KASTELEN
KASTELEN Multi-disciplinair PROJECT voor GROEP 5-8
1
KASTELEN
Inhoud KASTELEN is een multidisciplinair project voor groep 5-8. KASTELEN is tot stand gekomen door een nauwe samenwerking tussen CultuurPAD stichting de Tiendschuur, de denktank van Dynamiek Scholengroep en HEP Horst. Doelstellingen project KASTELEN - Belangstelling bij de leerlingen wekken voor de geschiedenis van het eigen verleden. (cultureel erfgoed) - Door middel van vertellen , uitbeelden door een acteur leren kinderen zich inleven in een historisch verhaal. - Met behulp van verhalen, beschrijvingen van o.a. “dorpsdeskundigen “ kunnen kinderen zich een beeld vormen van het leven van hun voorouders in en rond de kastelen in hun woonomgeving - Door middel van eigen creatieve uitingen kunnen kinderen zich nog beter inleven in het leven in en rond een Middeleeuws kasteel. Wat leren ze over kastelen? De kinderen weten in welke eeuwen de kastelen ontstonden en belangrijk waren. De kinderen weten hoe kastelen zijn ontstaan. De kinderen weten dat de functie van kastelen vooral bescherming was. De kinderen weten hoe de mensen in en rond het kasteel leefden. De kinderen kunnen verklaren waardoor kasteelheren boeren in hun macht hadden. De kinderen kennen de betekenis van familiewapens in de Middeleeuwen. De kinderen kennen de volgende begrippen: Kasteel, poort ophaalbrug, muren, binnenplaats, toren, gracht, woontoren,donjon, kantelen, kasteelheer, kasteelvrouwe, schildknaap, minstreel grote zaal, horigen , harnas, zwaard , lans,wapenschild, Waterput, stallen, werkplaats
2
KASTELEN Aansluiting bij kerndoelen Het project sluit aan bij de kerndoelen voor het basisonderwijs. Het materiaal kan een deel van de stof van geschiedenismethoden rond het leven in de Middeleeuwen in en rond kastelen vervangen. Kerndoel 56 De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed. Uit de tule leerlijnen: gebouwen, monumenten en objecten in de omgeving die naar het verleden verwijzen, verschillende historische bronnen, (bijv. objecten, literatuur en afbeeldingen) jeugdliteratuur, (historische verhalen,) informatieve teksten over het verleden Kerndoel 51 De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren. Uit de tule leerlijnen:begrippen van tijdsaanduiding: datum, eeuw De tijdbalk als middel om gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen in de tijd te plaatsen; jeugdliteratuur over zaken die in het verleden spelen ;informatieve teksten over het verleden Kerndoel 52 De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van tijdvakken: o.a. monniken en ridders; een kasteel in de Middeleeuwen, het bouwen van een kasteel;wonen in een kasteel ;jacht en toernooien Kerndoel 54 De leerlingen leren beelden, muziek, taal, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren. In de verwerkingsworkshop wordt de opgedane kennis over kastelen omgezet in beeld. kerndoel 55 De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.
3
KASTELEN Kastelen in de buurt verkennen o.l.v. dorpsdeskundigen Na de eerste kennismaking met het thema in en om Huys ter Horst gaan jullie onderzoeken of er kastelen in de buurt van school zijn. Optioneel: zelf in te vullen in je eigen omgeving. Hieronder een overzicht van de mogelijkheden. Misschien is het ook interessant om een dorpsdeskundige uit te nodigen op school om de leerlingen kennis te laten maken met de geschiedenis van de streek.
Kastelen en ruïnes in de omgeving van horst Kasteel Ooijen Adres: Oijenseweg, Broekhuizenvorst Ruïne Kasteel Ter Horst Adres: Bij Kasteellaan 1, 5961 BW Horst Ruïne Het Gebroken Slot Adres: Bij Venloseweg 71 aan de Maas en Everlose beek, 5971 PB Grubbenvorst Kasteel Kaldenbroek Adres: Kaldenbroek, Grubbenvorst Kasteel Broekhuizen Adres: Stokterstraat (op grondgebied van een boerderij), Broekhuizen Huis De Borggraaf Adres: De Borggraaf 1, 5973 NT Grubbenvorst / Lottum Ruïne Geysteren Adres: Aan de Maasheseweg, Wanssum
4
KASTELEN THEMAKATERN KASTELEN Een informatiemap met lessuggesties voor de leerkracht en een leerlingenwerkboek over kastelen. Te gebruiken als verwerking en verdieping.
5
KASTELEN
KASTELEN Voor de leerkracht
.
6
KASTELEN INHOUDSOPGAVE Ter voorbereiding 1.
Over kastelen –algemeen (lessuggestie voor de leerkracht)
2.
Over Huys ter Horst (achtergrondinformatie voor de leerkracht)
Ter verwerking 3.
kastelen in de regio (een overzicht ter informatie voor de leerkracht)
4.
Soorten kastelen (extra informatie / suggestie)
5.
Het leven op en rond een kasteel (uit leerlingenwerkboek)
6.
Belegering van het kasteel (uit leerlingenwerkboek)
7.
Veranderingen (informatie voor de leerkracht)
8.
Interessante websites
Literatuurlijst Bijlagen: Schoolplaat A3 – belegering van een kasteel Groei van een kasteel- 8 x A4
Bij hoofdstuk 4 Bijlage 1: middeleeuwse spellen/ideeën
Bij hoofdstuk 5 Bijlage 2a: lesbrief heraldiek Hep Horst (uit leerlingenwerkboek) Bijlage 2b: opzoekblad voor de leerling Bijlage 3: van kamerling tot koemaagd Bijlage 4: middeleeuwse recepten
7
KASTELEN 1. OVER KASTELEN
LESSUGGESTIE
LES 1 Wat weet je over kastelen? Inleiding Iedereen weet hoe een kasteel eruit ziet. Een kasteel heeft kantelen, torens en dikke muren. Ridders en jonkvrouwen leefden er in grote weelde. Bij oorlogsdreiging trof men meteen voorbereidingen om een belegering of aanval af te kunnen slaan. Kringgesprek Voer een kringgesprek waarbij de leerlingen elkaar vertellen wat zij weten over kastelen. Kennen zij films, videoclips, stripboeken, speelgoed waar kastelen een rol in spelen? Klopt dat beeld met de werkelijkheid? Hoe kom je meer te weten over middeleeuwse kastelen in Limburg? Elke leerling maakt een woordweb met zijn of haar voorstelling van een kasteel (met woord en/of beeld). Welke kastelen heb je ooit bezocht? Waar? Welk kasteel vond je het mooiste? LES 2 Wat is een kasteel? Benodigdheden: Schoolplaat belegering van een kasteel Inleiding Een kasteel is eigenlijk een huis. Een huis dat heel lang geleden gebouwd werd. In ons land staan veel kastelen. Meer dan honderd. Misschien heb je in andere landen ook wel eens kastelen gezien toen je daar op vakantie was. In andere landen staan kastelen soms op een heuvel of op een berg. Het lijkt vreemd om een huis zo hoog op een berg te bouwen. De bewoners moesten soms wel een uur klimmen voor ze thuis waren. Maar een kasteel moest veilig zijn. Soms probeerden vijanden het kasteel te veroveren. Dan moesten de aanvallers ook eerst tegen de berg op klimmen. In ons land zijn bijna geen heuvels. Hier werden de kastelen dikwijls in het water gebouwd. Bijvoorbeeld midden in een meer of in een heel grote vijver. Als er geen water was werd er een gracht om het kasteel gegraven. Over de gracht lag een ophaalbrug. De brug werd omhoog gehaald als de vijand eraan kwam. Ook ’s nachts werd de brug opgehaald. De mensen in het kasteel zaten dan veilig achter de dikke muren. Bespreek wat de leerlingen zien op de plaat. Wat valt op?
8
KASTELEN 2. OVER HUYS TER HORST
ACHTERGRONDINFORMATIE
Veel kastelen zijn in het verleden bij aanvallen vernield of door brand en verwaarlozing helemaal vervallen. Een kasteel dat helemaal kapot is noemen we een ruïne. Ook in Horst staat een ruïne van een kasteel. Het is de ruïne van het “Huys ter Horst”.
Ongeveer duizend jaar geleden begon de tijd van de kastelen. De eigenaar van een kasteel was meestal een ridder. Eerst waren de ridders gewoon soldaten op paarden. Ruiters dus. Als een ridder dapper gevochten had kreeg hij soms als beloning een stuk land van zijn koning. De ridders lieten op hun land een sterk huis bouwen. Eerst werd er een toren gebouwd om in te kunnen wonen: de woontoren. Rond die toren werden palen met spitse punten in de grond geslagen om de vijand tegen te houden. Als de ridder geld genoeg had liet hij dikke stenen muren om zijn woontoren bouwen. Er werd steeds meer gebouwd. Tot er een groot, sterk kasteel stond. Deze oude kastelen noemen we ook wel burchten. Een ander woord is ridder-slot. De mensen die zo’n slot bewoonden noemden het gewoon “het huys”. Zo schreven ze dat in Oud-Nederlands. De ridder was hun meester. Hij werd de “heer” genoemd. De alleroudste burchten waren niet prettig om in te wonen. Zij waren vooral gebouwd voor de veiligheid, niet voor de gezelligheid. Rondom het kasteel woonden boeren. Zij hoorden bij het land van de heer. Zij deden veel werk voor hem. Als er gevaar dreigde, verhuisden de boeren naar het kasteel. Achter de dikke muren waren zij veiliger.
9
KASTELEN Hoe zag een kasteel er uit? Benodigdheden: 8 A4’tjes aan waslijn met ‘groei’ van Huys ter Horst In de klas hangt een schoolplaat met tekeningen waarop je kan zien hoe “Huys ter Horst” langzaam van een kleine boerderij uitgegroeid is tot een groot kasteel. Het eerste kasteel van Horst zal wel, zoals alle kastelen in Noord-Limburg, een kleine boerderij zijn geweest met een palissade van hout eromheen. Een palissade is een omheining van aangepunte houten palen die in de grond geslagen zijn. Misschien is er buitenom nog een droge gracht geweest. Hoe het eerste kasteel van Horst er precies heeft uitgezien is niet bekend. We weten ook niet wanneer het precies werd gebouwd en wie er woonde. Het tweede kasteel van Horst heeft waarschijnlijk al een muur van mergelblokken gehad. Deze muur was gebouwd in de vorm van een vijfhoek. Dat is heel bijzonder, want alle andere kastelen in Noord-Limburg waren vierkant of rond. In de ruïne van het kasteel van Horst kan men de oude muren van de vijfhoek nog zien. De mergelblokken moeten vanuit Zuid-Limburg zijn aangevoerd. Daar werden ze uit de heuvels gezaagd. Ben je wel eens in de grotten van Valkenburg geweest? De bouw van een kasteel
10
KASTELEN
11
KASTELEN
Wie woonden in het “Huys ter Horst”? In 1326 wordt Florken van Der Horst met het “Huys ter Horst” beleend. Dat wil zeggen dat hij van de graaf van Gelder het kasteel van Horst kreeg om er in te wonen. Daarvoor moest hij dan zorgen dat iedereen in Horst zich aan de wetten van de graaf van Gelder hield. Ook moest Florken recht spreken en de belastingen ophalen voor de graaf. Misschien heeft de graaf van Gelder het kasteel van Horst laten bouwen als een sterk steunpunt vlak bij de grens van zijn land die door de Peel liep
12
KASTELEN Op het wapen van Florken van Der Horst staat een klein visje.
In 1345 wordt Jacob van Myrlaer genoemd als Heer van de Heerlijkheid Horst. Horst was een Heerlijkheid omdat er een Heer de baas was. De bouw van de donjon (dat is de vierkante verdedigingstoren met mergelmuren van ongeveer een meter dik) is waarschijnlijk rond deze tijd begonnen. De donjon werd ook gebruikt als woontoren.. Op de ruïne kun je duidelijk de kelder, de keuken en de kamer boven de keuken zien in de ruïne van de donjon.
Wapen van Horst Het wapen van Jacob van Myrlaer werd later het wapen van de Schepenbank van Horst. De Schepenbank was een rechtbank die was samengesteld uit mensen die in het bestuur van de gemeente zaten. Op 14 augustus 1890 werd dit oude wapen van Jacob van Myrlaer het wapen van de gemeente Horst. Rond 1400 wordt er al geschreven over een “Voorburcht” en over “Hof ter Binnen”.
De Voorburcht (op afb. 4 van de reeks) links van het kasteel) was de boerderij die bij het kasteel hoorde. Het waren de stallen en schuren. De Heer van Horst woonde zelf op het kasteel. Binnen de vijfhoek van mergelmuren waren gebouwen komen staan. Er was al een echte gracht rond het kasteel en de Voorburcht. De Hof ter Binnen (op de tekening helemaal vooraan) was niet van de Heer van Horst, maar van de familie van Broekhuizen. Om op zijn kasteel te komen moest de Heer van Horst eerst over de brug en door de poort van de Heer van Broekhuizen. In 1565 kocht Johan I van Wittenhorst de Hof ter Binnen. Vanaf die tijd hoorden Huys (=kasteel) en Hof bij elkaar. Het wapen van de familie van Broekhuizen.
13
KASTELEN Op 31 juli 1523 komt Johan van Wittenhorst op het kasteel van Horst wonen. Tot 1639 blijft de familie van Wittenhorst op het kasteel wonen. De grote grafzerk van Johan van Wittenhorst en van zijn vrouw Josina van Wees is in de Lambertuskerk in de muur ingemetseld. Johan staat er op met een harnas aan. In 1579 wordt het Huys ter Horst door rondzwervende soldaten geplunderd. Vooral de oostzijde (naar het bos toe) werd zwaar beschadigd. Om het kasteel daarna beter te kunnen beschermen werden buiten de muren twee sterke torens gebouwd, een vierkante en een ronde. Door een onderaards gangetje kon men in die torens komen. De twee gangetjes zijn op de ruïne nog te zien. Het wapen van de familie van Wittenhorst was van goud (=geel) met twee brede, rode dwarsstrepen. Al die wapens vind je terug op de muziekkiosk op het Wilhelminaplein.
