Kaartspel - Jeu de cartes Dit kaartspel hoort bij de cursus Deuxième étape, Frans voor beginners van Véronique Caplain. De spelregels staan op pagina 10 van het oefenboek van deze cursus.
Unité 1 Facile : Vous avez les yeux et les cheveux de quelle couleur ? Difficile : Je bent getuige van een diefstal. Beschrijf de dief: lang, slank, kleine bruine ogen, een snor, zwarte kleding.
Facile : Vous faites quelle pointure ? Difficile : Je bent in een warenhuis en ziet een leuk vestje. Vraag een verkoopster of ze dat vestje in jouw maat heeft.
Facile : Dans quels magasins achetez-vous vos vêtements ? Difficile : Vraag aan twee medecursisten met welke stof en in welke kleur ze zich (meestal) kleden.
Facile : Vous faites un compliment à un ami sur ces nouvelles chaussures. Difficile : Je bent in een kledingzaak en hebt een overhemd uitgezocht. Vraag de verkoper met welke das je het overhemd kunt dragen.
Facile : Citez trois stéréotypes sur les Français. Difficile : Vertel hoe (naar jouw mening) de Nederlanders zijn.
Facile : Les Néerlandais sont très directs. Êtesvous d’accord ? Difficile : Je vriendin meent dat alleen merkkleding leuk kan zijn. Zeg haar dat je het daar niet mee eens bent en dat je ook leuke kleren in goedkope winkels kunt vinden.
1 3 5
Facile : De quoi avez-vous peur ? Difficile : Zeg tegen je collega’s dat je heel blij bent omdat je binnenkort stage gaat lopen in Frankrijk.
7
2 4
duur = cher
6
Facile : Vous êtes en colère car votre fils rentre à 3 heures du matin. Que dites-vous ? Difficile : Je zou een weekend weggaan met een vriend, maar hij belt af. Je bent teleurgesteld. Reageer en zeg dat het jammer is.
8
Facile : Vous avez gagné 1000 € au loto. Exprimez votre surprise. Difficile : Je bent eindelijk klaar met je werk en je kunt nu uitrusten. Wat zeg je tegen je collega’s?
9
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 2 Facile : Citez sept noms de profession. Difficile : Geef een korte omschrijving van wat een banketbakker doet.
10 Facile : Où travaillez-vous ? Difficile : Vertel in welke regio’s van Nederland veel mensen werken.
12
Facile : Quelle est votre profession ? Difficile : Vertel aan Fransen wat de vereisten zijn voor jouw baan (diploma’s, eigenschappen…).
11
Facile : Quelles sont vos principales compétences ? Difficile : Leg uit waarom Nederlanders goede handelaren zijn.
13
Facile : Citez trois diplômes français. Difficile : Vraag aan een medecursist hoeveel jaar hij/zij voor zijn/haar beroep heeft gestudeerd.
Facile : À quel âge avez-vous commencé à travailler ? Difficile : Vertel over je eerste baan, wanneer je bent begonnen en hoelang je deze baan hebt gehad.
Facile : Qu’est-ce que vous aimez dans votre travail ? Difficile : Vertel dat je werk wel interessant is, maar dat het niet genoeg betaald wordt en dat je te veel extra uren moet werken.
Facile : Pourquoi travaillez-vous ? Difficile : Vraag aan een medecursist of hij/ zij met plezier naar zijn/haar werk gaat en wat het werk voor hem/haar betekent.
14 16
15 17
Facile : Expliquez comment allumer ou éteindre votre portable. Difficile : Iemand wil je cd-speler gebruiken. Leg uit hoe dat moet. lecteur de CD (m) = cd-speler
u i t g e v e r ij coutinho
c
18 Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 3 Facile : Quels sont vos passions dans la vie ? Difficile : Vertel welke balsporten Nederlanders doen.
19
Facile : Jouez-vous d’un instrument de musique ? Difficile : Vraag aan twee medecursisten of ze een muziekinstrument speelden toen ze kind waren.
