Omgevingsanalyse
Kansen creëren, grondrechten garanderen.
INHOUDSTAFEL INLEIDING 1 De krijtlijnen waarbinnen we deze omgevingsanalyse opbouwen 5 1.1. Missie en kerntaken 5 1.2. Trends waarop wij inspelen 5 1.3. Onze strategie 6 2 De werkwijze om deze omgevingsanalyse tot stand te brengen 7 DEEL 1 ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING Het verwerven van grondrechten: werken aan gelijke kansen 1 1.1. 1.2. 1.3. 2 2.1. 3 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 4 4.1. 4.2. 5 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 6 6.1. 6.2. 6.3.
Drie transversale tendensen in het armoedeverhaal 9 Armoede blijft 9 Armoede heeft een kleur 12 Participatie aan het Lokaal Sociaal Beleid 17 Recht op een menswaardig inkomen 19 Activeringsbeleid: het recht op een minimum-inkomen onder druk 19 Recht op arbeid 25 Algemeen 25 Werkloosheid bij niet-Europeanen 28 Jongerenwerkloosheid 32 Illegale arbeidsmigranten op de illegale arbeidsmarkt 36 Recht op maatschappelijke dienstverlening 43 Dienstverlening van het OCMW 43 Sociaal infopunt 46 Recht op wonen 49 Algemeen 50 Sociaal wonen 51 Private woningmarkt 53 Energiearmoede 58 Recht op onderwijs 61 Algemeen 61 Opvoedingsondersteuning 62 Onderwijs 63
3 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 4 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Trends in het maatschappelijk discours 92 De balans slaat over naar het individueel schuldmodel en individuele verantwoordelijkheid 92 Een universalistisch discours: het concept van de multiculturele samenleving komt onder druk te staan 93 De cultuur van allochtonen, hun waarden en normen, worden als het probleem beschouwd 94 Een politieke invulling van het begrip sociale cohesie 95 De dominantie van het diversiteitsdenken 96 Gentrificatie in steden en wijken wordt aangemoedigd 98 Internationale conflicten hebben een lokaal effect 99 Transnationale verbanden 99 De impact van de internationale politiek op de lokale samenleving 99 Economische globalisering 100 Ecologische migratie 101
DEEL 3 BELEIDSTENDENSEN Samenleven in diversiteit 1 Een sturende stedelijke overheid 2 Resultaatsgericht werken 3 Samenwerking op Vlaams niveau 4 Beter bestuurlijk beleid 4.1. Mark Suykens 4.2. Eddy Van Pottelberge 4.3. Filip De Rynck
103 104 105 106 106 107 108
BIJLAGE Stromingen in het kijken naar etnisch-culturele verscheidenheid Het cultuurrelativisme Het universalisme Het cultureel pluralisme
110 110 111 111
DEEL 2 TOENEMENDE POLARISERING EN SEGREGATIE Samenleven in diversiteit 1 Inleiding 2 Sociologische trends 2.1. Individualisering 2.2. Groepsvorming 2.3. Netwerkvorming 2.4. Samenleving en conflicten 2.5. Samenleven: relatie tussen overheid en burger 2 • INHOUD • Omgevingsanalyse
69 71 71 74 76 82 87 INHOUD • Omgevingsanalyse • 3
INLEIDING
1 De krijtlijnen waarbinnen we deze omgevingsanalyse opbouwen 1.1. Missie en kerntaken Missie: Samenlevingsopbouw Antwerpen stad bouwt aan een solidaire, democratische en interculturele samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt. In de Antwerpse stadsdelen waar problemen op vlak van armoede en samenleven elkaar versterken, bevorderen wij de solidariteit tussen achtergestelde en niet-achtergestelde groepen, zodat verschillende gemeenschappen samen positieve impulsen kunnen geven aan de kwaliteit van het samenleven in hun wijk en stad. Wij steunen actief groepen die uitgesloten worden van grondrechten en versterken hen om zelf op te komen voor hun rechten op zowel Antwerps, Vlaams als federaal niveau.
Kerntaken: 1. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad versterkt stadsbewoners zodat ze invloed krijgen op de eigen situatie en de omgeving. We stimuleren de deelname van kwetsbare stadsbewoners aan de samenleving. In het bijzonder ondersteunen wij groepen die niet over de nodige macht en mogelijkheden beschikken om hun rechtmatig aandeel in de verdeling van maatschappelijke goederen en diensten te bepleiten en te verwerven. 2. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad vertrekt vanuit de gemeenschappelijke noden, problemen en kansen die bewoners ervaren en formuleren. We werken samen met hen vernieuwende oplossingen uit en bewerkstelligen duurzame en structurele veranderingen door aan beleidsbeïnvloeding te doen. 3. Op niveau van de maatschappelijke context versterkt Samenlevingsopbouw Antwerpen stad netwerken van kwetsbare stadsbewoners. We ondersteunen hen om met de toenemende diversiteit om te gaan en versterken hun positie t.a.v. andere actoren, sterkere groepen en het beleid.
1.2. Trends waarop wij inspelen Bij de bijsturing van het huidige meerjarenplan 1 kozen we ervoor om onze werking af te stemmen op twee dominante maatschappelijke trends. Armoede en sociale uitsluiting enerzijds en de toenemende polarisering en segregatie in de stedelijke samenleving anderzijds. 1. Proces strategische planning dat werd afgerond in juni 2005.
4 • INLEIDING • Omgevingsanalyse
INLEIDING • Omgevingsanalyse • 5
1.3. Onze strategie Wij stellen vast dat de twee trends op elkaar inhaken en elkaar versterken. Daarom kiezen we ervoor om te werken aan gelijke kansen én aan het samenleven in diversiteit. Enkel werken aan gelijke kansen en belangenbehartiging doet de concurrentie tussen de meest achtergestelde groepen immers toenemen met een verdere polarisering als resultaat. Louter werken aan het samenleven en de sociale cohesie gaat dan weer voorbij aan de structurele ongelijkheid en discriminatie.
Enkele citaten die onze strategie staven: Ruben Gowricharn1 Hij stelt dat de discussie over sociale cohesie, een discussie over waarden en normen is geworden. Men wil migranten conformeren aan “onze” normen en waarden. Er wordt hierbij totaal voorbij gegaan aan de socio-economische achterstelling van de allochtone gemeenschap. Talja Blokland2 Zolang de achterstand van minderheden niet kleiner wordt, valt er van een specifiek op “verbinden” gericht beleid, niet veel te verwachten. Verbinden moet samengaan met afnemende achterstand bij etnische minderheden. Interetnische verbindingen worden sterk positief beïnvloed door het hebben van werk, het doorstromen naar betere banen, succesvol deelnemen aan een opleiding, enz.
2 De werkwijze om deze omgevingsanalyse tot stand te brengen Voor deze omgevingsanalyse vertrokken we vanuit bevindingen en vaststellingen van onze opbouwwerkers. Deze werden verder uitgediept tijdens een personeelstweedaagse in april 2007. Het opgebouwde verhaal werd in de zomerperiode getoetst aan de visie van externe deskundigen4. Hiertoe werden 3 rondetafelgesprekken georganiseerd over respectievelijk:
• armoede en sociale uitsluiting; • radicalisering en polarisering; • de rol van het middenveld, het verenigingsleven en het actief burgerschap. In laatste instantie werd het verhaal (wetenschappelijk) onderbouwd d.m.v. een uitgebreide literatuurstudie. Ook interne rapporten waren het voorwerp van deze studie.
Rik Coolsaet3 De essentie van sociale en etnische conflicten, blijft sociaal economische achterstelling. De islam is niet het probleem. Werk blijft het belangrijkste socialisatieproces.
1. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs. Over multiculturaliteit en sociale cohesie., FORUM, Utrecht, 2002 2. Blokland, T. (red), Niet langer met de ruggen naar elkaar, een advies over verbinden., RMO advies 37, Den Haag, oktober 2005 3. Rik Coolsaet op de ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007
6 • INLEIDING • Omgevingsanalyse
4. Vanuit het werkveld en beleidsorganen.
INLEIDING • Omgevingsanalyse • 7
DEEL 1 ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING Het verwerven van grondrechten: werken aan gelijke kansen
1 Drie transversale tendensen in het armoedeverhaal Bij de bevragingen kwamen volgende tendensen steeds terug:
• Armoede blijft. Conjunctuurschommelingen hebben weinig of geen invloed op structurele armoede.
• Armoede heeft een kleur. Mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst hebben een beduidend hogere kans om in de armoede terecht te komen dan autochtone Belgen. • Het lokaal sociaal beleid biedt een kans om aan een goed plan voor armoedebestrijding te werken. Participatie van de meest kwetsbaren is hierbij belangrijk. Deze drie tendensen beschouwen we als transversale elementen die in elk thema terugkomen. We bespreken ze eerst om daarna in te zoomen op een aantal dominante thema’s.
1.1. Armoede blijft 1.1.1. Definitie van armoede die we hanteren We sluiten ons aan bij de definitie die gehanteerd wordt door de Onderzoeksgroep naar Armoede, Sociale uitsluiting en de Stad (OASeS) 1 van de Universiteit Antwerpen: “Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.“ Met deze definitie kiezen we met Samenlevingsopbouw Antwerpen stad voor een maatschappelijk schuldmodel. Hiermee gaan we in tegen het dominante maatschappelijke discours van het individuele schuldmodel dat spreekt van individuele verantwoordelijkheid en plichten en voorbijgaat aan de structurele oorzaken van armoede en de mensenrechten.
1.1.2. Wie is er arm in België2? 1 op 7 Belgen wordt beschouwd als arm (14,7 %). Armen zijn meestal huurders. Huurders maken nochtans slechts 26 % uit van de totale bevolking. Mensen die in armoede leven zijn hoofdzakelijk alleenstaanden en eenoudergezinnen. Bijna 87 % van de mensen die risico lopen om onder de 1. Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.), Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg. 31 2. FOD economie, K.M.O., middenstand en energie; algemene directie statistiek en economische informatie, persbericht 16 oktober 2007, “Wie is er arm in België?”
8 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 9
armoedegrens te leven zijn niet actief op de arbeidsmarkt. Armoede wordt doorgegeven van generatie op generatie. De meerderheid van de armen (55,8 %) groeide op in een gezin met financiële problemen. Zij hadden dubbel zo vaak als andere Belgen ouders zonder diploma. Meer dan de helft van de armen groeide op in een groot gezin van minstens 3 kinderen. Personen die onder de armoedegrens leven zijn er systematisch slechter aan toe dan mensen die niet in armoede leven. En dit zowel wat betreft het bezit van consumptiegoederen, woonkwaliteit en sociale participatie. 16,8 % van de mensen die risico lopen op armoede leeft in een kleine woning met een beperkt aantal kamers. Voor de totale bevolking bedraagt dit 2,7 %. 26,6 % van mensen die risico lopen op armoede heeft niet de middelen om een auto te kopen, 22,7 % niet voor een PC en 32,4 % niet om vrienden uit te nodigen. Opvallend is dat 80 % van de mensen die in armoede leven, niet participeert aan sociale of recreatieve activiteiten buitenshuis. Bij personen met een inkomen boven de armoedegrens is dit slechts 60 %.
1.1.3. Het armoederisico in Vlaanderen1
1.1.5. Risicofactoren voor inkomensarmoede7 Vlaanderen kent volgende socio-economische en socio-demografische risicofactoren voor inkomensarmoede: • Geslacht: vrouwen (11,3 %) hebben een hoger armoederisico dan mannen (10,2 %); • leeftijd: 65-plussers (20,4 %) zijn vaker arm dan wie jonger is dan 65 (10 %); • gezinssituatie: alleenstaanden (18,5 %) en alleenstaande ouders (22,2 %); • werkzaamheid: niet-werkenden (18,2 %) t.o.v. werkenden (3 %); • nationaliteit: niet EU-burgers (33 %); • afkomst: 55,6 % van de mensen van Marokkaanse herkomst leeft onder de armoederisicogrens. Bij mensen van Turkse afkomst stijgt dit percentage tot 58,9 %8.
1.1.6. Andere signalen die wijzen op een blijvende armoedeproblematiek • Steeds meer mensen doen een beroep op de voedselbanken; • de schuldenproblematiek neemt toe. Het aantal aanvragen voor collectieve schuldbemiddelingen stijgt;
In 2005 leefde 10,7 % van de Vlaamse bevolking met een verhoogd armoederisico2. Voor heel België bedraagt dit 14,7 %.
• er worden steeds meer budgetmeters geplaatst; • steeds meer mensen kampen met achterstallige schoolrekeningen.
Mensen met een verhoogd armoederisico hebben een inkomen lager dan de armoedegrens3. Voor een alleenstaande wil dit zeggen een netto maandinkomen lager dan 822 euro. De armoedegrens voor gezinnen (2 volwassenen en 2 kinderen) bedraagt 1 726 euro4.
1.1.7. Armoederisico in Antwerpen9
Een andere maat is subjectieve armoede, of het aandeel van de bevolking dat het gevoel heeft niet rond te komen. Dit is het geval voor 13 % van de Vlamingen en voor 18,1 % van de Belgen5.
1.1.4. Inkomensongelijkheid De voorbije jaren stellen we vast dat de kloof tussen de netto-inkomens van de armsten en de rijksten sterk toeneemt. Het inkomensaandeel van de 20 % hogere inkomens blijft toenemen terwijl het inkomensaandeel van de lagere en middeninkomens daalt6.
1. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’ in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg. 77-80. 2. Survey on Income and living conditions (SILC 2005), http://statbel.fgov.be/downloads/EU-SILC-2005.pdf 3. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als invalshoek, uiteenzetting op Samenlevingsopbouw Vlaanderen 7-05-2007. 4. Cijfers 2005 5. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 79. 6. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 79.
10 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
De databank sociale planning kan niet becijferen hoeveel Antwerpenaren er exact in armoede leven. Men gaat wel op zoek naar tekenen van bestaansonzekerheid. In vergelijking met Vlaanderen zijn er in Antwerpen meer vreemdelingen van buiten de EU, meer leerlingen in het BSO en in het buitengewoon onderwijs, meer leerlingen met schoolse vertraging, meer werklozen, meer huishoudens die geen eigenaar zijn van hun woning en meer OCMW steuntrekkers. Kortom, Antwerpen telt veel meer mensen die een groot risico lopen om in armoede te leven dan de rest van Vlaanderen.
1.1.8. Besluit Armoede is een constant gegeven en ongevoelig voor conjuncturen. Armoede is een structureel probleem dat een structurele en collectieve aanpak nodig heeft. In vergelijking met Vlaanderen wonen in Antwerpen meer bevolkingsgroepen met een hoger armoederisico.
7. http://statbel.fgov.be/downloads/EU-SILC-2005.pdf 8. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 79. 9. Rotthie, P., Passot, L., De Keyser; N., Profielschets van de armoede in Antwerpen, DSP, 2006.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 11
1.2. Armoede heeft een kleur1 1.2.1. Cijfers Volgens de onderzoeksgroep OASeS van de Universiteit Antwerpen kennen personen van Marokkaanse en Turkse herkomst een zeer groot armoederisico. De helft van de allochtonen van Turkse en Marokkaanse afkomst leeft onder de armoederisicogrens. Voor autochtone Belgen ligt dat cijfer "maar" op 10,16 %.
1.2.2. Armoede bij allochtonen versus generatiearmoede Allochtonen die in armoede leven en generatiearmen kampen met een aantal gedeelde problemen met betrekking tot huisvesting, arbeid, inkomen, onderwijs, gezin, opvoeding, vrije tijd, enz. Allochtone mensen in armoede hebben bovendien een aantal zeer specifieke problemen:
• Problemen met het statuut: met/zonder papieren, naturalisatie, enz.; • communicatieproblemen door anderstaligheid; • problemen gerelateerd aan gezinshereniging; • problemen voortspruitend uit de gezinsgrootte (grote gezinnen vinden bv. moeilijk geschikte huisvesting)
• racisme en discriminatie; • problemen omwille van andere culturele achtergrond, gewoonten en verwachtingen. We staan hier even stil bij de problemen gerelateerd aan de gezinshereniging. 60 tot 75 % van de Marokkanen huwt met iemand uit het land van herkomst. Omdat dit meestal wil zeggen dat men huwt met iemand die laaggeschoold, niet-Nederlandstalig en arm is, neemt de armoede in de Marokkaanse gemeenschap nog toe. Enkele kanttekeningen: Huwen is voor velen de enige legale manier om naar België te komen. Zolang de grenzen gesloten zijn, zal gezinshereniging een grote aantrekkingskracht uitoefenen. Er doen zich schrijnende problemen voor als de relatie op korte termijn mislukt. De nieuwkomer kan niet meer terug naar het land van herkomst en wordt vaak tot grote armoede veroordeeld. Zeker ook vrouwen omdat zij na het mislukken van een huwelijk dikwijls uit de gemeenschap worden gestoten en in een isolement terechtkomen. Sommigen kunnen aan de armoede ontsnappen. Het zijn vooral de jongste kinderen van het gezin die het moeilijk hebben om de armoedespiraal te 1. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.
12 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
doorbreken. Ouders zetten hun energie en financiële middelen immers vooral in op de oudste kinderen. Bovendien werkt het negatieve voorbeeld van oudere werkloze kinderen erg demotiverend. Opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad, medewerkers van het OCMW en het Protestants Sociaal Centrum stellen vast dat de draagkracht van de Marokkaanse gezinnen waarmee zij in contact komen verzwakt. Dit heeft te maken met het feit dat het ganse familiale netwerk overbelast geraakt. De familiale solidariteit flirt met de grenzen van haar eigen draagkracht. Het wordt immers steeds moeilijker om de schaarse middelen in te zetten voor het eigen gezin én om solidair te zijn met familieleden in het land van herkomst of nieuw aangekomen familieleden. Soms is er in een gezin maar één iemand met een inkomen. Naast de kinderen leven er vaak ook nog jongvolwassenen onder hetzelfde dak. Die blijven langer in het gezin omdat ze geen toekomst zien buiten het gezin. Naast het familiale netwerk is het netwerk van de eigen gemeenschap erg belangrijk 2. Ook dit netwerk is echter broos. Het steunt op het principe van de wederkerigheid. Indien men steeds vragende partij is, is er van wederkerigheid geen sprake meer. Het netwerk zal barsten beginnen te vertonen. Zeker omdat de gemeenschap waartoe men behoort uit mensen bestaat met eenzelfde socio-economische achtergrond. Het ontbreken van socio-economisch gemengde netwerken sluit mensen die in armoede leven verder uit. In deel twee van deze omgevingsanalyse gaan we dieper in op de functie van de netwerken, groepsvorming en de noodzaak van interculturele netwerken.
1.2.3. Kwetsbaarheid op verschillende domeinen yy Arbeidsmarkt Volgens Vertommen en Martens3 (2005) kunnen we spreken van een ethnostratificatie van de arbeidsmarkt. Mensen van niet-Europese afkomst vinden we vaker terug op de secundaire arbeidsmarkt die gekenmerkt wordt door een hoog risico op werkloosheid, lage lonen, slechte arbeidsomstandigheden en een grote jobonzekerheid. Mensen van vreemde afkomst lopen meer risico om werkloos te worden dan wie van Belgische afkomst is. 38 % van de Marokkanen en Turken is werkloos. Niet enkel het lage opleidingsniveau speelt een rol. Discriminatie is meer dan waarschijnlijk een bijkomende en bepalende factor.
yy Onderwijs Voor mensen met ten hoogste een diploma lager middelbaar onderwijs is het armoederisico 23 %. Ze hebben 2 keer meer kans op werkloosheid. 2. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco. 3. Vertommen, S. & Martens, A. (2005). Allochtone werknemers op lokale arbeidsmarkten (workingpaper). Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, CESO.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 13
De onderwijsachterstelling treft vooral personen van Turkse en Marokkaanse afkomst. 63 % heeft geen of slechts een diploma lager onderwijs. Dit gaat op voor zowel de eerste als de tweede generatie. M.a.w. geboren zijn in België en het onderwijssysteem doorlopen, lijkt de positie van allochtone kinderen niet te verbeteren.
yy Huisvesting Mensen van Turkse of Marokkaanse herkomst zijn minder dan anderen eigenaar van hun woning. Zij zijn vaker aangewezen op noodkoop en zijn sterker aanwezig in de sociale huisvesting (respectievelijk + 11 % en +16 %). yy Gezondheid De algemene gezondheid van mensen van allochtone afkomst is slechter dan die van mensen van Belgische afkomst.
1.2.4. Subjectieve armoede1 Arme mensen van Marokkaanse of Turkse afkomst van de eerste generatie hebben een positiever oordeel over hun leefsituatie dan Belgische mensen in gelijkaardige leefomstandigheden. Dit komt omdat ze in eerste instantie vergelijken met leden van de eigen groep of met de leefomstandigheden in het land van herkomst. De jongere generaties vergelijken hun situatie meer met Belgische referentiegroepen. Zij hanteren het in België heersende normen- en waardepatroon om naar armoede te kijken. Zij vinden dat hun positie gelijkwaardig moet zijn aan die van de gemiddelde Belg. Doordat dit vaak niet zo is, voelen ze zich armer en meer uitgesloten. Het referentiekader van armen van buitenlandse afkomst verschilt dus van generatie tot generatie.
1.2.5. Mechanismen die een negatieve spiraal veroorzaken en generatiearmoede doen ontstaan Bij aankomst in een onbekend land hebben de meeste immigranten een achterstand inzake cultureel kapitaal2. Die achterstand komt tot uiting op niveau van diploma’s, mondelinge en schriftelijke kennis van het Nederlands, kennis van de wetgeving en de vigerende normen, het vermogen om het gedrag van autochtonen juist in te schatten, enz. Elke immigrant zal inspanningen doen om de kloof te overbruggen3. Het verblijfsperspectief zal in belangrijke mate de grootte van die inspanning bepalen. Mensen die hier gekomen zijn met de bedoeling om te blijven, zullen een grotere inspanning leveren dan zij die de intentie hebben hier voor een beperkte tijd te verblijven. 1. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco. 2. Zie de kapitaalanalyse van Bourdieu. Het stoelt op het inzicht dat kapitaal ongelijk verdeeld is binnen de sociale wereld. Er zijn drie vormen van kapitaal: economisch, sociaal en cultureel kapitaal. Cultureel kapitaal is de familiale, culturele erfenis en de scholing van personen (kennis en vaardigheden). 3. Van den Cruyce, B., “De ondergebruikte arbeidsreserve van vreemdelingen in België” in: Kwartaalschrift economie, nummer 2, 2005, pg 117 - 140
14 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
In de wijken waarin wij werken stellen we vast dat Marokkaanse mannen van de eerste generatie aanvankelijk niet de intentie hadden om zich hier definitief te vestigen. Hierdoor deden zij weinig inspanningen om Nederlands te leren, een opleiding te volgen, enz. Dit was ook niet nodig omdat ze ook zonder die kennis makkelijk aan de slag raakten. Ook de overheid spoorde hen niet aan om Nederlands te leren. Gezien het tijdelijk karakter van hun verblijf moesten enkele woorden om zich te behelpen op de werkvloer volstaan. Ook de scholingsgraad in het land van herkomst heeft een effect op het vermogen om zich te vormen. Mensen met een hoge scholingsgraad zullen sneller iets nieuw aanleren dan laaggeschoolden. Tot slot speelt ook de buurt waarin de immigrant zich vestigt, een rol. Immigranten die in een buurt wonen met weinig landgenoten hebben meer redenen om Nederlands te leren dan zij die in een buurt wonen waarin veel landgenoten zich vestigden. Toch moeten we het belang van de sociale mix nuanceren. Het is niet omdat mensen naast elkaar wonen, dat ze elkaar ook kennen4. Het is vrij zeker dat de eerste generatie immigranten er niet in zal slagen de achterstand volledig weg te werken. Hierdoor zal de achterstand in cultureel kapitaal overgedragen worden op de kinderen. We zien veelal een vicieuze cirkel ontstaan.
• Het culturele kapitaal is beperkt bij de eerste generatie gastarbeiders. Ze doen weinig inspanningen om de kloof te overbruggen omdat ze zich niet permanent in België willen vestigen. • Het beperkte culturele kapitaal wordt doorgegeven aan de tweede generatie. De tweede generatie wordt evenwel gestimuleerd om te studeren om “het beter te doen dan de ouders”. • Discriminatie in het onderwijs, de beperkte onderwijsondersteuning thuis en de geringe kennis van het Nederlands maken hen hoe dan ook minder succesvol in een onderwijs dat m.b.t. organisatie, cultuur, aanpak en verwachtingen overwegend afgestemd is op de middenklasse. Na de schoolloopbaan worden ze geconfronteerd met uitsluiting op de arbeidsmarkt. • Vaak is het verblijfsperspectief ondertussen veranderd; de tweede generatie richt haar blik meer op België. Het referentiekader waaraan zij hun maatschappelijke positie toetsen, verschuift van de eigen gemeenschap naar de autochtone gemeenschap. Hierdoor ontstaat het gevoel van uitgesloten te zijn. • De derde generatie heeft weinig of geen positieve voorbeelden of rolmodellen binnen de eigen groep. Zij raakt gedemotiveerd en voelt zich uitgesloten. Jongeren rebelleren, veroorzaken overlast en denken vanuit een korte-termijn-perspectief. Het imago loopt schade op. 4. Loopmans, M. (2000), ‘Het bedrog van de buurt’, Agora, 16 (3), 26-28.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 15
1.2.6. Hypotheses van OASeS m.b.t. armoede bij allochtonen1 • Er is een nieuwe groep generatiearmen op komst. • Er zijn steeds meer gelijkenissen met “de vierde wereld”. • De verschillende generaties gebruiken verschillende referentiekaders. Het referentiekader verschuift samen met het toekomstperspectief. De eerste generatie vergelijkt haar maatschappelijke positie met de positie die ze had in het land van herkomst. De 2de en 3de generatie is hier gesocialiseerd en vergelijkt haar maatschappelijke positie met de positie van andere Belgen. • Loyaliteiten in het land van herkomst beïnvloeden het bestedingspatroon. De eerste en tweede generatie migranten steunen verwanten in het land van herkomst financieel. Deze steun heeft omwille van emotionele en culturele redenen vaak een verplichtend karakter. De latere generaties nemen dit engagement minder op. • De solidariteit in migrantengemeenschappen heeft een paradoxale impact op armoede en sociale uitsluiting. Algemeen wordt aangenomen dat de solidariteit bij de migrantengemeenschap groter is dan bij de autochtone bevolking. Onderzoekers van OASeS stellen echter vast dat de solidariteit begint af te nemen. De opbouwwerkers beamen dit. Men wijt dit aan de verminderde draagkracht van de families. Ook wordt er gesteld dat de opvang van mensen zonder wettig verblijf én gezinshereniging vaak een toenemende armoede tot gevolg heeft. Opbouwwerkers wijzen er op dat de gemeenschap niet steeds met iedereen solidair is. Mensen met afwijkende waarden en normen én zeker alleenstaande (gescheiden) vrouwen worden uitgesloten. • Arm aan kennis. Mensen van buitenlandse afkomst die in armoede leven, hebben weinig kennis van de maatschappij waarin ze leven. Men is onvoldoende op de hoogte van eigen rechten en van de voorzieningen in België. De eerste generatie migranten beschikte over weinig cultureel kapitaal2. Dit maakte de kans op armoede groter. Het beperkte culturele kapitaal wordt overgedragen van generatie op generatie. • Discriminatie zet een rem op de socio-economische integratie van personen van vreemde herkomst. • Discriminatie wordt door de doelgroep als zeer dominant aanwezig ervaren. Discriminatie zorgt voor demotivatie en het ontbreken aan perspectieven. Het heeft een grote invloed op jongere generaties.
keerd! Om de armoedespiraal te doorbreken moet er gewerkt worden aan zowel de toegang tot de grondrechten als aan het versterken van maatschappelijk achtergestelden als aan het doorbreken van de discriminatie.
1.3. Participatie aan het Lokaal Sociaal Beleid Het lokaal sociaal beleid heeft als opdracht de toegang tot de sociale grondrechten van elke burger te helpen garanderen. Het is m.a.w. belangrijk dat de stemmen van de groepen waarvoor wij werken, aan bod komen. Zij zijn immers de eerste belanghebbenden en als ervaringsdeskundigen het best geplaatst om problemen scherp te stellen en oplossingen aan te reiken. In dit kader is het belangrijk om per thema/grondrecht waarrond we werken, samen te werken met de stad Antwerpen.
1.2.6. Besluit De armoede binnen de allochtone gemeenschap is te groot om te negeren. Zeker in een stad als Antwerpen met wijken waarin 50 % van de gemeenschap van allochtone afkomst is. Samenlevingsproblemen versterken het achterstellingprobleem en omge1. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), ‘De kleur van armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst’, Leuven: Acco. 2. Zie bij 1.2.4. ontstaan van een vicieuze cirkel.
16 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 17
2 Recht op een menswaardig inkomen Wij focussen vooral op het thema inkomensverwerving. Inkomensbesteding komt zijdelings ter sprake. M.b.t. inkomensverwerving bespreken we twee thema’s : • Het activeringsverhaal en het plichtendiscours dat daaruit voortvloeit. Zeker het nieuwe OCMW-beleid m.b.t. vrijwilligerswerk kwam vaak aan bod in gesprekken met veldwerkers en deskundigen. • De werkloosheid bij jonge allochtonen. Een dwingend thema dat ook zeer uitdrukkelijk naar voor komt in de projecten van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.
