2
Journalistieke gedragscode: Leiband of leidraad?
Een rapport van de Radboud Universiteit Nijmegen Faculteit der Sociale Wetenschappen Sectie Communicatiewetenschap Alexander Pleijter Annemarie Frye Nijmegen, april 2007
3
Journalistieke gedragscode: Leiband of leidraad? Een rapport van de Radboud Universiteit Nijmegen Faculteit der Sociale Wetenschappen Sectie Communicatiewetenschap Verschenen ter gelegenheid van de presentatie van de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek op dinsdag 24 april 2007 in het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum Auteurs: Alexander Pleijter Annemarie Frye Ontwerp omslag: Meta Hoogendoorn © 2007 A. Pleijter & A. Frye Voor meer informatie: Alexander Pleijter,
[email protected]
4
Inhoud 1. Een code voor de journalistiek
7
2. Zelfregulering in de journalistiek
9
3. Methoden van onderzoek
15
4. Resultaten
23
5. Conclusies en discussie
35
Literatuur
39
5
6
1. Een code voor de journalistiek “Weg met die code,” zijn de eerste woorden van een reactie onder een artikel dat op 19 september 2006 verscheen op De Nieuwe Reporter. In het betreffende artikel wordt melding gemaakt van een uitgelekte journalistieke beroepscode van de Raad voor de Journalistiek1. Diverse reacties volgen daarna, variërend van “codes van vandaag worden een keurslijf van morgen” tot “waarom zijn we zo ontzettend bang om de regels zwart op wit te zetten?” In het verleden is al regelmatig gesproken over nut en noodzaak van een of andere journalistieke gedragscode. Vaak naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis. Zoals recentelijk na enkele gezinsmoorden waarbij ouders hun kinderen en zichzelf van het leven beroofden. Tweede Kamerleden en deskundigen riepen op terughoudender te berichten over dergelijke drama’s, omdat de verslaggeving zou leiden tot nieuwe tragedies. Daarbij werd ook gerept over een verplichtende gedragscode voor journalisten. Premier Balkenende zag dat niet zitten, hij vond dat de media zelf kritisch moeten nadenken over de manier waarop ze verslag doen van dergelijke drama’s. Een vergelijkbare discussie deed zich in 2005 voor. De publicatie van spotprenten over de profeet Mohammed in de Deense krant Jyllands Posten zorgde wereldwijd voor grote ophef: Moslims voelden zich beledigd. Mag de journalistiek een religie aanvallen? Hoever reikt de persvrijheid? Waar liggen de grenzen van de journalistiek? De Europese Commissie riep op tot een gedragscode voor de media. Volgens de Commissie niet om de persvrijheid in te perken, maar om de media voorzichtiger om te laten gaan met religie. Premier Balkenende gaf ook toen te kennen niets te zien in een gedragscode; hij opteerde voor zelfregulering van de media. Zelfregulering houdt in dat de beroepsgroep zelf regels formuleert en toezicht houdt op de naleving ervan (Evers, 1994, p. 43). Dat kan op diverse manieren. In Nederland kennen we de Raad voor de Journalistiek als zelfregulerende instantie. Mensen die direct betrokken zijn bij een mediapublicatie, hebben de mogelijkheid om een klacht bij de Raad in te dienen. Het is vervolgens aan de Raad “te beoordelen of de grenzen zijn overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.” (Statuten van de Stichting Raad voor de Journalistiek, artikel 3 sub 1)2. Bij het doen van uitspraken, kijkt de Raad naar voorgaande uitspraken, maar maakt daarbij geen gebruik van op schrift gestelde jurisprudentie. In het verleden hebben onderzoekers geconstateerd dat de uitspraken van de Raad niet altijd consistent zijn 1
Het artikel verscheen op 19 september 2006 met de titel ‘Nieuwe beroepscode Raad voor de Journalistiek gelekt’ op De Nieuwe Reporter (http://www.denieuwereporter.nl/?p=568). 2 De statuten van de Raad voor de Journalistiek zijn te vinden op http://www.rvdj.nl/?katern=34.
7
en ook begrippen niet altijd consistent gehanteerd worden (Doomen, 1987, Evers, 1987, Ten Hoove, 2003). Media-ethicus Evers kwam daarom in 1987 met een voorstel voor een journalistieke gedragscode, maar de invoering ervan stuitte op verzet van de toenmalige voorzitter van de Raad. In 1995 is wel een ‘Gedragscode voor Nederlandse Journalisten' verschenen, maar deze komt uit de pen van het Genootschap van Hoofdredacteuren. Deze code beslaat een zevental punten en is blijkens de inleidende tekst, geïnspireerd op de uitgangspunten die de Raad voor de Journalistiek hanteert3. Daardoor is de merkwaardige situatie ontstaan dat er weliswaar een gedragscode voor Nederlandse journalisten bestaat, maar dat die niet is opgesteld en ook niet gehanteerd wordt door de instantie die uitspraken doet over handelswijzen van Nederlandse journalisten, namelijk de Raad voor de Journalistiek. Voorgaande discussies hebben laten zien dat journalisten huiverig zijn voor gedragscodes. Deze huiver is vermoedelijk terug te voeren op het belang dat journalisten toekennen aan een autonome beroepsuitoefening. Zo pleitte mediajournalist Theo Dersjant in 1997 in vakblad De Journalist voor codes die redacties zelf zouden moeten opstellen, met de kanttekening dat er veel mogelijk moet blijven, omdat journalisten van hun vrijheid houden. Opmerkelijk genoeg is er in Nederland regelmatig gediscussieerd over journalistieke gedragscodes, maar is er nooit onderzoek gedaan naar de opvattingen van journalisten hierover. Dit is opmerkelijk, omdat juist zij het draagvlak vormen voor de naleving van een gedragscode. Het voornemen van de Raad voor de Journalistiek om een journalistieke gedragscode op te stellen, was aanleiding om eens te onderzoeken hoe journalisten hier tegenover staan. Het doel van dit onderzoek is te inventariseren welke opvattingen journalisten hebben over een journalistieke gedragscode.
3
De code van het Genootschap van Hoofdredacteuren is te vinden op http://www.villamedia.nl/genootschap/
8
2. Zelfregulering in de journalistiek Het invoeren van een gedragscode door de Raad voor de Journalistiek moet niet gezien worden als een op zichzelf staande gebeurtenis. De journalistiek vervult een belangrijke rol in het democratisch bestel en vanuit dat idee is de beroepsgroep de afgelopen decennia in toenemende mate geprofessionaliseerd. Het ontwikkelen van methoden van zelfregulering hoort daarbij. In dat licht moeten ook de Raad voor de Journalistiek en journalistieke gedragscodes gezien worden. Om een en ander in het juiste perspectief te plaatsen volgt hieronder een overzicht hieromtrent.
2.1 Maatschappelijke rol van de journalistiek De maatschappelijke rol van de journalistiek wordt vaak beschreven in relatie rot politiek en burgers. De Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (RMO, 2003, p. 14) spreekt in zijn rapport over medialogica over een 'driehoeksrelatie'. In de driehoek tussen de drie actoren bevindt zich het publieke domein; de plaats waar burgers elkaar ontmoeten en waar ze in contact treden met de politiek. De media spelen een belangrijke rol in dit publieke domein. Ze zorgen voor informatie-uitwisseling tussen burgers en politiek. Idealiter biedt de journalistiek een onpartijdig platform voor het maatschappelijke debat en nemen journalisten een kritische houding aan in de rol van ‘waakhond van de democratie’. Volgens het RMO-rapport brengt de publieke rol van de journalistiek bepaalde verantwoordelijkheden met zich mee. Journalisten horen niet niet alleen zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun producties, maar zouden ook verantwoording moeten afleggen aan de burgers. In een democratische samenleving zijn burgers immers afhankelijk van de media voor een onafhankelijke en betrouwbare informatievoorziening. Deze visie is ook terug te vinden in de ‘social responsibility theory of the press’ die in 1947 in de Verenigde Staten werd verwoord door de Hutchins Commision. Volgens de commissie vervult de pers essentiële functies in een democratie en draagt daarom belangrijke verantwoordelijkheden. De functies van de media bestaan volgens de commissie uit waarheidsgetrouw, nauwgezet, eerlijk en objectief berichten. Tot op heden zijn deze functies te herkennen in de ideologische beroepsopvattingen van journalisten. Deuze (2005) noemt vijf componenten die zouden gelden als ideaaltypische waarden van de journalistieke zelfdefinitie: Publieke dienstverlening: Journalisten voorzien het publiek van nieuws Objectiviteit: Journalisten zijn onpartijdig, neutraal, objectief, eerlijk en betrouwbaar Autonomie: Journalisten zijn vrij en onafhankelijk hun beroepsuitoefening
9
Urgentie: Journalisten hebben gevoel voor nieuws, actualiteit en snelheid Ethiek: Journalisten hanteren in hun werk ethische normen Dit zouden de dominante waarden binnen de journalistieke beroepsgroep zijn. Kenmerkend is dat alle journalisten het min of meer eens zijn over het belang van deze waarden, hoewel journalisten over het algemeen moeite hebben om ze concreet te verwoorden (Deuze, 2005). Het verder ontwikkelen van concrete beroepsnormen is karakteristiek voor een steeds verder gaande professionalisering (Wentink, 1972).
