KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN in het Rijksmuseum voor Volkenkunde, Leiden Gillian Vogelsang-Eastwood © September 2001
Colofon Tekst Conservator Zuidwest- en Centraal-Azië Redactie Foto's museumobjecten Zwartwit-foto's
Gillian Vogelsang-Eastwood © Dr. Willem Vogelsang Paul van Dongen & Marlies Jansen Ben Grishaaver A. Sevruguin, collectie RMV
Museum website E-mail
www.rmv.nl
[email protected]
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Inleiding De Hotz-collectie van kleding uit de Kadjarenperiode is uniek in Europa, Amerika en zelfs Iran. Er zijn geen andere grote kledingcollecties die zo exact gedateerd kunnen worden (1883). Een ander aspect waardoor deze collectie zo belangrijk is, is het feit dat Hotz complete combinaties kocht, in plaats van aparte kledingstukken. Daardoor kunnen wij nu een goed begrip krijgen van de samenstelling en het uiterlijk van de kledij - vooral die voor mannen - uit een periode waarin Iran onderhevig was aan grote sociale en economische veranderingen.
Een belangrijke provinciale functionaris, omringd door zijn gevolg. De functionaris zit op een stoel en draagt onder zijn fraai versierde jas een overhemd met een westerse boord (foto van A. Sevruguin, RMV no. 3219).
Foto voorpagina: Een groep dames, misschien een haremdame met haar dochters en dienstbode. De dames dragen tjarqat (hoofddoeken), kolija (korte jasjes) en saliteh (korte rokken), met witte kousen. De dienstbode draagt soortgelijke kledij met daarboven een chador voor binnenshuis (foto van Sevruguin; RMV no. 3249).)
2
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Inhoudsopgave Inleiding 1. De collectie Hotz · De Kadjaren · Albert Hotz (1855-1930) 2 De Internationale, Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling, Amsterdam, 1883 · Hotz, de Tentoonstelling en het RMV 3 Mannenkleding · Laat-negentiende-eeuwse mannenkleding · Arabische kleding 4 Vrouwenkleding · Kleding voor binnenshuis · Kleding voor buitenshuis · Kleding voor vrouwen uit de provincie 5 Schoeisel · Sokken (jurab) · Schoenen, sandalen en giveh 6 Bibliografie Noten
3
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
1. De Hotz-collectie Meer dan honderd jaar geleden, in 1883, kocht het Rijksmuseum voor Volkenkunde (RMV) te Leiden een grote, uit verschillende Iraanse voorwerpen bestaande, verzameling van Albert Hotz, een Nederlandse koopman. De verzameling bestaat uit meer dan 400 objecten, waaronder wapenrustingen, hoefijzers, kandelaars, spiegels, modelschepen en zelfs delen van deuren. Maar er zitten ook veel kledingstukken en schoeisel bij en deze laatste zijn het onderwerp van deze publicatie. Hierbij dient aangetekend te worden dat deze publicatie geen volledige catalogus is en het meer gezien dient te worden als een korte inleiding tot de Kadjaren-dynastie en het negentiende-eeuwse Iran, met informatie over Albert Hotz en de belangrijkste kledingstukken uit de collectie. 1
De Kadjaren
De door Hotz verzamelde stukken dateren uit het einde van de negentiende eeuw. De Kadjaren-dynastie heerste toen nog over Iran. De Kadjaren domineerden de Iraanse politiek vanaf het einde van de achttiende eeuw, toen zij na jarenlange politieke chaos aan de macht kwamen. Zij stammen af van de Turkssprekende, Turkmeense stammen in Centraal-Azië die in de middeleeuwen westwaarts waren getrokken door Noord-Iran naar wat later Turkije genoemd zou worden. In de daaropvolgende eeuwen verspreidde de Kadjaren-stam zich, al dan niet vrijwillig, over een groot deel van het Iraanse plateau. Een van deze groepen vestigde zich ten zuidoosten van de Kaspische Zee, in en rond het moderne district Gurgan. In de achttiende eeuw slaagden afstammelingen van deze kolonisten er uiteindelijk in om hun heerschappij aan de rest van Iran op te leggen. In 1786 besloot de Kadjaren-leider, Agha Mohammed Khan, de kleine stad Teheran tot zijn hoofdstad te maken, waarmee hij het traditionele politieke centrum van het land vanuit het zuiden (de steden Isfahan en Sjiraz) naar het noorden verschoof, dichterbij het land van de Kadjaren (zie kaart).
