JZ-Journaal Prinsjesdag Special 2010
Ook in het jaar 2011 zijn de financieel-economische gevolgen van de kredietcrisis nog voelbaar. Demissionair minister van Financiën De Jager kwalificeert 2011 als een overgangsjaar. In een notendop: stimuleringsmaatregelen voor de economie maken plaats voor het gezond maken van de overheidsfinanciën. Dit alles tegen de achtergrond van een politieke wisseling van de wacht, waardoor controversiële ingrepen uitblijven. Soberheid is troef. Deze PrinsjesdagSpecial behandelt de Miljoenennota 2011 en het Belastingplan 2011. In dit voorwoord schets ik alleen de hoofdlijnen. De auteurs van de Special maken jullie wegwijs in de details. Enkele belangrijke maatregelen uit de Miljoenennota 2011 zijn de korting op de ambtenarensalarissen, de verlaging van de kinderopvangtoeslag en de verhoging van het kindgebonden budget. Over all neemt het budget voor kinderopvang af. SWZ benadrukt in haar begrotingsvoorstellen nogmaals de noodzaak van verhoging van de arbeidsparticipatie, AOW- en pensioenleeftijd. Zelfs de AOW-uitkering moet eraan geloven: onder meer wordt een forse verlaging van de AOW-partnertoeslag voorgesteld. Het Belastingplan 2011 bevat onder meer maatregelen ter bevordering van (innovatief) ondernemerschap en stimulering van de woningmarkt. Dit laatste onderwerp krijgt terecht veel aandacht van het kabinet. Daarnaast wijzigen belastingpercentages en heffingskortingen, bijvoorbeeld ter compensatie van de verhoging van de zorgpremie. Bij de lijfrente zien we de terugkeer van een oude bekende, de saldomethode. Verder vinden in box 3 vereenvoudigingen plaats en krijgt het partnerbegrip in de Inkomstenbelasting een nieuwe definitie. Moeizame tijden en nieuwe ontwikkelingen vragen om passende maatregelen. Niet alleen een uitdaging voor het demissionaire kabinet dat grijpt naar instrumenten als stimulering en compensatie. Ook de adviseur en de verzekeraar behoren - met een scherp oog voor de behoeften en wensen van hun klant - de nieuwe ontwikkelingen op de voet te volgen. Deze PrinsjesdagSpecial kan jullie daarbij helpen.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
1/20
Miljoenennota Economische ontwikkelingen De Miljoenennota 2011 benadrukt dat ondanks een pril herstel van de economie de gevolgen van de crisis nog lang merkbaar zullen zijn. De ontwikkeling van de koopkracht zal nog een aantal jaren achterblijven. Na het daadkrachtige overheidsingrijpen staat de overheid nu voor de opgave om de overheidsfinanciën weer gezond te maken. De overheidsschuld loopt in 2011 op tot 66% van het bruto binnenlands product (406 miljard). Het tekort komt naar verwachting in 2011 uit op – 4,0 procent (24,3 miljard), een forse daling ten opzichte van het tekort van – 5,8 procent in 2010. Koopkrachtbeeld Het jaar 2011 is een overgangsjaar waarbij de gevolgen van de crisis nog goed zichtbaar zijn in de koopkracht. De gemiddelde koopkrachtstijging wordt licht negatief geraamd, onder meer omdat de contractloonstijging nauwelijks boven de inflatie uitkomt en de aanvullende pensioenen niet of nauwelijks worden geïndexeerd. Het kabinet zet daarom in op een evenwichtig inkomensbeeld door onder meer het tarief van de eerste schijf in de inkomstenbelasting fors te verlagen en de ouderenkorting licht te verhogen. Om participatie te stimuleren wordt ook de arbeidskorting verhoogd: werken wordt daarmee lonender. Volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ziet het koopkrachtbeeld er in 2011 als volgt uit, waarbij een modaal inkomen ongeveer € 33.000 bedraagt. Als mensen werkloos worden, bonussen kwijtraken of hun vermogen zien dalen door bijvoorbeeld dalende huizenprijzen, kan de koopkrachtdaling in de praktijk groter zijn dan deze percentages. Koopkrachtmutatie 2011 (in procenten) Actieven Alleenverdiener met kinderen • modaal
-/- 1,25
• 2x modaal
-/- 1,25
Tweeverdieners • modaal + ½ x modaal met kinderen
-/- 1,0
• 2x modaal + ½ x modaal met kinderen
-/- 1,0
• modaal + modaal zonder kinderen
-/- 0,75
• 2x modaal + modaal zonder kinderen
-/- 1,0
Alleenstaande • minimumloon
-/- 0,5
• modaal
-/- 0,75
• 2x modaal
-/- 1,0
Alleenstaande ouder • Minimumloon
-/- 0,25
• Modaal
-/- 1,0
Inactieven Sociale minima • paar met kinderen
-/- 0,5
• alleenstaande
-/- 0,25
• alleenstaande ouder
-/- 0,5
AOW (alleenstaand) • (alleen) AOW
-/- 0,25
• AOW + € 10.000
-/- 0,5
AOW (paar) • (alleen) AOW
-/- 0,25
• AOW + € 10.000
-/- 0,25
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
2/20
Fiscaal Belastingplan 2011 Elk jaar wordt op Prinsjesdag, gelijktijdig met de rijksbegroting en de Miljoenennota, het Belastingplan aan de StatenGeneraal aangeboden. Het Belastingplan is een fiscaal wetsvoorstel dat voor een belangrijk deel de wijzigingen regelt die van jaar tot jaar nodig zijn aan de inkomstenkant van de rijksbegroting. Naast het Belastingplan is ook een wetsvoorstel “Overige fiscale maatregelen” ingediend, waar meer de technische wijzigingen zijn ondergebracht. Omdat het kabinet demissionair is, zijn er geen grote wijzigingen voorgesteld. Net als in 2010 is het speerpunt het bevorderen van ondernemerschap en innovatie. De meest in het oog springende voorstellen in dit kader zijn: • Het algemene tarief van de vennootschapsbelasting wordt met ingang van 1 januari 2011 met een half procent verlaagd tot 25%. Voor het zogenoemde ‘MKB-tarief’ van 20% is de grens van € 200.000 aan winst niet langer tijdelijk, maar definitief. • De tijdelijke verruiming van de achterwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting wordt met een jaar verlengd. Deze maatregel gold al in 2009 en 2010, en gaat dus ook gelden voor het jaar 2011. De verruiming houdt in dat een onderneming de mogelijkheid krijgt om verliezen drie jaar terug te wentelen in plaats van één jaar. In ruil hiervoor wordt de voorwaartse verliesverrekening van negen jaar ingekort tot zes jaar. • De tijdelijke regeling voor versnelde afschrijving op investeringen in bedrijfsmiddelen wordt met een jaar verlengd. Dit betekent dat ook investeringen die gedaan worden in 2011 in twee jaar kunnen worden afgeschreven. Daarnaast stelt het kabinet een aantal andere fiscale maatregelen voor. • Ondernemers kunnen sinds juli 2009 kiezen om de aangifte en afdracht van btw per kwartaal te doen in plaats van per maand. Deze tijdelijke maatregel wordt structureel gemaakt. • In 2011 blijven de fiscale voordelen voor zeer zuinige auto’s (vrijstelling BPM, vrijstelling motorrijtuigenbelasting en 14% bijtelling) ongewijzigd. Wie nu een zeer zuinige auto rijdt, profiteert in ieder geval tot 2013 van het nul-tarief in de motorrijtuigenbelasting. • De in 2008 gestarte afbouw van de BPM en de daaraan gekoppelde verhoging van de motorrijtuigenbelasting wordt stilgezet in afwachting van een definitief besluit over de kilometerheffing. • De Belastingdienst krijgt wettelijke mogelijkheden om automatisch gegevens over spaartegoeden en andere bankgegevens uit te wisselen met landen buiten de EU. Voor EU-landen wordt de reeds bestaande regelgeving over automatische uitwisseling van informatie over spaarsaldi uitgebreid met andere bankgegevens zoals effectenbezit en verzekeringsproducten. Dat betekent voor zwartspaarders een vergroting van de pakkans. • Op 1 januari 2011 treedt de zogeheten werkkostenregeling in de loonbelasting in werking. Deze regeling houdt in dat werkgevers op jaarbasis maximaal 1,4% van de totale fiscale loonsom voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen mogen gebruiken. Vergoedingen en verstrekkingen die de budgetruimte van 1,4% van de loonsom te boven gaan, worden belast met een eindheffing van 80% bij de werkgever, met uitzondering van een aantal ‘gerichte’ vrijstellingen. De werkkostenregeling is voor de jaren 2011 tot en met 2013 nog een keuzeregime maar vanaf 2014 geldt een verplichte toepassing van deze regeling. In deze Special kunnen we niet alle onderdelen van het Belastingplan 2011 behandelen. We beperken ons tot de onderwerpen die voor de verzekeringsbranche van belang zijn. Belastingpercentages en heffingskortingen In onderstaande tabellen vindt u de nieuwe belastingtarieven en de hoogte van een aantal heffingskortingen. Onderstaande fiscale cijfers zijn nog onder voorbehoud. De Tweede Kamer moet nog akkoord gaan met het wetsvoorstel Belastingplan 2011.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
3/20
Tabel 1: Samenstelling belastingschijven 2010 en 2011 Tarief
Tarief
AWBZ
AOW
eerste schijf
tweede schijf
2010
2,30%
10,80%
12,15%
17,90%
2011
1,85%
10,80%
12,15%
17,90%
ANW
Totaal
Totaal
Derde schijf
Vierde schijf
eerste schijf
tweede schijf
1,10%
33,45%
41,95%
42%
52%
1,10%
33,00%
41,95%
42%
52%
Tabel 2: Hoogte inkomen en belastingschijven 2011 Inkomen Schijven
Van
Tot
Percentage
1
-
€ 18 628
33,00
2
€ 18 628
€ 33 436 *
41,95
3
€ 33 436
€ 55 367
42,00
4
€ 55 367
-
52,00
* met ingang van 2011 geldt voor belastingplichtigen die op 01-01-2010 65 jaar of ouder zijn een maximumgrens in de tweede schijf van € 33 485. Dit als gevolg van de invoering van de houdbaarheidsbijdrage.