In 1660 kocht Willem Vincent van Wittenhorst het “Huys ter Horst”. Hij liet het kasteel in 4 jaar tijd groter maken en helemaal verbouwen tot een woonslot. De architect heette Christoffel Verhoff. Hij was landmeter van beroep. Christoffel woonde in Breda. Peter aen’t Heck, Hendrick Adriaenen, Tobias van Woeringen en Klaas Ruels met zijn zoon Peter hebben aan het kasteel gewerkt. Toen in 1664 alles klaar was stond er een heel groot, deftig kasteel met ernaast een mooie voorburcht. Willem Vincent liet een grote wapensteen kappen en boven de voordeur inmetselen. In 1673 werd een zoontje geboren dat Johan werd genoemd. Hiervoor liet Willem Vincent een nog veel grotere wapensteen kappen die boven de deur op het binnenplein werd ingemetseld. Deze twee grote wapenstenen zijn nu in de oudheidkamer van Horst te zien. Wat was er allemaal te zien op het kasteel? Tussen de Hof ter Binnen en de gracht om het kasteel lag de voorhof. Op de Voorburcht was een kamer voor het personeel, een kleine timmermanswerkplaats en een bierbrouwerij. Ook waren er stallen voor varkens en koeien en een koetshuis voor de rijtuigen van de Heer van Horst. Op het kasteel zelf was naast de donjon een kleine kapel waar de kapelaan de mis deed. Daarnaast stond een vierkante toren met onderin een “diefput” (= gevangenis). In de andere vleugel was de “witte kamer” en een kinderkamer.. Ook was er een boudoir (= een kamer voor de dames). In de ronde toren had Willem Vincent van Wittenhorst zijn werkkamer. Naast de grote zaal lag de salon met daaronder de keuken. Op de voorhof lag ook nog de Tiendschuur. Daarin werden de “Tienden” (= belasting in de vorm van graan, stro enz.) opgeslagen. De tiendschuur heet nu kasteelboerderij. Dit is de kasteelboerderij waar jullie met de klas geweest zijn. Achter de tiendschuur is nog een stukje van de buitengracht te zien.
14
KASTELEN
De ridderzaal in Kasteelboerderij Ter Horst
In 1738 stierf Maria van Wittenhorst, de dochter van Willem Vincent. Zij was de laatste van de familie van Wittenhorst. De familie von Fürstenberg uit Duitsland erfde alles. Tot 1827 bleef deze familie op het kasteel wonen. Toen stierf baron Frans Clemens von Fürstenberg. In Horst werd hij spottend “De gekke graaf” genoemd omdat hij zich erg vreemd gedroeg. Zijn dochter Carlotte was getrouwd met de graaf van Westerholt. Zij erfde het kasteel, maar omdat het slecht was onderhouden was het niet meer bewoonbaar. In 1840 werd het “Huys ter Horst” afgebroken.
15
KASTELEN
In 1920 brandde de Hof ter Binnen af. Met de resten werd een woonhuis aan de Tiendschuur gebouwd. Ga maar eens kijken. Dan kun je het verschil tussen het woonhuis en de vroegere tiendschuur heel goed zien. Na de Tweede Wereldoorlog in 1945 nam de Nederlandse regering alle bezittingen van Duitsers in Nederland in beslag. Ook het kasteel van Horst hoorde daarbij. In 1962 kwam de ruïne in het bezit van de Gemeente Horst. Van 1969 tot 1976 werden opgravingen gedaan op de ruïne. Veel vondsten die toen gedaan zijn, zijn tentoongesteld in de Oudheidkamer van Horst. Ook staat er een grote maquette (= het kasteel in het klein nagebouwd) van het “Huys ter Horst”.
16
KASTELEN 3. KASTELEN IN DE REGIO
INFORMATIE
Idee: Breng een bezoek aan een van de kastelen of ruïnes in de omgeving. Kasteel Ooijen Adres: Oijenseweg, Broekhuizenvorst Het omgrachte vierkante kasteel wordt sinds 1650 vaak verbouwd. Het complex bevat een aantal dienstgebouwen met voor deze streek kenmerkende klokgevels. Ruïne Kasteel Ter Horst Adres: Bij Kasteellaan 1, 5961 BW Horst De bouw van dit vierkant omgracht kasteel is begonnen in het jaar 1300. Sinds 1840 raakte het in verval. Nu zijn alleen nog de keldergewelven en torengrafmenten van de hoofdburcht, een poort en de tiendschuur over. Ruïne Het Gebroken Slot Adres: Bij Venloseweg 71 aan de Maas en Everlose beek, 5971 PB Grubbenvorst Omstreeks het jaar 1300 werd deze versterking van de heer van Grebben (Grubbenvorst) gebouwd op een kunstmatig aangelegde heuvel aan de Maas. Het kasteel werd herhaaldelijk belegerd en waarschijnlijk in 1586 door de hertog van Parma verwoest. Kasteel Kaldenbroek Adres: Kaldenbroek, Grubbenvorst Van dit kasteel tussen Grubbenvorst en Lottum resteren grachten en een rechthoekige woning uit de 17e eeuw. Kasteel Broekhuizen Adres: Stokterstraat (op grondgebied van een boerderij), Broekhuizen Dit kasteel werd in de Tweede Wereldoorlog verwoest, waardoor alleen resten van de toren bewaard zijn gebleven. Het complex is niet toegankelijk. Huis De Borggraaf Adres: De Borggraaf 1, 5973 NT Grubbenvorst / Lottum Omgracht renaissance kasteeltje te Lottum dat tot de meest charmante 16e eeuwse adellijke huizen van Limburg wordt gerekend. Ruïne Geysteren Adres: Aan de Maasheseweg, Wanssum Kasteel Geijsteren is een kasteelruïne daterend uit begin 1200, die de komende jaren gerestaureerd wordt met ongeveer 1 miljoen euro aan subsidie.
17
KASTELEN 4. Soorten kastelen
LESSUGGESTIE
Leerdoelen * De leerlingen kunnen globaal verschillende kasteeltypen en een ontwikkeling van een kasteel aangeven. Geen enkel kasteel is hetzelfde. De ligging verschilde sterk en elke periode heeft zijn eigen kenmerken. We kennen mottekastelen gebouwd op kunstmatige heuvels, woontorens en vierkante, ronde of veelhoekige kastelen. De meeste kastelen hadden een gracht, gevuld met water. Hoogteburchten komen alleen in het Zuid-Limburgse heuvelland voor. Een kasteel was nooit af. Men bleef er aan verbouwen zodat het er telkens weer anders uitzag. Ook de omgeving van de kastelen veranderde doordat men er wallen en grachten aanlegde. De dikte van de muren, de hoogte van de motte en de breedte van de gracht, waren belangrijk voor de bescherming.
Ook heel belangrijk was de plaats, waar het kasteel werd gebouwd. Het kasteel moest op een strategische plek liggen. Dat betekende dat het kasteel als het maar een beetje mogelijk was, op een goed verdedigbare plaats moest liggen. Dus bijvoorbeeld op een hoogte of in het water. Kastelen liggen vaak ook aan belangrijke handelsroutes. Bij een weg of een rivier.
18
KASTELEN Kasteeltypen Woonfunctie en militaire functie bepaalden de bouwkundige ontwikkeling van het middeleeuwse kasteel. Het mottekasteel was een toren op een kunstmatige heuvel. Het werd gebouwd om het land onder controle te krijgen. De lagere adel bouwde vooral woontorens; de hogere adel vanaf de dertiende eeuw burchten. Woontoren en zaal vormen het hoofdgebouw in een rond, veelhoekig of vierkant kasteel. De alleenstaande woontoren De enkele woontoren is een klein soort kasteel. In de Middeleeuwen bouwden ze veel van zulke woontorens. Heren, die niet genoeg geld hadden om in één keer een groot kasteel te laten bouwen, konden wel een woontoren laten neerzetten. Ook waren er heren die zo’n toren lieten bouwen om aan iedereen te laten zien hoe rijk of belangrijk zij wel waren. Vaak hadden ze dan nog een ander kasteel. Vergeet ook niet dat het hebben van een kasteel, ook al is het ‘maar’ een woontoren, heel belangrijk was voor het ‘uitoefenen van je macht’. Pas als je zo’n gebouw had, kreeg je respect van de mensen. Ze hadden ontzag voor je of waren bang voor je. Vanuit je woontoren kon je anderen aanvallen en kon je je verdedigen. Als de kasteelheer genoeg geld had, kon hij zijn kasteel laten uitbreiden. Ze bouwden dan later nog gebouwen tegen de toren aan. Zo kon de woontoren toch nog een groot kasteel worden. Soms kwam er voor iedere zoon een eigen toren. Rond 1350 werden kastelen steeds prettiger om in te wonen. Er kwam een echte keuken en ze werden gezellig ingericht. Ook kwamen er steeds meer kamers.
Idee:
organiseer een middeleeuwse spellendag op school (bron: bijlage 1)
19
KASTELEN 5. Het leven op en rond een kasteel UIT LEERLINGENWERKBOEK Leerdoelen * de leerlingen weten hoe mensen op een kasteel leefden en wie er zoal in en om een kasteel leefden * de leerlingen kunnen globaal aangeven hoe men op een kasteel woonde. * Ze kunnen het wonen op een kasteel vergelijken met het wonen in de huidige tijd. * De leerlingen kunnen globaal de gebruiken rondom jacht, voedselbereiding en tafelmanieren op een kasteel aangeven. Bron: leerlingenboek Methode Bij de tijd (groep 5) In deze les leer je hoe mensen in een kasteel leefden. Ook kom je iets te weten over het leven van de boeren die rond een kasteel woonden.
In een kasteel woonden mensen veilig. Vijanden konden er moeilijk binnenkomen. Maar het was geen prettige woning. In de vensters zat geen glas. Bij slecht weer moesten de luiken dicht. Het was dan donker, vochtig en koud in het kasteel. Alleen in de grote zaal en in de keuken brandde een vuur. Om het warmer te hebben, strooiden de mensen het stro op de vloer. Aan de wanden hingen ze tapijten. ’s Avonds na het werk was er niet veel te doen.
20
KASTELEN De mensen gingen slapen als het donker werd. Alleen de kasteelheer en zijn vrouw sliepen in een bed. De andere bewoners sliepen op de grond. Dat was hard en koud. Ook hadden ze veel last van vlooien en luizen. Hygiëne is iets van onze, moderne tijd. Stromend water kende men uiteraard op een kasteel niet. Het was al heel luxe als er een nis was met daarin een hangend watervat en wasbekken. Scheerattributen zijn nauwelijks teruggevonden, terwijl deze er toch waren. Tot aan het begin van de zestiende eeuw waren mannen namelijk gladgeschoren. In vrijwel alle kamers van een kasteel was minimaal één bed aanwezig. Met de term bedde werd soms alleen het matras bedoeld en niet de houten ombouw: de koets of stede. Voor het opbergen van servies, kleding en ander kleiner huisraad, kende men aanvankelijk alleen kisten. Het dressoir is een schakel in de ontwikkeling van kist naar kast. In feite is het niet meer dan een kist op poten. Het dagelijkse leven op een kasteel Het gewone leven in een kasteel was rustig, zelfs een beetje saai. Men stond vroeg op. De kasteelheer ging met zijn mannen praten over de zaken van het land. Hij zorgde er voor dat het werk goed gedaan werd. ’s Avonds ging men heel vroeg naar bed. Een enkele keer kwam er bezoek. Of er kwam een rondtrekkende zanger langs, een minstreel. De minstreel vertelde verhalen en zong liederen. Hij reisde erg veel. Onderweg hoorde hij allerlei nieuwtjes. Dat nieuws vertelde hij in de kastelen. De bewoners waren erg blij als een minstreel kwam. Van hem hoorden ze of er ergens iets belangrijks was gebeurd. De kinderen vonden het prachtig als er een goochelaar kwam, of een clown die vroeger potsemaker werd genoemd. Een ridder ging veel op jacht, want dan kwam er vlees op tafel. Om te oefenen deed de ridder ook soms mee aan een steekspel of een toernooi. De ridders moesten dan proberen om elkaar met lange lansen van het paard te stoten. Een lans is een soort speer. Een kasteelvrouw hield toezicht op de dienstboden. Ze lette op het werk in de keuken. Als haar man weg was moest zij voor alles zorgen. En ridders waren soms erg lang van huisweg. Ze gingen op reis of ze vochten mee in een oorlog ergens ver weg. En de kinderen van de heer? Als ze nog klein waren speelden ze balspelletjes, verstoppertje, krijgertje en blindemannetje. Ze hadden poppen, soldaatjes en houten paarden. Meisjes van zeven jaar moesten leren spinnen, weven en naaien. Later moesten zij toezicht houden op de dienstmeisjes. Een jongen werd bediende op een ander kasteel in de buurt. Hij was dan een page. Als een page veertien of vijftien jaar was werd hij schildknaap. Hij leerde dan met wapens omgaan en paardrijden. Ook moest hij bedienen aan tafel en wijn inschenken. Als hij twintig werd kreeg hij zijn eigen wapens. Dan was zijn leertijd voorbij. Over de kinderen van de eenvoudige boeren is niet veel te vertellen. Zij zullen hun ouders wel geholpen hebben op het land. De boeren waren erg arm. Scholen bestonden niet.
21
KASTELEN Familiewapen Het kasteel vormde het decor van de adellijke levensstijl. Je was van adel door geboorte. Kapitaalkrachtige elites uit de stad probeerden de adellijke leefgewoontes te imiteren. Dat lukte tot op zekere hoogte. Maar met het familiewapen kon de adel zich onderscheiden. Het was hèt symbool van de eeuwenoude familietraditie en werd afgebeeld op serviezen, stoffen en sieraden. Behalve in glas-in-lood vensters, op beddengoed, op zitkussens en op wandtapijten kon ook de schouw versierd worden met familiewapens.
Idee:
ontwerp een familiewapen voor je eigen familie (bijlage 2a - lesbrief heraldiek Hep Horst en bijlage 2b –opzoekblad 1)
Af en toe kwam er een minstreel op bezoek. De kasteelbewoners kwamen dan ’s avonds naar de grote zaal om te luisteren naar zijn verhalen en liedjes. Soms deed hij goocheltrucs en andere kunsten. De minstreel vertelde ook nieuws door. Na een paar dagen ging hij weer verder, op weg naar een ander kasteel. 1. Wat deden de mensen om het wonen in een kasteel zo aangenaam mogelijk te maken? 2. Waarom waren de kasteelbewoners zo blij met het bezoek van een minstreel? Kleding Kleurrijke riddertoernooien waren belangrijke evenementen waar je gezien moest worden. Of de kleding praktisch was, werd bijzaak. De veertiende en vijftiende eeuw is de tijd van de eerste kledingvoorschriften. Frankrijk dicteerde de mode. In de 16de eeuw werd het modebeeld bepaald door afwisselend Duitse, Italiaanse en Spaanse invloeden. In het modebeeld veranderden broeken, mouwen, snorren en baarden continu. Idee:
Je gaat naar een riddertoernooi. Ontwerp je eigen kleding.
