foto’s: marcel van den bergh
2 6 d e p s yc h o lo o g / j u l i - a u g u s t u s 2 0 1 1
zestig jaar
d e p s yc h o lo o g / j u l i - a u g u s t u s 2 0 1 1 2 7 E m e r i t u s K a r e l va n d e Lo o t e k s t: g e e rt j e k i n d e r m a n s
Emeritus Karel van de Loo Een diamanten niplidmaatschap zou je het kunnen noemen. Karel J.M. van de Loo, emeritus hoogleraar Klinische psychologie, is zestig jaar lid van het nip. Een gesprek met een man die van klinische psychologie een zelfstandige discipline maakte. Over zijn werk als ziekenhuispsycholoog voordat de term werd uitgevonden. En over schoolgaan in oorlogstijd.
nip-lid
I
n een statig Nijmeegs pand zit Karel van de Loo in zijn rolstoel aan tafel als ik word binnengelaten. Zijn vrouw zit erbij, schenkt thee, serveert koekjes en zal hem bijstaan als hij even niet op een naam of een jaartal kan komen, hij is bijna negenentachtig. Van de Loo schudt me de hand en begroet me met: ‘Collega!’ Hij lacht erbij. Van de Loo is emeritus hoogleraar Klinische psychologie en is ruim 25 jaar met pensioen. Hij praat langzaam, moet af en toe even stoppen om op adem te komen, maar zijn vak probeert hij nog altijd bij te houden. De Psycholoog leest hij trouw en regelmatig komen collega’s op bezoek om hem bij te praten. Maar vooral op het gebied van neuropsychologie zijn de ontwikkelingen sinds zijn emeritaat hard gegaan.
oom jan Vanwaar zijn belangstelling voor een vak dat nog amper bestond? Hij start zijn verhaal nog ver voor de oorlog. Hij was één jaar toen zijn vader stierf. Zijn moeder zou nooit hertrouwen en voedde hem en zijn broer alleen op. Het gezin kreeg hulp van buiten en onder andere tante Anny ontfermde zich over de jonge Karel van de Loo. Ze was getrouwd met een chirurg, dr. Jan Stuyt. En het was deze man die een grote invloed op het leven van Van de Loo zou hebben. ‘Als achtjarige jongen kwam ik daar vaak. Bij het eten zat ik naast hem aan tafel. Ik was heel nieuwsgierig en vroeg hem alles over zijn werk. Ik wilde weten wat hij had gedaan die dag, hoe een operatie precies was verlopen.’ Vaak vertelde oom Jan er geduldig over. Andere keren stond zijn hoofd er niet naar, en soms kwam hij niet aan tafel. Van de Loo: ‘Als een operatie niet goed was gegaan, zat hij daar erg mee, dan zat hij op zijn kamer en bleef de plaats naast mij leeg.’ Later nam dr. Stuyt de jongen af en toe mee naar een ziekenhuis in de buurt van Arnhem als hij daar een operatie moest uitvoeren. Dan werd hij met een boek in de wachtkamer gezet. ‘Altijd boeken in het Frans, ze zullen over de Franse geschiedenis gegaan zijn, dat was zijn passie.’ En na afloop, onderweg naar huis, kon Van de Loo weer talloze vragen op hem afvuren. Het was duidelijk dat Van de Loo veel belangstelling had voor geneeskunde en dat hij het graag was gaan studeren. Maar het liep anders. Bij
2 8 d e p s yc h o lo o g / j u l i - a u g u s t u s 2 0 1 1 E m e r i t u s K a r e l va n d e Lo o t e k s t: g e e rt j e k i n d e r m a n s
zijn eindexamen gymnasium in Nijmegen haalde hij voor algebra een onvoldoende. Omdat hij voor alle andere vakken goede resultaten had gehaald – voor meetkunde haalde hij een negen – slaagde hij toch. Want de examencommissie, een eminent gezelschap van hoogleraren, besloot zijn algebracijfer op te krikken om het mogelijk te maken. Voor Van de Loo was dat echter een reden om niet voor een medicijnenstudie te kiezen. Psychologie was een logische optie, de studies lagen in elkaars verlengde.
