Wat voorafging Alexa Westerhof, studente Engels, gaat voor een uitwisselingssemester naar Carnforth Park University, een kleine universiteit in Londen, waar ze onverwachts Sander treft, een oude jeugdvriend uit Nederland. Een dramatische gebeurtenis brengt haar in contact met magi, een bevolkingsgroep met bijzondere krachten, waar ze zelf ook over blijkt te beschikken. Ze ontdekt dat er een universiteit voor deze mensen achter de façade van Carnforth Park University zit: Untraceable University, en dat haar vader, Richard Grenville, daar ook heeft gestudeerd. Over hem weet ze niet meer dan dat haar moeder als zeventienjarige een onenightstand met hem had in Parijs, waarna hij nooit meer iets van zich heeft laten horen. Van magister Artemus Jones, hoofd van de universiteit, hoort ze dat hij kort na haar geboorte is verongelukt. Haar docent Alan Matthews, die in zijn studietijd met haar vader bevriend was, vertelt dat haar vader samen met zijn tweelingzus Eleanor en hun vriend Daniel Fenrick ’s nachts van de weg is geraakt en met hun auto in de rivier terecht is gekomen. Al is Daniels lichaam nooit gevonden, aangenomen wordt dat hij net als Richard en Eleanor de dood heeft gevonden. Alexa vindt het moeilijk zich onvoorwaardelijk over te geven aan de nieuwe wereld, vooral omdat ze moeite heeft met de heimelijkheid ervan. Toch begint ze haar studies over de theorie, filosofie en ethiek van de magie en krijgt ze praktijkles van docente Julie Haywood. Intussen vallen eerst een docent en daarna haar huisgenote Rain ten prooi aan een geheimzinnige bewusteloosheid. Alexa ontdekt dat een pulpthriller die haar op Schiphol in handen is gespeeld er iets mee te maken heeft. Er zit een magie tussen de regels van de tekst die het bewustzijn van de lezer uit zijn lichaam trekt, het verhaal en het boek in, en hem daar gevangenhoudt. Intussen wordt ze in de gaten gehouden door
Julie Haywood, die middels het drankje Inspiritus haar hoofd onbewust heeft opengesteld voor influisteringen van buitenaf. Alexa gaat het boek binnen en ontmoet de bedenker, die de schrijver Sam Eastman het boek heeft laten schrijven. Al noemt hij zijn naam niet, ze vermoedt dat het Augustus Fenrick is, de vader van Daniel. Hij wil onderzoek doen naar wat er gebeurt met het bewustzijn na de dood in een stille hoop weer in contact te kunnen komen met zijn zoon en ook wil hij de magie, de verwondering terugbrengen in een wereld die steeds rationeler wordt en ontdaan van betovering raakt. In de wereld van het boek ontmoet ze haar eigen vader en kampeert ze een avond met hem aan een rivier. Hij tekent een symbool voor haar in het zand, twee in elkaar gedraaide c’s. Als ze weer terugkeert in de werkelijkheid, weet ze niet of de ontmoeting met haar vader werkelijkheid was of een hallucinatie en ze krijgt daar evenmin antwoord op. Met hulp van haar docenten Nicholas Rafiel en Alan Matthews maakt ze een einde aan de magie van het boek en weet ze Rain en de anderen te bevrijden.
De verborgen universiteit het levende labyrint
Ander werk van Natalie Koch Streken (roman, 2006) De verborgen universiteit: De erfenis van Richard Grenville (roman, 2011)
Natalie Koch
De verborgen universiteit het le v ende l abyr int
Amsterdam · Antwerpen 2012
Uitgeverij Q is een imprint van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Amsterdam Copyright © 2012 Natalie Koch Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Marlies Visser Foto auteur Leo van der Noort isbn 978 90 214 4295 2 / nur 301, 305, 334 www.uitgeverijQ.nl
Wünschelrute Schläft ein Lied in allen Dingen, Die da träumen fort und fort, Und die Welt hebt an zu singen, Triffst du nur das Zauberwort. Joseph von Eichendorff, 1835
Hoofdstuk 1 Op de avond van de dag waarop ze zijn moeder hadden begraven, legde zijn vader het mes op tafel. Een slagersmes, zo’n bijltje met een oog in het blad, dat zonder pardon de weerbarstigste moot in tweeën kon hakken. ’Als ik jou één keer iets van die idioterie met je vingers zie doen, hak ik ze eraf.’ Zijn vader wiebelde heen en weer in zijn stoel, nog in zijn rouwpak, te dronken om rechtop te zitten. ‘Chris!’ Tante Berenice. Geen echte tante, maar de beste vriendin van zijn moeder, die dag voor het laatst welkom in huize Rafiel, al wist ze dat op dat moment nog niet. ‘Dit is mijn huis en ik bepaal wat hier gebeurt!’ Nick prikte wat in het eten op zijn bord, ook nog in zijn stijve jasje en stropdas, hij had ze niet mogen uittrekken van zijn vader. Tante Berenice had zijn zusje al naar bed gebracht. Hij keek vanuit zijn ooghoeken naar het oog in het blad. Het loerde terug. Het mes vatte het dreigement serieus op, zo kil en efficiënt spiegelde het zichzelf in het gepolitoerde tafelblad. Nick vouwde zijn vingers in zijn handpalmen. ‘Eet normaal! Zo kun je je bestek niet vasthouden!’ Een draai om zijn oren die een aai over zijn hoofd werd omdat zijn vader door de drank zijn motoriek niet meer onder controle had. Nick legde zijn handen in zijn schoot; hij vouwde zijn vingers weer in zijn handpalmen en balde zijn vuisten. Het mes werd de metgezel van iedere maaltijd, iedere zwijgzame maaltijd waarvan de stilte alleen werd gevuld met het hikken van zijn vader en het klokken van de wijn uit de fles, het lag er als een koud en doelmatig dreigement, eerst voor hem alleen, 9
later ook voor zijn zusje. Tot de dag dat zijn vader hem op straat zette. Nick Rafiel legde het vleesmes waarmee hij kip stond te snijden neer en vouwde zijn vingers in zijn handpalmen, tot hij besefte wat hij deed. Hij draaide het vuur uit onder de pan waarin de olie al dampte. In de woonkamer doofde hij de twee lampen die er brandden, schoof de gordijnen open en bleef in het donker voor het raam staan. Licht gloeide achter de gordijnen van de huizen aan de overkant, de straatlantaarns legden melancholieke plassen op de stoeptegels en het asfalt. Een deur ging open, een gouden rechthoek viel over de treden naar de stoep. De torenflat van een hotel in de verte, auto’s. Alles lichtjes, stil of bewegend, fonkelend in de vrieslucht. Hij legde zijn hand tegen de muur. Zijn vingernagels schraapten over het stucwerk, ze scheurden tot in het leven, gruis drong zich eronder en vermengde zich met zijn bloed. De pijn bruiste in zijn hoofd. Hij leefde nog. O, je had zo gelijk, Eleanor. Je ziet, ik ben je nog niet vergeten. ‘Een auto-ongeluk.’ Alexa, nog maar een week of twee geleden. En zijn antwoord: ‘Dat klopt.’ Hij sloot zijn ogen. Waarom had de magie nog geen gum uitgevonden om de woorden te wissen die je nooit had willen zeggen? Een auto reed door de straat en sloeg linksaf, de straat in die naar Cromwell Road voerde. Grenville Place heette die straat en hij verwonderde zich over de ironie van het toeval dat het eerste beschikbare appartement toen hij zich weer in Londen vestigde op de hoek van een straat stond met een naam die zoveel herinneringen in hem wakker riep. Hij had de verleiding van een dagelijkse portie zout in zijn wonden niet kunnen weerstaan en de handreiking van het lot met beide handen aangenomen. Lest we forget. Hij trok de gordijnen dicht, ontstak met zijn vingers een kaars op zijn bureau – zijn gedachten verdroegen geen kunstlicht – en haalde een doos uit een kast, ver weggestopt achter ordners en archiefdozen. Een schoenendoos. Hij ging aan zijn bureau zitten, zette de doos op zijn knieën en bij het licht van de ene flakkerende 10
vlam die grote onrustige schaduwen op de muur wierp, tilde hij het deksel eraf. Zestien jaar aan brieven en kaarten van Anne, zijn zus, van de schoolse brieven in het wankele meisjeshandschrift van de twaalfjarige die ze was toen hij naar New York vertrok via die van de feestende studente tot die van de creatieve jonge vrouw met haar eigen webdesignbedrijfje voor magi en non-magi. Zelfs toen het e-mailtijdperk losbrak en ze zich geestdriftig in de digitale wereld stortte, bleef ze hem brieven met de hand schrijven – net zoals hij haar terugschreef. ‘Op papier heb ik meer het gevoel dat ik tegen je praat,’ schreef ze, ‘en dan ben je dichter bij me.’ Hij was een tijdloos en verbeeldingrijk plekje in haar leven en die ouderwetse manier van communiceren bevestigde dat, een band los van de wereld, buiten de wereld, waar tijd en afstand niets aan konden veranderen. Zijn vingers ritselden door de jaren van haar leven. Jaren die hij had gemist, maar die hij niet had willen besmetten met zijn groeiende cynisme. De geur van oud papier wolkte op. Slechts drie keer hadden ze elkaar gezien in die zestien jaar, twee keer was hij naar Engeland overgekomen, zij één keer naar New York, voor zijn promotie, een reis waar ze een jaar voor had gespaard. Vier dagen lang hadden haar ogen hem de frisse, verrassende kanten