De kasteelheer en zijn gezin hadden kleurige kleding met wijde mouwen. De kasteelvrouwen droegen lange kleren tot op de grond en meestal een mutsje. Dit was ook tegen de kou, want kastelen waren dikwijls vochtig en kil. De man droeg een lange “jurk”, de tuniek. Als hij moest gaan vechten trok hij een tuniek aan van allemaal ijzeren ringetjes. Dat was een maliënkolder. Hij zetten een helm op, die wel drie kilo kon wegen. Hij had een slagzwaard, een lans en een schild.. pas veel later droegen de ridders een harnas. Dat was een pak van dunne, ijzeren platen. Boeren en mensen in de dorpen droegen eenvoudige bruine of grijze kleren.
22
KASTELEN De kasteelheer De kasteelheer zorgde ervoor dat iedereen zijn werk deed. Hij was ook een soort rechter. Als er ruzie was, maakte hij daar een eind aan. Hij kon mensen straffen als ze iets verkeerd gedaan hadden. De vrouwe De vrouwe zorgde voor het huishouden. Ze deed het werk niet zelf. Daar waren dienstmeisjes en koks voor. De vrouwe verzorgde de kleine kinderen. Ze leerde haar dochters voor het huishouden te zorgen. Als ze tijd had, zat ze te handwerken of ze ging mee op jacht. Bij de jacht gebruikte men soms een getrainde valk. Als de valk een prooi gevangen had, bracht hij die terug bij de jagers. Vlees, granen, groenten, fruit, vis of wild van het eigen domein werden in de kasteelkeuken bereid. Het basis eten bestond uit vlees, kip of vis en een brij van graan, vooral rogge en het duurdere tarwe. Wild werd af en toe geserveerd. Het personeel In het kasteel werkten veel mensen. Er waren dienstmeisjes, wachters, koks en een smid. Die mensen hadden allemaal eten en kleren nodig. Daar moesten de boeren uit het dorp voor zorgen. In ruil daarvoor kregen ze bescherming als er gevaar dreigde. De boeren hadden niet altijd zin om voor de kasteelheer te werken. Ze werkten liever op hun eigen boerderij. De heer moest ze soms dwingen om voor hem te werken. Wie niet deed wat de heer wilde, werd streng gestraft. Sommige mensen wilden graag verhuizen. Dat mocht niet van de heer. Als ze vluchtten, haalde hij ze terug. Want zonder horigen zouden de mensen in het kasteel niets te eten hebben. De boeren hoorden bij de heer en het kasteel. Daarom heetten ze horigen. 3. Waarom werkten de horigen voor de kasteelheer? 4. Waarom verbood de kasteelheer de horigen om ergens anders te gaan wonen? Idee voor de leerkracht:
Speel een rollenspel met je groep. Bron: bijlage 3: Van kamerling tot koemaagd Wie woonden er in en om het kasteel?
23
KASTELEN Het leven in het dorp De horigen woonden in eenvoudige huizen. Ze waren gemaakt van hout, riet en klei. Bij storm of onweer ging zo’n huis snel kapot. In de woonruimte brandde bijna altijd een vuur. Daar werd het eten op gekookt. De rook ging door een gast in het dak naar buiten. Er was geen schoorsteen. Daarom hing er binnen vaak een benauwde rooklucht. Mensen en dieren woonden in dezelfde ruimte. Soms mislukte de oogst. Er was dan te weinig voedsel. De horigen leden honger. Daardoor werden ze ziek of gingen dood. Ook voor het vee was er dan te weinig voedsel. Veel dieren moesten geslacht worden. In het jaar daarna was er dan te weinig melk en mest. 5. Waar zou je liever wonen: in een kasteel of in een boerderij van een horige? Waarom? Eten en koken Eten kon niet lang worden bewaard. Dan zou het bederven. Men moest er voor zorgen dat er steeds genoeg eten was. Het brood bakte men zelf. Het vlees kwam vooral van de dieren waarop werd gejaagd, zoals herten en hazen. Aardappels waren er nog niet. Groente en fruit vond men niet zo belangrijk. Wel kende men sla, bieten, knollen, erwten, kaas en vis. Aan tafel werd bier en landwijn gedronken. De kinderen kregen melk met water. In de middeleeuwse keuken werden vier kookmethoden toegepast. Braden, koken, stoven en bakken. In elke kasteelkeuken waren roosters en spitten om vlees te braden. Het spit draaide op twee standaarden en stond op grotere afstand van het vuur dan het rooster. Het afdruipend vet ving men op in een spitschotel of vetvanger. Braadpannen werden op een drievoet of treeft in het vuur gezet. Groente of vlees koken in water was de eenvoudigste en meest toegepaste manier van voedselbereiding. Bij het stoven werd minder water aan de kook gebracht. Het bakken gebeurde in een oven. Soms in de keuken, maar vaak ook in een apart bakhuis. In deze streek at men vooral rundvlees. Vaak werd ook schapenvlees of lamsvlees bereid. Spek en reuzel kwamen van het varken. Gevogelte, vooral kip, stond bijna wekelijks op het menu. Er werd niets weggegooid en van al deze dieren werden ook die delen verwerkt die wij nu tot slachtafval of hondenvoer zouden rekenen. Wat dat betreft geven de receptenboeken ons tal van praktische aanwijzingen. Zo voegde men varkensoren en varkenspoten in zure zult en hoofdkaas toe. Uit botten werd het merg geklopt, dat als vet in pasteien werd gebruikt.
24
KASTELEN Aan tafel Bij bijzondere gelegenheden dekte men een grote lange tafel met damasten tafellakens en servetten, tinnen borden en kannen, zilveren lepels, schotels, zoutvaten en drinkbekers. Messen brachten de gasten meestal zelf mee. Houten en aardewerken servies was beduidend goedkoper en had dus ook minder status. Idee voor de leerkracht: organiseer een middeleeuws diner op school. Laat de leerlingen recepten verzinnen of zoeken. (zie bijlage 4: middeleeuwse recepten)
25
KASTELEN 6. Belegering van het kasteel UIT LEERLINGENWERKBOEK Een verhaal uit de tijd van monniken en ridders (door Frans van Baal) Leerdoelen * De leerlingen kunnen globaal aangeven welke bepantsering en wapens tijdens de oorlog gebruikt werden. Tevens kunnen ze ze zich enigszins een beeld vormen van een belegering van een kasteel. Bron: leerlingenboek Methode Bij de tijd (groep 5)
Het dorp van Henric wordt aangevallen door rovers. De boeren vluchten naar het kasteel.
‘Een ruiter! Er komt een ruiter aan!’ Henric vergeet bijna dat hij op het dak van de toren zit. Hij kan zich nog niet vastgrijpen. De mensen op de binnenplaats kijken op van hun werk. Vragend kijken ze naar boven. ‘Er komt een ruiter aan!’ Henric laat zich van het dak glijden. Hij gaat ze vertellen wat hij heeft gezien. En hij is natuurlijk benieuwd wat de ruiter te vertellen heeft. De dakpannen kan hij later nog wel vastmaken. De ruiter galoppeert over de brug. Hij stopt op de binnenplaats. Hij is buiten adem. ‘Rovers’, schreeuwt hij. ‘Wel twintig. Aan de overkant van de rivier. Huizen in brand. Ze komen hierheen. Waar is heer Robert?’
26
KASTELEN
Heer Robert hoeft niet lang na te denken. ‘Mannen’, roept hij, ‘iedereen uit het dorp moet naar het kasteel komen. Neem zoveel mogelijk voedsel mee. Voor jullie vee is plaats in de stallen.’ De mannen en jongens rennen het kasteel uit. Naar hun huizen in het dorp. Alle waardevolle spullen worden op ossenwagens geladen. Henric en zijn vader slepen met zakken graan. Moeder doet de kippen in een mand. Trude, de zus van Henric, rent weg om de koe op te halen. Die graast buiten het dorp. Honden rennen blaffend tussen de mensen door. Kinderen lopen achter geiten, schapen en varkens aan. Moeders dagen huilende baby’s. 1. Wat nemen de mensen mee naar het kasteel? Waarom juist die dingen? Hoe vervoeren ze de spullen? In een lange stoet haasten de mensen zich naar het kasteel. De ossenkar van Henrics vader is volgeladen. Moeder zit bovenop de spullen. Naast haar staat de mand met de kippen. Achter de wagen sleurt Trude de koe vooruit. Het gaat niet gemakkelijk. Het is heel warm geworden. Het stof van de zandweg plakt op haar gezicht. In de verte komen donkere wolken langzaam dichterbij. Henric probeert de geiten bij elkaar te houden. Hij is bang dat ze niet op tijd in het kasteel zijn. Bij de ophaalbrug gaat het mis. De kar bonkt op het hout. Een wiel hangt scheef. De mand met kippen valt naar beneden. Op de kop van de koe. Loeiend rukt ze zich los. Tussen de geiten door rent ze weg. Terug naar het dorp. Henric bedenkt zich geen moment. Hun koe! Die kunnen ze niet missen! Hij laat de geiten in de steek en rent achter de koe aan. De hele stoet staat nu stil op de brug. Niemand kan meer voor- of achteruit. De poortwachters slepen de kapotte ossenwagen het kasteel binnen. Pas als iedereen binnen is, merkt vader dat Henric er niet meer bij is. ‘Hij is achter de koe aan, ‘ huilt moeder. ‘Ik kon hem niet meer tegenhouden.’ 2. Waarom wil Henric de koe zo graag redden?
27
KASTELEN
Vanaf de muren van het kasteel klinkt geschreeuw. ‘De rovers zijn al overgestoken! Ze komen zo deze kant op.’ Heer Robert deelt wapens uit. De boeren gaan ermee naar de muren. ‘Sluit de poort en haal de brug op,’ roept heer Robert. Henrics vader klimt op de muur. ‘Nee, nee!’ roept hij naar heer Robert. ‘Henric is naar het dorp gegaan om onze koe op te halen. En hij is nog niet terug!’ Angstig kijken de mensen naar hun heer. Zou hij wachten tot Henric terug is? Of laat hij toch de poort en de brug sluiten? ‘Wacht nog even’, roept heer Robert. ‘De rovers zijn er nog niet. We wachten tot Henric terug is.’ Gespannen kijken de mensen over de muur. Van links komen de rovers. Van rechts zien ze Henric aankomen. Aan die kant zijn ook de onweerswolken goed te zien. Het dondert al in de verte. De koe loeit angstig. Zal Henric nog op tijd terug zijn? Vader rent door de poort naar buiten om Henric te helpen. Twee andere boeren volgen hem. Met zijn vieren zijn ze sterker dan de koe. Langzaam komen ze vooruit. De rovers komen nu snel dichterbij. Loeiend komt de koe over de brug. ‘Haal op!’, roept heer Robert. ‘Sluit de poort!’ De rovers sporen hun paarden aan. Misschien lukt het nog om binnen te komen. Met een ratelend geluid gaat de brug langzaam omhoog. 3. Heer Robert staat voor een moeilijke keus. Hoezo? Gelukkig is de brug al te ver omhoog. De rovers zijn te laat! Woedend schreeuwen ze naar de mensen die op de muur staan. Dan barst de onweer los. Keihard slaat de regen neer. De rovers worden kletsnat. Ze zullen moeten schuilen. De mensen in het kasteel zijn veilig. En Henric? Die ligt uit te rusten in het stro… naast zijn koe.
28
KASTELEN HELP! Een belegering! Als de kasteelheer ruzie met iemand anders kreeg, dan kon zijn kasteel belegerd worden. De heer moest dan al zijn mannen, wapens en voedsel op de hoofdburcht verzamelen. Daarna trokken ze de ophaalbrug op en wachtten ze af. De vijand omsingelde het kasteel. Hij sloot het van de buitenwereld af. Hierdoor hadden de kasteelbewoners geen voedsel en water meer. Dorstig en uitgehongerd moesten ze zich dan wel overgeven. Voor de aanvallers kon een belegering niet al te lang duren. Dit kwam doordat de gewone soldaten meestal boeren waren. Zij moesten hun heer volgen als die oorlog wilde voeren. Zij werden hiervoor bijna nooit betaald. En eigenlijk moesten ze, of wilden ze, op hun land werken. Als de aanval geen succes was, of heel lang duurde, gingen ze gewoon weg. Zeker, als er nog geoogst moest worden. Oorlog werd er alleen in de lente en zomer (en als het niet anders kon in de herfst) gevoerd. Je had dan niet zo’n last van slecht en koud weer en de dagen waren langer. Bovendien konden de aanvallers dan meer eten te pakken krijgen. Als een kasteel dan tenslotte toch werd ingenomen, kwamen de verdedigers er soms levend vanaf. Het kasteel en de bezittingen werden dan ingepikt. Maar vaak werd het kasteel afgebroken of in brand gestoken. De vijand kon beloven (op zijn woord van riddereer) dat hij de verdedigers zelf niets zou doen. Ze mochten dan als vrije mensen weggaan. Maar meestal werden ze gevangen genomen (handig voor losgeld) of gedood. Idee: maak een tekening waarop de belegering van een kasteel te zien is. In de Middeleeuwen nam de bevolking toe. Steeds grotere economische reserves kwamen in handen van een kleine groep lokale machthebbers. Dit leidde tot spanningen die zich ontlaadden in oorlogen. Kastelen zijn een symbool voor de toenemende agressie in de middeleeuwse samenleving. Met name het motte-kasteel werd belangrijk omdat het snel en goedkoop kon worden gebouwd. Bij een verrassingsaanval hield het meestal stand. De oorlogsvoering bestond vooral uit belegeringen, waarbij het devies verwoest eerst het land en dan het kasteel belangrijk was. De tactiek van de belegering veranderde niet sterk met de introductie van het vuurgeschut. Kanonnen werden op dezelfde wijze ingezet als de werp- en schietmachines. Bepantsering en handwapens De bepantsering bestond tot in de dertiende eeuw voornamelijk uit maliën, helm en schild. Steeds meer harnasonderdelen zoals scheenbeschermers en armstukken werden in de loop van de tijd vervangen door ijzeren platen. Rond 1300 ontstond zo het ijzeren harnas. Tot de handwapens kunnen we zwaard, lans, strijdhamer, strijdbijl en strijdknots rekenen. Met uitzondering van de lans waren het allemaal slagwapens die vooral door een ridder te paard werden gehanteerd. Het voetvolk vocht met stokwapens zoals hellebaard en spies. De hellebaard werd gebruikt om ruiters van het paard te trekken en hun bepantsering te doorboren. Belegeringswapens Bij belegeringen waren lange afstandswapens van belang. Ze werden gebruikt door belegeraar én belegerden. De zware werp- en schietmachines waren vaak van GrieksRomeinse oorsprong. Er zijn drie typen belegeringswapens. De ballista was een grote kruisboog, waarvan de pijlen op menselijke doelen werden gericht. De blijde of trabucium werd ingezet om muren te slechten. De blijde was een middeleeuwse vinding en werkte met een contra-gewicht. Bij de mange of lepelblijde werd het projectiel gelanceerd met torsiekracht. De daarbij gebruikte touwen bleven in het vochtig klimaat niet lang goed functioneren. Experimenten hebben aangetoond dat met de lepelblijde alleen lichte voorwerpen over zo'n 75 tot 100
29
KASTELEN meter konden worden gekatapulteerd. Het waren brandende tonnen gevuld met een explosief mengsel of rottende kadavers, waarmee men dood en verderf zaaide. Idee:
maak je eigen blijde
Voorbeeld van een blijde Maak je eigen blijde of katapult 1 Neem een doos, bijvoorbeeld een leeg melkpak. Snij de bovenkant van de doos tot je deze vorm overhoudt. Maak ronde gaten in de zijkanten en een gat onderaan de achterzijde.