Iran in de negentiende eeuw
In de Iraanse geschiedenis is de Kadjaren-periode politiek gezien een relatief stabiele periode. Maar tegelijkertijd vonden er in deze periode een aantal dramatische, soms beslissende ontwikkelingen plaats die tot op de dag van vandaag gevoeld worden. De opkomst van de Kadjaren-staat viel samen met de 4
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
opkomst van een bijna onafhankelijke sjiïtische geestelijke klasse. De latere Kadjaren-periode zag een toenemende druk vanuit Europese machten, met name Groot-Brittannië en Rusland. Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond er een groeiende ontevredenheid over de autocratische heerschappij van de Kadjaren-vorsten en met Iran's achtergebleven ontwikkeling ten opzichte van de Europese wereld. De daaropvolgende chaos leidde in feite tot de opdeling van het land tussen Groot-Brittannië en Rusland en uiteindelijk, in 1924, tot de val van de Kadjaren-dynastie. De Kadjaren werden opgevolgd door de Pahlavidynastie, die op haar beurt in 1979 tijdens de Islamitische Revolutie omver werd geworpen. De Iraanse cultuur ten tijde van de Kadjaren was diep geworteld in de eeuwen van het Perzisch staatsmanschap, en werd beïnvloed door het gedrag van de heerser, de etiquette van zijn hof en de organisatie van de regering. Tegelijkertijd werd vooral in de negentiende eeuw het hof beïnvloed door invloeden van buitenaf. Het transitionele karakter van de Kadjaren-periode is duidelijk te zien in hun houding ten opzichte van het modernisme. Evenals het naburige Ottomaanse Rijk, diende het Iran van de Kadjaren zijn politieke en economische instellingen aan te passen aan westerse modellen en al snel werd de Iraanse samenleving beïnvloed door westerse ideeën over onderwijs, kleding, gezondheid, filosofie, handel, verstedelijking en communicatie. Men kan zich voorstellen dat hierover op allerlei gebieden conflicten ontstonden. De interesse voor Iran van Europese diplomaten en handelaren, waaronder Albert Hotz, heeft ontegenzeggelijk een grote invloed op de toekomst van het land gehad. Vanaf 1830 werden in het teken van de vrije handel steeds meer Europese en Russische goederen naar Iran geëxporteerd onder het motto van de vrije handel. Terwijl sommige Iraniërs profiteerden van de import van goedkopere fabrieksgoederen, had dit verwoestende gevolgen voor Iraanse fabrikanten en handelaren, waaronder de textielfabrikanten. Het moge duidelijk zijn dat Iraniërs over het algemeen wantrouwig stonden tegenover Europeanen. 2
Albert Hotz (1855-1930)
Albertus Paulus Hermanus Hotz werd op 22 januari 1855 in Rotterdam geboren. Hij was de zoon van Jacques Cornelis Paulus Hotz en Gertrude Arnolda Johanna Pino Post. Jacques Hotz richtte in september 1874 een firma op om handelsbetrekkingen tussen Nederland en Iran aan te gaan. Hij noemde deze nieuwe firma de 'Vennootschap Perzische Handelsvereeniging J.C.P. Hotz & Zoon'. Zijn zoon Albert vertrok eind november 1874 (op negentienjarige leeftijd!) naar Iran om de nieuwe firma uit te breiden en van daaruit handelsbetrekkingen tussen de twee landen op te starten. In mei 1875 keerde hij, na de dood van zijn vader, noodgedwongen terug naar Nederland. Albert Hotz reorganiseerde zijn vaders zaken en zette binnen de oude 'Perzische Handelsvereeniging' een nieuwe firma op, die hij simpelweg 'Hotz & Co' noemde.
Albert Hotz in 1884
5
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
In 1877 vertrok Hotz opnieuw naar Iran en vestigde er kantoren in Isfahan en in het nabijgelegen Bagdad en Basra in het Ottomaanse Rijk in modern Irak (zie kaart). Hij probeerde meer Nederlandse financiers over te halen in Iran te investeren. Maar in 1878, na een aantal financiële tegenvallers, trokken zijn financiers zich stuk voor stuk terug en keerde hij wederom terug naar Nederland. In 1880 vertrok Hotz voor de derde keer naar Iran. Hij verbleef er enkele jaren en keerde in 1883 terug om het Perzische paviljoen van de internationale tentoonstelling die dat jaar in Amsterdam gehouden zou worden, te helpen inrichten (zie het volgende hoofdstuk). Hotz verplaatste zijn Europese hoofdkantoor naar Londen en reisde weer af naar Iran. De daaropvolgende jaren dreef hij handelsagentschappen in 3 Boesjir, Sjiraz, Isfahan, Boeroedjerd, Sultanabad, Yazd, evenals in Bagdad en Basra in Irak (zie kaart). Gedurende deze periode breidde Hotz zijn handelsinteresses nog verder