20
Facile : Que dites-vous quand vous sentez des roses ? Difficile : Je bent op bezoek bij Fransen. Je gastvrouw heeft een taart gebakken. Zeg dat de taart er geweldig uitziet en erg lekker ruikt.
Facile : À quoi sert un tire-bouchon ? Difficile : Je geeft iemand een designobject cadeau. Vertel dat dit object deel is van de collectie van de MoMa.
Facile : Classique ou design ? Demandez à un participant quel style il/elle préfère. Difficile : Je buurvrouw weet niet waar ze leuke cadeaus kan kopen. Vertel haar in welke boetiek jij cadeaus koopt en leg uit waar die precies is.
Facil : Citez cinq noms d’animaux. Difficile : Vertel dat konijnen in Nederland huisdieren* zijn en dat Nederlanders (gewoonlijk) geen konijn eten.
Facile : Quand vous étiez enfant, aviez-vous un animal ? Difficile : Vertel over je vakantie toen je jong was (waar je naartoe ging en wat je deed).
Facile : De quel club faites-vous partie ? Difficile : Vraag aan een medecursist of hij/ zij aan sport doet en of hij/zij is ingeschreven bij een sportclub of vereniging.
21 23 25
22
animal de compagnie (m) = huisdier
24 26
Facile : Qu’est-ce qui est important pour rester en forme ? Difficile : Wat moet je doen om gezond te blijven? Geef advies.
27
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 4 Facile : Vous souvenez-vous de votre premier(ière) ami(e) d’école ? Comment s’appelait-il/elle ? Difficile : Vertel hoe je je eerste vriendje/ vriendinnetje* hebt ontmoet. petit ami/petite amie = vriendje/vriendinnetje
Facile : Qu’offrez-vous pour la naissance d’un enfant ? Difficile : Je hebt een geboortekaartje ontvangen van een kennis. Bedank hem voor het kaartje en feliciteer hem met de geboorte van zijn zoon.
Facile : Qu’écrivez-vous à une personne qui est en deuil ? Difficile : Leg uit dat mensen in Nederland vaak worden gecremeerd.
Facile : Êtes-vous marié ou pacsé ? À quelle date a eu lieu la cérémonie ? Difficile : Nodig je medecursisten uit voor de bruiloft van je dochter.
Facile : Que dites-vous à une personne qui va se marier ? Difficile : Leg uit dat je in Nederland (meestal) moet betalen om te trouwen, dat de zaterdag heel duur is en dat daarom niet veel mensen op zaterdag trouwen.
Facile : Vous voulez aller au restaurant avec votre partenaire. Vos amis français préfèrent rester à la maison. Vous insistez. Difficile : Je collega’s dringen bij je aan om mee te gaan lunchen. Zeg dat je vandaag liever op kantoor blijft.
Facile : Vous mettez en garde un homme qui traverse la rue sans regarder. Difficile : Je hebt een afspraak met een medecursist na de les. Brengt hem/haar de afspraak in herinnering.
Facile : Que vous reprochaient vos parents quand vous étiez jeune ? Difficile : Je ziet een kind dat zijn broertje slaat. Wat zeg je tegen dat kind?
28 30 32 34
29 31 33 35
Facile : Votre collègue cherche un dossier. Il vous regarde, mais vous n’avez pas son dossier. Que dites-vous ? Difficile : Je kunt je pen niet vinden. Vraag twee medecursisten of zij die misschien hebben gepakt.
36
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 5 Facile : Dans quel type de logement habitezvous ? Difficile : Je vertelt aan Fransen over de verschillende soorten woningen in je stad.
Facile : Combien de pièces a votre logement ? Difficile : Vraag aan een makelaar inlichtingen over een villa aan zee die je in de vakantie wilt huren (nabijheid zee/winkels, aantal kamers, tuin, garage…).
Facile : Quels meubles peut-on trouver dans une chambre ? Difficile : Beschrijf de meubels en de apparaten in het klaslokaal.
Facile : Comment serait votre logement idéal ? Difficile : Beschrijf wat volgens jou het ideale huis in Nederland zou zijn.