2 Steek een elastiekje door dit gat en maak het aan de buitenzijde vast met een stukje hout, of lucifer. Steek een lang potlood door de beide gaten in de zijwanden. 3 Snij een bakje van een luciferdoosje in tweeën en plak hierop een ander potlood. Trek het elastiekje achter het eerste potlood langs en steek het tweede er doorheen. Vouw de voorzijde van het pak naar beneden en plak deze vast. 4 Leg een propje papier in het bakje, duw dit naar beneden en laat los. Voltreffer! Bogen Er waren drie boogtypen in gebruik: de langboog, kruisboog en reflexboog. Vooral de Oosterse reflexboog en de kruisboog waren gevoelig voor weersinvloeden. Het deel dat de spankracht leverde bestond, namelijk uit verschillende soorten hout en been. De boog kwam niet voor in het arsenaal van een ridder. Hij was moeilijk hanteerbaar te paard. Bovendien ging het doden over een lange afstand tegen de ridderethiek in. Elke boog had zijn eigen voordelen. De langboog van taxushout had een bereik van ongeveer honderd meter. Hij was vooral belangrijk door de hoge vuursnelheid: zo'n zes tot twaalf pijlen per minuut. Met de kruisboog kon een geoefende schutter twee pijlen per minuut afschieten die een hoge trefzekerheid hadden. Vuurwapens Het buskruit was in Europa in de dertiende eeuw bekend. De eerste vuurwapens waren onveilig en riskant in het gebruik. Er waren twee categorieën vuurwapens: de handwapens
30
KASTELEN of loodbussen en het geschut of steenbussen. Het kaliber van de loodbussen was aanvankelijk maximaal 3 cm. Het kaliber van de smeedijzeren steenbussen kon variëren van 10 tot 80 cm en van anderhalve kg. tot 700 kg. Het bereik bedroeg ongeveer 450 tot 600 m. Het in stelling brengen en het laden van de steenbussen, die tussen de 150 en 5.000 kg. zwaar waren, was zo arbeidsintensief dat één tot twee schoten per dag het maximum was.
31
KASTELEN 7. Veranderingen
LESSUGGESTIE
De kastelen zijn niet altijd somber en ongezellig gebleven. Tussen 1100 en 1300 gingen veel ridders op kruistocht naar verre landen. Daar zagen ze mooie kastelen en gezellige dingen. Ze brachten wandkleden mee naar huis en hingen ze aan de kale muren. In de ridderzaal legden ze kussens en kleden op de grond. Ze lieten mooie meubels maken en betere bedden. Ze kochten houten of tinnen borden en lepels. De hoofdburcht kreeg meer kamers. Het kasteel werd een stuk gezelliger. Ook de kleding veranderde. Kasteelvrouwen droegen kleren van zijden stoffen met gouddraad versierd. Kasteelheren kochten mooie, wijde mantels. De ridders werden iets minder ruw. Ze werden beleefder tegen dames. Ridders leerden dat je een gevallen vijand ook overeind kunt helpen. Bij het kasteel kwamen bloembedden en kruidentuinen. Kruiden maakten het eten lekkerder. De vrouwen namen muzieklessen. Hun zoons leerden niet alleen vechten, maar ook goede manieren. Omstreeks 1500 komt er een einde aan de kastelentijd. Kastelen werden minder belangrijk voor de verdediging. Er kwamen namelijk echte kanonnen. Zelfs de dikste muren waren niet meer veilig. De harnassen werden te zwaar en te onhandig. Als een ridder van zijn paard viel was hij verloren. Dikwijls werd hij verslagen door een gewone soldaat met een lange speer. De kastelentijd was voorbij. Er kwamen steeds meer gewone huizen. Die huizen stonden in steden. Steden werden veel belangrijker dan kastelen. Wat is er overgebleven van de kastelen?
Van het “Huys ter Horst” is alleen nog een ruïne is overgebleven. Andere kastelen zijn steeds weer veranderd en verbouwd. Sommige kastelen werden later helemaal opnieuw gebouwd. In ons land zijn nog steeds stukken muur en torens te vinden van 700 jaar oud. Sommige kastelen zijn niet erg oud. Ze zien er wel kasteelachtig uit, maar eigenlijk zijn het landhuizen. Dikwijls ligt er een stuk bos of een park omheen. Zo’n landhuis staat meestal op dezelfde plaats waar vroeger een echt kasteel stond. Veel kastelen worden niet meer bewoond. Zij worden gebruikt als museum, als gemeentehuis, als hotel of als school. Je kunt een aantal kastelen nog van binnen bekijken. Er zijn veel verenigingen die voor kastelen zorgen. De ruïnes worden zoveel mogelijk onderhouden.
32
KASTELEN Heel bekende kastelen zijn het Muiderslot en slot Loevestein. In Zuid Limburg staat kasteel Hoensbroek. Het is het grootste kasteel van Nederland. Ook dat kasteel kun je van binnen bekijken. In verschillende musea, zoals de Oudheidkamer in Horst en in het Limburgs Museum in Venlo zijn dingen te zien die zijn gevonden bij opgravingen op kasteelruïnes. Zeker de moeite waard om eens te gaan kijken.
Luchtfoto van kasteel Hoensbroek
33
KASTELEN 8. INTERESSANTE LINKS Lessen en andere ideeen: http://www.verkleedkistvanoma.nl/Welkomstpagina.htm http://www.jufjanneke.nl/Project%20Ridders%20en%20kastelen.htm http://www.kastelen.nl/ http://www.spreekbeurten.info/kastelen.html http://kastelen.startpagina.nl/ http://www.topkastelen.nl/ http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla027/kastelen.htm http://www.limburgsekastelen.nl/ http://www.uitinlimburg.nl/kastelen-limburg.htm http://mediatheek.thinkquest.nl/~jra063/ http://www.iselinge.nl/scholenplein/pabolessen/00012emiddeleeuwen/index.htm http://members.chello.nl/~r.olijve1/middeleeuwen.htm http://middeleeuwen.web-log.nl/ Zoekplaten: http://www.documentatie.org/uds4/zoekpagina5.asp?search=../data/zoekplaat/2515a/Zoe kplaat%20_kaart_6%20[0000.2515a].htm http://www.documentatie.org/uds4/zoekpagina5.asp?search=../data/zoekplaat/2535a/Zoe kplaat%20_kaart_6%20[0000.2535a].htm Bronnen: http://www.hephorst.nl http://www.peelenmaasonline.nl http://www.vtbkultuur.be/file?fle=19332 http://www.kinderpleinen.nl/showPlein.php?plnId=129 http://proto4.thinkquest.nl/~lld018/kasteel/informatie.php?informatie=5 http://www.iselinge.nl/scholenplein/pabolessen/02032akasteel/website/index.htm
34
KASTELEN Literatuurlijst Dam, Arend van Ridderfeest op het Muiderslot We schrijven 1293. Froukje woont samen met haar vader, ridder Berend, op het Muiderslot. Haar vader zoekt een page die opgeleid kan worden tot schildknaap. Het ligt voor de hand dat hij denkt aan Diederik, de verwende zoon van graaf Albert. Jonkvrouw Froukje zou liever zien dat hij kiest voor Roeland, de zoon van de rondtrekkende troubadour Ruger of zelfs voor een jongen uit het dorp. Ze stelt haar vader voor een toernooi, een ridderfeest te organiseren met wedstrijden in boogschieten, een valkenjacht en het redden van een jonkvrouw uit een torenkamer. De winnaar moet dan de nieuwe schildknaap worden. Natuurlijk worden Diederik en Roeland binnen de kortste keren rivalen. Dat leidt tot een verrassende en onverwachte ontknoping waarbij ieder in zijn waarde gelaten wordt. Van deze auteur verschenen ook 'Schildknaap op het Muiderslot' en 'Onder vuur'*. Zie ook: www.arendvandam.nl en www.schrijversvanderondetafel.nl. Een historisch verhaal voor kinderen vanaf ca. 8 jaar. Deary, Terry Ruige ridders en kille kastelen Boek met wetenswaardigheden over het leven van ridders in de Middeleeuwen. De informatie is samengebracht in hoofdstukken die telkens een bepaald aspect behandelen: toernooien, kruistochten, kastelen, kerkers, belegeringen. De uitgave is bedoeld voor een breed lezerspubliek, wat onder meer tot uiting komt in stripachtige tekeningen, quizzen en vergelijkingen met situaties thuis of op school.
Dennis, Peter Het kasteel Deel uit de serie 'Reis door de tijd' over de bouw en functie van kastelen. Door middel van twaalf grote gekleurde platen reizen de lezers door de tijd, van 600 v. Chr. tot nu. Door de tabs en jaartallen aan de rechterkant van de bladzijden is alles snel terug te vinden. Op deze tabs staan aan de linkerzijde zoekopdrachten en opmerkingen die kinderen gerichter laten kijken, ook als ze zelf een slot of ruïne daarvan gaan bezoeken. De (potlood- en verf)illustraties in kleur zijn zeer gedetailleerd en realistisch. Ze laten zien hoe een eenvoudige boerennederzetting in de loop der eeuwen kon uitgroeien tot een middeleeuwse vesting, kleine stad, burcht en lustslot. Ook aan het leven binnen de kasteelmuren wordt ruim aandacht geschonken. Mooi, stevig en informatief kijken zoekboek, dat ook als prenten- of platenboek voor jongere kinderen te gebruiken is
35
KASTELEN
Dragt, Tonke De brief voor de koning Vijf jongelingen moeten, voordat ze tot ridder geslagen worden, de nacht biddend en wakend doorbrengen. Eén van hen, Tiuri (16), hoort een noodkreet van buiten en gaat op onderzoek uit. Hij krijgt een verzoek om hulp en neemt een moeilijke opdracht over. Om die opdracht uit te voeren moet hij een gevaarlijke tocht ondernemen. Dit ridderepos met motieven uit de Keltische en Germaanse sagenwereld gaat niet slechts over helden en schurken, maar ook over mensen met goede en kwade kanten. Winnaar van de Griffel der Griffels tijdens de vijftigste Kinderboekenweek in 2004. Vanaf ca. 10 jr.
Gog, Marian van Het allesboek over ridders Wil je weten hoe je een harnas poetst? Of waarom een wenteltrap altijd rechtsom draait? Het antwoord hierop en nog veel meer weetjes vind je in dit informatieve boek over ridders. Vanaf 8 jaar.
Maartense, Karel Het dagelijks leven bij ons in de twaalfde eeuw Dit boek beschrijft voornamelijk het leven in de twaalfde eeuw in Vlaanderen. Er wordt antwoord gegeven op vragen als: Hoe zag het dagelijks leven eruit in de twaalfde eeuw, de eeuw van de kruistochten en de ridderidealen? Wat gebeurde er bij een overstroming? Hoe was het boerenleven? Hoe was het leven in de stad? Wat werd er gegeten en gedronken? Hoe kon je ridder worden en hoe rijk moest je daarvoor zijn? Ook de grote veranderingen in de samenleving, zoals de snelle groei van de steden, het verminderen van de macht van de adel en de strijd om de macht tussen de kerk, de adel, de burgers en de boeren komen aan de orde. De tekst wordt door middel van gestileerde middeleeuws aandoende tekeningen verduidelijkt. De zinsbouw en het woordgebruik zijn afgestemd op de leeftijdsgroep van 10 tot 12 jaar. Meg Handboek ridder Ridders beleven altijd spannende avonturen, vechten met draken en mogen daarna met de prinses trouwen. Maar het leven van een ridder loopt niet altijd even soepel: draken werken niet altijd mee, het harnas is zwaar en je moet hoffelijk kunnen praten. Aan deze en nog veel meer kanten van het ridderschap wordt in dit kleurrijke boek op humoristische wijze aandacht besteed. Een aantrekkelijk uitgevoerd boek voor kinderen vanaf ca. 9 jaar. Murrell, Deborah Mijn eerste boek over ridders en kastelen Een eerste kennismaking met de middeleeuwen, met name het leven van ridders en de kastelen waar zij wonen. Aan bod komen o.a. ridder worden, wapens en wapenrustingen, toernooien, ridderorden, kastelen van steen en kastelen nu, heilige oorlogen etc. De veertien ongenummerde hoofdstukken worden ingeleid
36
KASTELEN met een stukje algemene informatie aangevuld met illustraties. Vanaf ca. 10 jaar. Serdijn, Danièlle Ridders en kastelen
Ridders, kastelen en jonkvrouwen zijn voor veel kinderen fascinerend. In dit fraai uitgegeven en rijk met kleurenfoto's geïllustreerde boek wordt informatie gegeven over ridders, de middeleeuwen, kastelen, leven op een kasteel, de kasteelvrouw, de keuken, de horigen, spoken en spookverhalen, ridderverhalen, wapens, de (kinder)kruistochten etc. Hiernaast beschrijvingen van spelletjes, knutselopdrachten zoals een gewaad voor een jonkvrouw maken, een recept uit de middeleeuwen. Steele, Philip Het beste boek over ridders & kastelen Aan de orde komen o.a. het ridder worden, wapenuitrusting, ridderorden, heraldiek en oorlogen (waaronder Kruistochten) belicht. In de hoofdstukken over kastelen wordt even boeiend ingegaan op ondermeer bouw (van kelder tot torenspits), inrichting, bewoners en hun sociaal leven (zoals hygiëne, mode en festiviteiten). Het verhaal wordt verteld door talrijke illustraties en veel kleinere detailtekeningen.