Tabel 3: Hoogte inkomen en belastingschijven 2010 Inkomen Schijven
Van
Tot
Percentage
1
-
€ 18 218
33,45
2
€ 18 218
€ 32 738
41,95
3
€ 32 738
€ 54 367
42,00
4
€ 54 367
-
52,00
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
4/20
Tabel 4: Heffingskortingen 2010 en 2011 Heffingskorting
2010
2011
Algemene heffingskorting
€ 1.987
€ 1.987
Arbeidskorting (maximaal)
€ 1.489
€ 1.574
Doorwerkbonus (maximaal)
€ 4.679
€ 4.707
Ouderenkorting
€ 684
€ 739
Inkomensafhanke-lijke combinatiekorting
€ 1.859
€ 1.871
Alleenstaande ouderkorting
€ 945
€ 931
Lijfrente Herinvoering saldomethode De afschaffing van de boxsplitsingsproblematiek bij lijfrentecontracten ligt nog vers in het geheugen. De wetgeving voor lijfrentecontracten (regime Wet inkomstenbelasting 2001) werd op dit punt per 1 januari 2009 immers vergaand gewijzigd. De vormgeving van het contract is sinds die wijziging beslissend: voldoet de verzekering aan de fiscale eisen voor aftrek, dan valt het contract volledig in box 1. Daarbij is niet relevant of de premies in aftrek zijn of worden gebracht. Ook niet als het gaat om de premies van vóór 1 januari 2009. De relatie met box 3 is daarmee, ook naar het verleden toe, volledig beëindigd. Huidige wet: beperking bij niet afgetrokken premies Met niet in aftrek gebrachte premies wordt sinds deze wijziging nog rekening gehouden, afhankelijk van het jaar waarin deze betaald zijn: • vóór 1 januari 2009 onbeperkt in hoogte; • vanaf 1 januari 2009 tot een hoogte van € 2.269 per jaar. Bij dit laatste geldt nog een onderscheid voor contracten, aangegaan vóór 14 september 1999. Daar geldt de begrenzing van € 2.269 per lijfrentecontract, anders geldt het per persoon. De wijze waarop met die premies rekening wordt gehouden, is beperkt. Slechts bij de aankoop van reguliere lijfrentetermijnen (fiscaal toegestane lijfrentevormen) blijft het bedrag van de niet betaalde premies onbelast, op basis van de saldomethode. Bij afkoop of gedeeltelijke afkoop wordt echter op geen enkele wijze rekening gehouden met niet in aftrek gebrachte premies. Onder afkoop wordt in fiscale zin ook de uitkering ineens van (een deel van) het kapitaal bij leven op de einddatum verstaan. Ook het (gedeeltelijk)overhevelen van de waarde naar een box 3 contract komt fiscaal neer op (gedeeltelijke) afkoop van de box 1 lijfrente. Bij besluit was al goedgekeurd dat ruimer rekening mag worden gehouden met niet afgetrokken premies. Dit besluit dateert van 10 mei 2010. De inhoud van de in de vorige alinea’s beschreven wettelijke regeling was in feite al achterhaald.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
5/20
Wetswijziging De nu voorgestelde wetswijziging komt neer een op codificatie van de inhoud van het eerder genoemde besluit. Inhoudelijk verandert er in die zin voor de praktijk dus niets, mits we uitgaan van de laatste stand van zaken (sinds 10 mei 2010). In een overzicht weergegeven komen de wettelijke aanpassingen op het volgende neer. • Een verlenging met één jaar (was 1 januari 2009, wordt 1 januari 2010) voor wat betreft het in hoogte onbeperkt rekening houden met niet afgetrokken premies. Voor wat betreft de betaalde premies vanaf 1 januari 2010 blijft uiteraard de beperking tot € 2.269 per jaar gelden. • Het mogen toepassen van de saldomethode bij fiscale afkoop (uitkering ineens) van het bedrag van de niet afgetrokken premies. Een en ander is ook van toepassing op de lijfrente-spaarrekening en het -beleggingsrecht. Ook voor lijfrentecontracten waarop nog het zogenaamde oude fiscale regime (regime pre Brede herwaardering) van toepassing is, is de boxsplitsing afgeschaft. Afschaffing vond plaats per 1 januari 2010. De eerstgenoemde aanpassing is dan ook vanuit praktische motieven ingegeven; eenheid hierin komt de eenvoud van uitvoering ten goede. Het totaalbeeld op basis van de nieuwe regels levert per fiscaal regime de volgende aandachtspunten op. Nieuw regime (Wet IB 2001 en regime Brede herwaardering) Aan het toepassen van de saldomethode is de voorwaarde verbonden dat de verzekeringnemer de niet genoten premieaftrek aannemelijk maakt. Dit komt er al gauw op neer dat het belangrijk is om tijdig een verklaring te vragen (aan de bevoegde inspecteur) dat in bepaalde jaren (gedeeltelijk) geen aftrek heeft plaatsgevonden. Deze verklaring is van belang bij het vaststellen van de inkomstenbelasting onder toepassing van de saldomethode. Voor de loonheffing die de verzekeraar bij afkoop sinds 1 januari 2010 moet inhouden, is het voorgaande ook van belang. Zowel wanneer het gaat om afkoop (bedrag ineens) als om lijfrentetermijnen. Voorbeeld José heeft in 1996 een lijfrente gesloten met een jaarpremie van € 2.000. De einddatum ligt in 2025. In de periode 2010 tot en met 2013 heeft zij een lager inkomen waardoor zij in de fiscale jaren 2011 tot en met 2014 geen aftrek kan claimen. Het verschil ontstaat door de vertragende werking in de jaarruimteformule: de berekening wordt immers gemaakt met de inkomensgegevens van het voorafgaande jaar. José doet er verstandig aan om in 2015 alvast een verklaring te vragen aan de Belastingdienst waaruit de gemiste aftrek blijkt. De verklaring ziet op een bedrag van € 8.000 (4 x € 2.000). Eenmaal in bezit van deze verklaring kan José desgewenst op elk moment besluiten om dit bedrag belastingvrij uit het contract te onttrekken. Een andere mogelijkheid is om de expiratiedatum af te wachten. Stel dat in 2025 in totaal € 45.000 ter beschikking komt. Daarvan kan José € 8.000 ineens laten uitkeren, hetgeen dan onbelast op gond van de saldomethode. Met het restant (€ 37.000) is José verplicht reguliere lijfrentetermijnen aan te kopen. Uiteraard mag José dit laatste ook voor het volledige bedrag van € 45.000 doen. Over de eerste € 8.000 aan termijnen is dan geen loon- en inkomstenbelasting verschuldigd. Belang € 2.269-grens Hoewel misschien overbodig te vermelden, blijft het ook met deze nieuwe regels zeer belangrijk om te voorkomen dat in enig jaar (2010 en daarna) meer dan € 2.269 in aftrek wordt gebracht.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
6/20
Samenhang met afkoopregeling kleine lijfrentes Voor de per 1 januari 2009 ingevoerde afkoopregeling voor kleine lijfrentekapitalen (€ 4.146, 2010) blijft het volledige kapitaal als criterium gelden. Voor het toepassen van deze regeling wordt dus geen rekening gehouden met niet in aftrek gebrachte premies. Het is wel mogelijk dat beide ‘regelingen’ - uitkering ineens onder toepassing van de saldomethode en de afkoopregeling – worden toegepast bij één contract. Maar dat kan niet op hetzelfde moment. Het laatste komt er op neer dat ten minste in verschillende kalenderjaren en tevens met een tijdsverloop van minstens 12 maanden een beroep op beide regelingen wordt gedaan. Oud regime Bij fiscaal oud regime (pre Brede herwaardering) contracten gelden voor de toepassing van de saldomethode dezelfde regels als hierboven zijn weergegeven. Een verklaring van de belastinginspecteur is voor de inkomstenbelasting hooguit nodig voor niet afgetrokken premies van vóór 1 januari 2001. Voor de loonheffing is daarentegen nog wel een saldoverklaring nodig om vast te stellen over welk bedrag de loonheffing achterwege mag blijven. Dit geldt wederom ongeacht een uitkering (gedeeltelijk) ineens of in lijfrentetermijnen. De ruimere toepassing van de saldomethode, waar deze wetswijziging op ziet, was voor oud regime contracten per 1 januari 2010 al bij wet geregeld. Ook bij oud regime contracten blijft/wordt het belang van de grens van € 2.269 dus van kracht. Waar het op neerkomt is dat