uit. Hij was betrokken bij kolenwinning, het opzetten van de Imperial Bank of Persia, de tapijtindustrie en de geplande ontwikkeling 4 van de rivier de Karoen. In maart 1884 verleende de gouverneur van Isfahan, de oudste zoon van de sjah van Iran, Hotz concessies om naar olie te boren in de provincie Khoezistan, wat helaas voor hem 5 mislukte. In 1885 werd Hotz benoemd tot consul voor Nederland in Iran en in die hoedanigheid zetelde hij in Boesjir aan de Perzische Golf (zie kaart). Deze handelsstad was van groot belang voor de Nederlanders omdat veel goederen tussen Nederland en de Nederlandse koloniën in de Oost door de Perzische Golf werden 6 vervoerd. Tijdens deze periode kreeg Hotz de gelegenheid een collectie textiel en andere voorwerpen aan te leggen. Een aantal van deze voorwerpen werden eerst aan het Museum voor Land- en 7 Volkenkunde te Rotterdam uitgeleend en rond 1890 officieel door het museum aangekocht. Vanaf 1895 stortte de internationale handel ineen en gingen verschillende Europese handelsfirma's, waaronder die van Hotz, failliet. Door de krach raakte de familie Hotz in financiële moeilijkheden en in 1903 hield Hotz & Zoon op te bestaan. In 1906 werd Hotz lid van de Commissie van Advies voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën in Den Haag. Hij kreeg de taak om te schrijven over de rol van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) in Perzië. Van 1909 tot 1916 werkte Hotz op het Nederlandse consulaat in Beiroet, waar hij in 1917 tot consul werd benoemd. Hotz legde dit ambt op 21 april 1921 neer. Na zijn terugkeer in Nederland probeerde Hotz zijn onderzoek naar de VOC weer op te pakken. Zijn slechte gezondheid dwong hem echter te stoppen. In 1921 ging hij met pensioen in Lugano, in Zwitserland, om zo in de buurt te zijn van zijn zoon Hendrik, die ziek lag in een sanatorium in Davos-Platz. Helaas stierf zijn zoon datzelfde jaar. A.H.A. Hotz overleed op 11 april 1930 in Cologny, in de buurt van Genève. Hij werd begraven op de begraafplaats Crooswijk, in zijn vaderstad Rotterdam.
6
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
2. De Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling, Amsterdam, 1883 Na het succes van de Grote Tentoonstelling in Londen in 1851 werden er in Europa en Noord-Amerika een aantal internationale tentoonstellingen georganiseerd. Deze tentoonstellingen waren belangrijke evenementen die nieuwe culturen, ideeën en materiële zaken bij nieuwsgierige bezoekers introduceerden. Een van de eerste tentoonstellingen waarop voorwerpen uit Iran werden getoond, was de Weense Tentoonstelling in 1873. De Iraanse regering was zich zeer goed bewust van de waarde van dergelijke tentoonstellingen en besloot zelf een paviljoen in te richten op de Internationale, Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in Amsterdam in 1883. Hotz kreeg van de Iraanse regering de opdracht het paviljoen te helpen inrichten. Aldus verzamelde Hotz in Iran tapijten, muziekinstrumenten, steenbokhoorns, lampen, dienbladen en waterpijpen, textiel en kledingstukken. Hotz, de 'Tentoonstelling' en het RMV Een van de organisatoren van de tentoonstelling in Amsterdam was de directeur van het Rijksmuseum 8 voor Volkenkunde (RMV) te Leiden, Dr. L. Serrurier. Hij hielp bij het opzetten van verschillende buitenlandse paviljoens, waaronder dat van Iran. In die tijd was Hotz al bekend bij het museum vanwege zijn reizen en werk in Iran. In september 1882 bijvoorbeeld, verwierf Hotz een kleine collectie Perzische 9 voorwerpen voor het museum, bestaande uit wapenrustingen, wapens, pijpen en dienbladen. Het is daarom niet verwonderlijk dat Hotz al snel met het museum in onderhandeling was over de verkoop van voorwerpen die Hotz in Iran had verworven voor het Iraanse paviljoen. Hij bood het museum verschillende stukken tegen kostprijs aan. Uiteindelijk werd overeengekomen dat het museum een selectie aan stukken zou kopen voor een bedrag van NLG 1.170,30, wat in die tijd een aanzienlijke som was. In november 1883 werden derhalve 357 stukken van Perzische herkomst aan de museumcollectie toegevoegd onder serienummer 503 (zo is 503-282 een broek en 503-267 een herenjas). Tot deze collectie behoren de verschillende kledingstukken waar we verderop in deze publicatie op in zullen gaan.
The Persian section at the International, Colonial and General Exportation Exhibition, Amsterdam 1883 (photograph by Alexandre & Co.)