laten zien van wat hem alleen als vuil en onverschillig voorkwam in die ellendige stad, de eettentjes, de cafés waar ze praatten en ze de foto’s liet zien van haar trip naar Barcelona met haar studievriendin Julie Haywood, de nachten waarin ze tegen hem aankroop, zoals ze als kind had gedaan. Hij had haar gemist, maar ieder jaar was het moeilijker geweest om terug te komen. Op papier kon hij een betere versie van zichzelf zijn. Onderop lagen ze. Drie kaarten die hij aan Anne had geschreven, ruim twintig jaar geleden. Elf was ze geweest, toen. Artemus Jones, die haar in het gezin van zijn broer had ondergebracht, had het oogluikend toegestaan, want ze kreeg zo graag post, vooral van hem. Na de dood van Richard, Eleanor en Daniel had Artemus erop aangedrongen dat hij ze terugvroeg en vernietigde. Het eerste had hij gedaan, het tweede niet. Ook al had hij het Artemus 11
moeten beloven, hij had het niet over zijn hart kunnen verkrijgen; hij had ze meegenomen naar de Verenigde Staten, waar hij zijn studie had afgemaakt, was gepromoveerd en docent was geworden, en met zijn weinige bezittingen weer mee teruggenomen naar Londen. Hij nam een van de kaarten uit de envelop. Een dromerig historisch straatje, met achterop in het handschrift van de negentienjarige die hij toen was de boodschap aan Anne dat hij haar in huis zou nemen zodra het kon en dat ze dan altijd samen zouden blijven. Zijn droom, toen. Een droom die zo helder brandde dat hij zomaar op een dag werkelijkheid had kunnen worden als de werkelijkheid zelf geen andere plannen had gehad. Hij dacht terug aan de tijd en de plaats waarin hij die kaart had geschreven en kreeg het benauwd. Hij schoof de kaart terug in de envelop; zijn duim streek over de postzegel. Het poststempel was nog goed leesbaar, zelfs bij kaarslicht; plaats en datum waren duidelijk te onderscheiden. Hij stond op, legde de kaart op zijn bureau, boven op een stapel post – het omzetten van zijn Amerikaanse rijbewijs naar een Brits was tot nu toe een helletocht door de krochten van de bureaucratie gebleken met als resultaat een correspondentie waarin hij van zijn kant alle registers van zijn ijzig beleefde sarcasme had opengetrokken – pakte een fles whisky en een glas, zette ze weer neer, staarde zeven seconden naar de muur zonder te registreren wat hij zag en schonk toen toch een glas in. In de slaapkamer zette hij het op zijn nachtkastje en strekte zich uit op bed. De geur van de drank kringelde door de kamer. Een duizeligmakende geur die alleen al zijn hoofd lichter maakte. Hij spreidde zijn handen uit op het dekbed – de koelte van het katoen aan zijn handpalmen bracht rust in zijn hoofd – en staarde in de duisternis. Aan de klik in het slot hoorde hij dat het geen sleutel was die de deur opende. Er was er maar één die hij toestond zo bij hem binnen te komen. 12
‘Nick?’ Voetstappen naar de kamer, naar de keuken. Hij sloot zijn ogen alsof hij dan niet gevonden kon worden. Ten slotte kwamen ze de slaapkamer in. ‘Nick?’ Er vlamde licht op haar vingers, hij schermde zijn ogen af. Ze knipte het lampje naast zijn bed aan, gooide haar tas op een stoel en haar jas erachteraan en ging op de rand van zijn bed zitten. Ze pakte het glas van het nachtkastje en rook eraan. ‘Voor iemand die maar in één ding gelooft, te weten het brein, pleeg je een vreemd eerbetoon, broerlief. Wou je weer wat hersencellen vernietigen?’ ‘That I might drink, and leave the world unseen.’ ‘Shelley?’ ‘Keats.’ ‘Jij gaf altijd al poëzie aan je zwakheden.’ Ze gaf hem een por. ‘Ik dacht dat je de drank had afgezworen. Neem je geen groot risico door die troep in huis te halen?’ ‘Een gevoel van controle is schijn zolang je de verleiding niet onder handbereik hebt.’ ‘En voor jou mag het nooit makkelijk worden, hè? Jij hebt echt een masochistisch trekje. Wat wil je bewijzen? Voor wie?’ Hij staarde naar het plafond. ‘Ik was net bij Artemus. Het doet hem nog pijn dat je zijn uitnodiging voor het kerstdiner hebt geweigerd. Hij wilde er een grote familiebijeenkomst van maken, nu tante Berenice over is uit het buitenland. Ze had je graag weer eens gezien.’ ‘Artemus kan naar de hel lopen.’ ‘Nick!’ ‘Ik weet wat hij voor ons heeft gedaan en vooral voor jou en daar ben ik hem dankbaar voor. Hij heeft overigens ook geen gelegenheid voorbij laten gaan om me eraan te helpen herinneren. Maar laten we zeggen dat we het daarbuiten niet altijd eens zijn met elkaar.’ ‘Schuif eens op.’ Ze schopte haar pumps uit, ging naast hem liggen en trok het dekbed over hen heen, over hun hoofden. Ze bracht haar handen tot voor haar gezicht en liet haar vingers 13