2.2 Professionalisering van de journalistiek Voor het vervullen van haar maatschappelijke rol moet de journalistiek zorgen voor een goede relatie met haar publiek. Professionalisme kan een goed basis vormen voor de deskundigheid van de journalistiek, en vervolgens voor de vertrouwensband tussen journalist en publiek. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de beroepsgroep van artsen en advocaten, kenmerkt de journalistiek in Nederland zich door een open karakter. Terwijl artsen en advocaten een formele eed moeten afleggen alvorens zij tot de beroepsgroep mogen toetreden, mag iedere Nederlander zich journalist noemen. Dit hangt van oudsher samen met de persvrijheid en het recht op vrije meningsuiting. Niemand kan het recht worden ontzegd om informatie te publiceren en verspreiden. Daarnaast is de open structuur van het beroep te verklaren uit de functie van de journalist in het democratisch bestel. Eén van de taken van de journalist is de politiek kritisch volgen, de zogenaamde waakhondfunctie. De vraag is of het mogelijk dan wel gewenst is om hieraan grenzen te stellen, zonder deze functie in te perken. Hieruit wordt duidelijk dat de journalistiek geen duidelijk omlijnde beroepsgroep is. Dit wil echter niet zeggen dat mensen die als journalist werkzaam zijn bij de media, niet professioneel te werk gaan. Wentink (1972) gaat uit van tien punten waaraan een professie zou moeten voldoen en komt vervolgens tot de conclusie dat de journalistiek gezien kan worden als een semi-professie. Hoewel er sprake is van een beroepsopleiding en een beroepsorganisatie, voldoet de journalistiek niet aan alle punten. Zo kan de journalistiek geen duidelijk afgebakende beroepsgroep genoemd worden en zijn journalisten niet gebonden aan specifieke gedragsregels; er is immers geen sprake van een bindende, ethische of gedragscode. Maar Wentink (1972) ziet professionalisering niet als een statisch gegeven, maar als een sociaal proces. Hij veronderstelt dat een professie in ontwikkeling vijf fasen doorloopt. In de eerste fase komt de beroepsbeoefenaar tot een full-time uitoefening van het beroep. In de tweede fase worden opleidingscentra ontwikkeld. De derde fase kenmerkt zich door het krijgen van een eigen beroepsidentiteit. In de vierde fase wordt een beroep gedaan op de politiek; er wordt om wettelijke bescherming gevraagd. In de vijfde fase tenslotte, wordt een formele code van ethische beginselen ontwikkeld met de bedoeling om 'ondeskundigheid' te filteren. 10
De journalistiek lijkt zich momenteel in verschillende fasen van het proces van professionalisering te bevinden. Duidelijk is dat de eerste fase voltooid is. Ook de tweede fase is doorlopen; de laatste jaren is de scholing van journalisten flink uitgebreid met naast HBO-opleidingen, aandacht voor journalistiek op academisch niveau. Het verkrijgen van een eigen beroepsidentiteit, zoals in de derde fase vermeld, is enigszins twijfelachtig. Hoewel er gemeenschappelijke journalistieke waarden benoemd kunnen worden (Deuze, 2005) benadrukken journalisten vaak de onderlinge verschillen tussen journalisten van diverse media. De vraag om wettelijke bescherming, zoals fase vier veronderstelt, valt te herkennen in het verzoek om een wettelijk verschoningsrecht voor journalisten. Daarmee lijkt de journalistiek nu terecht te komen in de laatste fase van professionalisering: Het ontwikkelen van een formele code met ethische beginselen. De voortschrijdende professionalisering moet voortkomen uit initiatieven van de beroepsgroep zelf, zoals blijkt uit de tien punten van Wentink. Zelfregulering is een centraal kenmerk van professionalisering.
2.4 Zelfregulering en de Raad voor de Journalistiek Zelfregulering houdt in dat de beroepsgroep zelf vaknormen definieert en ook zelf toezicht houdt op de naleving ervan (Evers, 1994, p. 43). De beroepsgroep neemt met zelfregulering zelf verantwoordelijkheid. Het kan gezien worden als een tussenweg tussen helemaal geen controle en wettelijke controle op de beroepsgroep. Evers (1994) noemt enkele voordelen van zelfregulering. Ten eerste kan zelfregulering zorgen voor de gewenste aansluiting bij de heersende beroepsnormen. De toetsing van gedragingen gebeurt aan de hand van de morele standaard van het vak, wat een positief effect heeft op de status van het beroep. Ten tweede voorkomt zelfregulering ingrijpen van de overheid. Op deze manier houden journalisten de ruimte om hun werk onafhankelijk uit te voeren. Daarnaast stelt Evers dat zelfregulering efficiënter en effectiever is dan wettelijke maatregelen. De toetsing is volgens Evers sneller en goedkoper. Bovendien kan de toetsingsnorm conform de beroepsopvattingen en beroepsnormen breder zijn dan de wettelijke toetsingsnorm, waardoor over meer zaken uitspraken gedaan kunnen worden. Zelfregulering wordt als effectiever beschouwd, omdat kritiek van vakgenoten harder kan aankomen, dan een uitspraak van de rechter. Zelfregulering kan op diverse manieren gestalte krijgen. Bertrand (2000), die journalistieke verantwoordingsmechanismen heeft geïnventariseerd, beschouwt raden voor de journalistiek als een bijzonder krachtige vorm van zelfregulering. Hij waarschuwt echter voor ‘pseudo-raden’, die afgevaardigden van de overheid bevatten, en voor ‘semi-raden’, die geen externen (mediagebruikers) bevatten. Idealiter bestaat een raad volgens Bertrand voor eenderde tot de helft uit mediagebruikers. Dat raden zich voornamelijk als klachtencommissie gedragen, ziet Bertrand als zwakte. Het enige doel dat raden voor ogen zouden moeten hebben, is
11
het verbeteren van de dienstverlening naar de burger. Een raad zou de burgers moeten laten zien, dat de journalistiek bereid is naar het publiek te luisteren. De Nederlandse Raad voor de Journalistiek bestaat voor de helft uit journalisten en voor de andere helft uit niet-journalisten; i.c. deskundigen (Koene, 2005, p. 3). De afwezigheid van de mediagebruikers in de Raad, zou in de optiek van Bertrand (2000) tot de conclusie moeten leiden, dat de Raad een semi-raad is. De missie van de Raad is het onderzoeken van klachten die betrekking hebben op journalistieke activiteiten (Koene, p. 4). De Raad mag enerzijds uit eigen initiatief zich in publieke debatten over journalistiek handelen mengen, en anderzijds kunnen mediagebruikers zich bij de Raad beklagen. Hierbij moet vermeld worden dat niet iedereen mag klagen bij de Raad, alleen direct betrokkenen mogen een klacht indienen. Het accent van de Raad ligt op het bemiddelen tussen klager en journalist, door middel van hoor en wederhoor tijdens zittingen. De Raad toetst journalistieke gedragingen, dat wil zeggen, het handelen of nalaten daarvan door journalisten in de uitoefening van hun beroep. De Raad is echter niet bevoegd tot het opleggen van sancties, maar werkt als een opiniërend college (Koene, 2005). In het verleden is er meermaals kritiek geuit op uitspraken van de Raad. Meermaals richtte de kritiek zich op het ontbreken van een consistente lijn in de uitspraken (Doomen, 1987, Evers, 1987, Ten Hoove, 2003), wellicht veroorzaakt doordat de Raad bij zijn oordeel geen gebruik maakt van een op schrift gestelde gedragscode die zou kunnen dien als richtlijn. Door het opstellen van een code zou het voor zowel de klager als voor de journalist in kwestie wellicht duidelijker kunnen worden aan de hand van welke criteria de Raad oordeelt.
2.5 Gedragscodes als zelfregulering Een journalistieke gedragscode is eveneens een vorm van zelfregulering. Bekend is de in 1954 door de ‘International Federation of Journalists’ opgestelde ‘Code van Bordeaux’. Deze code wordt informeel beschouwd als de code die in de Nederlandse journalistiek gevolgd wordt (www.media-accountability.org). Daarnaast heeft het Genootschap van Hoofdredacteuren in 1995 een gedragscode opgesteld. Redacties kennen vaak ook een eigen code, een zogenoemd redactiestatuut. Veel gedragscodes uit diverse landen noemen 'waarheid' en 'objectiviteit' als centrale journalistieke waarden (Hafez, 2002). Ondanks deze overeenkomst, kunnen gedragscodes op een aantal algemene punten verschillen. Een belangrijk punt waarin gedragscodes zich kunnen onderscheiden heeft betrekking op hoe specifiek een gedragscode is. Sommige codes gaan gedetailleerd in op het noemen van punten die wel en niet zijn toegestaan, terwijl andere codes globale richtlijnen geven. Evers (2000) wijst op twee functies van gedragscodes: een externe en een interne functie. De externe functie verwijst naar de verantwoordelijkheid die journalisten hebben naar mediagebruikers. De journalistiek toont zich met een gedragscode bereid om verantwoordelijkheid te nemen. De interne functie van een gedragscode 12
richt zich volgens Evers op de cohesie binnen de maffiaorganisatie (redacties). Zo kan een gedragscode normbevestigend werken. Dit kan ten goede komen aan de ontwikkeling van de identiteit van de beroepsgroep. De term 'journalistiek gedragscode' is niet vanzelfsprekend. Evers (1994) wijst op het gebruik van diverse terminologie (p. 45). Zo zouden de termen ‘beroepscode’, ‘gedragscode’, ‘erecode’ en ‘beroepsethiek’ veelal door elkaar gebruikt worden. De termen ‘gedragscode’ en ‘beroepscode’ acht hij meest adequaat. ‘Gedragscode’ zou verwijzen naar de inhoud van een code, een stelsel van richtlijnen voor het gedrag van de beroepsbeoefenaar. ‘Beroepscode’ verwijst meer naar de omvang van de code, de beroepsgroep voor wie de richtlijnen gelden. Toen de Raad eind 2005 een begin maakte met het opstellen van code, deed men dat met de term 'journalistieke gedragscode'. Vandaar dat deze term in dit rapport gehanteerd wordt; het onderzoek is immers gestart met de veronderstelling dat de Raad een code onder deze naam zou uitbrengen. De Raad ziet drie functies voor een eigen gedragscode. Ten eerste kan met een gedragscode het publiek duidelijkheid gegeven worden over de criteria waarmee de Raad journalistieke uitingen en gedragingen toetst. Het op overzichtelijke wijze presenteren van de gangbare criteria is op te vatten als een vorm van verantwoording tegenover de samenleving. Ten tweede schept de code duidelijkheid voor de journalistieke beroepsgroep; iedere journalist kan eenvoudig kennis nemen van de criteria die de Raad hanteert. Ten derde kan de code werken als leidraad voor de Raad, zonder hierdoor de oordeelsvrijheid van de Raad aan te tasten. De concept-code van de Raad voor de Journalistiek is opgebouwd uit algemene journalistieke normen, zoals die geformuleerd zijn in de Code van Bordeaux, de gedragscode van het Genootschap van Hoofdredacteuren en de codes in een aantal Europese landen, aangevuld met de vaste oordelen uit de jurisprudentie van de Raad voor de Journalistiek, zoals Sanne ten Hoove (2003) deze inventariseerde.
