Aan De Regionale Korpsbeheerders De Minister van Justitie t.a.v. mr. J.J.H. Suyver H 742 i.a.a. de Regiokorpschefs de Korpschef van het Korps landelijke politiediensten Dienst geneeskundige verzorging politie Bijlagen
Uw kenmerk
Inlichtingen bij drs. H.W.J. Helsen
070-3027474
Ons kenmerk EA94/1543
Datum 4 juli 1994
Doorkiesnummer
Onderwerp Wijziging in arbeidsverhouding; relatie met kosten geneeskundige verzorging
Departementsonderdeel directie Politie
Doelstelling Juridische grondslag Relatie met andere circulaires
: informatie : geen : geen
Geachte heer/mevrouw, Zoals u bekend is, zijn met ingang van 1 april 1994 de Politiewet 1994 (Stb. 1993, 724) en het besluit algemene rechtspositie politie (Stb. 1994,214) van kracht. Dit betekent dat personeel dat met ingang van voornoemde datum bij de politie wordt aangesteld de status heeft van ambtenaar van politie en dat bij de aan stelling daarvan de bepalingen van het besluit algemene rechtspositie politie in acht worden genomen. Dit heeft vragen opgeroepen. Onmogelijkheid van het aangaan van arbeidscontacten bij de politie Van diverse zijden heeft mij de vraag bereikt of het in het nieuwe politiebestel mogelijk is personeel op arbeidscontract aan te stellen nu de regio ingevolge artikel 21, vierde lid, van de Politiewet 1993 rechtspersoonlijkheid heeft. Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend, omdat het stelsel van de nieuwe Politiewet daarin niet heeft willen voorzien. Blijkens artikel 1 van Boek 2, Titel 1 van het Burgerlijk Wetboek staat de regio wet het vermogensrecht betreft gelijk met een natuurlijk persoon, tenzij uit de wet het tegendeel volgt. In artikel 14, Boek 3, Titel 1, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een bevoegdheid die iemand krachtens burgerlijk recht toekomt, niet mag worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van het publiekrecht.
2
In dit verband is van belang dat bij de invoering van de Politiewet 1993 de mogelijkheid arbeidscontractanten aan te stellen bij de nieuwe politiekorpsen bewust niet is opgenomen in artikel 134 Ambtenarenwet. Mede in relatie tot artikel 1637Z van het Burgerlijk Wetboek missen de korpsen dus de bevoegdheid tot het aanstellen van arbeidscontractanten. Ziektekosten Verder bereikten mij vragen in verband met de ziektekosten van arbeids contractanten wier contract op 1 april 1994 nog niet is beëindigd. Twee situaties kunnen zich in dit verband voordoen: 1) het contract loot door tot de tevoren overeengekomen expiratiedatum. Uit praktische overwegingen is er dezerzijds geen bezwaar tegen het gedogen van dergelijke situaties. Indien zich voor zover als gevolg van wijziging van de Algemeen burgerlijke pensioenwet (zie verderop) deze contractanten niet meer verplicht verzekerd zijn ingevolge de Ziekenfondswet, en voor hen om die reden met betrekking tot ziektekosten een zelfde probleem kan bestaan als hieronder wordt geschetst, gelieven u te handelen analoog aan de hieronder geschetste oplossing. 2) het arbeidscontract wordt met inganq van 1 april 1994 gewijzigd in een ambtelijke aanstelling, bedoeld in artikel 4 van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP). Voor de politie betekent dit het volgende. Kennelijk heeft zich in enkele regio's de situatie voorgedaan dat van degenen die op basis van een arbeidscontract werkzaam waren bij de politie het dienstverband met ingang van 1 april 1994 gewijzigd is in een ambtelijk dienstverband als bedoeld in artikel 4 van het BARP. Deze ex-arbeidscontractanten waren tot de datum van hun aanstelling tot ambtenaar verzekerd tegen ziektekosten ingevolge de Ziekenfondswet. Het is niet ondenkbaar dat zij niet voldoen aan de normen die in artikel 5, tweede lid, van het Besluit geneeskundige verzorging politie zijn gesteld om te kunnen worden aangemerkt als deelnemer in de zin van dit besluit met name indien zij slechts kort werken, en geconfronteerd worden met aanmerkelijk hogere ziektekosten omdat zij een particuliere ziektekostenverzekering maten afsluiten. Het is een gerede eis van goed werkgeverschap in dergelijke gevallen deze personen schadeloos te stellen met gebruikmaking van artikel 53 van het BARP. De maandelijkse tegemoetkoming zou het verschil kunnen bedragen tussen het bedrag van de maandelijkse premie van een particuliere ziektekostenverzekering derde klasse en de maandelijkse premie die was verschuldigd op basis van de Ziekenfondswet. Aanstelling tot ambtenaar heeft weliswaar mijn voorkeur, maar bedacht moet worden dat aanstellen tot ambtenaar inhoudt dat tevens een belangenafweging moet worden gemaakt waarbij de betrokkene dient te worden gehoord over mogelijk nadelige (financiële) gevolgen van een aanstelling, op straffe van nietigverklaring van de aanstellingsbeschikking door de rechter. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat een aanvaardbare oplossing wordt geboden voor het hiervoor vermelde knelpunt inzake ziektekosten. Ex-ARAR-personeel Naast voornoemde categorieën is er blijkens mededelingen van de zijde van de korpsen een categorie ex-ARAR- personeel, dat voorheen gebruik kon maken van de Interimregeling ziektekosten voor rijksambtenaren.
