
72
kunstmuseum (N = 606) 55
50 cult.hist.museum (N = 629)
schouwburg (N = 682) 53
41
49
51
66
58
50 51
bioscoop (N = 801)
59
56
64
58
58
71
concert (N = 433) beginleeftijd < 7 jaar 7 - 12 jaar 13 - 18 jaar > 18 jaar
60 30
40
50
63
60
69
70
80
huidige deelname (gem. rangscore)
De huidige receptieve cultuurdeelname is de gemiddelde participatie in vijf receptieve cultuurvormen (kunstmuseum, cultuurhistorisch museum, schouwburg, bioscoop, uitvoering van klassieke muziek), weergegeven als rangscore: respondenten zijn op grond van hun gemiddelde receptieve cultuurdeelname gerangschikt van 1 tot 100, waarna de gemiddelde rangscore is berekend voor verschillende groepen respondenten (al naar gelang hun beginleeftijd). Alleen respondenten die ooit aan de betreffende cultuurvorm hebben deelgenomen en van wie de ouders ook geïnterviewd zijn. Gecorrigeerd voor cultuurdeelname ouders, kunsteducatie in het voortgezet onderwijs, leeftijd en sekse (Anova: mca hierarchical method) Concertbezoek kende in de beginleeftijdscategorie tot 7 jaar minder dan 25 participanten.
22
figuur 5a Beginleeftijd en huidige receptieve cultuurdeelname
peuter al in het eerste schooljaar op het
komen. Degenen die vóór hun zevende jaar
programma staan.
begonnen zijn, blijken in elke cultuurvorm
Verder worden veel kunstzinnige activiteiten
op latere leeftijd de meest fervente cultuur-
in de regel niet samen met de ouders beoe-
deelnemers te zijn. De cultuurdeelname voor
fend. Tekenen en boetseren zijn voorname-
elke later begonnen groep neemt af,
lijk individuele bezigheden, terwijl het spe-
behalve het bezoek aan cultuurhistorische
len in een toneelstuk of het opvoeren van
musea, dat voor de twee meest recent
een dans gewoonlijk in groepsverband bui-
begonnen iets verschilt in omgekeerde rich-
ten de huiselijke kring worden uitgeoefend.
ting. Er is dus een duidelijke samenhang tus-
Hoewel ouders die zelf kunstzinnig actief
sen de leeftijd waarop men kennismaakt met
zijn dit gedrag waarschijnlijk ook bij hun
receptieve cultuur en de latere deelname op
kinderen stimuleren, is dit in tegenstelling
dit gebied. Hoe jonger je begint met recep-
tot receptieve culturele activiteiten geen
tieve culturele activiteiten, des te groter je
noodzakelijke voorwaarde voor de kunstzin-
deelname is op latere leeftijd.
nige activiteiten van hun kinderen.
Actieve deelname Op dezelfde manier Beginleeftijd en latere deelname Op de
wordt in figuur 5b voor acht vormen van
bovengenoemde onduidelijkheden proberen
actieve kunstbeoefening de relatie weerge-
we in de hiernavolgende figuren een ant-
geven tussen beginleeftijd en huidige deel-
woord te geven. Figuur 5a geeft voor vijf
name (wel of geen deelnemer).
kunstdisciplines antwoord op de vraag in
De actieve kunstbeoefening door de vier
hoeverre de latere receptieve cultuurdeel-
groepen beginners vertoont een opmerkelijk
name afhankelijk is van de leeftijd waarop
verschil met de receptieve cultuurdeelname.
men heeft kennisgemaakt. De respondenten
Ook hier neemt de huidige deelname in eer-
zijn in vier groepen ingedeeld: zij die vóór
ste instantie af met beginleeftijd. Maar in
hun zevende, tussen zeven en twaalf, tussen
tegenstelling tot de receptieve cultuurdeel-
twaalf en achttien en ná hun achttiende jaar
name - die langzaam verder afneemt - zien
voor het eerst deelgenomen hebben aan de
we juist een grotere deelname onder dege-
kunstdisciplines. Per kunstdiscipline is de
nen die ná achttienjarige leeftijd begonnen
huidige deelname van elke groep weergege-
zijn (met uitzondering van fotografie en bal-
ven. De respondenten zijn van 0 tot 100
let). Het percentage deelnemers dat op
gerangschikt op grond van hun cultuurbe-
latere leeftijd is begonnen, is zelfs voor
zoek in het afgelopen jaar en vervolgens is
beeldhouwen, textiele werkvormen, toneel-
voor elke categorie van beginleeftijd de
spelen, volksdansen en muziek groter dan
gemiddelde rangscore weergegeven. Omdat
dat van de jeugdige starters. Dus zijn, hoe-
in de analyses de leeftijdsgroepen vergelijk-
wel ook voor actieve kunstbeoefening een
baar zijn gemaakt wat culturele activiteiten
vroege beginleeftijd de latere activiteit
in het ouderlijk milieu betreft, kunnen we
bevordert, met name degenen die recent
verschillen in cultuurdeelname interpreteren
begonnen zijn, (nog) kunstzinnig actief.
als een gevolg van de leeftijd waarop begonnen is.
Introducerende instanties Om de invloed van de introducerende instantie op de cul-
Receptieve deelname Wanneer we in
tuurdeelname te onderzoeken, zijn de
figuur 5a eerst een blik werpen op de deel-
respondenten per receptieve cultuurvorm
name aan receptieve culturele activiteiten,
ingedeeld naar de manier waarop ze met die
zien we steeds hetzelfde beeld naar voren
cultuurvorm hebben kennisgemaakt: met
23
Beeldende kunst
62
tekenen (N = 379)
beginleeftijd < 7 jaar
46 47
7 - 12 jaar 13 - 18 jaar > 18 jaar
56 39 beeldhouwen (N = 247)
23 17 42 68
textiel (N = 265)
63 60 76 100
fotografie (N = 280)
84 74 74 0
20
40
60
80
100
80
100
percentage huidige participanten
Podiumkunsten
22 toneelspelen (N = 103)
8 20 31 0
volksdansen (N = 60)
6 19 38 14
ballet (N = 158)
24 19 13 55
muziek (N = 395)
39 40 61 0
20
40
60
percentage huidige participanten
Alleen amateurs; alleen respondenten die ooit aan de betreffende cultuurvorm hebben deelgenomen en van wie de ouders ook geïnterviewd zijn. Gecorrigeerd voor ouderlijk milieu, kunsteducatie in het voortgezet onderwijs, sekse en leeftijd (Anova: mca hierarchical method). Fotografie en toneel kenden tot 7 jaar minder dan 25 deelnemers; volksdansen kende in elke categorie minder dan 25 deelnemers.
figuur 5b Beginleeftijd en huidige actieve kunstbeoefening 24
ouders, met school of met anderen (vrien-
eerste keer met hun ouders bezochten, ver-
den, partner, alleen of met anderen). Hierbij
tonen op latere leeftijd de grootste culturele
zijn de groepen vergelijkbaar gemaakt voor
activiteit. De verschillen in schouwburg-
beginleeftijd en leeftijd, zodat verschillen
bezoek volgen hetzelfde patroon, maar zijn
tussen groepen geïnterpreteerd kunnen wor-
niet significant. De culturele activiteit van
den als het gevolg van de instantie met wie
door ouders geïntroduceerden wijkt echter
men kennismaakt. Voor elke groep is in
nauwelijks af van de cultuurdeelname van
figuur 6 de huidige deelname aan de vijf
degenen die hun eerste cultuurbezoek met
receptieve cultuurvormen in kaart gebracht
vrienden (of anderen) aflegden. Introductie
(ook weer als de gemiddelde rangscore op
door ouders of vrienden geeft vooral bij
grond van cultuurbezoek in het afgelopen
concertbezoek een duidelijke voorsprong in
jaar).
de latere receptieve cultuurdeelname ten
Zijn degenen die door hun ouders in recep-
opzichte van degenen die met school ken-
tieve cultuur zijn geïntroduceerd op latere
nismaakten. Dat een effect van vrienden
leeftijd de grootste cultuurdeelnemers? Voor
wordt gevonden, betekent een duidelijke
museum- en concertbezoek is het antwoord
correctie op de bevindingen van De Jager
ja. Degenen die deze cultuurvormen voor de
(1967).
60
kunstmuseum (N = 606)
54 58 58
cult.hist.museum (N = 629)
51 55 57
schouwburg (N = 682)
53 57 51
bioscoop (N = 801)
57 53 65
concert (N = 433)
53 66
beginleeftijd met ouders met school met anderen
30
35
40
45
50
55
60
65
70
huidige participatie (gem. rangscore)
De huidige receptieve cultuurdeelname is de gemiddelde participatie in vijf receptieve cultuurvormen (kunstmuseum, cultuurhistorisch museum, schouwburg, bioscoop, uitvoering van klassieke muziek), weergegeven als rangscore: respondenten zijn op grond van hun gemiddelde receptieve cultuurdeelname gerangschikt van 1 tot 100, waarna de gemiddelde rangscore is berekend voor verschillende groepen respondenten (al naar gelang de introducerende instantie). Alleen respondenten die ooit aan de betreffende cultuurvorm hebben deelgenomen, en van wie de ouders geïnterviewd zijn. Gecorrigeerd voor beginleeftijd, leeftijd, sekse, kunsteducatie in het voortgezet onderwijs (Anova: mca hierarchical method). Slechts 7 personen hebben de bioscoop voor het eerst met school bezocht.
figuur 6 Introducerende instantie en huidige receptieve cultuurdeelname
25
Actief begin en latere receptieve cultuurdeelname In hoeverre is actieve
schouwburg, bioscoop en uitvoeringen van
kunstbeoefening van invloed op de recep-
den door personen die op een eerder
tieve cultuurdeelname op een later moment?
moment in dezelfde discipline actieve beoe-
Van Beek & Knulst (1991) hebben geconsta-
fenaars waren.
klassieke muziek niet vaker bezocht te wor-
teerd dat een dergelijke samenhang op één tijdsmoment bestaat, zij het op basis van
Huiselijke omgeving De enige vorm van
tamelijk magere correlaties. Wij hebben
receptieve cultuurdeelname die wel enigs-
onderzocht of de deelname aan receptieve
zins onder invloed staat van eerdere actieve
culturele activiteiten op het moment van
kunstbeoefening is de belangstelling die
onderzoek groter is onder personen die op
men in de huiselijke omgeving voor beel-
een eerder moment aan actieve kunstbe-
dende kunst aan de dag legt: televisiepro-
oefening hebben gedaan in hetzelfde vak-
gramma’s bekijken of lezen over beeldende
gebied. Het ligt immers voor de hand dat
kunst, beeldende kunst in de huiskamer
tekenen de receptie van beeldende kunst
(schilderijen, kunstvoorwerpen). Degenen
bevordert en het bespelen van een muziek-
die op een eerder moment tekenden, beeld-
instrument het luisteren naar muziek. Door
houwden of fotografeerden, tonen later in
de receptieve cultuurdeelname op een later
hun leven in huiselijke sfeer een grotere
moment dan de actieve kunstbeoefening te
belangstelling voor beeldende kunst. Maar
beschouwen kan een eventuele samenhang
ook hier zijn de verschillen die veroorzaakt
causaal geïnterpreteerd worden. Met andere
worden door eerdere receptieve cultuurdeel-
woorden, wanneer de effecten discipline-
name (kunstmuseumbezoek) een stuk groter.
specifiek zijn, kan men op betere gronden constateren dat een grotere receptieve cul-
Conclusie In dit hoofdstuk zijn we inge-
tuurdeelname onder vroegere actieve-kunst-
gaan op de gevolgen van de start van de
beoefenaars wordt veroorzaakt door actieve
culturele loopbaan voor de latere deelname
beoefening.
aan culturele activiteiten. Had De Jager (1967) gelijk toen hij beweerde dat degenen
Geen samenhang In tabel 7 is de samen-
die op jonge leeftijd in het ouderlijk milieu
hang weergegeven tussen eerdere actieve
met cultuur kennismaken een voorsprong
beoefening (op veertienjarige leeftijd en bij
houden op degenen die later en via andere
het verlaten van het ouderlijk huis) en hui-
instanties geïntroduceerd worden?
dige receptieve deelname in hetzelfde vak-
26
gebied. 5
Receptieve deelname Voor de deelname
Te zien is dat een dergelijke samenhang zich
aan receptieve culturele activiteiten komt
niet voordoet: latere receptieve cultuurdeel-
deze bewering grotendeels uit. Voor deze
name wordt wel sterk beïnvloed door
vorm van cultuurdeelname blijkt het belang-
gewoontes die zich al op veertienjarige leef-
rijk te zijn om zo vroeg mogelijk te begin-
tijd of bij het verlaten van het ouderlijk huis
nen. Degenen die vóór het zevende jaar
gevormd hebben; actieve kunstbeoefening
begonnen, horen op latere leeftijd tot de
heeft daarop geen directe invloed. Wanneer
meest fervente cultuurconsumenten. Verder
rekening gehouden wordt met andere ken-
zijn degenen die hun eerste museum- of
merken die de latere cultuurdeelname kun-
concertbezoek met hun ouders aflegden op
nen beïnvloeden - vooral eerdere receptieve
latere leeftijd actiever dan degenen die met
cultuurdeelname - blijken musea voor beel-
school hebben kennisgemaakt. Tot zover
dende kunst, cultuurhistorische musea,
kunnen we De Jager gelijk geven.
huidig
huidig
huidig
huidig
huidig
huidig
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
receptief
receptief
kunst-
cult.
schouw-
bioscoop
klass.
beeldende
klassieke
museum
hist.
burg
concert
museum
huidig
kunst
muziek
thuis
thuis
receptieve deelname op 14-jarige leeftijd: kunstmuseum
.27
~
cult.hist. museum
.08
~
~
~
.21
~
.32 .15
schouwburg
.16
~
bioscoop
.08
~
klassiek concert
.34
.11
.20
~
~
~
actieve beoefening op 14-jarige leeftijd: tekenen
~
~
~
~
.13
~
beeldhouwen
~
~
~
~
~
~
textiel
-.09
~
~
~
~
~
~
~
fotografie
~
toneel
~
~
volksdans
~
~
ballet
~
~
muziek
~
~
~
~
~
~
~
~
~
receptieve deelname bij verlaten ouderlijk huis: kunstmuseum cult.hist. museum
.50
.15
~
.38
.35
schouwburg
.48
bioscoop
.47
klassiek concert
.48
.32
actieve beoefening bij verlaten ouderlijk huis: tekenen
~
~
beeldhouwen
~
~
.16 .07
textiel
~
~
-.07
fotografie
~
~
~
toneel
~
volksdans
~
ballet
~
muziek
~
N
746
746
761
~
~ 779
765
~ 750
765
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten: geven de sterkte van de samenhang (-1, +1) weer. Constant gehouden zijn sekse, leeftijd, niveau v.o., cultuurdeelname ouders, kunsteducatie in het voortgezet onderwijs. Volledige tabel in bijlage 1a ~ : niet significant op .05.
tabel 7 Eerdere actieve kunstbeoefening en huidige receptieve deelname binnen hetzelfde vakgebied
27
Maar ook introductie door vrienden blijkt de deelname aan - uitgerekend! - concertbezoek te bevorderen, vrijwel net zo sterk als introductie door de ouders. Een werkzaam bestanddeel van het ouderlijk milieu is dat cultureel actieve ouders hun kinderen relatief vroeg met kunst in aanraking brengen, maar als anderen dat doen blijkt het ook goed te werken. Wel strekt de invloed van het ouderlijk milieu zich verder uit dan alleen de eerste kennismaking met kunst.
Actieve deelname Wat de invloed betreft van de leeftijd waarop begonnen wordt, vertoont actieve kunstbeoefening een opmerkelijk verschil met receptieve cultuurdeelname. Hoewel een vroege start de latere kunstbeoefening ook bevordert, is een flink deel van de actieve-kunstbeoefenaars pas recent begonnen. Het zou interessant zijn te onderzoeken hoe het over tien jaar met hun deelname gesteld is. Het effect van recent begonnen zijn kan er namelijk op wijzen dat de deelname slechts van kortstondige duur is. Voor zover er gegevens over beschikbaar waren, lijkt introductie door de ouders belangrijker voor receptieve cultuurdeelname dan voor het zelf beoefenen van kunst.
Vroege kunstbeoefening Ten slotte blijkt eerdere actieve kunstbeoefening op zichzelf de receptieve cultuurdeelname op een later moment niet of nauwelijks te bevorderen. Actieve kunstbeoefening op jonge leeftijd maakt weinig verschil voor het bezoeken van podia en musea op latere leeftijd. Alleen van het beoefenen van beeldende kunst wordt enige invloed gevonden op de belangstelling voor beeldende kunst in de huiselijke omgeving.
28
4 DE INVLOED VAN BUITENSCHOOLSE KUNSTEDUCATIE
Deelnemers Volgens het schema in figuur 8
Belangstelling voor kunstbeoefening en
belangstelling hebben voor kunst en cultuur
cultuurdeelname vindt haar oorsprong in
zullen aankloppen bij een culturele instelling
het ouderlijk gezin of op school. De vol-
om daar lessen te volgen die aansluiten bij
gende vraag is nu of instellingen voor
hun interesse. Dat het gevarieerde en
buitenschoolse kunsteducatie daadwer-
geografisch gespreide aanbod dit ook toe-
kelijk een kanaal vormen waarlangs cul-
laat, wordt in deel 2 van dit katern aange-
zijn degenen wier interesse voor kunstbeoefening thuis of op school is gewekt de potentiële deelnemers aan kunsteducatie in een buitenschoolse instelling. Alleen zij die
tureel geïnteresseerden hun weg vinden
toond.
als amateur kunstbeoefenaar. Om hier
Wie ontwikkelen nu belangstelling voor
uitsluitsel over te geven, moeten twee
kunst en cultuur en zijn dus potentiële deel-
vragen beantwoord worden: is het wer-
nemers aan buitenschoolse kunsteducatie?
kelijk een groep van cultureel geïnteres-
In de vroege levensloop lijkt op voorhand
seerden die aanklopt bij buitenschoolse
het ouderlijk milieu bepalend voor de deel-
instellingen? En hebben de deelnemers
name aan buitenschoolse kunsteducatie, ter-
aan buitenschoolse kunsteducatie door
wijl in de adolescentie de school mogelijk
deze lessen daadwerkelijk hun weg als
belangrijker is. Later in de levensloop, wan-
amateur gevonden, ofwel: zijn zij buiten
neer men het ouderlijk huis en de school
de lessen om ook actief in de beeldende
verlaten heeft, is het de vraag in hoeverre
kunst of podiumkunsten?
deelname aan buitenschoolse kunsteducatie
tijd
professionele kunst
amateurkunst
nd
ig
he
id
kunsteducatie
amateurs komen terug
g
na
ar
ze
lfs
ta
school
be
ge
le
id
in
instroom
va
n
intentie
thuis
kunsteducatie
kunstdeelname
figuur 8 Schema van de culturele loopbaan (Bron: Inrichtingsplan Muziek, LOKV 1994)
29
nog door beide instanties bepaald wordt.