Facile : Conseillez à une amie de peindre sa cuisine en jaune. Difficile : Een Franse vriend wil zijn vakantiehuis verhuren. Hoe moet hij het inrichten naar de wens van Nederlandse huurders? Geef advies.
Facile : Le stylo de votre voisin écrit mal. Vous demandez à votre voisin s’il ne veut pas utiliser votre stylo. Difficile : Je ziet iemand in de trein die moeite heeft om zijn tas te dragen. Bied je hulp aan.
Facile : Vous n’avez plus de papier. Vous demandez à votre voisin de vous donner une feuille de papier. Difficile : Het regent en je moet naar een belangrijke afspraak. Vraag je collega of je de (bedrijfs)auto mag gebruiken.
Facile : Quelles sont vos fleurs préférées ? Difficile : Vertel dat Nederland bekend is om zijn bloembollen en geef voorbeelden van typisch Nederlandse bloemen.
37 39 41 43
38 40 42 44
Facile : Avez-vous un jardin ? Si oui, comment est-il ? Difficile : Geef advies over het planten van bloembollen: op een zonnige plek maar niet te dicht bij een boom, en vooral veel water geven.
45
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 6 Facile : Vous écrivez une lettre à un ami. Comment commencez-vous ? Difficile : Je beantwoordt een brief van een vriend. Wat schrijf je om hem voor zijn brief te bedanken?
Facile : Citez un mot qui peut remplacer le mot problème. Difficile : Je buurvrouw moet haar vader naar de huisarts brengen maar ze wil haar kinderen niet alleen laten. Bied aan om op te passen.
Facile : Que dites-vous à votre partenaire pour le rassurer ? Difficile : Je vrouw is ziek. Ze maakt zich zorgen omdat ze nog een collega moet bellen. Stel haar gerust en zeg dat jij hem gaat bellen.
Facile : Où allez-vous pour faire une prise de sang ? Difficile : Leg uit dat je in Nederland naar het ziekenhuis moet om een specialist te consulteren.
Facile : Avez-vous souvent mal à la tête ? Difficile : Je collega heeft vaak pijn in zijn rug. Adviseer hem naar de huisarts te gaan.
Facile : Quel médicament prenez-vous quand vous avez de la fièvre ? Difficile : Een kennis is erg verkouden. Raad hem aan een grog te nemen met cognac, melk en suiker en daarna naar bed te gaan.
46 48 50
Facile : Que dites-vous à un médecin français pour le payer ? Difficile : Leg uit dat je in Nederland de huisarts niet betaalt na het consult (zoals in Frankrijk). consultation (v) = consult
52
47 49 51
Facile : Quand vous irez en France, quelle région visiterez-vous ? Difficile : Je gaat dit weekend naar Parijs. Vertel welke monumenten of bezienswaardigheden je gaat bezoeken.
53
Facile : Quel est votre signe astrologique ? Difficile : Vertel een vriend dat Vissen in de komende maand veel geld zullen verdienen.
54
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 7 Facile : Où aimeriez-vous partir en week-end ? Difficile : Zeg dat je voor het weekend naar de Alpen gaat en vertel wat voor activiteiten je daar gaat ondernemen.
Facile : Êtes-vous déjà allé(e) en chambres d’hôtes ? Où ? Difficile : Reserveer twee chambres d’hôtes voor vier personen die niet roken.
Facile : Demandez à un propriétaire de chambres d’hôtes si vous pouvez emmener votre chien. Difficile : Win inlichtingen in over chambres d’hôtes en vraag of de kamers een internetaansluiting en grote bedden hebben.
Facile : Préféreriez-vous vivre à la campagne ou en ville ? Expliquez pourquoi. Difficile : Vertel wat de verschillen zijn tussen de verschillende streken in jouw land (bevolking, landschap, klimaat…).
Facile : Proposez à quelqu’un d’entrer et de s’asseoir. Difficile : Je leent je auto uit aan een neefje. Leg hem uit hoe hij alles moet afstellen voordat hij wegrijdt (stoel, achteruitkijkspiegel, gordel).