2.1. Activeringsbeleid: het recht op een minimuminkomen onder druk 2.1.1. Algemeen Opbouwwerkers zien het activeringsbeleid overal opduiken 1. Mensen die van een leefloon leven, worden aangemoedigd om te werken of een opleiding te volgen. Zo moet de leefloner voldoende inspanningen leveren om actief te worden. De criteria om dit te beoordelen zijn echter niet steeds duidelijk voor de cliënt. Bovendien is de beoordeling arbitrair. Een maatschappelijk assistent bepaalt nl. eenzijdig of men voldoende inspanningen levert of niet. De introductie van het begrip leefloon was meer dan cosmetische opsmuk. Een nieuw denken over het laatste sociaal vangnet ging ermee gepaard. Het bestaansminimum was nog een minimuminkomen waarmee men mensen een mensenwaardig bestaan wilde garanderen. Het leefloon is een loon waar inspanningen tegenover staan. De overheid tracht op deze manier leefloners te integreren in de maatschappij. Op zich een lovenswaardig doel maar het activeringsbeleid is niet gericht op het versterken van de capaciteiten van mensen. Het is verworden tot een instrument om mensen mee te bestraffen. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stelt dat een minimuminkomen onvoorwaardelijk gegarandeerd moet blijven. Het activeringsbeleid ligt in de lijn van de Europese werkgelegenheidsstrategie2. De prioritaire Europese doelstelling is niet de verlaging van de werkloosheidsgraad, maar de verhoging van de activiteits- of werkzaamheidgraad. Men wil ook de arbeidsinzetbaarheid verhogen via werkervarings- en 1. Uit gesprekken met het team maatschappelijke dienstverlening en met opbouwwerkers op de personeelstweedaagse, voorjaar 2007. 2. Termote, H. (2006), “Arbeid, een kwetsbaar sociaal goed in de strijd tegen armoede”, in: Over-werk, tijdschrift van het steunpunt WAW, p.163 – 179.
18 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 19
opleidingsprogramma’s. Hierbij houdt men geen rekening met de kwaliteit van de arbeid of de job. Het vinden van werk wordt bovendien een individuele verantwoordelijkheid terwijl de verantwoordelijkheid van de werkgevers, de ongelijkheid op de arbeidsmarkt en de effecten van globalisering van laaggeschoolde arbeid niet worden aangepakt. Uit onderzoek blijkt echter dat het dichten van de kennis- en opleidingskloof 1 op lange termijn de beste strategie is. Het verzekeren van minimumkwalificaties levert de meest duurzame effecten op. De impact hiervan op mensen die in armoede leven is substantieel en duurzaam. Activering heeft dus goede effecten op korte termijn, maar het effect op langere termijn is nihil als het enkel blijft bij activeren om te activeren. Scholing gekoppeld aan emancipatie van maatschappelijk achtergestelde groepen reduceert armoede op lange termijn meer dan activering!
2.1.2. Vrijwilligerswerk binnen het activeringsbeleid Het decreet op het vrijwilligerswerk 2 stelt dat vrijwilligerswerk “elke activiteit is die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, ten behoeve van één of meer personen, (…) een groep of organisatie of van de samenleving als geheel”.
yy In een veranderende samenleving verandert ook het vrijwilligerswerk Elke samenleving is onderhevig aan verandering. Ook het maatschappelijke engagement van mensen verandert. Vrijwilligerswerk is niet langer een langdurige, regelmatige, onbaatzuchtige, onvoorwaardelijke en organisatiegebonden vorm van inzet 3. Tegenwoordig kiezen mensen voor een kortstondig, projectmatig, zelfgericht en ongebonden engagement. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad werkt met zowel mensen die zich kortstondig willen inzetten als met klassieke vrijwilligers. Ook de grens tussen betaalde arbeid en vrijwillige inzet vervaagt. Er worden steeds meer eisen gesteld aan vrijwilligers. Er wordt van hen verwacht dat ze zich professioneel gedragen. Ze worden geconfronteerd met opleidingseisen, evaluatiegesprekken, afsprakennota’s, enz. Hierdoor is het moeilijk om bepaalde kansengroepen vrijwilligerswerk te laten doen. De eisen die men stelt zijn niet langer op maat van zwakkere groepen. Voor hen blijft Samenlevingsopbouw Antwerpen stad de belangrijkste aanbieder van vrijwilligerswerk aangepast aan hun mogelijkheden. 1. De Blander R., Nicaise, I., De impact van maatschappelijke keuzen op de armoededynamiek, HIVA, 30 pg. 2. Het wetsvoorstel 2496/001 van 18 mei 2006, tot wijziging van de wet van 3 juli 2005, werd op 8 juni 2006 goedgekeurd in het parlement en op 11 augustus 2006 gepubliceerd in het Belgisch staatsblad. De wet is van toepassing sinds 01/08/06; artikel 5 en 6 en 8 bis (aansprakelijkheid & verzekering) sinds 1 januari 2007. 3. Hustinx, L. (2005), ‘De rechten van vrijwilligers’, in Over-werk, tijdschrift van het steunpunt WAV
20 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
yy Vrijwilligerswerk binnen het activeringsbeleid In de actieve welvaarstaat krijgt vrijwilligerswerk een nieuwe rol en een nieuwe betekenis 4. Vrijwilligerswerk dreigt gereduceerd te worden tot een surrogaat voor structurele werkloosheid. Of nog erger, langdurig werklozen worden verplicht zich in te zetten voor de gemeenschap om recht te hebben op een uitkering. yy Het sociale activeringsbeleid binnen het OCMW Het OCMW van Antwerpen startte in het voorjaar van 2007 een sociaal activeringsprogramma dat leefloners stimuleert om zich in te zetten als vrijwilliger. De doelgroep zijn klanten die niet of niet meer beschikken over voldoende mogelijkheden om een tewerkstelling in art. 60 aan te vatten. Voor deze mensen wil men een arbeidsaanbod creëren opdat zij “hun capaciteiten kunnen maximaliseren door toeleiding naar een zinvolle activiteit met het oog op de verhoging van de zelfredzaamheid en maatschappelijke integratie”. Mensen die een vrijwillig engagement aangaan, krijgen hiervoor een financiële stimulans. Men kan zich terecht afvragen of dit sociaal activeringsbeleid niet indruist tegen het principieel niet-verplichtend karakter van vrijwilligerswerk. Het is een goede zaak om OCMW-cliënten uitvoerig te informeren over vrijwilligerswerk en hen de mogelijkheid te bieden vrijwilligerswerk op te nemen. Het wordt echter gevaarlijk als men het recht op een inkomen afhankelijk maakt van het al dan niet opnemen van dat engagement. Bovendien blijft het OCMW geplet tussen twee onverzoenlijke rollen: de begeleiding van leefloners én het beslissen over het al dan niet toekennen van een leefloon. Voor Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stelt er zich nog een bijkomend probleem. Binnen de geschetste context bestaat er immers het risico dat er concurrentie ontstaat tussen vrijwilligers die betaald worden door het OCMW en de anderen.
2.1.3. Taalverwerving yy Nederlands leren wordt een verplichting en een voorwaarde tot het verkrijgen van een inkomen Kennis van het Nederlands is essentieel om op een volwaardige manier te kunnen participeren aan onze samenleving. Het is belangrijk dat anderstaligen (oud- en nieuwkomers) snel en goed Nederlands kunnen leren. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stelt vast dat de overgrote meerderheid van de anderstaligen erg gemotiveerd is en vrijwillig wil deelnemen aan cursussen Nederlands.
4. Hustinx, L. (2005), ‘De rechten van vrijwilligers’, in Over-werk, tijdschrift van het steunpunt WAV
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 21
Steeds vaker werken beleidsactoren en regelgevende instanties een verplichting uit tot het leren van het Nederlands. Sterker, Nederlands kennen wordt een voorwaarde om sociale grondrechten te bekomen. Het OCMW van Antwerpen bijvoorbeeld sanctioneert anderstaligen (via hun uitkering) bij het onvoldoende volgen van Nederlandse taallessen. De anderstaligen worden voor de volle 100 % verantwoordelijk geacht voor het niveau van hun kennis Nederlands en voor het bedrag van hun uitkering. Een gebrekkige taalkennis wordt toegeschreven aan onwil.
yy Bevindingen Samenlevingsopbouw Antwerpen stad De praktijk van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad toont een veel genuanceerder beeld waarin een gebrekkige kennis van het Nederlands gerelateerd wordt aan een meer algemeen alfabetiseringsprobleem. Ongeletterde mensen leren a priori moeilijk een andere taal. Bovendien stelt er zich een probleem wat betreft het aanbod. Dat is beperkt en niet altijd aangepast aan het leerniveau en de nood van de cursisten. Ook methodisch stelt er zich een probleem. Veel anderstaligen hebben geen of weinig ervaring met het schoolse leren. Schoolse inspanningen hebben daardoor niet altijd het verwachte resultaat.
2.1.4. Europees beleid De Europese Commissie introduceerde een nota "betreffende een raadpleging over maatregelen op EU-niveau ter bevordering van de actieve integratie van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan". Deze nota wordt kortweg "Minimum Inkomen" genoemd en handelt over de verplichting van de lidstaten om in een minimuminkomen te voorzien voor mensen die nog niet over een inkomen via werk kunnen beschikken. Ons land heeft zo al een systeem. De Europese nota wil de lidstaten er echter toe verbinden om de grootte van dat inkomen te definiëren in relatie tot de levensstandaard in de lidstaat. Het Europees Netwerk Armoedebestrijding (EAPN) en het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar Armen het Woord nemen hebben een Europees project afgerond waarin men voorstelt een set van sociale standaardnormen in te voeren. Meer concreet gaat het over een set van goederen en diensten die noodzakelijk zijn om waardig te kunnen leven in de samenleving. De kost van deze set wordt berekend in functie van het vastgestelde minimuminkomen van de betrokken lidstaat. Bij de Europese Commissie werd een vervolgproject ingediend om het systeem uit te testen in de verschillende lidstaten. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad wil zich in Antwerpen engageren voor de uitvoering van dit experiment.
22 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 23
3 Recht op arbeid 3.1. Algemeen Men telt in de huidige samenleving pas mee als men werkt. In de eerste plaats is arbeid een manier om een inkomen te verwerven. Daarnaast heeft arbeid een aantal niet onbelangrijke latente functies 1. Het biedt structuur, sociale integratie, zelfontplooiing, een basis voor sociale cohesie en solidariteit, enz. Werkloosheid heeft dan ook veel meer dan inkomensverlies tot gevolg. Het is zowel rechtstreeks als onrechtstreeks bron van sociale uitsluiting. Daarom is arbeid voor Samenlevingsopbouw Antwerpen stad een belangrijk grondrecht.
3.1.1. Activeringsbeleid – de transitionele arbeidsmarkt Arbeidsparticipatie is in de hedendaagse samenleving een belangrijke voorwaarde voor maatschappelijke inclusie. Tegelijkertijd is betaalde arbeid de afgelopen decennia steeds onzekerder en veranderlijker geworden. De klassieke standaardloopbaan (onderwijs-arbeid-rust) behoort hoe langer hoe meer tot het verleden. Steeds meer mensen krijgen te maken met gewilde of ongewilde transities in hun arbeidsloopbaan2. Het betreft overgangen van onderwijs naar arbeid, maar ook weer terug van arbeid naar onderwijs, van betaalde arbeid buitenshuis naar onbetaalde zorgtaken voor gezins- of familieleden en vice versa. En is er is natuurlijk de overgang van arbeid naar periodes van ongewilde inactiviteit wegens werkloosheid. Moderne burgers met een voldoende solide basis van inkomen, hebben steeds meer de mogelijkheid om hun leven naar eigen inzichten en behoeften in te richten. Enerzijds krijgen mensen dus meer vrijheid om hun eigen leven vorm te geven, anderzijds groeit de onzekerheid voor die groepen zonder solide inkomensbasis. Opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad waarschuwen voor de perverse effecten van dit model. De kansengroepen waarmee gewerkt wordt, hebben namelijk niet dezelfde keuzevrijheid en macht om de regie over hun arbeidsloopbaan te voeren. Veel mensen worden gedwongen om interimarbeid te doen, deeltijds te werken of onderbetaald werk te aanvaarden om het hoofd boven water te houden. Ze zijn geen baas over hun eigen arbeidsloopbaan maar drijven mee op de golven van de arbeidsmarkt. Dit zorgt voor veel stress en een grote onzekerheid. 1. Hendrickx, E., “Arbeid en samenleving, een essay” in Tijdschrift voor Sociologie, volume 25, nr.1,2004, pg 107. 2. Leroy, F., uiteenzetting op Samenlevingsopbouw Vlaanderen, 25 juni 2007.
24 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 25
Mensen hebben nood aan een minimale stabiliteit én aan sociale garanties indien men in een niet-werkende fase zit. Belangrijker nog, ze hebben recht op werk aangepast aan hun draagkracht. Hier ligt er ons inziens een grote verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven 1. Het moet gestimuleerd worden om een sociale missie op te nemen en kansengroepen tewerk te stellen. Dit is te verkiezen boven een apart circuit voor deze groepen. Wat betreft de transitiemomenten. Dit zijn momenten waarop kansengroepen extra ondersteuning kunnen gebruiken. Hiervoor is een coachende aanpak nodig. Fons Leroy spreekt over 2 de uitbouw van stevige bruggen tussen de domeinen van levenslang en levensbreed leren en werk. Door kansengroepen te ondersteunen, te emanciperen, te versterken en sociale competenties te laten opbouwen kan men hen de bruggen over helpen. Ook vrijwilligerswerk krijgt een plek binnen de transitionele arbeidsmarkt. De competenties3 die men hier opbouwt, kan men inschakelen en gebruiken op de arbeidsmarkt.
3.1.2. Activering, een bredere kijk Het Europees beleid houdt niet langer vast aan een strakke en eenzijdige interpretatie van het begrip activering. Dit is te merken aan de introductie van twee nieuwe begrippen.
nieuwe kijk alvast tot uiting in de visie op vrijwilligerswerk van de werkgroep activering in het kader van het lokaal sociaal beleid.
3.1.3. Kansengroepen, op en vooral naast de arbeidsmarkt 4 Wie niet werkt, kent een groter armoederisico! Waar in Vlaanderen 3 % van de werkenden onder de inkomensarmoedegrens valt, stijgt dit voor nietwerkenden tot 18,2 %5. Momenteel zitten we in Vlaanderen in een periode van economische groei. De werkloosheid neemt af6. Toch wil dit niet zeggen dat alle bevolkingsgroepen evenveel zullen genieten van deze gunstige conjunctuur. Naast de conjuncturele armoede blijft de structurele armoede bestaan. Enkele cijfers:
• Eén op twee werkzoekenden is langer dan een jaar werkloos; • zes op tien van de laaggeschoolde werklozen is langdurig werkloos; • werkzaamheid en werkloosheid zijn ongelijk verdeeld tussen mannen en vrouwen:
»» Meer dan de helft van de werklozen is vrouw (53,5 %). »» De werkzaamheidgraad bij vrouwen is lager dan bij mannen (57,8 % tov 71,8 %).
• bij niet EU - burgers bedraagt de werkloosheidsgraad 24 %; • de éénoudergezinnen vormen een zeer kwetsbare groep op de arbeidsmarkt;
• een relatief groot aandeel van de gezinshoofden van éénoudergezinnen werkt niet en ontvangt een leefloon of werkloosheidsvergoeding.
Lange tijd lag de nadruk op de flexibiliteit die verwacht werd van de werknemer. Die moest zich aanpassen aan de eisen en verwachtingen van de arbeidsmarkt en de werkgever in het bijzonder. In 2006 heeft men op Europees niveau echter een nieuwe term gelanceerd, "flexicurity", een combinatie van "flexibility" en "security". In het Nederlands geeft dit "flexizekerheid". Met deze term wil men benadrukken dat de flexibele opstelling van de werknemer gepaard moet gaan met zekerheid van inkomen in periodes van transitie. Een ander nieuw begrip dat Europa ons presenteerde heet "sociale activering". Hiermee wordt niet enkel de integratie op de arbeidsmarkt beoogd maar ook de maatschappelijke integratie. Voor mensen die (nog) niet op de arbeidsmarkt terecht kunnen, moeten andere vormen van inschakeling voorzien worden. Daarbij moet men voldoende inkomen garanderen om menswaardig te kunnen leven en te kunnen participeren aan de samenleving. Deze nieuwe Europese invulling van activering kan de basis zijn voor acties of projecten m.b.t. (jeugd)werkloosheid en inkomen. Overigens komt de 1. Boone, B., infomoment over het begeleiden en opleiden van werknemers uit kansengroepen, 30 maart 2007. 2. Leroy, F., uiteenzetting op Samenlevingsopbouw Vlaanderen, 25 juni 2007. 3. EVC staat voor Elders Verworven Competenties
26 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
3.1.4. Werkloosheid in Antwerpen7 In maart 2006 telde Antwerpen 31.157 niet-werkende werkzoekenden, goed voor een werkloosheidsgraad van 15,5 %. Dit is bijna het dubbele van de gemiddelde werkloosheidsgraad in Vlaanderen. Bovendien is de werkloosheid in Antwerpen hardnekkig omwille van het grote percentage laaggeschoolde werkzoekenden (53 %) en langdurig werkzoekenden (52 %). 20 % van de werkzoekenden is bovendien jonger dan 25 jaar.
In wat volgt kijken we naar 3 doelgroepen: niet-Europese werklozen, werkloze jongeren en clandestiene arbeiders. We zijn ons bewust van het feit dat er andere kansengroepen bestaan: generatiearmen, alleenstaande vrouwen, mensen met een handicap, enz. Deze groepen kwamen echter minder in het vizier omdat Samenlevingsopbouw Antwerpen stad focust op samenlevingsproblemen. Daarom staan groepen die door de goegemeente bekeken worden als oorzaak van overlast centraal. 4. De Boyser, K., ‘Kansengroepen, op en vooral naast de arbeidsmarkt’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 96-113. 5. http://statbel.fgov.be/downloads/EU-SILC-2005.pdf 6. Zie www.vdab.be/trends voor maandelijkse cijfers 7. Matthijs, V., binnen het opbouwwerkproject “Arm in Arm, Relatie autochtone – allochtone armoede”.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 27
3.2. Werkloosheid bij niet-Europeanen 3.2.1. Wie zijn ze? België scoort slecht wat betreft tewerkstelling van niet-Europeanen. Nergens is de discrepantie tussen de arbeidskansen van allochtonen en autochtonen zo groot. Bovendien zijn de verschillen tussen de vreemdelingen en nieuwe Belgen van dezelfde herkomst gering. M.a.w. herkomst is een meer bepalende factor dan nationaliteit.1 Er is dus sprake van ethnostratificatie: etnische minderheden in een maatschappij lopen omwille van hun afkomst meer risico om terecht te komen in een segment van de arbeidsmarkt dat gekenmerkt wordt door een hoge werkonzekerheid, slechte arbeidsvoorwaarden en slechte arbeidsomstandigheden.
yy Werkzaamheidsgraad De autochtonen bekleden de beste positie met een werkzaamheidsgraad van 64,8 %. Enkel de EU-burgers kunnen volgen met een werkzaamheidsgraad van 60,7 %. De nieuwe Belgen bekleden de middenpositie, gevolgd door nietEU burgers (Afrikanen en Aziaten). Ten slotte zijn er de Turken en Marokkanen waarvan er slechts drie op tien werken.
yy Werkloosheidsgraad Van de autochtonen die zich aanmelden op de arbeidsmarkt zijn er slechts 4,9 % werkloos. En dit t.o.v. 30 % bij Marokkanen en Turken. Vaak wordt het lagere onderwijsniveau van allochtonen aangehaald om hun achtergestelde positie op de arbeidsmarkt te verklaren. 80 % van de Marokkanen en Turken zijn laaggeschoold. Maar ook als men de werkzaamheidsgraad van hooggeschoolden bekijkt, stelt men vast dat de stratificatie zich verder zet.
yy Verschillen tussen mannen en vrouwen Vrouwen hebben een zwakkere socio-economische positie dan mannen. Ze hebben minder vaak een job en hebben een minder stabiele loopbaan. Binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap is het verschil tussen vrouwen en mannen nog groter omdat Marokkaanse en Turkse vrouwen zich minder aanbieden op de arbeidsmarkt 2. Marokkanen en Turken hebben duidelijk de zwakste positie op de arbeidsmarkt in Vlaanderen. Vrouwen doen het nog slechter dan mannen. Antwerpen telt het hoogste aandeel allochtone niet-werkende werkzoekenden.
3.2.2. Mogelijke verklaringen voor de achtergestelde positie op de arbeidsmarkt 3 yy Studiekeuze Reeds bij het verlaten van het onderwijs hebben allochtone schoolverlaters een achterstand wat betreft onderwijsniveau. 42 % van de allochtone schoolverlaters (via VDAB) is laaggeschoold t.o.v. 16 % van de autochtone schoolverlaters. Daarnaast versterkt een ongunstige studiekeuze de afstand tot de arbeidsmarkt: allochtone jongeren kiezen vaker voor een studieniveau dat de doorstroming naar het hoger onderwijs sterk hypothekeert. Bovendien kiezen ze voor weinig arbeidsgerichte opleidingen. Ook door de studiebegeleiding worden ze georiënteerd naar kortere opleidingen. yy Kennis van het Nederlands Vaak wordt gesteld dat onvoldoende kennis van het Nederlands een bepalende factor is in de verklaring van werkloosheid. Men stelt echter vast dat deze kennis vaak voldoende is om een hogere kwalificatie in het onderwijs te behalen! Men kan zich dus de vraag stellen of de geringe kennis van het Nederlands mythe, dan wel realiteit is. yy Intrede op de arbeidsmarkt Het intreden op de arbeidsmarkt verloopt bij allochtone schoolverlaters moeizaam. Een jaar na de middelbare studies is 44 % van de allochtonen nog steeds werkzoekend. Bij de vrouwen loopt dit zelfs op tot 60 %. Ook bij hooggeschoolde allochtonen stellen we dit vast!
3.2.3. Discriminatie op de arbeidsmarkt yy Ethnostratificatie van de arbeidsmarkt Voor verschillende categorieën van werknemers en werklozen is de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt beperkt. En dit zowel wat betreft kwantiteit als kwaliteit. Werknemers van Marokkaanse en Turkse afkomst werken vaker voor onderaannemers, interimbureaus, schoonmaakbedrijven, bouwfirma’s, horecazaken en in de gezondheidszorg. Traditioneel zijn dit sectoren waarin relatief slecht verloond wordt. In goed betaalde sectoren zoals de informatica, de post, de chemie en de openbare diensten vinden we ze nauwelijks terug. Opmerkelijk is dat deze uitsluiting zich ook voortdoet bij de beter opgeleide jongere generatie. Jonge Marokkanen en jonge Turken blijven vooral in de zwakke sectoren tewerkgesteld.
yy Discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure Uit onderzoek aan de ULB4 blijkt dat bepaalde categorieën van sollicitanten systematisch worden geweerd. Zelfs allochtonen die ondertussen de 1. Tielens, M., “Eens allochtoon, altijd allochtoon? De socio-economische stratificatie in Vlaanderen’ in: De arbeidsmarkt in Vlaanderen, jaarboek 2005, blz. 129-15. 2. Misplon, R., Holdersbeke, F., “Allochtonen op zoek naar werk” in: De arbeidsmarkt in Vlaanderen, jaarboek 2005, blz. 153 – 170.
28 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
3. Misplon, R., Holdersbeke, F., “Allochtonen op zoek naar werk” in: De arbeidsmarkt in Vlaanderen, jaarboek 2005, blz 167. 4. Martens, A., Ouali, N., Etnische discriminatie op de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk gewest, januari 2005.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 29
Belgische nationaliteit hebben aangenomen, worden onder alle mogelijke voorwendsels aan de kant gezet.
Waarom dan studeren? Soms zijn er ook onvoldoende financiële middelen om ook de jongste kinderen te laten studeren.
Op basis van onderzoek wordt het volgende geconcludeerd: • 50 % van de werkzoekenden kreeg in drie maand tijd minstens eenmaal te maken met discriminerend gedrag; • in 27 % van de onderzochte sollicitatieprocedures kwam discriminerend gedrag voor. Dit cijfer steeg tot 45 % wanneer er meer dan één kandidaat was; • de discriminatie heeft zowel betrekking op vrouwen als op mannen en zowel op hoog- als laaggeschoolden. In het bijzonder vrouwen die hogere studies volgden, hebben er mee te maken; • drie vierde van de cv’s van allochtonen op de KISS-databank van de VDAB blijft ongeopend.
Meer algemeen kan men stellen dat het jongeren van allochtone afkomst ontbreekt aan goede voorbeelden of rolmodellen binnen de eigen groep. Hierdoor raken ze gedemotiveerd om te investeren in opleiding en diploma’s. De demotivatie komt tot uiting in spijbelgedrag, een geringe inzet op de school, het niet actief op zoek gaan naar werk, een vijandige houding, enz. Dit alles beïnvloedt het imago van allochtone jongeren negatief. De achterstand blijft voortbestaan én de discriminatie neemt nog toe.
Door dit alles aanvaarden allochtonen jobs onder hun kwalificatie. Vaak gaat het om tijdelijke of interimcontracten. Wie laaggeschoold is, wordt gewoon uit de markt geprezen en verzandt in langdurige werkloosheid.
yy Discriminatie op de werkvloer Ook op de werkvloer worden allochtonen met racisme geconfronteerd. Dit blijkt uit onderzoek en uit de bevindingen van de opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.
3.2.4. Gevolgen van de slechte positie op de arbeidsmarkt yy Inschakelingstrategieën toepassen Mensen van allochtone afkomst volgen allerlei strategieën om aan een baan te geraken: • Hoog gekwalificeerden aanvaarden een baan onder hun opleidingsniveau en veranderen frequenter van baan; • men neemt de Belgische nationaliteit aan; • ze veranderen hun naam en voornaam; • ze stellen zich tevreden met een opeenvolging van korte contracten en interimarbeid; • ze aanvaarden werk dat niet strookt met de arbeidswetgeving. We denken hierbij onmiddellijk aan zwartwerk. Ook de opbouwwerkers stellen vast dat veel Marokkanen werkloos zijn of werken in slechte arbeidsomstandigheden. Vaak werken zij officieel halftijds en halftijds in het zwart.
yy Demotivatie en het bestendigen van de achterstand De discriminatie leidt tot ontmoediging, pessimisme, labiliteit, enz. Opbouwwerkers merken in de gezinnen waarmee ze werken dat de jongste gezinsleden het meest gedemotiveerd zijn en het minst studeren. De jongsten zien immers hoe hun oudere broers toch niet aan werk geraken. 30 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
3.2.5. Besluit De werkloosheid bij mensen van buiten de Europese Unie vormt een ernstig probleem. Vooral voor mensen van Marokkaanse, Turkse en – in mindere mate – Congolese afkomst. Marokkanen, Turken en veel niet-EU-burgers hebben een reële achterstand in menselijk kapitaal. Het behalen van een diploma hoger secundair of hoger onderwijs verhoogt de jobkansen, maar vlakt de verschillen met de Belgen niet uit. De nationaliteit en het land van herkomst hebben meer effect op de kans op werkloosheid dan het opleidingsniveau. Achterstelling en discriminatie spelen mogelijk een meer belangrijke rol in de verklaring van de beperkte tewerkstellingskansen dan meestal wordt aangenomen 1. Marokkanen en Turken werken bovendien vooral als ongeschoolde of geschoolde arbeider. Wil men de tewerkstellingskansen van de volgende generaties Marokkanen en Turken verhogen dan moet men tegelijkertijd werken aan het verhogen van hun menselijk kapitaal als aan het wegwerken van de discriminatie2. Enkel een gelijktijdige aanpak zal efficiënt zijn. Het huidige activeringsbeleid (stimuleren van opleiding, werkervaringcontracten, trajectbegeleiding, …) schiet tekort en werkt op lange termijn demotiverend. Een belangrijke vaststelling waar men niet aan voorbij kan, is dat Turkse en Marokkaanse vrouwen ondanks een betere opleiding en minder ervaren discriminatie toch minder actief en tewerkgesteld (11 %) zijn dan hun mannelijke evenknieën3. Vrouwen die de Belgische nationaliteit aannemen, zijn wel actiever op de arbeidsmarkt (42 %). Belg worden heeft voor vrouwen dus een positieve invloed op werkzaamheid.
1. Martens, A., Ouali, N., Etnische discriminatie op de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk gewest, januari 2005. 2. Zie hiervoor bij zowel verschillende auteurs als Martens Albert, van den Cruyce B. als bij de ervaring van eerste lijnswerkers, de integratiesector, de VDAB, … 3. Van den Cruyce, B., “De ondergebruikte arbeidsreserve van vreemdelingen in België” in: Kwartaalschrift economie, nummer 2, 2005, pg 140.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 31
3.3. Jongerenwerkloosheid 3.3.1. Algemeen Jongerenwerkloosheid is – vooral in de grootsteden – een groot probleem. 20 % van de werkzoekenden is jonger dan 25 jaar. Antwerpen is de stad met de hoogste werkloosheidsgraad en het grootst aantal effectief te bereiken jongere werkzoekenden. Het gaat in totaal om 4 253 jongeren1. Een groot deel van deze jongeren komt uit Borgerhout of Antwerpen-Noord. In 2005 lanceerden ministers Kathleen Van Brempt en Frank Van Den Broucke een actieplan met betrekking tot hardnekkige jeugdwerkloosheid in 13 Vlaamse steden en gemeenten. Door middel van een sluitende aanpak gericht op alle werkzoekenden wil men ook de jeugdwerkloosheid aanpakken. In Antwerpen werken verscheidene organisaties samen aan actieplan “Antwerk”. Uit de cijfers van 2007 blijkt dat de jeugdwerkloosheid met 27 % duidelijk is afgenomen2. Dit is toe te schrijven aan de verbeterde conjunctuur enerzijds en aan de gebundelde inspanningen anderzijds. Toch stelt men vast dat er een hardnekkige kern niet bereikt wordt of niet doorstroomt naar de arbeidsmarkt. Het gaat hier om jongeren zonder een diploma middelbaar onderwijs en jongeren van niet-Belgische afkomst. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad komt via de projecten Samen op Straat, Divers!City en Arm in arm, met deze jongeren in contact.