de jaarpremie verlaagd moet worden naar € 2.269. De premie is immers in het geheel niet aftrekbaar. Neem daar vervolgens bij in aanmerking dat vanaf 1 januari 2010 de saldomethode voor maximaal € 2.269 per jaarpremie van toepassing is. Bij een hogere premie is over het verschil (premie -/- € 2.269) op de einddatum of bij aanwending in termijnen dus ‘gewoon’ belasting verschuldigd. Terugwenteling vervalt (fiscaal jaar 2011) Een wetswijziging die al stamt uit het belastingplan 2010, maar ten behoeve van volledigheid vermelding verdient. De zogenaamde terugploegregeling komt te vervallen. Op basis van deze regeling mag een lijfrentepremie, berekend en aftrekbaar op basis van jaarruimte dan wel reserveringsruimte, betaald voor 1 april van enig jaar, in aftrek worden gebracht op het inkomen van het voorafgaande jaar. Hiertoe moet bij de aangifte een verzoek worden gedaan. Deze regeling komt te vervallen per 1 januari 2011. Dit komt erop neer dat premies, betaald in 2012 (vóór 1 april) niet kunnen worden teruggewenteld naar 2011. Premies, betaald tussen 1 januari en 1 april 2011 mogen nog wel worden teruggewenteld en op die wijze in mindering komen op het inkomen van 2010. Het vervallen van deze regeling heeft geen invloed op de termijnen waarbinnen de betaling wegens omzetting stakingwinst in lijfrente of omzetting oudedagsreserve in lijfrente mogen plaatsvinden. Voor deze beide faciliteiten blijft de termijn van zes maanden na afloop van het kalenderjaar gelden.
De eigen woning Stimuleringsmaatregelen voor de eigen woning Minister De Jager van Financiën heeft een pakket tijdelijke maatregelen bekend gemaakt om de woningmarkt een impuls te geven. Een aantal van deze wijzigingen gold ook al in 2010. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt is besloten om de duur van deze stimulerende maatregelen met één dan wel twee jaar te verlengen. Na tijdelijke verhuur weer hypotheekrenteaftrek Vanwege de huidige economische situatie is het voor huiseigenaren moeilijker hun woning te verkopen en is verhuur een mogelijkheid. Door de verhuur komt de eigen woning in box 3 en komt er een einde aan de hypotheekrenteaftrek. Sinds 2010 is de regelgeving zodanig aangepast, dat als de oude eigen woning wordt verhuurd en de verhuurperiode voorbij is, de hypotheekrenteaftrek voor deze woning weer herleeft voor het restant van de periode. De maatregel gold voor 2010 en 2011. De regeling wordt nu verlengd tot eind 2012.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
7/20
Dubbele hypotheekaftrek gedurende een langere periode In de periode dat mensen een nieuw huis hebben gekocht, maar het oude nog niet hebben verkocht, zitten ze met dubbele hypotheeklasten. De hypotheekrente op de oude woning kan worden afgetrokken tot maximaal twee jaar na het kalenderjaar waarin de woning is verlaten. Tot eind 2012 wordt voor deze situatie de termijn verlengd tot drie jaar. Deze verlenging is van belang voor mensen die in 2008 (of 2009) al een ander huis hebben gekocht, maar de oude woning nog niet verkocht hebben. Volgens de huidige regeling zou eind 2010 (2011) aan de dubbele hypotheekrenteaftrek een einde komen. Door de wijziging hebben zij ook nog in 2011 (2012) voor beide huizen recht op aftrek. Voor mensen die de woning in 2010 te koop zetten of gezet hebben is de verlenging niet van toepassing omdat de verlengde termijn met ingang van 1 januari 2013 vervalt. Ook voor de nog niet betrokken nieuwe woning of woning in aanbouw geldt een dienovereenkomstige verlenging van de termijn. Zo is voor een nieuwbouwwoning waarvan de aankoop en financiering plaatsvindt in 2010, 2011 of 2012 de rente over de gehele periode aftrekbaar mits de beoogde opleveringsdatum uiterlijk ligt op respectievelijk ultimo 2013, 2014 of 2015 (3 jaar vermeerderd met restant kalenderjaar aankoop). Tijdelijke verhoging NHG-garantie Sinds juli 2009 is de grens voor een hypotheek met NHG-garantie tijdelijk verhoogd naar € 350.000. Deze periode wordt nu met een jaar verlengd tot eind 2011. Lager BTW-tarief voor onderhoud woning Voor renovatie en herstel van een eigen woning die minimaal twee jaar oud is, geldt tussen 1 oktober 2010 en 1 juli 2011 een verlaagd BTW-tarief van 6% in plaats van 19%. Het tarief is alleen van toepassing op het arbeidsloon, niet op het gebruikte materiaal. De werkzaamheden moeten tussen 1 oktober 2010 en 1 juli afgerond zijn. Onder het begrip eigen woning vallen ook garages, schuren, serres en aan- en uitbouwen als zij zich bevinden op het zelfde perceel als de woning. Het lage tarief geldt niet voor: • glazenwassen; • tuinaanleg; • nieuwe gordijnen en zonwering; • het leggen van vloerbedekking (er geldt een uitzondering voor het onderhoud van vloeren die bouwkundig onderdeel uitmaken van de woning); • de werkzaamheden van een architect ter voorbereiding op de renovatie. Langere termijn voor doorverkoop eigen woning in de overdrachtsbelasting De termijn die geldt voor doorverkoop van woningen wordt tijdelijk verlengd van zes naar twaalf maanden. Dit betekent dat als een woning in 2011 voor de eerste keer wordt verkregen, de volgende verkrijging van deze woning binnen twaalf maanden alleen dan in de heffing van overdrachtsbelasting wordt betrokken voor zover de koopprijs voor deze verkrijging meer bedraagt dan die van de eerste verkrijging. Meefinanciering kosten van geldlening voor een verbouwing De aftrekbaarheid van de rente over de meegefinancierde kosten van de geldlening, zoals afsluitprovisie, notaris- en taxatiekosten, kende vóór 2010 een onbegrijpelijk verschil tussen starters en doorstromers. Starters mochten vóór 2010 wel de rente over de kosten van de geldlening meefinancieren in box 1 en doorstromers niet. Vanaf 1 januari 2010 is dit verschil opgeheven. Dit betekent dat in beide situaties de rente over de meegefinancierde kosten van de geldlening aftrekbaar is, omdat de lening voor deze kosten ter verwerving van de eigen woning tot de eigenwoningschuld wordt gerekend. Echter ook voor een schuld die ontstaat voor verbetering en onderhoud van de eigen woning worden financieringskosten gemaakt. Er is geen goede reden om een lening voor financieringskosten van een verbouwingsschuld fiscaal anders te behandelen dan de lening voor de financieringskosten voor een schuld voor de verwerving van de eigen woning. Daarom wordt voorgesteld om, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010, ook op dit punt de wet aan te passen. Deze wijziging geldt ook voor op 31 december 2009 bestaande leningen. Tot 2010 vielen deze leningen in box 3 en was de rente daarover niet aftrekbaar. Voor de aftrek over die jaren verandert niets. Vanaf 2010, als de wetswijziging wet is geworden, valt een dergelijke lening onder het begrip eigenwoningschuld waarover renteaftrek kan worden verkregen.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
8/20