37
KASTELEN Bijlage 1 Middeleeuwse spellen/ideEEn 1. Op de bodem van de put. Met een magneet aan een touw zoveel mogelijk schatten ophalen, de grotere doen het binnen een bepaalde tijd. Tijdsduur: 15 minuten Nodig: put gemaakt van 2 of 3 hoepels met daarom heen karton of gaas met papiermaché. Groot magneet Metalen rommeltjes Stopwatch 2. Spokentijd. Kun jij allerlei geluiden maken uit een spookslot, waarbij de ander raad wat voor geluid het is. Nodig: lege fles Pannendeksel Grind in een bak Kranten Kettingen Stokjes Kaartjes met daarop verschillende geluiden Blinddoek 3. Gluren. B.v. 30 seconden door het sleutelgat kijken en zoveel mogelijk voorwerpen die je daar ziet onthouden en opschrijven. Nodig: paneel met een gat erin of een deur met sleutelgat. Bv. Handarbeid magazijn.
4. Verdedig je eigen toren. Een soort land verovertje waarbij je de pionnen beschermt. Nodig: pionnen en een afgezet terrein. B.v. het rode vak bij de basket.
5. Wapenschild maken. Iedere groep ontwerpt zijn eigen schild. Deze wordt opgehangen achter een gordijn, doek door de hulpmoeders. Aan het einde van de dag worden ze onthuld. Nodig: karton, verf, lijm, glitter, gekleurde steentjes etc. 6. Kasteel ontwerpen. Verf teken of plak je eigen kasteel, hang hem daarna aan een lange lijn en zo gaan ze door de hele hal heen. Nodig: Verf, papier, scharen, lijm enz.
7. Schimmenspel met magisch licht. Er gebeurt van alles achter het scherm, wat zie je? Nodig: wit laken Diaprojector Wat voorwerpen voor de kleintjes of je laat ze timmeren, zagen ,een boom uitbeelden.
8. Het burchtconcert. Fluit, tik , neurie een liedje en wij moeten raden welk lied het is. Nodig: kaartjes met titels van liedjes Muziekinstumenten.
38
KASTELEN 9. Groot kastelen puzzel. Maak met elkaar het kasteel kompleet Nodig: plaat waarop een kasteel geschilderd is en daarna in stukken geknipt (expressie opdracht voor 4/6?)
10. Stenen gooien. Probeer zoveel mogelijk munitie in je toren te gooien. Nodig: Torens gemaakt van kokers en “stenen”.
11. Burcht bouwen. 2 groepjes tegen elkaar bouwen zo snel mogelijk een kasteel. Nodig: lege dozen (boven de wc-tjes van Marga en kokers van S. Braad) 12. De inwendige mens. Versier je eigen schild (cake) en verorber hem daarna.
39
KASTELEN Bijlage 2a LESBRIEF HERALDIEK van hep-horst
wapenkunde of heraldiek
uitgave: H(istorisch E(ducatief) P(latform). tekst: P. van Nunen. Horst, september 2001.
40
KASTELEN HERALDIEK Deze lesbrief gaat over wapenkunde of heraldiek. Wapenkunde gaat niet over wapens om mee te schieten, of om te steken of te slaan, maar over wapens die op schilden werden geschilderd. Ons woord “schilderen” is afkomstig van het maken van schilden. Er waren niet veel mensen die een schild konden “schilderen” en ook niet veel mensen die al die schilden konden herkennen. Mensen die dit kenden werden “herauten” genoemd. Er zijn nog steeds wapens die gebruikt worden, bijv. wapens van een gemeente, zoals van de gemeente Horst en heel veel andere gemeenten in Nederland. Hoe zijn we aan al die wapens gekomen? Heel lang geleden, in het begin van de riddertijd, kenden alle pages en schildknapen hun ridders en ook veel andere ridders aan hun kleding, aan de manier waarop ze liepen, aan hun wapens, aan hun paarden, enz. Willem de Veroveraar. In het jaar 1066 ging Willem de Veroveraar met veel schepen en soldaten vanuit Frankrijk naar Engeland om dat land te veroveren. Ridders droegen in die tijd een heel grote “pothelm”. Dat was een helm die helemaal over het hoofd sloot. Aan de voorkant van deze helmen zat een klep, die open en dicht kon worden gemaakt. Die klep werd een vizier genoemd. Wanneer een ridder met “open vizier” het strijdperk in reed, liet hij zien dat hij niet bang was, of dat hij heel duidelijk wilde laten zien wat hij van plan was. Als een ridder zo’n grote helm op zijn hoofd had en dan ook nog zijn harnas aan was hij helemaal in “ijzer” ingepakt. Hij was dan goed beschermd tegen pijlen en slagen met een zwaard, maar ook onherkenbaar.
De ridders Toen Willem met zijn soldaten in Engeland aan kwam werd bij de stad Hastings een grote veldslag geleverd.
41
KASTELEN Op een zeker moment werd er geroepen dat Willem gesneuveld zou zijn. Toen Willem dat hoorde, ging hij in de stijgbeugels van zijn paard staan en riep zo hard hij kon: “Kijk soldaten, ik ben er nog!” en meteen sloeg hij er met zijn zwaard weer op los. Zijn soldaten kregen hierdoor weer zoveel moed dat zij de slag wonnen. De ridders kwamen toen op het idee om zichzelf toch herkenbaar te maken, niet alleen vooral voor hun eigen vrienden. Ze lieten op hun schilden en kleding tekens aanbrengen die heel duidelijk en van veraf al duidelijk herkenbaar waren. We kennen nu nog dergelijke tekens. Als je een auto ziet met een ster op de motorkap, da hoef je niet lang na te denken, dan weet je meteen: dat is een “dikke Mercedes!” En als je op een auto een V ziet staan met een W er onder dan weet je dat het een Volkswagen moet zijn. Deze tekens noemen we geen wapens, maar emblemen of logo’s. In een embleem, of logo, mogen alle kleuren en tekens gebruikt worden. Bij de middeleeuwse wapens was dat allemaal heel erg “streng” geregeld. Alles werd ook geheimzinnig gehouden. Zo kregen alle kleuren die op een schild gebruikt mochten worden andere namen dan de namen die wij nu gebruiken. Zo werden de kleuren geel en zilver naar metalen genoemd. geel zilver rood blauw zwart groen
= = = = = =
goud wit keel lazuur sabel sinopel
Kleuren mochten elkaar nooit raken. Sinopel mocht dus nooit tegen keel komen, of sabel tegen lazuur. Ze moesten altijd gescheiden worden door een metaal, dus geel of wit. Ook twee metalen mochten elkaar nooit raken, maar altijd gescheiden worden door een kleur. Op een wapen zie je ook dikwijls “dappere dieren”, zoals een leeuw of een adelaar. Ook werden er wel dieren gebruikt die nooit hebben bestaan. Deze dieren noemen we “fabeldieren”. Voor het bordes van de Oudheidkamer in Horst vind je een grote wapensteen. Het dier dat het schild aan de ene kant vasthoudt is heel duidelijk een leeuw, maar het andere met een kop van een vogel en het lijf van een leeuw heb je zeker nog nooit gezien. Dit rare dier noemen we een “griffioen”. Het dier heeft nooit bestaan, maar komt in de heraldiek dikwijls voor, omdat het zo geheimzinnig is.
42
KASTELEN Je hebt al gezien dat het “schild”, waarop het wapen werd geschilderd, niet altijd dezelfde vorm had. Hoe teken je een wapen? De bovenlijn moet je in 5 gelijke stukken verdelen, bijv. 5 x 1 cm. Precies in het midden gaat een lijn naar beneden met precies dezelfde maten (= 3 cm.) Je ziet zelf wel waar je de passer neer moet zetten en de boog moet trekken.
Probeer hieronder de vormen eens te tekenen
43
KASTELEN Heel belangrijk was de familie van Broekhuizen. Zij woonden in 1373 op het kasteel van Horst. Het onderstuk van hun wapen was van sinopel. (=............) Het bovenstuk was van zilver (= .......), met daar op 9“hermelijnstaartjes”.
Daarna kwam de familie van Wittenhorst op het kasteel van Horst wonen. Hun wapen was heel eenvoudig en goed te herkennen, ook als je er ver vanaf stond. De ondergrond van het wapen is in goud (=.…...........) De twee dwarsbalken in sabel (=................)
Toen de familie van Wittenhorst uitstierf, erfde de graaf Huyn van Geleen de heerlijkheid en het kasteel van Horst. Zijn wapen was gevierendeeld = in vier stukken verdeeld. Op deel 1 en 4 staat een slangenkruis in zilver (=...................) Op deel 2 en staan 3 “koekjes” in keel (=..................)
Later kwam de Heer d’Arberg et Frézin op het kasteel wonen. Hij was getrouwd met Maria Alexandrina van Wittenhorst. Zijn wapen was in goud (=.....................) met daar op 3 “keperbalken” in keel (= .............).
De laatste Heer van Horst heette Frans Clemens von Fürstenberg. In Horst noemde de mensen hem de gekke graaf. Zijn wapen was ook gevierendeeld = in vier delen verdeeld. Deel 1 en 4 zijn in goud (=.......................) met twee horizontale balken in keel (=...........…........) Deel 2 en 3 zijn in goud met twee verticale balken in keel.
44
KASTELEN De allerlaatste Heer van Horst was de graaf von Westerholt. Zijn wapen is heel ingewikkeld. Kijk maar eens goed wat je kunt herkennen.
…………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………..
Je weet al dat op een wapen van alles mag staan. Kijk maar eens wat er op de volgende wapens staat: een kruis, een balk, een ster, een bloem, een leeuw en een adelaar.
Als een man en vrouw trouwden lieten ze dikwijls alle twee hun wapens op een schild aanbrengen. Op de grote wapensteen voor de Oudheidkamer in Horst kun je die samengevoegde wapens zien. Met een heel duur woord noemen we die “alliantiewapens”.
45
KASTELEN Vlaggen zijn eigenlijk heel grote wapens. Onze Nederlandse vlag heeft een bovenstrook in keel (= ...........), een onderstrook in lazuur (= ............) en een middenstrook in zilver (= .............) De Belgische vlag heeft een bovenstrook in keel (= .........), een onderstrook in sabel (= ...............) en een middenstrook in goud (= ...........). De Duitse vlag heeft dezelfde kleuren, alleen staan de banen dan verticaal. Maak je eigen familiewapen Probeer nu zelf eens een wapen te tekenen. De vorm mag je zelf kiezen. Je weet ook welke kleuren je mag gebruiken en ook dat twee kleuren elkaar niet mogen raken, maar dat er dan een metaal tussenin moet komen staan. Als hulp kun je opzoekblad 1 gebruiken.
46
KASTELEN BIJLAGE 2b HERALDIEK – leerlingenwerkblad
47
KASTELEN Bijlage 3 Van kamerling tot koemaagd Wie woonden er in en om het kasteel? Lessuggestie Doe een rollenspel met de klas. Elke leerling kiest een rol en denk na over kleding, houding, etc. Hertogelijke familie De hertogelijke familie was heel belangrijk omdat ze veel macht en aanzien had. Dat kwam omdat ze uit een oud adellijk geslacht stamde. De kinderen liepen en gedroegen zich ook heel deftig. Ze deden natuurlijk geen huishoudelijk werk. Daar hadden ze personeel voor. De oudste zoon volgde de vader op. Hertog uit Venlo Venlo ligt in het gebied dat het hertogdom Gelre werd genoemd. Elke adellijke familie had een eigen wapenschild. Omdat we nu eenmaal hier in Venlo zijn, dragen we ook de kleuren van de hertog van Gelre. Deze zijn blauw en geel. De hertog bestuurde zijn land. Daarvoor moest hij veel reizen en op die reizen nam hij zijn hofhouding mee. In het Limburgs Museum is een maquette van het Hertogenhof te Venlo. Daar zie je de aankomst van de hertog. Hertogin Als de hertog op reis was woonde de hertogin alleen op het kasteel. Soms had ze ook een eigen kasteel. Zij had een eigen hofhouding. Prins en prinses De kinderen van de hertog kregen een aparte opvoeding en hadden eigen onderwijzers. Ze leerden goede manieren, schaken en vreemde talen. Hofhouding De hofhouding bestond uit adviseurs en dienaren van de hertog. Omdat zij veel met de hertog optrokken, hadden ook zij veel aanzien. Soms werden deze adviseurs en dienaren opgevolgd door hun kinderen. Van de hofhouding woonden vaak alleen de kamerling en de rentmeester op het kasteel zelf. De rest van het personeel woonde meestal op de voorhof van het kasteel. Kamerling De kamerling was de persoonlijke bediende van de hertog. Hij zorgde voor de kleren en organiseerde de reizen en de maaltijden. Rentmeester Deze stond aan het hoofd van de huishouding van het kasteel. De rentmeester haalde ook de pacht op. Pacht is de huur die de boeren voor het land van de hertog betaalden. De boeren moesten na het oogsten vaak 1/10de gedeelte van de graanopbrengst aan de hertog geven. Het graan werd dan in de tiendschuur van het kasteel bewaard. Wijnschenker Wijn werd vooral gedronken bij speciale gelegenheden. De wijnschenker moest de wijnvoorraad op peil houden en zorgen dat belangrijke gasten altijd goede wijn kregen. Kookmaagd
48
KASTELEN De kookmaagd was verantwoordelijk voor de keuken. Bij grote feestmaaltijden werd zij bijgestaan door koks en keukenmeiden. Zij bakten dan ook heerlijke koeken. Jager Alleen mensen van adel mochten jagen. De adellijke heren werden geholpen door jagers met honden. Er werd ook gejaagd met speciaal daarvoor afgerichte roofvogels, zoals valken. Wachters Een kasteel was verdedigbaar. Maar alleen als de poort goed werd bewaakt. Dat gebeurde door speciale wachters die op hun wachthoorn bliezen als er bezoekers kwamen. Herauten De heraut trad op bij toernooien en speciale gelegenheden. Hij was uitstekend op de hoogte van de wapenkunde. De heraut droeg ook gedichten voor over de daden van belangrijke vorsten. Ridders van Valkenburg Deze ridders woonden in de omgeving van Valkenburg en dienden voor de hertog van Brabant. Op hun wapenschild kwam een valk voor tegen de kleuren zwart en geel. Een ridder moest in het bezit zijn van een paard en een uitrusting. Die bestond uit een harnas en een zwaard. Hij ondersteunt de hertog in tijden van oorlog. Per jaar werkte hij een aantal dagen gratis, maar bij langere belegeringen of veldtochten kreeg hij per dag betaald. Ridders van Venlo Deze ridders woonden in de omgeving van Venlo en dienden de hertog van Gelre. Op hun wapenschild kwam een halve leeuw op een anker voor tegen de kleuren blauw en geel. Schildknapen Schildknapen waren de persoonlijke dienaren van de ridder. Zij zorgden bijvoorbeeld dat het paard en de wapenuitrusting in orde was voor de strijd. Ambachtslieden Rond het kasteel of in de steden woonde de bevolking. Onder het volk waren veel werklieden, zoals een timmerman, een kleermaker of een smid. Zij hadden een ambacht geleerd. Daarom zeggen we ook wel ambachtslieden. In de steden was hun opleiding zwaar. Ze hadden vaak strenge leermeesters. Op het platteland leerden ze het vak van vader op zoon. Metselaar In de Middeleeuwen werden alleen kerken, kastelen en belangrijke huizen met stenen gebouwd. Als de metselaar op het platteland werkte dan was het vooral aan kastelen en kerken. Kastelen werden vaak snel gebouwd en daarvoor werden vaak van heinde en verre handwerkslieden aangetrokken. Timmerman Hout was het bouwmateriaal van de Middeleeuwen. Ook de vloeren en daken van de kastelen waren van hout. Opperknecht De opperknecht moest op de bouwplaats al het vuile werk opknappen. Hij moest stenen sjouwen, mortel aanmaken en funderingen uitgraven. Veel ambachtslieden begonnen zo en klommen langzaam op tot geschoold handwerksman.