Jongeren worden wel bereikt door de tewerkstellingsinitiatieven maar uiteindelijk resulteert dit slechts in de tewerkstelling van 1 % van de bereikte jongeren. Misschien heeft dit te maken met de criteria waaraan men het succes van de tewerkstellingsinitiatieven afmeet. Al te vaak wordt het aantal bereikte jongeren in ogenschouw genomen i.p.v. het aantal jongeren dat uiteindelijk aan een job wordt geholpen.4 Ook de VDAB erkent dat ze er niet in slaagt om allochtone jongeren te laten doorstromen naar effectieve tewerkstelling5.
3.3.3. Knelpunten bij het zoeken naar werk van moeilijk bereikbare jongeren6 yy Op het niveau van de doelgroep • Het ontbreken van (zelf)vertrouwen en een negatief zelfbeeld Samenlevingsopbouw Antwerpen stad werkt met jongeren die weinig of geen vertrouwen hebben in zichzelf, hun omgeving, organisaties, diensten of beleid. Ze komen terecht in een vicieuze cirkel van negatieve gevoelens. Velen hebben geen diploma, kunnen geen attest van goed gedrag en zeden voorleggen, botsen met familie, vinden geen werk, worden aangesproken op negatief gedrag, … Jongeren geven zichzelf op en ontwikkelen een negatief zelfbeeld. Op deze manier groeit het gevoel dat ze niets te verliezen hebben. Ze verliezen hun motivatie en zijn daardoor moeilijk te mobiliseren7. Deze jongeren hebben in feite nood aan succeservaringen.
• Korte termijnvisie We willen hierbij benadrukken dat Samenlevingsopbouw Antwerpen stad werkt met jongeren tot 30 jaar. Uit de werkloosheidscijfers blijkt dat er een belangrijke groep 26 tot 30-jarigen langdurig werkloos is. Deze groep wordt met dezelfde problemen geconfronteerd als de -26-jarigen.
Veel jongeren hebben geen langetermijnvisie. Ze willen meteen werk. Hier en nu. Hierdoor zijn ze moeilijk te motiveren voor tewerkstellingsinitiatieven of tewerkstellingstrajecten die resultaten beogen om middenlange of lange termijn.
3.3.2. Missing link tussen tewerkstellingsinitiatieven voor jongeren en de arbeidsmarkt
• Zicht op het aanbod
Het aantal niet-werkende werkzoekenden in Antwerpen beneden de 40 jaar van Turkse, Marokkaanse of Zwart-Afrikaanse afkomst springt in het oog.3 Vergelijkende cijfers van de VDAB (mei 2006 – mei 2007) wijzen op een verbetering voor Turken en Marokkanen, maar op een achteruitgang voor Zwart-Afrikanen. Ook het aantal Europese werklozen stijgt. Het gaat overwegend over Oost-Europeanen. Ondanks de bescheiden vooruitgang (Turken/Marokkanen) is er sprake van een missing link tussen de jongerenopleidingstrajecten en de arbeidsmarkt. 1. Antwerk, Antwerps plan om de jeugdwerkloosheid aan te pakken: actieplan, 2005. 2. Jeugdwerkloosheid daalt met 34 procent dankzij gerichte aanpak, artikel uit de morgen van 14/07/2007 3. Matthijs Veerle, Verwerking van de cijfers VDAB: evolutie van jongerenwerkloosheid, Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.
32 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
Jongeren van allochtone afkomst hebben een gebrekkige kennis van de organisaties, tewerkstellingsinitiatieven, opleidingen, enz. Ze kiezen dan maar voor interimbureaus waar ze vaak het gevoel krijgen gediscrimineerd te worden.
4. Gesprek met het team maatschappelijke dienstverlening op 22 juni 2007 5. Misplon, R., Holdersbeke, F., “Allochtonen op zoek naar werk” in: De arbeidsmarkt in Vlaanderen, jaarboek 2005, 153 – 170. 6. Uit de verslagen van de inhoudelijke cel Antwerk, de verslagen van een intern overleg over de inhoudelijke cel van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad en de verslagen van het congres jeugdwerkloosheid van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad. 7. Uit de verslagen van de inhoudelijke cel Antwerk, de verslagen van een intern overleg over de inhoudelijke cel van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad en de verslagen van het congres jeugdwerkloosheid van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad. Ook: Laevaert Tamara, Jongeren en tewerkstelling – Straathoekwerk Berchem.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 33
• Houdingsaspecten en arbeidsattitude Contact nemen met potentiële werkgevers veronderstelt een bepaalde houding. De eerste indruk is vaak erg bepalend voor het verloop van een gesprek. Interimkantoren storen zich bijvoorbeeld aan jongeren die met de handen in de zakken, het petje op het hoofd, al telefonerend het kantoor binnenstappen. Ook telefonische contacten verlopen niet altijd vlekkeloos. Zo gebeurt het dat jongeren boos de telefoon inhaken wanneer ze slecht nieuws krijgen. Dit hypothekeert dan weer verdere contacten.
yy Het structureel niveau • Belang van het attest goed zedelijk gedrag Veel werkgevers vragen naar dit document. Het bezit ervan is vaak een voorwaarde om werk te krijgen.
• Taalproblemen
Soms ontbreekt het jongeren ook aan een juiste arbeidsattitude. Stiptheid, doorzettingsvermogen en discipline zijn dan onvoldoende verworven. Hierdoor haken ze soms vroegtijdig af en verliezen ze hun baan en inkomen.
Een onvoldoende kennis van het Nederlands wordt vaak aangehaald als een probleem. Nochtans zijn veel jongeren hier geboren en spreken ze de taal. De verwachtingen van de werkgevers zijn (misschien) te hoog of verkeerd. Ook voor uitvoerende functies voor laageschoolden worden er vaak hoge taaleisen gesteld.
• Gevoel van discriminatie o.a. op de arbeidsmarkt
• Vervoersproblemen
Jongeren hebben vaak het gevoel dat ze gediscrimineerd worden. Dit gevoel is dikwijls geheel in overeenstemming met de feiten. In andere gevallen wordt discriminatie door de jongeren gebruikt als beschermingsmiddel: “ik ben niet aangenomen, dus het zal wel discriminatie zijn”. De werkgever wordt verantwoordelijk gesteld voor de slechte afloop van bijvoorbeeld een sollicitatie zonder dat men de confrontatie met zichzelf moet aangaan.
Een aantal jongeren heeft geen eigen vervoer. Dit brengt beperkingen met zich mee. Werken in de haven bijvoorbeeld of werken in bepaalde shiftsystemen is onmogelijk.
• Geen aangepast aanbod Jongeren willen niet steeds de job doen die hen wordt aangeboden. Soms heeft dit culturele redenen.
• Discriminatie op de arbeidsmarkt en de werkvloer Jongeren worden op de werkvloer vaak geconfronteerd met een negatieve attitude van verantwoordelijken. Ze stellen soms vast dat ze geen tweede kans krijgen als ze in de fout gaan. Belgische jongeren zouden op beduidend meer begrip kunnen rekenen.
yy Het niveau van de omgeving
Jongeren van allochtone afkomst krijgen ook vaak jobs aangeboden die deels in het wit en deels in het zwart betaald worden. Als men weigert om onder die voorwaarden te werken, dan sluit men zichzelf uit voor die job.
• Druk van familie en vrienden
• Probleem interimbureaus
De jongeren ondervinden druk van thuis. Vaak willen ze zo snel als mogelijk werken “voor de ouders”. Ze zetten hun studies eind juni stop en zoeken werk. En dan is er de maand september. Sommige vrienden gaan terug naar school, anderen zijn wel aan de slag geraakt. Wie dan werkloos is, denkt na over de toekomst, tewerkstelling en opleiding. Om dan nog een opleiding aan te vatten is het vaak te laat. De opleidingen zijn volzet of de uiterste inschrijvingsdatum is reeds verstreken.
Medewerkers van interimbureaus zijn niet steeds opgeleid om met langdurig werkloze jongeren te werken. Men stelt vast dat er vaak conflicten optreden tussen kantoormedewerkers en de jongeren. Jongeren worden snel nerveus en soms agressief door de wijze waarop ze behandeld worden.
yy Bijkomende obstakels die samenhangen met de armoedeproblematiek thuis
• Druk van de samenleving We leven in een competitieve en consumptiegerichte maatschappij. Steeds meer jongeren vinden nog moeilijk aansluiting. Enerzijds leggen werkgevers de lat steeds hoger op de arbeidsmarkt. Anderzijds is de druk om een inkomen te verwerven via arbeid steeds groter omdat men zijn identiteit hoe langer hoe meer ontleent aan een steeds hoger niveau van consumptie.
• Schuldenlast Jongeren met schuldenlast zien vaak geen voordeel in tewerkstelling. Het grootste deel van hun inkomen gaat toch naar de afbetaling van schulden. • Beperkt budget om opleiding te betalen Een sprekend voorbeeld is de jongere uit een arm gezin die geen geld heeft om een rijbewijs te halen.
34 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 35
3.3.4. Jongerenwerkloosheid legt een grote druk op het gezin
yy Pull factoren
Allochtone gezinnen die zelf in armoede leven, kunnen hun werkloze kinderen niet blijven opvangen. De financiële en emotionele draagkracht is daartoe te beperkt. Bijkomend is er ook nog de angst dat kinderen nietlegale wegen zullen zoeken om aan geld te geraken.
• De wens tot gezinshereniging; • vraag van westerse bedrijven naar hooggeschoolde arbeiders; • de vraag naar goedkope arbeidskrachten in die sectoren die niet te delokaliseren zijn zoals de bouw en de tuinbouw;
3.4. Illegale arbeidsmigranten op de illegale arbeidsmarkt 3.4.1. In het land, maar uit de statistieken: cijfers/ramingen1 Het is onmogelijk om het juiste aantal illegalen te kennen. Enkel ramingen kunnen ons een beeld geven. Onderzoekers van de UCL schatten hun aantal in 2000 op 87 700. De Federale politie en de dienst vreemdelingenzaken telden in 2004 13 771 personen die ooit werden opgepakt. Engbersen2 schat dan weer dat in grootsteden 5 tot 10 % van de inwoners clandestien is. Dit zou voor Antwerpen betekenen dat er tussen de 25 000 en 50 000 mensen zonder wettig verblijf in de stad verblijven. Uit de omgevingsanalyse van het Antwerps minderhedencentrum De 8 komt het aantal van 30 000 naar voor 3. In België en ook in Antwerpen is de tendens dat het aantal asielaanvragen daalt maar dat de clandestiene arbeidsmigratie toeneemt. Het beleid gericht op het sluiten van de grenzen kan de aanwezigheid van clandestiene arbeiders op de clandestiene arbeidsmarkt niet bannen.
3.4.2. Migratiegolven (push en pull factoren)4 Migratie is meestal een gevolg van vele oorzaken. Er zijn factoren die mensen wegduwen (push) en er zijn factoren in het land van bestemming die mensen aantrekken (pull). Beiden werken in op de beslissing om te migreren.
yy Push factoren • Armoede; • de wereldwijde bevolkingsgroei; • milieuproblemen als woestijnvorming en het daarmee gepaard gaande water- en voedseltekort;
• mensenrechtenschendingen en angst voor vervolging; • oorlogen en lokale conflicten. 1. Federale overheid - Algemene directie werkgelegenheid en arbeidsmarkt, Immigratie in België: aantallen, stromen en arbeidsmarkt; rapport 2006; pg 50. 2. Burgers, J., Engbersen, G., De ongekende stad 1. Illegale vreemdelingen in Rotterdam, uitgeverij Boom, 1999. 3. Uit: opleiding en tewerkstelling van Antwerpse mensen zonder wettig verblijf. Een bevraging door UDEP-Antwerpen. 4. Uit: “hoezo gelijke kansen, informatiefiche asiel:migratie”, vormingspakket als ondersteuning voor gelijke kansen gesprekken.
36 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
• de rijkdom en de hoge levensstandaard van het westen. Alle bovenstaande factoren bepalen dat de migratie zal blijven toenemen.
3.4.3. Illegale arbeid Illegaliteit is een complex fenomeen5. Een Pool die in België verblijft, verblijft hier niet per se illegaal! Hij is niet visumplichtig en kan hier dus legaal drie maanden verblijven. Van zodra ze echter werken zonder een daartoe voorziene arbeidsvergunning, doen ze illegaal werk.
yy De structuur van de legale arbeidsmarkt bepaalt ook de structuur van de illegale arbeidsmarkt Illegale migranten worden vooral aangetroffen in kleinere, minder georganiseerde, marginale en minder gecontroleerde bedrijven6. Inge Van Nieuwenhuyze7 veronderstelt dat de economische structuur van een land bepalend is voor de aanwezigheid en de aard van illegale arbeid. In Spanje en Italië is er een grote secundaire arbeidsmarkt gevormd door kleine familiale bedrijven met een grote nood aan laaggeschoolde arbeid. De controle is er minimaal. In België echter is de economie meer gestructureerd en is er minder nood aan laaggeschoolde arbeid. Ook op de illegale arbeidsmarkt in België is men op zoek naar gespecialiseerde arbeid. Vele Belgen klussen na hun legale arbeidstijd bij “in ’t zwart”. Uit onderzoek blijkt dat 23 % van het zwart werk wordt opgenomen door illegale arbeiders t.o.v. 77 % door Belgen8.
yy Sectoren van de zwarte arbeidsmarkt Cijfers van de sociale inspectie leren ons in welke sectoren er illegale arbeid te vinden is. De meeste overtredingen worden vastgesteld in Chinese en exotische restaurants, de bouwsector en de land- en tuinbouw. Echter, als men het aantal overtredingen bekijkt in verhouding tot het aantal controles, dan is het bij particulieren, in garages, tankstations en in de voedingssector dat men de meeste illegale arbeiders tewerkstelt9. 5. Interview met Johan Leman. 6. Wets, J., Migratie en asiel: vluchten kan niet meer. Syntheserapport van een onderzoeksproject inzake het migratie- en asielbeleid in België, Leuven: HIVA, 2001. 7. Gesprek met Inge Van Nieuwenhuyze over haar onderzoek “Getting by in Europe’s urban labour markets: the case of senegambian migrant in Antwerp and Barcelona”. 8. Schneider, F., Shadow Economics of 145 countries all over the world: what do we really know?, CESifo Working Paper Series n0. 1806, http:// ssrn.com/abstracts=938369. 9. Federale overheid - Algemene directie werkgelegenheid en arbeidsmarkt, Immigratie in België: aantallen, stromen en arbeidsmarkt; rapport 2006.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 37
Dit komt overeen met de vaststellingen van UDEP 1. Zij vinden de Antwerpse zwartwerkende mensen zonder wettig verblijf vooral terug in de land- en tuinbouwsector, de horeca, de schoonmaaksector, de bouwsector, bij de kleine middenstand en de kranten- en folderbedeling. Ook zij stellen vast dat heel wat mensen zonder wettig verblijf een deel van hun inkomen halen uit bijklussen in het privé-netwerk dat ze met Belgische mensen ontwikkelden. Haarkappen en poetsen zijn de meest voorkomende jobs in dit circuit. Daarnaast vinden een aantal geschoolde mensen binnen dit circuit ook werk in de vorm van karweien en klussen in het kader van verbouwingen en/of renovaties van woningen.
yy Concurrentie op de arbeidsmarkt Illegale migratie brengt de lokale arbeidsmarkt uit evenwicht omdat werkgevers in bepaalde sectoren toenemend gebruik maken van goedkope en flexibele arbeidskrachten die niet te vinden zijn op de lokale arbeidsmarkt. Dit wil niet onmiddellijk zeggen dat de economie van het ontvangende land daardoor ontredderd wordt. Veel bedrijven die van de goedkope clandestiene werkkrachten gebruik maken, zouden bij afwezigheid ervan niet eens bestaan2. In deze optiek snoepen illegale migranten geen banen af van de lokale bevolking. Een Rapport van de Raad van Europa stelt dat de tewerkstelling van clandestiene migranten resulteert in economische verstoringen die de nationale economie in haar geheel bedreigen. Daar tegenover staat dat de Verenigde Staten en sommige West-Europese landen in bepaalde periodes de ogen sloten voor illegale migratie. Dit is een impliciete erkenning van de economische voordelen die een staat kan hebben bij clandestiene immigratie. Dit is zeker het geval in periodes van economische voorspoed. Clandestiene migratie is mogelijk door relatief transparante grenzen en een zwakke interne controle. Het is evenzeer verbonden met de groei van de informele economie en het positieve gewicht dat er soms aan gegeven wordt. Dit laatste maakt dat overheden soms weigerachtig staan tegenover acties tegen deze complexe informele en formele systemen waar clandestiene migratie en tewerkstelling elkaar vinden. En dit ondanks het feit dat uitbuiting hier nooit veraf is. De effecten van de illegale arbeidsmarkt op de legale arbeidsmarkt, namelijk loonsverlaging en afname van de arbeidskwaliteit, treffen vooral de meest kwetsbare groepen die men eveneens terugvindt in slecht betaalde jobs, jobs van mindere kwaliteit, enz. Meer concreet gaat het over mensen van Marokkaanse en Turkse afkomst en laaggeschoolden.
Mensen zonder wettig verblijf worden pas een last als ze geen beroep kunnen doen op een eigen netwerk en overlast veroorzaken. Kortom als ze op problematische wijze in contact komen met de legale samenleving. Mensen zonder wettig verblijf die niet in een economisch circuit terecht komen omwille van ziekte, ouderdom, gezinssituatie of het ontbreken van netwerken, komen in de armoede terecht. Zij gaan in concurrentie met andere uitgesloten groepen. De beeldvorming van mensen zonder wettig verblijf is bijzonder negatief. Vaak worden zij afgeschilderd als regelrechte criminelen. Een bepaald segment zit ook daadwerkelijk in de criminaliteit. Het overgrote deel echter belandt in een "struggle for live" waarin zwartwerk en extreme armoede schering en inslag zijn. Velen kloppen aan bij caritatieve instellingen en professionele welzijnsorganisaties. Er ontstaat een duale samenleving 3 waarin rechthebbenden en rechtelozen tegenover elkaar staan. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad voegt hier een tussengroep aan toe: de generatiearmen, de migranten van de 2de, 3de en 4de generatie die structureel te maken krijgen met armoede en uitsluiting.
yy Collectieve acties Picum (Platform for International Cooperation on Undocumented Migrants) deed onderzoek naar illegale arbeiders op de illegale arbeidsmarkt. Zij komen met een aantal voorbeelden van manieren waarop men kan werken met deze groep4: • De publieke opinie mobiliseren in het kader van sensibiliseringsacties, publieke manifestatie, …; • verzamelen en registreren van gegevens; • clandestiene arbeidsmigranten informeren over hun rechten; • de weerbaarheid van clandestiene arbeidsmigranten versterken door zelforganisatie; • een présyndicale werking ondersteunen (via samenwerking met vakbonden); • sociale acties t.a.v. werkgevers om rechten rechtstreeks af te dwingen; • samenwerking met officiële instanties om onrecht te bestrijden en slachtoffers te beschermen; • …
yy Samenlevingsproblemen Europa sluit de grenzen. Maar de economie heeft laaggeschoolde arbeid nodig voor de productie van goederen die men niet kan produceren in derde wereldlanden. We denken hier aan de bouwsector, de schoonmaaksector en de tuinbouw.
yy Regularisatie Men kan de groep illegale migranten opdelen in twee groepen: illegale migranten met verlopen verblijfsvergunning en diegenen die illegaal zijn van bij aankomst.
1. Opleiding en tewerkstelling van Antwerpse mensen zonder wettig verblijf. Een bevraging door UDEPAntwerpen, juli 2007. 2. Wets, J., Migratie en asiel: vluchten kan niet meer. Syntheserapport van een onderzoeksproject inzake het migratie- en asielbeleid in België, Leuven: HIVA, 2001.
3. Wets, J., Migratie en asiel: vluchten kan niet meer. Syntheserapport van een onderzoeksproject inzake het migratie- en asielbeleid in België, Leuven: HIVA, 2001. 4. Zie www.picum.org of www.orcasite.be.
38 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 39
Onder de eerste groep vindt men mensen die binnenkomen met een toeristen- of studentenvisum en uitgeprocedeerden. Deze laatsten doen vaak een beroep op welzijnsorganisaties. En dit zowel tijdens als na de procedure. Zij hebben deze organisaties nodig om te overleven. De groep die steeds illegaal is geweest kan meestal terugvallen op een eigen netwerk om het land binnen te komen, om huisvesting te vinden, enz. Ook werk vinden zij via dit netwerk. Voor Senegalezen bijvoorbeeld is dit de ambulante verkoop 1, voor Brazilianen de bouw. De eerste groep is in regel gebaat bij een regularisatie omdat een regularisatie hun verblijf legaal maakt en hen rechten geeft. Voor de tweede groep zal dit niet steeds opportuun zijn. Vaak duwt elke stap om hun verblijf te legaliseren, hen verder in de armoede. De simpele reden hiervoor is dat een legaal verblijf de kosten de hoogte injaagt: • Men moet een vast adres hebben als alleenstaande of gezin. Men kan m.a.w. niet onderhuren. • Men moet zich in orde stellen met onder meer de sociale zekerheid en de mutualiteit. Zolang de migratiestop gehandhaafd blijft en de conventie van Génève de enige legale toegangspoort tot Europa is, zal de groep clandestiene arbeidsmigranten blijven groeien. Toegelaten worden tot het Europees grondgebied is een loterij geworden. Regularisatieacties zijn dit ook. Op lange termijn is regularisatie niet de oplossing tegen informele arbeidscircuits. Van zodra een grote groep geregulariseerd is, komt er een nieuwe groep hen vervangen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat voor de concrete bescherming van individuele slachtoffers, de regularisatie geen oplossing kan bieden. Maar voor structurele oplossingen voor een collectief probleem, moeten we op zoek naar andere pistes.
1. Gesprek met Van Nieuwenhuyzen, I.
40 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 41
4 Recht op maatschappelijke dienstverlening Mensen hebben recht op maatschappelijke dienstverlening. Het is echter niet evident om van dat recht gebruik te maken. Er zijn de gebrekkige kennis van de rechten en de voorzieningen, de ingewikkelde administratieve procedures en de psychologische drempels. Kortom, er bestaat een probleem van toegankelijkheid. Ook Mark Suykens, directeur Verenigingen van Vlaamse Steden en Gemeenten stelt dat de sociale dienstverlening van gemeenten en OCMW’s versterkt moet worden1.
4.1. Dienstverlening van het OCMW Artikel 23 van de Belgische grondwet over de economische, de sociale en de culturele rechten bepaalt: "Elk persoon heeft het recht om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid, (…). Deze rechten omvatten in het bijzonder het recht op sociale zekerheid, op bescherming van de gezondheid en op maatschappelijke, medische en juridische dienstverlening." Deze maatschappelijke dienstverlening wordt gegeven door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). "Elke persoon heeft het recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel iedereen in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Om voor deze bijstand te zorgen, zijn er Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn opgericht."
4.1.1. Een afstand tussen de rechthebbende en de dienstverlening: de drempels De toegankelijkheid van de maatschappelijke dienstverlening is een knelpunt. Veel mensen ervaren drempels 2. Dit heeft ondermeer te maken met gevoelens van schaamte en de angst om beoordeeld te worden. De afstand tussen de rechthebbende en de dienstverlening is ook groot omwille van een gebrek aan informatie3. Een essentieel element om toegang 1. Jacobs, M., Synthese omgevingsanalyse, sector samenlevingsopbouw Vlaanderen. Gebaseerd op twee artikels: Suykens M., De uitdagingen en opdrachten voor de lokale besturen voor de beleidsperiode 20072012, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, februari 2007. + Suykens, M., Een toekomst voor het sociaal beleid, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, maart 2007. 2. Zie hiervoor www.armoede.be, thema maatschappelijke dienstverlening. 3. Zie ook bij allochtone armoede: mensen in armoede van buitenlandse afkomst hebben te weinig kennis over onze maatschappij. Door een te kort van deze kennis vinden zij hun weg niet in o.a. de dienstverlening.
42 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 43
te krijgen tot zijn rechten is immers beschikken over betrouwbare informatie. De wetgeving is bovendien complex en vaak begrijpen laaggeschoolde aanvragers moeilijk de toekenningsvoorwaarden en procedures. De woorden die gebruikt worden zijn soms moeilijk "zodat een gewone mens er niet meer aan uit kan". Cruciaal zijn ook het onthaal en de intake. Op die ogenblikken wordt de kwaliteit van de relatie tussen de gebruiker en het OCMW in belangrijk mate bepaald. Lange wachttijden en wachtrijen, gebrek aan ontmoetingsruimte en te weinig tijd voor het uitbouwen van een menselijke relatie, zijn vaak aangehaalde problemen. Goed bedoeld is niet voldoende. De manier waarop de aanvraag wordt ontvangen en de onderhandelingen over de aanvraag zijn beslissend voor het traject van de rechthebbende en voor zijn relatie met de maatschappelijk werker. Hierbij valt op dat de verwachtingen van de aanvrager en het antwoord van het OCMW enorm kunnen uiteenlopen. Ook de dringendheid van de aanvraag wordt vaak anders beoordeeld door gebruiker en maatschappelijke werker. Tussen maatschappelijk werker en de rechthebbende zou er sprake moeten zijn van een partnerschap, vergelijkbaar met de relatie tussen een goed advocaat en zijn cliënt. Dit is niet steeds het geval. Maatschappelijk werkers zijn niet onafhankelijk. Naast de belangen van de cliënt moeten zij ook de belangen van het OCMW voor ogen houden. Dit wordt het scherpst aangevoeld in die situaties waar de maatschappelijke werkers naast hun begeleidende en ondersteunende opdracht ook een controlerende rol moeten opnemen. Deze twee functies concurreren en conflicteren met elkaar. Belangrijk bij het opbouwen van een relatie is communicatie. Verschillend taalgebruik kan de hulpverlening doen falen. Een goed bedoeld voorstel wordt vlug gehoord als "zie je wel, ik kan het niet" of "ze gaan zich weer moeien". Ook een betere kennis van de levenssituatie van mensen in armoede kan leiden tot een meer kwaliteitsvolle en emanciperende hulpverlening. Een hulpverlening die de cliënt zijn controle over zijn of haar leven niet ontneemt. Zonder volledig te willen zijn, vermelden wij hier een laatste knelpunt: de papierberg. Wie van een uitkering leeft, moet goed thuis zijn in allerhande administratieve verplichtingen. Ook op andere terreinen kunnen armen hun rechten niet doen gelden omwille van de complexe administratie.
4.1.2. Liberalisering van de dienstverlening Met de oorspronkelijke tekst van de Europese richtlijn Bolkenstein wou men alle dienstverlening in de EU liberaliseren. Ook de sociale diensten en de gezondheidszorg werden bij aanvang geviseerd. Na veel protest werden deze laatste domeinen uit de dienstenrichtlijn geweerd. Dit betekent echter dat de sociale diensten en de gezondheidszorg onder de gewone verdragen vallen en dus geen bijzondere bescherming genieten. Door het EAPN (Europees Netwerk Armoedebestrijding) wordt een campagne voorbereid om een nieuwe Europese richtlijn te schrijven voor de bescherming van sociale diensten en de gezondheidszorg in het bijzonder. Deze campagne zal via het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding en het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar Armen het Woord nemen ook in ons land gelanceerd worden. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad wil zich in deze actie inschakelen om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de maatschappelijke dienstverlening en de gezondheidszorg voor maatschappelijk achtergestelden te vrijwaren en te verbeteren.
4.1.3. Signalen vanuit het opbouwwerk Het opbouwwerk ziet dezelfde drempels als de Verenigingen waar Armen het Woord nemen. Het opbouwwerk ziet evenwel ook drempels specifiek voor arme allochtonen. We denken dan vooral aan taaldrempels en drempels voortspruitend uit het statuut.
4.1.4. Aanknopingspunten voor samenwerking yy Lokaal sociaal beleid / werkgroep middelen In de doelstellingen en acties beschreven in het lokaal sociaal beleidsplan, kan Samenlevingsopbouw Antwerpen stad zich terugvinden. Zo beamen wij dat veel problemen van mensen afhankelijk van een leefloon het gevolg zijn van het lage inkomen. Het verhogen van het leefloon zou veel ellende kunnen voorkomen. De OCMW's bepleiten dit overigens zelf in hun federaal referendum ter gelegenheid van de vorming van een nieuwe federale regering 1. Ook Monica De Coninck heeft in haar functie van voorzitster van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten voor een dergelijke verhoging gepleit 2. yy Vorming Er is meer vorming nodig voor zowel raadsleden als maatschappelijk werkers om tot een meer respectvolle houding te komen tegenover OCMW-cliënten. Men kan hiervoor samenwerken met APGA (Antwerps Platform Generatiearmen) en de Verenigingen waar Armen het Woord nemen. Dit werd aanvaard op de werkgroep lokaal sociaal beleid.
1. VVSG, UCVW, VSGB-AVCB, "Federaal Memorandum 2007 van de OCMW's", juni 2007, p. 7. 2. VVSG, "Memorandum", 05/01/07, gepresenteerd aan de politieke partijen.
44 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 45
4.2. Sociaal infopunt Het sociaal infopunt is een dienst dichtbij huis waar men met allerlei sociale vragen terecht kan. We denken aan vragen over kinderopvang, ouderenzorg, drugs, huisvesting, enz. In het sociaal infopunt krijgt men onmiddellijk een antwoord of wordt men doorverwezen naar de juiste dienst of voorziening. Voor de doelgroep van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad is het belangrijk dat het infopunt en het functioneren ervan voldoende gekend is. Bovendien moeten de doorverwijzingen efficiënt gebeuren.