Ondanks de kleine percentages deelnemers
Zijn de opvoeding thuis en het kunstonder-
is in de tabel goed te zien dat de meerder-
wijs op school hoe dan ook nog bepalend
heid van de deelnemers aan buitenschoolse
voor deelname aan buitenschoolse kunst-
lessen in tekenen, beeldhouwen, ballet en
educatie of hangt dit van andere factoren
muziek uit een cultureel actief ouderlijk
af?
milieu afkomstig is. De belangstelling voor buitenschoolse kunsteducatie lijkt dus - in
Kindertijd In tabel 9a is per kunstdiscipline
ieder geval gedeeltelijk - tot stand te komen
weergegeven welk percentage van de
in het ouderlijk milieu. (Of zo men wil: cul-
respondenten voor of gedurende zijn veer-
tureel actieve ouders sturen hun kinderen
tiende levensjaar heeft deelgenomen aan
naar een buitenschoolse instelling om kunst-
kunsteducatie in een buitenschoolse instel-
educatie te volgen.) Hierbij vormen zowel de
ling. Hierbij zijn de respondenten onder-
actieve kunstbeoefening als de receptieve
scheiden op grond van geslacht en de cultu-
cultuurdeelname van de ouders een stimu-
rele activiteiten van hun ouders.
lans om zich in te schrijven voor buitenschoolse kunsteducatie.
lessen gevolgd in:
tekenen beeld-
textiel
houwen
foto-
toneel
grafie
volks-
ballet
muziek
12 %
32 %
dansen
5 %
5 %
1 %
0 %
1 %
2 %
man
5 %
4 %
0 %
0 %
1 %
1 %
1 %
24 %
vrouw
5 %
6 %
1 %
0 %
1 %
3 %
19 %
37 %
minst actief
4 %
4 %
1 %
0 %
- - -
5 %
4 %
1 %
0 %
meest actief
7 %
7 %
1 %
0 %
minst actief
1 %
2 %
13 %
27 %
- - -
2 %
2 %
10 %
34 %
meest actief
1 %
3 %
12 %
49 %
sekse:
beeldende activiteiten ouders:
podiumkunsten ouders:
receptieve activiteiten ouders: minst actief
3 %
4 %
1 %
0 %
1 %
3 %
7 %
22 %
- - -
2 %
5 %
1 %
0 %
0 %
2 %
12 %
29 %
- - -
7 %
4 %
2 %
0 %
1 %
1 %
12 %
35 %
meest actief
7 %
7 %
1 %
1 %
1 %
2 %
17 %
43 %
Alleen respondenten die ooit aan de betreffende cultuurvorm hebben deelgenomen, van wie de ouders ook geïnterviewd zijn. Gecorrigeerd voor niveau v.o., geboortejaar, cultuurdeelname ouders, sekse, leeftijd (Anova: mca hierarchical method). Percentages zijn in sommige gevallen (m.n. bij eerdere deelname aan (lessen in) textiele werkvormen, fotografie, toneelspelen, volksdansen) gebaseerd op kleine aantallen (< 25) en daardoor weinig betrouwbaar. Zie ook bijlage 2a en 2b
30
tabel 9a Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie tot 14-jarige leeftijd (N = 834)
Met de beschikbare gegevens - er zijn geen
sen hangt bovendien sterk af van deelname
gegevens over binnenschoolse kunsteducatie
aan deze lessen in de adolescentie, terwijl
tot veertien jaar bekend - kunnen we helaas
deelname aan lessen in de beeldende kunst
geen uitsluitsel geven over de vraag in hoe-
op latere leeftijd minder afhankelijk is van
verre de school ook de deelname aan bui-
de vraag of men in de adolescentie lessen
tenschoolse kunsteducatie stimuleert.
heeft gevolgd. (Wel blijken lessen in de beeldende kunst tot en met veertienjarige
Adolescentie Tabel 9b geeft de deelname
leeftijd tot verschillen in deelname te leiden,
aan buitenschoolse kunsteducatie in de ado-
zie bijlage 2b.) Het percentage nieuwkomers
lescentie weer: tussen de veertienjarige leef-
is bij de lessen in de beeldende kunst rela-
tijd en het verlaten van het ouderlijk huis.
tief groter dan bij de lessen in de podium-
Deelname aan buitenschoolse kunstlessen
kunsten. Buitenschoolse kunstlessen lijken
blijkt in deze levensfase vooral af te hangen
ook enigszins een professioneel publiek te
van eerdere deelname aan buitenschoolse
trekken: van kunstzinnig opgeleiden en van
kunsteducatie en van eerdere actieve beoefe-
professioneel kunstenaars in verwante disci-
ning. Vooral onder deelnemers aan toneel-,
plines. Maar uit deze cijfers kan niet afge-
dans- en muzieklessen zijn er relatief veel
leid worden of professioneel kunstenaars
die deze activiteiten al eerder hebben beoe-
zich bijscholen door deel te nemen aan bui-
fend, al of niet in lesverband. Het ouderlijk
tenschoolse kunsteducatie of dat amateurs
milieu heeft in deze levensfase geen effect
via deelname aan buitenschoolse kunst-
meer, uitgezonderd het effect van beoefenen
educatie terecht zijn gekomen in het profes-
van podiumkunsten door de ouders op de
sionele circuit.
deelname aan toneellessen (maar dat is ook Omdat deelname aan buitenschoolse kunst-
Buitenschoolse kunsteducatie en cultuurdeelname In deze paragraaf gaan
educatie tot en met de veertienjarige leeftijd
we na of de deelname aan (actieve-)kunst-
wel afhangt van het ouderlijk milieu, kun-
lessen de kans vergroot heeft dat men ook
nen we concluderen dat het ouderlijk milieu
buiten de kunstlessen om kunstzinnig actief
alleen vroeg in het leven een stimulans geeft
is. De grootste effecten verwachten we op
tot deelname aan de kunstlessen en na het
de actieve kunstbeoefening in dezelfde
veertiende jaar is uitgewerkt. Deelname aan
kunstdiscipline als die waarin de lessen
culturele activiteiten op school bevordert de
gevolgd zijn. Geleerd worden immers disci-
deelname aan buitenschoolse lessen in de
pline-specifieke vaardigheden. Wel zijn
beeldende en podiumkunsten in deze fase.
wederzijdse effecten mogelijk bij overlap-
De school neemt de stimulerende werking
pende disciplines, zoals de beeldende activi-
dus enigszins over. De interesse van hen die
teiten en de podiumkunsten.
op dat moment nog niet deelgenomen heb-
We kijken bovendien of, in tegenstelling tot
ben aan buitenschoolse kunsteducatie kan
wat de deelnemers zelf beweren (zie hier-
gewekt worden in het voortgezet onderwijs.
voor deel 2 van dit katern), buitenschoolse
iets waar men laat mee begint, zie tabel 1). 6
kunsteducatie effect heeft op de deelname
Na de adolescentie Na de adolescentie
aan receptieve culturele activiteiten.
(tabel 9c) wordt deelname aan buiten-
Dit alles doen we weer voor drie momenten in
schoolse kunsteducatie nog steeds sterk
de levensloop. Daarbij zijn we geïnteresseerd
bepaald door eerdere actieve kunstbeoefe-
in de mate waarin de lessen op korte en lan-
ning in dezelfde discipline.
gere termijn de cultuurdeelname stimuleren.
Deelname aan toneel-, dans- en muziekles-
31
lessen gevolgd in:
sekse: man vrouw
tekenen beeldtextiel houwen 7 % 3 % 4 %
fotografie 2 %
toneel
5 % 8 %
1 % 4 %
0 % 6 %
4 % 1 %
beeldende activiteiten ouders: minst actief 6 % - - 8 % meest actief 7 %
3 % 1 % 5 %
4 % 4 % 4 %
3 % 1 % 2 %
podiumkunsten ouders: minst actief - - meest actief receptieve activiteiten ouders: minst actief 6 % - - 9 % - - 6 % meest actief 8 %
4 2 3 4
% % % %
3 4 5 4
% % % %
2 2 3 1
% % % %
ballet
muziek
1 %
volksdansen 1 %
10 %
26 %
1 % 1 %
0 % 1 %
6 % 12 %
27 % 25 %
0 % 1 % 4 %
0 % 2 % 1 %
10 % 8 % 13 %
25 % 27 % 30 %
0 1 1 2
1 2 1 0
11 10 12 8
27 26 21 30
% % % %
% % % %
% % % %
% % % %
deelname lessen t/m 14 jaar: niet 6 % wel 22 %
2 % 16 %
4 % 21 %
2 % 0 %
1 % 27 %
1 % 1 %
7 % 35 %
17 % 46 %
actieve kunstbeoefening 14 jaar: niet 5 % wel 12 %
3 % 3 %
4 % 7 %
2 % 4 %
1 % 10 %
1 % 27 %
5 % 63 %
8 % 22 %
2 3 6 5
0 3 3 3
deelname beeldende activiteiten op school: minst actief 6 % 4 % - - 7 % 2 % - - 6 % 3 % meest actief 9 % 3 %
% % % %
% % % %
deelname aan podiumkunsten op school: minst actief - - - - meest actief deelname receptieve activiteiten op school: minst actief 6 % 2 % - - 6 % 2 % - - 5 % 4 % meest actief 11 % 4 %
5 5 2 4
% % % %
2 3 1 2
% % % %
1 0 1 2
% % % %
1 1 1 1
% % % %
10 9 11 11
% % % %
22 25 25 34
% % % %
1 0 1 2
% % % %
1 1 1 1
% % % %
11 10 11 8
% % % %
26 26 23 30
% % % %
Alleen respondenten die ooit aan de betreffende cultuurvorm hebben deelgenomen, van wie de ouders geïnterviewd zijn en die het ouderlijk huis verlaten hebben. Gecorrigeerd voor niveau v.o., geboortejaar, cultuurdeelname ouders, sekse, leeftijd, kunsteducatie in het v.o., eerdere lessen, eerdere actieve kunstbeoefening (Anova: mca hierarchical method) Percentages zijn in sommige gevallen (m.n. bij eerdere deelname aan (lessen in) fotografie, toneelspelen, volksdansen) gebaseerd op kleine aantallen (< 25) en daardoor weinig betrouwbaar. 1 Het aantal flucteert per discipline vanwege missende waarden. Zie ook bijlage 2a en 2b
tabel 9b Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie tussen 14-jarige leeftijd en het verla32
ten van het ouderlijk huis (N = 795 1 )
lessen gevolgd in:
sekse: man vrouw
tekenen beeldtextiel houwen 9 % 4 % 6 %
fotografie 4 %
toneel 2 %
volksdansen 2 %
2 % 2 %
4 % 12 %
2 % 5 %
4 % 7 %
6 % 3 %
beeldende activiteiten ouders: minst actief 8 % - - 8 % meest actief 12 %
4 % 5 % 4 %
6 % 4 % 7 %
5 % 4 % 3 %
podiumkunsten ouders: minst actief - - meest actief receptieve activiteiten ouders: minst actief 8 % - - 9 % - - 10 % meest actief 10 %
5 5 4 3
% % % %
10 4 4 6
% % % %
3 4 3 5
% % % %
ballet
muziek
7 %
13 %
0 % 3 %
5 % 8 %
9 % 15 %
2 % 1 % 5 %
2 % 2 % 3 %
6 % 10 % 8 %
12 % 16 % 12 %
2 2 1 3
1 1 4 2
% % % %
% % % %
8 6 7 7
% % % %
14 10 12 16
% % % %
deelname lessen tussen 14 jaar en verlaten ouders: niet 9 % 4 % 6 % wel 12 % 6 % 7 %
4 % 0 %
2 % 30 %
2 % 0 %
3 % 41 %
9 % 24 %
actieve kunstbeoefening bij verlaten ouders: niet 6 % 3 % wel 17 % 11 %
2 % 24 %
3 % 8 %
2 % 9 %
2 % 0 %
4 % 57 %
7 % 18 %
beeldende activiteiten in vervolgopleiding: niet 9 % 5 % wel 9 % 2 %
8 % 3 %
4 % 4 %
1 % 4 %
1 % 4 %
6 % 9 %
13 % 14 %
1 % 14 %
2 % 4 %
7 % 8 %
12 % 29 %
podiumkunsten in vervolgopleiding: niet wel betaald werk als beeldend kunstenaar 1 : niet 9 % 4 % wel 17 % 4 %
6 % 7 %
4 % 7 %
betaald werk als podiumkunstenaar 2 : niet wel
Alleen respondenten die ooit aan de betreffende cultuurvorm hebben deelgenomen, van wie de ouders geïnterviewd zijn en die het ouderlijk huis verlaten hebben. Gecorrigeerd voor niveau v.o., geboortejaar, actieve kunstbeoefening ouders, sekse, leeftijd, eerdere lessen, eerdere actieve kunstbeoefening, kunsteducatie na het v.o., beroep in de kunst (Anova: mca hierarchical method) Percentages zijn in sommige gevallen (m.n. bij eerdere deelname aan (lessen in) toneelspelen, volksdansen) gebaseerd op kleine aantallen (< 25) en daardoor weinig betrouwbaar. 1
Voornamelijk binnen één van de drie overige beeldende-kunstdisciplines.
2
Voornamelijk binnen één van de drie overige podiumkunstdisciplines.
3
Het aantal flucteert per discipline vanwege missende waarden. Zie ook bijlage 2a en 2b
tabel 9c Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie na het verlaten van het ouderlijk huis (N = 795 3 )
33
Vergelijking In de figuren 10a, b en c
deelnemers en niet-deelnemers alleen in
wordt een vergelijking gemaakt tussen deel-
dezelfde discipline. Bij receptieve cultuur-
nemers en niet-deelnemers aan buiten-
deelname vergelijken we deelnemers en
schoolse kunsteducatie. Van beide groepen
niet-deelnemers aan lessen in zowel beel-
is het percentage actieve beoefenaars van
dende kunst als podiumkunst, aangezien de
beeldende kunst, van podiumkunst en de
receptieve cultuurdeelname beide vak-
gemiddelde receptieve cultuurdeelname
gebieden omvat (bezoek aan kunstmusea,
weergegeven. Hierbij is rekening gehouden
cultuurhistorische musea, schouwburg,
met andere factoren die kunstdeelname
bioscoop, klassieke concerten).
kunnen beïnvloeden. Daardoor kan een verschil in aantal beoefenaars of in receptieve
Veertienjarigen In figuur 10a vergelijken we
cultuurdeelname ook werkelijk geïnterpre-
het percentage beoefenaars van beeldende
teerd worden als het gevolg van deelname
kunst, van podiumkunst en de gemiddelde
aan buitenschoolse kunsteducatie.
receptieve cultuurdeelname tussen deelne-
Omdat van de kunstlessen met name disci-
mers en niet-deelnemers aan buitenschoolse
pline-specifieke effecten te verwachten zijn,
kunsteducatie op veertienjarige leeftijd.
vergelijken we de actieve beoefening van
In één oogopslag wordt duidelijk dat zowel
percentage beoefenaars beeldende kunst onder: niet-deelnemers kunsteducatie beeldend
45
deelnemers kunsteducatie beeldend
71
percentage beoefenaars podiumkunst onder: niet-deelnemers kunsteducatie podium
13
deelnemers kunsteducatie podium
69
gemiddelde receptieve cultuurdeelname onder: niet-deelnemers kunsteducatie
47
deelnemers kunsteducatie beeldend
59
deelnemers kunsteducatie podium
55
deelnemers kunsteducatie beeldend + podium
68 0
10
20
30
40
50
60
70
80
De gemiddelde receptieve cultuurdeelname is de gemiddelde participatie in vijf receptieve cultuurvormen (kunstmuseum, cultuurhistorisch museum, schouwburg, bioscoop, uitvoering van klassieke muziek), weergegeven als rangscore: respondenten zijn op grond van hun gemiddelde receptieve cultuurdeelname gerangschikt van 1 tot 100, waarna de gemiddelde rangscore is berekend voor verschillende groepen respondenten (deelnemers en niet-deelnemers). De cijfers zijn berekend met anova (hierarchical method) waarbij factoren die in de regressieanalyse in bijlage 3a significant van 0 verschilden constant gehouden zijn.
figuur 10a Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie t/m 14 jaar en cultuurdeelname op 34
14-jarige leeftijd (N = 834)
het percentage beoefenaars van beeldende
disciplines lessen hebben gevolgd de meest
kunst als van podiumkunst een stuk groter is
intensieve deelnemers zijn.
onder deelnemers aan buitenschoolse kunsteducatie. Heb je tot je veertiende jaar lessen
Adolescentie Veroorzaakt deelname aan
gevolgd in een buitenschoolse instelling, dan
buitenschoolse kunsteducatie in de adoles-
ben je aan het begin van de adolescentie ook
centie dezelfde verschillen in kunstdeel-
in je vrije tijd kunstzinnig actief in dezelfde
name? In figuur 10b zien we dat aan het
discipline. Opvallend is dat het effect bij
eind van de adolescentie de verschillen in
podiumkunsten veel sterker is dan bij de
actieve kunstbeoefening en receptieve cul-
beeldende kunsten. Het volgen van lessen
tuurdeelname als gevolg van buitenschoolse
lijkt op deze leeftijd haast een voorwaarde te
kunsteducatie wat minder geprononceerd
zijn voor het beoefenen van podiumkunsten.
zijn dan op veertienjarige leeftijd.
De verschillen in receptieve cultuurdeelname
Toch zien we ook in deze levensfase dat
zijn wat minder groot. Niettemin zien we
deelnemers aan kunstlessen vaker kunstzin-
een grotere receptieve cultuurdeelname van
nig actief zijn dan niet-deelnemers en dat ze
deelnemers aan buitenschoolse (actieve)
bovendien vaker receptieve cultuurvormen
kunstlessen, waarbij degenen die in beide
bezoeken.
percentage beoefenaars beeldende kunst onder: niet-deelnemers kunsteducatie beeldend
48
deelnemers kunsteducatie beeldend
60
percentage beoefenaars podiumkunst onder: niet-deelnemers kunsteducatie podium
18
deelnemers kunsteducatie podium
37
gemiddelde receptieve cultuurdeelname onder: niet-deelnemers kunsteducatie
50
deelnemers kunsteducatie beeldend
57
deelnemers kunsteducatie podium
54
deelnemers kunsteducatie beeldend + podium
52 0
10
20
30
40
50
60
70
80
De gemiddelde receptieve cultuurdeelname is de gemiddelde participatie in vijf receptieve cultuurvormen (kunstmuseum, cultuurhistorisch museum, schouwburg, bioscoop, uitvoering van klassieke muziek), weergegeven als rangscore: respondenten zijn op grond van hun gemiddelde receptieve cultuurdeelname gerangschikt van 1 tot 100, waarna de gemiddelde rangscore is berekend voor verschillende groepen respondenten (deelnemers en niet-deelnemers). De cijfers zijn berekend met anova (hierarchical method) waarbij factoren die in de regressieanalyse in bijlage 3b significant van 0 verschilden constant gehouden zijn.
figuur 10b Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie tussen 14 jaar en het verlaten van het ouderlijk huis en cultuurdeelname bij het verlaten van het ouderlijk huis (N = 795)
35
Huidige kunstdeelname Figuur 10c geeft
veertienjarige leeftijd actief op het gebied
hetzelfde beeld te zien voor de huidige
van beeldende kunst of podiumkunst dan is
kunstdeelname.
de kans groot dat je dat bij het verlaten van
Ook op een leeftijd van 25 tot 35 jaar zijn er
het ouderlijk huis ook bent en op 25 tot
meer actieve beoefenaars onder de deelne-
35-jarige leeftijd nog steeds. En bezoek je
mers dan onder de niet-deelnemers aan bui-
rond je twintigste wel eens een museum of
tenschoolse kunsteducatie en bezoeken
concert, dan doe je dat tien tot twintig jaar
deelnemers aan buitenschoolse kunst-
later waarschijnlijk nog. In die zin hebben
educatie vaker dan niet-deelnemers musea,
ook lessen in de jeugd nog een (indirecte)
schouwburg, bioscoop en klassieke concer-
invloed op latere kunstdeelname. Met
ten.
andere woorden: op jonge leeftijd lessen
Zowel voor actieve beoefening als voor
volgen in een buitenschoolse instelling ver-
receptieve cultuurdeelname geldt dat het
groot de kans op kunstzinnige activiteiten
gedrag op een eerder moment in de levens-
op veertienjarige leeftijd, waardoor ook de
loop de beste indicatie is voor het gedrag in
kans op kunstbeoefening in een later sta-
een latere fase (zie bijlage 3). Ben je op
dium toeneemt.
percentage beoefenaars beeldende kunst onder: niet-deelnemers kunsteducatie beeldend
49
deelnemers kunsteducatie beeldend
69
percentage beoefenaars podiumkunst onder: niet-deelnemers kunsteducatie podium
19
deelnemers kunsteducatie podium
45
gemiddelde receptieve cultuurdeelname onder: niet-deelnemers kunsteducatie
50
deelnemers kunsteducatie beeldend
53
deelnemers kunsteducatie podium
57
deelnemers kunsteducatie beeldend + podium
58 0
10
20
30
40
50
60
70
80
De gemiddelde receptieve cultuurdeelname is de gemiddelde deelname in vijf receptieve cultuurvormen (kunstmuseum, cultuurhistorisch museum, schouwburg, bioscoop, uitvoering van klassieke muziek), weergegeven als rangscore: respondenten zijn op grond van hun gemiddelde receptieve cultuurdeelname gerangschikt van 1 tot 100, waarna de gemiddelde rangscore is berekend voor verschillende groepen respondenten (deelnemers en niet-deelnemers). De cijfers zijn berekend met anova (hierarchical method) waarbij factoren die in de regressieanalyse in bijlage 3c significant van 0 verschilden constant gehouden zijn.
figuur 10c Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie na het verlaten van het ouderlijk 36
huis en huidige cultuurdeelname (N = 795)
Mate van invloed Op de receptieve cultuur-
beheersing van technische vaardigheden
deelname lijkt deelname aan buitenschoolse
essentieel is voor de beoefening van deze
kunsteducatie een wat blijvender invloed te
kunstvormen, meer dan voor bijvoorbeeld
hebben dan op de actieve kunstbeoefening.
tekenen, boetseren en textiele werkvormen.
Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie
Opmerkelijk is dat jeugdige deelnemers aan
in de jeugd veroorzaakt ook aan het einde
de (actieve) lessen (beeldend en podium) ook
van adolescentie nog verschillen in recep-
vaker receptieve cultuurvormen bezoeken.
tieve cultuurdeelname, ook al heb je na je veertiende geen lessen meer gevolgd.
Vanaf de adolescentie Na het veertiende
Evenzo bevordert deelname aan kunst-
jaar is de invloed van de ouders nagenoeg uit-
educatie in de adolescentie nog de recep-
gewerkt. Vanaf dit moment is er sprake van
tieve deelname op 25- tot 35-jarige leeftijd,
een wisselwerking tussen deelname aan bui-
ongeacht de vraag of je ná het verlaten van
tenschoolse kunsteducatie en kunstdeelname.
het ouderlijk huis nog lessen hebt gevolgd.
Actieve kunstbeoefening bevordert de kans
Daarentegen beperkt de invloed van buiten-
om (opnieuw) lessen te gaan volgen, terwijl
schoolse kunsteducatie op actieve beoefe-
omgekeerd kunstlessen de kans op actieve
ning zich tot een invloed op korte termijn.
kunstbeoefening vergroten. Buitenschoolse
Overigens moet hierbij bedacht worden dat
kunsteducatie is dus enerzijds een manier
het gaat om de kans op beoefening (wel of
voor al actieve kunstbeoefenaars om zich bij
niet deelnemer), en niet om de tijdsinveste-
te scholen, terwijl het anderzijds voor niet-
ring of het niveau van beoefening.
actieven een opstap is om kunstzinnig actief te worden.
Conclusie De vraag in dit hoofdstuk was of
Ook de receptieve cultuurdeelname wordt
instellingen voor buitenschoolse kunst-
na het veertiende jaar bevorderd door deel-
educatie een kanaal zijn waarlangs cultureel
name aan actieve kunstlessen (maar recep-
geïnteresseerden hun weg vinden als amateur
tieve cultuurdeelname bevordert niet de
kunstbeoefenaars.
kans op deelname aan buitenschoolse kunsteducatie). De effecten van buitenschoolse
Jeugd Deelname aan buitenschoolse kunst-
kunsteducatie zijn weliswaar kleiner dan de
educatie in de jeugd bleek sterk afhankelijk
effecten op actieve kunstbeoefening, maar
te zijn van het ouderlijk milieu. Cultureel
hebben ook nog effect op langere termijn.
actieve ouders sturen hun kinderen het vaakst naar een culturele instelling of
Stimulans Deze bevinding plaatst een kant-
muziekschool om lessen te volgen. Zij stimu-
tekening bij de conclusie uit hoofdstuk 2
leren de cultuurdeelname van hun kinderen
over de invloed van actieve kunstbeoefening
zodoende op twee manieren. Hun culturele
op receptieve cultuurdeelname. Hoewel
activiteiten zijn een voorbeeld waaraan de
actieve kunstbeoefening op zichzelf niet de
kinderen zich spiegelen en de buiten-
receptieve cultuurdeelname op een later
schoolse kunstlessen waarheen zij hun kin-
moment beïnvloedt, is er wel sprake van een
deren sturen werpen hun vruchten af: jeug-
effect zodra de actieve beoefening serieu-
dige deelnemers aan buitenschoolse kunst-
zere vorm aanneemt, de vorm van buiten-
educatie zijn op veertienjarige leeftijd
schoolse kunsteducatie. Deze bevinding
cultureel actiever dan hun leeftijdsgenoten.
steunt dus de constatering van Van Beek en
Met name ballet- en muzieklessen vergroten
Knulst (1991) dat instellingen voor kunst-
de kans op beoefening van deze activiteiten.
educatie een stimulerende invloed hebben
Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat
op receptieve cultuurdeelname.
37
5 SLOTBESCHOUWING: KUNSTEDUCATIE EN CULTURELE LOOPBANEN
(Haanstra, Oud & Veen, 1988). Onze onder-
In de voorgaande hoofdstukken hebben
verband is het nuttig om een vergelijking te
we besproken hoe de deelname aan
maken tussen de resultaten van het OCenW-
kunst en cultuur zich gedurende de
onderzoek naar effecten van eindexamen-
levensloop ontwikkelt. Welke nuttige
programma's in kunstzinnige vakken (Nagel
gezichtspunten levert dit nu op voor de
e.a. 1996) en het onderzoek van Ranshuysen
aanpak van kunsteducatie?
& Ganzeboom (1993) naar de effecten van
zoeksresultaten wijzen erop dat kunsteducatieprogramma's afstemming moeten zoeken met het ouderlijk milieu of daarop een afzonderlijke invloed moeten uitoefenen.
Effecten uit andere onderzoeken In dit
kunsteducatie in het basisonderwijs op de De belangrijkste onderzoeksuitslag is het
cultuurdeelname van inwoners van
feit dat kunstdeelname op veertienjarige
Amsterdam. 7
leeftijd in sterke mate de kunstdeelname op
Het is opvallend dat de netto effecten van
latere leeftijd voorspelt. Opvallend is ook
de eindexamenprogramma's hoogstens twee
dat de ouderlijke invloed op veertienjarige
keer zo groot zijn als de effecten van de in
leeftijd zijn grootste kracht heeft gehad en
Amsterdam bestudeerde programma's in het
daarna weinig of geen toegevoegde waarde
basisonderwijs. Dat is een klein verschil
meer heeft. Uit eerder onderzoek was al
omdat er nogal een onderscheid in zwaarte
gebleken, dat de ouderlijke invloed op latere
is tussen de twee typen programma's.
cultuurdeelname zeer sterk is. Dit onderzoek
In Amsterdam ging het om een weinig fre-
voegt daaraan de conclusie toe dat deze
quente en enigszins oppervlakkige kennis-
invloed voornamelijk in de vroege jeugd tot
making met kunstuitingen, buiten het
stand komt: veranderingen in cultureel
gewone curriculum, bij leerlingen die hier
gedrag na het veertiende jaar staan nauwe-
niet om gevraagd hebben. Bij de eindexa-
lijks onder invloed van de ouders.
mens kunstvakken gaat het juist om intensieve instructie met een aanzienlijke tijds-
Twee lessen Uit deze bevinding zijn ten
investering, bij mensen die zich hiervoor
minste twee lessen te trekken over de effec-
actief opengesteld hebben. Op basis van dit
tiviteit van kunsteducatieprogramma's. Ten
contrast zou men verwachten dat de eind-
eerste lijkt de meest gevoelige leeftijd voor
examens kunstvakken veel meer verschil
beïnvloeding een jonge te zijn. Zowel bij
maken dan de Amsterdamse kunsteducatie-
receptieve cultuurdeelname als actieve
programma's.
kunstbeoefening doet zich al op vroege leef-
38
tijd sterke gewoontevorming voor en het
Mogelijke verklaringen Het relatief sterke
meest gunstige aangrijpingspunt voor kunst-
effect van het Amsterdamse programma in
educatie ligt daarom op jonge leeftijd.
het basisonderwijs kan op twee manieren
De tweede les is de aanbeveling jeugdigen
verklaard worden. De eerste mogelijke fac-
voor kunst en cultuur te interesseren via en
tor van belang is dat de Amsterdamse kunst-
met hun ouders. Een klassieke leerstelling
lessen op een jonge leeftijd (tien tot twaalf
over de effectiviteit van kunsteducatiepro-
jaar) plaatsvinden. Onze loopbaanmodellen
gramma's is, dat zij geïntegreerd moeten
laten zien dat bij receptieve maar ook
zijn met de rest van het curriculum
actieve vormen van kunstdeelname, vóór het
veertiende jaar wordt bepaald hoe actief
culturele gewoonten nog weer (De Graaf &
men later is. Dan lijkt instructie (of liever:
Ganzeboom, 1990).
introductie) in de basisschoolleeftijd het
Het is denkbaar dat in de fase tussen de
meest effectief.
vroege jeugd en de fase van partnerkeuze
Een tweede factor is dat de Amsterdamse
andere sociale verbanden (met name vriend-
lessen aan de hele leeftijdsgroep worden
schapsnetwerken) eenzelfde rol spelen als
aangeboden, terwijl de eindexamens vooral
het ouderlijk milieu aanvankelijk en de part-
in de hogere vormen van het voortgezet
ner later (vergelijk Maas, 1991).
onderwijs, aan een zelf geselecteerde groep, worden aangeboden. 8 In Amsterdam bleek
Cultuur als 'product' De les die men uit
dat de kunsteducatie in het basisonderwijs
deze bevindingen kan trekken is de vol-
een zekere mate van compensatie biedt ten
gende. Cultuurdeelname is een vorm van
opzichte van een lagere voortgezette oplei-
gedrag die in geen enkele levensfase als een
ding. Het is juist deze groep die door de
individuele keuze, in een sociaal vacuüm tot
eindexamenprogramma's in het OCenW-
stand komt. Vrijwel altijd neemt men met
onderzoek slechts in geringe mate bereikt
sociale naasten deel - en dit is het sterkst
wordt.
het geval bij receptieve deelname buitenshuis. In dit opzicht moet cultuurdeelname
Basisonderwijs De les die men hieruit kan
veel gemeen hebben met tijdbestedingen als
trekken is ten minste dat kennismaking met
uit eten of op vakantie gaan, waarbij men
kunst en cultuur in het basisonderwijs de
ook maar zelden eenlingen aantreft.
sterke aandacht, zoniet de voorkeur ver-
De marketingaanwijzing die men daaruit kan
dient. Door kunsteducatieprogramma's in
halen is dat cultuur een 'product' is dat
het basisonderwijs en in de eerste fase van
altijd aan ten minste twee mensen tegelijk
de basisvorming bereikt men alle jeugdigen,
verkocht moet worden. Dat geldt ook voor
vooral ook jeugdigen die van huis uit geen
kunsteducatie. Wie op effectieve manier via
vertrouwdheid met kunst en cultuur hebben.
kunsteducatie (latere) kunstdeelname wil
Bovendien treft men hen op een leeftijd
bevorderen, kan niet blijven staan bij een
waarin zij hun interesse op dit gebied min of
instructiemodel waarbij de bevordering van
meer definitief vormgeven.
de culturele interesse en competentie van het individu centraal staat. Effectief is met
Deelname als sociaal gedrag Volgens
name een strategie die verschillende compo-
ons onderzoek vindt al sterke gewoonte-
nenten van het sociale netwerk weet te
vorming plaats op jonge leeftijd en dan met
bereiken en zodoende een boodschap kan
name in het ouderlijk milieu. Tegelijkertijd
laten resoneren.
blijkt dat het ouderlijk milieu weinig meer
Voor kunsteducatie op jongere leeftijd moe-
toevoegt wanneer de leerling de middel-
ten ook de ouders een doelgroep zijn; in het
bare-schoolleeftijd heeft bereikt.
voortgezet onderwijs moet men zich richten
Uit ander onderzoek blijkt dat op meer
op de groep leerlingen als sociaal netwerk;
gevorderde leeftijd de culturele gewoonten
bij jongvolwassenen is het ook bereiken van
en sociale achtergrond van de dan door-
de partner een factor van betekenis.
gaans verworven partner van groot belang worden. Niet alleen beïnvloeden culturele
Cross-selling Wellicht is er nog een laatste
gewoonten patronen van partnerkeuze
punt waarop het cultuurbeleid van marketing
(cultureel actieven kiezen elkaar uit - Uunk,
kan leren. Een bekende marketingstrategie is
1996), ook versterken partners elkaars
cross-selling: men slijt een product het mak-
39
kelijkst aan hen die al belangstelling hebben
Noten
voor een soortgelijk of verbonden product. Eerder onderzoek (Ganzeboom, 1989) laat zien dat bij receptieve kunst en cultuur verbondenheid bestaat van de verschillende vormen van kunst en cultuur: publieksgroepen van uiteenlopende kunstvormen overlappen vrij sterk. Een cultuurbezoeker is vrijwel altijd een consument met een breed samengestelde menukaart. Marketingstrategieën die van deze omstandigheid gebruik maken zijn bijvoorbeeld reclame voor het museum in het theater en omgekeerd. Een verwante mogelijkheid is om verschillende kunstvormen in een pakket (met bijvoorbeeld kortingen) samen te brengen.
Voor en tegen Een punt van discussie is de vraag of het voor kunsteducatie ook zinvol is om van cross-selling strategieën gebruik te maken. 9 Dit houdt in dat men de kunsteducatie minder disciplinegewijs moet opzetten, en juist als een vak dat een breed spectrum van mogelijkheden laat zien. Men wekt zo de belangstelling voor verschillende kunstvormen en dit kan stimulerend werken op de latere kunstdeelname op velerlei gebied. Algemeen ingerichte kunsteducatie zou beter aansluiten op het cultureel gedrag - receptieve deelname in verschillende cultuurvormen - en is daarom mogelijk effectiever dan specifieke (op een discipline gerichte) kunsteducatie. Een argument dat hier tegenin te brengen is, is dat de kans op oppervlakkigheid groot is: van alles een beetje is uiteindelijk minder dan van een of twee vakken echt iets opsteken. De vraag is of kunsteducatie dan nog effect heeft. Bovendien is een omgekeerde redenering ook mogelijk: als de overlap en verbondenheid tussen receptieve cultuurvormen echt zo groot zijn, is cross-selling voor kunsteducatie juist niet nodig. Dan heeft intensiever concertbezoek door deelname aan muzieklessen vanzelf zijn gunstige wer40
king op museumbezoek.
1 Ook het preciezere verloop van de cultuurdeelname tussen het moment van het verlaten van het ouderlijk huis en het moment van onderzoek is bekend, maar deze gegevens zijn voor dit doel te gecompliceerd. 2 Volledig: tekenen, schilderen of grafisch werk / beeldhouwen, boetseren, pottenbakken of sieraden maken / werken met textiel (textiele werkvormen), wandkleden maken, weven / fotografie, film, video (geen familie- of vakantiekiekjes/filmpjes) / toneelspelen of mime / volksdansen / ballet (ook jazz- en beatballet) / zingen of een muziekinstrument bespelen. 3 Het concertbezoek onder de cultuurdeelnemers volgens de beperkte definitie daalt wel licht na het verlaten van het ouderlijk huis. Het gaat hier echter slechts om 66 personen. 4 Alleen de tijdsbesteding aan ballet stijgt onder participanten op drie momenten. Het gaat hier echter om slechts 10 personen. 5 In tabel 7 (en in de bijlagen) worden gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten vermeld om de invloed van de aangegeven condities te schatten. Deze coëfficiënten variëren tussen -1/+1 (volstrekt deterministische invloed) en 0 (geen invloed). De geschatte effecten berusten op een statistisch model waarin de invloed van andere determinanten constant wordt gehouden en kunnen dus als een netto of direct effect worden beschouwd. 6 Zie bijlage 2a. 7 Het is niet goed mogelijk om een strikte vergelijking tussen beide onderzoeken te maken. Hoewel de onderzoeksopzet
globaal dezelfde was (in beide gevallen werden effecten op ca. 30-jarige leeftijd onderzocht), zijn er toch grote verschillen in de details: met name de vormen van culturele participatie zijn in beide onderzoeken nogal verschillend gemeten, omdat het in het Amsterdamse onderzoek alleen om receptieve deelname, en wel met name in Amsterdam ging, en in het OCenW-onderzoek om actieve en receptieve participatie in algemenere zin, voor een landelijk gespreide groep. 8 De programma's in VBO en MAVO verschillen in omvang en niveau van die in HAVO en VWO. 9 Vooropgesteld dat men door kunsteducatie de receptieve cultuurdeelname wil bevorderen. Heeft men vakspecifieke doelen voor ogen, dan zijn cross-selling strategieën natuurlijk überhaupt niet aan de orde.
41
LITERATUUR Beek, P. van, en W. Knulst (1991) De kunstzinnige burger : onderzoek naar amateuristische kunstbeoefening en culturele interesses onder de bevolking vanaf 6 jaar. Rijswijk, SCP Ganzeboom, H.B.G. (1989) Cultuurdeelname in Nederland. Assen, Van Gorcum Ganzeboom, Harry B.G., en Paul M. De Graaf (1991) Culturele socialisatie en cultuurdeelname : over de invloed van het ouderlijk milieu. In: Verhoeff, René, en Harry B.G. Ganzeboom (Red.), Cultuur en Publiek : multidisciplinaire opstellen over de publieke belangstelling voor kunst en cultuur in Nederland. Amsterdam, SISWO, p. 133-157 Graaf, Nan Dirk de, en Harry B.G. Ganzeboom (1990) Cultuurdeelname en opleiding : een analyse van statusgroepeffecten met diagonale referentiemodellen. Mens en Maatschappij 65, 3, p. 219-244 Haanstra, F., W. Oud en A. Veen (1988) De samenwerking tussen voortgezet onderwijs en culturele instellingen. Amsterdam, SCO Jager, H. de (1967) Cultuuroverdracht en concertbezoek. Leiden, Stenfert Kroese (dissertatie Rijksuniversiteit Utrecht) LOKV (1993) Meerjarenplan Onderzoek LOKV 1993 - 1996. Utrecht, LOKV
42
Maas, Ineke (1991) Sociale omgeving en cultuurdeelname : de rol van de sociale omgeving bij podiumbezoek en mediagebruik. In: Verhoeff, René, en Harry B.G. Ganzeboom (Red.), Cultuur en Publiek : multidisciplinaire opstellen over de publieke belangstelling voor kunst en cultuur in Nederland. Amsterdam, SISWO, p. 105-132 Nagel, I., H. Ganzeboom, F. Haanstra en W. Oud (1996) Effecten van kunsteducatie in het voortgezet onderwijs. Amsterdam, SCO-Kohnstamm Instituut (SCO-rapport 452) Oud, W., H. Ganzeboom, en F. Haanstra (1992) Effecten van kunstzinnige vorming in het voortgezet onderwijs : verslag van het vooronderzoek. Amsterdam, SCO (SCO-rapport 320) Ranshuysen, L., en H.G.B. Ganzeboom (1993) Cultuureducatie en cultuurdeelname : opzet en effecten van de Kunstkijkuren en Muziekluisterlessen in het Amsterdams primair onderwijs : verslag van een WVC-onderzoek. Rijswijk Uunk, Wilfred (1996) Who marries whom. Nijmegen, Katholieke Universiteit (dissertatie) Waal, M. de (1989) Daar ga je toch niet heen? : een oriënterende studie over jongeren en gevestigde kunst. Amsterdam, Raad voor het Jeugdbeleid/ Boekmanstichting
Wel, F. van (1993) Een cultuurkloof tussen de generatie? : cultuurstijlen onder jongeren en hun persoonlijke netwerk. In: Boekmancahier 17, p. 306-327
DEEL 2 HET DERDE MILIEU
FOLKERT HAANSTRA
1 INLEIDING In dit deel wordt op een andere manier dan in het vorige gekeken naar culturele loopbanen, namelijk door gegevens over de verschillende culturele domeinen als uitgangspunt te nemen. Ik concentreer mij daarbij op het domein van de buitenschoolse kunsteducatie.
Het ideaal ‘De eerste kennismaking met kunst en het eerste leren omgaan met kunst vindt plaats in de primaire opvoedingsituatie: thuis en op school. Daar wordt de basis gelegd. Wie verder wil, kan terecht in de buitenschoolse sector: op de muziekschool, in het creativiteitscentrum, de gecombineerde instelling voor kunsteducatie of bij particuliere docenten of instituten. Soms wordt die scholing in een beroepsopleiding voortgezet. Vrijwel alle cursisten vinden hun weg als amateur. De omgang met kunst resulteert in een persoonlijke culturele loopbaan, waarin mensen afhankelijk van hun ideeën en wensen verschillende accenten leggen. Ze nemen deel aan het culturele leven, waarin de domeinen professionele kunst, amateurkunst en kunsteducatie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn’ (LOKV, 1994). Zo beschrijft het LOKV de zogeheten ‘culturele loopbaan’ van mensen (zie figuur 8 op pagina 29).