7
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
3 Mannenkleding 10
Er bestaan maar enkele kledingcollecties uit de Kadjaren-periode buiten Iran. De Hotz-collectie is vooral zo opmerkelijk omdat zij een groot aantal kledingstukken voor mannen bevat. Wat haar extra bijzonder maakt is dat er mannenkleding bijzit uit verschillende geledingen van de bevolking: van klerken, mullahs (islamitische religieuze leiders) en derwisjen (rondtrekkende religieuze bedelaars) tot kooplui en boeren. Laat-negentiende-eeuwse mannenkleding Rond 1883 begon mannenkleding te veranderen. Dit kwam voornamelijk door de groeiende westerse invloeden in die tijd. De Kadjaren-vorst Nasir al-Din Sjah (1848-1896) hield van westerse kleding. Zijn voorbeeld werd eerst gevolgd door zijn hofhouding en later door de lagere geledingen van de Iraanse samenleving. Grote delen van de Iraanse samenleving namen de westerse kledingstijl maar langzaam over; dit gold onder andere ook voor kooplui, boeren en de plattelandsbevolking. De kledingcollectie van Hotz weerspiegelt deze ontwikkeling en omvat zowel veel traditionele kledingstukken als kledingstukken in westerse stijl. Ze zijn als volgt gegroepeerd: 11
Broeken (zir-e djoemah en sjalvar)
Er bestonden twee soorten broeken. De eerste, het meer traditionele model, was een wijd model en werd meestal gemaakt van witte (b.v. 503-279) of blauwe katoen (b.v. 503-281). Ze werden zir-e djoemah of heel soms sjalvar genoemd. Het tweede soort was de Europese broek in militaire stijl die men meestal sjalvar noemde en die voornamelijk gedragen werd door mannen in een stedelijke omgeving, hogere posities bekleedden en door leden van de hofhouding. Ze werden gemaakt van witte, blauwe of rode stof en hadden vaak een passement (bies van sierband) langs de buitenkant van de broekspijpen. De wijdere traditionele broeken waren meer geschikt om op de grond te zitten, terwijl de strakkere 12 Europese broeken ontworpen waren om mee op stoelen te zitten. Het bezit van dergelijke meubelen en bijbehorende broeken bepaalde destijds iemands rijkdom, status en 'mate van modernisering'.
RMV 503-279
RMV 503-281
8
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Overhemden (pirahan) Men droeg ongesteven overhemden waarvan de opening zich of op de schouder of aan de voorkant van het kledingstuk bevond. Mannen uit de hogere en middenklassen droegen meestal overhemden gemaakt van witte katoen (b.v. 503-247; 503-249) en mannen uit lagere klassen droegen pirahans van blauwe katoen.
RMV 503-279
Vesten (djeliqa) Hoewel het dragen van een vest nu algemeen gebruik is in Iran, was het geen traditioneel Iraans kledingstuk. Het werd in de achttiende eeuw door de Europeanen geïntroduceerd. Aanvankelijk droegen alleen steedse mannen uit bijvoorbeeld Teheran, Isfahan of Boesjir een vest. Het vest (503-252) uit de Hotz-collectie is echter wel aangepast aan de traditionele Iraanse kledingvoorschriften. In plaats van een strak op maat gesneden kledingstuk is het wijd en gemaakt van rechthoekige stukken stof. De voorkant wordt dichtgemaakt door middel van een aantal lussen van koord en knopen ('brandebourgs'), in plaats van de westerse knopen en knoopsgaten.
RMV 503-252
9
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
De 'qaba' De qaba is een lang gewaad dat is gemaakt van een gekleurde of gedessineerde stof. Het soort materiaal hing af van de tijd van het jaar en de maatschappelijke positie van degene die hem droeg. 's Winters droeg men bijvoorbeeld een donkere, gevoerde qaba en in de zomer een qaba van een enkele laag katoen (vaak gedessineerd). De qaba was aan de voorkant altijd open en had een klein opstaand kraagje. Men sloeg één kant (meestal de linker) over de ander en maakte de twee panden dicht door middel van een touwtje of een knoop aan de rechternaad. De qaba heeft meestal aan beide kanten een zakopening (in plaats van een echte zak), waarmee men bij de zakken kon van het jasje dat eronder gedragen werd. De qaba werd door alle lagen van de bevolking gedragen. Vandaar dat de Hotz-collectie zoveel voorbeelden bevat. Er is een blauwe qaba voor een mullah (503-264 en 503-267), één voor een derwisj (503-258) en één voor een rijke koopman (503-261).
RMV 503-264
RMV 503-258
Jassen (kolidja) De kolidja is een lange getailleerde jas. Onder de oksels zit een opening om het bewegen makkelijker te maken. De Hotz-collectie bevat verschillende exemplaren van dit type kledingstuk (b.v. 503-258; 503-263; 503-264). Een soortgelijke jas was de sardari, die ook getailleerd was, maar met veel plooien in de rug van het kledingstuk (503-265).
RMV 503-265
10
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
De aba De aba is een ander soort bovenkleding. Hij is open aan de voorkant, mouwloos en heeft grote armsgaten. Hij werd door mannen van alle rangen en standen gedragen. Het soort materiaal (zijde, wol, kamelenhaar) dat werd gebruikt, en het gewicht varieerden afhankelijk van de tijd van het jaar (zwaarder 13 in de winter). Er zijn twee van deze aba's in de Hotz-collectie: één is gemaakt van kamelenhaar (503180) en één van zijde (503-179). Het is mogelijk dat een rijkere man de aba van zijde in de zomer heeft gedragen, terwijl die van kamelenhaar een exemplaar voor de winter was.
RMV 503-179
De sjerp (kamarband) De sjerp is een lang stuk stof dat om het middel werd gewikkeld en werd gedragen door geestelijken, kooplui, handelaren en bazaarhouders. Maar ook door klerken en de oudere of ouderwetse hooggeplaatste regeringsbeambten. Een sjerp was meestal een meter of vijf lang en net iets meer dan een meter breed. Evenals bij andere kledingstukken van de Kadjaren, gaf het gebruikte soort materiaal een indicatie van de positie van de drager. Zo kon een hooggeplaatst man of een rijke koopman een sjerp dragen van kirman, een brokaat in wol, of van een fijne geborduurde stof (b.v. 503-286), terwijl een lager geplaatst persoon er een kon dragen van bedrukte katoen.