49
KASTELEN Smid De smid had zijn eigen werkplaats en maakte daar gereedschappen voor de handwerkslieden en spijkers en muurankers die op bouw werden gebruikt. Kooplieden Op de markt kon het volk producten kopen van een koopman. Bijvoorbeeld stof uit een andere stad of uit een ver land. Een koopman kocht spullen op. Hij probeerde het op de markt in de stad duurder te verkopen. Dit noemen we handelen. Een ander woord voor koopman is handelaar. Als je succes had kon je duurder gaan wonen. Lakenhandelaar Kleding was belangrijk omdat het liet zien hoe deftig je was. Heel duur stof was laken. De beste kwaliteit werd van Engelse wol gemaakt. De handelaar kon soms heel rijk worden. Geldwisselaar Elke streek en soms elke stad had zijn eigen muntgeld. En elke munt had weer zijn eigen waarde. Op de markten waren geldwisselaars aanwezig. Zij keken of de munten echt waren en zij wogen ook de munten. Groentehandelaar Groenten werden niet zoveel gegeten. Lange tijd dacht men dat groenten schadelijk waren. Men at vooral kool, erwten, prei en sla. Deze werden geteeld in moestuinen en verkocht op markten in steden. Vishandelaar Er waren twee soorten vis: zeevis en riviervis. Zeevis moest van ver komen en kon men moeilijk lang vers houden. De kabeljauw werd gedroogd en heet dan stokvis. Riviervis werd gevangen door vissers uit de streek zelf. Zij visten in de Maas maar ook in visvijvers. Boeren De boeren woonden vooral op het platteland rond het kasteel van een heer. Zij betaalden pacht aan de rentmeester van de kasteelheer. Vaak moesten de boeren een aantal dagen per jaar ook nog gratis werken. Boer Het boerenbedrijf legde zich toe op zowel de veeteelt als de akkerbouw. De boer was vooral belast met het bewerken van het land. Boerin De boerin zorgde voor het huishouden en was ook betrokken bij het melken van de koeien en geiten. In de drukke oogsttijd hielp ze ook mee op het land. Koemaagd en melkjongen De koemaagd en de melkjongen waren vooral belast met het melken van de koeien en geiten. Ze zorgden verder voor het bereiden van kaas en boter. Herders Herders hielden zich bezig met het hoeden van schapen en varkens. Die werden vaak op algemene gronden en in bossen gehouden. Rechterlijke macht
50
KASTELEN Drost Plaatsvervanger van de heer of hertog die een bepaald gebied bestuurde vanuit een kasteel. Schout/scholtis Belast met politietaken zoals het opsporen, aanhouden en aanklagen van misdadigers. Geestelijkheid Abt Had de leiding van een klooster. Kloosterlingen In het klooster woonden paters of zusters. Ze moesten leven volgens de strenge regels van het klooster. Er werd veel gebeden.
51
KASTELEN Bijlage 4 Middeleeuwse recepten Lessuggestie: Organiseer een middeleeuws diner op school. Gekloven nonnen - gevulde eieren 4 hardgekookte eieren ½ theelepel kaneel ½ theelepel gemberpoeder 4 blaadjes verse salie óf 1 theelepel gedroogde 1½ theelepel fijngehakte peterselie ½ geraspte zure appel peper zout 1 eetlepel appelciderazijn ¼ theelepel saffraandraadjes 1 eiwit boter Pel de eieren, snijd ze in de lengte doormidden, haal de dooiers eruit en prak die in een kommetje fijn met specerijen, kruiden en appel. Verhit de appelciderazijn, kneus hierin de saffraandraadjes en roer dit mengsel door de vulling. Verdeel de vulling over de eierhelften. Roer het eiwit los met een vork en wentel de eieren erdoor. Verhit de boter in een koekenpan en bak de eieren 1 minuut aan iedere kant, te beginnen met de vulling naar beneden. Deze eieren kunnen koud of warm worden gegeten. Dit recept is een bewerking. Het originele recept met aanvullende info kunt u vinden op Coquinaria.nl Roffioelen - gevulde oliebollen 2 goudrenetten kardemom kaneel 1 ons rietsuiker 2 ons gepelde noten 400 gram bloem 30 gram verse gist 2½ dl melk mespuntje zout Haal de klokhuizen uit de goudrenetten, snijd de appelen in stukjes en vermeng deze met de rietsuiker. Voeg kardemom en kaneel naar smaak toe. Hak de noten in stukjes en voeg ze aan het appelmengsel toe. Maak een mooi beslag van de bloem, gist, melk en zout en laat dit een uur afgedekt op een warme plaats rijzen. Rol het deeg uit en maak er acht ronde koeken van een halve centimeter dikte van. Leg wat vulling op één helft van het deeg en vouw de andere helft erover heen.
52
KASTELEN Plak de randen goed vast; dit gaat wat moeizaam maar de vulling mag er absoluut niet uit kunnen vallen. Verhit olie in een pan of frituurpan en bak de gevulde halve maantjes in 6 minuten goudbruin. oerte van appelen - appeltaart 250 gram bloem 1 ei 100 gram boter 100 gram suiker iets water mespunt zout 2 goudreinetten 50 gram boter 50 gram suiker kaneel gemberpoeder venkelzaad anijszaad 50 gram krenten scheutje witte wijn Kneed een deeg van bloem, ei, 100 gram boter, 100 gram suiker, het water en het zout. Bestuif een plank met bloem en rol hier het deeg op uit. Bekleed met deze lap een ingevette taartvorm. Houd een stukje over om reepjes,ter afdekking van de taart, van te maken. Schil de appels, verwijder de klokhuizen en snijd ze in plakken. Doe ze met 50 gram boter, 50 gram suiker en de witte wijn in een stenen pot. Laat het geheel sudderen op een laag vuur, totdat de appels zacht zijn. Ze mogen niet tot moes koken. Haal de pot van het vuur en breng de vulling op smaak met de kruiden en de in water geweekte krenten. Verdeel de vulling over de taartbodem. Maak reepjes van het restantje deeg en dek hier de taart mee af. Laat de taart in circa 3 kwartier in een oven van 160 C gaar worden.
53
KASTELEN
54
KASTELEN Leerlingenwerkboek
Wat weet je over kastelen? Iedereen weet hoe een kasteel eruit ziet. Een kasteel heeft kantelen, torens en dikke muren. Ridders en jonkvrouwen leefden er in grote weelde. Bij oorlogsdreiging trof men meteen voorbereidingen om een belegering of aanval af te kunnen slaan. Wat weet je over kastelen? Ken je films, videoclips, stripboeken, speelgoed waar kastelen een rol in spelen? Klopt dat beeld met de werkelijkheid? Hoe kom je meer te weten over middeleeuwse kastelen in Limburg? Welke kastelen heb je ooit bezocht? Waar? ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. Welk kasteel vond je het mooiste? Het kasteel ………………………………………[naam] in ……………………………………[plaats] OPDRACHT: Maak hieronder een woordweb met je voorstelling van een kasteel (met woord en/of beeld).
Wat is een kasteel? Inleiding Een kasteel is eigenlijk een huis. Een huis dat heel lang geleden gebouwd werd. In ons land staan veel kastelen. Meer dan honderd. Misschien heb je in andere landen ook wel eens kastelen gezien toen je daar op vakantie was. In andere landen staan kastelen soms op een heuvel of op een berg. Het lijkt vreemd om een huis zo hoog op een berg te bouwen. De bewoners moesten soms wel een uur klimmen voor ze thuis waren. Maar een kasteel moest veilig zijn. Soms probeerden vijanden het kasteel te veroveren. Dan moesten de aanvallers ook eerst tegen de berg op klimmen. In ons land zijn bijna geen heuvels. Hier werden de kastelen dikwijls in het water gebouwd. Bijvoorbeeld midden in een meer of in een heel grote vijver. Als er geen water was werd er een gracht om het kasteel gegraven. Over de gracht lag een ophaalbrug. De brug werd omhoog gehaald als de vijand eraan kwam. Ook ’s nachts werd de brug opgehaald. De mensen in het kasteel zaten dan veilig achter de dikke muren. In de klas hangt een grote afbeelding van de belegering van een kasteel. Wat zie je allemaal? ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………
Veel kastelen zijn in het verleden bij aanvallen vernield of door brand en verwaarlozing helemaal vervallen. Een kasteel dat helemaal kapot is noemen we een ruïne. Ook in Horst staat een ruïne van een kasteel. Het is de ruïne van het “Huys ter Horst”. Ongeveer duizend jaar geleden begon de tijd van de kastelen. De eigenaar van een kasteel was meestal een ridder. Eerst waren de ridders gewoon soldaten op paarden. Ruiters dus. Als een ridder dapper gevochten had kreeg hij soms als beloning een stuk land van zijn koning. De ridders lieten op hun land een sterk huis bouwen. Eerst werd er een toren gebouwd om in te kunnen wonen: de woontoren. Rond die toren werden palen met
spitse punten in de grond geslagen om de vijand tegen te houden. Als de ridder geld genoeg had liet hij dikke stenen muren om zijn woontoren bouwen. Er werd steeds meer gebouwd. Tot er een groot, sterk kasteel stond. Deze oude kastelen noemen we ook wel burchten. Een ander woord is ridder-slot. De mensen die zo’n slot bewoonden noemden het gewoon “het huys”. Zo schreven ze dat in Oud-Nederlands. De ridder was hun meester. Hij werd de “heer” genoemd. Hoe zag een kasteel er uit? In de klas hangt een waslijn met tekeningen waarop je kan zien hoe “Huys ter Horst” langzaam van een kleine boerderij uitgegroeid is tot een groot kasteel. Op de volgende pagina staat deze opbouw in het klein. Schrijf bij de plaatjes wat je ziet en wat je opvalt aan de opbouw van het kasteel. Het eerste kasteel van Horst zal wel, zoals alle kastelen in Noord-Limburg, een kleine boerderij zijn geweest met een palissade van hout eromheen. Een palissade is een omheining van aangepunte houten palen die in de grond geslagen zijn. Misschien is er buitenom nog een droge gracht geweest. Hoe het eerste kasteel van Horst er precies heeft uitgezien is niet bekend. We weten ook niet wanneer het precies werd gebouwd en wie er woonde. Het tweede kasteel van Horst heeft waarschijnlijk al een muur van mergelblokken gehad. Deze muur was gebouwd in de vorm van een vijfhoek. Dat is heel bijzonder, want alle andere kastelen in Noord-Limburg waren vierkant of rond. In de ruïne van het kasteel van Horst kan men de oude muren van de vijfhoek nog zien. De mergelblokken moeten vanuit Zuid-Limburg zijn aangevoerd. Daar werden ze uit de heuvels gezaagd. Ben je wel eens in de grotten van Valkenburg geweest?
De bouw van het kasteel
BEZOEK AAN EEN KASTEEL Jullie gaan met de klas naar de ruïne van Huys ter Horst. Daar gaan jullie op een boeiende manier alles ontdekken over het kasteel, de mensen die er woonden en leren jullie van alles over de tijd van de kastelen. Veel plezier! Schrijf hieronder je ervaringen van dit bezoek…. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………..
Het leven op en rond een kasteel In deze les leer je hoe mensen in een kasteel leefden. Ook kom je iets te weten over het leven van de boeren die rond een kasteel woonden.
In een kasteel woonden mensen veilig. Vijanden konden er moeilijk binnenkomen. Maar het was geen prettige woning. In de vensters zat geen glas. Bij slecht weer moesten de luiken dicht. Het was dan donker, vochtig en koud in het kasteel. Alleen in de grote zaal en in de keuken brandde een vuur. Om het warmer te hebben, strooiden de mensen het stro op de vloer. Aan de wanden hingen ze tapijten. ’s Avonds na het werk was er niet veel te doen. De mensen gingen slapen als het donker werd. Alleen de kasteelheer en zijn vrouw sliepen in een bed. De andere bewoners sliepen op de grond. Dat was hard en koud. Ook hadden ze veel last van vlooien en luizen. Hygiëne is iets van onze, moderne tijd. Stromend water kende men uiteraard op een kasteel niet. Het was al heel luxe als er een nis was met daarin een hangend watervat en wasbekken. Scheerattributen zijn nauwelijks teruggevonden, terwijl deze er toch waren. Tot aan het begin van de zestiende eeuw waren mannen namelijk gladgeschoren.