13
14
3. Methoden van onderzoek Dit onderzoek beoogt te inventariseren welke opvattingen journalisten hebben over een journalistieke gedragscode. De bedoeling was om de meningen van journalisten hierover zo goed mogelijk voor het voetlicht te laten komen. Daarom zijn de gegevens voor dit onderzoek op verschillende manieren verzameld.
3.1 Dataverzameling De dataverzameling heeft op drie manieren plaats gevonden, namelijk via individuele interviews, een focusgroepinterview en enquêtes. Hieronder volgt een uitleg van elke methode.
Individuele interviews In open interviews krijgen respondenten alle ruimte om hun meningen naar voren te brengen. Op deze manier is het mogelijk inzicht te krijgen in de opvattingen van journalisten over een journalistieke gedragscode vanuit het perspectief van de journalisten zelf. Bij het interview is gebruik gemaakt van een lijst met onderwerpen die richting gaven aan de gesprekken, een zogenaamde 'topiclijst'. De interviews zijn in twee fases afgenomen. De eerste fase kan als exploratiefase opgevat worden. In deze fase waren de gesprekken tamelijk open; het onderwerp werd verkend. Deze fase diende ertoe om ingangen te vinden, die in latere interviews en in het focusgroepinterview uitgebreider aan bod zouden komen. Na vijf interviews werd deze fase geëvalueerd en beëindigd: De journalisten brachten steeds dezelfde onderwerpen ter sprake. In deze eerste fase stonden twee onderwerpen centraal in de interviews. Ten eerste is gesproken over de beroepsopvattingen van de journalisten, i.c. hun maatschappelijke rol als journalist. De veronderstelling was dat de opvatting hierover invloed zou kunnen hebben op de opvattingen over een journalistieke gedragscode. In de tweede plaats is gesproken over journalistieke gedragscodes. Voorafgaand aan het interview hebben de respondenten een eerste concept van de gedragscode van de Raad voor de Journalistiek toegestuurd gekregen en is hen gevraagd deze door te kijken, zodat deze tevens als achtergrond voor de antwoorden kon dienen. Vervolgens is er op een aantal punten betreffende de evaluatie van gedragscodes ingegaan. De tweede interviewfase kan als specificatiefase opgevat worden. Het doel van deze fase van interviewen was het nader in kaart brengen van de argumenten van journalisten ten aanzien van een journalistieke gedragscode. Deze gesprekken hadden een iets ander karakter. Ten eerste is korter ingegaan op de beroepsopvattingen. Uit de voorgaande interviews bleek dat dit onderwerp te lang
15
duurde en dat de respondenten hierdoor minder geconcentreerd waren voor het bespreken van journalistieke gedragscodes, het hoofdthema van het onderzoek. Daarnaast is bij deze interviews gevraagd naar de opvattingen over redactiestatuten, omdat deze waarschijnlijk in het dagelijks werk van de journalist een rol speelt. Hierdoor kunnen deze opvattingen een rol spelen bij de opvattingen over journalistieke gedragscodes. Daarnaast kan zo uiteindelijk in het interview een duidelijk grens aangegeven worden tussen de opvattingen over redactiestatuten en journalistieke gedragscodes. Voorafgaand aan deze interviews werd de conceptcode van de Raad voor de Journalistiek niet meer opgestuurd, omdat bleek dat de respondenten voornamelijk hun opvattingen over de specifieke onderdelen van de conceptcode uitten, terwijl voor het onderzoek algemene opvattingen over een gedragscode van belang waren. Daarom werd nu eerst gevraagd naar de opvattingen over journalistieke gedragscode in het algemeen, waarna deze opvattingen getoetst werden aan de opvattingen over een gedragscode van de Raad voor de Journalistiek. Tijdens de interviews is gebruik gemaakt van een lijst met stellingen over journalistieke gedragscodes, die zijn voortgekomen uit aspecten die ter sprake kwamen bij de voorgaande interviews. De lijst met stellingen diende als aanleiding voor het gesprek: er werd gevraagd naar de uitleg bij de stellingname. Op deze manier konden een aantal punten verder uitgediept en gecontroleerd worden. Tevens is de respondenten tijdens het interview een aantal ‘kretenkaarten’ betreffende onderwerpen met betrekking tot journalistieke gedragscodes, voorgelegd. De ‘kreten’ betroffen aspecten die ter sprake waren gekomen bij het focusgroepinterview. De respondent werd gevraagd zijn gedachten weer te geven bij de ‘kreet’. Deze ‘kretenkaarten’ dienden tevens als aanleiding voor de voortgang van het gesprek en het uitdiepen van het onderwerp. De respondent kreeg bijvoorbeeld het kaartje met de kreet ‘onafhankelijkheid’ voorgelegd en werd gevraagd hoe hij deze kreet in verband bracht met journalistieke gedragscodes.
Focusgroepinterview Om de argumenten van journalisten duidelijk voor het voetlicht te krijgen is gezocht naar een tweede methode van dataverzameling. Er is gekozen voor een focusgroepinterview: Een gesprek met een klein aantal mensen die onder leiding van een moderator discussiëren over enkele onderwerpen. Een focusgroepinterview heeft ten aanzien van het individuele interview een aantal voordelen. Ten eerste is er sprake van groepsinteractie die de individuele deelnemers kan stimuleren tot het uitwisselen van argumenten om standpunten duidelijk te maken. Bovendien kan de de groepsinteractie leiden tot nieuwe gedachten, die wellicht niet naar voren komen in individuele interviews, omdat de input dan van de interviewer moet komen. Daarnaast is de samenstelling van de groep een realistischer setting: de journalist bevindt zich onder journalisten. Deze groep kan voor zekerheid zorgen, zodat 16
iedereen zijn eigen mening weergeeft. Er is hierdoor dus minder kans op sociaal wenselijke antwoorden, omdat de groep elkaar controleert. Voor het focusgroepinterview is een nieuwe topiclijst opgesteld, waarbij extra aandacht geschonken is aan het bevorderen van de groepsdynamiek. Ten eerste is aandacht besteed aan de onderwerpen beroepsopvattingen, opvattingen over redactiestatuten, opvattingen over gedragscodes in het algemeen en aan opvattingen over een gedragscode van de Raad voor de Journalistiek. Bij deze punten is steeds eerst gevraagd een aantal positieve en negatieve aspecten voor zichzelf op te schrijven, waarna over deze punten is gediscussieerd. Daarnaast is een stellingenlijst gepresenteerd, als extra prikkel om op een aantal punten verder te discussiëren en op deze manier meer diepgang en daarmee inzicht in de onderwerpen te krijgen.
Enquêtes De enquêtegegevens zijn afkomstig uit een grootschalig onderzoek naar het internetgebruik van Nederlandse journalisten. In dit onderzoek zijn vragen gesteld over het gebruik van internettoepassingen door journalisten en hun over de invloed van internet op de journalistieke praktijk. Daarnaast zijn enkele vragen opgenomen over klassieke journalistieke principes als objectiviteit, hoor-wederhoor, onafhankelijkheid en neutraliteit. Journalisten konden daarbij aangeven hoe belangrijk ze deze uitgangspunten vinden. Hiermee is beoogt te meten of er consensus bestaat onder journalisten over het belang van deze journalistieke principes. Daarnaast is gevraagd hoe belangrijk ze twee vormen van journalistieke zelfregulering vinden, namelijk de Raad voor de Journalistiek en een journalistieke gedragscode. Dit geeft een indicatie voor het draagvlak onder journalisten voor het invoeren van een gedragscode door de Raad voor de Journalistiek.
3.2 Onderzoekseenheden Nederlandse journalisten vormen de onderzoekspopulatie. Deze populatie is echter moeilijk af te bakenen, omdat de journalistiek een open beroep is. Iedereen mag zich journalist noemen. Criteria voor deelname aan het onderzoek zijn dan ook breed geformuleerd: De persoon noemt zichzelf journalist en werkt met enige regelmaat voor een (nieuws)medium.
Individuele interviews en focusgroepinterview Om een breed beeld te krijgen van opvattingen van journalisten over een journalistieke gedragscode is ernaar gestreefd een gevarieerde onderzoeksgroep samen te stellen. De uiteindelijke steekproef voor de interviews bestond uit journalisten van diverse media (NOS Journaal, Nova, Elsevier, De Groene Amsterdammer, Algemeen Dagblad, De Gelderlander RTV Gelderland, Omroep Brabant), verschillende leeftijden en met verschillende journalistieke functies 17
(hoofdredacteur, redacteur, verslaggever). Bij de selectie van respondenten is gebruik gemaakt van de zogenoemde ‘sneeuwbalmethode’. In dit onderzoek gebeurde dit door te beginnen met enkele respondenten die bekend waren bij de onderzoeker. Deze respondenten is vervolgens gevraagd of zij nog journalisten kennen die bereid zouden zijn mee te werken aan het onderzoek. Daarnaast zijn nieuwe ingangen gevonden door oproepen te plaatsen en journalisten persoonlijk te benaderen. Uiteindelijk zijn twaalf respondenten face-to-face geïnterviewd en vier respondenten namen deel aan het focusgroepinterview (zie tabel 3.1). Tabel 3.1: Overzicht geïnterviewde journalisten Geslacht
Individuele interviews Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Man Vrouw Man Man Man Man Man Man Focusgroepinterview Man Man Man Man
Medium
Functie
Regionale televisie Regionale radio Regionale televisie en radio Regionaal dagblad Regionaal dagblad Landelijk dagblad Landelijk opinieblad Landelijke televisie Landelijke televisie Landelijk opinieblad Landelijk opinieblad Landelijke televisie
Verslaggever Verslaggever Verslaggever Verslaggever Eindredacteur Verslaggeefster Hoofdredacteur Eindredacteur Verslaggever Eindredacteur Verslaggever Verslaggever
Divers, met name internet Regionale televisie Divers, met name internet Divers, met name internet & landelijke dagbladen
Freelance verslaggever Verslaggever freelance verslaggever Freelance verslaggever
Enquête Voor het samenstellen van de steekproef voor de enquêtes is gebruik gemaakt van het ledenbestand van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ). Dit is een bruikbaar steekproefkader omdat naar schatting tussen de zestig en zeventig procent van de Nederlandse journalisten lid is van deze beroepsvereniging (Deuze, 2002). De leden zijn binnen de NVJ ondergebracht in een aantal secties. Deze secties zijn gebruikt voor het samenstellen van een gestratificeerde steekproef. Een aantal secties bestaat uit leden die niet werkzaam zijn als journalist (voorlichters, studentleden, werkloze schoolverlaters), en zijn derhalve buitengesloten. Van de relevante secties is op willekeurige basis een evenredig aantal leden geloot. De totale steekproef bestond uit tweeduizend journalisten. De betreffende journalisten kregen in de derde week van januari 2006 een enquête thuis gestuurd die ze in een portvrije envelop konden terugsturen. Herinneringen zijn twee weken
18
later verstuurd. Uiteindelijk zijn 642 ingevulde vragenlijsten geretourneerd, een respons van 32%.