Aanpassingen regeling Hillen De regeling Hillen regelt een aftrek bij het ontbreken van voldoende rente-aftrek binnen de eigenwoningregeling. Is het eigenwoningforfait hoger dan de aftrek, dan ontstaat een extra aftrek ter grootte van het verschil. Het inkomen uit eigen woning is daarmee maximaal nihil. Voorbeeld Jos heeft een eigen woning met een eigenwoningforfait van € 1.800. Hij betaalt slechts € 1.000 eigenwoningrente. Voor het verschil (€ 800) krijgt hij extra aftrek. Het kabinet heeft een aantal situaties in het oog waar sprake is van onbedoeld gebruik van deze aftrek. Hier wordt per 1 januari 2011 op geanticipeerd met enkele aanvullende regels. Het gaat om de volgende zaken. Einde voordeel bij vooruit- of achterafbetaling Door middel van vooruitbetaling of achterafbetaling van rente op de eigenwoningschuld kunnen eigenwoning bezitters in aanmerking komen voor de genoemde aftrek. Voorbeeld Als Jos zijn rente deels (€ 500) vooruit betaalt en deels (€ 500) achteraf en daarmee een renteaftrek van nihil heeft, is zijn aftrek op grond van de huidige regeling € 1.800 in plaats van € 800. De voorgestelde wijziging regelt dat Jos de rente, ongeacht het betalingsmoment, tijdsevenredig moet toerekenen voor de toepassing van de regeling Hillen. Voor de feitelijk te genieten rente-aftrek blijven de regels over vooruit- en achterafbetaling ongewijzigd. Personeelsleningen en lening met nihilrente Bij personeelsleningen kan (onbewust) onbedoeld gebruik voorkomen waardoor recht op een hogere aftrek ontstaat. Dit heeft te maken met de keuze om de korting niet als bijtelling in de loonbelasting te willen aanmerken; dit zou fiscaal zonder effect blijven. Maar soms ligt dit anders. Door de nihilwaardering van het rentevoordeel van personeelsleningen voor de eigen woning in de loonbelasting komt een belastingplichtige sneller en tot een groter bedrag in aanmerking voor de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Dit leidt tot een ongelijke behandeling ten opzichte van belastingplichtigen zonder personeelsleningen. De beoogde wijziging komt neer op het fictief verhogen van de feitelijk betaalde rente, met het bedrag van de personeelskorting. Uiteraard slechts voor de toepassing van deze regeling en niet voor de feitelijk te genieten renteaftrek. Voorbeeld Jos betaalt zo weinig rente omdat hij 30% personeelskorting krijgt. Voor de toepassing van de regeling Hillen moet hij rekenen met € 1.428 aan betaalde rente. De aftrek wordt dus € 372 (was € 800). Omdat Jos feitelijk € 1.000 in aftrek mag brengen ontstaat per saldo een bijtelling van € 428 (inkomsten eigen woning). Daarnaast wordt in de praktijk gebruik gemaakt van deze onbedoelde samenloop. Er wordt bijvoorbeeld aan directeurgrootaandeelhouders geadviseerd om een lening met een nihilrente af te spreken met hun B.V. Met de voorgestelde wijzigingen wordt de ongelijke behandeling opgeheven en wordt ook dit oneigenlijke gebruik voorkomen.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
9/20
Ruimere mogelijkheden extra verhoogde schenkingsvrijstelling Het betreft hier de per 1 januari 2010 ingevoerde extra (verhoogde) vrijstelling voor een schenking van ouders aan kinderen, ter aanwending voor de verwerving van een eigen woning (of woning in aanbouw). De schenkbelasting kent een algemene eenmalige verhoogde vrijstelling ter grootte van € 24.000 voor een schenking aan kinderen in de leeftijd tussen 18 en 35 jaar. Deze vrijstelling mag met € 26.000 worden verhoogd (vandaar ‘extra’) mits het gaat om een schenking in verband met de eigen woning. Het kabinet stelt voor de eenmalige extra verhoogde vrijstelling voor kinderen in de schenkbelasting zodanig aan te passen dat deze onder meer ook mag worden aangewend voor • aflossing van de eigen woningschuld; • voor onderhoud en verbetering van de eigen woning; • afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming. Wettelijk wordt deze verruiming 1 januari 2011 ingevoerd. Zeer onlangs heeft de minister van Financiën zelfs laten weten de verruiming met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 in te voeren.
Inhouding loonheffing bij inkomensverzekeraars Met ingang van 2010 is de inhouding van loonheffing bij levensverzekeraars uitgebreid. Het was de bedoeling dat dit ook zou gelden voor de inkomensverzekeraars. De inkomensverzekeraars waren helemaal niet gewend aan een dergelijke werkwijze. Via het Verbond van Verzekeraars is aangegeven dat er meer tijd nodig is om dit proces in te regelen. Daarom wordt de loonheffing pas vanaf 1 januari 2011 door de inkomensverzekeraars ingehouden. Het betreft uitsluitend de inhouding op periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit en op afkoopsommen daarvan. De betaalde premies van dergelijke verzekeringen zijn onbeperkt aftrekbaar. De periodieke uitkeringen en de afkoop sommen daarvan zijn om die reden integraal belast voor de inkomstenbelasting. De inhouding van loonheffing vindt dan ook over de gehele uitkering of afkoopsom plaats. Het gaat uitsluitend om uitkeringen en afkoopsommen die geen onderdeel uitmaken van een pensioenregeling. Op grond van de wijzigingen wordt voor de inkomensverzekeraars de inhouding per 1 januari 2011 met de volgende typen uitgebreid: 1. inhouding op periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit; 2. inhouding op de afkoopsom ter zake van negatieve uitgaven bij afkoop van periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit. Daarnaast zullen de inkomensverzekeraars ook gegevens aan de Belastingdienst moeten gaan renseigneren. Ook dit is een nieuw proces en zal voor het eerst vanaf 2011 gaan spelen. In 2011 zullen de verzekeraars eenmalig de gegevens renseigneren van periodieke uitkeringen die zij in 2010 hebben gedaan voor zover die uitkeringen doorlopen in 2011. De renseignering van de premiegegevens wordt voor het eerst in 2012 gedaan voor de gegevens over 2011.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
10/20
Verdere vereenvoudigingen in box 3 Eén peildatum in box 3 Het voordeel uit sparen en beleggen in box 3 wordt nu nog bepaald aan de hand van twee peildata: 1 januari van het kalenderjaar (de begindatum) en 31 december van het kalenderjaar (de einddatum). Het kabinet heeft voorgesteld om per 2011 nog slechts één peildatum te hanteren: 1 januari van het kalenderjaar. Het is niet meer nodig om de bezittingen en schulden op twee momenten in het jaar vast te stellen en ook het bepalen van het gemiddelde is niet langer nodig. De invoering van één peildatum laat het karakter van de belastingheffing in box 3 overigens intact. Er blijft sprake van de heffing van inkomstenbelasting over een verondersteld forfaitair rendement over het vermogen. De introductie van één peildatum leidt feitelijk slechts tot een verschuiving van de heffing over de helft van de waardestijging in het kalenderjaar naar het daaropvolgende jaar. Vrijstelling kapitaalverzekering in box 3 Sinds 2010 wordt bij partners een gezamenlijke grondslag sparen en beleggen vastgesteld. Vervolgens kunnen zij in plaats van elk afzonderlijk vermogensbestanddeel, afzonderlijk de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen verdelen. In lijn met deze aanpassingen wordt voorgesteld om ook voor de vrijstelling in box 3 voor de kapitaalverzekering een vereenvoudiging aan te brengen. Voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen geldt een vrijstelling tot een waarde van maximaal € 123.428 in box 3. Op dit moment kan in partnerschapsituaties op verzoek de vrijstelling van de ene partner worden verhoogd met het bedrag van de vrijstelling van de andere partner en bij de andere partner met eenzelfde bedrag worden verminderd tot nihil. Het voorstel leidt er toe dat van een gezamenlijke vrijstelling van € 246.856 kan worden uitgegaan. Hiermee wordt eenzelfde uitkomst bereikt als nu het geval is, echter zonder dat belastingplichtige en zijn partner bij de aangifte hiertoe een verzoek moeten indienen. Dit leidt tot een vereenvoudiging van de regeling. Voorgesteld wordt de wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 in te voeren. Zo geldt per 2010 voor alle met box 3 samenhangende vrijstellingen eenzelfde systematiek en zijn bij de aangifte 2010 geen afzonderlijke verzoeken tot overheveling van vrijstellingen meer nodig.