RMV 503-179
11
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Riemen Een kenmerkend accessoire van een hoveling, militair of belangrijke bediende was de riem, die over het algemeen gemaakt was van gelakt zwart leer met een koperen gesp (meestal van Russische makelij). Prinsen en hovelingen vervingen de koperen gesp vaak door een gesp met edelstenen. Er zijn twee riemen in de Hotz-collectie. De eerste is gemaakt van een breed stuk leer met een grote metalen gesp (503-222). De tweede riem (503-222a) is fraaier afgewerkt en heeft een metalen gesp. Het leer is gedecoreerd met een stempelversiering in de vorm van een driehoek.
RMV 503-222a
Hoofddeksels Tijdens de Kadjaren-periode droeg men meerdere soorten hoofddeksels, zoals het kalotje (araqtjin), de tulband (mandil), het vilten mutsje (kolah namadi), en de zogenaamde Kadjaren-hoed (kolah Kadjari) die werd gedragen door de hogere echelons van de samenleving. De Hotz-collectie bevat helaas alleen voorbeelden van het kalotje en het vilten mutsje. Aan het einde van de negentiende eeuw droegen kooplui, mullahs, advocaten, schrijvers en de rijkere boeren het kalotje met een tulband. Arbeiders, boeren en nomaden droegen alleen een vilten mutsje. De vorm, kleur en het gebruikte materiaal gaven wederom de sociale status van de drager aan. Zo droeg een nomade meestal een ronde vilten muts in natuurlijk bruin, en een boer een witte (503-234). Af en toe droeg men een rode vilten muts (503-235). Er waren ook meerdere soorten stoffen kalotjes. Sommige werden in huis gedragen (sjab kolah; 503-195; 503-195a), andere konden zowel binnenshuis als buitenshuis gedragen worden en werden vaak versierd met fijn borduurwerk (503-238, 503-238a). Weer andere werden gedragen onder een tulband en waren wat platter, maar hadden een mooi versierde kroon (503-240). De tulband werd meestal zo gewikkeld dat de kronen van deze kalotjes zichtbaar waren.
RMV 503-234
RMV 503-238a
12
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Arabische kledij Naast de Iraanse kledij zoals hierboven beschreven, zijn er ook een aantal kledingstukken die ofwel uit Khoezestan in Zuidwest-Iran, waar veel Arabieren woonden (en nog steeds wonen), ofwel uit Bassora (het hedendaagse Basra) in Irak komen. Er zitten een wit herenoverhemd (503-247), een lange overjas van gestreepte katoen (503-269), een zijden hoofddoek met lange kruiselingse franjes (koefiya; 503-245), en een hoofdband (503-243) bij.
RMV 503-269
13
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
4. Vrouwenkleding De Hotz-collectie bevat ook een aantal kledingstukken voor vrouwen. De meeste hiervan zijn voor vrouwen die in de steden leefden. Maar er zijn ook wat kleren van vrouwen uit de regio Boesjir in Zuidwest-Iran. Kleding voor binnenshuis Aan het eind van de achttiende eeuw bestond de kleding van de meeste vrouwen in de steden uit een broek, een blouse en een lange klokkende jurk en in sommige gevallen de zogenaamde soklaarzen. Daarna werd de lange jurk langzaam vervangen door een jasje en een rok. Deze stijl van kleden was in zwang tot het begin van de twintigste eeuw. Broeken (zir-i djoemeh) In de eerste helft van de negentiende eeuw werden de broeken steeds wijder. De broeken van rijke vrouwen werden gemaakt van zware brokaat en fluweel. Het volume van de broeken werd bereikt door er een aantal over elkaar te dragen, soms zelfs wel tien tot twaalf stuks. Maar aan het eind van de negentiende eeuw waren de broeken van vrouwen in de stad slanke, strakke kledingstukken geworden. Nomadenvrouwen en vrouwen buiten de stad bleven echter wijdere broeken dragen (b.v. 503-275; 503278). Blouse De blouse, ofwel pirahan, is een van de weinige kledingstukken uit de garderobe van de vrouw die een lang leven was beschoren. Ze werden gemaakt van witte katoen voor vrouwen uit lagere standen en een transparante gaasachtige stof, effen of met witte stippen, soms blauw of roze voor de meer gefortuneerde vrouwen. Aan het eind van de negentiende eeuw waren pirahans kort en kwamen ze tot de taille of iets lager. In de Hotz-collectie zitten twee exemplaren, een van witte katoen (503-185) en de andere van paarse zijde (503-254).