3.4 Analyse Na elk interview is een transcript van het betreffende interview gemaakt (een letterlijke uitgetypte versie van het interview). Vervolgens zijn deze transcripten onderworpen aan een analyse om de opvattingen van journalisten over een gedragscode uiteen te kunnen leggen. Hiertoe is de procedure gevolg die bekend staat als de ‘gefundeerde theoriebenadering’ (Glaser & Strauss, 1967; Wester & Peters, 2004). Dat houdt in dat niet eerst alle interviews zijn gedaan en daarna pas de analyse plaats vond, maar dat eerst enkele interviews zijn gehouden, vervolgens zijn deze geanalyseerd, en de resulterende inzichten zijn gebruikt in daaropvolgende interviews om dieper door te kunnen vragen of meer aandacht te besteden aan bepaalde aspecten. Na vijf gesprekken vond een open codering van de interviews plaats: In de kantlijn van de transcripten werd in korte steekwoorden weergegeven dat een relevante opvatting aan de orde kwam (de hoofdcode) en welke gedachten de respondent bij dit thema had. Vervolgens werd een overzicht gemaakt van alle codes per respondent in een spreadsheet en werden deze codes vergeleken. Hieruit bleek dat veel dezelfde onderwerpen aangesneden werden door de respondenten. Dit leidde tot de gedachte dat er ofwel een eenduidig beeld bij de journalisten zou bestaan, ofwel dat er te weinig prikkels voor de respondenten waren om diep over het onderwerp na te denken. Om dit duidelijk te krijgen, werd een andere methode toegepast: Het focusgroepinterview. Hiervoor is een aparte topiclijst opgesteld die rekening hield met de dynamiek van een groepsgesprek. Van dit gesprek werden notulen gemaakt en een transcript. Omdat de notulen direct beschikbaar waren, werden deze geëvalueerd: Zijn er nieuwe aspecten van een journalistieke gedragscode ter sprake gekomen? Bij een aantal punten was dit duidelijk het geval. Daarom is er besloten deze punten aan de orde te laten komen in een volgende fase van individuele interviews. Ten eerste is dit gedaan door de respondenten een lijst met stellingen voor te leggen, zoals ook bij het focusgroepinterview is gedaan. Ten tweede is de respondenten gevraagd te reageren op een aantal ‘kretenkaarten’, waarop begrippen stonden die in eerdere interviews aan de orde waren gekomen. Op deze manier konden de begrippen getoetst en verdiept worden. Ook van deze interviews zijn transcripten gemaakt die vervolgens eveneens zijn gecodeerd: Als een relevante opvatting aan de orde kwam, werden aan de kantlijn geschreven (de hoofdcode) en de gedachten bij het onderwerp werden genoteerd. Deze codes zijn per respondent geïnventariseerd en geordend in een spreadsheet. 19
Vervolgens zijn van alle individuele interviews de segmenten geselecteerd waarin de opvattingen over gedragscodes aan de orde kwamen. De codes behorende bij deze segmenten werden vervolgens in één spreadsheet opgenomen. Van deze codes werd bekeken of er grotere achterliggende dimensies te onderscheiden zijn, waarnaar deze codes geordend zouden kunnen worden. Zo ontstonden tien hoofdcodes: toetsen, werkbaarheid, professionele status, transparantie, verantwoordelijkheid, onafhankelijkheid, praktische werkbaarheid, de realiteit en normbesef. Deze hoofdcodes zijn nog eens op relevantie gecontroleerd door ze bij twee interviews toe te passen: Er werd gericht gecodeerd. Vervolgens werd ook voor deze indeling een achterliggende dimensie gezocht, hiervoor werd de literatuur geraadpleegd. Op die manier zijn deze codes ingedeeld naar enerzijds een functie van een gedragscode voor de journalistiek zelf (interne functie) en een functie voor de relatie tussen de journalist en partijen buiten de journalistiek (externe functie), zoals ook Evers (2000) de functies van gedragscodes indeelt. Vervolgens werd gekeken of de hoofdcodes gereduceerd konden worden tot dimensies. Hieruit ontstonden uiteindelijk binnen de interne functie, de dimensies ‘cohesie van de beroepsgroep’, ‘bescherming van de redactie’ en ‘journalistieke praktijk en vrijheid’. Bij de externe functie ontstonden de dimensies ‘transparantie’, ‘controle’ en ‘onafhankelijkheid’. De volgende stap in de analyse ging richting respondentniveau: er werd bekeken hoe iedere respondent zich liet typeren op deze dimensies. Hiertoe werd een profieltabel gemaakt, met samenvattingen van de antwoorden van de respondenten die behoren bij de verschillende dimensies. De dimensies werden daarmee tot variabelen waarop de respondenten een verschillende positie in kunnen nemen. Tevens bleek uit de vergelijking van de samenvatting van de respondenten welke punten voor de variatie dienen. Het onderzoek richt zich specifiek op het invoeren van een gedragscode door de Raad voor de Journalistiek. Omdat deze code in de analyse nog niet expliciet was ingebracht, is eerst geïnventariseerd welke punten aan de orde komen bij gedragscodes in het algemeen. Vervolgens is gekeken of er specifieke punten ter sprake kwamen die betrekking hadden op een gedragscode van de Raad voor de Journalistiek. Hiertoe zijn tevens de desbetreffende segmenten bij elkaar gezocht en is er gekeken of er een patroon in deze segmenten te vinden was. De punten die naar voren kwamen in het onderzoeksmateriaal, zijn vervolgens gerapporteerd.
3.5 Kwaliteit van het onderzoek In deze paragraaf wordt besproken hoe in dit onderzoek rekening is gehouden met twee belangrijke kwaliteitscriteria voor onderzoek: Validiteit en betrouwbaarheid. Validiteit heeft betrekking op de vraag of onderzoekers met de gehanteerde onderzoeksprocedure in staat zijn geldige uitspraken te doen. Daarbij kan 20
onderscheid gemaakt worden tussen interne validiteit (begripsvaliditeit en bruikbaarheid van het materiaal) en externe validiteit (de overdraagbaarheid naar niet onderzochte situaties: generaliseerbaarheid) (Wester & Peters, 2004, p. 192). Interne validiteit: Door open interviews te houden krijgen respondenten alle ruimte om hun eigen zienswijze tot uiting te brengen. Een van de onderzoekers nam het interview af, waardoor veilig gesteld werd dat de interviewer wist wat het doel van het interview en de vragen waren. Tevens heeft de interviewer een interviewtraining doorlopen, om zo de juiste technieken te leren. Tijdens de interviews is getracht op verschillende manieren naar dezelfde onderwerpen te vragen: Zodoende ontstonden verschillende ingangen voor het onderwerp (triangulatie binnen het meetinstrument). Ook is gebruik gemaakt van verschillende methoden: het individuele interview in combinatie met een focusgroepinterview (methodentriangulatie). Externe validiteit: Hoewel de onderzoeksgroep uit een kleine groep van eenheden bestond, is getracht een zo groot mogelijke variatie in de eenheden aan te brengen. Dit wil zeggen dat journalisten van verschillende media, verschillende leeftijden en met verschillende functies ondervraagd zijn. Daarnaast is getracht ervoor te zorgen dat de respondenten via verschillende ingangen benaderd werden, zodat deze zich niet allemaal in eenzelfde circuit bevinden, wat wellicht tot overeenkomstige meningen zou kunnen leiden. Derhalve hebben de onderzoekers gepoogd zoveel mogelijk variatie aan opvattingen van journalisten over een gedragscode op het spoor te komen. Dat betekent dat in kaart is gebracht welke opvatting in de journalistiek bestaan over een gedragscode. Maar de resultaten zijn in kwantitatief opzicht niet generaliseerbaar. Dat wil zeggen dat uit de interviews niet geconcludeerd kan worden hoe de meningen zijn verdeeld over de totale journalisten populatie. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen hebben we enkele relevante statistieken met een enquête onder een grote groep journalisten verzameld. Betrouwbaarheid: Deze term verwijst naar de vraag of het onderzoek door anderen repliceerbaar is (Wester & Peters, 2004). Omdat dit soort onderzoek nooit echt exact herhaald kan worden (de situatie is nooit meer hetzelfde) spreekt men ook wel over de mogelijke navolgbaarheid van de onderzoeksprocedure. In dit onderzoek is op een aantal manieren rekening gehouden met dit kwaliteitsaspect. Ten eerste is gebruik gemaakt van een topiclijst bij de gesprekken, die als handleiding diende. Daarmee werden de interviews steeds op vergelijkbare wijze afgenomen, hoewel er ruimte bleef bestaan voor gerichte vragen, nieuwe inzichten en onderwerpen. Van de interviews is bovendien een letterlijk transcript gemaakt, waardoor deze in principe voor eenzelfde onderzoek beschikbaar zijn: de analyse en de daarbij behorende interpretatie kan zodoende gecontroleerd worden. Daarnaast is binnen het onderzoek gebruik gemaakt van methodentriangulatie, waardoor er een controle binnen het onderzoek zelf heeft plaats gevonden, namelijk door de data op verschillende wijze te verkrijgen.
21
22
4. Resultaten In deze paragraaf worden de resultaten gepresenteerd. In de gesprekken kwamen de opvattingen van journalisten in velerlei bewoordingen aan de orde. In de analyse is geprobeerd hierin ordening aan te brengen. Zodoende hebben we onderscheid kunnen maken in een aantal visies op de functies die een journalistieke gedragscode in de optiek van journalisten al of niet zou kunnen vervullen. Allereerst bekijken we hoe journalisten aankijken tegen de term 'gedragscode', daarna komen de interne en externe functies van een gedragscode aan de orde.