Nieuw partnerbegrip inkomstenbelasting Stroomlijning fiscaal partnerbegrip Tot op heden betsonden er soms zeer sterk uiteenlopende definities van ‘partners’. Voor de ene wet golden andere criteria dan voor de andere wet. Binnen de Successiewet bestonden zelfs twee verschillende definities (tot 1 januari 2010). Het voor de inkomstenbelasting van jaar tot jaar mogen kiezen voor het partnerschap (voor ongehuwd samenwonenden) leidt bovendien tot verwarring en de consequenties van de te maken keuze zijn de belastingbetaler niet altijd duidelijk. De wens tot aanpassing en stroomlijning van het fiscale partnerbegrip is daarom logisch. Beoogd is om meer eenduidigheid binnen de verschillende fiscale wetten te realiseren. Het gekozen middel hiertoe is de introductie van een basispartnerbegrip. Dit begrip kan in afzonderlijke fiscale wetten (bijvoorbeeld Wet inkomstenbelasting 2001 of Successiewet) worden uitgebreid, of de voorwaarden kunnen worden aangevuld. Belangrijk is uiteindelijk dat op basis van objectieve criteria wordt bepaald • of sprake is van partnerschap • wanneer het partnerschap begint en ophoudt te bestaan. Het betreft hier overigens een onderwerp dat al is gepresenteerd op Prinsjesdag 2009, waar op inhoud nu nog slechts een enkel detail aan is toegevoegd. De wet is al aangenomen, Prinsjesdag 2010 onthult echter nog een enkele aanvulling op de per 1 januari 2011 in te voeren nieuwe wettelijke regels.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
11/20
Basispartnerbegrip Het basispartnerbegrip wordt opgenomen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR) per 1 januari 2011. Dit geldt als uitgangspunt voor alle belastingwetten. Het nieuwe basispartnerbegrip is als volgt gedefinieerd. Gehuwden en geregistreerd partners zijn automatisch partners, met uitzondering van situaties van scheiding van tafel en bed. Juridisch gezien is er dan nog sprake van een huwelijk, fiscaal dus niet. Naast deze groep vallen ongehuwd samenwonenden met een notarieel verleden samenlevingscontract die in de gemeentelijke basisadministratie (verder: GBA) staan ingeschreven op hetzelfde woonadres, eveneens onder het basispartnerbegrip. Voor deze laatste eis is nu een uitzondering voorgesteld voor verpleeghuissituaties. Voor de erf- en schenkbelasting (Successiewet) was hiertoe al een uitzondering opgenomen. Het wetsvoorstel moet ertoe leiden dat de uitzondering ook gaat gelden voor het basispartnerbegrip (AWR) en voor de Wet inkomstenbelasting 2001. Inkomstenbelasting Voor de inkomstenbelasting geldt in aanvulling op het basispartnerbegrip dat ongehuwd samenwonenden met een gezamenlijk kind, een gezamenlijke eigen woning of een gezamenlijke pensioenregeling verplicht partner zijn als zij in de GBA staan ingeschreven op hetzelfde woonadres. Voor alle duidelijkheid zij nog opgemerkt dat het (van jaar tot jaar) kunnen kiezen voor partnerschap dus is afgeschaft. Onder een gezamenlijk kind wordt verstaan: een kind dat geboren is uit de relatie tussen de twee partners of een (natuurlijk) kind van de ene partner dat door de andere partner is erkend. Bij de gezamenlijke eigen woning komt de eis erop neer dat beide partners mede-eigenaar zijn van de woning die zij samen bewonen. Onder eigendom wordt in dit verband mede verstaan economisch eigendom of het recht van lidmaatschap van een coöperatie. De cijfermatige eigendomsverhouding is daarbij irrelevant. Eveneens is irrelevant of beiden (mede)aansprakelijk zijn voor de eigenwoningschuld. Ook als de ene partner zijn eigendomsaandeel gefinancierd heeft en de andere partner zijn aandeel met eigen middelen heeft aangekocht is er dus geen probleem. Bij het criterium ‘gezamenlijke pensioenregeling’ gaat het erom dat de één als partner is aangemeld voor de toepassing van de pensioenregeling van de ander. Belang juiste GBA-inschrijving De nieuwe partnerregeling koppelt de duur van het partner zijn sterk aan de GBA-inschrijving. Vanaf het moment dat in een kalenderjaar een voorwaarde is vervuld waardoor sprake is van partners tellen de periodes daarvóór en daarna ook mee, als die twee personen op hetzelfde adres bij het GBA ingeschreven staan. Voorbeeld Wanneer twee ongehuwden al op 1 januari van het kalenderjaar op hetzelfde woonadres ingeschreven staan en op 2 april een kind krijgen, zijn zij dus vanaf 1 januari partner. Dit geldt overigens ook als in de loop van het jaar het samenlevingscontract wordt aangegaan. Bloedverwanten in de rechte lijn (ouder – kind) kunnen nog steeds partners zijn, het kind moet (onveranderd) nog steeds 27 jaar of ouder zijn. Samenwonende studenten die in het huidige stelsel nogal eens voor fiscaal partnerschap willen en kunnen opteren zullen onder de nieuwe regels nauwelijks nog in aanmerking komen. Immers, ongehuwd samenwonenden zonder notarieel samenlevingscontract, gezamenlijk kind, een gezamenlijke woning of een gezamenlijke pensioenregeling zijn geen partners meer. Een belangrijk aspect van het (wel of niet) partner zijn voor de inkomstenbelasting blijft overigens nog steeds bijvoorbeeld het kunnen optimaliseren van de rente-aftrek van de eigen woning. Eigendom woning bij één partner Het nieuwe partnerbegrip voor de inkomstenbelasting overziend en vergeleken met de bestaande regels, verdient met name de situatie van ongehuwd samenwonenden waarbij één partner de volledige eigendom van de woning heeft, aandacht. Voor zover niet tevens sprake is van één van de andere nieuwe criteria (een gezamenlijk kind, partner voor de pensioenregeling) zal in ieder geval een notarieel samenlevingscontract opgesteld moeten zijn, of alsnog moeten worden opgesteld om fiscaal partners te blijven.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
12/20
Pensioen SZW omarmt pensioenakkoord In de begroting 2011 is voorzien in 235 miljard euro aan inkomsten en 254,7 miljard euro aan uitgaven. Daarvan neemt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 62 miljard voor zijn rekening. De grootste deelpost is de AOWuitgaven met 30 miljard. Er zijn nu zo’n 2,8 miljoen 65-plussers die een AOW-uitkering ontvangen en dat worden er in de toekomst nog meer. Niet alleen het aantal 65-plussers neemt toe, ook de levensverwachting stijgt. Het belang om de AOW- en pensioenleeftijd te verhogen wordt benadrukt. Het pensioenakkoord van sociale partners loopt daar als een rode draad doorheen. Niet alleen de koppeling naar de levensverwachting maar ook de wijziging in ambitie, waarbij feitelijk de onvoorwaardelijkheid van pensioenaanspraken ter discussie wordt gesteld, worden door SZW omarmd en van urgentie voorzien om de financiële positie van pensioenfondsen op korte termijn te kunnen verbeteren en het pensioenstelsel toekomstbestendig te maken. In de begrotingstoelichting van SZW wordt nader ingezoomd op de verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen, de verhoging van de AOW-leeftijd en de verhoging van de pensioenleeftijd. Het zijn de bekende items. De druk op de overheidsfinanciën zal de komende jaren toenemen door de voortschrijdende vergrijzing. Een krimpende beroepsbevolking maakt herstel moeilijker en versmalt het draagvlak voor herstel van de overheidsfinanciën. Groei van arbeidsparticipatie en langer werken vormen een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam herstel. Arbeidsparticipatie ouderen SZW benadrukt de bereidheid om het huidige wetsvoorstel tot verhoging van de AOW-leeftijd te willen aanpassen aan de uitkomsten van het pensioenakkoord van de sociale partners, waaronder een duurzame koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Tevens is er de bereidheid om het wetsvoorstel flexibilisering van de AOW-leeftijd aan te passen in die zin dat er niet alleen later maar ook eerder geheel of gedeeltelijk aanspraak gemaakt kan worden op de AOW. Dit kan eveneens het langer doorwerken bevorderen. De arbeidsparticipatie van ouderen zal moeten worden aangepast om de kans van ouderen op het vinden van een nieuwe baan te verbeteren. SZW verwijst naar sociale partners die hier in het najaar voorstellen voor zullen doen. Doorwerken na de pensioenleeftijd moet onder voorwaarden mogelijk zijn en moet nader geregeld worden. Ook hier wordt naar de afspraken van het pensioenakkoord verwezen: ‘wie meer risico draagt bij de hoogte van het pensioen, moet de mogelijkheid hebben om een eventueel lager dan verwacht pensioen te verbeteren met langer doorwerken.’ SZW verwijst daarbij naar de Stichting van de Arbeid (StAR) die hier nog dit najaar advies over zal uitbrengen. Een grotere arbeidsparticipatie van ouderen en een hogere AOW-leeftijd vergen een beleid gericht op een duurzame inzetbaarheid. Mensen moeten niet alleen langer willen werken, maar het ook daadwerkelijk kunnen. Dat vergt een actief loopbaanbeleid. Verhoging van de pensioenleeftijd De vergrijzing van de beroepsbevolking zorgt in combinatie met een stijgende levensverwachting ook voor een structurele druk op het pensioenstelsel, boven op de druk die voortvloeit uit de financieel-economische crisis. Evenals bij de AOW zal de pensioenleeftijd volgens SZW omhoog moeten. Om het aanvullend pensioenstelsel bestand te maken tegen de gevolgen van de stijgende levensverwachtingen en tegen schokken op de financiële markten, is het volgens SZW daarnaast nodig om een nieuwe balans te vinden tussen ambitie, zekerheid en kosten van aanvullende pensioenen en de communicatie daarover. De Pensioenwet zal moeten worden aangepast om dit mogelijk te maken. Met verwijzing naar de rapporten van de commissies Goudswaard (toekomstbestendigheid pensioenstelsel) en Frijns (beleggingsbeleid pensioenfondsen) alsmede de evaluatie van het FTK (Financieel Toetsingskader), wil SZW de urgentie van de problematiek aantonen. Deze zou zodanig zijn dat op korte termijn een start moet worden gemaakt met het toekomst bestendig maken van het tweede pijlerpensioen. Hieronder zijn de twee begrotingsvoorstellen weergegeven die het draagvlak voor de financiering van de oudedagsvoorziening moeten verbreden; de korting op de AOW-partnertoeslag en de houdbaarheidsbijdrage.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