• indien de situatie dit vereist, moet de cliënt begeleid worden door een afspraak te maken of de cliënt rechtstreeks in contact te brengen met de bevoegde dienst; • op regelmatige basis moet er een (extra) maatschappelijk werker aanwezig zijn die de langzame cliënt op individuele basis en diepgaander kan begeleiden met zijn vraag, probleem of dossier; • doorverwijzingen moeten in kaart worden gebracht en worden opgevolgd. Een vorm van monitoring dringt zich op.
In Antwerpen is er midden 2006 een netwerk van sociale infopunten van start gegaan. De proefprojecten bevinden zich in de districten Deurne, Merksem, Borgerhout, Antwerpen, Berchem en Wilrijk. Op dit ogenblik (sept. 2007) zijn er in deze districten 36 sociale infopunten actief. Het betreft zowel publieke diensten (stad en OCMW) als diensten van private derden (vakbonden, mutualiteiten, Algemeen Welzijns werk). Tegen 2013 wil men gans Antwerpen bedienen. Het is nog wachten op de meting van de efficiëntie van de netwerken. Uit contacten die wij hebben, leiden we nu reeds af dat mensen met complexe hulpvragen de weg niet vinden naar sociale infopunten. Er zijn m.a.w. nog steeds drempels die maken dat mensen in de kou blijven staan. Om de drempels goed in kaart te brengen, is participatie van de doelgroep nodig. Mensen moeten zelf de drempels kunnen aangeven. De eerste ervaringen in Borgerhout leren ons waaraan het in de praktijk vaak ontbreekt. Ze leren ons ook hoe het beter kan: • Aan elke vraag moet voldoende tijd besteed worden om ze op deskundige manier te kunnen analyseren; • hierbij moet men voldoende aandacht hebben voor eventuele achterliggende problemen; • cliënten met vragen die onmiddellijk opgelost kunnen worden door de reguliere administratieve diensten, moeten meteen doorverwezen worden. Zij moeten ook onmiddellijk geïnformeerd worden over de documenten die zij moeten meenemen bij het bezoek aan die dienst(en); • er moet informatie gegeven worden over het bestaande aanbod en de voor de cliënt meest geschikte private of publieke voorzieningen. Men doet daarbij best aan proactieve dienstverlening met bijkomende informatie die aansluit bij de oorspronkelijke vraag; • minimaal moet de cliënt de juiste doorverwijsgegevens krijgen. Een tweede of volgende doorverwijzing moet worden vermeden;
46 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 47
5 Recht op wonen Steeds meer opbouwwerkers worden geconfronteerd met mensen die hun recht op wonen moeilijk kunnen uitoefenen. In het project Arm in arm kampen alle gezinnen met huisvestingsproblemen. Het gaat dan hoofdzakelijk over betaalbaarheid, energieschulden, overbewoning en een slechte kwaliteit 1. Alle gezinnen staan ingeschreven op een wachtlijst voor een sociale woning. De gezinnen lijden onder de slechte woonsituatie die een groot effect heeft op andere levensdomeinen zoals onderwijs en gezondheid. Het valt opbouwwerkers ook op dat veel mensen die in armoede leven, geconfronteerd worden met discriminatie op de woonmarkt. Binnen de sociale huursector signaleert men vooral communicatie- en informatieproblemen. Bewoners weten vaak niet bij wie ze terecht moeten voor informatie en klachten. De communicatie met de technische diensten verloopt in vele gevallen moeilijk. De doelgroepen waar Samenlevingsopbouw Antwerpen stad vooral mee geconfronteerd wordt, zijn nieuwkomers, mensen zonder papieren, mensen zonder wettig verblijf, jonge gezinnen waarvan de referentiepersoon werkloos is, mensen die leven van een leefloon en alleenstaanden. We worden ook meer en meer geconfronteerd met noodkopers 2. Vaak is de woonproblematiek een verborgen probleem. Mensen schamen zich om er mee naar buiten te komen of ze zijn niets anders gewoon. Alle opbouwwerkers stellen dat sociale verdringing een ernstig probleem vormt. Zeker als de huidige evoluties op de woningmarkt zich verderzetten. Vooral de kleine sociale huisvestingsmarkt, de gedwongen verhuizingen na renovatie van een sociale woonblok en de stijgende huurprijzen op de private huurmarkt, baren hen zorgen. Daarnaast wordt er ook melding gemaakt van overlast en leefbaarheidsproblemen die samenhangen met de woonproblematiek. En dit zowel op de sociale als de private huurmarkt. We verwijzen hiervoor naar deel 2 van de omgevingsanalyse.
1. Gesprek met El Hassan Radi, opbouwwerker Samenlevingsopbouw Antwerpen stad. 2. Bespreking van de cluster wonen op de personeelstweedaagse (april 2007) van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.
48 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 49
5.1. Algemeen Voor mensen die in armoede leven is het steeds moeilijker om een kwaliteitsvolle en betaalbare woning te vinden. Het recht op wonen staat onder druk. De sociale huurmarkt is ontoereikend en de private huurmarkt krimpt en wordt onbetaalbaar. De overheid speelt een cruciale rol in het versterken van deze (negatieve) trend via de subsidiëringsmechanismen die het bouwen van een eigen woning bevorderen1. De dualisering op de woonmarkt is dan ook een dualisering tussen eigenaars en huurders.
5.1.1. Profiel van bewoners op de woonmarkt 2
5.1.3. Kostprijs en betaalbaarheid van het wonen De kost van het wonen neemt sneller toe dan het gemiddelde inkomen. De woonkost stijgt sneller voor huurders dan voor eigenaars. De grootste problemen inzake betaalbaarheid doen zich voor op de private huisvestingsmarkt. Toch zou slechts 50 % van deze huurders recht hebben op een sociale woning. Een grote groep van kwetsbare huurders heeft daardoor geen alternatief. Door het aanbodstekort is het moeilijk om je recht op wonen uit te oefenen. De lange wachtlijsten in de sociale huursector bewijzen dat een gevoelige uitbreiding van het aantal sociale woningen nodig is. Zoniet wordt het voor de zwakste groepen steeds moeilijker om behoorlijke huisvesting te vinden.
yy De trend naar een steeds groter aandeel eigenaars zet zich door. • 74,4 % van de Vlaamse huishoudens is eigenaar; • 24,1 % van de Vlaamse huishoudens huurt hun woning; • 18,5 % huurt op de private huurmarkt. 5,6 % op de sociale huurmarkt; • 1,5 % van de Vlaamse huishoudens woont gratis.
Huisvesting is een factor die de welvaartsongelijkheid in toenemende mate versterkt6.
yy Het aandeel private en sociale huurders is dubbel zo groot in stedelijk
5.2.1. Algemeen
gebied als in niet-stedelijk gebied. In Antwerpen stad woont 11,5 % van de huishoudens in een sociale woning 3. Meer dan de helft van de Antwerpse huishoudens is eigenaar van zijn woning (53,1 %). Let wel: dit zijn cijfers van 2001. Indien de Vlaamse trend zich ook voordeed in Antwerpen dan zal het aandeel eigenaars ook hier toegenomen zijn.
yy Het socio-economische profiel van de Vlaamse huurders is beduidend zwakker dan het profiel van de Vlaamse eigenaars 4. Vooral huishoudens met werkloze, zieke of arbeidsongeschikte referentiepersonen, lagere inkomens, eenoudergezinnen en alleenstaanden zijn oververtegenwoordigd op de private huurmarkt. Op de sociale huurmarkt behoort de helft van de huishoudens tot het laatste inkomensquintiel. 43 % van de referentiepersonen is werkloos, 34 % is ouder dan 64 jaar en 20 % heeft een nationaliteit van buiten de EU.
5.1.2. Kwaliteit van de woningen Ongeveer 25.000 woningen zijn van slechte kwaliteit. Dit is een grote vooruitgang t.o.v. 19955. Toch bewoont nog 17,7 % van de huurders een woning in slechte tot zeer slechte staat. De situatie is nog steeds het meest ongunstig op de private huurmarkt. 1. Goossens, L., “Wanneer het pad een tunnel wordt. Over het woonbeleid in Vlaanderen”, presentatie op de studiedag Wonen aan de onderkant, UA, 28/10/2005. 2. Pannecoucke, I. (2005), “De Vlaamse huursector belicht”, in: De Decker, P., Goossens, L., Pannecoucke, I. (red;), Wonen aan de onderkant, Antwerpen, 2005, pg. 61-82. 3. Gegevens Databank Sociale Planning Antwerpen. 4. Heylen, K., Le Roy, M., Vanden Broucke, S., Vandekerckhove, B., Winters S., Wonen in Vlaanderen, De resultaten van de woonsurvey 2005 en de uitwendige woningbeschouwing 2005. 5. Idem, pg 13.
50 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
5.2. Sociaal wonen Er is een tekort aan sociale woningen. Hierdoor zijn de wachtlijsten lang. Wie in 2005 een sociale woning kreeg toegewezen, stond gemiddeld 2 jaar en 2 maanden op een wachtlijst 7. Het profiel van de sociale huurders is het laatste decennium verzwakt. Waar de sociale huursector in het verleden een doorsnee van de bevolking huisvestte, wordt zij vandaag gekenmerkt door een oververtegenwoordiging van gepensioneerden, laagopgeleiden en uitkeringstrekkers8. De verhoogde instroom van mensen met een laag inkomen verstoort de financiële leefbaarheid van de sociale huisvestingsmaatschappijen. Bovendien is een groot deel van het patrimonium van de Antwerpse sociale huisvestingsmaatschappijen nog steeds verouderd en aan renovatie toe. Hierdoor is een globale stijging van alle sociale huurprijzen noodzakelijk, maar dit zorgt ervoor dat de meest kwetsbare kandidaten zich geen sociale woonst meer kunnen veroorloven. Zij zijn aangewezen op de secundaire woningmarkt. Hier en daar ontstaan er gettoblokken met een smeltkroes van bewoners. Dit zorgt voor samenlevingsproblemen en leefbaarheidsconflicten. In het tweede deel van deze omgevingsanalyse gaan we hier dieper op in. 6. De Decker, P., Van Dam, R. (2005) “De huisvestingsval,. Of wat huishoudens overhouden na het betalen van hun woonkosten”, in: De Decker, P., Goossens, L., Pannecoucke, I. (red;), Wonen aan de onderkant, Antwerpen: ACCO, 2005, pg. 93-112. 7. De Decker, P.,(2006) “Waar kunnen armen nog wonen en welke ondersteuning kunnen ze daarbij van de overheid verwachten?” in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 258. 8. Idem.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 51
5.2.2. De roep om een grote sociale mix Een trend die door het beleid wordt versterkt, is het streven naar een grote sociale mix 1. Men wil huishoudens met hogere inkomens aantrekken en de instroom van risicohuurders beperken. Deze laatsten zijn mensen met een zeer laag inkomen, alleenstaanden, gescheiden vrouwen met kinderen, allochtonen, onaangepasten (ex-psychiatrie, ex-verslaafden, ex-gevangenen). Bedoeling is de financiële leefbaarheid van de huisvestingsmaatschappij te verhogen en de onleefbaarheid weg te werken. Men is ervan overtuigd dat door betere huurders aan te trekken de samenlevingsconflicten zullen verminderen. Voor mensen in armoede heeft dit tot gevolg dat de toegang tot betaalbare huurwoningen nog moeilijker wordt!
5.2.3. Het woonbeleid en de sociale huurmarkt De nieuwe Vlaamse Wooncode en het nieuwe Kaderbesluit Sociale Huur leggen de nadruk op de leefbaarheid in de sociale woningbouw. Een uitbreiding van het aanbod voor de laagste inkomens krijgt minder aandacht. De focus op de leefbaarheid komt tot uiting in het nastreven van een sociale mix, het invoeren van een proefperiode van 2 jaar, de bereidheid om de Nederlandse taal te leren als voorwaarde voor het bekomen van een sociale woning, het verhogen van de inkomensgrens, enz. Indien deze maatregelen niet gepaard gaan met een uitbreiding van het aanbod, komt het recht op wonen voor de laagste inkomensgroepen nog meer in het gedrang. Het nieuwe Antwerpse bestuursakkoord wil de fusie van de 4 grootste sociale huisvestingsmaatschappijen: Huisvesting Antwerpen, Onze Woning, De Goede Woning en Perisfeer. De fusiemaatschappij zal 18.000 woningen beheren. Door deze fusie krijgt het stadsbestuur meer greep op het stedelijk sociaal woonbeleid en wil het de dienstverlening voor de huurders verbeteren. Het stadsbestuur is niet zinnens om het patrimonium uit te breiden. Wel wil het via eigen toewijzingscriteria de leefbaarheidsproblemen aanpakken en greep krijgen op de instroom van nieuwe huurders. Het is bekend dat het stadsbestuur 2 nadruk legt op het aantrekken van meer bemiddelde jonge gezinnen met kinderen. Daartoe wil het stadsbestuur het bestaande negatieve imago van de sociale huisvesting bijsturen. PASH, het Platform van Antwerpse Sociale Huurders, bestaat uit 13 sociale huurdersgroepen. PASH heeft m.b.t. deze fusie en het geplande beleid haar bezorgdheid geuit. Het vraagt: • een beter en transparanter bestuurlijk beleid; • meer en betaalbare kwaliteitsvolle sociale woningen; • meer leefbaarheid in de sociale woonwijken; • een betere begeleiding van gezinnen met problemen; 1. zie het sociaal huurbesluit, de Vlaamse Wooncode. 2. Bestuursakkoord Antwerpen 2007-2012, Stad Antwerpen, pg. 17-18.
52 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
• waardering voor het vrijwilligerswerk in de wijken; • meer bewonersparticipatie.
5.2.4. Betaalbaarheid van de sociale huisvesting Voor woningzoekenden met lage inkomens zijn de stijgende basishuurprijzen en de veranderende toewijzingsregels, negatief. De toegankelijkheid neemt hierdoor immers af voor deze groep. Recent onderzoek bij 105 huurders in het Sint-Andrieskwartier leert ons dat méér dan de helft van de ondervraagden meer dan 30 % van het inkomen besteedt aan wonen. Huur én energiekosten werden in rekening gebracht.
5.2.5. Huurdersparticipatie Sinds 1999 behartigt PASH3 in Antwerpen de belangen van de sociale huurders. PASH is lid van VIVAS, de Vlaamse Vereniging Inwoners Van Sociale woningen. Sedert enkele jaren organiseert PASH jaarlijks de ‘Dag van de sociale huurder’. Ondanks de geleverde inspanningen van ondermeer het opbouwwerk slagen PASH en de lokale sociale huurdersgroepen er nauwelijks in om allochtone gezinnen te betrekken bij hun werking. Hierdoor worden zij ook niet echt vertegenwoordigd door PASH. Hetzelfde kan gezegd worden over niet-allochtone maar maatschappelijk erg zwakke huurders.
5.3. Private woningmarkt 5.3.1. Algemeen De private huurmarkt krimpt 4. Ook het gemiddeld kadastrale inkomen daalt, wat erop kan wijzen dat de betere woningen wegvloeien van de huurmarkt naar de koopmarkt. Het aanbod wordt kleiner dan de vraag, waardoor de huurprijzen stijgen. Oorzaken van het krimpende aanbod:
• Veel verhuurders zijn op leeftijd en verkopen hun woning i.p.v. ze te renoveren. Wanneer opbrengstwoningen worden geërfd, moeten de erfgenamen de woning vaak verkopen om de hoge erfrechten te kunnen betalen. Beide mechanismen zorgen ervoor dat er veel huurpanden op de koopmarkt terecht komen; • de stijgende woningprijzen maakt verkopen interessant; • het Federale en het Vlaamse woonbeleid stimuleert het verwerven van eigendom. Het eerste niveau via de fiscaliteit, het tweede niveau via premies.
3. Platform van Antwerpse Sociale Huurders. 4. Vanden Broucke, P., Winters S., Buyst, E., ea Naar een aanbodbeleid voor de Vlaamse private woningmarkt, 2007.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 53
yy Profiel huurders en verhuurders1 Op de private huurmarkt is het aandeel van mensen onder de 35 en boven de 65 jaar groter dan het Vlaamse gemiddelde. De leeftijdsgroepen ertussen zijn ondervertegenwoordigd. Private huurders vertonen een zwakker sociaaleconomisch profiel. Ze zijn vaker werkloos, hun inkomen is lager, het aandeel alleenstaanden en eenoudergezinnen is groter. De verhuurders zijn vnl. particulieren. Een verhuurder verhuurt gemiddeld 2,2 woningen. 60 % verhuurt 1 woning. Het gaat vaak om woningen via nalatenschap verworven. Zowat twee derde van de woningen wordt rechtstreeks verhuurd, de rest via een immokantoor. Het aandeel woningen dat verhuurd wordt via een sociaal verhuurkantoor, blijft beperkt. De drie Antwerpse sociale verhuurkantoren verhuren samen een 300-tal woongelegenheden. In hoofdzaak gaat het over appartementen.
yy Betaalbaarheid van de huurwoningen2 De particuliere huurwoningen zijn minder betaalbaar dan de sociale huurwoningen3. Een grote groep huurders en kandidaat-huurders op de private huurmarkt heeft in principe recht op een sociale woning. Door het beperkte aanbod en de lange wachtlijsten vallen ze echter uit de boot. Kwalitatief slechte woningen zorgen voor hoge energiekosten die kunnen leiden tot energieschulden. yy Staat van de woningen op de private woningmarkt 4 • 13 % van de woningen is in slechte tot zeer slechte staat; • 1,6 % van de woningen is in zeer slechte staat; • 6 % van de woningen is van ontoereikende kwaliteit; • woningen in (zeer) slechte staat bevinden zich in stedelijke centra; • eind 2003 telde de inventaris van ongeschikte en/of onbewoonbare woningen 3411 wooneenheden. In Antwerpen stad staan er 602 panden op de inventaris5. De overgrote meerderheid (442) bevindt zich in Antwerpen Noord. In Antwerpen stad staan er 303 woningen op de inventaris voor verwaarlozing (203 Antwerpen-Noord) en 1560 op de inventaris voor leegstand (1111 Antwerpen-Noord). In vergelijking met eigenaars en sociale huurders zijn de particuliere huurders kwalitatief het slechtst gehuisvest6. Ook de woononzekerheid is het grootst bij particuliere huurders.
1. Pannecoucke, I. (2005), “De Vlaamse huursector belicht”, in: De Decker, P., Goossens, L., Pannecoucke, I. (red;), Wonen aan de onderkant, Antwerpen:ACCO, pg. 61-82. 2. Pannecoucke, I., “Van krot naar herenhuis”, presentatie op de studiedag Wonen aan de onderkant, UA, 28/10/2005. 3. Pannecoucke, I., De Decker P. (2003), Onderzoek naar de mogelijkheden van de integratie van de private huurmarkt in het Vlaams woonbeleid, Universiteit Antwerpen: OASeS, pg. 56. 4. Pannecoucke, I., “Van krot naar herenhuis”, presentatie op de studiedag Wonen aan de onderkant, UA, 28/10/2005. 5. Cijfers van de databank sociale planning (www.DSPA.be). 6. Pannecoucke, I., De Decker P. (2003), Onderzoek naar de mogelijkheden van de integratie van de private huurmarkt in het Vlaams woonbeleid, Universiteit Antwerpen: OASeS, pg. 46.
54 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
Gevolg De concurrentie onderaan de woningmarkt neemt toe. Middengroepen worden eigenaar en kopen voormalige opbrengstwoningen. Ook in achtergestelde wijken merken we deze trend. Het stadsbestuur verwelkomt deze evolutie en versterkt haar via campagnes. Dit zorgt ervoor dat betaalbare kwalitatieve woningen van de huurmarkt verdwijnen en dat de druk op de secundaire huurmarkt toeneemt. De toename van het aantal eenverdieners en nieuwkomers versterkt het effect. Hierdoor wordt alles verhuurbaar. De vaststelling dat er ca. 300 000 slechte woningen bewoond worden, bevestigt deze stelling. Privaat huren wordt alsmaar duurder. De prijsstijgingen zijn in beperkte mate het gevolg van een verbeterde woonkwaliteit. Het is vooral de ongecontroleerde vrije markt die de prijs bepaalt. Er is sprake van een slechte prijs-kwaliteit verhouding en de koopkracht van huurders op de private woningmarkt daalt.
5.3.2. De rol van de huurmarkt voor kwetsbare gezinnen Veel jonge alleenstaanden en startende huishoudens huren met de bedoeling om later iets te kopen. Voor kwetsbare gezinnen is dit anders. Zij zullen nooit een eigen woning kunnen verwerven. Hun recht op wonen zal altijd onder druk staan.
5.3.3. Informatie over rechten en plichten Veel private huurders geven aan geen kennis te hebben van hun rechten en plichten als huurder 7. Bovendien weten zij vaak niet bij welke diensten zij terecht kunnen voor informatie of ondersteuning bij problemen. Hierdoor zijn diegenen die het meest nood hebben aan goede informatie het slechtst geïnformeerd.
5.3.4. Discriminatie op de huurmarkt Uit onderzoek8 blijkt dat 55 % van de Turken en Marokkanen en 66 % van de mensen uit Zwart Afrika gediscrimineerd wordt. Vaak zijn het andere huurders of buurtbewoners die erop aandringen om niet aan allochtonen te verhuren. Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen bevestigt dit racisme. 60 % van de klachten in de periode 1993-2003 betrof eigenaars die niet aan allochtonen wilden verhuren. Het grootste eigenaarssyndicaat stelt dat de volgende categorieën risicohuurders zijn: alleenstaanden, eenoudergezinnen en etnische minderheden. De kans bestaat dat zij de huurprincipes bedreigen: stabiliteit, solvabiliteit, discretie en goed nabuurschap.
7. Baert, E. Beleidsaanbevelingen private huurmarkt, Samenlevingsopbouw Antwerpen stad, 2007. 8. De Decker, P. (2006), “Waar kunnen armen nog wonen?”, in: Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 257.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 55
5.3.5. Krotwoningen en huisjesmelkerij Door de grote schaarste op de huurmarkt kunnen woningen van extreem slechte kwaliteit aan onredelijk hoge prijzen verhuurd worden 1. Veel huurders die in zo’n slechte maar dure woning wonen, zijn toch niet geneigd om daarmee naar buiten te komen. Ze willen geen problemen met de huisbaas en een dak boven het hoofd is altijd beter dan de straat. Mensen zonder wettig verblijf dan weer, hebben nauwelijks rechten die hen beschermen. Steeds meer worden eenpersoonskamers gelijktijdig aan meerdere personen verhuurd. Soms betaalt men per vierkante meter! Bepaalde huizen worden verhuurd in drie shiften van acht uur. We stellen vast dat er naast Belgische huisjesmelkers steeds meer huisjesmelkers van allochtone afkomst zijn: in eerste instantie Turkse en Marokkaanse eigenaars en meer recent ook Oost-Europese en Pakistaanse. Indien een krot onbewoonbaar verklaard wordt, heeft de stad de plicht om de bewoners te herhuisvesten. Bij gebrek aan oplossingsmogelijkheden neemt de verblijfsduur in de onthaalcentra voor daklozen toe. In feite is er nood aan een bijzonder herhuisvestingsscenario. Het krotspotteam van de stad Antwerpen bezocht in 2007 in de Amandusbuurt 1.395 verschillende woningen. 54,3 % van deze woningen bleek van voldoende kwaliteit 2. Voor de overige 45,7 % werd de eigenaar gecontacteerd met de vraag om aan de mankementen te verhelpen. In 84,5 % van de gevallen deed de eigenaar dit. Voor 15,5 % bracht deze methodiek geen soelaas. Dan werd er alsnog een procedure tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring opgestart. Ook in de Atheneumbuurt ging het krotspotteam op onderzoek. De resultaten waren erg vergelijkbaar. Alleen scoorde de Amandusbuurt met 54,3 % beter wat betreft het aantal woningen dat bij aanvang in orde was. In de Atheneumbuurt was dat 40,7 %.
5.3.6. Woonbewegingen doorheen de stad en de dreigende sociale verdringing 3 Wij stellen een verschil en een complementariteit vast tussen de types van woonwijken binnen de stad. Antwerpen-Noord is een doorgangswijk voor zowel de lagere als de hogere sociaal-economische klassen. Nieuwkomers, generatiearmen en jonge tweeverdieners beginnen er aan hun wooncarrière. Nieuwkomers en generatiearmen in goedkope appartementen van slechte kwaliteit. Jonge tweeverdieners in de grotere, maar relatief goedkope herenhuizen. Naarmate het inkomen toeneemt, 1. De Decker, P. (2006), “Waar kunnen armen nog wonen?”, in: Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 257. 2. Zie het persbericht van het krotspotteam. 3. Lambrechts, L., Terreinverkenning op de private woningmarkt, Samenlevingsopbouw Antwerpen stad, 2005.
56 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
verhuizen mensen naar andere buurten. Naargelang het type huizen en de bewoners die erdoor aangetrokken worden, onderscheiden we twee types van woonwijken. Enerzijds zijn er arbeiderswijken met kleine woningen van lage kwaliteit en met weinig comfort. In deze wijken vinden we overwegend mensen met een lage sociaal-economische positie. Traditioneel waren dit wijken waar de Belgische arbeiders zich vestigden. De nieuwe inwijkelingen zijn nieuwe Belgen of mensen van allochtone afkomst. De sociaal-economische status van de wijk blijft dus min of meer hetzelfde, maar de kleur is gewijzigd. Anderzijds zijn er conjunctuurwijken waar jonge tweeverdieners kopen en zich blijvend vestigen. We denken bijvoorbeeld aan Zurenborg en verschillende delen van Borgerhout. In deze wijken die een conjunctuurbeweging maken, vinden we grote herenhuizen met tuin. Omdat de oudere eigenaars niet steeds in staat waren hun huizen goed te onderhouden zijn ze wat in waarde gedaald. De nieuwe eigenaars renoveren en herstellen, waardoor het huis weer in waarde stijgt. Wanneer dit op grote schaal gebeurt, zien we dat de hele wijk wordt opgewaardeerd. Het beleid van de stad focust vooral op het aantrekken van jonge tweeverdieners. Stadsvernieuwing wordt hier gezien als het opwaarderen van wijken. Men gaat uit van een onlosmakelijke band tussen het patrimonium en de bevolkingssamenstelling. Als men het patrimonium van de wijk verbetert, dan volgt de samenleving vanzelf. Ook de sociale problemen worden verondersteld te verdwijnen. Men probeert dit proces ook op gang te brengen in de doorgangswijken. En dit ondanks het feit dat deze wijken voor de stad en haar bewoners momenteel een heel andere functie hebben. Het woonbeleid mag niet eenvormig gericht zijn op het aantrekken van tweeverdieners, maar moet rekening houden met de verschillende wijktypes en hun functies. Er is m.a.w. nood aan een gedifferentieerde aanpak. Het beleid van de stad Antwerpen wordt ontgetwijfeld beïnvloed door de druk die de rijkere, groene randgemeenten uitoefenen. Sociaal-economisch heeft de stad een centrumfunctie i.v.m. cultuur, onderwijs, gezondheid én tewerkstelling. 154 129 Antwerpenaren zijn binnen of buiten de stad aan het werk. In de stad Antwerpen zelf stellen bedrijven 239 371 mensen te werk. Een eenvoudige rekensom maakt duidelijk dat er erg veel mensen uit de rand naar de stad komen om er te werken. In de meeste randgemeenten ziet men de omgekeerde beweging. Er is weinig tewerkstelling in de gemeente en veel inwoners gaan elders werken.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 57
Besluit In de stad heeft niet elke wijk dezelfde functie. Sommige wijken zijn toegespitst op wonen. In andere wijken vinden we vooral winkelstraten of ondernemingen en kantoren. Ook niet elke woonwijk heeft dezelfde functie. De overheid moet deze functies herkennen, erkennen en ondersteunen. Het eenzijdig aantrekken van jonge tweeverdieners in alle wijken is niet wenselijk. Dit veroorzaakt immers sociale verdringing van vooral de laagste inkomensgroepen. Elk woonwijktype heeft nood aan een eigen en specifiek woonbeleid dat deel uitmaakt van een duidelijk en alomvattend woonbeleid voor de gehele stad. Stadsvernieuwingsprojecten hebben al te vaak tot gevolg dat de functie van woonwijken verandert. Men pakt de problemen van deze woonwijken niet aan, maar men verandert het karakter ervan.
5.3.7. Participatie van bewoners op de private woningmarkt Wil men de problemen op de private huurmarkt efficiënt en effectief aanpakken, dan is het noodzakelijk alle betrokken partijen bij het stedelijk woonbeleid te betrekken. Zowel verhuurders als huurders moeten in overleg vertegenwoordigd worden. Wil men de zwakste private huurders bereiken, dan is een specifieke aanpak vereist.
5.4. Energiearmoede Sinds juli 2003 is de energiemarkt in Vlaanderen geliberaliseerd. Verscheidene leveranciers boden zich op deze markt aan. Veel huurders op zowel de private als de sociale huurmarkt kampen sindsdien met energieproblemen.
5.4.1. Betalingsmoeilijkheden1 Gezinnen met betalingsmoeilijkheden worden afgesloten van energie. Op 31 december 2005 was dit het geval voor 342 Vlaamse huishoudens voor wat betreft elektriciteit en voor 435 huishoudens voor wat betreft aardgas. Daarnaast zijn er een aantal huishoudelijke afnemers die gedropt zijn door hun leveranciers. Op 31 december 2005 ging dit over ongeveer 35 000 huishoudens voor elektriciteit en 24 000 voor aardgas. Zij werden niet afgesloten, maar verder beleverd door de netbeheerder.
5.4.2. De vrijmaking van de markt bracht veel problemen met zich mee2 • Gebrek aan informatie en communicatie van zowel overheid als leveranciers; 1. De Boyser, K., Leroy, T. (2006), ‘Overheid en armoedebestrijding in 2006’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 67-68. 2. Uit de nieuwsbrief van het opbouwwerkproject “energie en armoede”. Een project van Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie i.s.m. de verenigingen waar armen het woord nemen.