blauw oplichten, groen naarmate de kracht intensiveerde, en weer blauw. Het zachte licht streek over haar gezicht zoals het vroeger over haar kindergezicht had gedaan. Hij had het van zijn moeder geleerd, een van de weinige beginselen van de magie die ze hem had kunnen leren voor ze stierf, en hij leerde het Anne. En prentte haar in dat ze dat nooitnooitnooit mocht doen als papa in de buurt was. Het licht glinsterde in haar ogen. Hij liet zijn eigen vingers gloeien, de eerste rimpeltjes in haar ooghoeken vervaagden, het blauwe licht maakte haar gezicht glad en bleek, haar grijze ogen bijna zwart. Het gezicht van zijn moeder in het hare. Ze pakte zijn hand en bekeek zijn gescheurde nagels. ‘Hoe kom je daaraan?’ Hij zei niets, maar in haar ogen zag hij de vertrouwde mengeling van vertedering en vertwijfeling. ‘Ik kreeg een brief,’ zei ze. ‘Het gaat niet goed met papa, hij begint een gevaar voor zichzelf te worden.’ ‘Heeft ie zich eindelijk naar de kloten gedronken? Zeg niet dat je nu medelijden met hem hebt. Of dat je van mij medelijden verwacht.’ Ze blies haar adem in een lange straal tussen haar lippen door. ‘Hij heeft jou ook het huis uit gegooid,’ zei hij. ‘Ik ben zelf weggelopen.’ ‘Maar daarna hoefde je niet meer terug te komen. Dat vergeef ik hem nooit. Je was negen!’ ‘Je herinnerde hem te veel aan die kant van mama die hij nooit kon begrijpen. Zijn tragiek was dat hij zielsveel van haar hield’ – ja, hij herinnerde zich die momenten dat zijn vader dronken tegen haar foto had staan huilen, maar hij wilde er niet aan denken – ‘en haar niet begreep. Dat hij zoveel van haar hield, maakte het alleen maar erger, denk ik. Onverschilligheid had zijn machteloosheid niet zo groot gemaakt. Ik heb er lang over nagedacht en ik kan maar tot één conclusie komen. Hij hield van mama, maar was bang van wat ze kon en toen bleek dat wij het ook hadden, voelde hij zich buitengesloten, verraden misschien. En hij kon er met zijn 14
non-magische vrienden niet eens over praten. Gemengde huwelijken zijn zelden een succes. Ik praat niet goed wat hij heeft gedaan, maar... soms moet je ook kunnen vergeten.’ ‘Hoe doe je dat, Anne, dingen vergeten?’ Hij dacht terug aan die lichte kamer, de geur van verse bloemen en olieverf. Daar leerde zijn moeder hem wat zijn vingers konden, dat hij behoorde tot een zeldzame soort mensen en dat hij erover moest zwijgen tegenover mensen die daar niet bij hoorden, omdat die het niet zouden begrijpen. Om te beginnen zijn vader. Na haar dood sloot zijn vader haar kamer hermetisch af en toen Nick jaren later eindelijk de sleutel vond, bleek hij leeggehaald. De haat die hij had gevoeld in dat huis vol schaduwen en echo’s. In zijn herinnering waren het alleen nog maar schaduwen en echo’s, het oorspronkelijke licht en geluid waren verdwenen als kleuren uit een oude foto. Een haat die een graad van zuiverheid haalde die geen enkele andere emotie kreeg. Zuiver als de kern van een vlam, die hem zuiverde van het gevoel van schaamte dat hem altijd aankleefde, bij alles wat hij deed. Hij haatte met alle oprechtheid die hij in zich had. Het bracht hem op de gedachte dat haat een zuiverder emotie was dan liefde, dat zo’n vreemd amalgaam was van oprecht altruïsme en eigenbelang. Zijn notities over die eigen gedachten in relatie tot wat grote denkers over liefde en haat hadden geschreven, waren aan het uitgroeien tot een boek dat hard op weg was zijn levenswerk te worden. ‘En soms denk ik dat het zelfs niks met die magie te maken had,’ zei Anne. ‘Hij hield van haar en miste haar zo dat hij zijn onmacht en verdriet op ons afreageerde. Soms denk ik dat liefde hele nare kanten heeft. Misschien verschilt het niet eens zoveel van haat. Hij begreep er niets van, de arme man.’ ‘Dat je zo over hem kunt denken.’ ‘Ik heb hem ook gehaat, maar nu zie ik hem toch vooral als zielig. Kom op, Nick, je bent nog te jong om nu al een verbitterde oude man te worden. Ik wil het niet zien gebeuren.’ De magie in haar vingers tintelde zacht op zijn huid. Hij sloeg zijn armen om haar heen. Soms dacht hij dat dit het enige echte in 15