Facile : Il y a un bouchon sur la route. Appelez votre ami, excusez-vous et expliquez pourquoi vous arriverez tard. Difficile : Je bent eindelijk aangekomen bij je vrienden na een zware, lange reis. Vertel ze hoe het onderweg was.
Facile : Pourquoi est-ce difficile de conduire en ville ? Difficile : Een vriend komt je afhalen van de Franse cursus. Leg hem uit hoe hij daar met de auto kan komen.
Facile : Demandez un plan à l’office du tourisme. Difficile : Je bent bij het VVV. Vraag of ze een audiogids hebben, en, zo ja, in welke talen.
55 57 59 61
56 58 60 62
Facile : Demandez à un garagiste de vous donner du carburant. Difficile : Vraag in een garage om uw auto te controleren (olie, water) en de bandenspanning te meten.
63
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 8 Facile : Vous voulez acheter un sac, vous demandez à un vendeur où se trouve le rayon. Difficile : Leg uit waar je sieraden kunt kopen in de Bijenkorf.
Facile : Comment dites-vous que quelque chose n’est pas très cher ? Difficile : Leg uit dat Nederlanders graag iets kopen wanneer het in de aanbieding of opruiming is.
Facile : Vous commandez des pizzas (à emporter) pour 12 personnes à la pizzeria. Difficile : Vraag advies over Provençaalse gerechten en bestel vervolgens verschillende producten voor 10 personen.
Facile : Prenez-vous du sucre dans votre café/ thé ? Difficile : Vertel dat men in Nederland veel koffie drinkt maar dat de koffie niet zo sterk is als in Italië of Frankrijk.
Facile : Proposez à vos voisins du thé ou du café. Difficile : Vertel dat men vroeger in Nederland elke dag vlees at en dat veel mensen nu minder vlees eten; maar een paar keer per week.
Facile : Quel est le dessert que vous préférez ? Difficile : Vertel je vrienden dat je een lekker toetje gaat maken met ijs, warme chocoladesaus en fruit.
Facile : Votre amie part. Vous êtes un peu déçue et vous le lui dites. Difficile : Je gaat morgenvroeg naar Parijs. Vertel dat aan je medecursisten en leg uit dat je om die reden eerder moet vertrekken.
Facile : Proposez à votre voisin un peu plus de café. Difficile : Je gastvrouw wil absoluut dat je meer wijn drinkt. Zeg haar dat je genoeg wijn hebt gedronken.
64 66 68 70
65 67 69 71
Facile : Où mangez-vous le dimanche soir ? Difficile : Leg uit dat Nederlanders gewoonlijk op zondag met hun gezin eten en vertel wat ze dan eten.
72
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 9 Facile : Racontez un fait divers qui s’est passé dans votre ville. Difficile : Vertel dat overstroming van de grote rivieren het grootste risico is in Nederland en Vlaanderen.
73
Facile : Préférez-vous vivre dans une petite ou grande ville ? Expliquez pourquoi. Difficile : Leg uit dat Nederland geen grote stad heeft als Parijs, maar wel een rij steden naast elkaar die de Randstad heet.
74
conurbation (v) = rij steden naast elkaar
Facile : Avez-vous parfois des problèmes avec vos voisins ? Donnez-en un exemple. Difficile : Je buren mijden je als ze je op straat zien. Je denkt dat er iets is, maar je weet niet wat. Vraag hun wat er aan de hand is.
Facile : Citez trois problèmes d’une grande ville. Difficile : Een van de meest voorkomende problemen in een grote stad is het drukke verkeer. Geef een aantal oplossingen aan die naar jouw mening dit probleem kunnen verminderen.
Facile : La liaison Internet ne marche plus. Vous vous plaignez auprès de votre voisine française. Difficile : Je buurjongens spelen voetbal op straat. Ze gooien de bal in je tuin en de bloemen gaan kapot. Het is de tweede keer deze week. Wat zeg je?
Facile : Réagissez de façon fataliste à une proposition. Difficile : Leg uit wat je in Nederland doet als er een probleem is: je praat veel en zoekt een compromis. Je noemt dat ‘poldermodel’.