58 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
• onjuiste facturatie, uitblijven van facturen, onbegrijpelijke rekeningen; • een respectloze houding t.o.v. klanten, agressieve verkoop door leveranciers, onbereikbaarheid en klantonvriendelijkheid van de leveranciers, oneerlijke handelspraktijken; • oplopende kosten bij het niet kunnen betalen van rekeningen: aanmaningskosten, kosten voor ingebrekestelling en dropkosten; • problemen met budgetmeters en stroombegrenzers; • wie is beschermde klant? Wie krijgt een sociaal tarief? Vaak onbeantwoorde vragen en weigering door leveranciers; • geen of weinig adequate klachtenbehandeling; • administratieve fouten bij o.a. verhuis.
5.4.3. Bevindingen Samenlevingsopbouw Antwerpen stad Ook de opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad worden geconfronteerd met mensen die problemen hebben met hun energiefactuur. Zij signaleren vooral volgende problemen: • De facturering; • administratieve fouten bij verhuis; • oneerlijke verkoopspraktijken; • de energiebedrijven hebben geen loketten en zijn enkel telefonisch bereikbaar. Er zijn geen vaste contactpersonen. Men wordt elke keer door iemand anders te woord gestaan; • er wordt vaak foute informatie gegeven over de facturatie; • agressieve verkoopstechnieken. De opbouwwerkers die in sociale huisvestingscomplexen werken, stellen problemen vast m.b.t. dubbele facturatie. Zo heeft de Sociale Huisvestingsmaatschappij De Goede Woning een collectief contract afgesloten met Electrabel. Toch blijven bewoners nog facturen ontvangen van Luminus, Nuon, e.a. De opbouwwerkers krijgen ook steeds meer te maken met problemen omtrent andere huurlasten zoals de kost van water, kosten voor onderhoud van gedeelde ruimten, enz.
5.4.4. Europees beleid Op Europees niveau heeft de Europese Commissie (EC) initiatief genomen voor het opstellen van een "Europees Charter voor de bescherming van de Energieconsument". De EC deed een eerste rondvraag over de inhoud van zo'n charter. De werkgroep "Energie en Armoede" werkt hieraan mee. Ze doet dit samen met het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding. In de werkgroep is al een eerste brainstorm gehouden over de inhoud van het charter. Nog andere consultatierondes op Europees niveau en in de lidstaten zullen volgen. Een charter heeft geen wettelijk bindend karakter voor de lidstaten. Toch is het vaak sterk richtinggevend voor het te volgen beleid. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad kan zich mee inschakelen in deze actie ten gunste van de zwakke energiegebruiker. DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 59
6 Recht op onderwijs 6.1. Algemeen Een goede scholing is een opstap naar werk en daardoor veruit de belangrijkste hefboom om aan de armoede te ontsnappen. En dat terwijl armoede net de grootste drempel vormt tot een kreukloze schoolloopbaan. Volgens Kind en Gezin is de helft van de kinderen die in arme gezinnen opgroeit van allochtone afkomst. De problemen die Belgische generatiearmen binnen het Vlaamse onderwijs ondervinden, doen zich nog veel keer sterker voelen bij kansarme allochtone leerlingen. Vooreerst zijn er de problemen die veroorzaakt worden door hun sociaaleconomische positie. Allochtone gezinnen die in armoede leven, zijn vaak slecht gehuisvest en hebben vaak relationele problemen. Ouders zijn noodgedwongen bezig met overleven zonder meer. Het onderwijs van de kinderen en een goede onderwijsondersteuning worden naar de achtergrond verdrongen. Uit een onderzoek van OASeS blijkt dan ook dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen veel meer schoolachterstand oplopen en vijf maal meer kans hebben om in het bijzonder onderwijs terecht te komen (25 % tegenover 5 %). Bovendien is het onderwijs voor allochtone gezinnen nog steeds te duur. Zelfs een kleine bijdrage komt onmiddellijk in concurrentie komt met andere levensnoodzakelijke uitgaven. Zeker omdat het vaak gezinnen betreft van 7 tot 8 kinderen. In de tweede plaats spelen de verschillen tussen thuis- en schoolcultuur een enorme rol. Vele allochtone ouders zijn laaggeschoold en hebben slechts een gebrekkige kennis van het Nederlands. Hierdoor zijn zij vaak niet in staat de schoolloopbaan van hun kinderen mee te ondersteunen, terwijl uit onderzoek blijkt dat net deze leerlingen extra behoefte hebben aan ondersteuning. Het onderwijs van zijn kant, is vooral afgestemd op leerlingen uit de middenklasse. Hierdoor vinden kinderen uit de lagere sociaaleconomische klassen minder aansluiting bij het lessenpakket. Het Vlaamse onderwijssysteem is voor allochtone ouders nieuw en onbekend. Onvoldoende kennis van het Nederlands maakt schriftelijke en mondelinge communicatie met de school vaak moeilijk. Ten derde speelt het onderwijs als instituut een negatieve rol in het aanbieden van gelijke onderwijskansen. Uit onderzoek van het HIVA (2007) blijkt dat het onderwijs ongelijkheden naar sociale en etnische afkomst van generatie op generatie reproduceert.1 Het onderwijs zwakt de sociale ongelijkheid waarmee kinderen de school binnenstappen niet af, maar bevestigt en ver1. Hirtt, N., Nicaise, I., De Zutter, D. (2007), De school van ongelijkheid, Berchem: EPO.
60 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 61
sterkt ze. Volgens het HIVA-onderzoek zijn de mechanismen die de ongelijkheid in stand houden, het gevolg van gevestigde belangen en politiek verzet tegen grondige hervormingen. In het onderwijs heeft er de laatste decennia wel een massificatie plaatsgevonden, maar geen democratisering.
6.2. Opvoedingsondersteuning Opbouwwerkers krijgen vaak vragen over opvoedingsondersteuning. Ook binnen de hulpverlening en de jeugdzorg komt de nood aan opvoedingsondersteuning naar boven1. Ouders weten vaak zelf niet meer hoe ze met hun opvoeding moeten omgaan. Ze zijn vragende partij voor uitwisseling met CLB en onderwijs. Bij de ouders is er ook een grote vraag naar huistaakbegeleiding. Ouders hebben vaak verkeerde verwachtingen ten aanzien van de school. Men verwacht dat de school de opvoeding voor een groot deel zal overnemen.
6.2.1. Wachtlijsten Gezinnen in armoede wijzen op enorme wachtlijsten voor aangepaste opvang voor kinderen met een handicap of gedragsmoeilijkheden. Vaak is het aanbod ook weinig adequaat. Er is nood aan een grotere flexibiliteit en aan meer occasionele vormen van opvoedingsondersteuning. Zo is er een gebrek aan kort- en crisisopvang.
6.2.2. Jeugdhulpverlening en allochtone jongeren Vooral Kind en Gezin, het algemeen welzijnswerk en de bijzondere jeugdzorg bereiken jongeren van allochtone afkomst. De ambulante geestelijke gezondheidszorg heeft een gespecialiseerd aanbod rond ondermeer traumaverwerking en gedrags- en leermoeilijkheden, maar bereikt spijtig genoeg zeer weinig allochtone jongeren. Jongeren van etnisch-culturele minderheden komen vaker in residentiële instellingen terecht en hebben vaker te maken met gedwongen hulpverlening. Ze maken veel minder gebruik van de ambulante mogelijkheden omdat die onvoldoende gekend zijn en omdat er onvoldoende toeleiding is. Ook de hoogdrempeligheid en de beperkte herkenbaarheid van de diensten spelen een negatieve rol. Allochtone jongeren komen dus vaak pas in aanraking met de jeugdzorg en de hulpverlening als het water hen aan de lippen staat, als er zich een crisis voordoet of als er politioneel geïntervenieerd wordt 2.
1. Deze bemerkingen kwamen naar boven tijdens de rondetafel m.b.t. armoede en sociale uitsluiting georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad op 26 juni 2007. 2. Salmon, P. (2000), Integrale jeugdhulpverlening voor jongeren uit etnisch-culturele minderheidsgroepen.
62 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
6.2.3. Opvoedingsondersteuning vanaf de kleuterschool Allochtone moeders hebben een idee van de ontwikkelingsdoelen van het kleuteronderwijs en beseffen dat het belangrijk is dat hun kinderen Nederlands leren en voorbereid worden op het eerste leerjaar. Toch bereiken allochtone kinderen in de derde kleuterklas niet steeds het gewenste niveau. Vaak zijn ze nog niet schoolrijp. Ze kunnen hun achterstand ten opzichte van autochtone kinderen dus niet helemaal inhalen door kleuteronderwijs te volgen. Opvoedingsondersteuning voor de ouders en een goed contact met de school zou daaraan kunnen verhelpen. Ouders weten immers vaak niet hoe ze hun kind thuis kunnen ondersteunen. Laaggeschooldheid en gebrekkige kennis van het Nederlands blijken grote hinderpalen. Communicatie met de school verloopt hierdoor moeizaam.
6.3. Onderwijs In Vlaanderen stijgt het schoolniveau nog steeds. Europees behoren we tot de top3. Dit succesverhaal verhult echter een steeds grotere dualisering tussen hooggeschoolden t.o.v. laaggeschoolden, rijk t.o.v. arm en autochtoon t.o.v. allochtoon. Processen van sociale uitsluiting spelen doorheen heel het onderwijstraject 4.
6.3.1. Het kleuter- en lager onderwijs Veel kinderen die in armoede leven, lopen al in het kleuteronderwijs een achterstand op. Ze stappen niet op de normale leeftijd het eerste leerjaar binnen5. Die kinderen blijven hun leerachterstand meeslepen. Sterker, in hun verdere schoolloopbaan zal de achterstand nog toenemen. Op het einde van het lager onderwijs heeft 15 % van de leerlingen minstens één jaar vertraging opgelopen6. Bij de Belgische leerlingen gaat het om 13 %, bij de niet-Belgische leerlingen om bijna de helft. Vooral kinderen met een werkloze vader hebben het enorm lastig om bij te blijven. Ook kinderen van wie de moeder het lager onderwijs niet afmaakte, kunnen moeilijk volgen. Een kind uit een gezin dat moet rondkomen met een inkomen onder het armoederisico, zakt eveneens vlug naar de staart van de klas. Kinderen van alleenstaande moeders en van vreemde nationaliteit zijn bijzonder kwetsbaar 7. De doorverwijzing naar het buitengewoon lager onderwijs is een ander 3. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als insteek, uiteenzetting Samenlevingsopbouw Vlaanderen, Brussel, 7 mei 2007. 4. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 115. 5. Nicaise, I. (Hoger Instituut van de Arbeid), in visie nr 14., 27-04-2001. 6. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als insteek, uiteenzetting Samenlevingsopbouw Vlaanderen, Brussel, 7 mei 2007. 7. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 117.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 63
groeiend probleem. In het schooljaar 2005-2006 zaten 6,44 % van alle leerlingen van het lager onderwijs in het buitengewoon onderwijs. Hun aandeel steeg sinds het begin van de jaren 90 met 45 %1. Problematisch is dat er onevenredig veel kinderen uit kansarme gezinnen in het buitengewoon onderwijs terechtkomen. Deze kinderen horen zeker niet allemaal thuis in het buitengewoon onderwijs; een derde zou onnodig worden doorverwezen2. Het gewoon lager onderwijssysteem neemt haar verantwoordelijkheid niet op t.a.v. deze kinderen of kan ze niet opnemen omwille van een gebrek aan middelen. Voor kinderen die in armoede opgroeien is niet enkel een adequate begeleiding belangrijk. Ook de context is van belang. Kinderen van arme mensen hebben dikwijls geen eigen kamertje, hebben geen kranten in huis, gaan minder vlug naar de dokter, wonen in een weinig stimulerende omgeving, enz. Ook de wijze waarop leerlingen uit kansarme gezinnen benaderd en gepercipieerd worden, is van belang. De helft van de leerkrachten is ervan overtuigd dat kinderen uit arme milieus van nature minder intelligent zijn3. Selffulfilling prophecy doet vaak de rest.
6.3.2. Het secundair onderwijs De vertraging die kinderen oplopen in het lager onderwijs zorgt voor een ongelijke start bij aanvang van het secundair onderwijs. Ook in het secundair onderwijs stijgt het aantal leerlingen dat doorverwezen wordt naar het buitengewoon secundair onderwijs. Heel wat factoren beïnvloeden deze verwijzing: taalproblemen bij allochtonen en ontoereikende schoolse vaardigheden bij kansarme gezinnen4. Op het einde van het secundair onderwijs heeft 40 % van de jongens, 30 % van de meisjes en 70°% van de niet–Belgen5 minstens een jaar vertraging. Vooral jongeren uit de lagere sociale klassen6 lopen vertraging op. De schoolse vertraging verschilt naargelang de onderwijsvorm. Vooral in het BSO is de vertraging groot (58%). Voor het kunstsecundair onderwijs is het 50 %, voor het TSO 44 % en voor het ASO 15 %. Deze verschillen zijn te verklaren door het watervaleffect.
6.3.3. Het hoger onderwijs
naargelang de socio-economische groep waartoe men behoort 7. Opmerkelijk is dat slechts 1 op 5 allochtone jongeren er in slaagt een diploma hoger onderwijs te behalen. Verschillende factoren zijn bepalend8: de lage sociaaleconomische positie, de lagere score wat betreft verbale vaardigheden, het ontbreken van rolmodellen, een zwakke vooropleiding, onvoldoende informatie over de structuur van het hoger onderwijs, slechte contacten met medeleerlingen of met docenten, enz.
6.3.4. Na het onderwijs Ook na de onderwijsloopbaan blijft de kloof tussen laag– en hooggeschoolden toenemen. Laaggeschoolden volgen immers minder bijkomende opleidingen dan hoger geschoolden. De cultuur van het levenslang leren gaat aan hen voorbij. Ook de digitale kloof blijft groeien.
6.3.5. Brede school: een interessant instrument om te werken aan gelijke onderwijs kansen Brede School verwijst naar een lokaal samenwerkingsverband tussen school en andere maatschappelijke actoren. Het Brede Schoolconcept hertekent de plaats van de school in de samenleving. De school is niet langer een eiland binnen de buurt. Op die manier kunnen de school en de buurt mekaar wederzijds versterken. Brede Schoolprojecten zijn er niet alleen in Vlaanderen en Brussel, maar ook in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
yy Het Vlaamse beleid rond Brede School De Vlaamse ministers van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport, Welzijn en de Vlaamse Gemeenschapscommissie schaarden zich achter het concept Brede School. In een visietekst9 wordt de idee van de Brede School vertaald naar de Vlaamse context. Er zijn proefprojecten in een aantal steden waaronder Antwerpen. yy Brede School en kansarmoede De Brede Schoolprojecten lopen vooral in kansarme buurten of in scholen met veel kansarme leerlingen. Die scholen ervaren immers vlugger de grenzen van de eigen draagkracht. De nood aan samenwerking wordt er sterker aangevoeld.
Ook de doorstroming en de deelname aan het hoger onderwijs verschilt 1. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 117. 2. Nicaise, I. (Hoger Instituut van de Arbeid), in visie nr 14., 27-04-2001. 3. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 119. 4. Idem. 5. Bral, L., maatschappelijke trends met achterstelling als insteek, uiteenzetting Samenlevingsopbouw Vlaanderen, Brussel, 7 mei 2007. 6. Gemeten aan de beroepscategorie en het diploma van de ouders.
64 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
Er bestaat op beleidsniveau geen consensus over de focus op kansengroepen. Men stelt zich immers de vraag of een exclusieve focus niet stigmatiserend is en of niet alle kinderen recht hebben op een dergelijk project. Daarom werd 7. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 12. 8. Almaci, M., Depreeuw, B., ea, Allochtonen in het hoger onderwijs: Factoren van studiekeuze en studiesucces bij allochtone eerstejaarsstudenten, maart 2007. 9. Joos, A., Ernalsteen, V., Lanssens, A., Bredeschool in Vlaanderen en Brussel. Visietekst., Steunpunt gelijke onderwijskansen, 36 pg. , december 2006.
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 65
in de visietekst ingeschreven dat Brede Schoolprojecten ten goede moeten komen aan alle kinderen en jongeren en dat de meerwaarde schuilt in de uitwisseling tussen verschillende groepen. Wie de prioritaire partners zijn in Brede Schoolprojecten, is afhankelijk van de lokale context. Vaak zijn het organisaties actief op het domein van cultuur, jeugd of sport. De primaire oriëntatie van Brede Schoolprojecten op toeleiding naar het verenigingsleven, is hier niet vreemd aan. Elk project heeft ook een Centrum voor Leerlingen Begeleiding als partner. Soms participeert ook een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk. Opvallend is dat als de problematiek zwaarder is, welzijnspartners sterker vertegenwoordigd zijn. In Vlaanderen is de Brede School niet noodzakelijk een instrument voor gelijke onderwijskansen omdat het niet expliciet bedoeld is voor kansengroepen. Toch lopen Brede Schoolprojecten vooral in scholen met veel kansarme leerlingen of in scholen in kansarme buurten. Hoewel men binnen het Steunpunt GOK momenteel de invloed van Brede Schoolprojecten nog onderzoekt, lijkt het niet voorbarig om te stellen dat de impact positief is. De Brede School kan een belangrijk instrument zijn om onderwijsachterstelling weg te werken. In andere landen staat men al verder in het effectenonderzoek. In Nederland stelde men de volgende resultaten vast: • Een positief effect op de binding leerling-school; • het aantal leerlingen dat deelneemt aan activiteiten stijgt; • het schoolverzuim en het voortijdig schoolverlaten neemt af; • de slaagpercentages zijn hoger en de door- en uitstroom is beter; • de sociale competenties, het zelfvertrouwen en de verantwoordelijkheidszin nemen toe. In de Verenigde Staten stelde men het volgende vast in ‘community schools’: • Leerlingen leren meer en zijn meer aanwezig op school; • er is een positief effect op de onderwijsbetrokkenheid van de families; • community schools functioneren beter en vitaliseren de buurt; • de community school verkleint de verschillen in succes tussen kansrijke en kansarme leerlingen.
66 • DEEL 1 • Omgevingsanalyse
DEEL 1 • Omgevingsanalyse • 67
DEEL 2 TOENEMENDE POLARISERING EN SEGREGATIE Samenleven in diversiteit
1 Inleiding Diversiteit is een realiteit! Onze samenleving is de laatste decennia op heel wat vlakken steeds meer divers geworden. Vooral de toename van de etnisch-culturele diversiteit is opmerkelijk. De stad Antwerpen heeft inwoners uit meer dan 160 herkomstlanden en is daarmee na New York de meest kleurrijke stad ter wereld. Een realiteit die niet door iedereen aanvaard wordt.
Volgens het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding1 is het aantal buitenlanders dat ons land binnenkomt de laatste jaren fors gestegen. In 2005 kwamen er meer dan 92.000 buitenlanders aan in België. Twee derde daarvan kwam uit Europa. Momenteel leven er in ons land ongeveer twee miljoen mensen van buitenlandse herkomst. Zevenhonderdduizend van hen hebben inmiddels de Belgische nationaliteit verworven.
De toenemende verscheidenheid in onze samenleving is niet alleen etnisch. Een aantal maatschappelijke veranderingen maken onze samenleving steeds veelvormiger en complexer. Geleidelijk aan is de manier waarop we invulling geven aan ons leven minder voorspelbaar geworden2. Job, woonplaats, relatie of politieke voorkeur zijn niet langer statisch maar onderhevig aan verandering. We wonen, werken en ontspannen ons niet meer op dezelfde plaats. Sommige mensen bewegen zich in een netwerk dat voor een groot stuk uit verwanten bestaat 3. Voor veel anderen zijn collega’s, vrienden, buren en familieleden "aparte mensen voor aparte wensen"; ze maken niet per se deel uit van hetzelfde sociale netwerk. Voor sommigen is de woonomgeving het toneel voor het sociale leven, terwijl het voor anderen niet meer is dan een plek om te slapen. Nieuwe communicatiemiddelen brengen de wereld in de huiskamer. We knopen virtuele contacten aan en de massamedia brengen conflicten tussen Westerse landen en landen met een islamitische bevolking heel dichtbij. Dit alles beïnvloedt het samenleven hier. De grote maatschappelijke veranderingen en de toegenomen diversiteit in sociale relaties kunnen voeding geven aan een gevoel van onzekerheid. Onveiligheidsgevoelens en bezorgdheid over sociale samenhang zijn te beschouwen als uitingen van deze onzekerheid. De twijfel beroert ons echter niet enkel individueel. De maatschappij in haar geheel, wordt erdoor geraakt. 1. Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, jaarverslag 2007, 178 p. 2. Vlaams minderhedencentrum, 2006, visietekst sociale cohesie. 3. Zie visietekst sociale cohesie van het Vlaams Minderheden Centrum.
68 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 69
In de wijken waarin wij werken, komen armoedeproblemen en samenlevingsproblemen samen voor. Radicaliseringmechanismen haken op elkaar in en versterken elkaar. De cocktail van bestaans(on)zekerheid, diversiteit in leef- en wooncultuur, etnische afkomst en generaties, leidt tot wrijvingen 1. In de minst draagkrachtige wijken hebben bewoners geen mogelijkheid om zich af te sluiten voor elkaar. Dit leidt automatisch tot spanningen. Het ontbreekt aan ontmoetingsplaatsen gericht op diversiteit en netwerkvorming. De toenemende armoede maakt deze wijken ook minder draagkrachtig. Men vindt er relatief weinig kapitaalkrachtige mensen die de lasten mee kunnen dragen. Kwalitatieve dienstverlening van post of bank trekt weg. De kloof tussen goede en minder goede wijken groeit.
2 Sociologische trends 2.1. Individualisering 2.1.1. Toenemende individualisering In onze samenleving staat het individu centraal. Op allerlei terreinen doet men een appel op het individu. Het individu is het planbureau van het eigen leven en mensen worden geacht steeds de regie over het eigen leven te voeren.
De cultuur van allochtonen wordt als een belangrijk probleem ervaren. Die zou botsen met belangrijke kenmerken van de Westers samenleving zoals individuele vrijheid en secularisering. Sinds 11 september is deze polarisering nog toegenomen. We merken dit aan een sterkere identificatie van jongeren met de islam en racisme gecombineerd met toegenomen islamofobie. Samenlevingsconflicten zijn echter niet uitsluitend cultureel van aard. Ze zijn ook het resultaat van structurele achterstelling, racisme, verrechtsing en mondiale polarisering.
In reflecties over deze tendens botsen we op twee mogelijke invullingen van de individualisering. Een positieve invulling verbindt individualisering met vrijheid, autonomie en zelfredzaamheid. De positieve invulling zet zich af tegen bevoogding en betutteling. Een negatieve invulling verbindt individualisering met egoïsme en consumentisme. Het brengt het individualisme ook in verband met fenomenen als zingevingsproblemen, morele ontreddering, sociaal isolement, verharding van sociale relaties en toenemende criminaliteit.
De opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stellen een toenemende segregatie en polarisering vast. Kristel Driessens stelt dat inwoners van arme wijken aan sociale segregatie doen2.
2.1.2. De samenleving is een risicosamenleving geworden
Tegelijkertijd verharden de groepen hun standpunten tegenover elkaar. Het gaat ons inziens over een groeiende polarisering tussen moslims en nietmoslims. Ook Karin Heremans, directrice van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen – een school met meer dan 50 verschillende nationaliteiten -, stelt dat de polarisering en de segregatie de laatste jaren is toegenomen3. Zij stelt een kloof vast tussen kansarm en kansrijk, allochtoon en autochtoon, gelovig en ongelovig, moslim en niet-moslim. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad is ervan overtuigd dat mensen die in deze samenleving minder macht hebben, nood hebben aan netwerken, solidariteit en (politieke) participatie aan de samenleving. De enige manier om iets aan de wereld te veranderen, is een machtspositie verwerven om zo een tegenmacht te vormen4.
1. Zie voorstellingsfolder Samenlevingsopbouw Antwerpen stad: “Wie zijn we, Wat doen we en Waarom?”. 2. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco. 3. Heremans, K., debat op de 7de dag op zondag 9 september 2007. 4. Hooghe, M., Bij het overlijden van Piere Bourdieu: Cultuur is macht, De standaard 2/02/2002.
70 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
Er duiken in onze samenleving nieuwe risico’s op die zorgen voor nieuwe onzekerheden. Mensen moeten meer dan vroeger zelf keuzes maken5. Blijven ze bij hun partner, of gaan ze een nieuw relatie aan? Blijven ze dit werk doen, of zoeken ze een andere job? Blijven ze wonen in een achtergestelde buurt of verhuizen ze? Leeft men volgens norm A, of volgens norm B? Hier zien we het bevrijdend aspect van de individualisering. Het is niet langer de maatschappij die bepaalt hoe men dient te leven, er is plaats voor eigenheid. Tegelijkertijd is het maken van keuzes een verplichting. Het warme nest van de familie- en dorpsgemeenschap dat in jouw plaats kiest, is er niet langer. Het maakte plaats voor een stedelijke jungle die voortdurend in beweging is en waarin men zelf voortdurend beweegt zonder te weten waar men zal uitkomen. Elchardus6 spreekt liever van de traditionalsering en het tanende gezag van politieke en religieuze ideologieën. Werd ons denken vroeger vooral in goede banen geleid door het gedachtegoed van de godsdienstige of politieke zuil waartoe we behoorden, tegenwoordig worden onze opvattingen vooral gevoed door onderwijs en massamedia, niet door het individu. Het is een illusie te denken dat voorkeuren het gevolg zijn van een vrije, individuele keuze die weinig te maken heeft met maatschappelijke of economische structuren. 5. Geldof, D., Niet meer maar beter. Over zelfbeperking in de risicomaatschappij , Leuven: ACCO, 1999. 6. Elchardus, M., interview in de Morgen nav zijn boek "de dramademocratie", 2002.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 71
De individualisering en de toegenomen vrijheid gaan gepaard met nieuwe vormen van sociale ongelijkheid. Immers, om van die vrijheid te kunnen genieten, moet men geld hebben. Voor de groepen die worden getroffen door werkloosheid, leidt dit tot grote frustraties. De kloof tussen arm en rijk, tussen opgeleiden en niet-opgeleiden, tussen zij die kunnen kiezen en zij die niet kunnen kiezen, tussen zij die participeren aan de samenleving en zij die niet participeren, vergroot.
2.1.3. De toenemende angst en het subjectieve onveiligheidsgevoel Uit onderzoek blijkt dat de angst én de belangstelling voor angst 1 toeneemt in onze samenleving. Deze angst komt o.m. tot uiting in de toename van het onveiligheidsgevoel. Dit onveiligheidsgevoel heeft negatieve gevolgen. Angstige mensen beperken hun bewegingsvrijheid en voelen zich ongelukkig. De band met de buurt verzwakt en de gemeenschapszin neemt af. Individuele bewoners passen hun gedrag aan. Zij blijven meer thuis, laten extra sloten en alarminstallaties plaatsen. Zij trekken zich psychisch en fysiek uit de buurt terug, wat dan weer bijdraagt tot een verdere atomisering van de buurt. De informele sociale controle neemt af, wat dan weer kan leiden tot een toename van de criminaliteit. Met andere woorden: angst is negatief voor de levenskwaliteit van mensen, van de buurt en van de samenleving. Angst komt ook tot uiting in een verhoogde kans op politiek extremisme en de ontwikkeling van een repressieve opstelling. Belangrijk voor de interculturele wijken waarin Samenlevingsopbouw Antwerpen stad werkt, is dat de grotere zichtbaarheid van “de andere” een groter onbehagen en onveiligheidsgevoel veroorzaakt. De eerste generatie migranten schakelde zich in via arbeid en wilde daarbij haar eigenheid zoveel als mogelijk verborgen houden. De laatste decennia is "de allochtoon" zichtbaarder geworden2. De confrontatie met “de andere” roept onveiligheidsgevoelens, angstreacties en racistische reflexen op. Het samenleven met migranten kan minimaal verklaren waarom Vlamingen zich onveilig voelen3. Dit heeft an sich niets te maken met de criminaliteit onder de allochtone bevolking. Onveiligheidsgevoelens zijn vooral het resultaat van de angst voor onbekenden.
socioloog Robert Putnam4. Hij stelt dat als de diversiteit in een wijk stijgt, de sociale netwerken uit elkaar vallen en mensen elkaar gaan wantrouwen. Ook tussen autochtonen onderling, stijgt het wantrouwen als er vreemde eenden in de bijt komen. Voor de tegenstanders van de multiculturele samenleving een bewijs dat ze niet werkt! Mark Hooge stelt dat het inderdaad niet vanzelfsprekend is om samen te leven. Spontaan zal er nooit contact komen5. Daarom moet je dit kunstmatig bevorderen. Als je dit niet doet, krijg je buren die elkaar negeren. Mensen krijgen minder angst voor elkaar als ze de muren van het getto slopen. Dit gaat niet vanzelf. De overheid moet ingrijpen. Intercultureel samenleven, is aangeleerd gedrag. Angst voor anderen is een van onze menselijke overlevingsinstincten.
2.1.4. Gebrek aan herkenbaarheid Angst en het vermijdingsgedrag zorgen ervoor dat het niet vanzelfsprekend is om contact te maken met mensen van een andere afkomst. De Nederlandse sociologe Talja Blokland stelt dat samenlevingsproblemen en het tekort aan sociale cohesie voortvloeien uit een gebrek aan herkenbaarheid6. Herkenbaarheid ontstaat op basis van herhaaldelijke observaties van anderen in de openbare ruimte. Herkenbaarheid doorbreekt de anonimiteit. Het is een remedie tegen de onzekerheid en het gevoel geen vat te hebben op de eigen straat, buurt of stad die men niet langer als van zichzelf beschouwt. Werken aan ontmoeting en herkenbaarheid in het dagdagelijkse leven is niet eenvoudig. Vaak is er immers sprake van een diepgeworteld wantrouwen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. De negatieve beeldvorming via de media is hier niet vreemd aan. Bewoners geven sterk aan dat ze problemen hebben met de herkenbaarheid van hun omgeving. Onzekerheid en onveiligheid prijken hoog op de lijst van zwaarste problematieken waar ze mee geconfronteerd worden. Vaak wordt de veelvormigheid en complexiteit van de samenleving toegeschreven aan de andere “die van mij verschilt”.