Uitwisseling Het geschetste ideaal zal eerder worden verwezenlijkt als er een grote mate van uitwisseling bestaat tussen de verschillende domeinen. Bijvoorbeeld ondersteuning en aanvullingen vanuit de buitenschoolse kunsteducatie naar het onderwijs, scholing van amateurs bij de instellingen voor kunsteducatie, de professionele kunst als voorbeeld en inspiratiebron voor activiteiten van amateurs en voor het aanbod in
43
de kunsteducatie, enzovoort.
deren wil volgen, heeft niet alleen te maken
Het beleid van het LOKV is dan ook mede
met het aanbod van de door de Inspectie
gericht op een grotere samenhang tussen de
kunstzinnige vorming/amateuristische kunst-
verschillende domeinen. De instellingen voor
beoefening ‘erkende’ instellingen. Hij (of
kunsteducatie (muziekscholen, creativiteits-
waarschijnlijker zij) kan ook kiezen voor een
centra en steunfunctie-instellingen) zouden
club- of buurthuis, voor een volksuniversiteit
hierbij een spilfunctie moeten vervullen.
(‘betrouwbaar, bereikbaar, betaalbaar’) of
De instellingen zelf willen zich ontwikkelen
voor een particuliere docent (‘Ik stel mijn
van een cursusinstituut naar een breed ge-
kennis een aantal middagen en avonden
oriënteerd centrum voor kunst en cultuur
beschikbaar om u te kunnen helpen de pro-
(Van Muilekom, 1994). Naast scholing wor-
blemen die zich absoluut voordoen, te kun-
den dan facilitaire dienstverlening (onder
nen overwinnen. In mijn atelier staat alles
andere voor amateurs) en een netwerkfunc-
voor u klaar: uw ezel, uw doek, uw verf,
tie (zoals relaties met instellingen voor pro-
alles...’). Ten slotte kan zij ook thuis blijven
fessionele kunsten) aan hun taken toege-
en zich proberen te bekwamen met een
voegd. Deze ontwikkeling is al een aantal
schriftelijke cursus (‘Iedereen kan leren
jaren gaande en wordt onder meer gestimu-
tekenen, ontspannen thuis op momenten die
leerd in regio-proefprojecten (o.a. Kruger,
u zelf uitkiest.’) of met een televisiecursus
1994). Ook is onderzoek verricht naar de
van Teleac of met ‘The Joy of Painting’ van
bestaande samenwerking tussen kunst-
Bob Ross (‘Just let the brush dance, it’s that
educatie, amateurkunst en professionele
easy...’).
kunst (Verhulst, Völker & Driessen, 1995).
Ik geef op basis van onderzoeken en statistieken een overzicht van het buitenschoolse
Buitenschoolse kunsteducatie Ik concen-
aanbod. De vragen die aan de orde komen
treer mij op het domein van de buiten-
zijn: wat is de omvang van de buiten-
schoolse kunsteducatie. Dit domein werd
schoolse kunsteducatie en wat is het aan-
ooit in het rapport Kunstzinnige vorming
deel van de centra voor kunstzinnige vor-
van de jeugd (Commissie Vroom, 1961) het
ming daarin? Hoe hebben zich in grote
‘derde milieu’ van de kunstzinnige opvoe-
lijnen de relaties met andere domeinen (met
ding genoemd. De commissie zag toen geen
name de amateurkunst) ontwikkeld? Wat is
wezenlijk onderscheid in de doelstelling van
bekend over motieven en keuzen van deel-
kunstzinnige vorming binnen en buiten
nemers?
schoolverband: ‘In beide gevallen gaat het om de bijdrage aan de ontwikkeling van de opgroeiende jonge mens’. De commissie noemde de buitenschoolse mogelijkheden een aanvulling op wat in het onderwijs wordt aangeboden en van groot belang voor die groepen van jonge mensen die de school verlaten onmiddellijk nadat hun leerplicht is afgelopen.
Overzicht van aanbod De buitenschoolse mogelijkheden voor kunsteducatie zijn uitgegroeid tot een breed en gevarieerd aan44
bod. Iemand die een cursus tekenen of schil-
2 BUITENSCHOOLSE KUNSTEDUCATIE
instrument bespelen (16%) en textiele werkvormen, wandkleden maken, weven (14%).
Opleiding en leeftijd Bij receptieve deelIn dit hoofdstuk beschrijf ik de verschil-
name zijn er relatief grotere verschillen tus-
lende soorten instellingen die buiten het
sen opleidings- en inkomensgroepen dan bij
reguliere onderwijs lessen en cursussen
actieve cultuurdeelname. Toch zijn ook bij
verzorgen op kunstzinnig gebied. Dat
de amateurs mensen met hogere opleidin-
zijn muziekscholen en creativiteitscen-
gen enigszins oververtegenwoordigd. Maar
tra, instellingen voor sociaal-cultureel
terwijl bij receptieve deelname het oplei-
werk, universiteiten en volksuniversitei-
dingsniveau de belangrijkste factor is,
ten, Teleac, particuliere instellingen en
draagt leeftijd het meest bij aan deelname-
privé-docenten en amateurverenigingen.
verschillen bij actieve kunstzinnige bezighe-
Daarnaast ga ik in op het receptieve aan-
den in de vrije tijd. Met name de zes- tot
bod van instellingen.
vijftienjarigen zijn zeer actief: 70%, terwijl de deelname bij de 65-plussers het laagst is:
Actieve cultuurdeelname
31%.
Aantallen deelnemers Het is zo langza-
Daling Al na het zestiende jaar (als jonge-
merhand een bekend gegeven: volgens de
ren zelf meer zeggenschap hebben over hun
meest ruime maatstaven gerekend, doet
vrije tijd en de invloed van de ouders
48% van de Nederlandse bevolking van zes
afneemt), daalt de actieve deelname scherp.
jaar en ouder aan amateurkunst of actieve
Ondanks de toename van vrije tijd bij vijftig
cultuurdeelname (CBS, 1993a). Dit cijfer is
plussers, neemt de actieve deelname bij
vanaf de zeventiger jaren in hoge mate sta-
hogere leeftijd steeds verder af. Er zijn dus
biel. Van Beek en Knulst (1991) omschrijven
geen aanwijzingen dat grote aantallen men-
amateurs als ‘personen, die in hun vrije tijd
sen, nadat ze op jonge leeftijd gestopt zijn
activiteiten op het vlak van de vrije en toe-
met actieve cultuurdeelname, dit op latere
gepaste kunstvakken beoefenen’ (p. 15).
leeftijd weer oppakken. Bij de receptieve
Bina (1991) plaatst de nodige vraagtekens
cultuurdeelname zijn vrouwen enigszins
bij het grote aantal amateurs, omdat rijp en
oververtegenwoordigd, en bij actieve cul-
groen bij elkaar zijn opgeteld. Hij doet een
tuurdeelname is dat nog in sterkere mate
poging te komen tot een afbakening van de
het geval.
‘serieuze amateurs’: zij die cursussen volgen of in verenigingsverband actief zijn. Die totale groep serieuze amateurs wordt
Lessen of cursussen op kunstzinnig gebied
geschat op ten minste twee miljoen mensen. Degenen die cursussen of lessen volgen,
Bij een instelling Uit het Aanvullend
maken ruim een derde uit van de totale
Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO)
groep mensen die kunstzinnige activiteiten
1991 blijkt dat 11% van de bevolking stond
ontplooit. Ongeveer een vierde van de
ingeschreven bij een instelling voor kunst-
actieve deelnemers is lid van een vereniging.
zinnige vorming (CBS, 1993a). In het AVO
De helft van de amateurs is in meer dan één
wordt gevraagd naar ingeschreven staan ‘bij
discipline actief. De meest beoefende activi-
een instelling zoals een muziekschool, bal-
teiten zijn tekenen, schilderen en grafisch
letschool, toneelschool, creativiteitscentrum
werk (20%), zingen (17%), een muziek-
of iets dergelijks’. Uit de cijfers van de
45
muziekscholen en creativiteitscentra die zijn
cursussen dan actieve mannen. Jongeren
aangesloten bij de Vereniging voor
volgen verhoudingsgewijs meer lessen en
Kunstzinnige Vorming blijkt dat jaarlijks
cursussen dan ouderen. Kijken we naar de
ongeveer 2,5% van de bevolking bij deze
disciplines, dan zien we dat jaarlijks een
instellingen staat ingeschreven (CBS en VKV,
kleine 70% van degenen die aan toneel en
1995). De overige ingeschrevenen betreffen
dans doen op dat gebied lessen volgt. Van
waarschijnlijk de privé-sector (bijvoorbeeld
degenen die een instrument bespelen, volgt
particuliere balletscholen) en instellingen
een kleine 40% lessen. In de beeldende dis-
voor sociaal-cultureel werk.
ciplines (tekenen, beeldhouwen, textiele werkvormen) is het percentage aanzienlijk
Lessen ‘elders’ In het AVO wordt ook
lager, namelijk zo rond de 15%.
gevraagd of men buiten deze instellingen heeft deelgenomen aan lessen of cursussen
Muziekscholen en creativiteitscentra De
onder leiding van een leraar of beroeps-
eerste muziekscholen dateren uit de negen-
kracht. Dat kan privé-lessen betreffen, maar
tiende eeuw en waren samenbundelingen
ook lessen van club- en buurthuizen,
van particuliere muziekdocenten. Na de
Volkshogescholen, amateurverenigingen en
tweede wereldoorlog nam het aantal
het volgen van een Teleac- of LOI-cursus. In
muziekscholen snel toe: in 1954 waren het
1991 heeft 15% van de bevolking elders
er twintig, in 1970 bijna honderd en begin
deelgenomen aan lessen of cursussen onder
jaren tachtig 160.
leiding van een leraar of beroepskracht. Het
Eind vorige eeuw ontstonden ook opleidin-
percentage ingeschrevenen bij instellingen is
gen op beeldend gebied, onder andere de
stabiel maar het percentage ‘elders deelge-
op ambacht en industrie gerichte opleidin-
nomen’ is de laatste tien jaar gestegen van
gen voor handenarbeid, zoals de in 1892
8% in 1983, 12% in 1987 tot 15% in 1991.
opgerichte School voor Handenarbeid (Asselbergs en Van der Kamp, 1992). Maar
Combinatie Uit een nadere analyse van het
het eerste creativiteitscentrum, de
AVO in 1987 bleek dat 11% stond inge-
Werkschuit, werd kort na de tweede wereld-
schreven bij een instelling, dat 12% aangaf
oorlog in Amsterdam opgericht door een
buiten zo’n instelling lessen te hebben
groep geëngageerde kunstenaars en onder-
gevolgd, maar dat samen ruim 16% van de
wijsvernieuwers. In 1970 waren er zestig
bevolking op een of andere manier lessen
creativiteitscentra en in 1980 bijna honderd.
heeft gevolgd. Dit betekent dat verhou-
Vooral onder invloed van gemeentebeleid en
dingsgewijs veel mensen zowel bij een
bezuinigingen zijn in de loop van de jaren
instelling als daarbuiten lessen nemen.
tachtig uit fusies van muziekscholen en
Volgens Van Beek en Knulst is verwarring
creativiteitscentra ‘gecombineerde centra’
over de formulering van de vraag naar les-
ontstaan.
sen buiten de instelling een mogelijke oorzaak van het hoge percentage combinaties
Inschrijvingen Blijkens cijfers van CBS en
èn van de stijging van het percentage deel-
VKV verzorgden in 1993 262 instellingen
nemers die les buiten de instellingen volgen.
voor kunstzinnige vorming cursussen. Het aantal inschrijvingen bedroeg 390 duizend,
46
Percentages Vrouwen zijn niet alleen over-
een stijging van 12% vergeleken met 1991.
vertegenwoordigd in de totale groep die in
Het aantal betekent voor Nederland vijfen-
de vrije tijd actief is op kunstzinnig gebied,
twintig inschrijvingen per duizend inwoners.
maar nemen ook meer deel aan lessen en
De cijfers hebben betrekking op inschrijvin-
gen, niet op personen. Eén persoon kan zich
nog een aanzienlijk kleinere spreiding (Van
voor meer cursussen inschrijven, maar over
Muilekom, 1993).
het aantal dubbeltellingen zijn geen gegevens.
Missie De huidige missie van de instellingen
Van de 262 instellingen zijn 150 (57%)
wordt omschreven als het ‘in directe zin
muziekscholen. Ze zijn goed voor 194 dui-
bijdragen aan zowel de actieve als de recep-
zend inschrijvingen (50% van alle inschrij-
tieve cultuur van de bevolking, d.w.z. aan
vingen). Van deze inschrijvers is 80% niet
het zelf beoefenen van de verschillende
ouder dan zeventien jaar. De 66 creativi-
kunstvormen en het ontvankelijk raken
teitscentra (25% van de instellingen) zijn
voor kunstprodukties van anderen’ (Van
goed voor 61 duizend inschrijvingen (16%).
Muilekom, 1993, p.9).
Van deze inschrijvers is 20% niet ouder dan
Als unieke waarde van de instellingen wordt
zeventien. De 46 gecombineerde instellingen
aangevoerd de breedte van het aanbod (het
(18%) zijn goed voor 135 duizend inschrij-
aantal vakken dat gevolgd kan worden), de
vingen (34% van alle inschrijvingen), waar-
diepte van het aanbod (van beginniveau tot
van 59% jeugdigen betreft.
zeer gevorderd), de samenhang van de verschillende onderdelen en de kwaliteit vanuit
Per discipline Kijken we naar de verschil-
didactisch en methodisch oogpunt.
lende disciplines, dan blijkt 69% van alle inschrijvingen muziek te betreffen, 17%
Vormings- en ontwikkelingswerk Het
beeldend, 8% dans, 2% audio-visueel, 2%
vormings- en ontwikkelingswerk betreft
drama en 5% overige. Die percentages zijn
activiteiten op volkshogescholen en vor-
in de periode 1988 tot 1995 vrij stabiel. Per
mingscentra, plaatselijk vormings- en ont-
type instelling varieert de verdeling uiter-
wikkelingswerk en sociaal-cultureel werk.
aard: bij muziekscholen gaat het om 95%
Vooral het aanbod van het sociaal-cultureel
muziek (29% Algemene Muzikale Vorming,
werk is groot. Van de 1603 instellingen die
ensemble en theorie, 69% instrumentaal en
zich in 1993 bezighielden met het organise-
vocaal onderwijs) en 5% dans; bij de creati-
ren van sociaal-culturele activiteiten (zoals
viteitscentra gaat het om 72% beeldend,
club-en buurthuizen en gemeenschapshui-
8% dans, 6% audio-visueel, 8% drama, 1%
zen), vervulden 1037 een functie op het
literair en 5% overig.
gebied van cultuur/creativiteit.
Bij muziekscholen was 95% van de inschrijvers ‘leerling’, dat wil zeggen volgde een
Missie Deze functie wordt volgens het
cursus van twintig weken of langer. Bij cre-
Gemeentelijk Functioneel Ontwerp Sociaal-
ativiteitscentra lag het percentage leerlingen
Cultureel Werk omschreven als ‘Het bevor-
op 66%.
deren van deelneming van individuen en/of groepen aan cultuuruitingen, gericht op
Geografische spreiding Het aanbod van
creatieve ontplooiing, niet professionele
de instellingen heeft een grote geografische
kunstbeoefening en/of kunstbeleving.
spreiding, namelijk in 440 van de in totaal
Situaties: volksdansclub, cursus klassiek bal-
646 Nederlandse gemeenten. Er zijn echter
let, toneeluitvoering’ (CBS, 1994, p.17).
grote verschillen tussen de disciplines. Voor
Over aantallen en achtergronden van de
muziek kan men in de meerderheid van de
deelnemers aan de culturele/creatieve activi-
gemeentes terecht, een beeldend aanbod is
teiten zijn geen precieze gegevens bekend.
beschikbaar in één op de drie Nederlandse
Volgens Plugboer (1996) wil kunst- en cul-
gemeentes en voor drama of literair is er
tuureducatie in het sociaal-cultureel werk
47
een bijdrage leveren aan een verhoogd wel-
proefgebiedenproject muziekscholen blijkt
zijn van bevolkingsgroepen die op een of
dat samenwerking tussen muziekschool en
andere manier in een achterstandsituatie
sociaal-culturele werk over het algemeen
verkeren.
vruchtbaar blijkt ‘indien beide partijen
Het uitgangspunt is nadrukkelijk de culturele
elkaars kwaliteiten erkennen en gebruiken’.
achtergrond en interesse van de doelgroep.
De muzikale kennis van de muziekscholen en de kennis en ervaringen in het omgaan met
Podiumfunctie De grote meerderheid van
kinderen en jongeren van het sociaal-cultu-
de club- en buurthuizen, jongerencentra,
reel werk. De lage toegangsdrempel blijft
enzovoort, is kleinschalig en bestaat uit een
dan bewaard, terwijl muzikale kennis wordt
minimaal aantal betaalde beroepskrachten
toegevoegd. Hintzen (1990) geeft voorbeel-
die een groot aantal vrijwilligers begeleiden.
den van muziekscholen die lokaties van het
Het aanbod van cursussen en voorstellingen
sociaal-cultureel werk gebruiken ‘als een
op kunstzinnige gebied is kwalitatief zeer
vertrouwde plaats, dichtbij de mensen in
wisselend.
hun eigen buurt’. Het gaat dan niet om een
Op het gebied van de popmuziek slagen
inhoudelijke samenwerking maar om aanbod
sociaal-culturele centra er volgens Plugboer
aan of begeleiding van amateurs dat niet
in om inhoudelijk, organisatorisch en qua
afwijkt van wat ook in de muziekschool zelf
publieksbereik uitstekende resultaten te
plaatsvindt.
boeken. ‘De informele, anarchistische, snel in actualiteit wisselende sfeer van de pop-
Weerstand In het inrichtingsplan muziek
cultuur sluit aan op de werkwijze en cultuur
(LOKV, 1994), waarin het ideaal van de toe-
van de centra’ (p.23). Plugboer doelt hier op
komstige muziekschool wordt geschetst,
de podiumfunctie van de centra.
wordt bij de paragraaf samenwerking en regionalisering het sociaal-cultureel werk
48
Samenwerking? In een onderzoeksrapport
niet genoemd. Muziekschooldirecteur
over amateur popmuziek in Zuid-Holland
Kiesouw (1994) merkt hierover opgelucht op
(Christianen, 1992) wordt opgemerkt dat
dat het stokpaardje samenwerking met soci-
het sociaal-cultureel werk veel meer aanbod
aal-cultureel werk ‘gelukkig definitief is
heeft voor popmusici (in de vorm van work-
overleden’.
shops, cursussen en faciliteiten) dan muziek-
In het kader van culturele loopbanen werd
scholen, maar dat de kwaliteit van docenten
die samenwerking vroeger vooral bepleit
problematisch is. ‘Veel problemen zouden
door beleidmakers op gemeentelijk niveau.
uit de wereld zijn als het tot een samenwer-
Het sociaal-cultureel werk trekt in vergelij-
king zou komen tussen de muziekscholen en
king tot de muziekscholen en creativiteits-
de sociaal-culturele centra. Het tot stand
centra een lager opgeleid publiek. Gehoopt
komen van deze samenwerkingsverbanden
werd dat via het sociaal-cultureel werk een
moet daarom een hoge prioriteit krijgen.’
deel van de cursisten naar de centra en
Ook in een onderzoek onder Utrechtse jon-
muziekscholen zou doorstromen, om vervol-
geren (Jansen, 1994) wordt gesteld dat
gens op een hoger plan amateurkunst te
‘samenwerking en solidariteit’ tussen de
gaan beoefenen.
sectoren kunstzinnige vorming, amateur-
Maar de instellingen voor kunstzinnige vor-
kunst en sociaal-cultureel werk verrassend
ming hebben sinds het begin van de jaren
veel zou kunnen opleveren voor de cultuur-
tachtig juist meer afstand genomen van het
deelname van jongeren.
vormings- en ontwikkelingswerk. Door de
Kok (1989) stelt dat uit evaluatie van het
decentralisatie van de rijksbijdrage voor het
sociaal-cultureel werk (waar de kunstzinnige
Volksuniversiteiten De volksuniversiteiten
vorming toen onder viel) kwamen de creati-
richten zich juist op een breed publiek. In
viteitscentra en muziekscholen meer in con-
1913 werd in Amsterdam de eerste volksuni-
currentie te staan tot andere vormen van
versiteit opgericht. Na de tweede wereldoor-
sociaal-cultureel werk. Dit bevorderde de
log was het aantal twintig en groeide tot 45
profilering: men wilde niet meer vereenzel-
begin jaren zestig. Nu zijn er 120 volksuni-
vigd worden met welzijnsdoelstellingen
versiteiten met zevenduizend docenten en
waarin kunstzinnige vorming vooral als mid-
300 duizend inschrijvingen.
del wordt gebruikt en benadrukte de ver-
Volksuniversiteiten kunnen worden omschre-
schillen in doelen en in de kwaliteit van het
ven als organisaties die zich bezighouden
aanbod (zie onder meer Haanstra, Baltzer en
met het samenstellen van cursussen gericht
Van Oijen, 1985; Kooyman en Verhagen,
op algemene vorming, scholing en ontwik-
1991).
keling. De meeste volksuniversiteiten bieden
Ook de steunfunctie kunstzinnige vorming
een cursusprogramma met talen, kennis van
beschouwde het trainen van het vrijwillige
stad en streek, psychologie, filosofie,
kader in het sociaal-cultureel werk vaak als
opvoedkunde en ‘vaardigheden’, zoals kar-
inefficiënt en ineffectief. De relaties met het
weitjes in huis, timmeren, autotechniek,
sociaal-cultureel werk nemen in verhouding
koken, enzovoort, maar ook discussietech-
tot de aandacht voor het basisonderwijs dan
niek en spreekvaardigheid. Ten slotte is er
ook een zeer bescheiden plaats in.
een uitgebreid aanbod kunst, cultuur en creativiteit, zoals kunstgeschiedenis, tekenen
Universiteiten Verschillende universiteiten
en schilderen, handenarbeid, foto en film en
(onder andere Amsterdam, Groningen en
jazz ballet.