3 Deze categorie ware eveneens maandelijkse tegemoetkoming te bieden conform artikel 53 BARP zoals hierboven uiteengezet, indien zij niet als deelnemer in de zin van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 kunnen worden aangemerkt. Nadere overweging inzake ziektekosten Alvorens een maandelijkse tegemoetkoming inzake ziektekosten als hiervoor besproken vast te stellen, kunt u ten aanzien van politie-ambtenaren anticiperen op een wijziging van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994. In het Akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector Politie 1 april 1993 - 1 april 1995 is afgesproken de 50%-drempel voor deelname aan de verplichte geneeskundige verzorging politie te verlagen tot 30% van de werktijd van 38 uur, dus tot 11,4 uur werktijd per week, onder handhaving van de huidige heffingsgrondslag. Mijn voornemen is te bevorderen dat artikel 5 van voornoemd besluit wordt gewijzigd en wel voor zover noodzakelijk met terugwerkende kracht tot en met 1 april 1994. Anticiperend daarop accepteert de Dienst geneeskundige verzorging politie vanaf 1 april 1994 reeds politieambtenaren met een werktijd van ministers 11,4 uur per week. Een en ander geschiedt op vrijwillige basis tot de wijziging van het Besluit is geformaliseerd. Gevolgen ABP-wetgeving Begin 1994 was een deel van het burgerlijk overheidspersoneel geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van het deelnemerschap aan het algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP-fonds). Het betrof personeel: a. dat jonger was dan 25 jaar met betrekking tot het ouderdomspensioen; b. met werkzaamheden van geringe omvang; c. met een dienstverhouding van niet langer dan 6 maanden; d. met werkzaamheden van bijzondere aard; e. met bijzondere arbeidsvoorwaarden. Gevolg van de wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet per 1 mei 1994 kan onder meer zijn dat medewerkers, onder wie arbeidscontractanten, die voorheen onder uitzonderingsbepalingen van de ABP-wet vielen, nu niet meer verplicht verzekerd zijn ingevolge de Ziekenfondswet, maar zich particulier maten verzekeren. Het bovenstaande betekent dat arbeidscontractanten ten gevolgen van een wijziging van de ABP-wet per 1 mei 1994 geconfronteerd kunnen worden met hogere ziektekosten. Uitgangspunt van deze wijziging van de ABP-wet is dat de uitsluiting mogelijk discriminatoire effecten had. Het is echter niet de bedoeling dat door deze wetswijziging de betrokkenen plotseling met hogere kosten voor een ziektekostenverzekering worden geconfronteerd, maar dat de werkgever een passende tegemoetkoming in de kosten verstrekt voor deze categorie. Derhalve ligt een tegemoetkoming analoog aan die ex artikel 53 BARP in de rede. Informatie over gewijzigde bepalingen inzake Geneeskundige verzorging Ik maak van deze gelegenheid tevens gebruik u nader te informeren over een wijziging van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 ten opzichte van het besluit uit 1984. Het nieuwe besluit bevat bepalingen in verband met 1. uitbreiding van de kring van deelnemers met de levenspartners van niet gehuwde deelnemers en
4 2. van een groep elders verzekerden en 3. wijziging van de grondslag voor degenen die een deeltijd-VUT-uitkering ontvangen. Toegelicht betreffen deze onderwerpen het volgende. 1. Gelijkstelling van gehuwden en ongehuwd samenwonenden Aan de gehuwde ambtenaar worden in verband met zijn huwelijkse staat diverse aanspraken verleend die de ongehuwde niet toekomen. Naast het solitair leven en het huwelijk is er in toenemende mate sprake van andere leefvormen. Met de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken van 10 december 1986,nr. AB86/U1852 (Stcrt. 1987, 2) is gestart met een gefaseerde invoering van gelijkstelling tussen ongehuwd samenwonenden en gehuwden. Sindsdien is naar aanleiding van beroepen op antidiscriminatiebepalingen in de internationale regelgeving en de Grondwet door de Centrale Raad van Beroep een aantal uitspraken gedaan waarin ook voor andere regelingen dan die, genoemd in voornoemde circulaire, aan ambtenaren die met hun levenspartner ongehuwd samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract dezelfde rechten werden toegekend als aan de gehuwde ambtenaar. Deze ontwikkeling in de jurisprudentie is weergegeven in de circulaire van de minister van binnenlandse Zaken van 28 december 1988, nr. AB87/89/U13 (Stcrt. 