In vrijwel alle kamers van een kasteel was minimaal één bed aanwezig. Met de term bedde werd soms alleen het matras bedoeld en niet de houten ombouw: de koets of stede. Voor het opbergen van servies, kleding en ander kleiner huisraad, kende men aanvankelijk alleen kisten. Het dressoir is een schakel in de ontwikkeling van kist naar kast. In feite is het niet meer dan een kist op poten. Het dagelijkse leven op een kasteel Het gewone leven in een kasteel was rustig, zelfs een beetje saai. Men stond vroeg op. De kasteelheer ging met zijn mannen praten over de zaken van het land. Hij zorgde er voor dat het werk goed gedaan werd. ’s Avonds ging men heel vroeg naar bed. Een enkele keer kwam er bezoek. Of er kwam een rondtrekkende zanger langs, een minstreel. De minstreel vertelde verhalen en zong liederen. Hij reisde erg veel. Onderweg hoorde hij allerlei nieuwtjes. Dat nieuws vertelde hij in de kastelen. De bewoners waren erg blij als een minstreel kwam. Van hem hoorden ze of er ergens iets belangrijks was gebeurd. De kinderen vonden het prachtig als er een goochelaar kwam, of een clown die vroeger potsemaker werd genoemd. Een ridder ging veel op jacht, want dan kwam er vlees op tafel. Om te oefenen deed de ridder ook soms mee aan een steekspel of een toernooi. De ridders moesten dan proberen om elkaar met lange lansen van het paard te stoten. Een lans is een soort speer. Een kasteelvrouw hield toezicht op de dienstboden. Ze lette op het werk in de keuken. Als haar man weg was moest zij voor alles zorgen. En ridders waren soms erg lang van huisweg. Ze gingen op reis of ze vochten mee in een oorlog ergens ver weg. En de kinderen van de heer? Als ze nog klein waren speelden ze balspelletjes, verstoppertje, krijgertje en blindemannetje. Ze hadden poppen, soldaatjes en houten paarden. Meisjes van zeven jaar moesten leren spinnen, weven en naaien. Later moesten zij toezicht houden op de dienstmeisjes. Een jongen werd bediende op een ander kasteel in de buurt. Hij was dan een page. Als een page veertien of vijftien jaar was werd hij schildknaap. Hij leerde dan met wapens omgaan en paardrijden. Ook moest hij bedienen aan tafel en wijn inschenken. Als hij twintig werd kreeg hij zijn eigen wapens. Dan was zijn leertijd voorbij. Over de kinderen van de eenvoudige boeren is niet veel te vertellen. Zij zullen hun ouders wel geholpen hebben op het land. De boeren waren erg arm. Scholen bestonden niet. Familiewapen Het kasteel vormde het decor van de adellijke levensstijl. Je was van adel door geboorte. Kapitaalkrachtige elites uit de stad probeerden de adellijke leefgewoontes te imiteren. Dat lukte tot op zekere hoogte. Maar met het familiewapen kon de adel zich onderscheiden. Het was hèt symbool van de eeuwenoude familietraditie en werd afgebeeld op serviezen, stoffen en sieraden. Behalve in glas-in-lood vensters, op beddengoed, op zitkussens en op wandtapijten kon ook de schouw versierd worden met familiewapens.
HERALDIEK Wat valt er nog allemaal te ontdekken over familiewapens? Deze les gaat over wapenkunde of heraldiek. Wapenkunde gaat niet over wapens om mee te schieten, of om te steken of te slaan, maar over wapens die op schilden werden geschilderd. Ons woord “schilderen” is afkomstig van het maken van schilden. Er waren niet veel mensen die een schild konden “schilderen” en ook niet veel mensen die al die schilden konden herkennen. Mensen die dit kenden werden “herauten” genoemd. Er zijn nog steeds wapens die gebruikt worden, bijv. wapens van een gemeente, zoals van de gemeente Horst en heel veel andere gemeenten in Nederland. Hoe zijn we aan al die wapens gekomen? Heel lang geleden, in het begin van de riddertijd, kenden alle pages en schildknapen hun ridders en ook veel andere ridders aan hun kleding, aan de manier waarop ze liepen, aan hun wapens, aan hun paarden, enz. Willem de Veroveraar. In het jaar 1066 ging Willem de Veroveraar met veel schepen en soldaten vanuit Frankrijk naar Engeland om dat land te veroveren. Ridders droegen in die tijd een heel grote “pothelm”. Dat was een helm die helemaal over het hoofd sloot. Aan de voorkant van deze helmen zat een klep, die open en dicht kon worden gemaakt. Die klep werd een vizier genoemd. Wanneer een ridder met “open vizier” het strijdperk in reed, liet hij zien dat hij niet bang was, of dat hij heel duidelijk wilde laten zien wat hij van plan was. Als een ridder zo’n grote helm op zijn hoofd had en dan ook nog zijn harnas aan was hij helemaal in “ijzer” ingepakt. Hij was dan goed beschermd tegen pijlen en slagen met een zwaard, maar ook onherkenbaar.
De ridders Toen Willem met zijn soldaten in Engeland aan kwam werd bij de stad Hastings een grote veldslag geleverd.
Op een zeker moment werd er geroepen dat Willem gesneuveld zou zijn. Toen Willem dat hoorde, ging hij in de stijgbeugels van zijn paard staan en riep zo hard hij kon: “Kijk soldaten, ik ben er nog!” en meteen sloeg hij er met zijn zwaard weer op los. Zijn soldaten kregen hierdoor weer zoveel moed dat zij de slag wonnen. De ridders kwamen toen op het idee om zichzelf toch herkenbaar te maken, niet alleen vooral voor hun eigen vrienden. Ze lieten op hun schilden en kleding tekens aanbrengen die heel duidelijk en van veraf al duidelijk herkenbaar waren. We kennen nu nog dergelijke tekens. Als je een auto ziet met een ster op de motorkap, da hoef je niet lang na te denken, dan weet je meteen: dat is een “dikke Mercedes!” En als je op een auto een V ziet staan met een W er onder dan weet je dat het een Volkswagen moet zijn. Deze tekens noemen we geen wapens, maar emblemen of logo’s. In een embleem, of logo, mogen alle kleuren en tekens gebruikt worden. Bij de middeleeuwse wapens was dat allemaal heel erg “streng” geregeld. Alles werd ook geheimzinnig gehouden. Zo kregen alle kleuren die op een schild gebruikt mochten worden andere namen dan de namen die wij nu gebruiken. Zo werden de kleuren geel en zilver naar metalen genoemd. geel zilver rood blauw zwart groen
= = = = = =
goud wit keel lazuur sabel sinopel
Kleuren mochten elkaar nooit raken. Sinopel mocht dus nooit tegen keel komen, of sabel tegen lazuur. Ze moesten altijd gescheiden worden door een metaal, dus geel of wit. Ook twee metalen mochten elkaar nooit raken, maar altijd gescheiden worden door een kleur. Op een wapen zie je ook dikwijls “dappere dieren”, zoals een leeuw of een adelaar. Ook werden er wel dieren gebruikt die nooit hebben bestaan. Deze dieren noemen we “fabeldieren”. Voor het bordes van de Oudheidkamer in Horst vind je een grote wapensteen. Het dier dat het schild aan de ene kant vasthoudt is heel duidelijk een leeuw, maar het andere met een kop van een vogel en het lijf van een leeuw heb je zeker nog nooit gezien. Dit rare dier noemen we een “griffioen”. Het dier heeft nooit bestaan, maar komt in de heraldiek dikwijls voor, omdat het zo geheimzinnig is. Je hebt al gezien dat het “schild”, waarop het wapen werd geschilderd, niet altijd dezelfde vorm had.
Hoe teken je een wapen? De bovenlijn moet je in 5 gelijke stukken verdelen, bijv. 5 x 1 cm. Precies in het midden gaat een lijn naar beneden met precies dezelfde maten (= 3 cm.) Je ziet zelf wel waar je de passer neer moet zetten en de boog moet trekken.
Probeer hieronder de vormen eens te tekenen
Heel belangrijk was de familie van Broekhuizen. Zij woonden in 1373 op het kasteel van Horst. Het onderstuk van hun wapen was van sinopel. (=............) Het bovenstuk was van zilver (= .......), met daar op 9“hermelijnstaartjes”.
Daarna kwam de familie van Wittenhorst op het kasteel van Horst wonen. Hun wapen was heel eenvoudig en goed te herkennen, ook als je er ver vanaf stond. De ondergrond van het wapen is in goud (=.…...........) De twee dwarsbalken in sabel (=................)
Toen de familie van Wittenhorst uitstierf, erfde de graaf Huyn van Geleen de heerlijkheid en het kasteel van Horst. Zijn wapen was gevierendeeld = in vier stukken verdeeld. Op deel 1 en 4 staat een slangenkruis in zilver (=...................) Op deel 2 en staan 3 “koekjes” in keel (=..................)
Later kwam de Heer d’Arberg et Frézin op het kasteel wonen. Hij was getrouwd met Maria Alexandrina van Wittenhorst. Zijn wapen was in goud (=.....................) met daar op 3 “keperbalken” in keel (= .............).
De laatste Heer van Horst heette Frans Clemens von Fürstenberg. In Horst noemde de mensen hem de gekke graaf. Zijn wapen was ook gevierendeeld = in vier delen verdeeld. Deel 1 en 4 zijn in goud (=.......................) met twee horizontale balken in keel (=...........…........) Deel 2 en 3 zijn in goud met twee verticale balken in keel.
De allerlaatste Heer van Horst was de graaf von Westerholt. Zijn wapen is heel ingewikkeld. Kijk maar eens goed wat je kunt herkennen. …………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………..
Je weet al dat op een wapen van alles mag staan. Kijk maar eens wat er op de volgende wapens staat: een kruis, een balk, een ster, een bloem, een leeuw en een adelaar.
Als een man en vrouw trouwden lieten ze dikwijls alle twee hun wapens op een schild aanbrengen. Op de grote wapensteen voor de Oudheidkamer in Horst kun je die samengevoegde wapens zien. Met een heel duur woord noemen we die “alliantiewapens”.
Vlaggen zijn eigenlijk heel grote wapens. Onze Nederlandse vlag heeft een bovenstrook in keel (= ...........), een onderstrook in lazuur (= ............) en een middenstrook in zilver (= .............) De Belgische vlag heeft een bovenstrook in keel (= .........), een onderstrook in sabel (= ...............) en een middenstrook in goud (= ...........). De Duitse vlag heeft dezelfde kleuren, alleen staan de banen dan verticaal. OPDRACHT: Maak je eigen familiewapen Probeer nu zelf eens een wapen te tekenen. De vorm mag je zelf kiezen. Je weet ook welke kleuren je mag gebruiken en ook dat twee kleuren elkaar niet mogen raken, maar dat er dan een metaal tussenin moet komen staan. Als hulp kun je opzoekblad 1 gebruiken.
Af en toe kwam er een minstreel op bezoek. De kasteelbewoners kwamen dan ’s avonds naar de grote zaal om te luisteren naar zijn verhalen en liedjes. Soms deed hij goocheltrucs en andere kunsten. De minstreel vertelde ook nieuws door. Na een paar dagen ging hij weer verder, op weg naar een ander kasteel. Wat deden de mensen om het wonen in een kasteel zo aangenaam mogelijk te maken? ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. Waarom waren de kasteelbewoners zo blij met het bezoek van een minstreel? ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. Kleding Kleurrijke riddertoernooien waren belangrijke evenementen waar je gezien moest worden. Of de kleding praktisch was, werd bijzaak. De veertiende en vijftiende eeuw is de tijd van de eerste kledingvoorschriften. Frankrijk dicteerde de mode. In de 16de eeuw werd het modebeeld bepaald door afwisselend Duitse, Italiaanse en Spaanse invloeden. In het modebeeld veranderden broeken, mouwen, snorren en baarden continu. Idee:
Je gaat naar een riddertoernooi. Wat doe je aan? Ontwerp je eigen kleding.
De kasteelheer en zijn gezin hadden kleurige kleding met wijde mouwen. De kasteelvrouwen droegen lange kleren tot op de grond en meestal een mutsje. Dit was ook tegen de kou, want kastelen waren dikwijls vochtig en kil. De man droeg een lange “jurk”, de tuniek. Als hij moest gaan vechten trok hij een tuniek aan van allemaal ijzeren ringetjes. Dat was een maliënkolder. Hij zetten een helm op, die wel drie kilo kon wegen. Hij had een slagzwaard, een lans en een schild.. pas veel later droegen de ridders een harnas. Dat was een pak van dunne, ijzeren platen. Boeren en mensen in de dorpen droegen eenvoudige bruine of grijze kleren. De kasteelheer De kasteelheer zorgde ervoor dat iedereen zijn werk deed. Hij was ook een soort rechter. Als er ruzie was, maakte hij daar een eind aan. Hij kon mensen straffen als ze iets verkeerd gedaan hadden.