Utrecht) hebben eigen culturele organisaties
Naar schatting schrijven zich jaarlijks 75 dui-
die cursussen op het gebied van actieve
zend tot 100 duizend personen in voor
kunsteducatie verzorgen voor studenten,
kunst, cultuur en creativiteit. Een onbekend
personeel en derden. Zo biedt CREA van de
deel hiervan betreft lezingen kunstgeschie-
Universiteit van Amsterdam cursussen
denis en kunstbeschouwing.
theater, muziek, dans, literatuur, audio-visueel, beeldend en fotografie. ‘Naast cursus-
Breed en betaalbaar De volksuniversitei-
sen zijn er werkgroepen, orkesten, produc-
ten benadrukken dat hun aanbod betaalbaar
tiegroepen en projecten. In het algemeen
is en dat de onderwerpen die worden
wordt er gedurende het seizoen (oktober tot
behandeld voor een breed publiek toeganke-
en met mei) één avond per week gewerkt in
lijk zijn gemaakt. In het artikel Kaper op de
groepen van ongeveer 15 mensen. Het is
kust: volksuniversiteiten grote concurrent
mogelijk gedurende een aantal jaren op te
centra (Melis, 1995) wordt voorgerekend dat
klimmen tot een niveau waarop presentaties
een teken- en schildercursus aan de volks-
gegeven kunnen worden. CREA beschikt
universiteit aanzienlijk goedkoper is dan van
over een pand met goede voorzieningen,
een creativiteitscentrum.
zoals geluidsgeïsoleerde muziekstudio’s,
In het artikel komen ook betrokkenen aan
doka’s, een videowerkplaats en een klein
het woord over de verschillen in aanbod en
theater’ (CREA, 1995).
deelnemers. Vertegenwoordigers van de
Culturele instellingen van universiteiten
centra wijzen op de kwaliteitscontrole door
richten zich per definitie op een exclusieve
de inspectie en op de grote differentiatie
groep, hoewel ze vaak niet meer alleen voor
van hun aanbod. De creatieve cursussen aan
eigen studenten open staan.
volksuniversiteiten zijn vrijblijvender, het
49
ambitieniveau van cursisten van centra zou
seizoen
cursus (* = receptief)
hoger zijn. Tegenwerpingen zijn dat soms dezelfde docenten aan beide soorten instel-
aantal cursisten
1982/83
lingen les geven.
kunstgeschiedenis*
7783
fotograferen en filmen
22945
In bepaalde plaatsen is geen sprake van con-
1983/84
tekenen en schilderen
67935
currentie, maar vermijdt men overlappingen
1984/85
Nederlandse literatuur*
in het aanbod, of worden cursisten door
1985/86
grafische technieken
20084
volksuniversiteiten doorverwezen naar ver-
1986/87
tekenen en schilderen
25101
volgcursussen van instellingen voor kunst-
1987/88
portrettekenen
31159
educatie.
1989/90
muziek in de Nederlanden*
1832
het fantastische in de kunst*
2982
6916
Teleac In 1963 begon de omroep Teleac als
schrijvers van de nieuwe tijd*
‘televisie-academie’ met het verzorgen van
landschap tekenen en schilderen
30901
kalligraferen
13286
3287
cursussen. Deze betreffen bedrijf en beroep,
1990/91
talen, mens en maatschappij, maar ook cul-
1991/92
Britse en Amerikaanse literatuur*
1362
tuur en wetenschap en hobby en vrije tijd.
1993
architectuur in Nederland*
4004
Teleac verzorgt op beeldend gebied actieve cursussen (zoals fotografie en film, tekenen
1994
strip- en cartoon-tekenen
21576
aquarelleren
25405
en schilderen, grafische technieken, strip-
schrijven van gedichten en verhalen 4205
en cartoon tekenen) en receptieve cursussen
(diverse eerdere cursussen)
(5000)
kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing (zoals Het fantastische in de kunst en
tabel 1 Aantallen Teleac-cursisten voor
Architectuur in Nederland). De cursus teke-
enkele kunstzinnige cursussen (cijfers ver-
nen en schilderen trok tot nu toe het groot-
strekt door Teleac)
ste aantal deelnemers. Teleac heeft een
50
beperkt aanbod op de gebieden muziek en
van de cursisten van deze mogelijkheid
literatuur (zoals Schrijvers van de nieuwe
gebruik. Overigens deed een aantal centra
tijd en Schrijven van gedichten en verhalen).
niet mee aan deze samenwerking, omdat
In tabel 1 staan enkele cursussen met aan-
men bezwaren had tegen de cursusaanpak.
tallen cursisten.
Die zou te veel een op techniek gerichte
Bij het lezen van de tabel moet bedacht
trukendoos zijn, met een schoolse benade-
worden dat cursist een ruim begrip is: dege-
ring die weinig ruimte laat voor een indivi-
nen die het cursusboek in een boekhandel
duele zoektocht op beeldend terrein. Ook in
aanschaffen, worden ook als cursist meege-
een evaluatieverslag van deelnemende
teld! Duidelijk is dat de belangstelling voor
centra (Van Hooff, 1984) klinkt deze kritiek
de actieve kunstzinnige vorming vaak het
door. Anderzijds wordt geconstateerd dat de
tienvoudige is van de belangstelling voor
vaak oudere deelnemers de gestructureerde
kunstbeschouwelijke cursussen.
benadering van Teleac wel waardeerden.
Samenwerking Voor de beeldende cursus-
Particuliere instellingen en docenten
sen heeft Teleac in de jaren tachtig samen-
Het aandeel van de particuliere, commerciële
gewerkt met de VKV en ongeveer vijftig
sector van de buitenschoolse kunsteducatie
creativiteitscentra. Docenten van deze cen-
ten opzichte van de gesubsidieerde instellin-
tra verzorgden op een beperkt aantal dagen
gen voor kunsteducatie en het sociaal-cultu-
‘praktijkbegeleiding’ voor de Teleac-cursis-
reel werk laat zich moeilijk kwantificeren.
ten. Volgens schattingen maakte 5 à 10%
In het onderzoek onder 1030 oud-leerlingen
van het voortgezet onderwijs, van wie de
Muziek De VKV (Bakker, 1993) heeft
helft examen heeft gedaan in een beeldend
geprobeerd voor muziek de omvang van het
vak of muziek (Nagel, Ganzeboom, Haanstra
particuliere lescircuit vast te stellen. Voor de
& Oud, 1996), is niet alleen gevraagd naar
situatie van eind jaren tachtig (toen er 218
het gevolgd hebben van buitenschoolse les-
duizend leerlingen stonden ingeschreven
sen in verschillende kunstdisciplines, maar
bij een muziekschool) komt men tot een
ook of deze lessen plaatsvonden in een
schatting van 72 duizend leerlingen bij
gesubsidieerde of particuliere instelling.
particuliere muziekdocenten die ook zijn
Tabel 2 geeft een overzicht van de resulta-
aangesloten bij een muziekschool of bij een
ten.
beroepsvereniging. Veel leden van muziekverenigingen krijgen ook in verenigingsverpersonen zijn, maar het is moeilijk vast te stellen bij welk aantal van echte scholing of proef)
N (% van steek-
totaal ‘ooit les’
weet niet
beide
particulier
gesubsidieerd
band les. Maximaal kunnen dat 380 duizend
lessen sprake is. Ten slotte vermeldt het VKV-rapport nog een ‘grijs’ circuit van muziekonderwijs door musici en conservato-
57
34
7
3
190
(18%)
riumleerlingen dat op 60 duizend leerlingen
beeldhouwen 53
40
2
5
117
(11%)
wordt geschat.
textiel
18
80
2
-
113
(11%)
De cijfers worden echter als tentatief
foto
66
31
1
1
74
(7%)
beschouwd, omdat de ongelijksoortige bron-
toneel
72
26
2
-
47
(5%)
nen een betrouwbare schatting onmogelijk
volksdans
65
22
4
8
49
(5%)
maken.
tekenen
ballet
39
51
6
3
201
(20%)
zang
42
49
4
4
73
(7%)
toetsinstr.
31
56
10
2
184
(18%)
slaginstr.
57
33
10
-
21
(2%)
blaasinstr.
62
26
10
-
202
(20%)
Theater en dans Op het gebied van theater zijn er in veel grotere steden particuliere jeugdtheaterscholen en voor dans is er een groot aanbod van particuliere dans/balletscholen.
tokkel/ 37
56
5
2
107
(10%)
In opdracht van de Nederlandse Beroeps-
muziek totaal 39
38
22
1
426
(41%)
vereniging voor Danskunstenaars (NBDK) is
strijkinstr.
hiernaar onderzoek verricht (Buys, 1995). tabel 2 Percentage lessen bij gesubsidieerde
Dit onderzoek vond plaats met het oog op
of particuliere instellingen of beide per
een erkenningsregeling voor de particuliere
kunstdiscipline
scholen. Als particuliere dans-/balletscholen worden beschouwd de instellingen die
De tabel geeft aan dat de respondenten bij
zonder overheidsbemoeienis inzake doelstel-
textiele werkvormen, ballet, zang en een
lingen en middelen minimaal een van de vol-
deel van de instrumentale lessen meer
gende cursussen aanbieden: klassiek ballet,
gebruik hebben gemaakt van de particuliere
jazzdance/-ballet, moderne dans, dans-
sector dan van de gesubsidieerde sector. De
expressie, volksdans, flamenco/Spaanse
cijfers zijn niet representatief voor de
dans, tapdans, algemene dansvorming en
Nederlandse bevolking, maar onderstrepen
kinderdans.
wel het belang van de particuliere sector.
Het precieze aantal particuliere dans-/balletscholen is niet bekend. Er zijn ruim vierhonderd officieel geregistreerde scholen, maar
51
het totale aantal zou het dubbele zijn. Er is
schilderen (vrij tekenen, aquarelleren, por-
sprake van een aanzienlijk verloop onder de
tret- en figuurtekenen, strip- en cartoonte-
instellingen. Verreweg de meeste scholen
kenen), maar ook beschouwelijke cursussen
zijn eenmanszaken en ruim driekwart heeft
als Thuis in de muziek, Kunstgeschiedenis,
de beschikking over één dansstudio.
Cultuurgeschiedenis en Algemeen culturele
Het opleidingsniveau van de docenten is vol-
vorming. In 1992 volgden 7574 (3,6%) van
gens het onderzoek hoog: 85% van het
de 208.424 cursisten van erkende instellin-
docentenbestand is gediplomeerd.
gen voor schriftelijk onderwijs cursussen op
Het aantal cursisten van particuliere scholen
het gebied van kunst (CBS, 1993c).
wordt geschat op 80 duizend, tegen 35 dui-
Het aantal cursisten schriftelijk onderwijs
zend balletleerlingen bij instellingen voor
daalt de laatste jaren enigszins. In 1994 volg-
kunsteducatie. Bijna 60% van de cursisten
den 191 duizend mensen schriftelijke cursus-
in de particuliere sector is jonger dan 18
sen, waarvan 7.200 (3,8%) op het gebied van
jaar. De dansvormen klassiek ballet (32%)
de kunst (mededeling medewerker CBS).
en jazzdance (27%) zijn het meest in trek, gevolgd door de conditie-fitness-callanetics-
Plaatsgebonden onderwijs Erkende parti-
cursussen (17%). Voor de andere dansvor-
culiere instellingen verzorgen niet alleen
men, onder andere moderne dans, is de
schriftelijk afstandsonderwijs voor volwasse-
belangstelling gering.
nen, maar ook plaatsgebonden cursorisch onderwijs. In de CBS-statistieken wordt dit
Toeristische markt Een aanzienlijke markt
onderwijs aangeduid met ‘buitenschools
vormen de creatieve vakanties en weekends.
mondeling onderwijs’. Het zwaartepunt ligt
‘Wat is er leuker dan uw hobby met uw
bij het economisch, administratief en com-
vakantie te combineren?’ zo vraagt het blad
mercieel onderwijs. Er wordt ook een sector
Palet en tekenstift bij de jaarlijkse extra bij-
kunst onderscheiden, waaronder bijvoor-
lage met creatieve vakantiereizen op beel-
beeld een toneelcursus, cartoon tekenen en
dend gebied. Niet alleen in het buitenland,
muziekleer vallen (CBS, 1992).
maar ook in Nederland is er een ruim aan-
Het totale aantal deelnemers schommelde in
bod. Bijvoorbeeld ‘Tekenen en schilderen op
de beginjaren negentig tussen de 160 dui-
het IJsselmeer’, zeilend op een traditionele
zend en de 180 duizend. Tot 1992 was het
tjalk en met begeleiding door een 1e graads
aantal cursisten op gebied van kunst ver-
docent. Of ‘Schilderen en beeldhouwen op
waarloosbaar, maar in 1992 bedroeg het
nivo in de Peel’ in kleine groepen onder
ineens ruim zesduizend. Het CBS heeft hier-
individueel gerichte, deskundige leiding.
voor geen verklaring. In 1993 daalde dit naar vierduizend, maar doordat vanaf 1994
52
Schriftelijk onderwijs Een vorm van aan-
Teleac als mondeling onderwijs werd gere-
bod in de particuliere sector is het schrifte-
kend, steeg het aantal ineens tot 36.468.
lijk onderwijs van particuliere instellingen.
De bijna 35 duizend Teleac-cursisten (zie
Dergelijke instellingen kunnen een wette-
tabel 1) zijn er daarom bijgeteld.
lijke erkenning krijgen. De cursussen betref-
Al met al geven deze cijfers weinig inzicht in
fen onder andere talen, techniek, admini-
het werkelijke aantal deelnemers aan parti-
stratie, automatisering en economie.
culiere cursussen op kunstzinnig gebied.
Een deel van de cursussen is gericht op
Fluctuaties hebben niet zozeer te maken met
kunst. Zo verzorgt het LOI (Leidse Onderwijs
toename en daling van de belangstelling,
Instellingen) cursussen muziek (piano, key-
maar vooral met wisselingen in de populatie
board, gitaar), fotografie en tekenen en
(door veranderde definities, verkrijgen of
verliezen van officiële erkenning, en derge-
diverse dansrichtingen (klassiek, modern,
lijke).
jazz, ballroom) in de vaak particuliere dansscholen. De sector beeldende kunst heeft
Amateurverenigingen Van de
een onbekend aantal verenigingen en clubs.
Nederlandse bevolking was in 1991 13% lid
Het NSS- onderzoek kwam uit op ruim vier-
van een vereniging, club, gezelschap of
honderd organisaties. Audiovisuele amateur-
organisatie voor amateurkunst (CBS, 1993a).
kunst kent meer dan duizend verenigingen,
De laatste landelijke inventarisatie stamt uit
met ruim 10 duizend leden. Er zijn 260 lite-
1988 (NSS). Toen telde men in totaal 23 dui-
raire verenigingen, 125 literaire tijdschriften
zend organisaties. Kooyman en Disch geven
en ongeveer honderd kleine uitgeverijen.
in Amateurkunst, sleutel voor lokaal beleid (1991) een actueler overzicht van de ge-
Eigen opleidingen Van oudsher heeft de
organiseerde amateurkunst, dat echter nog
amateurkunst een eigen scholingscircuit. De
deels op de NSS-cijfers is gebaseerd. Ook zij
korenwereld, de drum- en showbandsector,
spreken van ongeveer 23 duizend organisa-
het amateurtheater, de amateurdans en de
ties met ruim 1 miljoen mensen die in ver-
audio-visuele sector hebben eigen oplei-
enigingsverband actief zijn. Verder zou het
dings- en (na)scholingsvoorzieningen, zowel
jaarlijks gaan om ongeveer 340 duizend
voor de amateurs zelf als voor het midden-
concerten/voorstellingen/exposities met
kader (dirigenten, regisseurs, enzovoort).
35 miljoen bezoekers.
Instellingen voor kunsteducatie voorzien
Ingedeeld naar type vereniging kwam het
maar voor een deel in de scholingsbehoefte
NSS-onderzoek tot 29% kerkkoren en 20%
van de amateurs. In het recente verleden,
overige koren, 16% blaasmuziek, 3% andere
toen kunsteducatie nog kunstzinnige vor-
muziekverenigingen, 11% toneel, 6% dans,
ming heette, werden vooral de verschillen
5% foto/film, en 8% overige, waaronder
benadrukt. Het onderscheid tussen de kunst-
beeldende kunst.
zinnige vorming en de amateuristische kunstbeoefening werd onder meer aange-
Muziek In de sector muziek is koormuziek
duid met het begrippenpaar procesgericht
(variërend van kerkmuziek tot kinderkoren)
versus productgericht. En in 1978 schreef de
dus duidelijk numeriek de grootste. De har-
Vereniging voor Creativiteitsontwikkeling
monie- en fanfare-orkesten en brassbands
(VCO) in haar brochure: ‘Het verschil in
kennen 200 duizend deelnemers. Er zijn
werkvormen tussen creativiteitscentra en de
enkele honderden amateur symfonie-
organisaties voor amateuristische kunstbe-
orkesten en vele mandoline-, accordeon- en
oefening berust op verschillen in oriëntatie
mondharmonicaverenigingen. Buiten vereni-
en doelstellingen. We kunnen het verschil
gingsverband vallen de ongeveer 70 duizend
omschrijven als het onderscheid tussen vor-
popgroepen met 350 duizend muzikanten.
mingsgericht en vormgericht. Veel amateur-
Daarnaast zijn er vele popcollectieven en
organisaties krijgen steeds meer aandacht
jazzgroepen.
voor vormingsgerichte aspecten. Creativiteitscentra willen en kunnen juist dit
Andere disciplines De sector theater telt
aspect helpen uitdiepen’.
vijfduizend amateurgezelschappen. Tot de
Achteraf blijkt de omgekeerde beweging
sector worden ook gerekend cabaretiers,
plaats te hebben gevonden en zijn de centra
poppenspelers, goochelaars en mimespelers.
in de richting van de vormgerichte amateur-
De sector dans omvat volksdans (veel vereni-
kunst opgeschoven. Die veranderde visie op
gingen met duizenden individuele leden) en
amateurkunst in de instellingen voor kunst-
53
educatie is omgezet in nieuwe vormen van
programmering en gezamenlijke optredens
aanbod en in samenwerking. De omvang
van cursisten en verenigingsleden.
hiervan is echter nog beperkt, als we afgaan
De meeste samenwerkingsprojecten zijn op
op twee recente onderzoeken.
het gebied van muziek, maar creativiteitscentra en gecombineerde instellingen heb-
Samenwerking Het meest structureel zijn
ben gemiddeld per jaar meer projecten dan
de HaFaBra-opleidingen aan de muziekscho-
muziekscholen. Globaal gaat het om één tot
len, hoewel ook hier een deel van de vereni-
drie samenwerkingsprojecten per jaar.
gingen de opleidingen nog in eigen hand
Uit onderzoek onder Amersfoortse amateur-
houdt. Verder is koorscholing blijkens het
kunstenaars komt naar voren dat van de
onderzoek van Hintzen (1990a) een gebrui-
verenigingsleden minder dan een derde een
kelijk aanbod van muziekscholen voor ama-
kunsteducatieve cursus volgt. Verder con-
teurkoren. Samenwerking met individuele
cludeert het onderzoek dat docenten van
amateurs die in losse, wisselende groepen
kunsteducatieve instellingen in het alge-
spelen (pop, jazz) is problematischer. Het
meen een marginale rol spelen in de vereni-
gebeurt meestal in de vorm van workshops
gingen. Ook bij optredens van amateurs
of van een flexibel kortlopend aanbod.
spelen kunsteducatieve instellingen geen
Muziekscholen verschillen sterk in de mate
prominente rol.
waarin ze op dit gebied actief zijn. Hintzen concludeert: ‘Meestal zijn docenten die zelf
Beperkte behoefte Bij dit alles moet men
in de amateurmuziek actief zijn op de
bedenken dat de behoefte aan ondersteu-
muziekschool voortrekkers voor samenwer-
ning en scholing van amateurs die zijn aan-
kingsactiviteiten (...) zowel organisatorisch
gesloten bij verenigingen, en dergelijke,
als wat betreft inhoudelijke opzet is de
begrensd is. Beckers (1990) wees er in een
samenwerking met de Amateurmuziek zeer
artikel over de oprechte amateur op dat
persoonsgebonden’ (p. 59).
autonomie en autarkie voor vrijetijdsgroe-
Hintzen wijst ook op de financiële barrières.
pen essentieel zijn. Hij noemde onderzoeks-
Een aangepast aanbod vereist extra tijdsin-
gegevens waaruit blijkt dat veel vrijetijds-
vestering en faciliteiten. Het hangt van de
groepen niet officieel zijn geregistreerd of
gemeente af inhoeverre doelsubsidies ver-
zijn aangesloten bij koepelverenigingen. In
kregen kunnen worden, maar vaak zijn er
een onderzoek naar amateurkunst in Noord-
alleen subsidiemogelijkheden voor amateurs
Brabant zei 82% van de ondervraagden
in verenigingsverband.
geen behoefte te hebben aan organisatorische ondersteuning. Slechts 29% had
Toename Ook het onderzoek van Verhulst,
behoefte aan inhoudelijke ondersteuning.