1989, 7). Een en ander leidde ertoe dat ten aanzien van een aantal rechts positieregelingen gelijkstelling tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden kon worden bereikt door indiening bij het bevoegde gezag van een door beide levenspartners ondertekende 'Verklaring omtrent het bestaan van een relatie'. Ten aanz i en van ande re rechtspositie tie regel ingen moest aangetoond kunnen worden dat de levenspartners de wederzijdse rechten en plichten ter zake van de samenwoning en de gezamenlijke huishouding hebben vastgelegd in een notarieel verleden samenlevingscontract. flet kabinet heeft, in overeenstemming met de centrales van overheidspersoneel voor de sector burgerlijk rijkspersoneel, besloten dat voor de rechtspositionele gelijkstelling tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden niet langer verschillende criteria, afhankelijk van de regeling, meteen worden gehanteerd, maar dat de aanwezigheid van een notarieel verleden samenlevingscontract het criterium is (zie de circulaire van de minister van Binnenlandsezaken van 28 september 1990, nr. AB89/140/U40; Stcrt. 1990, 205). Deze gelijkstelling tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden, zoals die tot op heden vorm heeft gekregen, is wet betreft de kring van deelnemers in de zin van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 geformaliseerd per 1 april 1994. van belang is nog te vermelden dat het ongehuwd samenwonen niet beperkt is tot de heteroseksuele relatie, maar dat daaronder ook worden begrepen d w r zame tweerelaties van broer en zuster, moeder en zoon, en dergelijke, of de relatie van twee personen van gelijk geslacht. 2. Premieheffinq en vergoedingen ziekenfondsverzekerden in relatie met de geneeskundige verzorging politie Het werken in deeltijd heeft als consequentie dat voor de resterende tijd van de volledige werkweek een functie elders kan worden vervuld. Hierdoor kunnen aanspraken ontstaan op een andere vorm van een ziektekostenverzekering. Een deelnemer die, naast zijn deeltijdbetrekking waaraan hij zijn deelnemerschap ontleent, een andere betrekking vervult kan tevens verplicht verzekerd zijn ingevolge de Ziekenfondswet.
5 Deze deelnemer betaalt dan naar verhouding een hogere premie voor zijn ziektekostenverzekering dan de gemiddelde deelnemer aan de geneeskundige verzorging politie. De premie geneeskundige verzorging politie bedraagt een jaarlijks vast te stellen percentage van de heffingsgrondslag behorende bij 80% van een volledige betrekking of zoveel meer als de betrekking van de deelnemer omvat (artikel 9, derde lid, van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994). Als een deeltijdwerker bijvoorbeeld een betrekking heeft voor 50% en de heffingsgrondslag (100% betrekking) f 1.000,00 is, zal de werknemersbijdrage 1,44% (vanaf 1 januari 1994) over 80% van f 1.000,00 bedragen, vermeerderd met de nominale premies. Daarnaast kan de deelnemer een betrekking hebben waarbij hij ingevolge de Ziekenfondswet verplicht verzekerd is. Ook over deze inkomsten betaalt de deelnemer, naast de nominale premies, zijn procentuele bijdrage. Voor zover de deelnemer voor zijn ziektekosten geen aanspraak kan maken op een ziekenfondsvergoeding en de Regeling geneeskundige verzorging politie 1991 hierin wel voorziet, kan hij zijn aanspraken op laatstgenoemde regeling geldend maken. Zijn deelnemerschap blijft evenwel gehandhaafd. Om een eerlijker verdeling in de premie te verkrijgen kan de deelnemer een tegemoetkoming worden verleend in het werknemersdeel van de ziekenfondspremie en de nominale premie van de ziekenfondspremie. De deelnemer zal hiertoe een schriftelijk verzoek moeten doen aan de administrateur van de Dienst geneeskundige verzorging