zijn leven was, zoals hij dat toen ook had gedacht. Haar warmte, haar geur. Ze schoof tegen hem aan, ze streek zijn haar uit zijn gezicht. ‘’t Is altijd alsof ik weet wanneer je me nodig hebt.’ Hij drukte zijn gezicht in haar korte haar. Het rook naar dauw op gras. Ze kuste hem op zijn lippen. ‘Ik hou van je, Nick.’ Ze stond op, nam het glas mee van het nachtkastje. Hij rolde op zijn rug en luisterde hoe ze het leeggoot in de gootsteen. Hij kwam overeind. Hij leunde tegen de deurpost van de keuken. Ze stond op haar pantyvoeten aan het aanrecht, prevelde wat woorden en tekende met een wijsvinger een rasterwerk over het stukje kipfilet. Voren gloeiden blauw op, toen viel de kip in blokjes uit elkaar. Ze gooide het vleesmes in de gootsteen. ‘Dat heb je toch helemaal niet nodig? Je bent een magus!’ ‘Ik denk dat ik af en toe gewoon normaal wil zijn. Mijn eten maken zoals iedereen het doet.’ Over haar schouder zond ze hem weer die vertederd-vertwijfelde blik. Ze strooide kruiden over de kipblokjes, gooide ze in de pan waar ze begonnen te sissen, zette een pan water op en mat twee kopjes rijst af. Hij keek naar haar handen die zijn eten bereidden. De gedachte aan de kaart kwam weer bij hem op, en de gedachte dat het zo had kunnen zijn. ‘Ik zou voor jou zorgen, weet je nog? Weet je nog dat ik een huis voor ons samen wilde zoeken?’ Ze stond over de pannen gebogen, maar aan het trekje van haar schouders kon hij zien dat de herinnering ook haar niet onberoerd liet. ‘Ik droomde daarvan, ook al had ik het best naar mijn zin bij Leonard en Liz. En toen ging je weg.’ Ze roerde, proefde en strooide nog wat kruiden in de pan. ‘Ik heb nooit begrepen waarom je toen zo snel verdween, weet je dat? Dat je vrienden zich te pletter reden, ja, dat was verschrikkelijk, maar dat je onmiddellijk daarna alle schepen achter je verbrandde... Artemus zei dat ik je 16
moest laten betijen en dat je wel zou terugkomen. Maar het duurde zestien jaar voor je terugkwam. En je gaat het me ook niet vertellen, hè? Anders had je het allang gedaan.’ ‘Ik wilde gewoon weg, dat was alles.’ ‘Zo ineens? Je beloofde me een plek voor ons samen en drie maanden later was je weg. Je was nooit zo impulsief.’ Het water kookte, ze gooide de rijst in de pan. ‘Het was een leuke tijd, die eerste tijd op de universiteit met hen. En je ziet wat je daarvan krijgt.’ ‘En daarom ontloop je het geluk maar, omdat je zo bang bent dat het je nog een keer wordt afgepakt. Je bent een schat, maar soms wil ik je wel met je kop tegen de muur rammen, weet je dat?’ Hij glimlachte. ‘Ga eens naar een psych. Depressie is tegenwoordig goed te behandelen.’ ‘Denk je dat ik depressief ben?’ ‘Nee, je bent een gelukkig mens, daarom vind ik je met een glas whisky in het donker op bed, ga je leuke etentjes uit de weg en laat je geen spaan heel van je studenten.’ Ze lachte. ‘Artemus vertelde me hoe populair je bent. Als ik een enquête zou houden welke docent ze het liefst levend gevild zouden zien, staat professor Nicholas Rafiel met afstand boven aan de lijst, zei hij. Kan het echt geen graadje minder?’ ‘Ik kan niet tegen gemakzucht. Is het zo gek dat ik mijn geduld verlies als ik een semester lang het hart uit mijn lijf heb staan doceren en dan blijkt dat het net zoveel indruk heeft gemaakt als de zoveelste Hollywoodblockbuster? Minder zelfs, want die kunnen ze feilloos navertellen. Soms denk ik dat ik wat anders moet gaan doen.’ ‘Je zou het jezelf een stuk makkelijker maken als je die strenge normen die je jezelf oplegt niet ook aan de rest van de wereld zou opleggen. De wereld is niet perfect, Nick. Wen eraan.’ ‘Geef me één student die de moeite waard is...’ ‘En daarvoor zou je door het vuur gaan, ik ken je.’ Ze draai17
de zich om en leunde tegen het aanrecht. ‘Ik heb een herinnering aan je, die zie ik altijd als ik aan je denk. Voor je – het huis uit ging. Je zat altijd in de erker, op de vensterbank, met een boek op je knieën. Ik zag altijd alleen maar je silhouet tegen het licht. En dan vroeg ik wat je las en dan las je het me voor, of ik het snapte of niet. Je zei nooit dat ik er nog te klein voor was.’ ‘Jij luisterde ook altijd, of je het snapte of niet.’ De vrijheid buiten achter glas, de vrijheid binnen alleen die in zijn hoofd en in wat hij las. Zijn vader kon controleren wat hij las, maar niet welke gedachten hij daarover vormde. Zijn liefde voor filosofie moest daar zijn begonnen. De schoonheid van een heldere, zuivere gedachte, het scherpen van je geest aan tegengestelde denkbeelden en daarin je eigen waarheid vinden, het was een wit licht in zijn hoofd geweest in een tijd dat alles rondom hem drabbig en onbegrijpelijk was. Van het leven snapte hij niets; deze gedachten kon hij afkluiven, omspitten, tot het bot toe uitbenen en draad voor draad uiteenrafelen, hij kon ze niet snappen, ze konden alleen maar meer vragen opleveren of ineens door de wrijving van zijn vingers die ze rond- en ronddraaiden uitbarsten in een heldere schittering. ‘Stop met slachtoffer zijn, Nick. Je hebt een prachtcarrière opgebouwd, je bent vrij.’ ‘Denk je dat het nog om hem is? Mijn – vader?’ ‘Wat is het dan?’ ‘Niets, Anne.’ Niets dan herinneringen die het laatste halfjaar weer de kop hadden opgestoken, niets dan de allesverscheurende drang de waarheid van de daken te schreeuwen. De kaars in de woonkamer was opgebrand, hij knipte de lamp boven zijn bureau aan en pakte de envelop met de kaart die hij uit de doos had gehaald op. Hij nam een boek uit de kast, legde de kaart tussen de bladzijden en zette het terug. ***
18
Het enige wat de stilte in de collegezaal van Carnforth Park University doorbrak, was het gekras van pennen op papier en een enkele vertwijfelde zucht. Met haar hoofd in haar hand keek Alexa naar de gebogen ruggen voor haar. De zaal zat bomvol, al was dat misschien niet verwonderlijk bij het hertentamen wetenschapsfilosofie van Rafiel. Ze was er de vorige dag, donderdag, voor teruggekomen uit Nederland; maandag begonnen de colleges weer. Het was griezelig stil geweest in huis toen ze haar koffertje in haar nieuwe kamer neerzette; haar huisgenoten waren allemaal nog weg. Ook Sander, hij had het tentamen tot zijn verbijstering wel gehaald, zelfs Rafiel kon een 5,6 niet als onvoldoende verkopen, en had kunnen genieten van een vrije vakantie. Zij niet, de uren buiten het kerstdiner en oudejaarsavond waren gevuld geweest met studeren. Haar ogen ontmoetten die van de surveillant, een hogerejaars van Rafiel, vermoedde ze. Hij zat voor de zaal met zijn mobieltje te spelen en liet af en toe zijn blik over de volle banken glijden. Ze boog zich weer over de opgaven. In de mensa schoof ze aan in de rij voor de kassa. De dame achter de toonbank zette een bekertje koffie neer voor de jongen voor haar. Hij groef in zijn broekzakken, klopte op zijn zakken van zijn jack. ‘Shit. Portemonnee vergeten. Ik krijg het zeker niet op de pof?’ ‘Daar beginnen wij niet aan,’ zei de vrouw. Hij zwaaide naar twee studenten die al aan een tafeltje waren gaan zitten, maar ze zagen het niet. ‘Dan zal ik het even zonder doping moeten stellen...’ ‘Kan ik het je voorschieten?’ Alexa trok haar portemonnee. Haar moeder had haar voor vertrek wat extra’s toegestopt en ze voelde zich in een gulle bui. ‘Ik ook een koffie alstublieft.’ Ze legde een in plastic verpakt broodje op de toonbank. De jongen draaide zich om. ‘Dat is aardig van je.’ Hij lachte, zijn ogen waren heel blauw, zijn donkerblonde haar viel in warrige
19
pieken over zijn voorhoofd en hij had een aantrekkelijk shabby driedagenbaardje. Ze vroeg zich af waarom hij haar het vorig semester niet was opgevallen. ‘Je houdt het van me te goed.’ ‘Daar hou ik je aan.’ Ze ging met haar koffie en broodje aan een tafel bij het raam zitten. Vanaf de tafel waar hij zat met zijn twee vrienden hief hij zijn bekertje naar haar op. Ze glimlachte terug, trok haar aantekeningen voor het hertentamen Ethiek in de magie dat voor die middag op het rooster stond uit haar rugzak en las kauwend op het broodje alles voor de tachtigste keer door. Woorden die ze zo vaak had gelezen dat ze waren gladgesleten, ze haakten zich niet meer vast in haar hoofd en haar concentratie waaierde uiteen als rook. Ze staarde naar buiten, naar het winterse park. Het was zo’n dag dat het zelfs ’s middags niet helemaal licht wordt, de takken van de in slaap gevroren bomen verdwenen in de nevel, de struiken leken gekrompen in de kou, het gras was zo’n armzalig tapijt dat ze amper kon geloven dat het ooit weer warm genoeg zou worden om erin te liggen. Ze bladerde door haar agenda, las het adres dat ze daar had opgeschreven. Een straat in Hackney, Oost-Londen. Haar gedachten gleden verder terug, naar de avond na het kerstdiner dat ze samen met haar moeder had