de oorlog Zijn fascinatie voor het menselijk gedrag werd al vroeg gewekt, vertelt hij dan. Op een dag in 1940, hij was zeventien jaar en zat op het Canisius College te Nijmegen, kwam de rector, pater Rietra, de klas binnen. ‘Die zagen we nooit, het was meteen doodstil.’ De pater vroeg waar Karel van de Loo zat. ‘Ik moest meekomen naar zijn kamer en daar vertelde hij dat mijn moeder door de Duitsers was gearresteerd. Ze hadden een hele groep notabelen opgepakt en zij werd naar Ravensbrück gestuurd, een vrouwenconcentratiekamp.’ ’s Avonds las Van de Loo in de krant dat er een groep notabelen op transport was gesteld, maar dat het uitsluitend om mannen ging. Daarom besloot hij een brief te schrijven aan Seyss-Inquart, Rijkscommandant van het bezette Nederland. Hij schreef dat er ‘onjuistheden in de krant stonden’, en dat Seyss-Inquart dat vast niet prettig zou vinden. De jongen kreeg nooit antwoord op de brief, maar drie of vier weken nadat zijn moeder gevangen was genomen, werd ze vrijgelaten. Ze kreeg haar koffertje terug en ze ontving een ticket voor een enkele reis Berlijn. Daar aangekomen, wist ze niet hoe ze verder moest. Uitgehongerd en ziek ging ze op een bankje zitten. Als uit het niets stond er opeens een hoge Duitse officier in uniform voor haar die vroeg: ‘Mevrouw, bent u niet goed?’ Ze vertelde haar verhaal en daarop gaf de officier haar geld om door te reizen naar Arnhem. Van die gebeurtenis is Van de Loo nog altijd diep onder de indruk. ‘Ik vond het een groot wonder, want waarom
Als jongen ging hij met dr. Stuyt al mee naar het ziekenhuis
deed die man dat? Wat was zijn belang? Het vormde mijn beeld van de mens en leerde me dat je nooit te snel moet zijn met je oordeel.’
privaatdocent prick Zodoende koos hij voor de psychologiestudie in Nijmegen. Zijn moeder adviseerde hem om kennis te gaan maken met professor Rutten, die destijds aan het hoofd stond van de opleiding psychologie aan de Nijmeegse universiteit. Van de Loo: ‘Ik belde aan bij de professor, hij kon me gelijk ontvangen, zijn huishoudster bracht me naar zijn werkkamer. De professor zat achter zijn bureau en hij bleef zitten. Hij keerde zich alleen even naar me toe, en met een ongeduldig handgebaar zei hij: “Houd het kort.”’ Ondanks dit weinig bemoedigende begin, begon Van de Loo toch aan zijn studie psychologie. Hij kwam terecht bij privaatdocent Prick, die psychiater en neuroloog was. Van de Loo studeerde bij hem. In 1952 promoveerde hij, ook bij Prick, op de primaire bloeddrukverhoging. Vervolgens werd hij als assistent van Prick aangenomen.