13/20
Korting op de AOW-partnertoeslag In de plannen voor 2010 zijn door SZW voorstellen gedaan tot bezuinigingen op de uitgaven. Eén van die voorstellen was het afschaffen van de AOW-partnertoeslag voor AOW gerechtigden met een 10 jaar jongere partner. Dat heeft tot nog al wat weerstand geleid en is uiteindelijk niet doorgegaan, maar wel werd er aangekondigd dat gezocht zou worden naar andere besparingsmogelijkheden. In de plannen voor 2011 komt men daar dan ook op terug De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is nog steeds van mening dat de oplossing voor de besparingen moet worden gezocht in een eerdere ingreep in de AOW-partnertoeslag. Vandaar dat nu wordt verwezen naar het wetsontwerp dat in juni naar de Tweede Kamer is gestuurd. Daarin wordt voorgesteld om per 1 januari 2011 de AOW-toeslag voor een partner jonger dan 65 jaar niet met 6% (voorstel 2009) maar met 8% te verlagen. Gemiddeld ontvangt een AOW-er met een AOW-partnertoeslag ongeveer € 6.400 bruto aan toeslag. Dat betekent dat de korting ongeveer € 500 zal bedragen. Deze vermindering geldt vanaf 2011 niet alleen voor nieuwe AOW-gerechtigden, maar ook voor alle reeds vóór 2011 lopende AOW-toeslagen. Dat betekent dat zelfs de AOW gerechtigden van 80 jaar en ouder, die nog onder het regime van vóór 1 februari 1994 vallen te maken krijgen met deze maatregel. Lage inkomens worden net als in de plannen van 2009 ontzien. Huishoudens met een gezamenlijk inkomen van beide partners, van 110% van het bruto wettelijk minimumloon of minder worden niet gekort. Dit bedrag is inclusief de AOWpartnertoeslag zelf. Zoals gezegd bedraagt de korting in principe 8%, maar is het gezamenlijk inkomen net iets meer dan 110% dan gaat de korting niet verder dan tot die 110%. Hiermee wordt bereikt dat de hoogte van de korting nooit zal leiden tot een inkomensdaling tot onder het niveau van 110% bruto wettelijk minimumloon. Gezamenlijk inkomen Op dit moment wordt bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een partnertoeslag alleen gekeken naar het inkomen van de partner jonger dan 65. In het nieuwe voorstel wordt ook gekeken naar het inkomen van degene die in aanmerking komt voor de AOW-uitkering. Dat betekent dat een klein aanvullend pensioen, dat door de pensioengerechtigde wordt ontvangen, en tot nu toe geen rol speelde, er nu ineens voor kan zorgen dat de AOW- partnertoeslag gekort gaat worden. De introductie van het gezinsinkomen als toetssteen zorgt er immers voor dat de pensioengerechtigde ‘grootverdiener’ wiens jongere partner geen inkomen heeft nu toch te maken krijgt met een korting op de AOW-partnertoeslag. Door de grens op 110% van het bruto wettelijk minimumloon te zetten hoopt de minister te voorkomen dat mensen met een klein aanvullend pensioen als gevolg van de korting deze kleine aanvulling direct weer kwijt zijn. Tevens kan hiermee een extra beroep op de bijstand worden beperkt. Houdbaarheidsbijdrage In de loop der jaren is duidelijk geworden dat het kabinet het belang van de arbeidsparticipatie van met name ouderen hoog in het vaandel heeft. Een nieuw te vormen kabinet zal dat naar alle waarschijnlijkheid niet anders zien. Om die arbeidsparticipatie te stimuleren is in 2009 de doorwerkbonus geïntroduceerd. Een doorwerkbonus leidt echter tot een toename van de overheidsuitgaven. In de plannen van 2009 heeft het kabinet dan ook aangegeven dat in het kader van het ‘in bedwang houden’ van de overheidsuitgaven van met name 65-plussers met een inkomen boven het maximum van de tweede schijf een bijdrage wordt verwacht. Daarom is in 2009 de houdbaarheidsbijdrage (met als ingangsdatum 2011) ingevoerd. De houdbaarheidsbijdrage moet het draagvlak voor de financiering van de oudedagsvoorziening verbreden. Deze houdbaarheidsbijdrage is vanaf 1 januari 2011 ook daadwerkelijk in de tarieven verwerkt. Een uitzondering is gemaakt voor iedereen die vóór 1 januari 1946 geboren is, met andere woorden iedereen die op 1 januari 2011 65 jaar of ouder is, krijgt daar niet mee te maken.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
14/20
Wat gaat er gebeuren? De bijdrage vindt zijn grondslag in een aanpassing in de schijvenstructuur van de loon- en inkomstenbelasting en premieheffing voor de volksverzekeringen. Ieder jaar vindt er een indexatie plaats van de verschillende bedragen in de inkomstenbelasting. Ook de bovengrens van de tweede schijf wordt ieder jaar geïndexeerd. Vanaf 1 januari 2011 wordt deze indexatie niet meer volledig, maar slechts voor 75%, toegepast voor belastingplichtigen die na 31 december 1945 zijn geboren. Dat betekent dat iedereen die nog geen 65 was op 1 januari 2011 eerder met het tarief van de derde schijf te maken krijgt. Voor de 65-plusser levert toepassing van de eerste en tweede schijf een aanzienlijk lager bedrag aan te betalen belasting op. De gecombineerde heffing van inkomstenbelasting en premieheffing voor de volksverzekeringen (1e schijf 15,10% en 2e schijf 24,05%) is lager doordat 65-plussers geen AOW-premie betalen. In 2011 ligt de grens tussen de tweede en de derde schijf voor 65-plussers (geboren voor 1 januari 1946) op € 33.485. Voor iedereen geboren na 31 december 1945 zal die grens in 2011 liggen op € 33.436. Dat betekent dat over het verschil tussen deze bedragen, in 2011 € 49, door nieuwe 65 plussers niet 24,05%, maar 42,00% belasting betaald gaat worden. Per jaar gaat men dus ongeveer € 8 meer belasting betalen. Doordat de indexatie in de toekomst steeds maar voor 75% wordt toegepast wordt het verschil tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ grens van de derde schijf steeds groter. De regeling geldt dus ook voor hele jonge belastingplichtigen (immers geboren na 31 december 1945). Ook bij hen wordt het verschil van € 49 (2011) belast tegen het tarief van de derde schijf. Het verschil in tarief tussen de tweede en derde schijf is voor deze belastingplichtigen slechts 0,05%. Die 0,05% wordt echter wel betaald door alle belastingplichtigen geboren na 31 december 1945. Doordat al deze mensen eerder onder het tarief van de derde schijf gaan vallen, zal in totaal meer belasting kunnen worden geheven. Deze extra inkomsten vormen dan de houdbaarheidsbijdrage. Stel dat de gedeeltelijke indexatie de komende jaren steeds voor een verschil van rond de € 50 zorgt dan gaan de maxima van de derde schijf steeds verder uit elkaar lopen. Onderstaande tabel geeft een indruk van de verschillen die vanaf 2011 zullen ontstaan. maximum effect bij beperkte indexatie per persoon per jaar voor nieuwe 65-plussers (tarieven 2011) 2011
2012
2013
2014
2015
2016
2020
2030
Bruto verschil
49
99
149
199
249
299
499
949
Netto verschil
€8
€ 17
€ 26
€ 35
€ 44
€ 53
€ 89
€ 170
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
15/20
Werk & Inkomen Op Prinsjesdag heeft het demissionaire kabinet de begroting voor 2011 gepresenteerd. Over controversiële onderwerpen mocht het kabinet geen besluiten meer nemen. In de kabinetsplannen voor werk en inkomen ontbreekt dan ook een samenhangende aanpak van WW en ontslagrecht. Maar er blijven nog voldoende onderwerpen over die de moeite van het vermelden waard zijn. De uitgaven aan sociale zekerheid zijn gestegen. Dit is vooral het gevolg van de demografische ontwikkeling, maar ook de crisis heeft een steentje bijgedragen. Op het gebied van de sociale zekerheid doen zich verscheidene mee- en tegenvallers voor. De grootste tegenvaller wordt veroorzaakt door dalende uitstroomkansen bij de WAO en een stijgende instroom bij de WGA. De deeltijd-WW laat een meevaller zien, want er wordt minder gebruik gemaakt van de regeling dan was beraamd. Volgens het kabinet staan de komende jaren in het teken van budgettair en economisch herstel na de crisis. Laten we hopen dat het nieuwe kabinet erin slaagt om de opgelopen werkloosheid te keren en de verslechterde overheidsfinanciën te herstellen.