De vrouwe De vrouwe zorgde voor het huishouden. Ze deed het werk niet zelf. Daar waren dienstmeisjes en koks voor. De vrouwe verzorgde de kleine kinderen. Ze leerde haar dochters voor het huishouden te zorgen. Als ze tijd had, zat ze te handwerken of ze ging mee op jacht. Bij de jacht gebruikte men soms een getrainde valk. Als de valk een prooi gevangen had, bracht hij die terug bij de jagers. Vlees, granen, groenten, fruit, vis of wild van het eigen domein werden in de kasteelkeuken bereid. Het basis eten bestond uit vlees, kip of vis en een brij van graan, vooral rogge en het duurdere tarwe. Wild werd af en toe geserveerd. Het personeel In het kasteel werkten veel mensen. Er waren dienstmeisjes, wachters, koks en een smid. Die mensen hadden allemaal eten en kleren nodig. Daar moesten de boeren uit het dorp voor zorgen. In ruil daarvoor kregen ze bescherming als er gevaar dreigde. De boeren hadden niet altijd zin om voor de kasteelheer te werken. Ze werkten liever op hun eigen boerderij. De heer moest ze soms dwingen om voor hem te werken. Wie niet deed wat de heer wilde, werd streng gestraft. Sommige mensen wilden graag verhuizen. Dat mocht niet van de heer. Als ze vluchtten, haalde hij ze terug. Want zonder horigen zouden de mensen in het kasteel niets te eten hebben. De boeren hoorden bij de heer en het kasteel. Daarom heetten ze horigen. Waarom werkten de horigen voor de kasteelheer? ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. Waarom verbood de kasteelheer de horigen om ergens anders te gaan wonen? ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………….. Wie woonden er in en om het kasteel? ……………………………………… ……………………………………… ……………………………………… ……………………………………… ……………………………………… ……………………………………… ………………………………………
Het leven in het dorp De horigen woonden in eenvoudige huizen. Ze waren gemaakt van hout, riet en klei. Bij storm of onweer ging zo’n huis snel kapot. In de woonruimte brandde bijna altijd een vuur. Daar werd het eten op gekookt. De rook ging door een gast in het dak naar buiten. Er was geen schoorsteen. Daarom hing er binnen vaak een benauwde rooklucht. Mensen en dieren woonden in dezelfde ruimte. Soms mislukte de oogst. Er was dan te weinig voedsel. De horigen leden honger. Daardoor werden ze ziek of gingen dood. Ook voor het vee was er dan te weinig voedsel. Veel dieren moesten geslacht worden. In het jaar daarna was er dan te weinig melk en mest. Waar zou je liever wonen: in een kasteel of in een boerderij van een horige? Waarom? ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… Eten en koken Eten kon niet lang worden bewaard. Dan zou het bederven. Men moest er voor zorgen dat er steeds genoeg eten was. Het brood bakte men zelf. Het vlees kwam vooral van de dieren waarop werd gejaagd, zoals herten en hazen. Aardappels waren er nog niet. Groente en fruit vond men niet zo belangrijk. Wel kende men sla, bieten, knollen, erwten, kaas en vis. Aan tafel werd bier en landwijn gedronken. De kinderen kregen melk met water. In de middeleeuwse keuken werden vier kookmethoden toegepast. Braden, koken, stoven en bakken. In elke kasteelkeuken waren roosters en spitten om vlees te braden. Het spit draaide op twee standaarden en stond op grotere afstand van het vuur dan het rooster. Het afdruipend vet ving men op in een spitschotel of vetvanger. Braadpannen werden op een drievoet of treeft in het vuur gezet. Groente of vlees koken in water was de eenvoudigste en meest toegepaste manier van voedselbereiding. Bij het stoven werd minder water aan de kook gebracht. Het bakken gebeurde in een oven. Soms in de keuken, maar vaak ook in een apart bakhuis. In deze streek at men vooral rundvlees. Vaak werd ook schapenvlees of lamsvlees bereid. Spek en reuzel kwamen van het varken. Gevogelte, vooral kip, stond bijna wekelijks op het menu. Er werd niets weggegooid en van al deze dieren werden ook die delen verwerkt die wij nu tot slachtafval of hondenvoer zouden rekenen. Wat dat betreft geven de receptenboeken ons tal van praktische aanwijzingen. Zo voegde men varkensoren en varkenspoten in zure zult en hoofdkaas toe. Uit botten werd het merg geklopt, dat als vet in pasteien werd gebruikt. Aan tafel Bij bijzondere gelegenheden dekte men een grote lange tafel met damasten tafellakens en servetten, tinnen borden en kannen, zilveren lepels, schotels, zoutvaten en drinkbekers. Messen brachten de gasten meestal zelf mee. Houten en aardewerken servies was beduidend goedkoper en had dus ook minder status. Idee: organiseer een middeleeuws diner op school.
Belegering van het kasteel Een verhaal uit de tijd van monniken en ridders (door Frans van Baal) Het dorp van Henric wordt aangevallen door rovers. De boeren vluchten naar het kasteel.
‘Een ruiter! Er komt een ruiter aan!’ Henric vergeet bijna dat hij op het dak van de toren zit. Hij kan zich nog niet vastgrijpen. De mensen op de binnenplaats kijken op van hun werk. Vragend kijken ze naar boven. ‘Er komt een ruiter aan!’ Henric laat zich van het dak glijden. Hij gaat ze vertellen wat hij heeft gezien. En hij is natuurlijk benieuwd wat de ruiter te vertellen heeft. De dakpannen kan hij later nog wel vastmaken. De ruiter galoppeert over de brug. Hij stopt op de binnenplaats. Hij is buiten adem. ‘Rovers’, schreeuwt hij. ‘Wel twintig. Aan de overkant van de rivier. Huizen in brand. Ze komen hierheen. Waar is heer Robert?’ Heer Robert hoeft niet lang na te denken. ‘Mannen’, roept hij, ‘iedereen uit het dorp moet naar het kasteel komen. Neem zoveel mogelijk voedsel mee. Voor jullie vee is plaats in de stallen.’ De mannen en jongens rennen het kasteel uit. Naar hun huizen in het dorp. Alle waardevolle spullen worden op ossenwagens geladen. Henric en zijn vader slepen met zakken graan. Moeder doet de kippen in een mand. Trude, de zus van Henric, rent weg om de koe op te halen. Die graast buiten het dorp. Honden rennen blaffend
tussen de mensen door. Kinderen lopen achter geiten, schapen en varkens aan. Moeders dagen huilende baby’s. Wat nemen de mensen mee naar het kasteel? Waarom juist die dingen? Hoe vervoeren ze de spullen? ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… In een lange stoet haasten de mensen zich naar het kasteel. De ossenkar van Henrics vader is volgeladen. Moeder zit bovenop de spullen. Naast haar staat de mand met de kippen. Achter de wagen sleurt Trude de koe vooruit. Het gaat niet gemakkelijk. Het is heel warm geworden. Het stof van de zandweg plakt op haar gezicht. In de verte komen donkere wolken langzaam dichterbij. Henric probeert de geiten bij elkaar te houden. Hij is bang dat ze niet op tijd in het kasteel zijn. Bij de ophaalbrug gaat het mis. De kar bonkt op het hout. Een wiel hangt scheef. De mand met kippen valt naar beneden. Op de kop van de koe. Loeiend rukt ze zich los. Tussen de geiten door rent ze weg. Terug naar het dorp. Henric bedenkt zich geen moment. Hun koe! Die kunnen ze niet missen! Hij laat de geiten in de steek en rent achter de koe aan. De hele stoet staat nu stil op de brug. Niemand kan meer voor- of achteruit. De poortwachters slepen de kapotte ossenwagen het kasteel binnen. Pas als iedereen binnen is, merkt vader dat Henric er niet meer bij is. ‘Hij is achter de koe aan, ‘ huilt moeder. ‘Ik kon hem niet meer tegenhouden.’ Waarom wil Henric de koe zo graag redden? ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… Vanaf de muren van het kasteel klinkt geschreeuw. ‘De rovers zijn al overgestoken! Ze komen zo deze kant op.’ Heer Robert deelt wapens uit. De boeren gaan ermee naar de muren. ‘Sluit de poort en haal de brug op,’ roept heer Robert. Henrics vader klimt op de muur. ‘Nee, nee!’ roept hij naar heer Robert. ‘Henric is naar het dorp gegaan om onze koe op te halen. En hij is nog niet terug!’ Angstig kijken de mensen naar hun heer. Zou hij wachten tot
Henric terug is? Of laat hij toch de poort en de brug sluiten? ‘Wacht nog even’, roept heer Robert. ‘De rovers zijn er nog niet. We wachten tot Henric terug is.’ Gespannen kijken de mensen over de muur. Van links komen de rovers. Van rechts zien ze Henric aankomen. Aan die kant zijn ook de onweerswolken goed te zien. Het dondert al in de verte. De koe loeit angstig. Zal Henric nog op tijd terug zijn? Vader rent door de poort naar buiten om Henric te helpen. Twee andere boeren volgen hem. Met zijn vieren zijn ze sterker dan de koe. Langzaam komen ze vooruit. De rovers komen nu snel dichterbij. Loeiend komt de koe over de brug. ‘Haal op!’, roept heer Robert. ‘Sluit de poort!’ De rovers sporen hun paarden aan. Misschien lukt het nog om binnen te komen. Met een ratelend geluid gaat de brug langzaam omhoog. Heer Robert staat voor een moeilijke keus. Hoezo? ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… Gelukkig is de brug al te ver omhoog. De rovers zijn te laat! Woedend schreeuwen ze naar de mensen die op de muur staan. Dan barst de onweer los. Keihard slaat de regen neer. De rovers worden kletsnat. Ze zullen moeten schuilen. De mensen in het kasteel zijn veilig. En Henric? Die ligt uit te rusten in het stro… naast zijn koe.
HELP! Een belegering! Als de kasteelheer ruzie met iemand anders kreeg, dan kon zijn kasteel belegerd worden. De heer moest dan al zijn mannen, wapens en voedsel op de hoofdburcht verzamelen. Daarna trokken ze de ophaalbrug op en wachtten ze af. De vijand omsingelde het kasteel. Hij sloot het van de buitenwereld af. Hierdoor hadden de kasteelbewoners geen voedsel en water meer. Dorstig en uitgehongerd moesten ze zich dan wel overgeven. Voor de aanvallers kon een belegering niet al te lang duren. Dit kwam doordat de gewone soldaten meestal boeren waren. Zij moesten hun heer volgen als die oorlog wilde voeren. Zij werden hiervoor bijna nooit betaald. En eigenlijk moesten ze, of wilden ze, op hun land werken. Als de aanval geen succes was, of heel lang duurde, gingen ze gewoon weg. Zeker, als er nog geoogst moest worden. Oorlog werd er alleen in de lente en zomer (en als het niet anders kon in de herfst) gevoerd. Je had dan niet zo’n last van slecht en koud weer en de dagen waren langer. Bovendien konden de aanvallers dan meer eten te pakken krijgen. Als een kasteel dan tenslotte toch werd ingenomen, kwamen de verdedigers er soms levend vanaf. Het kasteel en de bezittingen werden dan ingepikt. Maar vaak werd het kasteel afgebroken of in brand gestoken. De vijand kon beloven (op zijn woord van riddereer) dat hij de verdedigers zelf niets zou doen. Ze mochten dan als vrije mensen weggaan. Maar meestal werden ze gevangen genomen (handig voor losgeld) of gedood. Idee: maak een tekening waarop de belegering van een kasteel te zien is. In de Middeleeuwen nam de bevolking toe. Steeds grotere economische reserves kwamen in handen van een kleine groep lokale machthebbers. Dit leidde tot spanningen die zich ontlaadden in oorlogen. Kastelen zijn een symbool voor de toenemende agressie in de middeleeuwse samenleving. Met name het motte-kasteel werd belangrijk omdat het snel en goedkoop kon worden gebouwd. Bij een verrassingsaanval hield het meestal stand. De oorlogsvoering bestond vooral uit belegeringen, waarbij het devies verwoest eerst het land en dan het kasteel belangrijk was. De tactiek van de belegering veranderde niet sterk met de introductie van het vuurgeschut. Kanonnen werden op dezelfde wijze ingezet als de werp- en schietmachines. Bepantsering en handwapens De bepantsering bestond tot in de dertiende eeuw voornamelijk uit maliën, helm en schild. Steeds meer harnasonderdelen zoals scheenbeschermers en armstukken werden in de loop van de tijd vervangen door ijzeren platen. Rond 1300 ontstond zo het ijzeren harnas. Tot de handwapens kunnen we zwaard, lans, strijdhamer, strijdbijl en strijdknots rekenen. Met uitzondering van de lans waren het allemaal slagwapens die vooral door een ridder te paard werden gehanteerd. Het voetvolk vocht met stokwapens zoals hellebaard en spies. De hellebaard werd gebruikt om ruiters van het paard te trekken en hun bepantsering te doorboren. Belegeringswapens Bij belegeringen waren lange afstandswapens van belang. Ze werden gebruikt door belegeraar én belegerden. De zware werp- en schietmachines waren vaak van GrieksRomeinse oorsprong. Er zijn drie typen belegeringswapens. De ballista was een grote kruisboog, waarvan de pijlen op menselijke doelen werden gericht. De blijde of trabucium werd ingezet om muren te slechten. De blijde was een middeleeuwse vinding en werkte met een contra-gewicht.
Bij de mange of lepelblijde werd het projectiel gelanceerd met torsiekracht. De daarbij gebruikte touwen bleven in het vochtig klimaat niet lang goed functioneren. Experimenten hebben aangetoond dat met de lepelblijde alleen lichte voorwerpen over zo'n 75 tot 100 meter konden worden gekatapulteerd. Het waren brandende tonnen gevuld met een explosief mengsel of rottende kadavers, waarmee men dood en verderf zaaide. Idee:
maak je eigen blijde
Voorbeeld van een blijde Maak je eigen blijde of katapult 1 Neem een doos, bijvoorbeeld een leeg melkpak. Snij de bovenkant van de doos tot je deze vorm overhoudt. Maak ronde gaten in de zijkanten en een gat onderaan de achterzijde. 2 Steek een elastiekje door dit gat en maak het aan de buitenzijde vast met een stukje hout, of lucifer. Steek een lang potlood door de beide gaten in de zijwanden. 3 Snij een bakje van een luciferdoosje in tweeën en plak hierop een ander potlood. Trek het elastiekje achter het eerste potlood langs en steek het tweede er doorheen. Vouw de voorzijde van het pak naar beneden en plak deze vast. 4 Leg een propje papier in het bakje, duw dit naar beneden en laat los. Voltreffer! Bogen Er waren drie boogtypen in gebruik: de langboog, kruisboog en reflexboog. Vooral de Oosterse reflexboog en de kruisboog waren gevoelig voor weersinvloeden. Het deel dat de spankracht leverde bestond, namelijk uit verschillende soorten hout en been. De boog kwam niet voor in het arsenaal van een ridder. Hij was moeilijk hanteerbaar te paard. Bovendien ging het doden over een lange afstand tegen de ridderethiek in. Elke boog had zijn eigen voordelen. De langboog van taxushout had een bereik van ongeveer honderd meter. Hij was vooral belangrijk door de hoge vuursnelheid: zo'n zes tot twaalf pijlen per minuut. Met de kruisboog kon een geoefende schutter twee pijlen per minuut afschieten die een hoge trefzekerheid hadden.
Vuurwapens Het buskruit was in Europa in de dertiende eeuw bekend. De eerste vuurwapens waren onveilig en riskant in het gebruik. Er waren twee categorieën vuurwapens: de handwapens of loodbussen en het geschut of steenbussen. Het kaliber van de loodbussen was aanvankelijk maximaal 3 cm. Het kaliber van de smeedijzeren steenbussen kon variëren van 10 tot 80 cm en van anderhalve kg. tot 700 kg. Het bereik bedroeg ongeveer 450 tot 600 m. Het in stelling brengen en het laden van de steenbussen, die tussen de 150 en 5.000 kg. zwaar waren, was zo arbeidsintensief dat één tot twee schoten per dag het maximum was.
TOT SLOT