gekookt. Rozig van het eten en de wijn had ze haar moeder gevraagd of ze het adres van haar vader nog had. Ze vroeg zich af waarom ze dat eruit flapte, natuurlijk had haar moeder niet twintig jaar lang het adres bewaard van een man die ze had gehaat. Hoewel Alexa niet meer zo geloofde in die haat. De verslagenheid in haar moeders stem toen zij – Alexa – vertelde dat hij dood was, en die avond in Merlin’s Hide-away voor haar vertrek naar Nederland hadden haar het gevoel gegeven dat die haat meer een dekmantel was geweest voor gevoelens waar haar moeder niet mee had kunnen omgaan. Haar moeder keek even scherp op, maar de lichtjes in de kerstboom, de feelgoodfilm op tv en vooral de twee flessen wijn die ze er samen doorheen hadden gejaagd, hadden haar afweer poreus gemaakt. 20
‘Tja, ik zal moeten accepteren dat hij toch een rol in je leven is gaan spelen.’ ‘Heeft hij het over zijn familie gehad?’ vroeg ze. ‘Wist je dat hij een tweelingzus had?’ ‘Wat denk je? We hadden een nacht en een dag samen en waren verliefd, ik in ieder geval, denk je dat we het over familie hadden?’ Ze stond op. ‘Ik kan het je nu niet meer onthouden.’ Ze opende een van de bovenkastjes van de wandkast. Een kastje waarvan de inhoud Alexa nooit had geïnteresseerd: feestelijke tafellakens, te feestelijk voor de feestjes in huize Westerhof en nu vergeeld op de vouwen. Haar moeder tilde er een stapel uit en haalde een in rood nepleer gebonden fotoalbum tevoorschijn. Zittend naast Alexa sloeg ze het open. Eén foto van haar vader – Alexa hield haar adem in. Een jonge man in leren jack met krullend kastanjekleurig haar en een uitdagende, geestige blik in zijn ogen. Zijn handen in zijn jaszakken, zijn kin een tikje geheven. Op de achtergrond de Eiffeltoren. Ze kon niet zeggen of hij leek op de man die ze eind van vorig semester had ontmoet in dat magische boek waar ze in was gelokt; het beeld in haar herinnering was als een droom waarin je zonder iemand te herkennen weet wie hij is. ‘Onvoorstelbaar dat zo’n jongen mij zag staan,’ zei haar moeder. ‘Je hebt al die tijd een foto van hem gehad en me hem nooit laten zien?’ Ze kon het antwoord zelf invullen. Nee, natuurlijk wilde haar moeder zelf niet meer aan hem herinnerd worden, waarom zou ze haar dochter dan iets geven om zich te herinneren? Kijk meisje, dit is nou de man die ons heeft laten barsten. Wat had ze moeten denken van de manier waarop hij zijn hoofd hield? Zelfverzekerd? Of alleen de overmoed van iemand die de wereld aan het ontdekken is en zijn onzekerheid maskeert? Wat had ze ervan moeten denken als ze niet kon weten hoe hij werkelijk was? ‘Ik wilde je beschermen tegen de pijn van iets wat je nooit zou krijgen, denk ik. Ik dacht dat je er niks mee zou opschieten. Ik was bang dat ik mijn haat en teleurstelling op jou zou overdragen. Ik wilde ook niet dat je zou gaan verlangen naar iets wat er nooit kon 21
zijn. Ik wilde gewoon dat je er zo min mogelijk last van zou hebben. En ja, misschien gunde ik hem ook geen plek in je leven. Achteraf vraag ik me af of ik het goed heb aangepakt.’ Alexa vroeg zich af of er een aanpak bestond die wel had kunnen voorkomen dat ze jarenlang had gehoopt en gedroomd, dromen die vanzelfsprekend op een dag omsloegen in dezelfde teleurstelling en haat die haar moeders gedachten aan hem hadden doortrokken. ‘Ik wist niet dat hij... dát was, natuurlijk vertelde hij me dat niet, die ene avond. Maar ik had hem nooit veroordeeld om wat hij was, ik zou hem nooit een griezel hebben gevonden als hij me had verteld dat hij een... dat hij was wat jij ook bent. Misschien was hij daar bang voor en durfde hij daarom geen contact meer te zoeken.’ Maar hij reageerde ook niet toen je schreef dat je zwanger was. Ze hield het binnen. Als haar moeder nu eindelijk een geloofwaardige reden had gevonden waarom hij tussen hun ontmoeting en zijn dood tien maanden later niets meer van zich had laten horen, wilde ze haar die niet ontnemen. ‘Misschien had een relatie tussen ons niet lang geduurd,’ zei haar moeder. ‘Maar ik ging hem idealiseren en dat wilde ik zelf uitroeien, ik wist dat ik het daarmee niet ging redden. En daarom leek het me ook beter jou niks te vertellen. Ik zat er ook niet op te wachten dat jij steeds weer zou oprakelen wat ik wilde vergeten.’ Ze schoof het boek op Alexa’s knieën en begon in de keuken met borden en glazen te rammelen. Met trillende vingers sloeg Alexa het eerste blad om. Op de achterkant zat een bierviltje geplakt, met de bedrukte kant naar beneden. Op de rug, vlekkerig door drank, stond een naam en adres in het handschrift dat ze al kende, het handschrift van lange regendruppels. Richard Grenville. Een adres in Oost-Londen, een postcode die begon met E8, dat moest Hackney zijn, ze begon het postcodesysteem van Londen al een beetje te doorgronden. Hij had blijkbaar niet in een van de studentenhuizen van de universiteit gewoond. 22