Hierover verscheen deze zomer een ophefmakende studie van de Amerikaanse
Ruth Soenen stelt in haar antropologisch onderzoek vast dat op publieke plaatsen en in winkels of trams, mensen willens nillens in contact komen met diverse soorten onbekenden. Zij noemt dit het kleine ontmoeten7. Het gaat om vluchtige en korte contacten die reëel zijn en die een sociale betekenis hebben. Het kleine ontmoeten confronteert ons met een grote diversiteit en kan er mee voor zorgen dat “de andere” meer herkenbaar wordt.
1. Elchardus, M., ea, Onveiligheidsgevoelens, een literatuurstudie. Studie uitgevoerd in opdracht van de KBS, 2003. 2. De Vos, R., “Filosofische visies op gemeenschapsvorming” in: Cockx, F., De Vriendt, J., Cahier, Ne Zanger is een roep: over gemeenschapsvorming, 2006. 3. Van hemel, L., Subculturele diversiteit en onveiligheidsgevoel in Vlaanderen, Eindverhandeling, Katholieke universitiet Leuven, 2005.
4. Vandyck, T., “hoe meer diversiteit er is, hoe groter het wantrouwen wordt” in: De morgen, 18 augustus 2007. 5. Hooghe, M., ‘Het verenigingsleven en een democratische politieke cultuur. Dragen alle verenigingen bij tot de democratie?’, in: dialoog – webtijdschrift voor agogiek in dialoog, jaargang nr. 2, maart 2003. 6. Blokland, T., Wat stadsbewoners bindt: sociale relaties in een achterstandswijk, Kampen, Kok Agora, 1998. 7. Soenen, R., Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad, Garant, 160 p.
72 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 73
2.2. Groepsvorming 2.2.1. Individualisering gaat het opnemen van een maatschappelijk engagement niet tegen De toenemende individualisering, secularisering, modernisering en vermarkting worden als belangrijke oorzaken van de samenlevingsproblemen en het afbrokkelen van de sociale samenhang gezien. De verregaande individualisering zou groepsvorming tegengaan en het aantal verbindingen tussen mensen doen afnemen1. Kijkt men naar de werkelijkheid dan ziet men dat er geen sprake is van sociale ontbinding. Mensen zetten zich in als vrijwilliger, zijn lid van een vereniging en organiseren collectieve acties. De tijdsgeest mag dan liberaal zijn, mensen blijven sociale wezens 2. Volgens Duyvendak verlangt er nagenoeg niemand naar een ongebonden, autonoom of contextloos leven. De gemeenschapsbanden bestaan nog altijd, maar ze zijn veranderd. Het groepsgedrag is lichter, makkelijker en minder beperkend geworden. De collectieven waar men deel van uit maakt zijn minder robuust dan de vroegere kerken, partijen of vakbonden.
regelmatige onbaatzuchtige, onvoorwaardelijke en organisatiegebonden inzet, vervaagt. Meer en meer maakt dit beeld plaats voor een vorm van kortstondig, projectmatig, zelfgericht en ongebonden vrijwilligerswerk.
2.2.2. Groepsvorming op basis van verschillende rollen en identiteiten Voor de sector Samenlevingsopbouw - die werkt aan structurele oplossingen voor collectieve problemen - is de vaststelling dat het probleem van sociale samenhang gaat over een tekort aan bruggen tussen bestaande gemeenschappen of groepen belangrijk. Vanuit onze maatschappelijke opdracht om vooral te werken met maatschappelijk achtergestelde groepen is de kloof tussen hoog- en laaggeschoold, kansrijk en kansarm, allochtoon en autochtoon, gelovig en niet gelovig, moslim en niet moslim een belangrijk aanknopingspunt. Groepen ontstaan vaak spontaan uit het sociale weefsel van de samenleving 7. Vanuit de opbouwwerkmethodiek is het belangrijk te bekijken hoe in de huidige maatschappelijke context groepen zich vormen en in stand houden. Wij overlopen de verschillende bases waarop groepen gevormd worden8.
Enkele cijfers op een rijtje: • De helft van de Vlamingen is actief in minstens één vereniging 3. Dit is een stabiel cijfer. In de grootstad stellen wij een hoger participatiecijfer vast dan elders. • Een vijfde van de Vlamingen verricht onbetaald vrijwilligerswerk 4. Dit is opnieuw een stabiel cijfer. Deze groep bestaat meer uit mannen, 45 tot 65 jarigen en hoger geschoolden. Vlamingen doen ook meer aan vrijwilligerswerk in de stedelijke rand dan in de grootsteden. • Maatschappelijk achtergestelde groepen participeren opmerkelijk minder aan het verenigingsleven dan de sociaaleconomisch sterkere groepen5. Enkel in religieuze verenigingen, vakbonden, vrouwenorganisaties en helpende verenigingen speelt de socio-economische achtergrond geen rol. Mensen organiseren zich niet minder dan enkele decennia geleden. Ze doen dit wel op een andere manier. Zo stelt Lesley Hustinx6 vast dat het vrijwilligersengagement veranderd is. Het klassieke beeld van een langdurige, 1. Duyvendak, J., “Specie kleeft anders dan cement” in: MO/samenlevingsopbouw, oud en nieuw, 15de jaargang, nr. 144/145. 2. Duyvendak, J., Hurenkamp, M., Vrijheid in gemeenschap. Essay, 2004. 3. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als invalshoek, Presentatie op Samenlevingsopbouw Vlaanderen op 7 mei 2007. 4. Idem. 5. Gijselinckx, C.; Loose, M., Wie participeert er (toch)? Patronen en factoren van verwachte en onverwachte participatie aan het verenigingsleven in Vlaanderen, in: Vlaanderen gepeild, Leuven: Hoger Instituut voor de Arbeid, 2007. 6. Hustinx, L., “De rechten van vrijwilligerswerk. Eigentijds vrijwilligerswerk voor iedereen een recht?” in: overwerk, tijdschrift van het steunpunt WAV, 2-3, 2005.
74 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
yy Groepsvorming op basis van dezelfde etnische afkomst Etnisering wordt vaak opgevat als een vorm van sociale afsluiting 9. Met etnisering bedoelen we het benadrukken van fysieke en culturele aspecten die betrokkenen zien als het eigene. Etnisering kan betrekking hebben op de verschillende deelaspecten van een cultuur zoals de taal, de godsdienst, de zeden en gewoonten, de geschiedenis of de politiek. Kortom, met alles wat met de identiteit van gemeenschappen te maken heeft. Het is hierbij niet van belang of de constructie van de nieuwe identiteit historisch juist is of niet. Van belang is dat de betrokkenen deze constructie voorstaan en legitiem achten. Etnisering is niet alleen een reactie op uitsluiting, maar kan zich ook voordoen tijdens processen van sociale opgang. Ook de autochtone bevolking is niet vrij van etnisering. Nationalisme, het streven naar uniforme waarden en normen, naar een cultureel homogene samenleving en de opgang van extreemrechts zijn makkelijk uit te leggen als vormen van witte etnisering. yy Groepsvorming vanuit identificatie rond een gezamenlijk belang Mensen van allochtone afkomst organiseren zich in zelforganisaties 10 vanuit de identificatie met de eigen groep, om hun eigen identiteit te kunnen bele7. Görgöz, R., “Gemeenschapsvorming en diversiteit”, in: Cockx, F., De Vriendt, J., Cahier, Ne Zanger is een roep: over gemeenschapsvorming, 2006, blz. 81. 8. Gebaseerd op gesprekken op de personeelstweedaagse (april 2007) en de ronde tafel rol van het middenveld – verenigingsleven – actief burgerschap van dinsdag 4 september 2007, Georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad. 9. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs, over multiculturaliteit en sociale cohesie, Utrecht, 2002. 10. Veel van die zelforganisaties zijn erkend door stad Antwerpen.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 75
ven, om hun cultuur uit te dragen of om ontmoetingen met Belgen tot stand te brengen. Zo zullen de voortrekkers van zelforganisaties andere leden van de groep helpen om zich te integreren of dienstverlening organiseren voor nieuwkomers uit de eigen groep.
yy Groepsvorming op basis van religie We stellen vast dat de rooms-katholieke religie steeds minder een bindmiddel is. Toch is er ook sprake van een revival. Denken we maar aan de populaire jongerendagen en de groeiende invloed van de Sint-Egidius gemeenschap. Voor de moslimbevolking is religie nog wel een belangrijk bindmiddel. In de wijken waar Samenlevingsopbouw Antwerpen stad actief is, zijn moskeeën belangrijke ontmoetingsplaatsen. Daarom zijn het ook belangrijke plekken als men de moslimgemeenschap wil bereiken én betrekken bij de ruimere samenleving. We doen er een appél op hen als burger. Moskeeën kunnen een plaats zijn van waaruit emancipatorisch gewerkt wordt. yy Groepsvorming op basis van een achterstellingspositie Men kan mensen organiseren op basis van hun achterstellingspositie zoals dit gebeurde bij eerdere emancipatieprocessen (vrouwenbeweging, arbeidersbeweging, …). Deze vorm van groepsvorming is eigen aan de sector samenlevingsopbouw. We kunnen stellen dat elke vorm van groepsvorming uitsluiting in de hand werkt. Ook als men mensen organiseert op basis van een gezamenlijk belang, sluit men andere belangen uit. Bij het organiseren van een straatpoets bijvoorbeeld zijn er “goede burgers” die meewerken en “slechte burgers” die niet participeren. Zelfs mensen samenbrengen om te feesten, kan aanleiding geven tot segregatie. Zo kreeg de allochtone gemeenschap een veeg uit de pan van Antwerpse politici omdat ze niet aanwezig waren op de nieuwjaarsreceptie van de stad.
2.3. Netwerkvorming 2.3.1. Gebrek aan gemengde netwerken Opbouwwerkers stellen vast dat spontane groepsvorming tot homogene groepsvorming leidt. Mensen zoeken gemakkelijker mensen op die eenzelfde culturele voorkeur hebben, een gelijke rol vervullen, van dezelfde etnische afkomst zijn en/of hun identiteit op dezelfde manier beleven. Ze doen dit vooral omdat ze in een groep vertrouwen en veiligheid vinden. We merken dat netwerken moeilijk gemengd geraken, zowel naar etnische als naar sociaal-economische diversiteit. Bijvoorbeeld: “witte” huurdersgroepen hebben zo’n hoge drempels dat het voor allochtone huurders moeilijk is om er deel van uit te maken; de netwerken van generatiearmen beperken zich vooral tot lotgenoten…
76 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
De homogene groepsvorming werkt segregatie in de hand. Segregatie kan leiden tot polarisering als de standpunten van de groepen t.o.v. elkaar verharden. Een manier om segregatie en polarisering tegen te gaan is het slaan van bruggen tussen de verschillende segmenten van de samenleving. Daar wringt echter het schoentje. Talja Blockland stelt dat sociale netwerken van burgers van allochtone en autochtone afkomst moeilijk onderling gemengd raken1. Het gaat immers over die contacten die mensen niet spontaan aangaan2. Er is niet alleen een gebrek aan gemengde netwerken tussen mensen van allochtone en autochtone afkomst. Ook de kloof tussen arm en rijk vind je terug in sociale netwerken. Bourdieu3 stelt dat de hogere klassen het sociale en culturele kapitaal gebruiken om de lagere sociale klassen op een subtiele manier te verhinderen om op te klimmen op de sociale ladder. Door bv. interessante banen onder elkaar te laten circuleren en ervoor te zorgen dat opera hoger wordt geschat dan carnavalsnummers zet men het sociaal en het cultureel kapitaal in om het economisch kapitaal te reserveren voor de ingewijden. Armoede gaat ook gepaard met krimpende en homogene sociale netwerken en een afname van de sociale contacten4. Armen nemen nauwelijks deel aan het socio-culturele leven. Vrije tijd is vaak het eerste waarop bespaard wordt. Hierdoor raken mensen in armoede nog meer vervreemd van de samenleving.
2.3.2. Sociologische strategieën om tot duurzame vermenging van netwerken te komen Het feit dat mensen zich vooral bewegen in eigen kring kan leiden tot de oprichting van verenigingen die het wij/zij-gevoel versterken. In een samenleving die al barsten vertoont, kan dit problematisch zijn. We moeten dus op zoek naar manieren om gemengde netwerken te creëren. Binnen de sociologie zijn er verschillende standpunten over het werken aan gemengde netwerken. Afhankelijk van de stroming gaat men ervan uit dat men contacten al dan niet moet forceren om tot een respectvolle interculturele samenleving te komen. De aanhangers van de contacthypothese gaan ervan uit dat onbekend 1. Blokland, T., Wat stadsbewoners bindt: sociale relaties in een achterstandswijk, Kampen, Kok Agora, 1998. 2. Ronde tafel m.b.t. de rol van het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap van dinsdag 4 september 2007, Georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad. 3. Om klassenverschillen te beschrijven, gebruikt Pierrre Bourdieu het begrip “kapitaal”. Hij maakt een onderscheid tussen: economisch kapitaal: financieel bezit; sociaal kapitaal: het geheel van relaties tussen het individu en de anderen en de graad van eer en respectabiliteit die men geniet; cultureel kapitaal: kennis, vaardigheden, de familiaal-culturele erfenis en diploma’s. 4. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 77
onbemind maakt. Negatieve beeldvorming treedt op als gevolg van het ontbreken van contacten tussen autochtonen en allochtonen. Men gaat ervan uit dat gemengde contacten gemengde netwerken tot stand brengen. Uit onderzoek 1 blijkt dat mensen die op het werk of in hun buurt contact hebben met etnische minderheden minder geneigd zijn om die groep als geheel op afstand te houden. Hierin vinden de onderzoekers grond voor volgende stelling: alledaagse positieve ervaringen van mensen in gemengde sociale situaties, kunnen bijdragen aan het verminderen van etnische dreiging. In Vlaanderen blijkt nochtans dat de weerstand t.a.v. allochtonen niet wegebt door gewenning 2. Aanhangers van de like me hypothese gaan ervan uit dat gemengde contacten uitzonderlijk zijn omdat je enkel contact wil onderhouden met mensen die in hoge mate hetzelfde zijn. Door een sterk verschillende levensstijl hebben mensen nu eenmaal nauwelijks contactonderwerpen, zelfs al wonen ze op een steenworp van elkaar 3. Het nut van het kunstmatig bevorderen van contact wordt enkel aanvaard binnen de contacthypothese: je krijgt netwerken over de grenzen heen als je ontmoeting organiseert over de grenzen heen. Bij de like me hypothese is er alleen ergernis als je verschillende culturen samenbrengt. Alleen als men mensen eerst opvoedt opdat andersheid eigenheid wordt, wordt het verschil weggevlakt. Uit beide hypotheses kan men een derde hypothese synthetiseren die stelt dat men dezelfde mensen met grote regelmaat moet samenbrengen omdat ze anders toch weer uit elkaar drijven door hun verschillende levensstijl. De hypothese stelt dat je mensen een andere levensstijl moeten aanleren om intercultureel te kunnen samenleven. Elkaar aanvaarden en met elkaar leren omgaan, veronderstelt meer dan het creëren van sociale netwerken in buurten. Het gaat over een leerproces met als doel ”het andere” als normaal te beschouwen en niet als een aantasting van je eigenheid . Robert Putnam spreekt over bonding en bridging 4. Men versterkt allerlei groepen (bonding) rond een gemeenschappelijkheid. Vanuit deze groepsvorming werkt men aan een open houding t.o.v. andere groepen door opnieuw te zoeken naar wat men gemeenschappelijk heeft. Van daaruit bouw je aan bruggen en leg je dwarsverbindingen tussen verschillende groepen (bridging). Bij bridging en bij het bevorderen van de solidariteit tussen groepen zijn er een aantal hinderpalen. Eerst en vooral kunnen de groepen zich moeilijk 1. Coenders, M., Lubbers, M., Scheepers, P., ‘Het tolerante land’ in historisch en landenvergelijkend perspectief, In: Jaarboek Mens en Maatschappij, december 2006. Amsterdam: University Press. 2. Meulemans, B., Billiet, J., Etnocentrisme in Vlaanderen, Opmars of afnamen?, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, administratie planning en statistiek, 2005. 3. Zie bijvoorbeeld het onderzoek van Maarten Loopmans: Loopmans, M. (2000), ‘Het bedrog van de buurt’, Agora, 16 (3), 26-28. 4. Putnam, R., Bowling alone. The collapse and revival of American Community. New York, Simon and Schuster.
78 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
identificeren5 met elkaar. Men leeft binnen de veilige grenzen van de eigen groep en wil dat het liefst zo houden. Ten tweede is de sociale afstand tussen de groepen met macht en de groepen zonder macht, groot. Religieuze en culturele verschillen tussen de “machtigen” en de “machtelozen” benadrukken deze afstand nog eens. Volgens Talja Blockland moet men mensen, groepen en instituties duurzaam of herhaald bij elkaar brengen wil men tot een interculturele samenleving komen en wil men sociale netwerken doen ontstaan. Zij stelt dat er drie belangrijke aanknopingspunten zijn om mensen bij elkaar te brengen. In de eerste plaats is er het thema van de sociaaleconomische achterstand van de onderscheiden minderheden. Zolang die achterstand niet kleiner wordt, blijven andere initiatieven tot verbinden onzinnig. Sociaaleconomische positieverbetering van minderheden gaat samen met meer interetnische verbindingen. Het tweede aangrijpingspunt betreft de inrichting van openbare plaatsen en het benutten van publieke instituties. Deze inrichting is belangrijk om publieke familiariteit op te bouwen. Als stadsbewoners de anderen herhaald tegenkomen, bouwen ze kennis op waardoor het vreemde meer eigen wordt. Het derde aangrijpingspunt betreft duurzame projecten die interetnische verbindingen bevorderen op niet-etnische gronden. Het gaat over het verbinden op grond van gemeenschappelijkheid en het overstijgen van wat mensen scheidt. Om tot kwaliteitsvolle banden te komen kan men verschillende stappen zetten op de bindingsladder. In eerste instantie moeten mensen elkaar ontmoeten, wil er sprake zijn van intercultureel contact. In de wijken waar Samenlevingsopbouw Antwerpen stad actief is, is dit niet evident omdat de verschillende gemeenschappen elkaar niet kennen en naast elkaar leven. Groepsoverstijgende ontmoeting moet bewust tot stand worden gebracht. Het gaat bijvoorbeeld over straatof buurtfeesten, maar ook over het inrichten van ontmoetingsplaatsen (markt, bibliotheek, park, speelterrein of voetbalveld) waar verschillende etnische groepen met elkaar in contact kunnen komen. De tweede stap is dat mensen elkaar leren kennen. Sommigen denken dat ontmoeten automatisch leidt tot het leren kennen en waarderen van elkaar 6. Dit is echter erg optimistisch gedacht. Het vluchtige ontmoeten op een straatfeest, festival of markt leidt niet noodzakelijk tot betekenisvolle communicatie tussen leden van verschillende etnische groepen. Enkel het bewust streven naar wederzijds begrip en respect leidt tot resultaat. Een stap verder is het organiseren van interculturele ontmoeting om concrete 5. Zie ook Talja Blokland m.b.t. herkenbaarheid. 6. Zie de contacthypothese.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 79
afspraken te maken over bijvoorbeeld omgangsvormen in de buurt, geluidshinder, enz. De idee is dat wanneer buurtbewoners tot een gesprek komen ze misschien ontdekken dat ze minder van elkaar verschillen dan ze aanvankelijk dachten en dat ze zich aan dezelfde problemen in de buurt ergeren. Deze ontdekking kan een basis zijn om gezamenlijk afspraken te maken. Een laatste stap is het streven naar wederzijdse hulprelaties. Het idee is dat maatschappelijk achtergestelden door informeel contact met meer kapitaalkrachtige groepen meer informatie en dus betere kansen krijgen in de samenleving.
2.3.3. Solidariteit in een interculturele samenleving Men kan zich afvragen of het erg is dat er weinig gemeenschappelijkheid en solidariteit bestaat tussen de verschillende bevolkingsgroepen 1. Wanneer iedereen voldoende solidair is met de leden van de eigen groep en wanneer niemand zich vijandig opstelt jegens niet-groepsleden is er toch niets aan de hand? Twee argumenten schragen de idee dat er in de interculturele samenleving nood is aan solidariteit tussen de verschillende bevolkingsgroepen2. Het eerste argument vloeit voort uit overwegingen over sociale rechtvaardigheid. Een samenleving is het aan zichzelf verplicht hardnekkige sociale ongelijkheid te bestrijden. Pas wanneer burgers gelijke kansen krijgen en deze kansen ook daadwerkelijk kunnen gebruiken, is de geschetste laissez-faire-houding verdedigbaar. Een tweede argument is gebaseerd op een welbegrepen eigenbelang: een aanzienlijk en structureel verschil in sociale positie tussen bevolkingsgroepen bedreigt de sociale samenhang. De kans dat uitgesloten groepen gevoelens van wrok ontwikkelen en zich definitief afkeren van de ontvangende samenleving wordt groter naarmate de culturele en sociale scheidslijnen scherper en meer langdurig zijn. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad erkent dat het risico bestaat dat socio-economische tegenstellingen omslaan in etnisch religieuze tegenstellingen. Sociale cohesie bestaat bij de gratie van doorlaatbare grenzen tussen groepen, onderlinge afhankelijkheid en wederkerigheid. Dit alles komt er niet vanzelf. Zowel de overheid als de burgers zullen proactief moeten handelen om nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid te creëren.
Luc Huysse3 definieert het middenveld als organisaties die drie activiteiten ontplooien: dienstverlening, waardenvorming en belangenverdediging. Met deze activiteiten bouwt het middenveld bruggen tussen de burger en de politieke instellingen. Er wordt m.a.w. gewerkt aan integratie binnen de samenleving in het algemeen en binnen het politiek systeem in het bijzonder.
yy Vangnetten van het klassieke verenigingsleven vallen weg: wat is het belang van het middenveld? In het verleden beschikten politieke partijen over een middenveld waarbinnen gewone mensen zich engageerden. Meer concreet ging het over zuilgebonden verenigingen, scholen, jeugdbewegingen, enz. Dit middenveld is voor een groot deel weggevaagd en niet langer een middel tot integratie van mensen in de samenleving en in de politieke wereld. Dit wil niet zeggen dat mensen geen engagement meer aangaan. Het aantal mensen dat aan het verenigingsleven deelneemt, blijft constant. Mensen engageren zich wel anders en elders. In de steden is er een rits aan nieuwe fora en verenigingen, enz. Soms gaat het over tijdelijke verenigingen of actiegroepen die zichzelf opheffen als ze hun doel bereikt hebben. Ook in de culturele sector en bij migrantenorganisaties vinden we een bruisend engagement terug. Het is belangrijk dat de overheid het middenveld activeert. Op deze manier maken politici de burger duidelijk dat er naar hem geluisterd wordt én dat het zin heeft om je ergens voor in te spannen.
yy Verenigingsleven en democratisering Mark Hooghe stelt vast dat een samenleving waarin er netwerkvorming bestaat beter functioneert 4 op politiek en economisch vlak. Participatie leidt tot een beter functionerende overheid. Een sterk uitgebouwd verenigingsleven zet de overheid onder druk om meer alert te reageren op diverse maatschappelijke behoeften. M.a.w. op macroniveau is een vereniging of een beweging een krachtig instrument om economische en politieke belangen te verdedigen.
We willen even stil staan bij het middenveld. In het zoeken naar nieuwe organisatievormen om tot een solidaire en interculturele samenleving te komen, speelt het middenveld ons inziens een belangrijke rol.
Op microniveau is er echter geen aanwijzing dat de deelname aan groepen automatisch zou leiden tot een meer democratische instelling van individuen. Soms kan zelfs het omgekeerde optreden. Sommige verenigingen zoals vakbonden blijken geen democratische houding te bevorderen. Het verenigingsleven komt niet als een soort democratisch manna uit de lucht vallen. Verenigingen zijn maar goed voor de democratie in de mate dat er binnen die verenigingen ook een democratisch waardepatroon gecultiveerd wordt5. Dan zijn het plaatsen waar mensen leren onderhandelen en bemiddelen. Deze
1. Komter, A., Burgers, J. & Engbersen, G., Het cement van de samenleving; een verkennende studie naar solidariteit en cohesie. Amsterdam, University Press, 2000. 2. Idem.
3. Huyse, L, Over politiek, Leuven: Uitgeverij Van Halewyck, 2003, 437 p. 4. Hooghe, M., ‘Het verenigingsleven en een democratische politieke cultuur. Dragen alle verenigingen bij tot de democratie?’, in: dialoog – webtijdschrift voor agogiek in dialoog, jaargang nr. 2, maart 2003. 5. Vooral verenigingen met veel hooggeschoolde leden, worden hierdoor gekenmerkt. Vaak zijn dit buurtwerken, schoolcomités of sportverenigingen.
2.3.4. Rol van het middenveld
80 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 81
vaardigheden hebben een positief effect op het democratisch bewustzijn. Mark Hooghe doet een oproep op het middenveld om constant aan deze kar te trekken.
2.4. Samenleving en conflicten Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stelt vast dat er zich in verschillende stadswijken al dan niet latente conflicten voor doen.
2.4.1. Concurrentie aan de onderkant van de samenleving In 2003 begon de wereld aan haar sterkste economische groei sinds de jaren ’70 1. Sinds de val van de Berlijnse muur zijn klassenverschillen ogenschijnlijk minder belangrijk geworden. Schijn bedriegt, want de grote ongelijkheden komen meer en meer terug op de – internationale – agenda. Mondiaal spreekt men over de 20/70/10 samenleving. Rik Coolsaet beschouwt dit als de nieuwe vorm van klassenmaatschappij: de 20 % uitgestotenen, de 70 % middenklasse en de 10 % superrijken. Mondiaal stelt men vast dat de kloof tussen de allerrijksten en de allerarmsten toeneemt. De aanvaarding van grote ongelijkheden slinkt. De middenklasse leeft in angst om in verdrukking te raken. In Vlaanderen zien we dat de groep mensen die in armoede leeft of met uitsluiting wordt geconfronteerd steeds meer divers is. Volgens de onderzoeksgroep OASeS van de Universiteit Antwerpen kennen personen van Marokkaanse en Turkse herkomst een zeer groot armoederisico (zie omgevingsanalyse deel 1). Hoewel er veel overeenkomsten bestaan tussen de verschillende maatschappelijk achtergestelde groepen, hebben ze geen voeling met elkaar. Generatiearmen, arbeiders en de lagere middenklasse beschouwen elkaar, en vooral de allochtonen, als concurrenten op de woon- school en arbeidsmarkt. Een verklaring voor deze concurrentie vinden we in de competitietheorie2. Die stelt dat mensen met een zwakke economische positie meer concurrentie ondervinden van de aanwezige allochtonen. Hierdoor uiten ze meer bezwaren tegen hun aanwezigheid. Deze theorie verklaart ook waarom leden van etnische minderheidsgroepen leden van andere etnische groepen als bedreigend ervaren en dienovereenkomstig op hen reageren.
dom of het ontbreken van netwerken komen in armoede terecht. Zij wegen op de draagkracht van de netwerken die hen ondersteunen. De nieuwste groepen worden door eerder gemigreerde gemeenschappen én door de autochtonen in de rol van zondebok geduwd. Zo stelt Vranken3 in het onderzoek naar armoede bij mensen van buitenlandse afkomst dat de ervaren achterstelling mensen in het verweer dwingt. Het zet hen er toe aan om op hun eigen beurt mensen te gaan uitsluiten. Dit confronteert opbouwwerkers met het feit dat maatschappelijk achtergestelde groepen waar zij zich naar richten niet enkel verschillend zijn maar dat ze elkaar als concurrenten beschouwen. De maatschappelijk achtergestelde groepen met de minste draagkracht krijgen de zwaarste draaglast van de problemen die diversiteit met zich meebrengt. Dit werkt net bij de maatschappelijk achtergestelde groepen radicalisering in de hand.
2.4.2. Racisme, onverdraagzaamheid en toegenomen islamofobie Een groot aantal Vlamingen aanvaardt de diversiteit in de samenleving en de multiculturele samenleving niet. Bijna negen Vlamingen op tien vindt dat vreemdelingen zich moeten aanpassen aan de Belgische cultuur en gebruiken. Amper 3,5 % vindt dat nieuwkomers hun eigen cultuur mogen behouden. Dit betekent niet dat Vlamingen afwijzend staan tegenover de migrant als persoon. Bijna 60 % van de Vlamingen vindt dat Turken en Marokkanen over het algemeen vriendelijk zijn als men ze beter leert kennen. Zoals we in het deel 1 “Armoede en sociale uitsluiting” al aanhaalden, zijn mensen van niet-Europese afkomst vaak het slachtoffer van discriminatie op de arbeidsmarkt, de woningmarkt en in het onderwijs. In 2006 ontving het Centrum 650 meldingen van raciale discriminaties en racisme en 75 klachten van discriminatie op basis van geloof. Een vergelijking met voorgaande jaren duidt op een aantal onrustwekkende trends: racistisch geweld zit in de lift, er zijn meer meldingen van discriminatie in de dagelijkse omgang en het racisme op de werkvloer lijkt verder te stijgen.