de ziekenhuispsycholoog Van de Loo vond echter dat klinische psychologie geen hulpwetenschap van de medische wetenschap behoorde te zijn, maar dat het een zelfstandige academische discipline moest worden. Dat kreeg hij uiteindelijk ook voor elkaar. In 1955 werd hij benoemd tot lector in de toegepaste klinische psychologie aan de Nijmeegse universiteit. In 1962 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de karakterologie, de psychodiagnostiek en de klinisch psychologische methodiek aan dezelfde universiteit. Van de Loo spreekt met liefde over de vier personen die van grote invloed zijn geweest op zijn vorming tot klinisch psycholoog: zijn promotor prof. dr. J.J.G. Prick, prof.dr. F. Buytendijk, prof.dr. S. Strasser en prof.dr. J. Schotte uit Leuven. Zij maakten hem tot de man en wetenschapper die hij zou worden. Hij stond aan de wieg van de klinische psychologie in Nederland en hield zich voornamelijk bezig met wat we tegenwoordig ziekenhuispsychologie zouden noemen. Hij vond dat hij als klinisch psycholoog zijn academische werk moest combineren met werken in de klinische praktijk. Dat kon omdat hij in 1951
d e p s yc h o lo o g / j u l i - a u g u s t u s 2 0 1 1 2 9 E m e r i t u s K a r e l va n d e Lo o
Tijdens de oorlog werd zijn visie van de mens gevormd
3 0 d e p s yc h o lo o g / j u l i - a u g u s t u s 2 0 1 1 E m e r i t u s K a r e l va n d e Lo o t e k s t: g e e rt j e k i n d e r m a n s
De klinische psychologie is geen hulpwetenschap van de medische wetenschap
in deeltijd werd aangesteld als klinisch psycholoog in het toenmalige Canisius Ziekenhuis in Nijmegen. Daar bouwde hij de afdeling klinische psychologie op en gaf er leiding aan tot zijn afscheid in 1987. Zijn hulp werd vooral ingeroepen bij de zware patiëntengroepen. Zo ging hij zich bezighouden met anorexia nervosa- en boulimia-patiënten. ‘Het was begin jaren zestig. In het ziekenhuis wisten ze geen raad met die groep, dus was de vraag of ik iets met hen kon aanvangen.’ De naam van de ziekte bestond al, maar over de behandeling was niet veel bekend. Ook werd hij bij patiënten geroepen die na een suïcidepoging bij de eerste hulp binnenkwamen. De derde patiëntengroep bestond uit vrouwen die ontkenden dat ze zwanger waren. Van de Loo: ‘Ook dat was een lastige groep. En het kon gevaarlijk worden, want ze hadden de neiging om hun pasgeboren baby’s uit het raam te gooien.’
ook op zondag Het werk vergde veel van hem. ‘Ik studeerde, las alles wat er over deze patiëntengroepen in de literatuur te vinden was en ik probeerde een goede relatie met hen op te bouwen.’ Vooral dat laatste vergde veel van hem. Want zo’n therapeutische relatie kon je bij deze groep niet zo maar onderbreken. ‘Ik werkte ook op zondag, soms onder protest van mijn achterban.’ Zijn vrouw knikt bescheiden. Tot nu toe heeft ze hem alleen af en toe geholpen met een jaartal of een naam. Nu zegt ze: ‘Absoluut.’ Tot meer uitspraken laat ze zich niet verleiden. Naast de patiënten, hield Van de Loo zich bezig met het coachen van de verpleegsters van deze moeilijke groepen. ‘Die waren vaak van dezelfde leeftijd als hun patiënten en kregen er dikwijls zelf problemen door. Ze begrepen hen niet.’ Hij hielp hen bij wat ze wel en niet moesten doen bij deze patiënten en hoe ze er persoonlijk mee moesten omgaan. Het werk drukte een grote stempel op zijn privéleven en viel er deels mee samen, ook via zijn kinderen; twee van zijn zes kinderen werden
psycholoog. Zoon Richard is gepromoveerd en partner bij een adviesbureau in Utrecht, zoon Erik is hoogleraar aan de vu en hij is tevens verbonden aan insead.
nip-lidmaatschap Op 1 juni 1951 werd hij lid van het nip. Je kunt niet zeggen dat een lidmaatschap er in die tijd bij hoorde, hij was de eerste klinische psycholoog aan de universiteit van Nijmegen. Maar om contact te onderhouden met de psychologen die aan andere universiteiten werden benoemd, was het handig. Nu, zestig jaar later, is het nip explosief gegroeid, klinische psychologie is een volwassen wetenschap geworden en er zal amper meer een ziekenhuis in Nederland te vinden zijn waar men het zonder ziekenhuispsycholoog moet stellen. Van de Loo was zeker in de laatste twee ontwikkelingen een essentiële schakel.