4.1 De term 'journalistieke gedragscode' Uit de interviews is gebleken dat journalisten verschillend aankijken tegen het begrip ‘journalistieke gedragscode’. De journalisten denken verschillend over de inhoud van zo'n gedragscode, maar ook over de consequenties die zouden zijn verbonden aan een gedragscode.
Inhoud Ten eerste zijn er verschillende ideeën over de inhoud van een gedragscode. Enerzijds is er een groep journalisten die aangeeft dat een gedragscode een aantal algemene basisregels binnen de journalistiek vastlegt. Onder deze basisregels kunnen zaken als hoor en wederhoor, het checken van feiten en altijd gebruik maken van meer dan één bron, verstaan worden. Anderzijds is er een groep journalisten die veronderstelt dat een gedragscode heel erg gedetailleerd vastlegt wat journalisten in hun werk niet mogen doen en wat ze juist wel moeten doen. Zij denken aan een heel nauwkeurige codificering van hoe een journalist zijn werk moet doen.
Consequenties Ten tweede is een verschil te constateren in opvattingen over de consequenties van een gedragscode. Een groep journalisten merkt op dat het begrip 'gedragscode' inhoudt dat het niet naleven van de daarin opgenomen regels een sanctie tot gevolg heeft. Zo'n sanctie zou kunnen bestaan uit een openbare berisping of een verplichte rectificatie. De journalisten die deze mening hebben, laten zich negatief uit over het invoeren van een gedragscode. Zij geven aan dat het werken volgens een gedragscode het werk van journalist op ongewenste wijze beperkt en daarom ongewenst is. Deze journalisten noemen hierbij het argument dat een gedragscode strijdig is met de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Zoals een journalist zei: “Als je echt een code voor iedereen op gaat stellen, als dat toch nog bindend is, ik vind dat toch wel een schending van je vrijheid, persvrijheid.” Een andere groep journalisten vindt eveneens dat het begrip gedragscode een sanctie impliceert, maar geeft daarbij ook aan dat een gedragscode die geen sanctie tot gevolg heeft, beter een ‘richtlijn’ of ‘leidraad’ genoemd kan worden. Deze ‘richtlijn’ 23
of ‘leidraad’ geeft de eerder genoemde basisregels voor de journalistiek weer, waarmee in principe gewerkt zou moeten worden, maar waar in bepaalde situaties van afgeweken kan worden. Deze groep journalisten laat zich, in tegenstelling tot de voorgaande groep, positief uit over het invoeren van een journalistieke gedragscode, maar dan onder de noemer 'richtlijn' of 'leidraad'.
4.2 Functies van een journalistieke gedragscode Uit de analyse blijkt dat de term gedragscode verschillend door de ondervraagde journalisten wordt opgevat. Deze opvatting is ook van invloed op de beoordeling van een gedragscode. Uit het verzamelde materiaal konden twee perspectieven worden gedestilleerd met betrekking tot de beoordeling van een gedragscode. Ten eerste kan een gedragscode beoordeeld worden op de functie die zij binnen de journalistieke beroepsgroep zelf kan vervullen. Dit is de interne functie. Ten tweede kan een gedragscode beoordeeld worden op de functie die zij kan vervullen voor partijen buiten de journalistieke beroepsgroep, maar die wel met journalistiek te maken hebben.
4.2.1 Interne functie van een gedragscode De interne functie betreft de rol die een gedragscode zou kunnen vervullen binnen de journalistiek. Daarbij kunnen drie functies onderscheiden worden: het bevorderen van de cohesie binnen de beroepsgroep, de bescherming van de journalist binnen de redactie en de praktische toepasbaarheid bij journalistieke werkzaamheden.
Cohesie van de journalistieke beroepsgroep Hoewel in principe niet gesproken kan worden van een afgebakende journalistieke beroepsgroep, het is immers een vrij beroep, kan wel de vraag gesteld worden, of een journalistieke gedragscode de cohesie van alle individuele journalisten tezamen bevordert. Concreet gezegd; bemerken journalisten dat een journalistieke gedragscode refereert aan een gedeeld referentiekader van journalisten, of houden journalisten vast aan hun individuele kader en is het niet mogelijk met een algemene journalistieke gedragscode op te stellen. Uit de analyse komt naar voren dat er een groep journalisten te onderscheiden is, die van mening is dat binnen de journalistiek sprake is van een gedeelde consensus. Deze gedeelde consensus is terug te voeren naar een aantal basisregels binnen de journalistiek. Een journalistieke gedragscode kan hierop inspelen en kan daardoor betrekking hebben op iedere journalist. Hoewel deze basisregels voor de journalisten vanzelfsprekend zijn, kan het in de optiek van deze groep journalisten goed zijn om deze basisregels op te schrijven. Op deze manier kan de journalist zelf teruggrijpen naar een gedragscode, om zijn werkwijze na te gaan. Deze journalisten zien geen bezwaar in het opstellen van een journalistieke gedragscode, omdat de algemene basisregels voor hen vanzelfsprekend zijn, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld: 24
Journalist: Ik denk dat heel veel dingen die daar in staan, dat die eigenlijk wel logisch zijn. Maar dat het wel goed is dat ze worden opgeschreven. Dat mensen dat zo een keer kunnen nakijken. Interviewer: Je zegt, dat mensen het nakijken. Wie bedoel je daarmee? Journalist: Journalisten zelf. Dat die gewoon dat zelf nog een keertje terug kunnen lezen. Maar ik denk niet dat dat... Ja, het is goed dat het opgeschreven wordt. En het is goed om dat weer een keer door te lezen, weer een keer, van o ja, o ja. Maar ik denk dat heel veel van de dingen die er in staan, die weet je gewoon, dat doe je gewoon.
Hoewel er een groep journalisten is die een consensus over de basisregels binnen de journalistiek waarneemt en het goed vindt om deze ‘vanzelfsprekende regels’ toch nog eens op te schrijven, is er ook een groep journalisten te onderscheiden die hier niets voor voelt. Ze geven ook aan dat de basisregels vanzelfsprekend zijn, maar dat het onzinnig is die vast te leggen in een code. Want in de praktijk moet een fatsoenlijke werkwijze uit de journalist zelf komen, dat kan niet worden opgelegd door een gedragscode. Journalist: Gedragscodes geven journalisten een duidelijk normbesef. Ja, maar dat normbesef moet wel van die journalist zelf komen. Je bent volgens mij wel een heel slechte journalist als je elke keer die code erbij moet pakken. Van ‘ho, doe ik het hier wel goed, of heb ik die wel aan het woord gelaten’.
Niet alle journalisten menen dat er sprake is van een consensus over de basisregels voor journalistiek. Er is ook een groep die aangeeft dat geen consensus bestaat binnen de beroepsgroep, waardoor het onmogelijk en onwenselijk is om een algemene gedragscode op te stellen voor de hele journalistiek. Deze journalisten vinden dat de regels die bij het werk worden gehanteerd, persoonlijke, eigen regels zijn, en geen algemene regels die je kan vastleggen in een gedragscode. Zoals een journalist zei: “De gedragscode is meer iets persoonlijks, wat je, de normen die je hanteert bij je werkt.” Naast persoonlijke verschillen tussen journalisten, wijzen ze op verschillen tussen redacties. Journalistieke regels zijn in deze optiek niet geldig voor de gehele beroepsgroep, maar verschillen per redactie. Een algemeen geldende gedragscode kan niet op al deze verschillen inspelen. Ook deze visie veronderstelt derhalve dat er geen consensus binnen de beroepsgroep bestaat op basis waarvan een gedragscode kan worden ontwikkeld.
Bescherming binnen de redactie Op redacties kunnen conflicten of meningsverschillen ontstaan over bepaalde journalistieke handelswijzen. Over de rol die een journalistieke gedragscode hierin kan spelen, zijn op basis van de interviews twee visies te onderscheiden.
25
De ene visie veronderstelt dat alleen de hoofdredacteur de journalisten binnen de redactie ter verantwoording mag roepen bij conflicten. Een algemene journalistieke gedragscode speelt in deze visie geen rol bij het oplossen van conflicten op redacties. Deze journalisten die deze visie aanhangen, vinden dat de 'juiste' journalistieke handelswijze wordt bepaald door redacties, en niet door een algemene journalistieke gedragscode. De andere visie veronderstelt dat een journalistieke gedragscode wel nuttig kan zijn als er een conflict is tussen een redactie en een individuele journalist. De gedragscode kan dan een leidraad vormen voor het oplossen van het conflict. Dat kan op twee manieren. Ten eerste kan de gedragscode door de redactie gebruikt worden om individuele journalisten aan te spreken op hun journalistieke verantwoordelijkheden. Als de redactie zich conformeert aan een gedragscode, maakt deze duidelijk met welke normen en waarden ze werkt. Als redactieleden zich hier niet aan houden, kan een gedragscode een middel zijn om hen op hun werkwijzen aan te spreken. Ten tweede geven journalisten aan dat zij als individuele journalist een gedragscode kunnen gebruiken binnen redactie, als er conflicten ontstaan, om zichzelf en hun werkwijze te verdedigen naar de redactie toe. Daarbij kan de journalist een gedragscode ter hand nemen en zijn eigen werkwijze aan de hand van bepaalde punten in de gedragscode verdedigen. Het volgende citaat uit een interview verduidelijkt dit: Journalist: Tegenover de hoofdredactie kan je je beroepen op een bepaalde ethische standaard waar de krant zich aan heeft geconformeerd. Als jij een artikel hebt geschreven dat het krantenbelang schaadt of iets dergelijks... dan zal de hoofdredactie je dat niet in dank afnemen. Dan is het goed dat je kunt teruggrijpen naar een bepaalde code waar de krant zich toe heeft bekend.
Journalistiek praktijk en vrijheid Een belangrijke vraag is uiteraard of een journalistieke gedragscode voor journalisten zelf bruikbaar of nuttig is bij het verrichten van hun werkzaamheden. Allereerst is er een groep die aangeeft dat zij ook met een gedragscode hun journalistieke werk naar eigen inzicht kunnen doen. Een gedragscode wordt daarbij als een richtlijn bij de werkzaamheden beschouwd. Eén van de ondervraagde journalisten merkt dit op door te refereren aan zijn vrijheid en dat hij vindt dat een gedragscode ‘een soort basisregels’ weergeeft: Journalist: Ik vind hem [een gedragscode] niet nutteloos. Ik vind het goed dat hij er is. Het is geen wetboek van strafrecht, je hoeft je er niet aan te houden. Iedereen is vrij om te doen wat hij ermee wil. Maar het geeft wel een soort basisregels aan. Ja, ik vind het goed dat die er is. Anders doet iedereen maar wat.