RMV 503-254
14
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Jasjes Meestal droegen de vrouwen een enkel jasje met lange mouwen over hun blouse. Soms werd er een tweede jasje met kortere mouwen tot de ellebogen in een effen of contrasterend patroon overheen gedragen. Geen van deze kledingstukken was bedoeld om te worden dichtgemaakt. Het werd juist opengelaten zodat de blouse die eronder werd gedragen, goed zichtbaar was. Jasjes werden gemaakt van diverse soorten stof zoals brokaat, zijde, wol en katoen. Het soort materiaal hing af van de tijd van het jaar. In de winter droeg men jasjes van zwaardere wol en zijde en in de zomer van lichte zijde en katoen. Er zijn twee voorbeelden van deze jasjes in de collectie. Eén jasje is gemaakt van zijde en gevoerd met katoen (503-255), en het andere is van katoen (503-253). Het eerste jasje is een feestelijk jasje en waarschijnlijk bedoeld voor een vrouw van hogere stand, de tweede is een zomerjasje, waarschijnlijk voor een vrouw van lagere stand.
RMV 503-253
Lange jassen Terwijl de meeste vrouwen in de Kadjaren-periode korte jasjes droegen, hadden ze af en toe ook een langere versie ervan. Een daarvan heet een sardari. De sardari was een lange geklede jas in Europese stijl. Hij werd veel gedragen door mannen uit hogere rangen. Vrouwen van hooggeplaatste mannen en een enkele koopman droegen soms ook een zo'n jas, die eruit zag als een conventionele vrouwenjas, behalve dat hij onder de taille was geplooid. De Hotzcollectie bevat een vrouwen-sardari van paarse zijde, gevoerd met rode bedrukte katoen (503-274).
RMV 503-274
15
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Hoofddeksels In tegenstelling tot de rest van hun kledij, bleven de hoofddeksels van de vrouwen tijdens de Kadjarenperiode relatief bescheiden. Net als in eerdere perioden hadden de meeste vrouwen iets op hun hoofd, ook als ze binnenshuis waren. De basisvorm van een hoofddeksel (tjarqat), bestond uit een dunne of transparante driehoek van stof die gebruikt werd om de oren en het grootste gedeelte van het haar te bedekken. De uiteinden van de sluier werden onder de kin aan elkaar geknoopt en met een broche vastgezet. Er is een tjarqat in de Hotz-collectie (503-291). Hij is 113 cm bij 108 cm en gemaakt van katoen, versierd met een patroon van gestileerde bloemen.
RMV 503-291
Sieraden Het scala aan sieraden dat door vrouwen tijdens de Kadjaren-periode werd gedragen, was groot. Ze droegen mouwbanden, ceintuurs, armbanden, broches, kinsieraden, oorbellen, haarsieraden, kettingen en ringen. Een populair hoofddeksel was een kalotje met een aigrette (pluim), soms versierd met veren. De Hotz-collectie bevat maar enkele sieraden. Er zijn een aantal armbanden (503-324) en broches met camee (503-325; 503-326).
RMV 503-325
Make-up Vrouwen werden geacht veel make-up te gebruiken, waarbij de meeste aandacht naar de ogen uitging. Met een klein stokje werden lijnen langs de ogen getrokken. Zo leken de ogen groter en donkerder. Kool had ook een medicinale werking en hielp de gevolgen van zonnestralen tegen te gaan. In de Hotz verzameling zitten vier kleine zakjes kool (503-317), die Hotz omschrijft als hajj kohl. 16
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Stadse kleding voor buitenshuis Chadors Een van de meest traditionele kledingstukken die door Iraanse vrouwen gedragen wordt, is een omslagdoek die men tegenwoordig een chador noemt. Deze werd gebruikt om het gezicht en het lichaam te verhullen. Tot betrekkelijk kort geleden werd het gezicht ook wel bedekt met een aparte sluier. Dit gebruik is echter verdwenen. Tegenwoordig worden chadors meestal gemaakt van zwarte katoen of een synthetische stof, maar voorheen gebruikte men een groter scala aan kleuren. De chador uit de Hotzcollectie is gemaakt van een blauw gestreepte katoen met rode zijden biezen langs de kanten (503-290).
RMV 503-290
Sluiers Hoewel Iraanse vrouwen verschillende soorten sluiers droegen, bevat de Hotz-collectie geen enkel exemplaar. Er is echter een voorbeeld van de karakteristieke sluier van deze periode, de ruband (538933) in de collectie van het museum. Dit soort sluier werd waarschijnlijk vanaf de zeventiende eeuw 14 gedragen. Het is een rechthoekig stuk witte stof met een spleet of strook gaas voor de ogen. Hij werd aan de achterkant van het hoofd vastgeknoopt of vastgezet met een klem of een knoop. Deze ruband werd tot aan het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw gebruikt. Interessant genoeg heeft men in bepaalde regio's van Afghanistan en Pakistan de chador en ruband in één allesverhullend kledingstuk gecombineerd, de zogenaamde burqa' of chadri. Broek voor buitenshuis (tjaqtjoer) De chaqchur is een lange broek die in de negentiende en begin twintigste eeuw buitenshuis werd gedragen. Het was een zeer wijde broek die aan slippers met platte zolen was vastgenaaid. De Hotzcollectie bevat ook zo'n tjaqtjoer (503-277). Hij is gemaakt van paarse katoen. Evenals andere vormen van kleding voor buitenshuis verdween de tjaqtjoer rond 1930 uit het straatbeeld van de meeste steden.