politie. Dit schriftelijke verzoek dient de deelnemer per kwartaal in te dienen onder overlegging van de benodigde bewijsstukken (een salarisstrook waaruit zijn aandeel in de ziekenfondspremie blijkt en een afschrift van de betaalde nominale premies ziekenfonds). Voorts is, in het kader van harmonisatie binnen de publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen, voor bepaalde niet meeverzekerde gezinsleden de mogelijkheid gecreëerd om een aanvullende vergoeding te verstrekken in de ziektekosten. Het betreft de gezinsleden die verplicht verzekerd zijn ingevolge de ziekenfondswet, dan wel die particulier verzekerd zijn en minimaal een standaardpakketpolis hebben waarvan het verzekeringspakket nagenoeg overeenkomt met het pakket van de verplichte verzekering. De aanvullende vergoeding wordt toegekend voor die kosten die, buiten eigen toedoen, niet vergoed worden door het ziekenfonds of de particuliere verzekering op basis van de standaardpakketpolis. 3. Premieheffing en opzegging deelnemerschap in relatie met deeltiid-VUT Er zijn maatregelen getroffen teneinde vrijwillig gedeeltelijk vervroegd uittreden van burgerlijk rijkspersoneel mogelijk te maken. In het Sectoroverleg Rijkspersoneel van 17 mei 1989 is overeenstemming bereikt met de centrales van overheidspersoneel over de introductie van deeltijd-VUT (circulaire van 30 mei 1989, nr. AB88/439/U37) ten behoeve van personeel waarop het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en onder andere het Arbeidsovereenkomstenbesluit (AOB) van toepassing is. De groep deelnemers binnen de politic die gebruik kan maken van de deeltijdVUT, het administratief- en technisch personeel dat voorheen bij het Korps Rijkspolitie in dienst was, ondervond sinds 1 juli 1989 bij toepassing van het Besluit geneeskundige verzorging politic 1984 in de toenmalige vorm ernstig financieel nadeel. Deze deelnemers betaalden een premie naar 80% van het volledige inkomen uit de dienstbetrekking vermeerderd met minimaal 70% van het bedrag waarnaar het V3~- inkomen is berekend. Dit leidde tot een veel hogere premieheffing dan bij voortzetting van het volledige dienstverband het geval zou zijn geweest.
6 Voorts was het nodig het deelnemerschap van deze groep deelnemers veilig te stellen. In artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1984 stond vermeld dat geen deelnemer is degene wiens betrekking een omvang heeft van minder dan 50% van een volledige betrekking. Door gebruik te maken van de deeltijd-VUT-regeling wordt de betrekking gehalveerd, waardoor de omvang van de betrekking van een al in deeltijd werkende deelnemer minder dan 50% van een volledige betrekking zal bedragen. De eerder bedoelde negatieve effecten zijn thans tegengegaan, omdat enerzijds in het geval van deelnemers met voorheen een volledige betrekking de premieheffing door overgang naar deeltijd-VUT in een juiste verhouding is komen te staan tot de premieheffing in de oude situatie en anderzijds een niet bedoelde beëindiging van het deelnemerschap niet meer het gevolg is. Voornoemde drie wijzigingen zijn van kracht geworden op 1 april 1994. Met de politievakorganisaties was echter afgesproken dat de wijziging bedoeld bij punt 2, zou terugwerken tot en met 1 januari 1992 en de wijziging bedoeld bij punt 3 tot en met 1 juli 1989. De afgesproken terugwerkende kracht dient bij algemene maatregel van bestuur te worden vastgesteld, maar deze heeft het Staatsblad nog niet kunnen bereiken. Hoewel een spoedige publikatie dezerzijds wordt bevorderd, kan deze echter nog enige tijd verger. Om betrokkenen niet langer in onzekerheid te laten over de bedoelde effecten van de terugwerkende kracht, zal de Dienst geneeskundige verzorging politie, die hiervoor reeds bedragen gereserveerd had, anticiperend op de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen terugwerkende kracht, de bepalingen tevens reeds voor zover nodig uitvoeren voor de reeds verstreken tijdvakken, waarvoor betrokkene de aanvraag in een keer kan indienen. Met het bovenstaande hoop ik u voldoende geïnformeerd te hebben.