26
Deze groep journalisten is zich er terdege van bewust dat een journalistieke gedragscode niet volledig is toegesneden op elke praktijksituatie. Zij beschouwen een gedragscode dan ook niet als het vastleggen van strikte regels, maar als een leidraad met basisregels voor hun werkzaamheden. De journalisten geven daarbij aan dat zij zich niet per se gebonden voelen aan de gedragscode, als het nodig mocht zijn, kan van de gedragscode afgeweken worden. Daarbij refereren ze aan het feit dat er geen sanctie verbonden is aan een gedragscode, zoals de journalist in het volgende citaat: Journalist: Ik denk niet dat dit een beperking is, of zou moeten zijn, zo kun je het ook zeggen, zou moeten zijn. Het is een lijst met dingen waaraan je je kan houden, waaraan je je zou moeten houden, maar het is niet verplicht je eraan te houden. Er staat ook geen straf voor, mocht je je er niet aan houden. En misschien dat je in sommige gevallen je je er juist niet aan zou moeten houden.
Omdat er geen sanctie aan de gedragscode verbonden wordt en omdat de gedragscode slechts algemene basisregels vastlegt, is een gedragscode volgens deze groep journalisten geen inperking van de journalistieke vrijheid. De basisregels moeten gezien worden als journalistieke uitgangspunten die journalisten hanteren om bepaalde afwegingen te maken en op een goede manier te werk te gaan. Ze leggen niet strikt vast hoe en wat journalisten moeten doen in specifieke situaties. Op deze wijze is de gedragscode wederom als richtlijn voor het journalistieke werk op te vatten: Journalist: Je ziet er wel dingen in terug die er in de dagelijkse praktijk gewoon voor komen. Maar ik denk wel dat heel veel multi-interpretabel is. Dit soort dingen als ‘in beginsel’, ‘in beginsel maak je je als zodanig bekend’.
Daarnaast is er ook een groep journalisten die meent dat een gedragscode leidt tot een inperking van de journalistieke vrijheid. Dat komt doordat zij menen dat een gedragscode sancties impliceert, wat inhoudt dat een gedragscode de werkzaamheden van journalisten op een verplichte manier reguleert. Een gedragscode grijpt daarmee in in het vrij beoefenen van het beroep en geeft op deze manier beperkingen aan de werkzaamheden. Deze regulering van de vrijheid van het uitoefenen van het beroep wordt overigens niet per definitie als negatief ervaren. Sommige journalisten menen dat een code de journalistieke vrijheid beperkt, maar benadrukken tevens dat ze een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben en daarom hun werkwijzen en normen moeten expliciteren, en ook hun grenzen duidelijk moet afbakenen. Andere journalisten ervaren een gedragscode eveneens als een beperking van de vrijheid waarmee het beroep uitgeoefend kan worden, maar zij duiden dit als gevaarlijk aan. Een gedragscode beperkt journalisten in hun vrijheid om te schrijven wat ze willen. In hun optiek wordt dit door de grondwet uitgesloten:
27
Journalist: Het is een vrij beroep, want in de grondwet staat dat niemand, ik onderstreep, niemand, vooraf verlof nodig heeft om gedachten en gevoelens te openbaren. Behalve de uitzonderingen die de wet aan geeft. Dat betekent dat een gedragscode, om het daar direct maar op te gooien, ook tegengesteld is aan de definitie van de journalist. […] Die definitie, daar vloeit uit voort, dat eigenlijk een gedragscode niet mogelijk is.
Daarnaast noemen deze journalisten praktische bezwaren. Volgens hen is het is van belang om de bestaande vrijheid in het beroep te behouden, om de taak die journalisten voor zichzelf zien, het controleren en informeren van de samenleving, zo goed mogelijk te kunnen volbrengen: Journalist: En dan gaat die grens altijd maar wat naar binnen, waardoor je speelruimte steeds kleiner wordt, waardoor de kans dat je dingen boven tafel krijgt, ook steeds kleiner wordt.
Een ander praktisch bezwaar dat naar voren wordt gebracht door journalisten die tegen een gedragscode zijn, behelst het idee dat er geen goede regels kunnen worden opgesteld die toepasbaar zijn alle situaties. Journalisten hebben te maken met concrete situaties die telkens weer anders zijn. De journalisten die een gedragscode opvatten als een strikt instrument menen dat een code nooit alle concrete gebeurtenissen kan omvatten en is daardoor in de praktijk niet toepasbaar. Bovendien stellen zij dat journalistieke normen aan verandering onderhevig zijn en ook de werkwijzen binnen de journalistiek veranderen. Een gedragscode die op schrift staat kan niet vanzelfsprekend met deze veranderingen meegaan, dit kan alleen als de gedragscode ook voortdurend wordt aangepast: Journalist: Het is iets wat elke dag weer aangepast moet worden. Je kunt niet zeggen ‘dit is zoals wij altijd werken’. Soms zijn er gevallen waar die regels niet op van toepassing zijn.
4.2.2 Externe functie Het tweede perspectief waaruit een gedragscode beoordeeld kan worden, is de externe functie. De externe functie verwijst naar de functie die een gedragscode kan vervullen in de relatie tussen de journalistiek en actoren die buiten de journalistiek staan. Uit het materiaal zijn drie functies van een gedragscode gedestilleerd: transparantie, controle en onafhankelijkheid. Daarbij waren kwamen twee actoren die in verbinding staan met de journalist in het bijzonder naar voren: het publiek en de totale mediaorganisatie. Behalve deze actoren, werden ook nog andere actoren genoemd, zoals de overheid, geïnterviewden, bronnen en personen of instanties met commerciële belangen. In deze paragraaf zullen de resultaten per functie besproken worden.
28
Transparantie Met transparantie wordt gedoeld op de inzichtelijkheid van de werkwijze van journalisten. Met andere woorden: kan nagegaan worden hoe journalisten te werk gaan. Een journalistieke gedragscode kan hierbij als instrument beschouwd worden, omdat deze richtlijnen biedt voor journalistiek handelen. Bij transparantie gaat de gedachte van journalisten als eerste uit naar het publiek: De nieuwsconsumenten die het werk van de journalist kritisch kunnen bekijken en beoordelen. Niet elke journalist is van mening dat een gedragscode zal zorgen voor meer transparantie. Een eerste argument daarvoor is dat het publiek geen belangstelling heeft voor de principes die journalisten hanteren bij het uitoefenen van hun vak. Journalist: Ik denk dat de lezer, de nieuwsconsument die afspraken eigenlijk een zorg zal zijn. Of ze dat gelezen hebben of niet, als ze onrecht aangedaan worden, dan gaan ze toch wel naar een instantie toe. Net zoals de journalist niet het boekwerk van de code in de achterzak heeft, zo heeft de nieuwsconsument dat ook niet. Ik weet niet of die nou een beter inzicht krijgt in hoe de journalistiek werkt.
Journalisten noemen nog een tweede argument om aan te geven dat zij sceptisch zijn over het bevorderen van transparantie middels een gedragscode. Zij stellen dat een gedragscode vrijblijvend is, journalisten zijn niet verplicht zich er aan te houden. Immers, er volgt geen sanctie op het niet naleven van de gedragscode. Met andere woorden: ook al staat in de code wat de werkwijze van de journalist zou moeten zijn, niet iedere journalist houdt zich aan deze richtlijnen en daarmee zegt een gedragscode dus nog niets over de werkwijze van journalisten in specifieke situaties. Zoals een journalist het verwoordde in een interview: “Een code levert niet per definitie transparantie op. De vraag is nog maar of je je er aan houdt ja of nee.” Er is echter ook een groep journalisten die meent dat een gedragscode bijdraagt aan het transparanter maken van het journalistiek werk. Zij beschouwen de gedragscode als een richtlijn, die duidelijk maakt hoe een journalist beoogt te werken. Behalve voor het publiek, is dit ook voor de mensen die meewerken aan een journalistiek product (bronnen, geïnterviewden, informanten) van belang. Deze personen kunnen in een gedragscode nagaan hoe journalisten omgaan met de informatie die zij verstrekken. Journalist: Zo’n code is eigenlijk heel goed voor de mensen die meewerken aan een programma en voor de kijkers, de mensen. Dat die weten wat de criteria zijn voor hoe een journalist werkt, dat is heel essentieel.
Controle Een tweede externe functie van een gedragscode betreft de controle op de werkwijze van journalisten. Dit aspect staat in nauw verband met transparantie, omdat dit logischerwijs vooraf gaat aan controle: Zonder kans op inzicht in de 29
werkzaamheden, kan er geen controle plaatsvinden. Controle wijst dus op het aan de kaak stellen van de journalistieke werkwijze en het ter verantwoording kunnen roepen van de journalist met behulp van een gedragscode. Ook hierbij kan in eerste instantie gedacht worden aan controle door het publiek. Dit betekent dat lezers, kijkers of luisteraars journalisten erop zouden kunnen aanspreken als ze zich niet hebben gehouden aan richtlijnen uit de gedragscode. Een deel van de geïnterviewde journalisten onderschrijft het belang hiervan. Ze geven daarbij aan zich terdege bewust te zijn van hun rol in de maatschappij en de macht die zij hebben om een bepaald beeld te scheppen van gebeurtenissen waarover zij rapporteren. Een van de ondervraagde journalisten verwoordde dat als volgt: “Als je je verantwoordelijk voelt, dan kan je daarop aangesproken worden. En dan mag je door degene die met jouw werk te maken heeft, omdat je een publieke rol vervult, ter verantwoording geroepen worden.” Er zijn echter ook journalisten die elke vorm van controle op de journalistiek afwijzen. Ze benadrukken dat de journalistiek een vrij beroep is. Een journalist is volgens hen niet gebonden aan enige specifieke wetgeving. Ze hebben zich slecht te houden aan de wetgeving die voor alle burgers geldt. Een gedragscode als controlemiddel is daarmee per definitie onmogelijk. Volgens deze journalisten kan de enige controle op journalistiek handelen plaats vinden via de wet en derhalve via de rechter. In de woorden van een journalist: “We moeten ons al aan de wet houden als journalisten, schuine streep burgers. Dus er is al een code en die code heet de wet in Nederland.”