RMV 503-277
17
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Kleding voor vrouwen uit de provincie De Hotz-collectie bevat ook kleding voor vrouwen uit de Boesjir-regio langs de Perzische Golf en voor vrouwen van Arabische afkomst. Broeken uit Boesjir Deze broeken werden zo gemaakt dat het een rok leek, maar ze hadden wel degelijk twee pijpen. Dergelijke 'rokken' werden vaak gemaakt uit vele meters stof die in de taille gerimpeld werden. Het exemplaar uit de Hotz-collectie (503-275) is gemaakt van katoen. Hij heeft een geblokt patroon van buteh (paisley- of kasjmiermotief). Dit soort broek/rok wordt in verscheidene regio's van Iran, vooral in MiddenIran rond Abiyaneh (zie kaart), nog steeds gedragen.
RMV 503-275
Buteh, detail van RMV 503-275
Een kledingstuk in Arabische stijl Bij de vrouwenkleding zit ook een sob of thaub, een bovenkleed dat meestal wordt geassocieerd met 15 vrouwen van Arabische afkomst. Het kledingstuk (503-251) is gemaakt van blauwe zijde naar traditioneel model met hele grote mouwen.
RMV 503-251
18
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
5. Schoeisel Onder de verschillende kledingstukken van de Hotz-collectie bevindt zich ook schoeisel. Dit schoeisel bestaat uit sokken, schoenen en sandalen voor zowel mannen als vrouwen. Tot betrekkelijk kort geleden was het in de hele islamitische wereld normaal om schoenen te dragen zonder achterkant of met de achterkant naar binnen gevouwen zodat ze thuis, bij vrienden of in de moskee makkelijk aan en uit konden worden gedaan. Iraanse sandalen hebben meestal puntige, omhoogkrullende neuzen waardoor ze een karakteristiek uiterlijk krijgen. Sokken (djoerab) De winters en de nachten kunnen in Iran heel koud zijn, vooral in de meer bergachtige gebieden. Het is daarom niet verwonderlijk dat sokken belangrijk zijn. Sommige regio's, vooral in het noorden en noordwesten, zijn nog steeds beroemd om hun handgebreide sokken. De Hotz-collectie bevat een paar korte sokken (503-176) die zijn gebreid van beige en witte katoen met een ingewikkeld bloemenpatroon.
RMV 503-176
Schoenen, sandalen en giveh De Hotz-collectie bevat drie soorten schoeisel: (a) schoenen, (b) sandalen (voor mannen en vrouwen), en 16 (c) giveh (voor mannen en vrouwen). (a) Schoenen: Er is een paar zwarte leren schoenen met rechtopstaande achterkanten (503-101b). Dit geeft aan dat ze nieuw en ongebruikt zijn. Ze zijn gemaakt van leer en afgaand op hun maat, 27,5 cm, waren ze gemaakt voor een man.
RMV 503-101b
19
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
(b) Sandalen/slippers: Er zijn verschillende soorten sandalen in de verzameling, zowel voor mannen (503-101a-b) als vrouwen (503-173). In beide gevallen is de achterkant open zodat ze makkelijk aan en 17 uit getrokken kunnen worden. Er zijn verschillende paren 'klassieke' Iraanse sandalen voor vrouwen met een smalle brug net achter de hiel (503-172; 503-173; 503-230). Dit soort slipper is ook te zien bij 18 een aantal miniaturen. Ze werden meestal gemaakt van chagrijnleer (leer gemaakt van paarden-, ponyen soms haaienhuid) (503-230) in verschillende kleuren, zoals groen (503-101a), zwart (503-173) of bruin (503-172). De binnenzolen van de vrouwenslippers waren dikwijls versierd met gaatjes in verschillende simpele patronen (503-172; 503-173). Er is ook een paar leren slippers dat volgens de beschrijving van Hotz werd gedragen door vrouwen van Arabische of Turkse afkomst (503-171). Deze slippers wijken in vorm en uiterlijk af van de 'Iraanse' slippers. De bovenkant loopt veel verder door en zou bijna de hele voet bedekt hebben.
RMV 503-101a
RMV 503-173 19
(c) Giveh/Maleki : Giveh is een soort schoen met een zool van stof en een katoenen bovenkant. De zolen (siveh) zijn gemaakt van repen stof die op elkaar zijn gehamerd om zodoende een sterke zool te vormen. Ze zijn meestal blauw (503-166a) maar hebben soms ook meerdere kleuren. (503-165). De bovenkanten werden traditioneel geweven met een naald en een dikke katoenen draad. De achterkant werd versterkt met een driehoekige reep leer, die meestal was versierd met steken in witte katoen (503-165; 503-166ab; 503-167).