Völker en Driessen (1995) geeft inzicht in de
Ook het onderzoek van Kooyman (1989)
mate waarin instellingen voor kunsteducatie
onder amateur beeldende kunstenaars aan-
zich richten op amateurverenigingen. Een
gesloten bij F.A.B.K. liet zien dat hun wens
landelijk enquête onder instellingen van
tot samenwerking en inhoudelijke onder-
kunsteducatie brengt naar voren dat 58%
steuning vrij beperkt was.
van de instellingen een of meer samenwerkingsprojecten met amateurverenigingen heeft en dat er sprake is van een toename. De samenwerkingsprojecten betreffen onder meer het ter beschikking stellen van oefen54
ruimtes, workshops, samenwerking in de
Receptieve en reflectieve kunsteducatie
professionele kunst te bevorderen. De onderzoekers spreken over tegenvallende cijfers (p. 117): slechts 3 à 13% van de
Centra voor kunstzinnige vorming Uit
docenten onderneemt ‘vaak’ gezamenlijk
een onderzoek onder 83 centra voor kunst-
bezoek aan podiumkunsten, kunstenaars of
zinnige vorming (B&A Groep, 1995) blijkt
een kunstinstelling en 40 à 60% doet het
dat de grote meerderheid een receptief aan-
helemaal niet. Ook eenvoudige dingen als
bod heeft. Van de benaderde centra bieden
‘attenderen op een concert of tentoonstel-
er 61 (71%) receptieve cursussen aan (bij-
ling’ komt weinig voor.
voorbeeld een cursus kunstbeschouwing). Receptieve activiteiten los van het cursus-
Drie vormen Kooyman en Verhagen (1990)
aanbod (bezoeken aan voorstellingen en
onderscheiden drie mogelijke vormen voor
tentoonstellingen, kunstreizen, lezingen,
het samengaan van actieve en receptieve
enzovoort) worden door 69 centra (83%)
vorming in centra voor kunstzinnige vor-
aangeboden. Veel instellingen hebben plan-
ming:
nen om het receptieve aanbod uit te brei-
1. cursisten nemen deel aan aanbod in de
den. Deskundigen constateren ook een
kunstwereld (receptief als afzonderlijke acti-
groeiende behoefte aan reflectief en recep-
viteit, die wel kan worden voorbereid);
tief kunstaanbod bij de instellingen voor
2. de centra bieden een cursusaanbod dat
kunsteducatie (Verhulst e.a. 1995). In ver-
zelf tot een kunstproduct leidt (voorstelling,
gelijking met het actieve aanbod is het
tentoonstelling);
receptieve aanbod nog niet omvangrijk.
3. het kunstaanbod speelt een rol in een actieve cursus (kunstbeschouwing van eigen
Samenhang Naast het bevorderen van een
werk in relatie tot professioneel werk).
afzonderlijk receptief aanbod, is er een stre-
Systematische aandacht voor receptieve en
ven naar samenhang tussen actieve, reflec-
reflectieve aspecten vereist bepaalde mate-
tieve en receptieve vorming. Uit het onder-
riële voorzieningen. Met name een goede
zoek van de B&A Groep blijkt dat men bij
documentatie is belangrijk: bibliotheek,
83% van de centra kan spreken over recep-
diatheek, videobanden van voorstellingen,
tieve momenten in het actieve cursus-
enzovoort.
aanbod. Daarbij gaat het om mondelinge of schriftelijke informatie van de docent ‘met
Proefprojecten Cursisten zijn niet allemaal
de bedoeling om een reflectie op plaatsing
genegen om de koerswijziging richting
of betekenis van actieve kunstzinnige
receptieve activiteiten te volgen. In een
vorming te bewerkstelligen, los van het
proefproject in Enschede werden op dans-
commentaar van de docent op actieve
gebied lezingen en workshops gehouden.
handelingen van de cursisten zelf’ (p.35).
Ook werd een voorstelling gekoppeld aan
Het hangt in hoge mate van de persoonlijke
een workshop. Uit de verslaglegging blijkt
inzet van de docent af of samenwerking met
dat er voldoende belangstelling was, maar
professionele kunstinstellingen plaatsvindt,
dat het publiek niet uit de reguliere cursis-
of dat activiteiten worden ondernomen die
ten bestond. ‘Er is sprake van twee verschil-
betrokkenheid op professionele kunsten
lende doelgroepen, waarschijnlijk van ver-
bevorderen. Als we afgaan op de onder-
schillend niveau’ (Broeren, 1990, p. 23).
zoeksgegevens van Verhulst e.a. (1995), dan
Onderzoek naar een proefproject in
blijkt de meerderheid van de docenten niet
Deventer concludeert dat de cursisten resul-
zo actief om contacten tussen amateurs en
taatgerichter zijn geworden. ‘Mensen komen
55
om te leren schilderen en niet om te leren
Andere initiatieven Zoals eerder genoemd
kijken.’ Voor een deel van de cursisten is de
hebben volksuniversiteiten naast actieve cur-
omgang met kunst niet een doel. Zij ver-
sussen ook een groot aanbod aan lezingen
dwijnen naar andere instellingen; de kunst-
en cursussen op het gebied van cultuur en
gerichte mensen blijven in het centrum
kunstgeschiedenis. Hoewel in de particuliere
(Kooyman en Verhagen, p. 22). Uit onder-
sector het aanbod actieve kunsteducatie de
zoek naar de motieven van deelnemers komt
grote meerderheid vormt, is er ook een aan-
ook naar voren dat een receptieve oriëntatie
bod op het gebied van kunstbeschouwing en
voor een deel van de cursisten niet belang-
kunstgeschiedenis. Zo bieden in Amsterdam
rijk is.
onder meer Kunst en Onderwijs, het Kunsthistorisch Centrum en de Stichting
Musea Op het gebied van de receptieve
Vrije Academie voor Kunsthistorisch
kunsteducatie is er eveneens een breder
Onderwijs een scala aan lezingen, cursussen,
aanbod dan van de instellingen voor kunst-
excursies met museumbezoeken en kunstrei-
educatie. Op kunsthistorisch gebied is er van
zen.
oudsher het aanbod van musea.
In tal van plaatsen verzorgen ook particu-
Uit een inventarisatie van het educatieve
liere kunsthistorici een aanbod. Een voor-
werk van musea uit 1970 kwam al naar
beeld hiervan is het volgende bericht uit een
voren dat het geven van rondleidingen de
provinciale krant: “Het zondagavondcollege
meest voorkomende activiteit was. Lezingen
is een bloeiend en groeiend initiatief dat
en lessen werden veel minder georgani-
een jaar geleden is gestart door de kunst-
seerd, maar kwamen op de tweede plaats.
historici drs. X en drs. Y. Wat onderscheidt
De rondleiding is in de loop der jaren van
het Zondagavondcollege van de doorsnee
verschillende kanten bekritiseerd als ineffec-
cursus kunstgeschiedenis, die de artistieke
tief en achterhaald, maar eind jaren tachtig
stromingen chronologisch behandelt? (...)
bleek die kritiek grotendeels te zijn ver-
Een greep uit de thema’s: ‘Pollock en de
stomd. ‘De rondleiding is weer helemaal
relatie met de psycho-analyse’, ‘De organi-
terug’ heette het in interviews, of ‘Het
sche kleurige lijn van Hundertwasser t.o.v.
publiek vraagt erom.’ (Ganzeboom en
de strakke lijn van Mondriaan’.”
Haanstra, 1989). Recente landelijke inventarisaties (zie Haanstra & Oostwoud Wijdenes, 1996) laten zien dat ruim 80% van de musea rondleidingen organiseert, 36% lezingen in en buiten het museum en 17% cursussen in en buiten het museum. Deze cijfers betreffen alle ruim zevenhonderd musea, ongeacht grootte of collectie. Als we ons beperken tot de grotere musea (met meer dan 50 duizend bezoekers per jaar) met een collectie waarvan (beeldende) kunst deel uitmaakt, dan blijken in de meeste gevallen rondleidingen mogelijk te zijn en worden in de helft van deze musea cursussen en lezingen georganiseerd. 56
3 DE DEELNEMERS
Specifiek: muziekscholen en creativiteitscentra
In dit hoofdstuk ga ik in op de achtergronden en motieven van degenen die
Leeftijd en sekse De meest gedetailleerde
cursussen volgen of lid zijn van een ver-
cijfers over achtergronden zijn bekend over
eniging. Vervolgens komen in het kort
leerlingen en cursisten van muziekscholen
de leerervaringen en leereffecten van
en creativiteitscentra. Bij muziek en dans
deelnemers aan de orde.
wordt het grootste deel gevormd door personen tot en met zeventien jaar, respectie-
Achtergronden
velijk 78% en 71%. We zagen al eerder dat in de particuliere sector eveneens de meer-
Sekse en leeftijd Over achtergronden van
derheid van de danscursisten jonger dan
amateurs die cursussen volgen of lid zijn van
achttien jaar is.
een vereniging is gerapporteerd in De kunst-
Bij de overige kunstvormen gaat het in
zinnige burger (Van Beek en Knulst, 1991).
meerderheid om volwassenen. Dit betekent
Vrouwen zijn oververtegenwoordigd onder
niet dat volwassenen weinig belangstelling
zowel de cursisten als de verenigingsleden;
voor muziek en dans hebben. Bij de verde-
jongeren zijn wel oververtegenwoordigd
ling van de volwassenen over de verschil-
onder de deelnemers aan cursussen en les-
lende disciplines blijkt dat 40% een muziek-
sen maar niet onder de verenigingsleden.
cursus volgde en 7% dans. Daarnaast nam
Uit onderzoek bij amateur beeldende kun-
40% van de volwassenen deel aan lessen
stenaars die aangesloten zijn bij F.A.B.K.,
beeldende vorming, tegen 4% van de jeug-
kwam het gebrek aan jonge leden als pro-
digen! Met name bij de jeugdigen nemen
bleem naar voren: twee derde van de leden
meer vrouwen dan mannen deel.
is tussen de dertig en vijfenzestig jaar (Kooyman, 1989). Ook andere onderzoeken
Opleiding Uit enkele onderzoeken onder
melden dat amateurverenigingen nogal eens
leerlingen en cursisten van muziekscholen
klagen over vergrijzing en moeilijkheden om
en creativiteitscentra blijken de hogere
jongeren te werven (Hintzen, 1990;
opleidingsniveaus sterker oververtegenwoor-
Verhulst, Völker en Driessen, 1995). Toch
digd dan wanneer naar de totale groep ama-
wijzen de gemiddelde cijfers van vereni-
teurs die cursussen volgt wordt gekeken.
gingsleden niet op een zeer scheve verdeling
Landelijk heeft ongeveer 20% van de vol-
naar leeftijd.
wassen bevolking een hbo- of universitaire opleiding. Stevens (1989) vond in Nijmegen
Inkomen en opleiding De inkomensverde-
dat 51% van de deelnemers hbo of universi-
ling van de amateurs van zestien jaar en
teit had: variërend van 47% bij muziek-
ouder die cursussen volgen is een afspiege-
school en beeldend tot 68% bij
ling van de Nederlandse bevolking. Als men
theater/drama. Een onderzoek van Haanstra,
verenigingsleden vergelijkt met eenzelfde
Balzer en Van Oijen (1984) levert 65% deel-
opleiding, gezinssituatie, woonplaats, enzo-
nemers met hoger onderwijs op in het cre-
voort, dan zijn er meer leden afkomstig uit
ativiteitscentrum in Tilburg 65%, 40% in
lagere dan uit middelbare of hogere inko-
het centrum in Den Bosch. Kooyman en
mensgroepen. Hogere opleidingen zijn bij
Verhagen (1991) komen voor centra in
cursisten enigszins oververtegenwoordigd,
Enschede en Deventer op bijna 60% deelne-
maar dat geldt niet voor leden van amateur-
mers met hoger onderwijs. De cursisten
verenigingen.
komen weinig uit het bedrijfsleven en veel
57
uit de sectoren onderwijs, welzijn, gezond-
zier, 26% vanwege de gezelligheid en 6%
heidszorg en kunst.
als voorbereiding op een beroep.
Verhulst, Völker en Driessen (1995) deden onderzoek onder amateurkunstenaars in
Sociaal In een onderzoek bij de centra van
Amersfoort. Van de respondenten volgde
Deventer en Enschede (Kooyman en
bijna driekwart cursussen, in hoofdzaak bij
Verhagen, 1990) is afzonderlijk gevraagd
muziekschool en creativiteitscentrum. Van
naar verwachtingen en naar motieven. Bij de
de totale groep amateurs heeft 34% een
verwachtingen blijkt dat het leren van vaar-
hbo- of universitaire opleiding. Vooral de
digheden en technieken veruit het belang-
technische beroepsopleidingen zijn vergele-
rijkste is. Het leren toepassen in de eigen
ken met de landelijke cijfers sterk onderver-
vaksituatie (extrinsiek motief) is het minst
tegenwoordigd.
belangrijk. Een middenpositie nemen in de
Motieven In enkele onderzoeken is
onderwerp’ (intrinsiek motief), werken aan
gevraagd naar de motieven om lessen van
mijn persoonlijke ontplooiing (extrinsiek
centra voor kunstzinnige vorming te volgen.
motief) en ‘een boeiende inspirerende
Onderzoek naar educatieve motieven in de
gebeurtenis’ (conditioneel motief).
volwasseneneducatie maakt een globaal
Bij de vraag naar motieven blijken ‘plezier in
onderscheid in intrinsieke en extrinsieke
de activiteit’, ‘gezelligheid’ en ‘mooie vorm
verwachtingen/motieven ‘meer weten over
motieven. Intrinsieke motieven zijn inte-
van vrijetijdsbesteding’ het belangrijkst. Op
resse, plezier in de activiteit zelf, er meer
grond van een factor-analyse noemen de
over willen weten, je bepaalde vaardigheden
onderzoekers dit sociale motieven. Een
eigen willen maken. Bij extrinsieke motieven
tweede belangrijke factor wordt gevormd
valt het doel buiten de activiteit zelf, zoals
door persoonlijke ontplooiing. De factor
persoonlijkheidsontplooiing en bruikbaar-
beroepsmogelijkheden is onbelangrijk.
heid voor beroep(sopleiding). Daarnaast
Verhulst, Völker en Driessen (1995) stellen
onderscheidt men conditionele motieven,
dat ‘een typisch sociologische verklaring’
waarbij het de deelnemers gaat om de
(p.107) voor het volgen van een cursus,
sociale contacten, een zinvolle tijdpassering,
namelijk de uitspraak ‘daardoor leer ik men-
enzovoort.
sen kennen’ niet opgaat, omdat 79% van de Amersfoortse cursisten dit niet van toepas-
Intrinsiek Uit de onderzoeken komt naar
sing vindt. Men kan tegenwerpen dat het
voren dat de meerderheid van de cursisten
hier slechts om één, vrij extreem geformu-
intrinsieke motieven noemt en dat conditio-
leerde uitspraak gaat en dat formuleringen
nele en extrinsieke motieven minder belang-
als ‘vanwege de gezelligheid’ of ‘ontmoeten
rijk worden geacht.
van mensen met dezelfde interesse’ wellicht
Uit een onderzoek van Haanstra, Balzer en
meer steun zouden hebben gekregen.
Van Oijen (1984) onder volwassen cursisten
58
bleek dat bij hen intrinsieke motieven als
Soorten cursisten Raaymakers (1989) ver-
interesse in kunstzinnige activiteiten en
richtte in vijf creativiteitscentra een etno-
leren van technieken en vaardigheden
grafische studie onder veertig deelnemers
voorop stonden, gevolgd door behoefte aan
aan cursussen op theatervakgebied. Zij komt
sociale contacten en zinvolle tijdsbesteding.
tot een typologie van vier soorten cursisten
Het Nijmeegse onderzoek (Stevens, 1989)
die verschillen in motieven, verwachtingen
geeft aan dat 86% van de oud-cursisten
en wensen: de oudere vrouw, de ambitieu-
deelneemt aan een cursus vanwege het ple-
zen, de gebruikers en de onderzoekers.
De oudere vrouw wil zich uitleven, zich
Effecten Ruim driekwart van de cursisten
bevrijden uit een keurslijf, zich ontplooien.
uit dit onderzoek vond veel of zeer veel aan
Contacten met gelijkgestemden zijn belang-
de cursus te hebben gehad. De belangrijkste
rijk (ontplooiings- en sociale motieven). De
effecten zijn toename van kennis (37%),
ambitieuze deelnemer (bijvoorbeeld jonge
plezier in de bezigheid/goede vrijetijdsbeste-
mensen die naar de toneelschool willen)
ding (27,5%), persoonlijke ontplooiing
wensen een strengere selectie van deelne-
(mezelf beter leren kennen, vrijer geworden,
mers (geen beginnelingen, geen hobbysfeer)
meer zelfvertrouwen) (17,5%) en meer inte-
en verwachten een technische vakmatige
resse in kunst/beter kijken naar kunst (4,8%).
benadering.
Er waren aanzienlijke verschillen tussen de
De gebruikers komen bijvoorbeeld om de
kunstdisciplines. Persoonlijke ontplooiing
stem beter te leren gebruiken en dit te kun-
scoorde hoog bij cursisten van het Theater
nen toepassen in beroepsituaties, bijvoor-
en Danscentrum (44%) en laag bij de
beeld het onderwijs. De onderzoekers gebrui-
muziekschool (10%). Meer interesse voor
ken de cursus in zoektocht naar eigen identi-
kunst gold het meest voor de cursussen
teit (zelfonderzoek), of zoeken naar de eigen
beeldend van de Vrije Academie (7%).
mogelijkheden en voorkeuren (vakoriëntatie).