Op de bladzijde ertegenover zat een ansichtkaart. Avignon. De gebroken brug. Een verkapte manier om te zeggen dat het contact hier zou eindigen? De kaart zat met één bijna uitgedroogd plakbandje vast aan de pagina; ze vouwde hem om en draaide het boek een halve slag, zodat ze de tekst kon lezen. Hij had dus toch geschreven. Ida, mijn lief. Ben in Avignon aangekomen, mooi hier, wou dat we het samen konden zien. Ik kom terug. Beloofd. x x x. Richard. Het poststempel dateerde van 20 februari 1985. Nietszeggend. Maar haar moeder had twintig jaar lang volgehouden dat hij nooit meer wat van zich had laten horen. Had ze deze kaart beschouwd als niet gemeend? Niet meer dan een bedankje voor een fijne nacht met de intentie van een punt achter een zin? Maar waarom had ze die kaart dan al die jaren bewaard? Haar moeder moest haast wel net zo hebben zitten wachten op zijn terugkeer als zij. Ze sloeg het blad om. Niets. Ook de volgende pagina’s waren maagdelijk leeg. Wat een tempel van haar liefde op afstand had moeten worden, was niet meer geworden dan het portaal van een huis dat nooit was gebouwd. En toch had ze het al die jaren bewaard. Zorgvuldig bewaard. Niet weggestopt in een doos op zolder. Hier. Onder handbereik. Zodat ze er ’s avonds, als haar dochter haar kinderdromen droomde, in kon bladeren en haar eigen dromen dro – Alexa pakte het album op en liet haar duim langs de pagina’s glijden. Leeg, hooguit beschreven met dromen die nooit uit zouden komen, in inkt die alleen haar moeder kon lezen. Beduimeld aan de randen, te beduimeld voor een boek dat jaren onaangeraakt in de kast moest hebben gelegen. Alexa dacht aan het vaderboek dat ze had gemaakt. Waar zij een plakboek had volgeplakt met naamloze modellen uit de Libelle en de Wehkamp-catalogus om het vadervormige gat in haar leven te vullen, had haar moeder de bladzijden van haar fantasie alleen in haar gedachten gevuld. Weer voelde ze even heel scherp wat ze als kind altijd al had gevoeld, te onbewust om er woorden aan te geven, dat ze dat gemis in haar moeders leven niet kon opvullen en tegelijk het verdriet van haar moeder daarover niet kon wegnemen. 23
Waarom? Waarom twintig jaar blijven verlangen naar een man die niet meer dan een passerend schip in de nacht was geweest? Zou het anders zijn geweest als de liefde geen staartje had gekregen, als ze hem gewoon had kunnen vergeten zoals je vakantieliefdes vergeet? Een andere man was tegengekomen, andere kinderen had gekregen? Ze sloeg het boek dicht en liep naar de keuken. Haar moeder stond driftig in de afwasteil te roeren. Alexa pakte een theedoek en begon af te drogen. ‘Wat een drama.’ Ze schrok op. Derek liet zich tegenover haar neervallen op een stoel. Haar jaargenoot van Carnforth Park University, de reguliere universiteit, die ook net het hertentamen achter de kiezen had. Hij duwde zijn brilletje verder op zijn neus. ‘Denk jij dat je het goed hebt gemaakt?’ Snel propte ze haar aantekeningen en reader voor Ethiek in de magie in haar rugzak. ‘Zie wel.’ ‘Goeie vakantie gehad?’ ‘Prima. Jij?’ Hij was naar een spectaculair oudejaarsfeest geweest. ‘Ik herinner me er niets van dus het moet wel goed zijn geweest.’ ‘Je was dus vooral spectaculair dronken.’ Hij grijnsde. Mel zette twee bekers koffie neer en ging tegenover hem zitten. ‘Denk je dat je afvalt van zware tentamens?’ ‘Wat is dat nou weer voor vraag?’ ‘Nou, ik bedoel – die geestelijke inspanning, die kost toch ook calorieën?’ ‘Vandaar dat je niet afvalt – jij denkt nooit,’ zei Derek. ‘Wat zijn we weer complimenteus.’ Judy schoof naast hem. ‘Ha, ik heb je gemist, lieverd,’ zei Derek. ‘De vakantie was één aaneenschakeling van dagen van eenzaamheid zonder jou.’ ‘Zal best,’ zei Judy. ‘Wat heb jij bij die vraag over Wittgenstein?’ Alexa’s ogen gleden naar de tafel waar de jongen van de koffie 24