Onafhankelijkheid Onafhankelijkheid wijst op het zelfstandig, zonder druk of invloed van andere partijen, kunnen uitoefenen van journalistieke werkzaamheden. Dat wil zeggen dat de journalist zijn werk niet laat beïnvloeden door een derde partij, zoals adverteerders, bronnen of mediabedrijven. In de optiek van journalisten heeft een gedragscode invloed op hun onafhankelijkheid. Hierin zijn twee visies te onderkennen in de interviews. Volgens de eerste visie kan een gedragscode de onafhankelijkheid van journalisten aantasten. Het idee is dat de journalist afhankelijk wordt: Afhankelijk van de gedragscode. Daarbij wordt geredeneerd dat een algemeen geldende gedragscode beoogt dat alle journalisten precies dezelfde werkwijze zullen hanteren. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat de verscheidenheid van de berichtgeving afneemt: Journalist: Zo’n gedragscode tast denk ik wel je onafhankelijkheid aan, als die algemeen wordt opgelegd. Ook als medium. Ieder medium is verschillend en ook iedere journalist is verschillend.
Journalisten die de tweede visie aanhangen menen dat een gedragscode de onafhankelijkheid niet aantast, maar juist bevordert. Dit komt doordat de
30
gedragscode deze onafhankelijkheid inhoudelijk zou bepleiten. Bij conflicten over belangenverstrengeling tussen een journalist en een derde partij, kunnen journalisten verwijzen naar de gedragscode, waarin hun onafhankelijkheid wordt bepleit. Deze belangenverstrengeling kan met verschillende partijen optreden. Te denken valt aan de overheid die grip wil krijgen op de inhoud van journalistieke publicaties, maar ook andere partijen (bedrijven, organisaties, personen) die in het nieuws komen. Als dergelijke partijen invloed proberen uit te oefenen kunnen journalisten met de gedragscode in de hand laten zien dat zij niet door bronnen laten voorschrijven wat ze doen. De gedragscode zou derhalve de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van journalisten moeten benadrukken. Journalist: Ik denk dat een goede code de onafhankelijkheid van je werk bevordert. Omdat de code namelijk bepleit dat je geen contacten hebt, geen financiële contacten, relaties waardoor je in de problemen kunt komen met mensen die potentieel onderdeel kunnen zijn van je journalistieke werk. Dat betekent niet schnabbelen voor grote bedrijven, geen afhankelijke contacten, als extra werkgever. Hoe minder je dat hebt, hoe onafhankelijker je eigenlijk in je werk bent. Maar eigenlijk ook onafhankelijk zijn van de mensen over wie je bericht. Ik vind ook altijd dat je op moet op moet passen met mensen die je potentieel in het nieuws kunnen komen.
4.3 Raad voor de Journalistiek en een journalistieke gedragscode De instantie die de gedragscode wil invoeren kan mede bepalen hoeveel draagvlak er is onder journalisten voor de betreffende code. Tijdens de gesprekken is daarom ook specifiek gevraagd naar de opvatting van journalisten over de Raad voor de Journalistiek als instantie die een gedragscode wil invoeren. Ten eerste komt het aspect van zelfregulering aan de orde. Een groep journalisten geeft aan dat, áls er een gedragscode voor de journalistiek opgesteld wordt, dit door de beroepsgroep zelf gedaan moet worden. De Raad voor de Journalistiek wordt daarbij gezien als de aangewezen instantie daarvoor. Daarnaast is een groep journalisten van mening dat geen enkele instantie bevoegd is tot het opleggen van een gedragscode, omdat de journalistiek een vrij beroep is. Deze journalisten beroepen zich op het feit, dat de journalist onder de Nederlandse wetgeving valt en dat alleen de wet regels voorschrijft waaraan een journalist zich moet houden. Ten tweede is de rol van belang die een gedragscode kan spelen bij het doen van uitspraken door de Raad voor de Journalistiek. Enerzijds zijn er journalisten die vinden dat een gedragscode nuttig kan zijn bij de beargumentering van de uitspraken van de Raad voor de Journalistiek. Zijn zien de code als jurisprudentie. Op deze manier zorgt een gedragscode voor meer lijn in de uitspraken van de Raad en wordt de werkwijze van de Raad inzichtelijker. Journalist: Een van mijn bezwaren tegen de Raad was dat ze de ene keer dit konden zeggen over iets en de andere keer dat konden zeggen. Dus dat er enige lijn wordt gebracht is natuurlijk wel handig. Dat er een soort jurisprudentie ontstaat.
31
Een bezwaar dat journalisten echter aantekenen, is dat de Raad voor de Journalistiek niet bevoegd is tot het opleggen van sancties. Hoewel de Raad kan vragen om rectificatie, en dit kan leiden tot enige imagoschade voor de betreffende journalist, blijft het voor de journalisten de vraag of dit als sanctie beschouwd kan worden. In dit kader wordt het nut van een gedragscode die door de Raad voor de Journalistiek wordt opgesteld in twijfel getrokken. Anderzijds tonen de journalisten zich terughoudend als het om het opleggen van sancties gaat. Ook hier komt ter sprake dat journalisten niet door een instantie beperkt willen worden in het vrij uitoefenen van hun beroep en zelf over hun werkwijze beslissen. Toch stellen zij dat de Raad voor de Journalistiek een gedragscode nodig heeft bij het doen van uitspraken. Journalist: Wat ik eigenlijk vind, is dat je als journalist zelf je afweging zou moeten kunnen maken... Aan de andere kant ‘wat zou de Raad voor de Journalistiek zijn zonder een gedragscode’. Hoe willen ze anders een straf opleggen.
4.4 Journalistieke principes en zelfregulering Om een journalistieke gedragscode op te kunnen stellen, zou er binnen de journalistieke beroepsgroep overeenstemming moeten bestaan over centrale journalistieke principes. In paragraaf 4.2 dit punt reeds aan de orde gekomen, waarbij duidelijk is geworden dat journalisten verschillend denken over de cohesie binnen de beroepsgroep. Enerzijds zijn er journalisten die menen dat elke journalist zijn eigen regels hanteert, anders zijn er journalisten die menen dat journalisten eensgezind zijn over centrale journalistieke uitgangspunten. In de enquête is aan de journalisten gevraagd hoe belangrijk ze een aantal klassieke journalistieke principes vinden. Tabel 4.1 laat de resultaten hiervan zien. Het is duidelijk dat de ze klassieke principes breed gedragen worden. Objectiviteit, hoor-wederhoor, controle van informatie en onafhankelijkheid wordt door 97-98% van de journalisten belangrijk gevonden. Neutraliteit scoort iets lager, dit vindt 85% van de journalisten belangrijk. Op grond hiervan kan gesteld worden dat de beroepsgroep in elk geval eensgezind is over deze centrale journalistieke uitgangspunten. Daarnaast hebben de journalisten aangegeven hoe belangrijk ze twee vormen van journalistieke zelfregulering vinden, namelijk de Raad voor de Journalistiek en een journalistieke gedragscode. Iets meer dan de helft van de journalisten (57%) vindt de Raad belangrijk. Grotere steun krijgt een journalistieke gedragscode; 78% vindt zo'n code belangrijk. Een kwart van de journalisten geeft zelfs aan het zeer belangrijk te vinden dat er een gedragscode komt.