Technieken Uit het onderzoek onder Leerervaringen Er zijn weinig onderzoeks-
Amersfoortse cursisten (Verhulst, Völker en
gegevens over de leerervaringen en leeref-
Driessen, 1995) blijkt dat het algemene oor-
fecten van deelnemers. Uit het onderzoek
deel over de cursussen zeer positief is. De
van Haanstra, Baltzer en Van Oijen (1984)
meeste instemming krijgen de uitspraak dat
bij creativiteitscentra in Den Bosch en
men nieuwe technieken leert: driekwart van
Tilburg bleek het leren van technieken, vaar-
de respondenten zegt ‘ja’, 22% zegt ‘enigs-
digheden en materialenkennis het meest
zins’ en 5% ‘nee’. Ook de uitspraken dat de
genoemd, gevolgd door beter leren kijken
cursus enthousiasmerend werkt en dat men
en het ontwikkelen van vormgevoel. Ook
zichzelf door de cursus vooruit vindt gaan,
persoonlijke leerervaringen (zelfkennis, zelf-
wordt door de meerderheid onderschreven.
acceptatie) werden genoemd. Meer waarde-
Verder blijken de meningen verdeeld over de
ring voor kunst of het beter hebben leren
vraag of de cursus leidt tot meer inzicht in
kijken naar kunst worden nauwelijks als
beroepskunst (44% zegt ja, een kwart zegt
leereffect vermeld.
nee). Meer dan de helft (51%) zegt dat men door de cursus niet vaker beroepskunst
Meer bezoeken? Oud-cursisten van instel-
bezoekt, 18% vindt van wel.
lingen voor kunstzinnige vorming in Nijmegen (Stevens, 1989) is gevraagd of zij na de
Conclusie Als we afgaan op wat volwassen
cursus vaker kunstuitingen bezochten:
deelnemers aan cursussen van centra en
11,8% gaat vaker, 3,3% minder, en voor de
muziekscholen zelf aangeven, dan blijkt dat
rest (waaronder 26,7% die nooit gaat) is de
vakinhoudelijke motieven en leereffecten (ken-
situatie niet veranderd. In hetzelfde onder-
nis en vaardigheden, technieken, en dergelijke)
zoek is naar de subjectieve mening over de
een zeer belangrijke rol spelen. Daarnaast zijn
samenhang tussen cursus en bezoek
voor bepaalde groepen en cursussen de per-
gevraagd. Van de 542 oud-cursisten vond
soonsgerichte en sociale motieven en effec-
55,5% dat er geen verband was tussen deel-
ten van belang. Vergroten van begrip voor en
name aan de cursus en bezoek aan kunstui-
aan de professionele kunst worden noch als
tingen, 40,8% vond van wel.
motieven noch als effecten vaak genoemd.
59
Receptieve deelname Dat naar de mening van de meeste deelnemers de cursussen weinig bijdragen aan receptieve deelname lijkt in tegenspraak met de gegevens over de hoge deelname van cursisten (Van Beek en Knulst, 1991). Ook uit de analyse van Nagel op de gegevens van de oud-leerlingen uit het voortgezet onderwijs (zie bijlage 3c) komt naar voren dat buitenschoolse kunsteducatie wel bijdraagt aan de receptieve deelname (bezoek aan musea, schouwburg, concerten, bioscoop). De grootte van het effect is afhankelijk van de leeftijdsfase en van de kunstdiscipline van de cursus. Zo is er een duidelijk effect van deelname aan buitenschoolse cursussen beeldend èn podiumkunsten op jongere leeftijd aan de receptieve deelname op veertienjarige leeftijd. Bij de dertigers is deelname aan buitenschoolse cursussen in podiumkunsten op latere leeftijd ook nog van invloed op de mate van cultuur op dat moment. Voor lessen in de beeldende kunsten op latere leeftijd geldt dat effect niet. Dit laatste gegeven bevestigt dus ten dele de meningen die de volwassen cursisten zelf hebben. De hogere deelname van oudere cursisten lijkt vooral een resultante van eerdere deelname, onder andere van lessen kunsteducatie in het verleden. Van Beek en Knulst wezen eveneens op verschillen per discipline en per genre. Zij vonden voor actieve deelname aan textiele werkvormen en fotografie nauwelijks verbanden met receptieve deelname. Knulst spreekt in dit verband over de toepasbare, gebonden creativiteit, in tegenstelling tot de onthechte, vrije kunst. En wat betekent het wanneer in een onderzoek cursisten wordt gevraagd naar het ‘zich oriënteren op beroepskunst’ voor muziek- en dansgenres waarbij men nauwelijks kan spreken van een professionele pendant, bijvoorbeeld de HaFaBra-sector of de volksdans? 60
4 KEUZEGEDRAG VAN CURSISTEN
is, wijt Ganzeboom aan het feit dat de geldprijs van de meeste culturele activiteiten te laag is om duidelijke verschillen tussen bevolkingsgroepen te veroorzaken. Bij dure
Van Beek en Knulst (1991) spreken in
activiteiten is wel een effect van inkomen
De kunstzinnige burger over het gemis
aangetroffen. Verschillen in tijdsdruk spelen
aan een passend verklaringsprincipe
voor het veertigste levensjaar nog wel een
voor actieve cultuurdeelname. Mijn
rol, daarna niet meer. Uit onderzoek naar
inventarisatie van de buitenschoolse
podiumkunsten (Maas, Verhoeff en
kunsteducatie (die vooral de actieve
Ganzeboom, 1990) komt naar voren dat de
deelname betreft) is niet gericht op het
mobiliteit van de bevolking vrij gering is en
bijdragen aan zo’n theorie. Ik volsta hier
dat de geografische afstand tussen publiek
met kanttekeningen bij de toepasbaar-
en voorstelling zeker een rol speelt met
heid van factoren die receptieve cultuur-
name door de tijd die het reizen kost.
deelname bepalen op keuzes bij buitenschoolse kunsteducatie.
Status Statusmotieven en vooral informatieverwerkingscapaciteit (culturele compe-
Receptieve cultuurdeelname In het theo-
tentie) zijn de belangrijkste determinanten
retische model van Ganzeboom (1989)
van verschillen in cultuurdeelname.
wordt receptieve cultuurdeelname als een
Statusoverwegingen worden opgevat als de
vorm van menselijk keuzegedrag
overheersende normen ten aanzien van cul-
beschouwd. Dat wil zeggen dat aan de
tureel gedrag in de kring van mensen met
keuze om een voorstelling, museum, enzo-
wie men veel omgaat. Het milieu van her-
voort, te bezoeken een afweging van kosten
komst (de culturele socialisatie in het ouder-
en baten ten grondslag ligt. In het model
lijk gezin) is hierbij een grote invloed.
worden vier elementen betrokken:
Onderzoek naar bezoek aan podiumkunsten
1 de tijdkosten van deelname (in relatie tot
bevestigt het belang van statusmotieven.
de tijd die de potentiële bezoeker ter
Gedragsondersteuning vanuit een sociaal
beschikking heeft);
netwerk is een zeer belangrijke factor bij
2 de geldkosten van deelname (in relatie tot
bezoek aan podiumkunsten: men moet zich
de beschikbare financiën);
in een kring van mensen bevinden voor wie
3 de geestelijke inspanning (de kosten) en
podiumbezoek gewaardeerd gedrag is.
de bevrediging (de baten) die verwerking van culturele informatie met zich mee-
Culturele competentie Culturele compe-
brengt;
tentie wordt gerelateerd aan de opleiding,
4 de ‘statusverlegenheid’ (kosten) en de sta-
de opvoeding in het milieu van herkomst en
tusverlening/statusbevestiging (de baten) die
de ervaring van cultuurdeelname door de
voortkomen uit de sociale drempels bij cul-
persoon zelf (deelname leidt tot competen-
tuurdeelname.
tie en zo tot meer deelname). Met name de hoogte van de opleiding is van
Tijd en geld Ganzeboom komt op grond
invloed. Uit het museumonderzoek
van eigen onderzoek en heranalyses van eer-
(Ganzeboom en Haanstra, 1989) kwam naar
der onderzoek tot de conclusie dat voor
voren dat musea voor hedendaagse kunst
receptieve deelname tijd en geld verhou-
een extreem hoog opgeleid publiek trekken,
dingsgewijs de minst belangrijke factoren
terwijl volkskundige musea (zoals het Open-
zijn. Dat inkomen niet een belangrijke factor
luchtmuseum) een relatief laag opgeleid
61
publiek trekken. Niettemin ligt de gemid-
Kosten De kosten van de cursussen zijn
delde opleiding van deze laatste publieks-
vaak het tienvoudige van toegangskaarten
groepen nog boven die van de Nederlandse
voor musea of concerten. De factor geld zou
bevolking.
daarom van meer belang moeten zijn dan bij
De sociale samenstelling van het publiek van
de receptieve deelname. Kijken we echter
de onconventionele, complexe toneelvoor-
naar de landelijke gegevens, dan komt de
stellingen is het meest afwijkend van de
inkomensverdeling van degenen die deelne-
Nederlandse bevolking, met name naar
men aan lessen redelijk overeen met de
opleiding en culturele beroepsstatus. Die
inkomensverdeling van de bevolking als
oververtegenwoordiging van hogere status-
geheel. De prijs van een danscursus speelt
groepen betreft de culturele status (veel
volgens de cursisten in de particuliere sector
beroepsmatig werkzaam in onderwijs en
geen grote rol bij de keuze van een instel-
kunst en cultuur), maar niet de economische
ling (Buys, 1995).
status (het inkomen).
Cursussen verschillen wel aanzienlijk in prijs. Over de particuliere sector kan men moeilijk
Deelname aan cursussen Als we afgaan
algemene uitspraken doen, maar de cursus-
op de slogan van een bepaalde commerciële
gelden van instellingen voor kunsteducatie
instelling (‘tekenen leer je thuis, snel, mak-
zijn gemiddeld hoger dan die van volksuni-
kelijk en goedkoop’), spelen in elk geval
versiteiten en zeker dan die van het sociaal-
tijd, geld en complexiteit een rol bij de
cultureel werk.
keuze van cursussen.
Uit het onderzoek van Verhulst e.a. (1995) kwam naar voren dat van amateurs 18% niet
Tijd De factor tijd is vooral relevant in ver-
meer een cursus volgde vanwege de kosten.
band met de duur en het tijdstip van de cur-
Van de deelnemers aan cursussen vond een
sus en verder met de reistijden naar de
kwart het duur en 34% tamelijk duur.
instelling.
62
De cursusduur van muziekscholen en creati-
Bijdragen van de overheid Gemeentelijke
viteitscentra varieert, maar in meerderheid
overheden geven verhoudingsgewijs veel uit
gaat het om inschrijvingen die langer dan
aan muziekscholen en creativiteitscentra. Uit
twintig weken duren. In het algemeen wordt
het onderzoeksrapport Profijt van de over-
dus een aanzienlijke tijdsinvestering
heid (Pommer & Ruitenberg, 1994) van het
gevraagd.
Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat de
Het aanbod van de centra is vaak ‘s avonds.
uitgaven van de overheid per gebruik
Dit kan een belemmering zijn voor deelname
makend huishouden voor centra en muziek-
van ouderen, omdat deze vaak de voorkeur
scholen gemiddeld ƒ 700 bedraagt tegen-
geven aan lessen overdag. Afstandsonderwijs
over ƒ 180 voor club- of buurthuiswerk en
(zoals LOI en Teleac) heeft als voordeel dat
ƒ 200 voor sportaccommodaties.
men zelf de tijd van deelname kan bepalen.
Qua overheidsbijdrage per gebruikmakend
Over de reistijden kan worden opgemerkt
huishouden komt kunstzinnige vorming er in
dat creativiteitscentra een beperkte geografi-
het rijtje voorzieningen op gebied van cul-
sche spreiding hebben in vergelijking met
tuur en recreatie als verreweg de kostbaar-
het sociaal-cultureel werk. Uit onderzoek
ste uit. De hoogste inkomensgroepen en de
onder cursisten van particuliere dans- en bal-
allerlaagste inkomensgroep profiteren het
letscholen blijkt dat vooral voor ouders van
meest. De SCP-cijfers houden geen rekening
jonge cursisten de nabijheid van de instelling
met de tariefsdifferentiatie die veel instel-
een belangrijk keuzecriterium is (Buys, 1995).
lingen toepassen.
Mede gezien de hoge subsidies eisen veel
De omschrijvingen die instellingen zelf van
gemeenten dat cursussen meer kosten-
het aanbod geven, zijn illustratief voor de
dekkend moeten worden gegeven. Dit leidt
verschillen. Als voorbeeld vergelijk ik de cur-
uiteraard tot verdere verhoging van de
sus aquarel van de Amsterdamse instelling
prijzen.
voor kunsteducatie SKVA met de gelijknamige LOI-cursus. In de SKVA-brochure wordt
Thuismilieu en sociale motieven De
aquarel aangeduid als een ‘nogal compro-
invloed van gezinssocialisatie op receptieve
misloze techniek die specifieke eisen stelt’,
cultuurdeelname op latere leeftijd is groter
want ‘gedurende het schilderen zijn correc-
dan op actieve deelname. Toch speelt
ties in principe uitgesloten’. De brochure
iemands thuismilieu bij het beoefenen van
stelt verder: ‘Enige tekenvaardigheid is geen
amateurkunst een duidelijke rol en bepaalt
absolute vereiste, maar zeker wel een voor-
mede of er statusdrempels bestaan bij het
deel’. En ‘Vormgevingsprincipes als toon-
kunsteducatieve aanbod. Zo zal voor de een
waarde, vlakverdeling en dynamiek worden
de muziekschool een vertrouwd instituut
uitgebreid behandeld’. Bij de LOI is aquarel
zijn en voor de ander in het geheel niet. De
een ‘prachtige techniek met een karakteris-
onderzoeksgegevens in deel 1 van dit Katern
tiek eindresultaat: licht, zacht, subtiel’ en
bevestigen de invloed van het ouderlijk
‘De moeilijkheidsgraad loopt langzaam op
milieu op deelname aan cursussen.
en les na les zie je de resultaten beter wor-
Op één uitzondering na laten de beschikbare
den’.
onderzoeken naar motieven van deelname aan kunsteducatie ook sociale motieven zien. Cursisten van particuliere dansscholen geven eveneens aan dat sociale aspecten een belangrijke rol spelen bij de keuze van een instelling. Gezelligheid, sfeer, sociale contacten, uitwisseling met gelijkgestemden zijn volgens de onderzoeken onder deelnemers mede bepalend. Ook het verschijnsel van vaste groepen cursisten die zich herhaalde malen inschrijven op dezelfde cursus/docent onderstreept het belang van statusoverwegingen en gedragsondersteuning door anderen.
Complexiteit Het cursusaanbod laat zich tot op zekere hoogte indelen naar complexiteit. Het sociaal-cultureel werk en de volksuniversiteit mikken meer op een beginnersniveau. Instellingen voor kunsteducatie bieden naast oriëntatie en beginnerscursussen de mogelijkheid voor opbouw en specialisatie in scholing. Ze hebben de naam meer te eisen en trekken blijkens de beschikbare onderzoeksgegevens een gemiddeld hoog opgeleid publiek.
63
5 EPILOOG
verdere ‘loopbaanbegeleiding’ op het kunstzinnige gebied.
Ik ben mijn uiteenzetting begonnen met het ideaal van een culturele loopbaan.
Breder aanbod Ten slotte is het buiten-
Als een belangrijke stimulans voor zo’n
schoolse aanbod veel breder dan dat van de
loopbaan wordt een grote samenhang
erkende instellingen voor kunsteducatie. Die
beschouwd tussen de verschillende
instellingen bedienen ongeveer een kwart
domeinen waarin kunstdeelname en
van de markt. Iemand die les wil hebben op
kunsteducatie plaatsvinden: het gezin,
kunstzinnige gebied kan (afhankelijk van de
de school, de buitenschoolse kunst-
kunstdiscipline) kiezen uit een divers aan-
educatie, de amateurkunst en de profes-
bod, dat qua tijdkosten, geldkosten, status
sionele kunst.
en complexiteit veelal laagdrempeliger is dan dat van de creativiteitscentra en
Ik heb me beperkt tot een schets van de bui-
muziekscholen. De instellingen hebben zich
tenschoolse kunsteducatie. Deze wordt vaak
bewust geprofileerd op kunst en kwaliteit,
vereenzelvigd met wat de ruim 260 erkende
niet op laagdrempeligheid en sociale sprei-
instellingen voor kunstzinnige vorming te
ding. Die kwalificaties gelden wel voor de
bieden hebben. Deze instellingen zijn zich
volksuniversiteit, het club-en buurthuiswerk
bewust van het belang van de samenwerking
en een bepaald deel van de commerciële
en uitwisseling met andere domeinen. Ze
sector.
proberen hun traditionele cursusaanbod te verbreden, ontwikkelen andere soorten
Interne samenhang Het ideaal van de
dienstverlening (onder andere voor ama-
culturele loopbaan is niet alleen gediend
teurs) en gaan relaties aan met instellingen
met samenhang tussen de domeinen maar
voor professionele kunst. Onderzoek beves-
ook met interne samenhang in domeinen. In
tigt dat er een toename is van samenwer-
het onderwijs wordt daarom gesproken over
kingsprojecten van de instellingen met ama-
de doorgaande lijn van (of longitudinale
teurkunst en professionele kunst. Tevens
samenhang tussen) de kunsteducatie in
laten onderzoeksgegevens een aantal
basisonderwijs, basisvorming en de tweede
begrenzingen en relativeringen zien.
fase van het voortgezet onderwijs. Ook in de buitenschoolse sector zouden mensen die
Zelfbeschikking In de eerste plaats is de
bij een laagdrempelige instelling beginnen,
verbreding van het aanbod in de meeste
makkelijk moeten kunnen doorstromen naar
instellingen nog beperkt en vaak afhankelijk
meer eisende opleidingen.
van individuele docenten.
Omdat niet alleen de complexiteit van het
In de tweede plaats wordt een sterkere bin-
aanbod maar ook andere factoren (zoals
ding met en oriëntatie op de professionele
status) de keuze bepalen, èn omdat de aan-
kunst niet door alle huidige deelnemers
bieders uiteenlopende belangen hebben,
gewenst. De meeste cursisten relativeren
zullen opleidingswegen in het ‘derde milieu’
ook een directe relatie tussen cursusdeel-
veelal gescheiden blijven.