Facile : Votre voisine propose d’organiser une voisinade (straatfeest). Que dites-vous ? Difficile : Je buurvrouw heeft twee neven die al jaren niet met elkaar praten. Ze wil hen uitnodigen voor een etentje. Jij vindt het een slecht idee. Wat zeg je?
Facile : Faites-vous partie d’un comité de quartier ? Difficile : Leg uit: in Nederland kiezen de inwoners wel de wethouders, maar niet de burgemeester.
75 77 79
76 78 80
Facile : À votre avis, quelle est la ville la plus verte de votre pays ? Difficile : Vertel welke steden in jouw land de schoonste en de veiligste zijn en waar de minste files zijn.
81
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Unité 10 Facile : Quels sont les pays d’Europe où l’on parle français ? Difficile : Vertel dat er vroeger veel mensen in Amsterdam waren die Frans spraken en die uit Frankrijk kwamen (huguenots).
Facile : De combien est la population des Pays-Bas ? Difficile : Presenteer je land aan Franstalige collega’s: oppervlakte, bevolking, klimaat, taal, grote steden…
Facile : Êtes-vous déjà allé en Afrique ? Dans quel(s) pays ? Difficile : Je Franse collega’s willen een wandeltocht van een paar dagen maken in Nederland. Geef hun tips (bezienswaardigheden, hotels, restaurants…).
Facile : Votre voisin veut interrompre le professeur qui explique quelque chose. Que lui dites-vous ? Difficile : Je bent bij mensen die aan één stuk door praten. Probeer ze te onderbreken en aan het woord te komen.
Facile : Quels vêtements emportez-vous pour faire une randonnée en Corse ? Difficile : Je gaat naar de huisarts voor medicijnen voor een reis naar Afrika. Wat vraag je?
Facile : Vérifiez que votre voisin a son dictionnaire avec lui. Difficile : Je medecursist kan zijn woordenboek niet vinden. Vraag of hij zeker weet dat hij het in zijn tas heeft meegenomen.
Facile : Quels papiers officiels doit avoir un Français pour visiter votre pays ? Difficile : Je gaat op zakenreis met een Franse collega. Bij het inchecken is je koffer te zwaar. Leg dat uit aan je collega en vraag hem of hij nog ruimte heeft in zijn koffer.
Facile : Vous êtes en taxi, il y a des bouchons et vous avez peur d’arriver en retard. Que dites-vous ? Difficile : Reserveer per telefoon een taxi om je morgenochtend rond 6 uur naar de vliegveld van Roissy te brengen. Geef je naam, adres en telefoonnummer op.
82 84 86 88
83 85 87 89
Facile : Quel est votre plus beau souvenir de vacances ? Difficile : Vertel over een reis die je in je jeugd hebt gemaakt en die grote indruk heeft gemaakt op jou als kind.
90
u i t g e v e r ij coutinho
c
Deuxième étape, Jeu de cartes
Parcours Affaires 1 Facile : Dans quels secteurs ou branches travaillent une infirmière et un chef de rayon ? Difficile : Leg uit dat ING een Nederlands bedrijf is met 95.000 werknemers en een omzet heeft van € 55,8 miljard.
Facile : Citez deux noms de vêtements de travail. Difficile : Geef kledingadvies aan iemand die solliciteert bij een bank in Frankrijk.
Facile : Épelez votre nom au téléphone. Utilisez l’alphabet français. Difficile : Je bent aan de telefoon. Vraag om doorverbonden te worden met de manager Personeelszaken.
Facile : Qu’est-ce qu’un CDI ? Difficile : Vertel je collega hoeveel wettelijke vakantiedagen Nederlanders hebben en hoeveel vrije dagen.
1 3
2 4
Parcours Affaires 2 Facile : C’est votre anniversaire et vous invitez deux autres participants à boire un verre. Difficile : Je werkt op een school als pr-medewerker. Nodig mensen via Twitter uit voor de presentatie van een nieuwe opleiding aanstaande zaterdag om 15.00 uur.