De concurrentie aan de onderkant van de samenleving neemt overigens toe. De aanwezigheid van mensen zonder wettig verblijf, is hier niet vreemd aan. Ze worden als een last ervaren als ze in een problematisch contact komen met de legale samenleving. Mensen zonder wettig verblijf die niet in een (zwart) economisch circuit terecht komen omwille van ziekte, gezin, ouder-
De jonge generatie protesteert openlijk tegen discriminatie en sociale uitsluiting. Ze wil het verschil niet langer uitgommen maar haar culturele eigenheid op het publieke forum verdedigen. Tarik Fraihi4 stelt dat de mondigheid van de tweede generatie allochtonen veel groter is dan die van de eerste generatie. Ze zijn niet bereid om hun kansen te verspelen door discriminatie en racisme. Juist omdat allochtone jongeren ervaren dat ze niet dezelfde kansen krijgen als hun autochtone leeftijdsgenoten en mondig geworden zijn, is er op dit moment een radicalisering aan de gang. Allochtone jongeren willen
1. Coolsaet R. (2008), de geschiedenis van de wereld van morgen, Uitgeverij van Halewijck, Leuven, 320 p. 2. Jacobs, D., Abts, K., Swyngedouw, M. (2001), Verklaringen voor etnocentrisme. De rol van sociaal kapitaal, sociaal-economische onzekerheid, sociale integratie en gevoelens van discriminatie. Een verkenning. Brussel: IPSoM.
3. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco. 4. Fraihi, Tarik (2000), Het failliet van de integratie-industrie. Opinietekst in de Morgen, 8 mei 2002.
82 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 83
erbij horen en eisen hun rechten op. Inclusief het recht om anders te zijn. Tarik Fraihi wijst ook op een belangrijk sociologisch mechanisme dat stelt dat "de ander" zich meer en meer gaat gedragen volgens het racistische beeld dat in de perceptie overheerst 1. Allochtone jongeren doen beroep op hun destructief recht 2. Dit is het recht dat mensen zich toeëigenen om wraak te nemen op diegene die hen onrecht heeft aangedaan. De pijn die hen is aangedaan geeft hen het recht om te reageren. Soms tegen de dader zelf, maar vaak ook tegen een onschuldige derde. Allochtone jongeren beschouwen kolonisatie en discriminatie als onrecht. De ongelijkheid die hen treft, willen zij wreken op “de” maatschappij. Destructief recht in combinatie met uitsluiting leidt tot territoriumdrang op het openbare terrein, het gebruik van de beschuldiging van racisme als wapen en het moeilijk bespreekbaar maken van overlast en criminaliteit. De toenemende onverdraagzaamheid en racisme is te verklaren door verschillende factoren zoals de economische perceptie, de aanwezigheid van een politieke partij met een racistisch discours en vermoedelijk ook de beeldvorming in de strijd tegen het terrorisme na 11 september 3. Sinds 11 september 2001 wordt "de ander" geïdentificeerd met de islam. Soms wordt de islam gezien als de nieuwe vijand bij uitstek in een nakende botsing van beschavingen. Soms wordt hij gezien als onverenigbaar met de democratie en dus als een obstakel voor de integratie4. De islam wordt geassocieerd met terrorisme, vrouwenonderdrukking, fundamentalisme, onverdraagzaamheid, enz. Er is een groeiend vijandbeeld t.a.v. moslims. Dit werkt de segregatie verder in de hand. De uitgebreide media-aandacht voor de wereldwijde “war on terrorism” versterkt de associatie tussen islam en terrorisme alleen maar. En dit met alle gevolgen van dien voor de houding t.o.v. vreemdelingen. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende stromingen binnen de islam: moslimextremisme, orthodoxie, gematigde strekkingen, enz. Allemaal één pot nat. De angst voor de islam wordt mee gevoed door de media die rapporteren over islamitische partijen in Turkije en Marokko, maar die zwijgen over het toenemende christelijk fundamentalisme in Europa en de Verenigde staten. Sprekende voorbeelden over deze eenzijdige beeldvorming zijn er te over. Nederlands politicus Geert Wilders voert op zijn webstek een strijd tegen de islamisering van Nederland en beweert dat zes op de tien Nederlanders "de islam" als een bedreiging zien. Het is duidelijk dat deze beeldvorming een 1. Fraihi, T., “Racisme:Vlaanderen is ziek;”, in: uitpers, nr. 76, 7de jg, juni 2006. 2. Destructief recht is een term uit de contextuele therapie. 3. Idem. 4. Zemni, S. (2006), Politieke Islam, 9/11 en jihad, ACCO, Leuven, 227 p.
84 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
ideale voedingsbodem vormt voor een groeiende polarisering tussen moslims en de anderen. Het vijandsbeeld wordt sterker. Waar er vroeger in de praktijk van het opbouwwerk werd verwezen naar Marokkaanse en Turkse mensen als oorzaak van de problemen wordt er nu vaker verwezen naar moslims als probleemveroorzakers. Bij de moord op Joe Van Holsbeeck in het centraal station van Brussel werd meteen de vinger gewezen naar de allochtone gemeenschappen en dan meer specifiek Noord-Afrikanen. Er werd de moslimgemeenschap gevraagd om de hand in eigen boezem te steken. Het bleek achteraf niet om een Noord-Afrikaanse dader te gaan. Anderzijds vindt de ontvangende samenleving het niet evident om zelf mee de verantwoordelijkheid op te nemen voor de racistische moorden van Hans Van Temssche.
2.4.3. Radicalisering Rik Coolsaet5 stelt vast dat er overal ter wereld een proces van radicalisering bezig is. Voorbeelden zijn de opkomst van het extreem-rechtse gedachtengoed, het neoconservatieve en het christelijk fundamentalisme in de Verenigde Staten en de toenemende islamofobie. Het is dan ook geen toeval dat het begrip identiteit de afgelopen decennia zo’n belangrijke plaats inneemt in de politiek. Religieus fanatisme en politiek extremisme versimpelen de wereld tot een wij tegen zij. In het zij projecteren we ons onbehagen. In het wij zoeken we beschutting. Voorbeelden hiervan zijn het hypernationalisme in Joegoslavië, de genocide in Rwanda en dichter bij huis de opkomst van het Vlaams nationalisme. Heel wat jongeren met een moslimachtergrond zijn op zoek naar hun eigen identiteit6. Steeds meer jongeren van de tweede generatie voelen zich in deze zoektocht aangesproken door de islam. Voor velen gaat de islamisering gepaard met een specifiek levensmodel waarbij men als belijdende moslim zo strikt mogelijk bepaalde religieuze voorschriften tracht op te volgen. Er zijn een aantal uiterlijke zaken waaruit blijkt dat steeds meer jongeren antwoorden zoeken in de islam. Waar meisjes een aantal jaar geleden klaagden dat hun vader hun dwong om een hoofddoek te dragen is de hoofddoek momenteel ook een emancipatorische strijd van vrouwen om het recht op hun eigen identiteit. Opbouwwerkers worden geconfronteerd met jongeren die plots weigeren om een hand te geven aan iemand van het andere geslacht, die actie willen voeren tegen (Marokkaanse) cafés en restaurants waar ook alcohol wordt geschonken en die in discussie gaan over de evolutieleer. Andere voorbeelden zijn het op tijd bidden, de vraag om ook op de werkplaats te kunnen bidden en de toenemende vraag naar halal voedsel op scholen. Deze tendens van islamisering haakt in op tendensen van structurele uitsluiting op de arbeidsmarkt, in het onderwijs én de toenemende islamo5. Zemni, S. (2006), Politieke Islam, 9/11 en jihad, ACCO, Leuven, 227 p. 6. Fadil, N., Een seculier alternatief door “extrimistene te bestrijden?, een bijdrage op de KIF-KIF site, juni 2006.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 85
fobie. Steeds meer jongeren die goed opgeleid zijn maar zich gediscrimineerd voelen, identificeren zich verregaand met de eigen groep. Jean Tillie (2006) stelt dat een beperkte groep moslimjongeren kiest voor een sociaal isolement dat gepaard gaat met een sterk wantrouwen tegenover het politieke bestuur. Deze jongeren komen terecht bij radicale imams en websites van radicale islamitische stromingen zoals Wahabieten en Jihadisten, of ze belanden in Salafistische studiegroepjes. De auteur benadrukt tegelijkertijd dat we dit radicalisme genuanceerd en binnen de juiste proporties moeten blijven bekijken. Hij waarschuwt ervoor om niet alle jongeren over één kam te scheren. Ten eerste gaat het (in Nederland) om een zeer kleine groep jongeren van 2 %. Het overgrote deel van de moslimbevolking in Nederland is niet gevoelig voor radicalisme. Ten tweede gaat het om fundamentalisten met een groot wantrouwen ten opzichte van de politieke elite, maar ook tegenover hun eigen religieuze elite. Het zijn mensen die vinden dat de islam onder vuur ligt en dat daar wat aan gedaan moet worden. Voor opbouwwerkers die niet vertrouwd zijn met de islam blijkt het overigens erg moeilijk om de radicalisering van moslims juist in te schatten. Zowel volwassenen als jongeren organiseren zich vaak rond religie: een plaats organiseren om samen te bidden, Arabische les of koranles geven, een reis naar Mekka organiseren,… Het is vaak niet duidelijk wanneer hun doelgroep gewoon probeert om vroom te leven en antwoorden zoekt in een religieuze context en wanneer ze radicale standpunten innemen. De ervaring leert dat voeling met en kennis van islam bij opbouwwerkers en kennis van andere talen hier erg belangrijk in zijn. Deze zaken zijn nodig om situaties in een juist perspectief te plaatsen, om mensen te kunnen erkennen in hun identiteit en om hen op een constructieve manier bij de ruimere samenleving te betrekken. Jean Tillie en Frank Buysse minimaliseren het gevaar van het radicalisme niet helemaal. Ze willen het probleem aanpakken door moslimjongeren een democratisch alternatief te bieden én ze uit hun gesloten netwerken te halen. De stedelijke overheid sluit zich daarbij aan en doet een appel op Samenlevingsopbouw Antwerpen stad om bruggen te slaan 1. Sami Zemni stelde op het rondetafelgesprek van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad dat jongeren op zoek zijn naar zingeving 2. Ze zijn ook op zoek naar hun identiteit. Radicale stromingen willen dat jongeren hun individualiteit opgeven en zich identificeren met de radicale islam. Daarom stelt Zemni dat eenzijdig werken aan het verbeteren van de socio-economische positie van allochtone jongeren niet voldoende is. We moeten ook aandacht blijven hebben voor de identiteitsvorming. 1. Verslag Ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007 en Ronde tafel m.b.t. de rol van het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap van dinsdag 4 september 2007. Beiden georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad. 2. Verslag Ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007.
86 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
Radicalisme vinden we overigens evengoed terug bij aanhangers van het extreem Vlaams nationalistisch denken of bij het christelijk fundamentalisme. Een fundamenteel verschil is echter de angst die gepaard gaat met het denken over de islam. Rosalie Heens (stafmedewerker van Werkplaats Theologie en Maatschappij) stelt dat men de invloed van het creationisme of de New born Christians minimaliseert en die invloed niet als een bedreiging ervaart. Moslims daarentegen worden sowieso als bedreiging voor onze westerse waarden en normen gezien3.
2.5. Samenleven: relatie tussen overheid en burger 2.5.1. Verzuring en cliëntgedrag Maatschappelijk stellen we een verzuring vast bij de bevolking. Mensen zijn de greep kwijt op hoe dingen lopen in de samenleving. De economische conjunctuur, de kennismaatschappij en het ondoorzichtige politieke bedrijf zorgen voor onbehagen met een pessimistisch toekomstbeeld als gevolg. Ook de internationale spanningen zijn geen ver-van-mijn-bedshow meer. In de wijken waar Samenlevingsopbouw Antwerpen stad actief is, tekent deze verzuring de dagelijkse realiteit scherp. Het Vlaamse belang haalt er een groot aantal stemmen. De overheid bleef niet afzijdig. Er kwamen wijkplannen, opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven, systemen om de communicatie en de dienstverlening tussen burger en beleid/overheid te optimaliseren. Mensen verwachten ook alle heil van de overheid (het stadsbestuur). De overheid stelt zich vaak op als een manager die zijn burgers benadert als klanten van haar bedrijfseenheden. De burger wordt meer en meer behandeld vanuit een klantenfilosofie. Dit model benadert de burger te eenzijdig als kritische consument. Gebrek aan betrokkenheid maakt dat burgers zich te afhankelijk opstellen van de overheid. Het maakt hen bang want men is overgeleverd aan de beslissingen die men elders neemt. De Vlaamse regering wil dit cliëntmodel doorbreken. Het Vlaamse regeerakkoord van juli 2004 4 sluit meer aan bij een neo-republikeinse invulling van het concept burgerschap. Van alle burgers en het maatschappelijk middenveld wordt een verantwoordelijke, actieve betrokkenheid verwacht. Ook de overheid moet haar duit in het zakje doen. Op deze manier ontstaat er een tweerichtingsverkeer waarin elke partij haar verantwoordelijkheid opneemt en zich loyaal t.o.v. de ander opstelt. 3. Rosalie Heens op de Ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007. 4. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, administratie planning en statistiek, 2005.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 87
Onderzoek 1 wijst uit dat de tweerichtingsrelatie nog niet bestaat. De Vlaming kijkt nog steeds naar de overheid als ultieme probleemoplosser. De eigen inzet wordt als minder belangrijk beschouwd. Vooral laaggeschoolden hechten veel belang aan de rol van de overheid. Ze vinden de eigen inzet om van de samenleving waarin men leeft iets te maken minder belangrijk. Het appèl van de Vlaamse overheid aan de burgers om zich actief in te zetten sluit beter aan bij de hoger geschoolden, de mannelijke bevolking, diegenen die ooit lid zijn geweest van verenigingen en diegenen die al vertrouwen stellen in de overheid. Het is m.a.w. een serieuze uitdaging om ook de andere bevolkingsgroepen te activeren.
2.5.2. Het wantrouwen t.o.v. politieke instanties en overheid Naast de angst voor “de ander” is ook het wantrouwen in instellingen een belangrijke oorzaak van het groeiende onbehagen. Vooral instellingen die men associeert met politiek, worden niet vertrouwd: de regering, vakbonden, partijen, pers, justitie, …. Volgens Elchardus is de wantrouwige burger geen bijzonder kritische of betrokken burger 2. Integendeel, het is een burger die weinig participeert in het verenigingsleven, weinig vrijwilligerswerk doet, een lage mate van buurtbetrokkenheid toont, niet zou gaan stemmen als er geen opkomstplicht zou zijn, die sterke gevoelens van antipolitiek koestert en sceptisch staat tegenover de vertegenwoordigersdemocratie. De wantrouwige burger is een verzuurde burger. Het uit onbehagen geboren antipolitieke gevoel veroorzaakt wantrouwen en een mens- en maatschappijbeeld dat botst met de democratische waarden en dat getuigt van een gevoel van politieke machteloosheid en gemis aan empowerment. Sterke indicatoren voor het algemene gevoel van onbehagen zijn de pessimistische toekomstverwachtingen en het onveiligheidsgevoel die sterk met elkaar verweven zijn. Dit is een bange samenleving en bange mensen hebben weinig vertrouwen in de instellingen.
2.5.3. Burgerparticipatie De klassieke vormen van participatie bestaan niet meer. De participatiekanalen als adviesraden, hoorzittingen en inspraakprocessen hebben afgedaan. Overal zie je mensen tegen deze oude instrumenten opbotsen3. De Rynck spreekt van een verschuiving in het participatiepatroon4. Het is een verplaatsing weg van de traditionele kanalen gestuurd door de regels van het 1. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, administratie planning en statistiek, 2005. 2. Elchardus, M., Smits, W., Anatomie en oorzaken van het wantrouwen”, VUBpress, Brussel, 2002. 3. Van Lindt, L., ‘Liever een amateuristisch wijkfeest dan een professioneel stadsevenement, een interview met Filip De Rynck’, in: Lokaal, februari 2006, pg. 78. 4. Jacobs, M., Synthese omgevingsanalyse, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, op basis van een lezing door Filip De Rynck, pg. 73.
88 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
representatieve systeem naar meer autonoom participatiegedrag volgens eigen regels en eerder aansluitend bij de dynamiek van de burgerparticipatie dan bij de instrumenten van de politieke participatie. “Lokale besturen stellen burgerschap vaak gelijk met deelname aan inspraakvergaderingen, hoorzittingen en andere door het bestuur opgezette initiatieven”, stelt De Rynck5. “Het gaat om het burgerschap dat gedacht is vanuit de klassieke representatiedemocratie die jarenlang gefunctioneerd heeft, maar nu merk je dat burgers afhaken.” In het representatiesysteem verwacht het beleid van burgers dat ze participeren in een virtuele wereld van papieren plannen. Binnen Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stellen we vast dat het vooral "witte mannen op pensioensleeftijd" zijn die aan deze klassieke kanalen deelnemen. Voor maatschappelijk achtergestelde groepen is het moeilijk om hieraan te participeren wegens een hoog vergaderritme, de vergadercultuur, enz. Veel praten, weinig doen. Indien deze klassieke instrumenten het enige kanaal voor burgerparticipatie zijn, dan walst men de – spontane - initiatieven van burgers plat. Uit onderzoek6 blijkt dat de huidige participatievormen onvoldoende aansluiten bij de leefwereld van specifieke doelgroepen. Bij de stimulering van bijvoorbeeld het verenigingsleven moet ook nagedacht worden over hoe het aanbod dichter bij bepaalde doelgroepen gebracht kan worden. Filip De Rynck stelt dat het belangrijk is dat men de zin voor initiatief van burgers prikkelt zonder hun initiatieven in te pikken7. Men moet burgers ondersteunen en terug loslaten. Het is belangrijk dat burgers niet enkel betrokken worden bij de voorbereiding van de plannen, maar veel meer bij de uitvoering ervan. Met andere woorden: men moet stoppen met burgers enkel te betrekken bij de besluitvorming. Doen is belangrijker dan praten! Op deze manier kan men ook de ongewenste effecten van burgerparticipatie8 neutraliseren: het organiseren van ontevreden burgers en het afhaken van actieve bewoners. Volgens Eddy Van Pottelberghe zijn veel instrumenten van bewonersparticipatie zoals een ombudsdienst of een meldpunt op de leest van mondige burgers geschoeid9. Dat impliceert dat veel mensen onvermijdelijk uit de boot vallen omdat zij deze instrumenten niet kunnen hanteren.
5. Hautekeur, G., ‘Prikkel bewonersinitiatieven en stimuleer burgerschap, interview Filip De Rynck over het kantelen van het bestuur’, in: TerZake, december 2006, pg. 5. 6. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, administratie planning en statistiek, 2005. 7. Hautekeur, G., ‘Prikkel bewonersinitiatieven en stimuleer burgerschap, interview Filip De Rynck over het kantelen van het bestuur’, in: TerZake, december 2006, pg. 5. 8. Van Morissen, E., ‘Onbedoelde effecten van sociale cohesie’, in: Rooilijn 38 (5), pg. 213-218. 9. Jacobs, M., Synthese omgevingsanalyse, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, op basis van een gesprek met Eddy Van Pottelberghe, pg. 70.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 89
Binnen Samenlevingsopbouw Antwerpen stad experimenteren wij met andere vormen van bewonersparticipatie door in te spelen op competenties van mensen én door deze te koppelen aan initiatieven van onder meer de overheid.
2.5.4. Drempels voor potentiële actieve burgers Doen is belangrijker dan praten, maar goede ideeën of initiatieven van maatschappelijk achtergestelde groepen lopen vast op bestaande drempels. Op de rondetafel over het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap werden volgende drempels gesignaleerd 1: • Financiële drempels: voor veel activiteiten of subsidieaanvragen moet je geld voorschieten (prefinanciering). • Omkadering: er zijn sterke groepen die weinig omkadering nodig hebben. Maatschappelijk achtergestelde groepen hebben echter wel omkadering en ondersteuning nodig. • Obstakels: »» De taal: hoe moet je je uitdrukken t.a.v. de overheid? »» Kennis van de context/de infrastructuur van Antwerpen (zalen, …) »» Reglementeringen: voorwaarden waar ze aan moeten voldoen werken remmend. Bv. voorwaarde om samen te werken met andere groepen, bewijsstukken (facturen i.p.v. kastiketten ), … »» Straatfeestje: advies van de brandweer, nutsvoorzieningen, … »» Netwerk: ons kent ons helpt je om je weg te vinden in de reglementen. »» Begeleiding: mensen zijn blij als iemand hen helpt om hun droom/idee te realiseren.
In het huidige inburgeringsbeleid is actief burgerschap geen vrijblijvend appèl aan de nieuwkomer. Het is een dwingende uitnodiging, een plicht om actief deel te nemen aan de samenleving. Nieuwkomers moeten inspanningen leveren en de taal en de omgangsvormen leren kennen en respecteren3. Ook de autochtone bevolking wordt op haar verantwoordelijkheid gewezen. Voor deze groep is de oproep echter minder dwingend van aard. In het normen-en-waardendebat worden initiatieven van Marokkaanse vaders toegejuicht omdat ze overlast verminderen. Aan de andere kant wordt de allochtone gemeenschap verweten te weinig burgerzin aan de dag te leggen omdat ze ontbreekt op bewonersvergaderingen. Sociale cohesie vormt een sterker wordend onderdeel van het stedelijke beleid. Schotelantennes, huwelijken met mensen uit het thuisland, illegaliteit en de instroom van Marokkaanse Nederlanders in de kleinhandel conflicteren met de beleidsdomeinen.
Sommige acties bereiken zonder ondersteuning op maat geen mensen uit maatschappelijk achtergestelde groepen. Daarom is het belangrijk dat er op een creatieve manier gezocht kan worden naar nieuwe werkvormen, dat men kan experimenteren, dingen kan uitproberen, kan slagen en mag mislukken.
2.5.5. Actief burgerschap als norm Actief burgerschap impliceert dat burgers moeten participeren aan de samenleving. Het “moeten” heeft iets normatiefs. De actieve burger die participeert aan samenlevingsinitiatieven is de norm geworden2. Burgers die niet participeren, worden vies bekeken.
1. Idem. 2. Ronde tafel m.b.t. de rol van het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap van dinsdag 4 september 2007, Georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.
90 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
3. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, administratie planning en statistiek, 2005.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 91
3 Trends in het maatschappelijk discours 3.1. De balans slaat over naar het individueel schuldmodel en individuele verantwoordelijkheid We stellen een verschuiving vast in het maatschappelijk discours dat armoede en samenlevingsproblemen verklaart. Er wordt meer nadruk gelegd op de individuele verantwoordelijkheid (schuld) dan op de structurele ongelijkheid. Het plichtenverhaal domineert het rechtenverhaal. Dit discours heeft een effect op het samenleven én op het beleid dat gevoerd wordt. Verschillende beleidsbeslissingen bevestigen en versterken deze trend. Voorbeelden hiervan zijn het activeringsbeleid op de arbeidsmarkt, de omschakeling van het bestaansminimum naar het leefloon, beiden gekoppeld aan een plicht met risico op verlies van het recht op een vervangingsinkomen. Dit denken sluit sterk aan bij het discours dat stelt dat er voldoende kansen gegeven worden aan allochtone burgers en dat zij de verantwoordelijkheid hebben die kansen te nemen. Mislukken ze, dan ligt het aan hen zelf. Marokkaanse ouders worden steeds meer individueel én collectief verantwoordelijk gesteld voor wangedrag en criminaliteit van jongeren. Er is bitter weinig aandacht voor het feit dat het sommige Marokkaanse ouders ontbreekt aan veerkracht om opgroeiende pubers op te voeden in een wereld die nog niet de hunne is. Paul Scheffer 1 wijt gebrek aan ondernemingszin bij Marokkaanse en Turkse mannen aan de té ruimhartige sociale zekerheid. Dit leidt volgens hem tot polarisering tussen productieve werkende autochtonen en improductieve werkloze minderheden van migranten. Dit discours gaat lijnrecht in tegen rechten die binnen deze samenleving moeizaam verworven zijn.
3.2. Een universalistisch discours: het concept van de multiculturele samenleving komt onder druk te staan De multiculturele samenleving ligt onder vuur. De pleitbezorgers worden de laatste jaren in de hoek gedrumd door universalisten2. Ze worden teveel tolerantie verweten en teveel de problemen op vlak van integratie te vergoelijken. Columnist Paul Cliteur 3 bijvoorbeeld verwijt de weldenkende progressieveling dat hij de problemen van de groeiende diversiteit onder de mat veegt. Hij beweert in zijn boek Moderne Papoea's dat het multiculturalisme niet veel anders is dan een oorlog tegen het Westen, zoals het nazisme en stalinisme dat waren. Volgens hem hangt de intellectuele elite van Nederland sinds de jaren ‘60 over de multiculturele samenleving de verkeerde opvattingen aan. Voor cultuurrelativisten zijn alle culturen gelijkwaardig. Volgens Cliteur is de Westerse cultuur met zijn universele waarden echter superieur aan andere culturen. Instemmend citeert hij de rechtse criminoloog en Trouw-redacteur Chris Rutenfrans: "We moeten niet schromen om de Westerse cultuur hoog te houden als de beste die er is". Ook verdedigt Cliteur de Italiaanse premier Silvio Berlusconi, die stelde: "We moeten ons bewust zijn van de superioriteit van onze beschaving, een systeem dat berust op welzijn, respect voor mensenrechten en respect voor religieuze rechten - iets wat je niet hebt in islamitische landen." Dit universalistische discours wint steeds meer terrein in de media, de politiek en bij beleidsmakers. Aanhangers van dit discours leggen de nadruk op het mislukken van de multiculturele samenleving en focussen op problemen als crimineel gedrag bij allochtone jongeren en de problematiek van asielzoekers. Een populistisch politicus als Geert Wilders stelt dat de islam en de koran zijn blijven stilstaan in de duistere middeleeuwen. Opbouwwerkers stellen vast dat maatschappelijk achtergestelde groepen, vaak mensen met een andere etnische en culturele achtergrond, minder macht hebben in deze samenleving. Het ontbreekt hen aan voldoende economisch, sociaal en cultureel kapitaal. Wij stellen vast dat het dominante maatschappelijke (universalistisch) discours deze bestaande ongelijkheid negeert. De aanwezigheid van een grote allochtone gemeenschap in Antwerpen
1. Scheffer, P. (2007), Het land van aankomst, De bezige bij, Amsterdam, 276 p.
92 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
2. Zie achteraan in bijlage de verschillende denkkaders om naar de interculturele samenleving te kijken. 3. Cliteur, P. (2002), Moderne Papoea’s. Dilemma’s van een multiculturele samenleving, De arbeiderspers, Amsterdam.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 93
brengt ons in contact met andere culturen. We worden geconfronteerd met cultuurverschillen. Culturen zijn geen statische of homogene gegevenheden. Ze transformeren voortdurend en worden beïnvloed door interactieprocessen in de samenleving. Al dialogerend en met de nodige crisissen en conflicten ontstaan nieuwe mogelijkheden en inzichten. Eens er een zeker draagvlak is voor een bepaalde kijk dan is er een kans dat die kijk zich in nieuwe vormen kristalliseert. Hierdoor ontstaan er andere machtsverhoudingen, wetten, waarden en normen. Deze vaststellingen sluiten eerder aan bij het cultuurpluralisme 1.
3.3. De cultuur van allochtonen, hun waarden en normen, worden als het probleem beschouwd De media, het beleid en de politiek hebben de mond vol van samenlevingsproblemen, het afbrokkelen van de sociale samenhang, de teloorgang van “de” waarden en normen, … De groeiende onzekerheid, de angst en het wantrouwen t.a.v. de overheid worden als ongewenste gevolgen gezien. De toenemende individualisering, secularisering, modernisering, de invloed van de markt, … als de oorzaak. De conclusie luidt onveranderlijk dat mensen meer en meer op zichzelf worden terug geworpen en minder met anderen delen. Men bekijkt de hedendaagse samenleving in termen van crisis en teloorgang 2, met als achterliggende vraag “wat houdt onze samenleving nog samen?”. Deze discussie is al enkele decennia oud. Een nieuwe trend in het discours is echter dat men vaker stelt dat de gebrekkige samenhang een gevolg is van de multiculturele samenleving. Ook op het individuele niveau wordt de nadruk meer en meer gelegd op culturele verschillen tussen “wij” en “zij”. Zo stelt Ruben Gowricharn3 dat problemen gerelateerd aan etnische minderheden worden geweten aan culturele verschillen en in het bijzonder aan verschillen in waarden en normen. Het soms storende gedrag van groepen allochtone jongeren in de openbare ruimte, de religieuze spanningen, de geringe participatie van allochtone vrouwen aan het openbare leven, het bestaan van meervoudige politieke loyaliteiten, … Deze en andere vraagstukken van de multiculturele samenleving zouden voortvloeien uit culturele verschillen.
1. Een cultuurpluralistische visie is een kader dat het accent legt op interactie en verandering en zet zich af tegen een te statische benadering van culturen. Het stelt dat culturen voortdurend in evolutie zijn door interactieprocessen die plaatsvinden tussen individuen. 2. Soenen, R., Diversiteit in verbondenheid, werktekst in het kader van het witboek steden beleid, 2001, pg. 2. 3. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs, over multiculturaliteit en sociale cohesie, Utrecht, 2002.