name en receptieve deelname aan beroepskunst. Een meer op de amateurkunst toegesneden aanbod is kansrijk, maar veel amateurkunstenaars die zich op een of andere wijze hebben georganiseerd hechten sterk 64
aan hun zelfbeschikking. Zij wensen geen
LITERATUUR Asselbergs-Neessen, V. and Van der Kamp, M. (1992) Van Snieschoule tot centrum voor kunstzinnige vorming. Honderd jaar School voor Handenarbeid 1892-1992. Groningen, Van Dijk & Voorthuis Regio-Project B&A Groep (1995) Het LOKV op weg. Utrecht, LOKV Bakker, W. (1993) De particuliere muzieksector. VKV notitie 4. Utrecht, VKV Beckers, Th. (1990) De oprechte amateur: pleidooi voor de ware liefhebber. Kunsten & Educatie, 3, Nr. 1, 13-19 Beek, P. Van en Knulst, W. (1991) De kunstzinnige burger. Rijswijk, Sociaal en Cultureel Planbureau Bina, V. (1991) Samenvatting en commentaar : Paul van Beek en Wim Knulst, De kunstzinnige burger. Rijswijk, Ministerie van WVC Broeren, C. (1990) Project actieve-receptieve kunstzinnige vorming. Cultureel Centrum Enschede Buys, L. (1995) Haalbaarheidsonderzoek Erkenningsregeling Particuliere Dans-/Balletscholen. Buys Culturele Profielen CBS (1989) Cultuurparticipatie door de bevolking; uitkomsten aanvullend voorzieningen gebruik onderzoeken 1979, 1983 en 1987, Sociaal-culturele berichten 1989-2, Voorburg/Heerlen
CBS (1992) Volwasseneneducatie: particulier onderwijs, 1991, Voorburg/Heerlen CBS (1993a) Cultuurparticipatie 1991, voorzieningengebruik en kunstzinnige vorming. Sociaal-culturele berichten 1993-14, Voorburg/Heerlen CBS (1993b) Kunstzinnige vorming 1991. Sociaal-culturele berichten 1993-2, Voorburg/Heerlen CBS (1993c) Volwasseneneducatie: particulier onderwijs, 1992, Voorburg/Heerlen CBS (1994) Sociaal-culturele berichten 1994-15: Sociaal Cultureel werk 1993, Voorburg/Heerlen CBS & VKV (1995) Kunstzinnige vorming 1993. Sociaal-culturele berichten 1995-10, Voorburg/Heerlen Commissie Vroom (1961) Kunstzinnige vorming van de jeugd. ‘s-Gravenhage, Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen CREA (1995) CREA programma 1995-1996. Amsterdam Christianen, M. (1992) Popmuziek in Zuid-Holland: onderzoeksverslag: een onderzoek naar de amateur beoefening van popmuziek in Zuid-Holland. Rotterdam, Wetenschapswinkel Erasmusuniversiteit Ganzeboom, H.B.G. (1989) Cultuurdeelname in Nederland: een empirisch-theoretisch onderzoek naar determinanten
van deelname aan culturele activiteiten. Assen, Van Gorcum Ganzeboom, H.B.G. en F. Haanstra (1989) Museum en publiek. Rijswijk, Ministerie van WVC Haanstra F., J. Baltzer en L. Van Oyen (1984) Beleid en praktijk in creativiteitscentra; een vergelijking van twee case-studies. Amsterdam, SCO rapport 40 Haanstra, F. en Oostwoud Wijdenes (1996) Trendrapport Museumeducatie. Amsterdam, SCO Rapport 426 Hintzen, M. (1990a) Muziekscholen & Amateurmuziek 1. De samenwerkingspraktijk in vier muziekscholen nader bekeken. Utrecht, LOKV Hintzen, M. (1990b) Muziekscholen & Amateurmuziek 2. Profielen van de amateurmuziek. Utrecht, LOKV Hooff, A. van (1984) Terugkijkend op Teleac. VCOBulletin 32, p. 29-31 Jansen, E. (1994) Kunst en Cultuur in sociale praktijken: spreiding of scheiding. Rijksuniversiteit Utrecht Kiesouw, T. (1994) De muziekschool verbouwen. Kunst & Educatie, 3, nr. 5, p. 8-9 Kok, J. (1989) Vier jaar muziekeducatie: een terug- en vooruitblik. Den Haag, Culturele Raad ZuidHolland
65
Kooyman, R. (1989) Amateur beeldende kunstenaars aangesloten bij de F.A.B.K. Utrecht, LOKV Kooyman, R. en Verhagen, K. (1991a) Kunsteducatie & participanten: profielen van docenten en deelnemers in de kunsteducatie. Utrecht, LOKV Kooyman, R. en Verhagen, K. (1991b) Amateurkunst en kunstzinnige vorming: als deel van de cultuurparticipatie. Utrecht, LOKV Kooyman, R. en Disch, F. (1991) Amateurkunst: sleutel voor lokaal kunstbeleid. Utrecht, LOKV/AK Platform Kort, T. (red.) (1992) Inrichtingsplan Beeldende Vorming. Utrecht, VKV/LOKV Kruger, G. (1994) Samenwerking in de kunsteducatie. Utrecht, LOKV LOKV (1994) Inrichtingsplan muziek; muziekeducatie in een dynamisch centrum voor kunst en cultuur. Utrecht, LOKV Maas, I., R. Verhoeff en H.B.G. Ganzeboom (1990) Podiumkunsten en publiek. Rijswijk, Ministerie van WVC Melis, G. (1995) Kaper op de kust: Volksuniversiteiten grote concurrent centra. Kunst & Educatie, 4, Nr. 5, 15-17
66
Muilekom, J. van (1994) Kunstzinnige vorming: een onderneming. Continuïteit en vernieuwing in de kunstzinnige vorming. VKV Notitie 5. Utrecht, VKV Nagel, I., Ganzeboom, H., Haanstra F. & Oud, W. (1996) Effecten van kunsteducatie in het voortgezet onderwijs, Amsterdam, SCO-Kohnstamm Instituut (SCO-rapport 452) NSS (1988) Onderzoek statistiek van de amateuristische kunstbeoefening Voorburg, Ministerie van WVC Plugboer, K. (1996) Kunstprogrammering in het sociaal-cultureel werk. In: Kunstbemiddeling voor kinderen en jongeren. Katernen Kunsteducatie. Utrecht, LOKV, p.19-27 Pommer, E. & L. Ruitenberg (1994) Profijt van de overheid III: De verdeling van inkomensoverdrachten in 1991. Rijswijk, Sociaal en Cultureel Planbureau Raaijmakers, J. (1989) Beeld van een dramacursist. Speltribune, 6, p. 13-17 Stevens, G. Th. (1989) Het rendement van kunstzinnige vorming, Dienst Sociale Zaken, Gemeente Nijmegen Verhulst, C.T.A.M., B.G.M. Völker & F.M.H.M. Driessen (1995) Samenwerking tussen kunsteducatie, amateurkunst en professionele kunst: verslag van een onderzoek. Utrecht, LOKV
Zwet, G.P. van der en Bel, P.B. (1990) Instellingen voor kunstzinnige vorming op maat. ‘s-Gravenhage, VNG/SGBO
BIJLAGEN
67
Bijlage 1a Actieve kunstbeoefening en receptieve cultuurdeelname op een later tijdstip. Afzonderlijke kunstdisciplines
bezoek kunstmuseum
bezoek cult. hist. museum
bezoek schouwburg
bezoek bioscoop
vrouw leeftijd examenniveau v.o.
~ ~ .13
~ ~ .08
~ ~ ~
~ ~ ~
.09 ~ .10
.09 ~ .09
ouderlijk milieu: receptieve cultuurdeelname ouders beeldende kunstbeoefening ouders podiumkunstbeoefening ouders
.12 ~
.08 ~
.10 ~
.07 ~
.18 ~ ~
.10 ~ ~
.16 ~ ~
.08 ~ ~
~ ~ .11
~ ~ ~
~ ~ .12
~ ~ .08
voortgezet onderwijs: deelname beeldende activiteiten deelname podiumkunsten receptieve cultuurdeelname receptieve deelname op 14-jarige leeftijd: kunstmuseum cult.hist. museum schouwburg bioscoop klassiek concert actieve beoefening op 14-jarige leeftijd: tekenen beeldhouwen textiel fotografie toneel volksdans ballet muziek
~
~
~
~
~
.27 .08
~ ~
~ .32
~ .15 .16
~ ~ .09
~ ~ ~
~ .12 .09
~ .11 ~
.15
.07
.10 ~
.08 ~
~
~
~ ~
~ ~
~ ~ ~ ~
~ ~ ~ ~
~ ~ ~ ~
~ ~ ~ ~ ~
.50 ~
.13
17
.11
.21
~
.11
.13 ~ ~ ~
~
~ ~ ~ ~
~
-.09 -.08 .08 .07 ~ ~
.20
.15
~
~
.12 ~
.08 ~
.20
~
~
~
~ ~ ~ ~
~
.15 .38
.35 .48 .47 .48
~ ~ ~ ~
~ ~ ~ ~
~ ~ ~ ~ ~
.26
.41 746
.15
.29 746
.32
.16 .07 -.07 ~
.15
.32 761
~ .14
.32 779
.22
.37 765
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten: ~ niet significant op .05 (zie ook bijlage 1b)
68
.18
receptief klassieke muziek thuis
~ .34
~ ~ -.09 ~
receptief beeld. kunst thuis
~ .08
actieve beoefening bij verlaten ouderlijk huis: tekenen beeldhouwen textiel fotografie toneel volksdans ballet muziek
N
~
.09
receptieve deelname bij verlaten ouderlijk huis: kunstmuseum cult.hist. museum schouwburg bioscoop klassiek concert
R2
~
~ ~ -.18 -.19 .17 .10
bezoek klass. concert
~ .32
.43 750
.18
.25 765
Bijlage 1b Actieve kunstbeoefening en receptieve cultuurdeelname op een later tijdstip. Overall index cultuurdeelname
vrouw leeftijd
receptieve cultuurdeelname
~
~
~
-.07
examenniveau v.o.
.17
.13
receptieve cultuurdeelname ouders
.20
.10
beeldende kunstbeoefening ouders
~
~
podiumkunstbeoefening ouders
~
~
deelname beeldende activiteiten v.o.
~
~
deelname podiumkunst v.o.
~
~
receptieve cultuurdeelname v.o.
.12
~
receptieve cultuurdeelname 14 jaar
.30
~
beeldende kunstbeoefening 14 jaar
~
~
podiumkunstbeoefening 14 jaar
~
~
receptieve cultuurdeelname verlaten ouders
.60
beeld. kunstbeoefening verlaten ouders
~
podiumkunstbeoefening verlaten ouders
~
R2
.29
.47
N
793
793
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten: ~ niet significant op .05
69
Bijlage 2a: Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie op drie momenten in de levensloop. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten. tekenen
beeldhouwen
textiel
fotografie
toneel
volksdansen
ballet
muziek
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ -.07*
~ .27*** ~
~ .13*** .12***
.09* .08* ~
.08* ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ .09* ~
.11** ~ ~
.17*** ~ .15***
.02
.02
.01
.00
.01
.02
.10
.09
t/m 14 jaar (N = 833): leeftijd vrouw examenniveau v.o. cultuurdeelname ouders receptief cultuurdeelname ouders beeldend cultuurdeelname ouders podium R2
14 jaar t/m verlaten ouders (N = 793 1 ): leeftijd leeftijd verlaten ouders vrouw examenniveau v.o.
~ ~ ~ ~
~ ~ .08* ~
~ .08* .16*** ~
~ ~ -.09* ~
~ ~ ~ ~
~ ~ ~ ~
~ ~ .09** ~
~ ~ ~ ~
cultuurdeelname ouders receptief cultuurdeelname ouders beeldend cultuurdeelname ouders podium
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ .10**
~ .11** ~
~ .06* ~
~ ~ ~
.11** .12** ~
.15*** ~ ~
.08** ~ -.09*
~ ~ ~
.25*** .15*** ~
~ .49*** ~
.30*** .39*** ~
.32*** .35*** ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ .09*
~ ~ ~
~ ~ ~
~ .13*** ~
.08
.04
.05
.03
.16
.26
.39
.44
.07* ~ .13*** .09*
~ -.09* .09* ~
.07* ~ .14*** ~
~ ~ ~ ~
~ ~ ~ ~
~ ~ .08* ~
.07* -.08* ~ .07*
.10** ~ .10* ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ .08* ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
les 14 jaar tot uit huis ~ act. beoefening uit huis .16*** receptieve cultuurdeelname uit huis ~
~ .13*** ~
~ .27*** ~
~ ~ ~
.12*** .13*** .09*
~ .41*** ~
.36*** .22*** ~
.20*** .18*** ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ .08* ~
~ .07* ~
~ ~ ~
~ -.08*
~ ~
.07* ~
.11** ~
~ .19***
~ ~
~ ~
~ .10*
.10
.04
.12
.04
.14
.19
.31
.18
les t/m 14 jaar act. beoefening 14 jaar receptieve cultuurdeelname 14 jaar cultuurdeelname beeldend v.o cultuurdeelname podium v.o. cultuurdeelname receptief v.o. R2 na verlaten ouders (N = 793 1 ): leeftijd leeftijd verlaten ouders vrouw examenniveau v.o. cultuurdeelname ouders receptief cultuurdeelname ouders beeldend cultuurdeelname ouders podium
beeldend vervolgopl. podiumkunst vervolgopl. kunstvakopleiding betaald werk beeldend 2 betaald werk podium 3 R2
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. Deelname bij het verlaten van het ouderlijk huis en huidige deelname alleen voor respondenten die het ouderlijk huis verlaten hebben. Professionele kunstenaars zijn in de analyses betrokken voor zover zij aangegeven hebben activiteiten binnen een kunstdiscipline ooit als hobby beoefend te hebben. 1
Vanwege missende waarden kan Voornamelijk binnen één van de 3 Voornamelijk binnen één van de ~ niet significant op .05;* ** *** 2
70
het aantal per discipline iets verschillen. drie overige beeldende-kunstdisciplines. drie overige podiumkunstdisciplines. significant op .05 .01 .001
Bijlage 2b Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie op drie momenten in de levensloop. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten t/m 14 jaar (N = 833) leeftijd vrouw examenniveau v.o. cultuurdeelname ouders receptief cultuurdeelname ouders beeldend cultuurdeelname ouders podium R2 14 jaar t/m verlaten ouders (N = 793) leeftijd leeftijd verlaten ouders vrouw examenniveau v.o. cultuurdeelname ouders receptief cultuurdeelname ouders beeldend cultuurdeelname ouders podium
beeldend ~ ~ ~
podium -.06* .22*** .09*
.13*** ~ ~
.18*** ~ .13***
.03
.12
beeldend ~ .11** .09* ~
podium ~ ~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ .09**
les beeldend t/m 14 jaar les podium t/m 14 jaar beeldend 14 jaar podium 14 jaar receptieve cultuurdeelname 14 jaar
.11** ~ .09* ~ ~
~ .27*** ~ .35*** ~
cultuurdeelname beeldend v.o cultuurdeelname podium v.o. cultuurdeelname receptief v.o.
.10** ~ ~
~ .14*** ~
.07
.42
R2 na verlaten ouders (N = 787) leeftijd leeftijd verlaten ouders vrouw examenniveau v.o.
beeldend ~ -.08* .15*** ~
podium .08** -.12*** .13*** ~
cultuurdeelname ouders receptief cultuurdeelname ouders beeldend cultuurdeelname ouders podium
~ .09* ~
~ ~ ~
les beeldend t/m 14 jaar les podium t/m 14 jaar les beeldend 14 jaar tot uit huis les podium 14 jaar tot uit huis beeldend 14 jaar podium 14 jaar receptieve cultuurdeelname 14 jaar beeldend uit huis podium uit huis receptieve cultuurdeelname uit huis
.08* ~ ~ ~ ~ ~ ~ .11* ~ ~
~ ~ ~ .09* ~ ~ ~ ~ .27*** ~
~ ~ ~
~ ~ ~
~ ~ ~ ~ .08* ~
~ ~ .08* ~ ~ .15***
.09
.27
cultuurdeelname beeldend v.o cultuurdeelname podium v.o. cultuurdeelname receptief v.o. opleidingsniveau beeldend vervolgopl. podiumkunst vervolgopl. kunstvakopleiding ooit betaald werk in beeldende kunst ooit betaald werk in podiumkunst R2
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. Deelname bij het verlaten van het ouderlijk huis en huidige deelname alleen voor respondenten die het ouderlijk huis verlaten hebben. Professionele kunstenaars zijn in de analyses betrokken voor zover zij aangaven activiteiten binnen een kunstdiscipline ooit als hobby beoefend te hebben. ~ niet significant op .05; * ** *** significant op .05 .01 .001
71
Bijlage 3a Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie en beoefening van de beeldende kunst op drie momenten in de levensloop. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten. beeldende kunstbeoefening (wel of niet beoefenaar): op 14-jarige
bij verlaten
leeftijd
ouders
BLD14
BLD20
leeftijd verlaten ouders leeftijd vrouw examenniveau v.o.
huidig
BLD94
~
~
~
~
~
.15***
~
~
.09**
~
~
cultuurdeelname ouders receptief
~
~
~
cultuurdeelname ouders beeldend
.19***
~
~
~
~
~
.15***
~
~
~
~
~
cultuurdeelname ouders podium
lessen beeldend t/m 14 jaar lessen podium t/m 14 jaar
cultuurdeelname 14 jaar receptief
~
~
cultuurdeelname 14 jaar beeldend
.50***
.09*
~
~
cultuurdeelname 14 jaar podium
cultuurdeelname receptief v.o.
~
~
cultuurdeelname beeldend v.o
.14***
~
~
~
.08**
~
~
~
cultuurdeelname podium v.o.
lessen beeldend 14 jaar tot uit huis lessen podium 14 jaar tot uit huis
cultuurdeelname uit huis beeldend
.53***
cultuurdeelname uit huis podium
~
cultuurdeelname uit huis receptief
~
opleidingsniveau
~
beeldende activiteiten vervolgopleiding
~
podiumkunst vervolgopleiding
~
kunstvakopleiding
~
lessen beeldend na uit huis
.15***
lessen podium na uit huis
~
R2
.10
.37
.42
N
832
793
787
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. De cultuurdeelname bij het verlaten van het ouderlijk huis en de huidige cultuurdeelname beperkt zich tot respondenten die het ouderlijk huis verlaten hebben.
72
~ niet significant op .05; * ** *** significant op .05 .01 .001
Bijlage 3b Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie en beoefening van de podiumkunst op drie momenten in de levensloop. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten. podiumkunst beoefening (wel of niet beoefenaar): op 14-jarige
bij verlaten
leeftijd
ouders
POD14
POD20
leeftijd verlaten ouders leeftijd vrouw examenniveau v.o.
huidig POD94
~
~
.05*
.07*
~
.08**
~
-.08*
~
~
~
cultuurdeelnameouders receptief
~
~
~
cultuurdeelnameouders beeldend
~
~
~
.08**
.09**
~
~
~
~
.58***
~
~
cultuurdeelnameouders podium lessen beeldend t/m 14 jaar lessen podium t/m 14 jaar cultuurdeelname14 jaar receptief
~
~
cultuurdeelname14 jaar beeldend
~
~
.23***
.19***
cultuurdeelname14 jaar podium cultuurdeelname receptief v.o.
~
~
cultuurdeelname beeldend v.o
~
~
.10**
~
~
~
.21***
~
cultuurdeelname podium v.o. lessen beeldend 14 jaar tot uit huis lessen podium 14 jaar tot uit huis cultuurdeelname uit huis beeldend
~
cultuurdeelname uit huis podium
.43***
cultuurdeelname uit huis receptief
~
opleidingsniveau
~
beeldende activiteiten vervolgopleiding
~
podiumkunst vervolgopleiding
~
kunstvakopleiding
~
lessen beeldend na uit huis
~
lessen podium na uit huis
.23***
R2
.38
.24
.42
N
833
793
787
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. De cultuurdeelname bij het verlaten van het ouderlijk huis en de huidige cultuurdeelname beperkt zich tot respondenten die het ouderlijk huis verlaten hebben. ~ niet significant op .05; * ** *** significant op .05 .01 .001
73
Bijlage 3c Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie en receptieve cultuurdeelname op drie momenten in de levensloop. Gestandaardiseerde regressie-coëfficiënten. receptieve cultuurdeelname: op 14-jarige
bij verlaten
leeftijd
ouders
leeftijd verlaten ouders
huidig
~
-.06*
leeftijd
~
~
-.06*
vrouw
~
~
~
.10**
.06*
.07*
cultuurdeelname ouders receptief
.34***
.15***
.09**
cultuurdeelname ouders beeldend
~
~
-.07*
cultuurdeelname ouders podium
~
~
~
lessen beeldend t/m 14 jaar
.15***
.07**
~
lessen podium t/m 14 jaar
.13***
~
~
examenniveau v.o.
cultuurdeelname 14 jaar receptief
.48***
~
cultuurdeelname 14 jaar beeldend
~
~
cultuurdeelname 14 jaar podium
~
~
cultuurdeelname receptief v.o
.17***
~
cultuurdeelname beeldend v.o
~
~
cultuurdeelname podium v.o.
~
~
.06*
.06*
~
~
lessen beeldend 14 jaar tot uit huis lessen podium 14 jaar tot uit huis cultuurdeelname uit huis beeldend
~
cultuurdeelname uit huis podium
~
cultuurdeelname uit huis receptief
.51***
opleidingsniveau
.16***
beeldende activiteiten vervolgopleiding
~
podiumkunst vervolgopleiding
~
kunstvakopleiding
.09***
lessen beeldend na uit huis
~
lessen podium na uit huis
.10***
R2
.24
.52
.54
N
830
792
789
Alleen respondenten van wie de ouders geïnterviewd zijn. De cultuurdeelname bij het verlaten van het ouderlijk huis en de huidige cultuurdeelname beperkt zich tot respondenten die het ouderlijk huis verlaten hebben. ~ niet significant op .05; * ** *** significant op .05 .01 .001
74
Katernen Kunsteducatie zijn een uitgave van het LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie.
VORMGEVING Mevis & Van Deursen m.m.v. Jessica Ottersberg ZETWERK Studio Jos Velmans, Utrecht DRUKWERK Van Marken, Delft
Ganzenmarkt 6 Postbus 805 3500 AV Utrecht Telefoon 030-233 23 28 Fax 030-233 40 18
1996.027
Vakblad voor beleidmakers en uitvoerenden die willen weten wat er omgaat in de wereld van de kunst en de educatie.
Kunst & Educatie volgt landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen op de voet. • journalistiek • informatief • kritisch Kunst & Educatie: óók een uitgave van het LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie!
EDUCATIE
Tweemaandelijks tijdschrift voor Kunsteducatie en Amateurkunst
KUNST &
Cultuurnetwerk Nederland is het landelijk expertisecentrum voor de cultuureducatie. Cultuureducatie is de verzamelnaam voor alle vormen van educatie waarbij kunst en cultuur als doel of als middel worden ingezet. De medewerkers van Cultuurnetwerk Nederland verzamelen en verspreiden informatie en kennis over theorie, beleid en praktijk van cultuureducatie in Nederland en het buitenland. Zij maken deze informatie en kennis toegankelijk en toepasbaar voor iedereen die werkt in of voor de cultuureducatie in instellingen voor kunst en cultuur, de amateurkunst, het onderwijs, de centra voor de kunsten en bij de verschillende overheden. Cultuurnetwerk Nederland heeft een studiecentrum met een gespecialiseerde bibliotheek, organiseert studiedagen, debatten, trainingen en congressen, geeft publicaties uit en onderhoudt een uitgebreide internetsite.
Expertisecentrum cultuureducatie Ganzenmarkt 6 _ Postbus 61 _ 3500 AB Utrecht _ T 030 236 12 00 F 030 236 12 90 _ E
[email protected] _ www.cultuurnetwerk.nl