32
Tabel 4.1: Opvattingen van Nederlandse journalisten over klassieke journalistieke principes en zelfregulering (percentages) Onbelangrijk
Niet zo belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
Objectieve berichtgeving
0
2
28
70
Hoor en wederhoor
1
3
29
68
Onafhankelijkheid
0
3
25
72
Neutraliteit
1
14
39
46
Controle van informatie
0
2
36
62
Raad voor de Journalistiek
10
34
45
12
Journalistieke gedragscode
5
17
55
23
33
34
5. Conclusies en discussie Journalistieke zelfregulering vindt in Nederland onder meer plaats middels de Raad voor de Journalistiek. Belanghebbenden kunnen klachten over journalistiek handelen indienen en de Raad doet daar vervolgens uitspraak over. Lange tijd hanteerde de Raad geen gedragscode om deze uitspraken op te baseren. Eind 2005 ging de Raad aan de slag om alsnog zo’n code op te stellen. Dit riep de vraag op wat journalisten zelf van een dergelijke journalistieke gedragscode vinden. In Nederland is hiernaar nog niet eerder onderzoek gedaan. Derhalve heeft dit onderzoek beoogt om te inventariseren welke opvattingen Nederlandse journalisten hebben over een journalistieke gedragscode.. Ten eerste is het van belang om vast te stellen hoe journalisten tegen de term ‘journalistieke gedragscode’ aankijken. Media-ethicus Evers (1994, p. 45) stelt dat hij de term ‘gedragscode’ of ‘beroepscode’ het meest passend vindt voor de set aan principes die journalisten zouden moeten hanteren in de uitoefening van hun vak. De eerste term zou verwijzen naar de intentie van een code, het reguleren van journalistieke gedragingen, terwijl de tweede term verwijst naar de omvang, ze geldt voor alle beoefenaren van het journalistieke beroep. Uit de interviews is gebleken dat journalisten het begrip ‘gedragscode’ direct verbinden met sanctionering bij het overtreden van regels in de gedragscode. Dit heeft tot gevolg dat de term aversie opwekt. Journalisten vinden sancties over het algemeen ongewenst. Daarbij zijn grofweg twee soorten reacties te onderscheiden. De eerste reactie behelst het faliekant verwerpen van een gedragscode. Dit zijn de journalisten die een gedragscode bestempelen als een ongewenste inperking van journalistieke vrijheid, waarbij ze verwijzen naar de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Zij benadrukken dat de journalistiek een vrij beroep is en hameren erop dat dat vooral zo moet blijven. In deze optiek moet elke journalist vrij zijn om naar eigen inzicht te werken. Er horen geen regels te zijn die de journalist beperken. Zij menen ook dat het niet mogelijk is om regels op te stellen, omdat de manier van werken teveel varieert tussen journalisten. Elke journalist heeft in deze optiek zijn eigen set aan ethische principes. Er is onvoldoende cohesie in de beroepsgroep om te kunnen komen tot een algemeen geldende gedragscode. Hooguit kunnen regels opgesteld worden door redacties in de vorm van redactiestatuten. Opmerkelijk is dat deze journalisten spreken in termen van ‘een boekwerk met regels’, waaruit blijkt dat ze veronderstellen dat een gedragscode bestaat uit een gedetailleerde lijst met voorschriften waar ze zich aan moeten houden. De tweede reactie behelst journalisten die de term ‘gedragscode’ eveneens associëren met sancties en daarom afkerig zijn van deze term. Het bestraffen van journalisten stuit hen tegen de borst, maar ze vinden het goed dat de basisregels van de journalistiek worden vastgelegd. Ze zijn van mening dat er onder journalisten 35
overeenstemming bestaat over de centrale basisregels binnen de journalistiek. Zij zien geen bezwaar in het vastleggen van die basisregels in een officieel stuk, omdat deze journalistieke regels in hun optiek vanzelfsprekend zijn. Elke journalist hanteert ze in de beroepsuitoefening en derhalve is er geen sprake van inperking van journalistieke vrijheid door ze vast te leggen in een gedragscode. Wel geven ze aan dat het ongewenst is dat er sancties worden gekoppeld aan een gedragscode. Omdat ze de term gedragscode associëren met sancties geven ze aan het begrip ‘richtlijn’ of 'leidraad' adequater te vinden. Daarmee wordt in hun ogen duidelijk dat het gaat om algemene richtlijnen die niet gelden als starre wetten, maar waarvan afgeweken kan worden als de situatie daarom vraagt. Deze twee visies zijn onderscheiden op basis van de open interviews en het focusgroepgesprek met een beperkt aantal journalisten. Daardoor kunnen geen uitspraken gedaan worden over hoe groot de aanhang van elke visie is. Met andere woorden, we weten niet hoe deze meningen zijn verdeeld over de beroepsgroep. We hebben daar wel enige indicatie voor uit de enquête. Hieruit is gebleken dat driekwart van de journalisten een journalistieke gedragscode belangrijk vindt. Dat is opmerkelijk omdat in de interviews naar voren kwam dat de term ‘gedragscode’ aversie oproept onder journalisten, omdat ze daarbij meteen denken aan sanctionering. Desondanks meent een ruime meerderheid van de Nederlandse journalisten een belangrijke toegevoegde waarde is. Eveneens opmerkelijk is dat uit de enquête blijkt dat een gedragscode op meer instemming kan rekenen dan de Raad voor de Journalistiek. Iets meer dan de helft van de Nederlandse journalisten is van mening dat de Raad belangrijk is. Afgaand op de interviews komt dat doordat de Raad voor de Journalistiek geassocieerd wordt met het opleggen van sancties. De Raad doet uitspraken en tikt zodoende journalisten op de vingers. Daarmee appelleert de Raad meer aan de door journalisten ongewenste sanctionering dan een gedragscode die wellicht door veel journalisten wordt beschouwd als een richtlijn waaraan ze zich niet onder alle omstandigheden hoeven te houden, maar wel in bepaalde opzichten nuttig kan zijn. Dit nut zit hem in de interne en externe functies die een gedragscode zou kunnen vervullen. De interne functie heeft betrekking op de journalistiek zelf en verwijst naar het bewerkstelligen van cohesie in de beroepsgroep, het oplossen van conflicten op redacties en de toepasbaarheid in de journalistieke praktijk (bij het uitvoeren van journalistieke werkzaamheden). De externe functie heeft betrekking op de relatie tussen de journalistiek en partijen buiten de journalistiek, zoals publiek, bronnen, overheid en adverteerders. Daarbij is een gedragscode mogelijk functioneel voor het bewerkstelligen van transparantie, het controleerbaar maken van journalistieke werkwijzen en het garanderen van journalistieke afhankelijkheid tegenover overheid en commerciële invloeden. In tabel 5.1 is een overzicht gemaakt van deze functies.
36
Tabel 5.1: Overzicht van argumenten voor en tegen een journalistieke gedragscode Intern Cohesie beroepsgroep Voor
Er is een gedeeld referentiekader. Het is nuttig om de regels terug te lezen
Tegen
Er is geen gedeeld referentiekader. De regels zijn voor de journalist zelf al duidelijk Extern Transparantie Code bevordert inzichtelijkheid van de werkzaamheden: Code geeft aan hoe de journalist beoogt te werken.
Voor
Tegen
Code bevordert de inzichtelijkheid niet. Een journalist hoeft zich niet aan de regels te houden.
Bescherming redactie Middel ter bescherming van het werk van de journalist binnen de redactie Middel voor redactie om de journalist op zijn werk aan te spreken Functie ligt bij de hoofdredactie
Controle Code kan als controlemiddel gebruikt worden.
Alleen de wetgeving schrijft de journalistiek regels voor.
Praktische toepasbaarheid Behouden individuele vrijheid Gedragscode functioneert als leidraad bij het werk. Regulering van de werkzaamheden. De code sluit niet aan bij het werkveld Onafhankelijkheid De code bevordert onafhankelijkheid van derde partijen en voorkomt zo belangenverstrengeling bij de berichtgeving. De code is slecht voor de pluriformiteit van de berichtgeving. Iedereen werkt volgens het zelfde stramien.
5.3 Aanbevelingen voor de Raad voor de journalistiek Uit de conclusies van dit onderzoek kunnen een aantal aanbevelingen voor de Raad voor de Journalistiek afgeleid worden. Hieronder deze aanbevelingen besproken worden. De Raad voor de Journalistiek lijkt de aangewezen instantie om een journalistieke gedragscode te ontwikkelen. Journalisten willen in elk geval het opstellen van een journalistieke gedragscode binnen de beroepsgroep zelf houden. De Raad wordt gezien als vertegenwoordiger van de beroepsgroep. Vanuit het perspectief van de journalisten is aan te raden de positie van de Raad te versterken door middel van een gedragscode. Er wordt dan ook opgemerkt dat het prettig is als er een soort jurisprudentie is, aan hand waarvan de uitspraken van de Raad worden geformuleerd. Om deze reden lijkt het ontwikkelen van een gedragscode door de Raad een goed plan. De term gedragscode stuit echter op verzet, omdat deze sancties impliceert. Journalisten geven aan dat het in hun ogen logischer is de term ‘leidraad’ te gebruiken, als het een code betreft die geen sancties tot gevolg heeft. Daarnaast klinkt de term gedragscode beperkend, omdat deze de journalistieke vrijheid lijkt te 37
beperken. Om aversie te voorkomen, wordt daarom de Raad aangeraden zijn gedragscode te omschrijven als 'leidraad voor de journalistiek”. Deze leidraad zou richtlijnen voor het journalistiek handelen moeten bevatten. Verder dient het aanbeveling om journalisten goed te informeren over de rol die een gedragscode, of leidraad, kan vervullen binnen en buiten de journalistiek. Daarbij zou het verstandig zijn om de nadruk te leggen op een tweetal punten: (1) De leidraad is geen boekwerk met verbodsregels, maar een verzameling van journalistieke uitgangspunten die ruimte laten voor individuele keuzes en afwegingen. (2) De leidraad bestaat niet uit louter restricties, hij omvat ook punten die de journalistieke vrijheid benadrukken, bijvoorbeeld het gegeven dat journalisten vrij zijn om naar eigen inzicht nieuws te selecteren. Als laatste kan aanbevolen worden de gedragscode of leidraad onder de aandacht te brengen van het brede publiek. Juist omdat journalisten ook een functie voor een gedragscode zien weggelegd in de relatie tot partijen buiten de journalistiek, lijkt het zinvol om deze relatie ook daadwerkelijk tot stand te brengen. Op deze manier voldoet de functie van de gedragscode aan de verwachtingen van de journalist, met name wat betreft het transparanter maken van journalistieke principes en werkwijzen.
38
Literatuur Bertrand, C.J. (2000). Media-ethics and accountability systems. New Brunswick/London: Transaction Publishers. Code van Bordeaux (n.d.). Verkregen via: http://virtmed.fcj.hvu.nl/doc/bordeaux-nl.html De Clercq, K. (2002). Journalistieke zelfregulering: Het belang van deontologische codes en zelfregulering in de journalistieke praktijk. Leuven/Leusden: Acco. Dersjant, T. (1997, september). Laat duizend gedragscodes bloeien. De Journalist, 34. Deuze, M. (2005). What is journalism? Professional identity and ideology of journalists reconsidered. Journalism, 6, 442-464. Doomen, J. (1987). Opinies over journalistiek gedrag: De uitspraken van de Raad voor de Journalistiek 1960-1987. Arnhem: Gouda Quint. Evers, H.J. (1987). Journalistiek en ethiek. Delft: Eburon. Evers, H.J. (1994). Media-ethiek. Morele dilemma’s in journalistiek, voorlichting en reclame. Groningen: Wolters-Noordhoff. Evers, H.J. (2000). Codes of ethics. In B. Pattyn (Ed.), Media ethics. Opening social dialogue (pp. 255-281). Leuven: Peeters. Genootschap van Hoofdredacteuren (1995). Gedragscode voor Nederlandse journalisten. Verkregen via: http://www.villamedia.nl/genootschap/gedragscode.htm Glaser, B. & Strauss, A. (1967). The discovery of grounded theory. Chicago: Aldine. Hafez, K. (2002). Journalism ethics revisited: A comparison of ethics codes in Europe, North Africa, the Middle East, and muslim Asia. Political Communications, 19, 225-250. Hutchins Commission (1947). Report of the Commission of the Freedom of the Press. A free and responsible press. Chicago: University of Chicago press. Hoove, S., ten (2003). Grenzen in de journalistiek: Uitspraken Raad voor de Journalistiek 1987-2003. Amsterdam: Otto Cramwinckel. Koene, D.C. (2005). The Netherlands presss council: An introduction. 7th annual AIPCEmeeting 29 September 2005 Luxembourg. Mentink, J. (2006). Veel raad, weinig baat. Een onderzoek naar nut en noodzaak van de Nederlandse Raad voor de Journalistiek. Rotterdam: Ad. Donker. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) (2003). Medialogica: Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek. Advies 26. Den Haag: RMO Verploeg, H. (2004, maart). Journalistieke beroepscode? Liever zelfregulering. De Journalist, 43. Wentink, T. (1972). De journalist in de dagbladorganisatie: Semi-professionalisme in een bureaukratische struktuur. Massacommunicatie, 1, 75-101. Wester, F. & Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse: Uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho.
39
40