Jeugd en gezin Kinderopvangtoeslag lager In 2005 gingen nog 375.000 kinderen naar de opvang, in 2009 jaar waren dat er al 800.000. De behoefte aan kinderopvang is de laatste jaren dus sterk gegroeid en de tekorten lopen weer op. Daarom moeten ouders meer gaan betalen voor kinderopvang. Het demissionaire kabinet heeft ervoor gekozen om de toeslagpercentages op een zodanige manier te verlagen, dat alle ouders (bij een gelijk gebruik aan kinderopvang) bij benadering hetzelfde percentage van hun besteedbaar inkomen extra gaan betalen aan kinderopvang. Het aandeel van ouders in de totale kosten van kinderopvang (tot een maximumprijs) stijgt van ongeveer 21% naar ongeveer 26% in 2011. Deze maatregel kan ertoe leiden dat ouders minder gebruik gaan maken van de crèche en de naschoolse opvang. Zeker nu de kinderopvangtoeslag vanaf 2012 waarschijnlijk weer fors wordt verlaagd. Opa’s en oma’s kunnen het een stuk drukker krijgen. Kindgebonden budget hoger Gezinnen met kinderen kunnen sinds 2009 bovenop de inkomensonafhankelijke kinderbijslag een kindgebonden budget ontvangen. Het kindgebonden budget is bedoeld voor gezinnen met minderjarige kinderen. De hoogte van het budget is afhankelijk van het aantal kinderen per huishouden en de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe lager het inkomen, hoe hoger het kindgebonden budget. Minister Rouvoet (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin) houdt in de begroting voor 2011 vast aan verhoging van het kindgebonden budget. Met de verhoging is een bedrag van 130 miljoen euro gemoeid. Gezinnen in de lagere en middeninkomensklasse kunnen er hierdoor aanzienlijk op vooruitgaan.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
16/20
AOW Verlaging partnertoeslag met 8% Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wil de AOW-partnertoeslag met ingang van 1 januari 2011 met 8% verlagen. De lagere AOW-toeslag geldt zowel voor lopende als voor nieuwe gevallen. Een uitzondering wordt gemaakt voor huishoudens met een gezamenlijk inkomen tot 110% van het wettelijk minimum inkomen (ongeveer 20.000 euro). Deze huishoudens krijgen niet te maken met een lagere AOW-partnertoeslag, omdat zij nu juist het meest afhankelijk zijn van die toeslag. Huishoudens met een gezamenlijk inkomen dat net boven deze inkomensgrens ligt, worden gekort tot deze grens. In die gevallen zal de korting dus lager dan 8% uitvallen. De AOW-partnertoeslag zou overigens, vooruitlopend op de gehele afschaffing in 2015, eerst met 6 procent omlaag gaan. De korting werd verhoogd naar 8 procent om een gat in de begroting (gedeeltelijk) te dichten. De vervroegde afschaffing van de AOW-partnertoeslag in 2011 (voor de groep nieuwe AOW’ers met partners jonger dan 55 jaar) ging namelijk niet door. Vervanging van AOW-tegemoetkoming door een koopkrachttegemoetkoming Het kabinet wil de huidige AOW-tegemoetkoming vanaf 2011 afschaffen en vervangen door een koopkrachttegemoetkoming. Hiervoor wordt de Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) ingesteld. De koopkrachttegemoetkoming is alleen voor mensen die in Nederland belasting betalen en wordt niet in het buitenland uitgekeerd. De besparing bedraagt na aftrek van de extra uitvoeringskosten € 105 miljoen in 2011 oplopend tot € 120 miljoen in 2015.
WW Einddatum WW schuift niet op bij ziekte Sinds 1 mei 2007 krijgt een werkloze die ziek wordt, niet meteen meer een Ziektewet-uitkering. Tijdens de eerste 13 weken van ziekte loopt de WW-uitkering namelijk gewoon door. Is de werkloze na 13 weken nog steeds ziek, dan eindigt de WW-uitkering en krijgt hij een Ziektewet-uitkering. Eindigt het recht op WW-uitkering binnen die 13 weken, dan krijgt hij aansluitend op de geëindigde WW-uitkering een Ziektewet-uitkering. Uitzondering De werkloze die ziek wordt als gevolg van zwangerschap, bevalling of orgaandonatie heeft meteen vanaf de eerste ziektedag recht op een Ziektewet-uitkering. Herstelt een zieke werkloze pas na een periode van meer dan 13 weken (en zijn recht op WW herleeft), dan eindigt het WW-recht zoveel later als de periode waarover Ziektewet-uitkering is betaald. Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil nu dat een periode van ziekte geen invloed meer heeft op de einddatum van de WW-uitkering. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is inmiddels bij de Tweede Kamer ingediend (Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet). Ziekmelden is dan niet langer financieel aantrekkelijk. Hetzelfde moet gaan gelden als de dienstbetrekking van een werknemer eindigt op het moment van ziek worden (zoals vaak bij uitzendkrachten) of als de dienstbetrekking eindigt tijdens een ziekteperiode (zoals bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd). Na het einde van de dienstbetrekking heeft de werknemer (nog) geen recht op een WW-uitkering omdat hij ziek is; hij heeft wel recht op ziekengeld. Na afloop van de periode waarover hij ziekengeld ontvangt heeft hij (als hij hersteld is) recht op een WW-uitkering voor de volledige duur. Minister Donner wil nu dat de zieke werknemer zijn WW-duur verbruikt gedurende de periode waarin ziekengeld wordt betaald na het einde van de dienstbetrekking. Die periode wordt dan in mindering gebracht op de WW-duur. Uitzondering Werknemers die een Ziektewet-uitkering ontvangen vanwege ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van orgaandonatie, zwangerschap of bevalling of op basis van de no-riskpolis. Bij deze werknemers wordt de duur van de WW niet bekort met de periode waarin ziekengeld wordt betaald na het einde van de dienstbetrekking.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
17/20
Sectorpremies WW De eerste zes maanden van de WW worden betaald uit de sectorfondsen. Voor 2010 waren er met betrekking tot deze fondsen twee maatregelen genomen: • Sectorfondsen krijgen vijf jaar in plaats van drie jaar de tijd om hun tekorten in te lopen. • De lastenplafonds waarboven sectorale lasten landelijk worden verevend zijn verlaagd. De economische crisis heeft geleid tot hoge werkloosheidslasten in de zwaarst getroffen sectoren, zoals de bouw en de zakelijke dienstverlening. Om de stijging van de sectorfondspremies in deze sectoren tegen te gaan verlengt het kabinet de bovengenoemde maatregelen van 2010 naar 2011. Dit heeft als voordeel dat de premies niet veel hoger worden als het economisch slecht gaat. Maar het nadeel is dat sectoren minder prikkels hebben om de WW-kosten te beperken. Daarom worden de sectorfondspremies niet volledig constant gehouden, maar stijgen zij licht van 2010 op 2011. Om toch te komen tot een verantwoorde ontwikkeling van de totale loonkosten worden de premies voor het arbeidsongeschiktheidsfonds in 2011 verlaagd. Re-integratiebudgetten Het UWV heeft bij de inkoop van re-integratietrajecten voor mensen in de WW aanzienlijk meer uitgegeven dan gedacht. De begroting van 2010 wordt overschreden met 89 miljoen euro. Het totaalbudget voor inkoop van re-integratietrajecten komt hiermee voor 2010 op 215 miljoen euro. Dit bedrag is inclusief de toegezegde investeringen voor langdurig werklozen die door de overschrijding in de knel dreigden te komen. Het UWV heeft inmiddels maatregelen genomen om verdere overschrijdingen tegen te gaan. De minister heeft de Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) verzocht onderzoek te doen naar de maatregelen die het UWV intern neemt om de budgetten te beheren. Daarnaast heeft de minister een commissie ingesteld die de interne sturing binnen het UWV gaat beoordelen. De commissie zal uiterlijk 1 december 2010 een advies uitbrengen. Het kabinet is van