Facile : Citez trois évènements d’entreprise. Difficile : Leg uit dat Nederlandse bedrijven vaak uitstapjes organiseren voor hun personeel en geef er een paar voorbeelden van.
Facile : Quelles sont les dimensions de votre portable ? Difficile : Vertel een klant de eigenschappen van de laatste tablet (afmetingen, kleur, prijs) en leg uit dat je er nog maar twee in voorraad hebt.
Facile : Que dites-vous quand vous acceptez une invitation ? Difficile : Je bent uitgenodigd bij de introductie van een nieuw apparaat. Je kunt niet aanwezig zijn maar je wilt graag informatie over dat apparaat. Reageer op de uitnodiging.
5
tablet= tablette (v)
u i t g e v e r ij coutinho
c
7
uitstapje = excursion (v)
6 8
Deuxième étape, Jeu de cartes
Parcours Affaires 3 Facile : Vous êtes seul(e) au bureau. Que répondez-vous à une personne qui veut parler à votre chef ? Difficile : Je wilt de inkoopmanager uitnodigen voor een vergadering met de salesmanagers. Bel zijn assistente en vraag of hij op donderdagmiddag tijd heeft.
Facile : Participez-vous souvent à des réunions ? Si oui, à quel type de réunions ? Difficile : Leg aan je collega’s uit dat er twee punten op de agenda van de volgende vergadering staan: het inrichten van de nieuwe vergaderzaal en het vakantierooster.
Facile : Citez trois noms de meubles que l’on trouve sur un stand. Difficile : Leg uit dat de stad Brussel elk jaar een bouwbeurs organiseert die Batibouw heet.
Facile : Vous laissez un message à votre collègue pour dire que vous serez cet aprèsmidi une demi-heure en retard. Difficile : Je belt een bedrijf omdat je graag een afspraak wilt maken met de salesmanager. Laat een bericht achter op de voicemail.
9
11
10 12
Parcours Affaires 4 Facile : Vous voulez reporter votre rendezvous chez le dentiste d’une semaine. Que dites-vous ? Difficile : Je belt een klant en laat een bericht achter op de voicemail: Je moet jullie afspraak afzeggen en zult later terugbellen om een nieuwe afspraak te maken.
Facile : Citez trois prestations d’un hôtel d’affaires. Difficile : Je gaat volgende week met twee collega’s naar een beurs in Lille. Reserveer drie kamers in een hotel voor twee nachten en vraag of het hotel een fax heeft en een kopieerservice.
Facile : Accueillez des visiteurs et proposezleur de s’asseoir. Difficile : Je ontvangt bezoekers uit Frankrijk. Vraag ze of ze een goede reis hebben gehad en bied ze iets te drinken aan.
Facile : Dans quel endroit met-on les produits finis avant leur livraison ? Difficile : Je werkt in een bedrijf dat appelmoes in blik fabriceert. Vertel aan bezoekers de verschillende stappen van de productie.
13 15
u i t g e v e r ij coutinho
c
14 16
Deuxième étape, Jeu de cartes
Parcours Affaires 5 Facile : Préféreriez-vous travailler dans un bureau paysager ou individuel ? Dites pourquoi ? Difficile : Leg uit dat veel Nederlanders in kantoortuinen werken en dat ze vooral over het geluid en het gebrek aan privacy klagen.
Facile : Décrivez votre table de travail. Difficile : Bestel per telefoon een grote tafel, 12 stoelen en een whiteboard voor de nieuwe vergaderzaal.
Facile : Proposez à un client de prendre un message. Difficile : Je bent aan de telefoon met een klant die een bericht voor de salesmanager wil doorgeven. Vraag om het klantnummer en zeg dat je het bericht onmiddellijk aan de salesmanager zult doorgeven.
Facile : Citez trois problèmes à la livraison. Difficile : Je werkt bij de aftersalesafdeling. Je bent aan de telefoon met een ontevreden klant. Toon begrip en zeg dat je het nodige zult doen om zijn bestelling morgenochtend te leveren.
17 19
u i t g e v e r ij coutinho
c
18 20
Deuxième étape, Jeu de cartes