RMV 503-166a
20
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Bibliografie Bier, C. (ed), 1987. Woven from the Soul, Spun from the Heart, Washington DC. Bishop, I.L., 1891. Journeys in Persia and Kurdistan, 2 delen, Londen. Bosworth, E. en Hillenbrand, C., 1983. Qajar Iran: Political, Social and Cultural Change 1800-1925, Edinburg. Curzon, G.N., 1892. Persia and the Persian Question, 2 delen, Londen. Diba, L. (ed), 1999. Royal Persian Paintings: The Qajar Epoch 1785-1925, Brooklyn. Engelberts, T.H.E., 1995. Een Pers uit een vreemd land, 's-Gravenhage (Engelse ed. 2000, Den Haag). Ferydoun Barjesteh van Waalwijk van Doorn, L.A., en Vogelsang-Eastwood, G.M., 1999. Sevruguin's Iran: Late Nineteenth Century Photographs of Iran from the National Museum of Ethnology in Leiden, The Netherlands, Teheran/Rotterdam. Floor, W., 1983. "Hotz versus Muhammad Shafi: A case study in commercial litigation in Qajar Iran, 18881895", International Journal of Middle East Studies, 15:185-210. Hotz, A., 1904. Perzië met betrekking tot Nederland, herdruk van de Dee Economist, sep.-okt. 1904. Keddie, N.R., 1999. Qajar Iran and the Rise of Reza Khan 1796-1925, Costa Mesa (California). Vogelsang-Eastwood, G.M., 2002. An Introduction to Qajar Era Dress, Rotterdam. Vuurman, C. en Martens, T., 1995. Perzië en Hotz, Leiden. Wills, C.J., 1883. In the Land of the Lion and Sun or Modern Persia, Londen. Witkam, J.J, "Albert Hotz and his photographs of Iran: an introduction to the Leiden collection”, in: (ed) K. Eslami, Iran and Iranian Studies: Essays in Honor of Iraj Afshar, Princeton, 1998:276-287. Wulff, H.E., 1966. The Traditional Crafts of Persia, Cambridge (Massachusetts).
21
KADJAREN-KLEDIJ UIT IRAN IN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE
© GILLIAN VOGELSANG-EASTWOOD Digitale publicatie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde
Noten 1. Voor meer informatie over de Kadjaren-periode, zie Bosworth en Hillenbrand (eds) 1983; Diba (ed) 1999, en Lombard 2000. 2. Engelberts 1995:17: Vuurman en Martens 1995:24. 3. Curzon 1892, II:225, 242, 573. Zie ook Floor 1983. 4. De ontwikkeling van het rivierenstelsel van de Karun in het hedendaagse zuidwesten van Iran was een belangrijk voor het openen van ’s lands deuren voor de internationale handel. 5. Curzon 1897 II:225, 520. 6. Engelbert 1995:47. Het kan zijn dat Hotz ook interesse had in de verkoop van Iraanse opium aan Indonesië (Witkam 1998:277). 7. Het museum heet nu het ‘Wereldmuseum’. 8. De volgende omschrijving is gebaseerd op een briefwisseling tussen het museum en Hotz. Deze brieven worden in de archieven van het RMV te Leiden bewaard. 9. Deze zijn geregistreerd onder nummer 322. Hotz verzamelde ook voorwerpen voor andere musea. In een brief refereert hij aan twee kleine stenen beelden, waarschijnlijk uit Bagdad, waarvan hij dacht dat ze misschien interessant zouden zijn voor het ‘Museum van Oudheden te Leyden’ (nu het Rijksmuseum van Oudheden, brief: 17 augustus 1883). 10. De belangrijkste collecties in Iran bevinden zich in het Goelistan-Paleis, Teheran; bij de ‘Iranian Cultural Heritage Organisation’, Teheran, en in het ‘Decorative Arts Museum’, Isfahan. De belangrijkste collecties buiten Iran bevinden zich in het ‘Victoria and Albert Museum’, Londen en het ‘Royal Scottish Museum’, Edinburg. 11. Vandaag de dag wordt de term sjalvar gebruikt voor de meeste broeken. 12. Wills 1883:318. 13. De 'aba' als algemene dracht voor mannen verdween ten gevolge van de ‘uniforme kledingstandaard’ van Reza Shah (1936), hoewel het voor mullahs een belangrijk kledingstuk blijft. Hij wordt ook gedragen door Arabische vrouwen uit het zuidwesten van Iran. Nog steeds wordt de 'aba' dagelijks gedragen door mannen en vrouwen in de Arabisch-sprekende wereld. 14. Scarce 1975:7. 15. Deze kledingstukken worden nog steeds gedragen in delen van Saoedi-Arabië en de oostelijke golfstaten, met name in Oman. 16. Het schoeisel van mannen is ongeveer 28-30 cm lang en dat van vrouwen 20-24 cm lang. 17. Deze behoren strikt genomen tot het muiltjestype, een soort dat makkelijk te vinden is in Europa, het Middellandse-Zeegebied en het Nabije Oosten. 18. Bier 1987:262-3, no. 66. 19. De Koerdische term voor dit type schoeisel is kelesj.
22