oordeel dat re-integratiemiddelen selectiever en vraaggerichter ingezet moeten worden. De re-integratiebudgetten van UWV en gemeenten blijven in 2011 vanwege bestuurlijke afspraken gehandhaafd, maar worden met ingang van 2012 met € 190 miljoen gekort. Meer mensen met een arbeidsbeperking moeten bij een reguliere werkgever aan de slag geholpen worden. De gemiddelde loonkosten nemen de komende jaren af en daardoor is minder budget nodig. In 2011 wordt € 120 miljoen in mindering gebracht op het Wsw-budget. Pensioenopbouw tijdens werkloosheid vervalt De werknemer van 40 jaar of ouder die werkloos wordt, kan het pensioen dat hij bij zijn laatste werkgever heeft opgebouwd tijdens werkloosheid voortzetten. Het gaat dan om de opbouw van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen. De pensioenopbouw komt geheel voor rekening van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Voor de werkloze werknemer zijn hieraan dus geen kosten verbonden. De FVP-regeling vervalt met ingang van 1 januari 2011 voor werknemers die op of na die datum werkloos worden. Voor werknemers die in 2010 werkloos worden (of al zijn geworden) zal de FVP-bijdrage waarschijnlijk fors lager zijn. Toekomst: WW en ontslagrecht Over een samenhangende aanpak van WW en ontslagrecht heeft het kabinet geen besluiten meer kunnen nemen. Maar er wordt wel een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) voorbereid die experimenten mogelijk maakt. Werkgevers kunnen dan zelf de re-integratie en de bemiddeling van werk-naar-werk van werknemers die werkloos dreigen te raken ter hand nemen. In de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2011 wordt opgemerkt, dat voor een mogelijke toekomstige aanpassing van de WW en het ontslagrecht naar ervaringen in andere landen kan worden gekeken.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
18/20
Organisatie sociale zekerheid Inspectiedienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid De Inspectie Werk en Inkomen (IWI), de Arbeidsinspectie en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) gaan op in één nieuwe dienst van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: de Inspectiedienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het is nog onduidelijk hoever de fusie zal gaan en wanneer die afgerond zal zijn. In ieder geval zal de nieuwe inspectiedienst zich bezig gaan houden met toezicht, handhaving en opsporing voor het hele domein van het ministerie van SZW. De IWI houdt nu toezicht op de uitvoering van de sociale zekerheid door organisaties als het UWV en de SVB. De Arbeidsinspectie houdt nu toezicht op de naleving van regels over bijvoorbeeld veilige arbeidsomstandigheden en werk- en rusttijden. Bovendien heeft de Arbeidsinspectie de taak om illegale arbeid te bestrijden en om te controleren of werkgevers minimaal het wettelijk minimumloon en de verplichte vakantiebijslag betalen. De SIOD houdt zich nu bezig met de opsporing en strafrechtelijke aanpak van zwaardere en complexere fraudezaken op het terrein van werk en inkomen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over uitbuiting van personeel, mensenhandel en ontduiking van premies en belastingen. Geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) gewijzigd om de samenwerking en daarmee de dienstverlening in de keten van werk en inkomen te verbeteren. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de colleges van burgemeester en wethouders (samen aangeduid als: ketenpartners) moeten zorgen voor een geïntegreerde dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers (samen aangeduid als: klanten). Geïntegreerde dienstverlening wil zeggen: één aanspreekpunt, één geïntegreerd ketenwerkproces en klantvolgsysteem en een geïntegreerde werkgeversbenadering. De geïntegreerde dienstverlening van de ketenpartners krijgt vorm op locaties werk en inkomen, veelal werkplein genoemd. Iedere gemeente hoort bij een werkplein. De totstandkoming van de geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen moest op 1 januari 2010 gereed zijn. Maar van de meer dan 120 werkpleinen hebben op dit moment nog maar 27 werkpleinen de geïntegreerde dienstverlening voor 100% gerealiseerd. Het is nu de bedoeling dat de geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen voor 1 januari 2011 gerealiseerd is. Mobiliteitscentra In 2009 zijn op dertig werkpleinen mobiliteitscentra ingericht voor hulp bij (dreigend) ontslag. De mobiliteitscentra hebben tot en met mei 2010 141.000 mensen binnen drie maanden na hun ontslag naar ander werk begeleid. En 18.000 mensen zijn vanuit hun baan aan een andere baan geholpen. De mobiliteitscentra worden nu onderdeel van de reguliere dienstverlening.
Overige onderwerpen Zorgverzekeringswet De ziektekosten worden gefinancierd uit een nominale premie en een inkomensafhankelijke bijdrage. De nominale premie is een vast bedrag dat per zorgverzekeraar kan verschillen. De gemiddelde nominale premie voor de basisverzekering neemt met € 104 toe tot € 1211 in 2011. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt betaald door elke verzekerde met een eigen inkomen. Deze bijdrage wordt bij de uitbetaling van het loon of de uitkering door de werkgever of de uitkeringsinstantie ingehouden. De werkgever en de uitkeringsinstantie zijn verplicht om de bijdrage te vergoeden. De verzekerde moet over die vergoeding wel loonbelasting en premie volksverzekeringen betalen. De inkomensafhankelijke premie gaat 0,7 procentpunt omhoog naar 7,75% in 2011. Om de zorg betaalbaar en toegankelijk te houden wil Minister Klink van VWS ook het eigen risico verhogen. In 2011 gaat het eigen risico met € 5 omhoog tot € 170 vanwege de jaarlijkse inflatiecorrectie. In 2012 komt er nog eens € 40 bij, zodat het eigen risico dan op € 210 uitkomt.
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
19/20
Kleine baantjesregeling Het kabinet wilde werkgevers stimuleren om jongeren tot 23 jaar in dienst te nemen. Daarom werd de werkgever vrijgesteld van premiebetaling bij werkzaamheden van geringe omvang. Van een kleine baan is sprake als de werknemer jonger is dan 23 jaar en het loon lager is dan 50% van het voor hem geldende wettelijk minimumloon. Voor de werkgevers betekent dit dat zij voor deze kleine banen in 2010 geen premies meer hoeven te betalen voor de WW (sectorpremie en Awf-premie) en de WIA/WAO (basispremie, gedifferentieerde premie WGA en uniforme premie WAO). De jongeren blijven in 2010 overigens wel verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Verder is de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op 0% gezet. Daarom betalen werkgevers in 2010 geen vergoeding voor deze bijdrage aan de werknemer. De kleine baantjesregeling geldt alleen voor 2010, tenzij voor 2011 een voorstel voor verlenging is ingediend. Op dit moment wordt de bestaande regeling geëvalueerd.
JZ-Journaal is een uitgave van ASR Juridische Zaken. Juridische Zaken maakt onderdeel uit van ASR Verzekeringen. Juridische Zaken ondersteunt ASR Nederland en haar intermediair zowel op juridisch gebied als op het gebied van leven, pensioen en werk en inkomen. Hoewel Juridische Zaken aan de inhoud van deze nieuwsbrief de uiterste zorg heeft besteed, aanvaarden noch ASR Verzekeringen noch andere tot ASR Nederland behorende vennootschappen, enige aansprakelijkheid voor de onvolledigheid of eventuele onjuistheid en de gevolgen daarvan. De inhoud mag alleen met bronvermelding worden overgenomen. Eindredactie Anton Pieter van Logtestijn. Vragen en opmerkingen graag via e-mail:
[email protected]
ASR Nederland JZ-Journaal
Prinsjesdag Special september 2010
20/20