94 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
3.4. Een politieke invulling van het begrip sociale cohesie De roep om meer sociale samenhang blijft doorklinken. Bijvoorbeeld binnen het integratie– en inburgeringsbeleid van Minister Keulen en binnen het sociale huisvestingsbeleid. Voor de lokale integratiecentra is het versterken van de sociale cohesie één van de kernopdrachten. Het versterken van het “samenleven in diversiteit” is voor Samenlevingsopbouw Antwerpen stad sinds de tweede helft van de jaren'90 een kernopdracht. Zonder blikken of blozen kunnen we stellen dat we het bestaan van samenlevingsproblemen én het denken over constructieve oplossingen mee op de politieke agenda hebben geplaatst. Dit wordt ook erkend door verschillende partners en door het beleid. Ondertussen zijn er verschillende actoren actief op dit terrein. Omdat deze problematiek steeds meer (beleids)aandacht krijgt, willen we toch even stil staan bij de invulling van dit begrip. Het discours neemt een ongunstige wending. Men stelt steeds vaker dat de gebrekkige samenhang een gevolg is van de multiculturele samenleving. Het gebrek aan sociale cohesie wijt men aan verschillen in waarden en normen4 en minder aan economische tegenstellingen of onderwijsbreuken. Terwijl eind jaren '80 en begin jaren '90 sociale cohesie vooral werd gezien in het perspectief van een dreigende of reeds ontstane dualisering tussen arm en rijk, allochtoon en autochtoon zien we dat de cohesieproblematiek vanaf eind jaren '90 vooral gedefinieerd wordt in termen van waarden en normen. Vooral na 11 september 2001 werden minderheden geassocieerd met terrorisme en veiligheid. Hiermee werd een politieke definitie van sociale cohesie geïntroduceerd. Aangezien allochtonen over meerdere loyaliteiten beschikken, zoekt men de oplossing van dit cohesieprobleem in loyaliteitsverklaringen met als eis dat de verbondenheid met “onze” identiteit en “onze” waarden én normen moet toenemen. Het begrip sociale cohesie krijgt meer en meer een universalistische invulling en wordt politiek gerecupereerd. Het is belangrijk om na te gaan hoe we ons hier als sector samenlevingsopbouw tegenover verhouden én een standpunt innemen.
4. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs, over multiculturaliteit en sociale cohesie, Utrecht, 2002.
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 95
3.5. De dominantie van het diversiteitsdenken Een opvallende evolutie in het kijken naar integratie en samenlevingsproblematiek is de dominantie van het diversiteitsdenken. Ook het beleid ter zake is gevolgd. De concepten en strategieën over diversiteitsmanagement zijn ontwikkeld in de bedrijfswereld, meer specifiek in het domein van Human Resource Management in de Verenigde Staten. Demografische ontwikkelingen liggen hier aan de basis. Door de vergrijzing van de bevolking, de toenemende migratie worden ondernemers geconfronteerd met een steeds verscheidener publiek, zowel in de beroepsbevolking als bij de klanten. Een monocultureel organisatiemodel bleek hier niet tegen opgewassen. Het besef groeide dat de toenemende verscheidenheid van het personeelsbestand belangrijke consequenties heeft. De uitdaging is de diversiteit zodanig te managen en benutten opdat een organisatie minstens zo productief wordt als bij een homogene personeelsformatie. In die zin staat in diversiteitsmanagement de gehele dynamiek van de organisatie ter discussie en heeft het betrekking op alle beleids- en organisatieaspecten van een organisatie. Het diversiteitsdenken gaat uit van een dynamische benadering van verschillen. Maddy Janssens en Chris Steyaert 1 stellen dat het concept diversiteit verwijst naar manieren waarop mensen van elkaar verschillen. Wat mensen van mekaar onderscheidt zijn niet enkel onveranderlijke kenmerken zoals geslacht en etniciteit, maar ook veranderbare kenmerken als opleiding, religie en sociale status. Diversiteitsdenkers willen mensen niet vastpinnen op een statische benadering van verschillen. Eén van de grondleggers van het diversiteitsdenken, Roosevelt Thomas, benadrukt dat verschillen niet alleen bron zijn van conflict, maar ook als meerwaarde beschouwd moeten worden. Strategieën moeten richten op het beperken van de negatieve effecten van verscheidenheid en het optimaal benutten van de voordelen ervan. Ook gezamenlijkheid is een kernbegrip in het diversiteitsdenken. Mensen hebben nood om ergens toe te behoren en zich te identificeren met gelijken op basis van herkenbaarheid. Deze identificatie helpt hen zich te onderscheiden van anderen. In het diversiteitsdenken zijn identiteit en verwantschap geen statische begrippen maar contextgebonden gegevenheden. Sommige critici vinden het diversiteitsdenken te ruim en te vervagend. Zij vrezen dat etnisch-culturele verschillen tussen groepen, en daarmee gepaard 1. Janssens, M., Steyaert, C., Meerstemmigheid: organiseren met verschil. Universitaire Pers Leuven, Leuven, 2001.
96 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
gaande economische, sociale en politieke uitsluiting, worden weggerelativeerd door zich te richten op een heel gamma aan verschillen. Een verdwijntruc? Een kenmerk als afkomst kan daardoor zelfs een banaal karakter krijgen: “Het enige dat allochtonen gemeenschappelijk hebben met elkaar is dat zij of hun (groot)ouders ergens anders vandaan komen”2. Het diversiteitsdenken is inmiddels overgewaaid van de bedrijfswereld naar publieke en private instellingen. We zien dat het integratiebeleid meer en meer vervangen wordt door een diversiteitbeleid. Dit zien we zowel op Vlaams als op lokaal niveau. Voorbeelden daarvan zijn de voorstellen van Minister Keulen over de uitbouw van een diversiteitsbeleid als middel om de sociale cohesie in Vlaanderen te versterken. In de stad Antwerpen wordt sinds 2007 de pijler ‘Samenleven in Diversiteit’ uitgebouwd binnen sociale zaken. Twee nieuwe diensten, namelijk de diversiteitsdienst en de dienst sociale cohesie zijn een samensmelting van de vroegere integratiedienst, armoedecel, emancipatiedienst en dienst senioren. Diversiteit krijgt in de huidige maatschappelijke trend stelselmatig een ruime invulling. Het slaat op alle mogelijke verschillen. Met een sterk doorgetrokken diversiteitsbenadering wil de overheid komaf maken met het doelgroepdenken. Verschillen worden geïndividualiseerd en doorgetrokken tot het niveau van het individu en de individuele verantwoordelijkheid om kansen te benutten. In praktijk komt het er op neer dat een doelgroepbenadering voor het beleid niet langer aantrekkelijk is of als bedreigend wordt beschouwd. Onder impuls van Open VLD is er een grote druk op het verenigingsleven om zich open te stellen voor zoveel mogelijk groepen. Het subsidiëren van zelforganisaties zou volgens Bart Somers zelfs aanzetten tot segregatie. Een dominant discours wil het groepsdenken volledig bannen uit onze samenleving. Dit sijpelt binnen in het inburgeringsbeleid, het erkenningsbeleid voor verenigingen etc. We citeren Guy Verhofstadt 3: “Het fascisme en communisme zijn dan wel overwonnen, maar het tribalisme en het collectivisme die eraan ten grondslag liggen allerminst. Overal rondom ons zien we nieuwe vormen van eng groepsdenken opduiken, soms vermomd in nieuwe gedaanten, soms heel expliciet. De nieuwe belagers van de open samenleving bedienen zichzelf dan niet meer van de fascistische of communistische retoriek, de inhoud blijft in wezen identiek: het inpeperen van de angst voor de andere en het terugplooien op de eigen groep.” Ook binnen subsidiereglementen wordt er van zelforganisaties verwacht dat 2. Creten, P. (2003), “Bouwwerf: opgepast voor vallende brokstukken.” Visies op diversiteitsmanagement: een conceptuele analyse. Divers, februari 2003, nr. 1, p. 5-13. 3. Uit « een open boek, 8 jaar Verhofstadt ».
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 97
ze contact leggen en samenwerken met andere bewonersinitiatieven. Dit past binnen de strategie om segregatie van zelforganisaties te doorbreken. De enige uitzondering hierop komt vanuit de veiligheidsbenadering. Hier wordt een doelgroepenbenadering, gericht op profielen die overlast veroorzaken, zoals hangjongeren en vuilhufters, als strategie ingezet.
3.6. Gentrificatie in steden en wijken wordt aangemoedigd Grote steden worden geconfronteerd met een toename van de reeds aanwezige sociale tegenstellingen 1. De hedendaagse stedelijke economie geeft namelijk in verhouding tot de vroegere industriesteden minder tewerkstellingsmogelijkheden aan laag opgeleiden. Tegelijkertijd brengen nieuwe migratiepatronen minder fortuinlijke immigranten samen in de grootste steden aangezien ze daar kunnen genieten van een grote onderlinge solidariteit, met het ontstaan van etnische concentraties tot gevolg. Daarnaast vormen de steden vaak een toevluchtsoord voor diegenen die geen toegang vinden tot de hedendaagse flexibele economie waarin bedrijven moeten beantwoorden aan de toenemende vereiste om op korte termijn de nodige rendabiliteit te creëren. Binnen het huidige woonbeleid van steden als Antwerpen ligt de nadruk erg op het aantrekken van hogere inkomens (tweeverdieners met kinderen). Het risico van dit beleid is sociale verdringing van de laagste inkomensgroepen. Stadsvernieuwingsprojecten hebben al te vaak tot gevolg dat de functie van woonwijken verandert: aantrekken van jonge tweeverdieners, enz. Op deze manier werken de steden sociale verdringing in de hand. In bepaalde buurten leidt het tot de verdringing van de meest kwetsbare groepen. Deze laatsten gaan zich als gevolg daarvan concentreren in de meest achtergestelde buurten omdat dit de enige voor hen nog toegankelijke buurten zijn. Dit leidt enerzijds tot een versterking van de intrastedelijke sociale ongelijkheden en anderzijds tot het behoud of zelfs een toename van de ongelijkheden tussen de centraal stedelijke buurten en de suburbane periferie.
4 Internationale conflicten hebben een lokaal effect Rik Coolsaet 2 stelt vast dat toenemende onzekerheid bij burgers geen Vlaams of Europees fenomeen is maar een mondiaal gegeven. Volgens Coolsaet groeit er een proces van radicalisering op wereldniveau. De massamedia brengen de nationale en internationale spanningen heel dichtbij. Ze hebben een belangrijk impact op het samenleven. Dagelijkse beelden en discussies in de media verhitten de gemoederen en sleuren mensen mee in een polarisering en verharding van standpunten. Problemen in Palestina, Turkije, Libanon, … zijn duidelijk voelbaar in de straten van Borgerhout of Anderlecht.
4.1. Transnationale verbanden Door de globalisering onderhouden allochtonen steeds intensievere contacten met verwanten en vrienden in de landen van herkomst. Deze mondiale gemeenschapsvorming wordt overigens niet beperkt tot de allochtonen. Het toenemend aantal gemengde stellen en vriendschapsrelaties betrekt een groeiend deel van de autochtone bevolking in de transnationalisering. Met de verdere mondialisering zal de verstrengeling tussen de transnationale samenleving met de multiculturele samenleving alleen maar toenemen.
4.2. De impact van de internationale politiek op de lokale samenleving Om redenen hierboven aangehaald neemt de impact van de internationale politiek op de lokale gemeenschappen toe. De harde woorden en beelden in de media verhitten de gemoederen en sleuren mensen mee in een polarisering en verharding van standpunten. Vooral christenen en moslims komen meer radicaal tegenover elkaar te staan. Voor de gemiddelde Vlaming bewijst de meer manifeste aanwezigheid van moslims in het straatbeeld dat er een invasie van de radicale islam is. Binnen de stedelijke overheid begint het debat over hoe men moet omgaan met salafistische moskeeën, een beweging zoals Jongeren voor islam, enz. De stedelijke overheid vaardigt maatregelen uit om religieuze symbolen in de publieke sfeer te verbieden. De media berichten over druk van de moslimgemeenschap op de horeca (Turnhoutse baan)3.
1. Kesteloot, C., Slegers, K., ea., Dynamische analyse van de buurten in moeilijkheden in de Belgische stadsgewesten, Grootstedenbeleid, 2006.
98 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
2. Coolsaet R. (2008), de geschiedenis van de wereld van morgen, Uitgeverij van Halewijck, Leuven, 320 p. 3. ‘Alcohol schenken is Haram’; GvA, 2007.04.20 ».
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 99
Naar aanleiding van een aantal gewelddadige confrontaties tussen joden en moslims werd erop gewezen dat het Israëlisch-Palestijns conflict ook in Antwerpen voet aan grond begint te krijgen. Het gevolg daarvan zou een toenemend antisemitisme zijn vanwege islamitische allochtonen. Antwerpse moslims zouden sympathiseren met hun Palestijnse broeders en hun frustratie uitwerken op hun joodse stadsgenoten. Het transfereren van een conflict van een internationale context naar een lokale context, wordt gemeenzaam "de import van het Israëlisch-Palestijns conflict" genoemd. Identiteit moet echter geplaatst worden binnen een context. Uit een onderzoek bij de joodse en islamitische gemeenschap in Antwerpen blijkt dat joden op een sterke band met het thuisland Israël 1 terugvallen. Moslims leggen eerder de nadruk op hun religieuze overtuiging. Het blijkt dat het niet zozeer hun moslimidentiteit is die de identificatie bepaalt, maar wel de aanwezigheid van onderdrukking. Deze moslims identificeren zich met de Palestijnen omdat er sprake is van onderdrukking. De identificatie wordt alleen maar versterkt door de Arabische achtergrond en de religieuze overtuiging.
omdat Westerse, rijke landen hun subsidies voor landbouwproducten en textiel in stand houden. De globalisering zal in de komende decennia voor nog grotere migratiegolven zorgen.
4.4. Ecologische migratie Op termijn zullen honderden miljoenen mensen moeten vluchten wegens klimaatsveranderingen, het broeikaseffect, het stijgende zeeniveau, het oprukken van de woestijnen, de landerosie, het oprakende drink- en irrigatiewater en het groeiende aantal stormen. De beheersing van deze nieuwe vluchtelingenstromen staat internationaal bij beleidsmakers hoog op de agenda. Het Institute for Environmental and Human Security 2 van de United Nations University (UNU-EHS) maakte in 2005, op de jaarlijkse VN-dag voor de reductie van rampen, bekend dat er in 2010 waarschijnlijk 50 miljoen mensen op de vlucht zullen zijn door ecologische rampen. De aan de VN verbonden wetenschappelijke organisatie Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) gaat ervan uit dat het er in 2050 al 150 miljoen zullen zijn.
Het verschil tussen de joodse en de islamitische respondenten ligt in de manier waarop ze daar mee omgaan. Terwijl de joden zich engageren in Israël zélf, trachten de moslims hun standpunten te verdedigen in Antwerpen. We prefereren bijgevolg het begrip "transnationale solidariteit" in plaats van het importeren van een conflict. Het importeren legt ons inziens te veel de nadruk op de grenzen van de traditionele natiestaat, terwijl uit onze gesprekken blijkt dat deze meer en meer aan belang moeten inboeten. We kunnen ons niet langer opsluiten in ons eigen dorp of onze eigen natiestaat. De wereld zélf is ons dorp geworden
4.3. Economische globalisering De economische globalisering wordt gedragen door en is als het ware de incarnatie van het neoliberalisme. Die ideologie gelooft dat de economie, door onder meer liberalisering en privatisering, zal zorgen voor een enorme groei van de welvaart. Die zou vervolgens doorsijpelen naar de minderbedeelden in de samenleving. Dit klinkt mooi, maar tot op heden gebeurt dit niet. De cijfers van de afgelopen 20 jaar liegen er dan ook niet om. Ze tonen een snel groeiende ongelijkheid binnen verschillende landen en tussen landen onderling. Globalisering leidt duidelijk niet tot rijkdom voor iedereen. Een tweede probleem is dat de spelregels van de actuele economische globalisering eenzijdig worden opgelegd door de sterken in de wereld en willekeurig worden toegepast in functie van het eigenbelang. Nog steeds verliezen ontwikkelingslanden miljarden dollars aan potentiële inkomsten 1. De Prez, K., Joden en moslims in Antwerpen, over postnationale identiteiten en transnationale identiteit.
100 • DEEL 2 • Omgevingsanalyse
2. http://www.ehs.unu.edu/
DEEL 2 • Omgevingsanalyse • 101
DEEL 3 BELEIDSTENDENSEN
1 Een sturende stedelijke overheid Sinds de Stedenfondscrisis en de visacrisis worden we geconfronteerd met een stedelijke overheid die verantwoording wil voor de besteding van het geld van de belastingbetaler. Tegenover de input van middelen moet er transparantie, efficiëntie, resultaat en verantwoording staan. Sedert een aantal jaren wordt er een sterke stedelijke regie gevoerd vanuit een stedelijke visie én een beleid. De stad zoekt uitvoeders van haar beleid en regisseert die. Ook op het terrein van onze kerntaken wordt er een beleid gevoerd. Daarom moet Samenlevingsopbouw Antwerpen stad zich inschrijven in het grotere verhaal van de stad. Hierbij zijn wij niet langer de enige speler op het terrein. We moeten ons willens nillens positioneren ten opzichte van de andere actoren en de stad. Het nieuwe college is een sterk sturende regisseur. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad moet laten zien dat ze haar geld waard is. We zullen meer en meer moeten aantonen welke meerwaarde we als organisatie bieden en welke bijdrage wij aan het beleid leveren.
102 • DEEL 3 • Omgevingsanalyse
DEEL 3 • Omgevingsanalyse • 103
2 Resultaatsgericht werken De overheid heeft sinds de jaren '90 grote aandacht voor resultaatsgerichtheid. Men spreekt van "nieuw publiek management”. Organisaties hebben er in deze context belang bij om te laten zien dat ze goed presteren en succesvol zijn.
3 Samenwerking op Vlaams niveau De minister van welzijn vraagt meer samenwerking tussen het algemeen welzijnswerk, de verenigingen waar armen het woord nemen en Samenlevingsopbouw.
Vroeger volstond een periodieke financiële verantwoording. Er werd daardoor nauwelijks nagedacht over wat organisaties nu eigenlijk leverden voor het ontvangen geld. Ook het effect van wat men deed werd niet echt geëvalueerd. Men dacht in termen van input (zoveel budget, zoveel mensen, zoveel uren) en niet in termen van output (zoveel producten) of outcome (doelrealisatie). De output werd al helemaal niet gekoppeld aan het budget (zoveel producten voor zoveel geld of zoveel geld per product).
104 • DEEL 3 • Omgevingsanalyse
DEEL 3 • Omgevingsanalyse • 105
4 Beter bestuurlijk beleid1 4.1. Mark Suykens (Directeur Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten)
met alle belanghebbenden t.a.v. een bepaald thema of probleem. Dat kan slechts door te werken met een onderhandelingsmodel.
2
yy Een coherent sociaal beleid op gemeentelijk vlak begint bij overleg en afstemming tussen OCMW en gemeente Wat betreft sociale dienst- en hulpverlening bestaat er in Vlaanderen een complex kluwen van organisaties, instellingen en overheden waarin de burger zijn weg zoekt. Vooral de zwakkere hulpbehoevenden weten vaak niet waar ze moeten aankloppen. De burger verdient een coherent sociaal beleid op gemeentelijk vlak. Dat begint bij overleg en afstemming tussen OCMW en gemeente en tussen de diensten binnen de beide besturen. Het begin van de nieuwe legislatuur is het moment om op beleidsniveau goede afspraken te maken tussen OCMW en gemeente en om een duidelijke, gedeelde visie op sociaal beleid te formuleren.
yy Nood aan bovenlokaal overleg tussen besturen en andere welzijnsactoren: meer interlokale samenwerking Volgens Suykens moeten lokale besturen bewust kiezen voor intergemeentelijke samenwerking. Een dergelijke samenwerking is mogelijk op drie niveaus: • Onderlinge afspraken over lokale taken; • samenwerking van lokale besturen met buurgemeenten (OCMW’s) omdat de reikwijdte van een problematiek, van een voorziening, van een initiatief de gemeentegrenzen overschrijdt; • streekproblematiek kan men met verschillende gemeenten en OCMW’s samen aanpakken. Heel wat gemeenten kunnen hun bestuurskracht aanzienlijk versterken door bij elkaar diensten af te nemen. Bovendien kunnen gemeenten door de bundeling van krachten profiteren van schaalvergroting.
yy Nood aan meer regie en coördinatie door lokale besturen De rol en de plaats van de de lokale overheid verandert. Suykens spreekt van een verschuiving van het hiërarchisch model naar het onderhandelingsmodel. Vandaag de dag zijn er immers veel verschillende actoren (organisaties, instellingen, bedrijven, overheden, belangengroepen) die de lokale samenleving in groeiende mate mee vorm geven. Lokale overheden die sturend willen optreden worden in toenemende mate gedwongen om te zoeken naar een voldoende breed draagvlak voor hun beleid. Ze moeten rekening houden 1. Uit de Algemene Omgevingsanalyse voor de Sector Samenlevingsopbouw (Michèle Jacobs). 2. Op basis van twee artikels: Mark Suykens, De uitdagingen en opdrachten voor de lokale besturen voor de beleidsperiode 2007-2012, Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten, februari 2007, en Mark Suykens, Een toekomst voor het sociaal beleid, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, maart 2007.
106 • DEEL 3 • Omgevingsanalyse
yy Investeren in modern overheidsmanagement Het gemeentedecreet maakt een duidelijke keuze voor hedendaagse beheersinstrumenten. Deze keuze kadert in de internationale opmars van het “new public management”. Organisatorisch biedt het decreet een instrumentarium om de werking van het gemeentebestuur effectiever, efficiënter en sneller te maken. Door middel van een deontologische code hecht het gemeentedecreet ook veel belang aan de rechten en plichten van verkozen mandatarissen en personeelsleden. Verder legt het gemeentedecreet vast dat elk gemeentebestuur een afsprakennota moet maken waarin staat hoe politici en personeelsleden gaan samenwerken, welke de omgangsvormen tussen het politieke bestuur en de administratie zijn en hoe de gemeentesecretaris zijn gedelegeerde bevoegdheden moet uitoefenen.
4.2. Eddy Van Pottelberge
op basis van een gesprek op 6 juli 2007
Van Pottelberge stelt vast dat binnen lokale besturen hoe langer hoe meer gewerkt wordt met sterk georganiseerde en gestructureerde diensten. Soms nemen die zelf de gedaante aan van een waar managementteam. Voor een lokale actor, zoals het opbouwwerk, is het moeilijk om daar greep op te krijgen. Drie fenomenen vallen op: (1) rechtstreekse informatielijnen worden geknipt; (2) het is niet mogelijk om te interveniëren; (3) de mogelijkheid tot beïnvloeding is beperkt. Van Pottelberge geeft aan opbouwwerkers het advies om projecten niet te laten vastrijden in deze sterk georganiseerde en gestructureerde diensten, maar naast de ambtelijke netwerken ook de politieke netwerken en het eigen sociale netwerk aan te spreken.
4.3. Filip De Rynck
professor aan de Rijksuniversiteit Gent, op basis van een lezing in het kader van De Gentse Lezingen (16 april 2007)
Binnen stadsbesturen is er een tendens tot professionalisering waar te nemen. En dit zowel op ambtelijk als politiek vlak: beter opgeleide en beter betaalde burgemeesters, meer verzelfstandiging, meer management-gericht, enz. Hoe werkt de politieke en ambtelijke professionalisering door op de civiele en politieke participatie?
DEEL 3 • Omgevingsanalyse • 107
Een dergelijke professionalisering brengt een eigen ratio met zich mee. Eén van de belangrijke gevolgen lijkt te zijn dat de stadsbesturen steeds meer zelf en op eigen initiatief participatieve arrangementen ontwikkelen: wijkwerking, interactieve beleidsprocessen, enz.. Ann Demeulemeester, algemeen secretaris van het ACW, evalueert deze ontwikkeling als volgt. “Het middenveld wordt de voorbije jaren werkelijk weggedrumd door de overheid en de politici. […] Zij bezetten steeds meer het terrein waarop het middenveld actief is. […] Het effect is dat het autonome burgerinitiatief stilletjes doodgeknepen wordt, al zien we tegelijk dat sommige burgerinitiatieven doodgeknuffeld worden. Wat in de ogen van het bestuur een origineel idee is, wordt onmiddellijk omarmd, omkaderd en uitvergroot waardoor het niet zelden aan de oorspronkelijke initiatiefnemers ontsnapt of ontgroeit.” Kortom, niet alleen de mobiliserende kracht, maar ook het temperende en compromisvormende potentieel van het middenveld wordt daarmee opzij gezet. Door eigen arrangementen op te zetten ontmoedigt de stedelijke overheid burgerinitiatief en moedigt ze al te particularistisch “Not In My Backyard”-initiatief aan: burgers die arrangementen gebruiken om hun particuliere belang met alle mogelijke juridische middelen te verdedigen. Volgens De Rynck is deze ontwikkeling problematisch. Op een moment dat de vermaatschappelijking vooral vereist dat het bestuur aansluit bij wat zich op autonome wijze ontwikkelt in de samenleving werkt de sterk gegroeide professionalisering wellicht in de tegenovergestelde richting. Afstand houden en intelligent nietsdoen is lastig, maar dat is wat de moderne vermaatschappelijking lijkt te vragen: autonoom burgerinitiatief dat een eigen agenda ontwikkelt van op afstand ondersteunen, niet overnemen maar het vanuit de eigen situationele logica laten ontwikkelen. Volgens De Rynck zal er meer plaats moeten zijn voor traagheid in de arrangementen. En dat terwijl het accent vandaag op snelheid ligt. Professionalisering bevordert ook het sectorale denken. Dat sectorale denken is volgens De Rynck achterhaald. Hij pleit voor het integrale denken: horizontalizering in plaats van verticalizering.
108 • DEEL 3 • Omgevingsanalyse
DEEL 3 • Omgevingsanalyse • 109
BIJLAGE: Stromingen in het kijken naar etnischculturele verscheidenheid
Het universalisme
Vanuit de literatuur en het maatschappelijk discours zijn er drie stromingen te onderscheiden die dienen als concepten in het kijken naar etnischculturele verscheidenheid: het cultuurrelativisme, het universalisme en het cultureel pluralisme.
Op maatschappelijk niveau komt het universalisme tot uiting in een assimilatiepolitiek. Van minderheden wordt een vergaande aanpassing aan de dominante samenleving geëist (1). Het bestaan van cultuurverschillen wordt hier enkel erkend als kenmerk van een beginsituatie. Uiteindelijk dienen deze verschillen te versmelten in een nieuw cultuurgeheel. Integratie krijgt zo een uniformerende strekking.
Het cultuurrelativisme Het cultuurrelativisme legt een sterk accent op verschil en benadrukt het unieke van elke cultuur. Cultuurrelativisten beschouwen elke cultuur op zichzelf, zonder er een negatief oordeel over te vellen. Ze zijn van mening dat menselijk gedrag enkel beoordeeld kan worden binnen de eigen culturele context, die zelf ook voortdurend in beweging en evolutie is. Op maatschappelijk vlak vinden we deze stroming terug in bijvoorbeeld de discussie over de voor- en nadelen en de kansen en risico’s van islamscholen en moslimscouts. Op beleidsmatig vlak en in organisaties komt dit denken tot uiting in maatregelen van positieve discriminatie ten voordele van een bepaalde groep. Een bijdrage van de cultuurrelativisten ligt in het besef van het eigen culturele referentiekader en de zogenaamde vanzelfsprekendheden. Deze visie schept ruimte voor tolerantie voor andere kaders. Anderzijds bestaat het gevaar dat culturen te statisch benaderd worden en dat er te weinig aandacht geschonken wordt aan interactie en beïnvloeding tussen culturen en individuen. Vooroordelen ten aanzien van bepaalde groepen kunnen bestendigd worden doordat hun eigenheid in de verf wordt gezet. Het cultuurrelativisme heeft een grote invloed gehad op de pleitbezorgers van de multiculturele samenleving. Vooral in Nederland is de omslag zeer duidelijk merkbaar sinds de opkomst van en de moord op Pim Fortuyn. Paul Scheffer zegt hierover: “Het zelfbeeld van een tevreden en verdraagzame natie is aan het schuiven geraakt. Juist het niet stellen van vragen over de problemen die alle omvangrijke migratiebewegingen met zich meebrengen heeft het populisme zo’n kracht gegeven.” Hij spreekt dan ook over het veelzeggende multiculturele drama.
110 • BIJLAGE • Omgevingsanalyse
De universalisten gaan uit van algemeen geldende waarden en normen en universeel geldende en gedeelde maatschappelijke condities. Ze leggen het accent op overeenkomsten en gezamenlijkheid.
Op beleidsmatig vlak vinden we het terug in het gelijkheidsbeginsel “alle burgers zijn gelijk voor de wet”. Dit geeft weinig argumenten voor specifieke of categoriale maatregelen ten voordele van een bepaalde groep, zoals bijvoorbeeld toeleiding in de eigen taal. De bijdrage van de universalistische stroming ligt in de inclusieve en integrale aanpak van problemen. Een risico is dat men uitgaat van het universele karakter van de eigen waarheid, zonder rekening te houden met de machtspositie van de meerderheid. In extremis biedt deze stroming geen ruimte voor andere visies en interpretatiekaders en kan ze daardoor ook uitsluitend zijn.
Het cultureel pluralisme In deze meer recente stroming ligt het accent op interactie en verandering. Het cultureel pluralisme zet zich af tegen een te statische benadering van culturen, wat de cultuurrelativisten wordt verweten. Pluralisten stellen dat culturen voortdurend in evolutie zijn door interactieprocessen die plaatsvinden tussen individuen. Ze leggen de nadruk op beïnvloeding en onderhandeling als het gaat om interculturele communicatie. Al dialogerend en noodzakelijkerwijs ook met de nodige crisissen en conflicten ontstaan nieuwe mogelijkheden en inzichten. Eens er een zeker draagvlak is voor een bepaalde kijk of aanvoelen is er een kans dat dit zich in nieuwe vormen kristalliseert. Hierdoor ontstaan andere machtsverhoudingen, wetten, waarden en normen. Ook zijn pluralisten ervan overtuigd dat verschil verrijkend is, waarmee ze reageren tegen een doorgedreven uniformisering van de universalisten.
BIJLAGE • Omgevingsanalyse • 111
COLOFON Redactie: Ilse Hackethal Eindredactie: Serge Spoelders Lay-out: Hanna Maes Verantwoordelijke uitgever: Luk Groffy Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, op film of op enig andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Samenlevingsopbouw Antwerpen stad vzw Breughelstraat 31-33 2018 Antwerpen T 03 325 67 00 F 03 326 11 15
[email protected] www.samenlevingsopbouw.be/antwerpenstad